(…)
1.
De lokale overlegplatforms
1.1.
Inleiding
Het decreet voorziet in de oprichting van lokale overlegplatforms voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs.
Aangezien de deelname aan zo'n overlegplatform essentieel is, is het een financierings- of subsidiëringsvoorwaarde voor scholen en centra voor leerlingenbegeleiding.
Ook de samenwerking binnen een lokaal overlegplatform wordt expliciet in de financierings- of subsidiëringsvoorwaarden opgenomen. Scholen moeten met andere woorden de afspraken, die worden gemaakt, naleven. Van scholen en centra die zich hieraan zouden onttrekken kan de financiering of subsidiëring geheel of gedeeltelijk ingehouden worden.
1.2.
Werkingsgebied
Het werkingsgebied van een lokaal overlegplatform is in beginsel de gemeente. De Vlaamse Regering kan het werkingsgebied in grote steden verkleinen (tot op districtsniveau) of uitbreiden tot het grondgebied van verschillende aangrenzende gemeenten.
Lokale overlegplatforms in bepaalde gemeenten kunnen ook opteren voor een wijkgerichte werking maar dit kan niet leiden tot de oprichting van een lokaal overlegplatform op wijkniveau.
Voor de afbakening en de indeling van de LOP's zie www.ond.vlaanderen.be/GOK/lop
1.3.
Samenstelling
Het lokaal overlegplatform wordt voorgezeten door een voorzitter die aangesteld wordt door de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs, na overleg met het lokaal platform. De voorzitter moet vertrouwd zijn met het ruime onderwijsveld. Er is onverenigbaarheid met het zetelen in een schoolbestuur (…) het personeelslid zijn van één van de betrokken scholen, scholengroepen, scholengemeenschappen of CLB's.
Voor de ondersteuning van de lokale overlegplatforms wordt een deskundige aangesteld. (U vindt een lijst van deze deskundigen op de website van het departement onderwijs www.ond.vlaanderen.be/GOK/lop.) Deze vervult zowel een organisatorische als een inhoudelijke rol, die wordt vastgelegd in een functiebeschrijving en in het huishoudelijk reglement.
De deskundige kan niet aangesteld worden als voorzitter.
Verder bestaat een lokaal overlegplatform uit vertegenwoordigers van de diverse actoren die in de gemeente of regio aanwezig zijn en zich aanmelden:
1° de onderwijswereld, met name de directies en schoolbesturen van alle scholen en centra voor leerlingenbegeleiding binnen het werkingsgebied. Wanneer leerlingenstromen bestaan tussen scholen binnen het werkingsgebied en scholen voor buitengewoon onderwijs buiten het werkingsgebied, worden de directies en schoolbesturen van deze laatste scholen eveneens bij het overleg betrokken; (Schoolbesturen én besturen van CLB's mogen zich in het LOP laten vertegenwoordigen door een directeur van één van de scholen van het eigen schoolbestuur of door de directeur van één van de CLB's van het eigen bestuur.)
2° een vertegenwoordiger van elke representatieve vakorganisatie die de beroepsbelangen van het personeel van de in het werkingsgebied gelegen scholen behartigt;
3° twee vertegenwoordigers van erkende ouderverenigingen;
4° twee vertegenwoordigers van leerlingenraden in overlegplatforms voor het secundair onderwijs;
5° ten hoogste tien vertegenwoordigers van lokale socio-economische en/of -culturele partners;
6° twee vertegenwoordigers van organisaties van etnisch-culturele minderheden;
7° twee vertegenwoordigers van een vereniging waar armen het woord nemen;
8° een vertegenwoordiger van de integratiesector;
9° een vertegenwoordiger van elk van de in het werkingsgebied gelegen onthaalbureaus;
10° een vertegenwoordiger van het schoolopbouwwerk;
11° Een vertegenwoordiger van het lokaal bestuur. Dit wil zeggen het gemeentebestuur of de betrokken gemeentebesturen met een adviserende functie. Omdat de gemeente een lokaal beleid kan voeren inzake welzijn, mobiliteit, huisvesting e.d. kan ze een belangrijke adviserende rol vervullen in het overlegplatform. Deze adviesfunctie kan slechts worden vervuld door een persoon die niet optreedt in de hoedanigheid van de vertegenwoordiger van de gemeente als schoolbestuur.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal de adviesfunctie opgenomen worden door een vertegenwoordiger van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Om de plaatselijke vertegenwoordigers onder 2°, 3°, 4°, 6°, 7° en 8° aan te duiden worden op initiatief van de minister de koepelorganisaties aangesproken zijnde : de vakorganisaties (2°), de erkende ouderverenigingen (3°), de Vlaamse Scholierenkoepel (4°), het Minderhedenforum (6°), Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen (7°) en het Kruispunt Migratie-Integratie(8°).
De vertegenwoordigers van de lokale socio-economische en/of -culturele partners (5°) en van het schoolopbouwwerk (10°) worden door de andere leden aangeduid.
De werking van een lokaal overlegplatform wordt vastgelegd in een huishoudelijk reglement. Ook bij opsplitsing in deelgebieden dienen de afspraken rond de opsplitsing en de werking van de deelgebieden vastgelegd te worden in het huishoudelijk reglement.
1.4.
Bevoegdheden
Een lokaal overlegplatform heeft volgende opdrachten:
1° Het opmaken van een omgevingsanalyse inzake ongelijke onderwijskansen binnen het werkingsgebied. Het doel van die analyse is om op basis van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens de ongelijke kansenproblematiek in het werkingsgebied zowel met betrekking tot het onderwijs alsook ruimer in kaart te brengen. De participanten van het lokaal overleg leveren daartoe de noodzakelijke kwantitatieve en kwalitatieve gegevens;
2° Het maken van afspraken inzake het nastreven van de doelstellingen van het gelijke onderwijskansenbeleid, zijnde het realiseren van optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen, het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie, het bevorderen van sociale mix en cohesie en bijkomend voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, ook de bescherming van de gelijke onderwijs- en inschrijvingskansen van Nederlandstaligen en het behoud van het Nederlandstalig karakter van het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs;
3° Het maken van afspraken inzake de opvang, het aanbod en de toeleiding van leerlingen naar het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomersen de opvolging van gewezen anderstalige nieuwkomers;
4° Het herberekenen van de relatieve aanwezigheidvan indicatorleerlingen (definitie zie punt 5.3.4.2 van de omzendbrief BaO/2012/01) in het werkingsgebied en het eventueel opdelen van het werkingsgebied in deelgebieden;
5° Het maken van afspraken inzake de uitoefening van de bemiddelingsbevoegdheid;
(…)
6° Het maken van afspraken over het hanteren van gezamenlijke inschrijvingsperiodes;
7° Het maken van afspraken over de toepassing van de voorrangsregels, inzonderheid afspraken over het effectief voorzien in de scholen betrokken bij een LOP van een voorrangsrecht voor indicator- of niet-indicatorleerlingen .
Voor meer informatie over de voorrangsregels, raadpleeg de omzendbrief BaO/2012/01 Inschrijvingsrecht en aanmeldingsprocedure in het basisonderwijs;
8° Het maken van afspraken met betrekking tot de communicatie over het inschrijvingsbeleid van de scholen;
9° Het ontwikkelen van instrumenten om dubbele inschrijvingen te voorkomen;
10° Het maken van afspraken over het verhogen van de kleuterparticipatie;
11° Het uitwerken van aanvullende bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal.
(…)
In het kader van het nieuw inschrijvingsrecht heeft een lokaal overlegplatform bijkomende bevoegdheden gekregen. Voor meer informatie, raadpleeg de omzendbrief BaO/2012/01 – Inschrijvingsrecht en aanmeldingsprocedures in het basisonderwijs
Een lokaal overlegplatform kan beslissen om bijkomende opdrachten op te nemen en de Vlaamse regering kan beslissen om bijkomende opdrachten aan de LOP's toe te wijzen.
2.
De commissie inzake leerlingenrechten
2.1.
Inleiding
Elke leerling heeft een principieel inschrijvingsrecht in de gekozen school of vestigingsplaats. Slechts in een beperkt aantal gevallen die decretaal vastgelegd zijn, kunnen schoolbesturen leerlingen weigeren.
Alle scholen moeten hun maatschappelijke opdracht opnemen ten aanzien van leerlingen met een minder gunstige achtergrond. Ook deze leerlingen hebben recht op optimale onderwijskansen.
Om dat fundamentele inschrijvingsrecht reëel te maken en te bewaken dat weigeringen gerechtvaardigd zijn, voorziet het decreet in een rechtsbescherming voor de leerlingen en hun ouders.
De rechtsbescherming is het sluitstuk van het inschrijvingsrecht.
(…)
2.2.
Oprichting en samenstelling
De Commissie inzake Leerlingenrechten is opgericht bij het Ministerie van Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Gemeenschap en bestaat uit een voorzitter, zes leden aangesteld door de minister en een secretaris aangesteld door de administrateur-generaal van AgODi (Voor ieder lid wordt telkens een plaatsvervanger voorzien.)
De voorzitter van de commissie is een jurist. Van de leden zijn twee personen vertrouwd met de onderwijsregelgeving en het onderwijsveld. Twee personen hebben een bijzondere kennis of verdienste op het vlak van de kinderrechtenbescherming en twee personen zijn vertrouwd met het grondwettelijk en administratief recht. Deze samenstelling waarborgt dat alle dossiers vanuit verschillende invalshoeken bekeken worden en dat een gefundeerd oordeel uitgesproken wordt.
De zetel van de Commissie is gevestigd te Brussel - Hendrik Consciencegebouw - Koning Albert-II laan 15, lokaal 4 M02- 1210 Brussel.
2.3.
Bevoegdheden
De Commissie inzake leerlingenrechten oordeelt over klachten bij een niet-gerealiseerde inschrijvingen adviseert inzake het recht op inschrijving. (…)
Daarnaast toetst de Commissie inzake leerlingenrechten ook voorstellen van aanmeldingsprocedures aan de bepalingen inzake het recht op inschrijving en de aanmeldingsprocedures van het decreet basisonderwijs.
Voor meer informatie raadpleeg omzendbrief BaO/2012/01 – Inschrijvingsrecht en aanmeldingsprocedures in het basisonderwijs
(…)
2.4.
Werking van de commissie
De zitting van de commissie is rechtsgeldig wanneer de voorzitter aanwezig is en van de drie categorieën van leden telkens één lid vertegenwoordigd is.
Voor meer informatie over de procedure bij klachten tegen een niet-gerealiseerde inschrijving, raadpleeg punt 10.2 van de omzendbrief BaO/2012/01 –Inschrijvingsrecht en aanmeldingsprocedures in het basisonderwijs
Zodra de commissie moet optreden, stelt de voorzitter de betrokkenen bij aangetekend schrijven in kennis van de datum van behandeling en van de lijst van effectieve en plaatsvervangende leden. Het schoolbestuur wordt tevens uitgenodigd om, ten laatste op de zitting, een schriftelijke rechtvaardiging voor de niet-gerealiseerde inschrijving te bezorgen.
De bedoelde kennisgeving gebeurt via e-mail of fax, zonder dat de termijn voor behandeling in het gedrang komt.
De betrokkenen kunnen één of meerdere leden uit de commissie laten verwijderen (“wraken”) vóór de aanvang van de zitting, tenzij de reden tot wraking later is ontstaan. De plaatsvervanger neemt de plaats in van het gewraakte lid.
Indien zowel de voorzitter als de plaatsvervangende voorzitter worden gewraakt, duidt de minister een andere plaatsvervangende voorzitter aan om in de zaak te zetelen.
De redenen van wraking zijn deze voorzien in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek. Het lid dat weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat, moet zich van de zaak onthouden.
Het schoolbestuur en elke belanghebbende wordt op zijn/haar verzoek gehoord. Zij kunnen zich laten bijstaan door een raadsman.
De commissie kan op verzoek of ambtshalve getuigen horen. Zij kan alle nodige documenten opvragen bij het betrokken schoolbestuur. Zij kan een beroep doen op de onderwijsinspectie en de verificatiediensten van het Agentschap voor Onderwijsdiensten, Scholen Basisonderwijs.
(…)
3.
Tijdelijk project kunstinitiatie
3.1.
Inleiding
Het decreet betreffende gelijke onderwijskansen-I gaf aan basisscholen de mogelijkheid om tijdelijke projecten kunstinitiatie op te starten in samenwerking met academies voor deeltijds kunstonderwijs, erkende professionele culturele organisaties en buurtgerichte organisaties.
De algemene doelstellingen zijn het zelfbeeld bevorderen bij leerlingen met een risico op schoolse achterstand, de cultuurcompetentie bij deze doelgroep verhogen en de betrokkenheid van de buurt en de ouders bij de school te vergroten. Binnen een gesloten budget verleent de minister van Onderwijs jaarlijks aan de tijdelijke projecten een puntenenveloppe die kan worden aangewend om betrekkingen op te richten of kan omgezet worden in een werkingsbudget.
De projecten werden opgestart in een context waarin veel leerlingen aan de voorrangsindicatoren beantwoorden (bv. multiculturele school, kansarme buurt).
De voorrangsindicatoren dienen in het tijdelijk project kunstinitiatie veeleer als richtingaanwijzers voor de bepaling van de doelgroep. Anders dan voor het geïntegreerd ondersteuningsaanbod is de toekenning van extra lestijden, uren-leraar en/of middelen niet louter evenredig met het aantal leerlingen dat aan de indicatoren beantwoordt. De beoordelingscommissie, die de minister adviseerde over de toekenning van extra lestijden, uren-leraar en/of middelen, hield ook rekening met andere factoren (afstemming van het project op de doelstellingen, de mate waarin het project past in het geheel van het schoolwerkplan of het pedagogisch project van de deelnemende scholen, de mate waarin elke partner een fundamentele bijdrage levert aan het bereiken van de doelstellingen, de verhouding tussen de gevraagde ondersteuning enerzijds en het aantal lesactiviteiten en het aantal deelnemende leerlingen anderzijds).
Het tijdelijke project kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone minderjarigen liep oorspronkelijk drie opeenvolgende schooljaren vanaf schooljaar 2005-2006. Na het schooljaar 2007-2008 volgde een eindevaluatie door de onderwijsinspectie. Na voorlegging van de eindresultaten en het eindadvies door de Vlaamse regering aan het Vlaams parlement werden de projecten verlengd tot 31 augustus 2013, in afwachting van een fundamentele hervorming van het deeltijds kunstonderwijs.
3.2.
Strategieën
Het Decreet betreffende gelijke onderwijskansen-I vermeldt 3 mogelijke strategieën om de algemene doelstelling van het tijdelijk project te realiseren:
- een artistieke begeleiding van de betrokken minderjarigen door kunstenaars;
- de professionalisering van leerkrachten van een school voor basisonderwijs of secundair onderwijs inzake de integratie van muzische vorming in een interculturele schoolomgeving,
- de organisatie van een kunstinitiatie die nauw aansluit bij de leefwereld van de betrokken minderjarigen.
3.3.
Initiatiefnemers
De aanvragende school moet een samenwerkingsovereenkomst afsluiten met minstens een instelling voor deeltijds kunstonderwijs, een erkende professionele culturele organisatie en een buurtgerichte organisatie.
Uiteraard is samenwerking met organisaties die al ervaring hebben met artistieke projecten voor kansarme en/of allochtone jongeren aanbevelenswaard.
3.4.
Subsidiëring
Op advies van een beoordelingscommissie kent de minister jaarlijks een puntenenveloppe toe aan de aanvragende basis- of secundaire school. De school kan de punten aanwenden om betrekkingen op te richten of omzetten in een werkingsbudget. In het geval van lestijden of uren-leraar is het belangrijk dat de aanstelling van de leerkracht op tijdelijke basis gebeurt. Vastbenoemden kunnen zich vrij maken op basis van het stelsel “tijdelijk andere opdracht” om les te geven in een project kunstinitiatie. Een leerkracht kan nooit vast benoemd worden in de extra lestijden of uren-leraar. De aanstelling gebeurt op basis van een vak of ambt waarvoor het personeelslid een bekwaamheidsbewijs heeft in het specifieke onderwijsniveau.
Het personeelslid dat in de extra lestijden of uren-leraar wordt aangesteld kan, mits zijn instemming, voor de vervulling van zijn opdracht in het kader van het tijdelijk project kunstinitiatie worden ingezet voor en in de scholen of instellingen die de in punt 3.2 bedoelde samenwerkingsovereenkomst hebben afgesloten.
Het uitkeren van extra middelen zal gebeuren op basis van een overeenkomst (contract) tussen de Vlaamse overheid en de penvoerende instantie. De extra middelen kunnen worden besteed aan bv. lonen of honoraria voor niet-leerkrachten, werkingsmiddelen en/of uitrustingskosten.
3.5.
Opvolging en evaluatie
De onderwijsinspectie volgt de projecten op. Zij maakt daarvoor ondermeer gebruik van een zelfevaluatie die de initiatiefnemer jaarlijks opmaakt. De zelfevaluatie maakt duidelijk hoe de methodes van het project aansluiten bij de strategieën en doelstellingen van het project.
De onderwijsinspectie kan de minister adviseren om projecten vroegtijdig stop te zetten.
3.6.
Voor verduidelijkingen en bijkomende informatie
Voor verdere inlichtingen over de tijdelijke projecten kunstinitiatie kan u best contact opnemen met:
Ingrid Leys of Jos Thys
lokaal 4A09
tel. 02/553.92.27
e-mail: ingrid.leys@ond.vlaanderen.be
jos.thys@ond.vlaanderen.be