Besluit van de Vlaamse Regering houdende geldelijke
bepalingen voor de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie en tot
wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende
bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee
gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en het
koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het
administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs
goedkeuringsdatum
24 JULI 2009
publicatiedatum
B.S.13/10/2009
datum laatste wijziging
14/05/2018
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 15/07/2011 (B.S. 16/08/2011)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het verlof voor onderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties voor sommige personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie, het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 met betrekking tot de prestatieregeling en de jaarlijkse verlofdagen en feestdagen van de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 houdende geldelijke bepalingen voor de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie en tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs ;
(2)
B.Vl.R. van 28/03/2014 (B.S. 02/07/2014)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving over het vakantiegeld en de eindejaarstoelage voor de personeelsleden van het onderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding, de hogescholen en de centra voor basiseducatie en voor de contractuele personeelsleden in het onderwijs betaald door de Vlaamse Gemeenschap ;
(3)
B.Vl.R. van 17/11/2017 (B.S. 20/12/2017)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende een aantal personeelsaspecten ter uitvoering van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen
van de Vlaamse Gemeenschap, artikel 135 en 155;
Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het
onderwijs-XIII-Mozaïek, artikel IX.9;
Gelet
op het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, artikel
X.58;
Gelet op het decreet van 15 juni 2007
betreffende het volwassenenonderwijs, inzonderheid op artikel 127, gewijzigd
bij het decreet van 8 mei 2009, artikel 128, § 2, gewijzigd bij het
decreet van 8 mei 2009 en artikel 128bis, gewijzigd bij het decreet van 8 mei
2009;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 april
1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en
daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar
Onderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit van 1
december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel,
het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs;
Gelet op het akkoord van de
Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 juli 2008 en 28 mei
2009;
Gelet op protocol nr. 688 van 20 maart 2009
houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de
gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling
Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol
nr. 454 van 20 maart 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die
werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in
het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités
in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op
protocol nr. 6 van 26 september 2008 houdende de conclusies van de
onderhandelingen die werden gevoerd in het Vlaams Onderhandelingscomité
voor de basiseducatie, vermeld in het decreet van 23 januari 2009 tot
oprichting van onderhandelingscomités voor de basiseducatie en voor het
Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs;
Gelet op het advies 46.867/1 van de Raad van State, gegeven op 1
juli 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de
wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari
1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Werk, Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.
[Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende
de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie]
Met behoud van
de toepassing van het eerste lid, is hoofdstuk VII eveneens van toepassing op
de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie die bezoldigd worden op
basis van :
1° het
koninklijk
besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van
het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs;
2° het
koninklijk
besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van
het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs.
HOOFDSTUK II. - Terminologie
Art. 2.
Voor de bezoldiging van de in artikel 1
vermelde personeelsleden wordt verstaan onder een functie met volledige
prestaties, de functie die in één Centrum voor Basiseducatie een
arbeidsovereenkomst van 36 uur op weekbasis omvat of de functie(s) die in
één of meer Centra voor Basiseducatie samen een
arbeidsovereenkomst van 36 uur op weekbasis omvatten.
Binnen
hetzelfde Centrum voor Basiseducatie kan een personeelslid niet aangesteld
worden voor meer dan 36 uur op weekbasis.
HOOFDSTUK III. - Vaststelling van het
salaris
Art. 3.
Het salaris van het personeelslid wordt
vastgesteld in de schaal, zoals bepaald in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 tot vaststelling van de
functies, de bekwaamheidsbewijzen en de salarisschalen in de Centra voor
Basiseducatie.
Art. 4.
Voor het toekennen van de periodieke
salarisverhogingen komen de diensten en perioden, vermeld in
artikel 16 van het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs, in aanmerking. De periodieke
salarisverhogingen worden in aanmerking genomen en berekend overeenkomstig de
bepalingen die van toepassing zijn op de vastbenoemde personeelsleden van het
volwassenenonderwijs.
Art. 5.
Het personeelslid geniet een salaris,
berekend op basis van zijn anciënniteit, die gevormd wordt door het totaal
van de in aanmerking komende diensten.
Om de leeftijd van het
personeelslid te bepalen waarop de diensten aangerekend kunnen worden met het
oog op de vaststelling van het salaris, wordt de datum van de verjaardag die
niet op de eerste van een maand valt, verschoven naar de eerste dag van de
maand die volgt op de datum van de verjaardag.
Art. 6.
Voor de toepassing van artikel 5 mag de
duur van de in aanmerking komende diensten, nooit de werkelijke duur van de
door de diensten gedekte perioden overschrijden.
Elk geheel van
twaalf maanden in aanmerking komende diensten telt voor één
jaar.
Art. 7.
Het maandsalaris is gelijk aan
één twaalfde van het jaarsalaris.
Als het
maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten
verdeeld.
Als het werkelijke aantal te betalen dagen vijftien
of minder bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het
werkelijke aantal te betalen dagen. Als het werkelijk aantal te betalen dagen
meer dan vijftien bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan
het verschil tussen dertig en het werkelijke aantal niet te betalen
dagen.
Art. 8.
De volgende dagen zijn betaalbaar
:
1° alle dagen, gerekend van het begin tot het einde van
de arbeidsovereenkomst, zijn betaalbaar, met inbegrip van en voor zover ze
geheel of gedeeltelijk in de duur van de arbeidsovereenkomst begrepen zijn
:
a) de wettelijke of reglementaire
feestdagen;
b) de weekends;
c) de vakanties en
afwezigheden tijdens welke het personeelslid, op grond van een reglementaire of
wettelijke bepaling, het recht op de toekenning van een salaris
behoudt;
2° de wettelijke of reglementaire feestdagen, de
weekends en de voormelde vakanties en afwezigheden tijdens welke het
personeelslid, op grond van een reglementaire of wettelijke bepaling, het recht
op de toekenning van een salaris behoudt, die gelegen zijn tussen twee
aanstellingen, voor zover die dag, die periode of de dagen binnen die periode
aansluiten op een periode die gelijkgesteld is met arbeidsprestaties of op de
laatste dag van de aanstelling en die dag, die periode of de dagen binnen die
periode aansluiten op de eerste dag van de erop volgende aanstelling of op een
periode die gelijkgesteld is met arbeidsprestaties.
Voor de
dag, de periode of de dagen binnen die periode, vermeld in het eerste lid,
2°, behoudt het personeelslid de bezoldiging die wordt toegekend
overeenkomstig de prestaties, verstrekt op de vooravond van de te bezoldigen
dag, periode of dagen binnen deze periode of op de vooravond van een periode
die gelijkgesteld is met arbeidsprestaties en dit tot op de vooravond van een
nieuwe aanstelling. De toepassing van deze bezoldigingsregel mag echter niet
tot gevolg hebben dat een personeelslid niet wordt bezoldigd voor dagen
waarvoor hij ook effectief is aangesteld.
Art. 9.
De bezoldiging van de volledige en
onvolledige prestaties in andere instellingen dan Centra voor Basiseducatie,
heeft geen invloed op de bezoldiging van de prestaties in de centra voor
Basiseducatie.
Art. 10.
Het salaris van een personeelslid dat een
functie met onvolledige prestaties uitoefent, is gelijk aan het salaris dat het
personeelslid zou genieten bij de uitoefening van dezelfde functie met
volledige prestaties, vermenigvuldigd met een breuk, met als teller het aantal
uren van de arbeidsovereenkomst op weekbasis, en met als noemer
36.
Bij een opdracht van minder dan 36 uur wordt het volume van
de opdracht steeds in volledige eenheden uitgedrukt.
Art. 11.
Als het personeelslid verschillende
functies uitoefent met onvolledige prestaties, gebeurt de vermenigvuldiging,
vermeld in artikel 10, voor elke functie. Met behoud van de toepassing van
artikel 2 is de som van de producten het salaris van het
personeelslid.
HOOFDSTUK IV. - Haard- en
standplaatstoelage
Art. 12.
Een haard- en standplaatstoelage wordt
toegekend overeenkomstig de bepalingen van het
koninklijk
besluit van 26 november 1997 tot vervanging, voor het personeel
van sommige overheidsdiensten, van het koninklijk besluit van 30 januari 1967
houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het
personeel der ministeries.
HOOFDSTUK V. - Het vakantiegeld
Art. 13.
Het vakantiegeld wordt vastgesteld
overeenkomstig de bepalingen van het
koninklijk
besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een
vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, doch met
uitzondering van
[artikel 3 en 4]
ervan.
Art. 14.
Met behoud van de toepassing van artikel
13, wordt een vakantiegeld toegekend dat 92 % bedraagt van een twaalfde van het
jaarsalaris dat gekoppeld is aan de index van de consumptieprijzen die het
salaris bepaalt dat verschuldigd is voor de maand maart van het
vakantiejaar.
HOOFDSTUK VI. - De eindejaarstoelage
Art. 15.
De eindejaarstoelage wordt vastgesteld
overeenkomstig de bepalingen van het
koninklijk
besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een
eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de schatkist
bezoldigd ambt, doch met uitzondering van de artikelen 4, § 3, en
[artikel
5, § 1, § 2 en § 2/bis,]
ervan.
Art. 16.
§ 1. Met behoud van de toepassing van
artikel 15, zal een eindejaarstoelage worden toegekend, waarvan het bedrag
bestaat uit een vast geïndexeerd gedeelte, een vast niet-geïndexeerd
gedeelte en een procentueel gedeelte op het brutojaarloon van het
personeelslid.
§ 2. Het vast geïndexeerd gedeelte
van het jaar waarin de eindejaarstoelage wordt uitbetaald, wordt bekomen door
het basisbedrag van 280,81 euro te verhogen met een percentage. Dit percentage
wordt bekomen door het indexcijfer van de consumptieprijzen dat van kracht is
in de maand oktober van het jaar waarin de eindejaarstoelage verschuldigd is te
delen door het indexcijfer dat van kracht is in de maand oktober van het jaar
2005. Het percentage wordt berekend tot op vier decimalen.
Het
vast geïndexeerd gedeelte wordt vanaf 2008 verhoogd als volgt :
1° in 2008 : 211,46 euro;
2° in 2009 :
285,44 euro;
3° vanaf 2010 : 360 euro.
Deze bedragen worden elk jaar verhoogd met een percentage dat
wordt bekomen door het indexcijfer dat van kracht is in de maand oktober van
het jaar waarin de eindejaarstoelage is verschuldigd te delen door het
indexcijfer dat van kracht was in de maand oktober van het jaar 2006. Het
percentage wordt berekend tot op vier decimalen.
[§ 2/1. In afwijking van paragraaf 2, wordt het forfaitair gedeelte vanaf 1 januari 2014 als volgt vastgelegd :
1° voor het jaar 2014 wordt het forfaitaire bedrag van de eindejaarstoelage van 2013, na toepassing van het indexmechanisme, vermeld in paragraaf 2, derde lid, verhoogd met 232,86 euro;
2° vanaf het jaar 2015 wordt het forfaitair gedeelte, dat toegekend is tijdens het vorige jaar, vermeerderd na toepassing van het indexmechanisme, vermeld in paragraaf 2, derde lid.
]
§ 3. Het vast niet-geïndexeerd
gedeelte bedraagt 55,08 euro.
§ 4. Het procentueel gedeelte bedraagt
2,5 % van het geïndexeerde brutojaarloon van het personeelslid.
Het procentueel gedeelte wordt vanaf 2008 als volgt verhoogd
:
1° in 2008 : 0,60 %;
2° in 2009 :
0,81 %;
3° vanaf 2010 : 1,02
%.
Art. 17.
Met behoud van de toepassing van artikel
15, zullen de volgende perioden worden gelijkgesteld met gewerkte perioden voor
de berekening van de eindejaarstoelage :
1° de periode van
loopbaanonderbreking voor palliatief verlof of de periode van
loopbaanonderbreking voor verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid,
voor maximaal drie kalendermaanden;
2° de perioden
overeenkomstig de artikelen 41 en 43 van het koninklijk besluit van 30 maart
1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten
betreffende de jaarlijkse vakantie.
HOOFDSTUK VII. -
Wijzigingsbepalingen
Art. 18.
In artikel 16, § 1, van het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs, laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse
Regering van 29 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
...
Art. 19.
Aan artikel 14 van het koninklijk besluit
van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief
personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs, laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van
24 juli 2009 wordt een punt 11° toegevoegd, dat luidt als volgt :
...
HOOFDSTUK VIII. - Slot- en
overgangsbepalingen
Art. 20.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op de
personeelsleden vermeld in artikel 1 die diensten hebben gepresteerd
vóór 1 september 2008 in een Centrum voor Basiseducatie
[of in het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de
Basiseducatie]
.
Met behoud van de toepassing
van artikel 4 voor wat de aanrekening van diensten gepresteerd vanaf 1
september 2008 in de geldelijke anciënniteit betreft, worden de diensten
die gepresteerd werden vóór 1 september 2008, uitsluitend
berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 197 van het decreet van 15
juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en vastgesteld als volgt
:
1° de geldelijke anciënniteit stemt overeen met de
laatste geldelijke anciënniteit in de laatste functie die een
personeelslid vóór 1 september 2008 in een Centrum voor
Basiseducatie
[of in het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de
Basiseducatie]
heeft uitgeoefend. Indien het personeelslid
twee of meer functies heeft uitgeoefend heeft het personeelslid recht op de
meest gunstige anciënniteit die in één van deze functies is
vastgesteld;
2° het personeelslid behoudt het recht op deze
geldelijke anciënniteit bij elke aanstelling in elk Centrum voor
Basiseducatie, ongeacht de functie, op 1 september 2008 of
later.
§ 2. Indien voor de berekening van de
geldelijke anciënniteit vermeld in § 1, diensten in aanmerking komen
die gepresteerd werden vóór de minimumleeftijd van de
salarisschaal, behoudt het personeelslid het salaris overeenkomstig deze
geldelijke anciënniteit tot op het ogenblik dat de duur van de in
aanmerking komende diensten in overeenstemming is met de
minimumleeftijd.
Art. 21.
In afwijking van artikel 13, worden alle
prestaties die geleverd werden in een Centrum of in meerdere Centra voor
Basiseducatie tijdens de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 augustus 2008
voor de vaststelling van het vakantiegeld voor het jaar 2009 voor de
personeelsleden, vermeld in artikel 1, § 1, beschouwd, als werden deze
prestaties verricht door personeelsleden aangesteld overeenkomstig artikel 127,
§ 1, 1° en 2°, van het voormeld decreet.
[
Art. 21/1.
De perioden van tewerkstelling vóór 1 januari 2018 die opgenomen werden conform artikel 3, eerste
lid, 5° en 6°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende de toekenning van een verlof voor
het uitoefenen van een andere tewerkstelling voor sommige personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie, komen
eveneens in aanmerking voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen, vermeld in artikel 4 van dit besluit.”
]
Art. 22.
Het koninklijk besluit van 13 juni 2007
waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst
van 28 november 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de
socio-culturele sector van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de toekenning
van een eindejaarstoelage in de sector basiseducatie, wordt
opgeheven.
Art. 23.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 september 2008.
Art. 24.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.