Rationalisatienormen

Wijzigingen naar aanleiding van onderwijsdecreet XXVI:

- De uiterste datum voor melding van afbouw of fusie van scholen (die al dan niet de rationalisatienorm halen) wordt vervroegd naar 1 april van het voorafgaand schooljaar (i.p.v. 1 mei nu).

Bijlage 1 en 2 werden aangepast.

-Toevoeging (bijlage 4) van een modelformulier voor melding van oprichting van een nieuw schoolbestuur.

1. Inleiding

Opdat een school in de financierings- of subsidiëringsregeling opgenomen kan blijven, moet op de tellingsdatum een rationalisatienorm, uitgedrukt in een minimum aantal regelmatige leerlingen, worden bereikt. Vanaf 1 januari 2013 wordt evenwel de maatregel ingevoerd dat een school, zonder repercussies voor het handhaven van de financiering of subsidiëring, één schooljaar onder de rationalisatienorm mag komen, een zogenaamd "gedoogjaar".

Voor de toepassing van deze omzendbrief wordt bedoeld met:

a. afstand: de kortst mogelijke afstand tussen de hoofdingang van de hoofdvestigingsplaats van de ene school tot de hoofdingang van de hoofdvestigingsplaats van de andere school, gemeten langs de rijbaan, zoals omschreven in het K.B. van 1 december 1975 houdende het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, zonder rekening te houden met wegomleggingen, verkeersvrije straten, eenrichtingsverkeer en autosnelwegen;

b. rationalisatienorm: een norm die wordt vastgesteld per school (en niet per afzonderlijke graad) en die kan variëren in functie van verschillende parameters. Vermits het een globale schoolnorm betreft, is de spreiding van het aantal leerlingen over de diverse structuuronderdelen irrelevant;

c. regelmatige leerlingen: alle regelmatige leerlingen die in de school voor voltijds gewoon secundair onderwijs zijn ingeschreven, met uitzondering van de leerlingen van de voorbereidende jaren op het hoger onderwijs, de Se-n-Se technisch en kunstsecundair onderwijs en het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers; dit impliceert ondermeer dat de regelmatige leerlingen van de specialisatiejaren beroepssecundair onderwijs en van het naamloos leerjaar beroepssecundair onderwijs wél in aanmerking worden genomen bij de toepassing van de rationalisatienormen;

d. tellingsdatum: hetzij 1 februari van het voorafgaand schooljaar, hetzij de eerstvolgende lesdag indien 1 februari een vrije dag is, waarbij een facultatieve verlofdag of een pedagogische studiedag ook als een lesdag wordt beschouwd;

e. vestigingsplaats: een geografische afbakening die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

1° het betreft een geheel van gebouwde en ongebouwde onroerende goederen in gebruik van een onderwijsinstelling;

2° die gelegen zijn binnen eenzelfde perceel of aansluitende kadastrale percelen of gescheiden zijn door:

a) hetzij maximaal twee kadastrale percelen;

b) hetzij een weg.

3° die volledig of gedeeltelijk door personeelsleden van de onderwijsinstelling worden gebruikt voor onderwijsactiviteiten, met uitzondering van:

a) extra-murosactiviteiten;

b) leerlingenstages;

c) lessen, al dan niet gegeven door personeelsleden van de onderwijsinstelling, in een bedrijf of in een opleidings- of vormingsinstelling die geen onderwijsinstelling is;

d) sport- en bewegingsactiviteiten, voor zover de aanwezige sportinfrastructuur buiten het schooldomein ligt en ook door derden wordt gebruikt.

Voor info over kadastrale percelen: raadpleeg online (CADGIS) de kadastrale leggers op de volgende website van het Ministerie van Financiën: https://eservices.minfin.fgov.be/ecad-web/#/

Opmerking:

vanaf het schooljaar 1998-1999 wordt de parameter "onderwijs-karakter" (= confessioneel, niet-confessioneel, pluralistisch) opgeheven.

2. Diverse rationalisatienormen

2.1. Basisnormen voor scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren

2.1.1. Voor de scholen die niet ressorteren onder 2.1.2.:

  • met enkel een eerste graad: 111
  • met een eerste + tweede graad: 200
  • met een tweede + derde graad: 150
  • met een eerste + tweede + derde graad: 261

2.1.2. Voor de scholen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven:

  • met enkel een eerste graad: 83
  • met een eerste + tweede graad: 150
  • met een tweede + derde graad: 113
  • met een eerste + tweede + derde graad: 196

2.2. Voordeelnormen (min 15 % op de basisnormen) voor scholen die tot een scholengemeenschap behoren

2.2.1. Voor de scholen die niet ressorteren onder 2.2.2.:

  • met enkel een eerste graad: 94
  • met een eerste + tweede graad: 170
  • met een tweede + derde graad: 129
  • met een eerste + tweede + derde graad: 223

2.2.2. Voor de scholen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven:

  • met enkel een eerste graad: 71
  • met een eerste + tweede graad: 128
  • met een tweede + derde graad: 97
  • met een eerste + tweede + derde graad: 168

2.3. Voordeelnormen (min 33% op de basisnormen) voor scholen, al dan niet behorend tot een scholengemeenschap, zonder een derde graad die zich op een afstand van ten minste 4 km bevinden van een vergelijkbare school

2.3.1. Wordt bedoeld met vergelijkbare school, een school die:

a) tot hetzelfde onderwijsnet behoort (gemeenschapsonderwijs, gesubsidieerd officieel onderwijs respectievelijk gesubsidieerd vrij onderwijs); en

b) een vergelijkbare structuur organiseert, wat betekent dat een school met enkel een eerste graad zich vergelijkt met een andere school die minstens een eerste graad heeft respectievelijk dat een school met enkel een eerste plus tweede graad zich vergelijkt met een andere school die minstens een eerste plus tweede graad heeft; en

c) voor wat het gesubsidieerd vrij onderwijs betreft: ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of levensbeschouwing aanhangt; voorbeeld: twee vrije scholen met een vergelijkbare structuur waarvan de ene rooms-katholieke én islamitische godsdienst en de andere enkel rooms-katholieke godsdienst aanbiedt, kunnen zich onderling vergelijken vermits eenzelfde godsdienstcursus in beide scholen voorkomt; en

d) niet ressorteert onder 2.7. of 2.8., aangezien van deze scholen abstractie wordt gemaakt bij de inaanmerkingneming van het afstandscriterium.

2.3.2. Voor de scholen die niet ressorteren onder 2.3.3.:

  • met enkel een eerste graad: 74
  • met een eerste + tweede graad: 133

2.3.3. Voor de scholen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven:

  • met enkel een eerste graad: 55
  • met een eerste + tweede graad: 99

2.4. Voordeelnormen (min 33 % op de basisnormen) voor scholen, al dan niet behorend tot een scholengemeenschap, met een derde graad die zich op een afstand van ten minste 6 km bevinden van een vergelijkbare school

2.4.1. Wordt bedoeld met vergelijkbare school, een school die:

a) tot hetzelfde onderwijsnet behoort; en

b) een vergelijkbare structuur organiseert, wat betekent dat een school met een derde graad zich vergelijkt met een andere school die ook een derde graad heeft; en

c) voor wat het gesubsidieerd vrij onderwijs betreft: ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of levensbeschouwing aanhangt; en

d) niet ressorteert onder 2.7. of 2.8., aangezien van deze scholen abstractie wordt gemaakt bij de inaanmerkingneming van het afstandscriterium.

2.4.2. Voor de scholen die niet ressorteren onder 2.4.3.:

  • met een tweede + derde graad: 100
  • met een eerste + tweede + derde graad: 174

2.4.3. Voor de scholen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven:

  • met een tweede + derde graad: 75
  • met een eerste + tweede + derde graad: 130

2.5. Voordeelnormen (min 66 % op de basisnormen) voor scholen, al dan niet behorend tot een scholengemeenschap, zonder een derde graad die zich op een afstand van ten minste 8 km bevinden van een vergelijkbare school

2.5.1. Wordt bedoeld met vergelijkbare school, een school die beantwoordt aan de voorwaarden vermeld onder 2.3.1.

2.5.2. Voor alle scholen:

  • met enkel een eerste graad: 37
  • met een eerste + tweede graad: 67

2.6. Voordeelnormen (min 66 % op de basisnormen) voor scholen, al dan niet behorend tot een scholengemeenschap, met een derde graad die zich op een afstand van ten minste 12 km bevinden van een vergelijkbare school

2.6.1. Wordt bedoeld met vergelijkbare school, een school die beantwoordt aan de voorwaarden vermeld onder 2.4.1.

2.6.2. Voor alle scholen:

  • met een tweede + derde graad: 50
  • met een eerste + tweede + derde graad: 87

2.7. Voordeelnormen (min 66 % op de basisnormen) voor scholen die slechts unieke structuuronderdelen organiseren

2.7.1. Wordt bedoeld met:

a) uniek: per onderwijsnet slechts één keer georganiseerd per provincie dan wel in het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad;

b) structuuronderdeel: een basisoptie, een beroepenveld, een studierichting van de tweede, derde of vierde graad, een specialisatiejaar beroepssecundair onderwijs, het naamloos leerjaar beroepssecundair onderwijs; dit impliceert dat het eerste leerjaar A en B, de voorbereidende jaren op het hoger onderwijs, de specialisatiejaren technisch en kunstsecundair onderwijs en het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers buiten beschouwing worden gelaten.

2.7.2. Voor alle scholen:

  • met enkel een eerste graad: 37
  • met een eerste + tweede graad: 67
  • met een tweede + derde graad: 50
  • met een eerste + tweede + derde graad: 87

2.8. Voordeelnormen (min 66 % op de basisnormen) voor scholen van het gesubsidieerd vrij onderwijs die aan bepaalde criteria beantwoorden

2.8.1. Wordt bedoeld met een vrije school die aan bepaalde criteria beantwoordt:

a) noch het vak godsdienst noch het vak niet-confessionele zedenleer maar wel het vak cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie organiseren; en

b) uitsluitend eigen leerplannen van het betrokken schoolbestuur hanteren die door de Vlaamse regering zijn goedgekeurd; en

c) ressorteren onder een schoolbestuur die in de gemeente waar de school is gelegen geen andere school voor voltijds gewoon secundair onderwijs organiseert.

2.8.2. Voor alle scholen:

  • met enkel een eerste graad: 37
  • met een eerste + tweede graad: 67
  • met een tweede + derde graad: 50
  • met een eerste + tweede + derde graad: 87

2.9. Normen voor scholen met een vierde graad beroepssecundair onderwijs

2.9.1. Voor alle scholen met enkel een vierde graad beroepssecundair onderwijs of hoger beroepsonderwijs (verpleegkunde): 100.

2.9.2. Voor scholen met, benevens andere graden, ook een vierde graad beroepssecundair onderwijs of hoger beroepsonderwijs (verpleegkunde): de voor de betrokken school toepasbare norm (zie 2.1. tot en met 2.8.) vermeerderd met 100.

2.10. Normen voor scholen met uitsluitend zeevisserijonderwijs

2.10.1. Voor scholen met uitsluitend zeevisserijonderwijs geldt de uitzonderlijke regeling dat geen schoolnorm doch dat graadgebonden normen dienen bereikt, namelijk:

  • eerste graad: 37
  • tweede graad: 30
  • derde graad: 20

2.10.2. In afwijking van 2.10.1. gelden geen normen indien de school de enige is die in het betrokken onderwijsnet zeevisserijonderwijs en, eventueel, inhoudelijk naar zeevisserijonderwijs gerichte structuuronderdelen wetenschappen (tweede graad ASO) en wetenschappen-wiskunde (derde graad ASO) organiseert.

2.11. Voordeelnormen (min 33% of min 66 % op de basisnormen) voor bepaalde scholen

Voor scholen die louter ingevolge het wegvallen van het onderwijskarakter niet meer aan de voorwaarden voldoen om van de voordeelnorm (min 33% of min 66% op de basisnormen, naargelang van het geval) te kunnen genieten waarop ze tijdens het schooljaar 1997-1998 wél aanspraak konden maken, blijft niettemin de desbetreffende norm vanaf het schooljaar 1998-1999 gelden.

2.12. Scholen met (naast een eventuele eerste graad) enkel het studiegebied ballet

Voor deze scholen gelden geen normen.

3. Niet-bereiken van rationalisatienormen

Voor een school die gedurende twee opeenvolgende schooljaren de rationalisatienorm niet bereikt, resten twee alternatieven: ofwel fusie, ofwel afbouw.

3.1. Fusie

Een fusie, die overigens ook kan betrekking hebben op scholen die wél de rationalisatienorm halen, kan twee vormen aannemen:

a) eenvoudige fusie: dit is een fusie door samenvoeging tot één school van twee of meer scholen die gelijktijdig worden afgeschaft; aan deze school wordt een nieuw instellingsnummer toegekend;

b) fusie door opslorping: dit is een fusie door samenvoeging van twee of meer scholen waarbij één blijft bestaan die de andere opslorpt; de school die blijft bestaan behoudt haar instellingsnummer.

Een fusie wordt telkens in één keer tot stand gebracht.

De school die na de fusie overblijft, wordt niet als een nieuwe school beschouwd en alle vóór de fusie bestaande vestigingsplaatsen mogen verder in gebruik blijven.

Ook scholen die zich in een afbouwproces bevinden kunnen nog steeds bij een fusieoperatie worden betrokken.

Uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar wordt de fusie aan de hand van een formulier model verklaring van fusie in bijlage 1 meegedeeld aan AGODI.

Voor scholen behorend tot een scholengemeenschap wordt bij dit formulier een uittreksel gevoegd van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de fusie conform is aan de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt; indien de fusie betrekking heeft op scholen van verschillende scholengemeenschappen, dan is een uittreksel per scholengemeenschap vereist.

Door de mededeling aan het AGODI wordt de fusie, waaruit onmiddellijk financierings- of subsidiërings-repercussies voortvloeien, geacht een definitief karakter te hebben.

Op het vlak van personeel wordt verwezen naar de omzendbrief PERS/2009/03 van 30 juni 2009.

3.2. Afbouw

Een afbouw, die overigens ook kan betrekking hebben op scholen die wél de rationalisatienorm halen:

a) verloopt per graad progressief; dit betekent dat de graad geleidelijk, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het laagste, wordt afgebouwd. Op deze wijze moet elke leerling, binnen de normale tijdsduur, een in een bepaalde school begonnen graad kunnen afmaken, zodat de rechtsbescherming van deze leerling is gevrijwaard. Verschillende graden kunnen evenwel terzelfdertijd worden afgebouwd: in voorkomend geval spreekt men van versnelde geleidelijke afbouw. De afbouw van een graad (de facultatieve derde leerjaren van de derde graad buiten beschouwing latend) neemt dus twee schooljaren in beslag (voor verpleegkunde: drie schooljaren). Het schooljaar waarin de graad volledig verdwijnt, wordt dan ook nog als een onderdeel van het afbouwproces aanzien, bv. bij afbouw van een eerste leerjaar A/B op 1 september 2001, een tweede leerjaar van de eerste graad op 1 september 2002, geldt de afbouw pas als voltooid op 1 september 2003.

b) is volledig of gedeeltelijk; dit betekent dat op termijn de school hetzij volledig wordt opgeheven, hetzij met een ingekorte structuur blijft bestaan. Een school die met een ingekorte structuur blijft bestaan, moet er wel zorg voor dragen enerzijds dat voor deze structuur de toepasbare rationalisatienorm wordt bereikt én anderzijds dat deze structuur toegelaten is (cfr. omzendbrief SO 64, rubriek 2.3.).

Uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar wordt de afbouw aan de hand van een formulier model verklaring van afbouw in bijlage 2 meegedeeld aan AGODI.

Voor scholen behorend tot een scholengemeenschap wordt bij dit formulier een uittreksel gevoegd van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de afbouw conform is aan de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.

Door de mededeling aan het AGODI wordt de afbouw geacht een definitief karakter te hebben.

3.3. Afwijking

Met ingang van het schooljaar 2013-2014 vervalt de mogelijkheid dat de Vlaamse regering een afwijking toekent op de toepasbare rationalisatienorm die door de school niet wordt bereikt op 1 februari van het voorafgaand schooljaar. In de plaats komt het gedoogjaar, zoals in punt 1. vermeld.

4. Wijziging van schoolbestuur

De overheveling van een school naar een ander, bestaand schoolbestuur heeft slechts op 1 september uitwerking ten aanzien van het departement Onderwijs en Vorming.

Een wijziging van schoolbestuur wordt aan de hand van een modelformulier in bijlage 3 meegedeeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, Afdeling Secundair Onderwijs – Scholen en Leerlingen.

Op het vlak van personeel wordt verwezen naar de omzendbrief PERS/2009/03 van 30 juni 2009.

Ook wijzigingen aan de naam of het adres van het schoolbestuur moeten per brief aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, Afdeling Secundair Onderwijs – Scholen en Leerlingen, worden meegedeeld.

Indien de wijziging aanleiding heeft gegeven tot een publicatie in het Belgisch Staatsblad, dient bij de mededeling een afschrift van deze publicatie te worden gevoegd.

5. Oprichting van schoolbestuur

De oprichting van een nieuw schoolbestuur wordt aan de hand van een modelformulier in bijlage 4 meegedeeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, Afdeling Secundair Onderwijs – Scholen en Leerlingen.

Indien de oprichting aanleiding heeft gegeven tot een publicatie in het Belgisch Staatsblad, dient bij de mededeling een afschrift van deze publicatie te worden gevoegd.

6. Bijlagen