Koninklijk besluit nr. 63 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan.

  • goedkeuringsdatum
    20 JULI 1982
  • publicatiedatum
    B.S.29/07/1982
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    01/12/2023

(voetnoot 1)

(voetnoot 2)

COORDINATIE

(1) K.B. nr. 161 van 30/12/1982 (B.S. 15/01/1983)

(2) K.B. nr. 269 van 31/12/1983 (B.S. 18/01/1984)

(3) K.B. nr. 270 van 31/12/1983 (B.S. 18/01/1984)

(4) K.B. van 29/08/1985 (B.S. 29/10/1985)

(5) Decr. van 09/04/1992 (B.S. 16/05/1992)

(6) B.Vl.R. van 22/07/1993 (B.S. 06/10/1993)

(7) B.Vl.R. van 22/12/1993 (B.S. 30/03/1994)

(8) Decr. van 13/07/1994 (B.S. 31/08/1994)

(9) Decr. van 21/12/1994 (B.S. 16/03/1995)

(10) B.Vl.R. van 09/05/1996 (B.S. 25/07/1996)

(11) B.Vl.R. van 27/10/1998 (B.S. 25/11/1998)

(12) B.Vl.R. van 09/02/2001 (B.S. 11/04/2001)

(13) B.Vl.R. van 23/11/2001 (B.S. 13/02/2002)

(14) B.Vl.R. van 15/10/2004 (B.S. 16/12/2004)

(15) B.Vl.R. van 23/09/2005 (B.S. 25/11/2005)

(16) B.Vl.R. van 04/09/2009 (B.S. 23/10/2009)

(17) B.Vl.R. van 09/09/2016 (B.S. 13/10/2016)

(18) B.Vl.R. van 15/09/2023 (B.S. 01/12/2023)

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 februari 1982 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning, inzonderheid op de artikelen 1, 5° en 7° , en 3, §§ 1 en 2;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Ministers van Onderwijs en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel is dit besluit van toepassing op de personeelsleden die van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur of van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur een bezoldiging ontvangen, berekend op grond van :

a) het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;

b) het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs ;

c) het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan, afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur.

Behalve artikel 7 is dit besluit niet van toepassing op het niet-uitsluitend ambt in de zin van artikel 5 van het onder a) hierboven vermelde koninklijk besluit van 15 april 1958.

Art. 2.

[16B.Vl.R. van 04/09/2009
B.S. 23/10/2009

§ 1. In afwijking van het koninklijk besluit van 10 maart 1965, vermeld in artikel 1, c), worden voor de bezoldiging van prestaties in het deeltijds kunstonderwijs of in het volwassenenonderwijs de begrippen hoofdambt en bijbetrekking toegepast.

§ 2. Onder bijbetrekking als vermeld in paragraaf 1, wordt in het deeltijds kunstonderwijs verstaan : het ambt met al dan niet volledige prestaties dat in het deeltijds kunstonderwijs wordt uitgeoefend door een personeelslid dat eveneens :

1° een ambt met volledige prestaties uitoefent in het onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het hoger onderwijs georganiseerd in een hogeschool vermeld in artikel 2, 39° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;

2° een niet-uitsluitend ambt in het onderwijs met volledig leerplan uitoefent waarvoor het een volledig salaris geniet, waarvan het brutobedrag gelijk is aan of hoger ligt dan het minimum van zijn salarisschaal.

Onder hoofdambt als vermeld in paragraaf 1, wordt verstaan : het ambt met al dan niet volledige prestaties dat niet als bijbetrekking wordt beschouwd overeenkomstig de voorgaande bepalingen.

§ 3. Onder bijbetrekking als vermeld in paragraaf 1, wordt in het volwassenenonderwijs verstaan : het ambt met al dan niet volledige prestaties dat aan één of meer centra voor volwassenenonderwijs wordt uitgeoefend door het personeelslid dat eveneens :

1° een ambt met volledige prestaties uitoefent in het onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het hoger onderwijs georganiseerd in een hogeschool vermeld in artikel 2, 39° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;

2° een ambt met volledige prestaties uitoefent in het volwassenenonderwijs aan hetzelfde centrum voor volwassenenonderwijs of aan één of meer andere centra voor volwassenenonderwijs, en/of in het deeltijds kunstonderwijs;

3° een ambt met volledige prestaties uitoefent dat, overeenkomstig de ponderatieregel, toegepast zoals voor de berekening van het salaris, gevormd wordt door een ambt met onvolledige prestaties in het onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het in 1° vermelde hoger onderwijs, en tevens door een ambt met onvolledige prestaties dat wordt uitgeoefend in het deeltijds kunstonderwijs en/of in het volwassenenonderwijs aan hetzelfde centrum voor volwassenenonderwijs of aan één of meer andere centra voor volwassenenonderwijs;

4° een niet-uitsluitend ambt in het onderwijs met volledig leerplan uitoefent, waarvoor het een volledig salaris geniet, waarvan het brutobedrag gelijk is aan of hoger ligt dan het minimum van zijn salarisschaal.

Onder hoofdambt als vermeld in paragraaf 1, wordt verstaan : het ambt met al dan niet volledige prestaties dat niet als bijbetrekking wordt beschouwd overeenkomstig de voorgaande bepalingen.

§ 4. Voor de ambten die overeenkomstig dit artikel als hoofdambt worden beschouwd, wordt de bezoldiging, naargelang van het geval, vastgesteld volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 vermeld in artikel 1, c), titel III, Ambten met volledige prestaties of titel IV, Ambten met onvolledige prestaties.

§ 5. Voor de ambten die overeenkomstig dit artikel als bijbetrekking worden beschouwd, zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 vermeld in artikel 1, a), titel IIIbis Bijbetrekkingen van toepassing op de prestaties die verstrekt zijn in het deeltijds kunstonderwijs of in het volwassenenonderwijs.

De toe te passen deler wordt als volgt vastgesteld :

Deler, vastgesteld voor de bezoldiging van het uur/jaar als hoofdambt

Deler voor de bezoldiging als bijbetrekking

20, 22

25

24, 25

30

32

37

Als het ambt niet wordt bezoldigd op grond van die delers, wordt het salaris van deze bijbetrekking verminderd met 20 procent.

§ 6. De bezoldiging van de onvolledige prestaties, vermeld in § 3, 3°, die worden uitgeoefend in het volwassenenonderwijs, heeft geen invloed op de bezoldiging van de onvolledige prestaties die uitgeoefend worden in het onderwijs met volledig leerplan en/of in het deeltijds kunstonderwijs.

16B.Vl.R. van 04/09/2009
B.S. 23/10/2009
]

Art. 3.

[4K.B. van 29/08/1985
B.S. 29/10/1985
...4K.B. van 29/08/1985
B.S. 29/10/1985
]

Art. 4.

[...]

Art. 5.

In afwijking van artikel 41, § 2, van het in artikel 1, a), bedoeld koninklijk besluit van 15 april 1958 is de deler voor het hoofdambt met onvolledige prestaties nooit lager dan het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties.

Art. 6.

De Minister van Onderwijs regelt, op advies van een bijzondere commissie van ambtenaren, de gevallen die een zodanig bijzonder aspect vertonen, dat in de geest van dit besluit een minder letterlijke toepassing van de regelen verantwoord is.

De ambtenaren van de diensten van Openbaar Ambt die zullen moeten deel uitmaken van de bijzondere commissie, worden aangeduid door de Minister van Onderwijs, in overleg met de Minister van Openbaar Ambt.

Art. 7.

§ 1. Voor de tijdelijke personeelsleden wordt het dagloon vastgesteld op 1/360e van het salaris.

§ 2. De volgende dagen zijn betaalbaar :

1° alle dagen, gerekend van het begin tot het einde van de tijdelijke aanstelling, met inbegrip, voorzover ze geheel of gedeeltelijk in de duur van de tijdelijke aanstelling begrepen zijn, van :

1) de wettelijke feestdagen,

2) de weekends,

3) de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie,

4) de afwezigheden tijdens welke het tijdelijk personeelslid, op grond van een reglementaire bepaling, recht heeft op salaris of salaristoelage vanwege de Vlaamse Gemeenschap;

2° de wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie tussen twee tijdelijke aanstellingen, voorzover die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld of op de laatste dag van de tijdelijke aanstelling en die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op de eerste dag van de erop volgende tijdelijke aanstelling of op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld.

Het totale aantal aldus te betalen dagen mag voor een schooljaar nooit meer dan 300 bedragen.

Voor de dag, de periode of de dagen binnen die periode, bedoeld in 2°, behoudt het tijdelijk personeelslid de bezoldiging die wordt toegekend overeenkomstig de prestaties, verstrekt op de vooravond van de te bezoldigen dag, periode of dagen binnen deze periode of op de vooravond van een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld en dit tot op de vooravond van een nieuwe tijdelijke aanstelling. De toepassing van deze bezoldigingsregel mag echter niet tot gevolg hebben dat een tijdelijk personeelslid niet wordt bezoldigd voor dagen waarvoor hij ook effectief is aangesteld.

Als een personeelslid een aanstelling heeft voor een volledig schooljaar en daarnaast een tijdelijke aanstelling voor een deel van hetzelfde schooljaar, geldt punt 2° voor de tijdelijke aanstelling voor het deel van het schooljaar, voorzover de gestelde voorwaarden vervuld zijn.

§ 3. Tijdens de zomervakantie is bovendien een uitgestelde bezoldiging betaalbaar die gelijk is aan de volgens § 2 betaalde daglonen, eventueel verhoogd met de fictieve lonen voor de genoten dagen bevallingsverlof, verlof wegens een bedreiging door een beroepsziekte of verlof wegens moederschapsbescherming in de duur van de tijdelijke aanstelling, vermenigvuldigd met 0,2.

In afwijking van het eerste lid wordt geen uitgestelde bezoldiging betaald aan het tijdelijk personeelslid :

1° dat voor zijn tijdelijke prestaties als bijbetrekking wordt bezoldigd.

Het personeelslid heeft wel recht op de uitbetaling van uitgestelde bezoldiging indien het gaat om een bijbetrekking uitgeoefend in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan op grond van artikel 10, § 3, van dit koninklijk besluit;

2° dat zijn loopbaan volledig onderbroken heeft voor een periode die eindigt op 31 augustus van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;

3° voor het gedeelte van de opdracht waarvoor het personeelslid zijn loopbaan gedeeltelijk onderbroken heeft voor een periode die eindigt op 31 augustus van het schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;

4° [18B.Vl.R. van 15/09/2023
B.S. 01/12/2023
voor de prestaties die zijn geleverd tijdens de maanden juli en augustus in het zomeraanbod van het volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 130quater van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.18B.Vl.R. van 15/09/2023
B.S. 01/12/2023
]

§ 4. Op de bovenstaande bepalingen zijn de volgende uitzonderingen van toepassing :

1° voor de tijdelijke personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding, die worden bezoldigd overeenkomstig de bepalingen van het in artikel 1, a), vermelde koninklijk besluit van 15 april 1958, met inbegrip van de personeelsleden bedoeld onder 2° hierna, gelden enkel de bepalingen van § 2, eerste, derde en vierde lid;

2° voor de tijdelijke personeelsleden die in een selectie- of bevorderingsambt worden aangesteld, zijn de bepalingen van de §§ 1, 2 en 3 niet van toepassing.

[18B.Vl.R. van 15/09/2023
B.S. 01/12/2023
3° voor de tijdelijke personeelsleden die aangesteld zijn tijdens de maanden juli of augustus in het zomeraanbod van het volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 130quater van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, gelden de bepalingen van paragraaf 5.18B.Vl.R. van 15/09/2023
B.S. 01/12/2023
]

De in [18B.Vl.R. van 15/09/2023
B.S. 01/12/2023
punt 1°, 2° en 3°18B.Vl.R. van 15/09/2023
B.S. 01/12/2023
] bedoelde personeelsleden worden maandelijks na vervallen termijn betaald.

Het maandsalaris is gelijk aan één twaalfde van het jaarsalaris. Als het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld overeenkomstig de regeling die in dit geval voor de vastbenoemde personeelsleden wordt toegepast.

[18B.Vl.R. van 15/09/2023
B.S. 01/12/2023

§ 5. Voor de tijdelijke personeelsleden die aangesteld zijn tijdens de maanden juli of augustus in het zomeraanbod van het volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 130quater van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, zijn de volgende dagen betaalbaar:

1° alle dagen, gerekend van het begin tot het einde van de tijdelijke aanstelling, met inbegrip, voor zover ze geheel of gedeeltelijk in de duur van de tijdelijke aanstelling begrepen zijn, van:

a) de wettelijke feestdagen,

b) de weekends,

c) de afwezigheden waarvoor het tijdelijke personeelslid, op grond van een reglementaire bepaling, recht heeft op salaris of salaristoelage vanwege de Vlaamse Gemeenschap;

2° de wettelijke feestdagen en de weekends tussen twee tijdelijke aanstellingen, voor zover die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld of op de laatste dag van de tijdelijke aanstelling en die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op de eerste dag van de erop volgende tijdelijke aanstelling of op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld.

Het totale aantal te betalen dagen mag aldus voor een schooljaar maximaal 360 dagen bedragen.

Voor de dag, de periode of de dagen binnen die periode, bedoeld in 2°, behoudt het tijdelijke personeelslid de bezoldiging die wordt toegekend overeenkomstig de prestaties, verstrekt op de vooravond van de te bezoldigen dag, periode of dagen binnen deze periode of op de vooravond van een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld en dat tot op de vooravond van een nieuwe tijdelijke aanstelling. De toepassing van deze bezoldigingsregel mag echter niet tot gevolg hebben dat een tijdelijk personeelslid niet wordt bezoldigd voor dagen waarvoor het personeelslid ook effectief is aangesteld.

Als een personeelslid een aanstelling heeft voor een volledig schooljaar en daarnaast een tijdelijke aanstelling voor een deel van hetzelfde schooljaar, geldt punt 2° voor de tijdelijke aanstelling voor het deel van het schooljaar, voor zover de gestelde voorwaarden vervuld zijn.

18B.Vl.R. van 15/09/2023
B.S. 01/12/2023
]

Art.8.

Aan artikel 77 van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, wordt een § 6 toegevoegd, luidend als volgt :

"De bepalingen van de §§ 1 en 2 van dit artikel worden eveneens toegepast op prestaties die als bijbetrekking bezoldigd worden.".

Art. 9.

Onverminderd het bepaalde in artikel 10 hierna zijn artikel 11, 2e lid, van het in artikel 1, a), bedoelde koninklijk besluit van 15 april 1958, en artikel 9, 2e lid, van het in artikel 1, c), bedoelde koninklijk besluit van 10 maart 1965, niet van toepassing op de bepalingen van dit besluit.

Art. 10.

§ 1. Dit besluit wordt voor het eerst toegepast met ingang van het schooljaar 1982-1983.

§ 2. Behoudens [3K.B. nr. 270 van 31/12/1983
B.S. 18/01/1984
het bepaalde in §§ 3 en 63K.B. nr. 270 van 31/12/1983
B.S. 18/01/1984
] , wordt met ingang van het schooljaar 1982-1983 geen bezoldiging toegekend :

1° voor prestaties die als bijbetrekking beschouwd worden, overeenkomstig artikel 5 van het in artikel 1, a), vermelde koninklijk besluit van 15 april 1958, zoals het door artikel 4 van dit besluit gewijzigd werd;

2° voor prestaties verstrekt in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, die overeenkomstig dit besluit als bijbetrekking beschouwd worden;

3° voor prestaties waarop het in artikel 1, b), vermelde koninklijk besluit van 15 april 1958 van toepassing is.

§ 3. [3K.B. nr. 270 van 31/12/1983
B.S. 18/01/1984
In afwijking van § 2, 1° en 2°3K.B. nr. 270 van 31/12/1983
B.S. 18/01/1984
] , worden de prestaties waarmee het personeelslid belast blijft, verder bezoldigd op voorwaarde dat hij :

- ofwel voor bedoelde prestaties vastbenoemd of stagedoend is, uiterlijk de laatste dag vóór de inwerkingtreding van dit besluit;

- ofwel bedoelde prestaties uiterlijk sedert de laatste dag van het schooljaar 1978-1979 zonder onderbreking heeft verstrekt.

[3K.B. nr. 270 van 31/12/1983
B.S. 18/01/1984
[5Decr. van 09/04/1992
B.S. 16/05/1992

Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd :

a) de gevallen bedoeld in artikel 40bis, § 3, van het in artikel 1, a), vermelde koninklijk besluit van 15 april 1958;

b) de gevallen waarin bij een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking in hoofdambt, in afwachting van een reaffectatie of een wedertewerkstelling, de prestaties in bijbetrekking tijdelijk als hoofdambt worden bezoldigd overeenkomstig het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan.

5Decr. van 09/04/1992
B.S. 16/05/1992
]

Onverminderd de bepalingen van voormelde wet van 24 december 1976, mogen de op grond van voorgaande bepalingen nog voor bezoldiging in aanmerking komende prestaties niet meer bedragen dan het aantal uren waarmee het betrokken personeelslid belast was de laatste dag van het schooljaar 1981-1982.

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de prestaties die in het onderwijs met volledig leerplan als bijbetrekking uitgeoefend worden door personeelsleden belast met hetzij een hoofdambt met volledige prestaties in het onderwijs of in een psycho-medisch-sociaal centrum, hetzij een niet-uitsluitend ambt zoals bedoeld in artikel 5, f), van het in artikel 1, a), vermelde koninklijk besluit van 15 april 1958.

De verdere uitoefening van de in het vorig lid bedoelde bijbetrekking door de voormelde personeelsleden, verleent geen recht meer op wedde, ook niet ten laste van de inrichtende macht.

3K.B. nr. 270 van 31/12/1983
B.S. 18/01/1984
]

§ 4. [...]

§ 5. Het personeelslid dat ten laatste de dag vóór de inwerkingtreding van dit besluit vastbenoemd of stagiair is in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en wiens prestaties in dit onderwijs ingevolge de toepassing van artikel 2 van dit besluit als bijbetrekking worden beschouwd, heeft recht op de wedde die hij, op grond van de prestaties waarmee hij belast blijft, op voormelde datum zou bekomen hebben bij toepassing van de bepalingen van het in artikel 1, c), vermelde koninklijk besluit van 10 maart 1965, eventueel beperkt tot de wedde die hij werkelijk genoot. [9Decr. van 21/12/1994
B.S. 16/03/1995
Deze beperking mag echter niet tot gevolg hebben dat de toe te kennen wedde niet wordt aangepast bij iedere wijziging van de weddeschaal waarin de wedde is vastgesteld of dat het personeelslid wordt uitgesloten van weddeverhogingen die het gevolg zijn van de toekenning van een andere weddeschaal voor de door hem uitgeoefende prestaties. Het bedrag van de in deze wedde begrepen periodieke verhogingen wordt met 50 percent verminderd.9Decr. van 21/12/1994
B.S. 16/03/1995
]

[5Decr. van 09/04/1992
B.S. 16/05/1992

Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd :

a) de gevallen bedoeld in artikel 40bis, § 3, van het in artikel 1, a) vermelde koninklijk besluit van 15 april 1958;

b) de gevallen waarin bij een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking in hoofdambt, in afwachting van een reaffectatie of een wedertewerkstelling, de prestaties in bijbetrekking tijdelijk als hoofdambt worden bezoldigd in toepassing van het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan.

5Decr. van 09/04/1992
B.S. 16/05/1992
]

§ 6. [5Decr. van 09/04/1992
B.S. 16/05/1992
In afwijking van de bepalingen van dit artikel kan tijdelijk en uiterlijk tot het einde van het lopende [16B.Vl.R. van 04/09/2009
B.S. 23/10/2009
school-, of dienstjaar wel een salaris, salaristoelage of toelage verleend worden16B.Vl.R. van 04/09/2009
B.S. 23/10/2009
] voor prestaties die als bijbetrekking of overwerk dienen te worden beschouwd op voorwaarde dat geen ander geschikt kandidaat kan worden gevonden die de betrokken prestaties als hoofdambt kan uitoefenen.

Een geschikt kandidaat is een persoon die voldoet aan de decretale of reglementaire aanstellingsvoorwaarden vastgelegd in de rechtspositieregeling

De in het eerste lid bedoelde wedde, weddetoelage of toelage wordt slechts verleend indien voorafgaandelijk de vacature werd gemeld aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of de Brusselse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en de inrichtende macht op eer verklaart geen ander geschikt kandidaat te hebben kunnen vinden die de prestaties als hoofdambt kan uitoefenen. Ze worden verleend voor het personeelslid en voor het ambt en het vak die in de verklaring zijn vermeld voor zover dit personeelslid voldoet aan de in voorgaand lid bedoelde voorwaarden. Bij elke wijziging in de opdracht van dit personeelslid vervalt evenwel de afwijking en is een nieuwe verklaring noodzakelijk. De verklaring dient echter niet te worden afgelegd indien de prestaties slechts voor een periode die de duur van 104 kalenderdagen niet overschrijdt, vacant zijn.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder verhaal kan worden ingediend tegen de toewijzing aan een personeelslid van prestaties die als bijbetrekking of overwerk dienen te worden beschouwd.

5Decr. van 09/04/1992
B.S. 16/05/1992
]

[2K.B. nr. 269 van 31/12/1983
B.S. 18/01/1984
§ 7. De personeelsleden die op grond van dit artikel voor een bijbetrekking in het onderwijs bezoldigd worden, kunnen in die hoedanigheid geen aanspraak maken op een eindejaarstoelage en een vakantiegeld.2K.B. nr. 269 van 31/12/1983
B.S. 18/01/1984
]

[15B.Vl.R. van 23/09/2005
B.S. 25/11/2005
§ 8. [16B.Vl.R. van 04/09/2009
B.S. 23/10/2009
...16B.Vl.R. van 04/09/2009
B.S. 23/10/2009
] 15B.Vl.R. van 23/09/2005
B.S. 25/11/2005
]

Art. 11.

Onze Ministers van Onderwijs zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

- (1): Opgeheven, voor zover het betrekking heeft op de hogescholen (B.Vl.R. 9-5-1996; Art. 2, 34° )

- (2): Houdt op van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan (Decr. 13-7-1994; Art. 366, 14°)