Ouderlijk gezag in onderwijsaangelegenheden

  • referentie
    NO/2005/01 (13AC)
  • publicatiedatum
    14/04/2005
  • datum laatste wijziging
    14/04/2005
  • wettelijke basis
    Artikel 371-375bis van het burgerlijk wetboek van 21/3/1804
  • opheffing
    omzendbrief 13AC/WJ/SH van 22 januari 1997
  • contactpersoon
    Erik Moncarey, 02-553 66 87
  • Titularissen en inhoud van het ouderlijk gezag
  • Aangewezen procedures voor de scholen
  • Informatieve omzendbrief aan de schooldirecties van het basis-, secundair en deeltijds kunstonderwijs en de directies van de centra voor leerlingenbegeleiding

1. Inleiding

De beslissingen over een minderjarige worden genomen door de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen. Voor de school is het niet altijd evident te weten wie het ouderlijk gezag uitoefent of hoe en wanneer de school met hen best communiceert. Bovendien kan de gezinssituatie wijzigen in de loop van de schoolloopbaan. De ouders verwachten dan meestal dat ook de school met deze wijzigingen rekening houdt, pedagogisch en administratief-organisatorisch.

Deze omzendbrief wil u informeren over het ouderlijk gezag en over de beste handelwijze bij contacten met de ouders. De concrete toepassing van deze principes blijft de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Het ministerie van onderwijs en vorming staat niet in voor de handhaving of sanctionering van deze rechten en plichten.

In de communicatie met de meeste gezinnen stellen zich geen problemen. Beide ouders nemen de beslissingen betreffende het onderwijs samen en vragen zo nodig ook de instemming van hun kind. Ook als maar één persoon het ouderlijk gezag heeft, is er weinig kans op betwisting van zijn of haar beslissingen betreffende het onderwijs en recht op informatie van de school. In de meeste gevallen zal gezond verstand volstaan en is het niet nodig om de ouders met bijkomende formaliteiten te belasten.

Moeilijkheden ontstaan vooral tijdens en na echtscheidingsprocedures. Uiteraard is het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders om de gezamenlijke opvoeding van hun kinderen te organiseren, daarover onderlinge afspraken te maken en een goede communicatie te onderhouden.

2. Titularissen van het ouderlijk gezag Opgelet: wat volgt is een beknopte schets van het huidig juridisch kader sinds 3 juni 1995, dat overigens grotendeels een federale materie is. Het is onvolledig en voor de leesbaarheid is een vereenvoudigde terminologie gebruikt. Het is dan ook niet dienstig om een juridische argumentatie op te bouwen.

2.1. Ouders

In principe zijn de beide ouders van een minderjarige gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind (co-ouders). Zij hoeven daarvoor niet gehuwd te zijn of samen te wonen, maar dat zal in de regel wel het geval zijn. Zij nemen solidair de beslissingen betreffende het onderwijs aan hun kind. Eén van de ouders (vader of moeder) kan namens beide ouders optreden tegenover derden die “te goeder trouw” zijn, op basis van een vermoeden van akkoord (Artikelen 373 en 374, eerste alinea van het Burgerlijk Wetboek). Welke personen “te goeder trouw” zijn, is een feitenkwestie die per individueel geval beoordeeld moet worden, desnoods door een rechtbank. De school mag dus de beslissingen (zoals de inschrijving) van één van de ouders uitvoeren, tenzij de school weet dat de andere ouder het er niet mee eens is. In het laatste geval moet de school weigeren de beslissing uit te voeren, zonder uitdrukkelijk akkoord van de andere ouder.

Een rechtbank kan beslissen dat één van de (gescheiden) ouders het exclusief ouderlijk gezag krijgt. Deze exclusieve ouder heeft, met uitsluiting van de andere, het gezag over de opvoeding en de goederen van het kind. Bovendien heeft hij of zij (meestal) het kind feitelijk bij zich en neemt hij of zij de beslissingen over de school- en studiekeuze en de keuze godsdienst of zedenleer of vrijstelling. In dat geval moet de school een inschrijving door de andere ouder weigeren.

De rechtbank bepaalt meestal, eventueel op voorstel van de ouders, een tussenoplossing waarbij bepaalde beslissingen met instemming van beide ouders moeten worden genomen en voor het overige één ouder alleen verantwoordelijk is (Artikel 374, tweede en volgende alinea's van het Burgerlijk Wetboek).

De rechtbank kan ook één of beide ouders volledig of gedeeltelijk ontzetten uit het ouderlijk gezag. In dat geval heeft de betrokken ouder geen beslissings- of toezichtsrecht meer, maar wel nog de onderhoudsplicht. De niet-ontzette ouder of een aangestelde “provoogd” oefent het gezag over de minderjarige uit (Artikelen 32-34 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade).

2.2. Voogden

Wanneer een minderjarige geen ouders (meer) heeft, wordt een voogd aangesteld (Artikelen 389 en 405 en volgende van het Burgerlijk Wetboek). De voogd vertegenwoordigt dan de minderjarige (Artikel 405 van het Burgerlijk Wetboek) en het ouderlijk gezag wordt vervangen door het voogdijgezag. De school voert de beslissingen van de voogd uit en informeert de voogd zoals andere ouders.

2.3. Pleegvoogdij en bijzondere plaatsingsinstituten

Pleegvoogden hebben niet alle rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het ouderlijke gezag of het voogdijgezag. Het ouderlijk gezag of het voogdijgezag blijft in dit geval bij de ouders of voogd. De pleegvoogden oefenen wel enkele prerogatieven van de ouders of voogd uit, zoals het recht van bewaring, als de minderjarige bij hen woont (Artikel 475quater van het Burgerlijk Wetboek) en ze hebben een onderhoudsplicht (Artikel 475bis, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek).

De zeldzame pleegvoogdij staat los van de meer gangbare gezinsplaatsing in een feitelijk pleeg-, gast- of opvanggezin. De pleegzorgers kunnen in geval van dringende noodzakelijkheid beslissingen nemen over de opvoeding, met kennisgeving aan de ouders (Zie artikel 387quinquies van het Burgerlijk Wetboek).

In de praktijk communiceert de school met de pleegvoogden of het pleeggezin over de praktische zaken. De ouders nemen de beslissingen, die eventueel via de pleegvoogden of het pleeggezin aan de school gecommuniceerd kunnen worden.

Geplaatste minderjarigen (Artikel 37, § 2, 8°, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade; besluit van de Vlaamse regering van 27 juni 1990 waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde Gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand, aan de leerplicht kan worden voldaan) staan onder toezicht van de jeugdrechtbank, via de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap (Artikel 42 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming).

2.4. Meerderjarigen en ontvoogde minderjarigen

Meerderjarigen en ontvoogde minderjarigen zijn zelf verantwoordelijk voor hun daden. Zij nemen zelf de beslissingen betreffende hun onderwijs en kunnen zelf de documenten met betrekking tot hun schoolloopbaan ondertekenen.

Een leerling is meerderjarig vanaf de leeftijd van 18 jaar (Artikelen 388 en 488 van het Burgerlijk Wetboek).

Een minderjarige is ontvoogd als hij of zij huwt of door een beslissing van de jeugdrechtbank. Er is dan wel een curator van rechtswege (de meerderjarige echtgenoot of echtgenote) of er wordt een curator aangesteld (Artikelen 476-486 van het Burgerlijk Wetboek).

In de praktijk heeft de curator vooral bevoegdheden over het vermogen en minder over de persoon van de ontvoogde minderjarige. De school kan met de ontvoogde minderjarige communiceren en overleggen.

2.5. Feitelijke bewaring

Personen of instellingen kunnen de leerling feitelijk onder hun bewaring hebben, zonder enig ouderlijk gezag. Dit is het geval bij gezinsplaatsing of plaatsing in een instelling, opvoeding door de grootouders of andere familieleden,...

In verschillende bepalingen in het onderwijsrecht wordt het begrip ouders gedefinieerd als: “de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige onder hun bewaring hebben” (Zie onder meer artikel 3, 41° van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997).

De “personen die het ouderlijk gezag uitoefenen” zijn de (beide) ouders, voor zover ze niet uit het ouderlijk gezag ontzet zijn. De “personen die in rechte de minderjarige onder hun bewaring hebben” zijn bijvoorbeeld de pleegvoogden.

De “personen die in feite de minderjarige onder hun bewaring hebben” zijn niet de personen die een minderjarige occasioneel onder hun hoede hebben, maar wel de pleeg- of stiefouders bijvoorbeeld, die het kind werkelijk bij zich opvoeden.

Hoewel zij geen ouderlijk gezag hebben, worden zij in het onderwijsrecht soms met de ouders gelijkgesteld en krijgen zij voor de toepassing van die bepalingen dezelfde rechten.

In dat geval kan de school in afwijking op het ouderlijk gezag met deze personen overleggen voor de toepassing van de betrokken bepalingen uit de onderwijswetgeving.

3. Recht van opvoeding

Het recht van opvoeding omvat het recht van zorg of dagelijkse opvoeding en het beslissingsrecht, onder meer over taal, school, onderwijsrichting, beroep. Het is een recht dat voorbehouden is aan de titularissen van het ouderlijk gezag, als onderdeel van het gezag over de persoon van de minderjarige.

Dit recht impliceert voor de school dat de titularissen van het ouderlijk gezag beslissingsrecht hebben met betrekking tot een aantal sleutelmomenten in de schoolloopbaan, zoals (niet limitatief):

- de school- en studiekeuze;

- de inschrijving;

- kennisname van of akkoord met het schoolreglement en het pedagogisch project;

- informatie over jaarprogramma, aanpak van de school, ...;

- keuze of vrijstelling van levensbeschouwelijke vakken;

- keuze moedertaal en tweede taal;

- toestemming extra-muros-activiteiten;

- lidmaatschap ouderverenigingen;

- kiesrecht voor en stemrecht in bestuurs- of medezeggenschapsorganen;

- orde en tucht, uitsluiting, ...;

- klachten en vertegenwoordiging in rechte in interne beroepsprocedures en gerechtelijke procedures;

- evaluatie en bespreking van de leerling;

Om dat recht van opvoeding te respecteren is het aanbevolen hiermee rekening te houden in een aantal procedures.

In ieder geval is bij de inschrijving enige waakzaamheid geboden.

In geval van twijfel over de identiteit van de inschrijvende (vermeende) ouder en/of van de relatie tot de leerling kan de school telefonisch contact nemen met de bevolkingsdienst of de vorige school of kunnen bijkomende documenten zekerheid verschaffen. (Ter illustratie: identiteitskaart of paspoort met foto en geboortedatum, identiteitsbewijs min-twaalfjarigen, militair (NAVO) of enig ander identiteitsbewijs, EU-verblijfskaart, attest van immatriculatie, verblijfs- of vestigingsvergunning, uittreksel uit de registers van de burgerlijke stand, zoals het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of wachtregister, getuigschrift van woonst, bewijs van nationaliteit, samenstelling van het gezin, akte van bekendheid, adoptie- of voogdijakte, schriftelijk akkoord van co-ouder, vonnis houdende regeling van of ontzetting uit het ouderlijk gezag, ...; zie ook de omzendbrief van 7 oktober 1992 betreffende het houden van de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, B.S., 15 oktober 1992, in het bijzonder deel I, punt 28 en deel III, punt 68)

De beste garanties biedt de gezamenlijke inschrijving door beide ouders. Een afzonderlijke inschrijving door de ouder die de leerling feitelijk bij zich heeft, met machtiging of instemming van de andere ouder is een goed alternatief.

Maar een afzonderlijke inschrijving kan ook zonder een uitdrukkelijke machtiging of instemming van de andere ouder. Het is dan van belang om uitdrukkelijk, maar tactvol te vragen naar de gezinssituatie, meer bepaald of de ouders co-ouders zijn. In dat laatste geval moet de school op gelijke wijze met beide ouders overleggen en communiceren.

Als de school op de hoogte is van onenigheid, bijvoorbeeld door ervaring met een broer of zus, vraagt u toch best de uitdrukkelijke instemming van beide ouders.

De inschrijving van een leerling wordt geweigerd wanneer een leerling binnen eenzelfde schooljaar door de ouders afwisselend in verschillende scholen in- en uitgeschreven wordt. Voor meer informatie m.b.t. het inschrijvingsrecht en de aanmeldingsprocedure, raadpleeg https://data-onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=14368 voor het basisonderwijs en https://data-onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=14370 voor het secundair onderwijs.

De inschrijving (Zie voor het basisonderwijs ook de omzendbrief BaO/2002/01 van 8 februari 2002: “informatie bij eerste inschrijving en schoolreglement”) (of de periode onmiddellijk daarna) is ook het beste moment om afspraken te maken over de bepaling van “het gezinshoofd”, over de communicatie (in persoon, via de leerling, via de post, telefoon, e-mail, ...) met alle belanghebbenden (ouders, grootouders, stiefouder, pleegouders, ...), over de familiale verzekering en over het adres voor de facturen. Deze afspraken kunnen dan verder worden gerespecteerd tot de overgang naar een andere school of tot ze worden gewijzigd, op initiatief van de (bij voorkeur beide) co-ouders of van de exclusieve ouder. Bij twijfel laat u best deze afspraken nog eens schriftelijk bevestigen. Als de ouders bij de inschrijving twee verschillende adressen opgeven, zal de briefwisseling naar beide adressen moeten gestuurd worden, tenzij de ouders hiervan uitdrukkelijk willen afwijken.

Het schoolreglement is een ideaal instrument om het gezinsbeleid in het algemeen van de school te expliciteren en om vooraf te bepalen hoe de communicatie met de ouders in de regel verloopt. Bij de inschrijving moeten de school en de ouders dan enkel bijkomende afspraken maken die wenselijk of vereist zijn door de specifieke gezinssamenstelling.

4. Recht van toezicht

Als één van de (gescheiden) ouders het exclusief ouderlijk gezag krijgt, heeft de andere ouder het recht op toezicht. Dit houdt onder meer in dat hij of zij geïnformeerd moet worden over de opvoeding van het kind (schoolresultaten, oudercontacten, leerlingenbegeleiding, ...) en dat hij of zij bij de rechtbank of de kortgedingrechter een verhaalrecht heeft tegen beslissingen van de exclusieve ouder. De school zelf kan absoluut niet in de rol van rechter worden gemanoeuvreerd.

Het recht van de toeziende ouder of voogd op toezicht op de opvoeding van de leerling en het recht op objectieve informatie hierover is niet afhankelijk van de goedkeuring van de exclusieve ouder en kan niet beperkt worden op grond van praktische bezwaren.

In elk geval (behoudens ontzetting uit het ouderlijk gezag) en dus ook zonder co-ouderschap moet de school beide ouders informeren over schoolresultaten, begeleidingsactiviteiten, oudercontacten, informatievergaderingen, bevoegd centrum voor leerlingenbegeleiding, schoolfeesten, enzovoort (actieve informatieplicht). Als een tuchtprocedure wordt gestart tegen de leerling, moeten beide ouders op de hoogte gebracht worden.

De school kan niet automatisch veronderstellen dat de informatie beide ouders bereikt, maar kan wel met de ouders afspreken dat informatie, zoals de klasagenda, via de ene ouder bij de andere ouder terecht komt. De school zal ook zoveel mogelijk alle informatie die de leerling meekrijgt dubbel of parallel aanbieden.

Ondanks dergelijke afspraak mag de school de informatie niet weigeren als de andere ouder daarom vraagt (passieve informatieplicht). Dit betekent niet dat de school verplicht is vragen te beantwoorden die onredelijke eisen qua tijd en middelen stellen, zoals het opstellen van een verslag of het invullen van een vragenlijst.

De grootouders en iedereen die een bijzondere affectieve band aantoont (de stief- of pleegouder, broers en zussen bijvoorbeeld), hebben in principe recht op persoonlijk contact met de leerling. Bij gebrek aan overeenkomst, beslist de rechtbank (Artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek). Meer algemeen wijs ik er op dat de onderwijsinstellingen ook onderworpen zijn aan de openbaarheid van bestuur (Bestuursdecreet van 7 december 2018, titel II, hoofdstuk3, www.vlaanderen.be/openbaarheid-van-bestuur).

5. Betwistingen

De ouder die niet aanwezig was bij de inschrijving door de andere ouder en die deze inschrijving niet wil aanvaarden, kan verhaal aantekenen bij de rechter. De leerplichtige leerlingen moeten uiteraard aanwezig zijn op de school waar ze ingeschreven zijn (Artikel 3, § 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht). Leerlingen die gelijktijdig in verschillende scholen zijn ingeschreven, zijn maar in één school financierbaar/subsidieerbaar.

De school aanvaardt evenwel geen beslissing van een co-ouder, als de andere co-ouder zich daar uitdrukkelijk tegen verzet heeft. Het behoort niet tot de taak van de school om de andere co-ouder te vragen naar zijn of haar intenties hiertoe. De school moet steeds uitgaan van een vermoeden van instemming. De school komt niet tussen in de echtelijke betwistingen en respecteert het ouderlijk gezag en de beslissingen die de co-ouders genomen hebben toen ze het vermoedelijk nog eens waren.

De school zelf kan absoluut niet in de rol van rechter worden gemanoeuvreerd. Als de ouders hun kind in verschillende scholen willen inschrijven, kan de school niet trancheren. Het kind is dan ingeschreven tot uit de feiten het tegendeel blijkt.

Als een ouder zich niet kan verzoenen met een beslissing van of informatie aan de andere ouder en de school met de beide ouders geen overeenstemming kan bereiken, kan de school de ouders verwijzen naar het centrum voor leerlingenbegeleiding, dat in het kader van zijn draaischijffunctie, na onderzoek, de ouders verder kan doorverwijzen. Dit alles ontslaat de school echter niet van haar verantwoordelijkheid om eventuele onwettelijke situaties te melden aan de bevoegde instanties. De school licht de beide ouders hiervan vooraf in.

Het Kinderrechtencommissariaat is bevoegd om klachten te onderzoeken van zowel het kind, als de ouders of een derde betreffende de toepassing van het internationaal verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind (Artikel 6 van het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Kinderrechtencommissariaat en instelling van het ambt van Kinderrechtencommissaris en houdende oprichting van een Commissie van toezicht met betrekking tot voorzieningen voor vrijheidsbenemende opvang van kinderen en jongeren).

In het uiterste geval beslist de familierechtbank (Artikel 373, derde alinea van het Burgerlijk Wetboek) wie de beslissing mag nemen.

Bij geschillen tussen een minderjarige leerling en zijn of haar ouders, hebben de ouders het laatste woord, onverminderd hun wederzijdse plicht tot respect (Artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek). Een minderjarige kan (formeel) zelf de rechtbank niet vragen om tussen te komen.

6. Bijkomende opmerkingen

6.1. Naamsverandering

Door adoptie krijgt de geadopteerde de naam van de adoptant (Artikel 353-1 van het Burgerlijk Wetboek).

De naam kan ook veranderen als de vader het kind pas erkent na de geboorteaangifte door de moeder (Artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek).

Ook na een echtscheiding of de nieuwe samenstelling van het gezin kan de leerling (via zijn wettelijke vertegenwoordiger) aan de Federale Overheidsdienst Justitie vragen om zijn naam te veranderen. Die naamsverandering is geen recht en kan maar uitzonderlijk onder de wettelijk bepaalde voorwaarden worden toegestaan (Artikel 2 en volgende van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen).

De Koning kan de naamsverandering uitzonderlijk toestaan als hij meent dat het verzoek op ernstige redenen steunt. Adopties, scheiding en wettiging van kinderen zijn geldige redenen.

Het koninklijk besluit wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Zestig dagen na de publicatie wordt de naamsverandering definitief, maar ze heeft pas gevolgen op de dag van de overschrijving in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dan kunnen de bevolkingsregisters en de identiteitskaart, identiteitsstuk of identiteitsbewijs worden aangepast.

Deze naamsverandering wijzigt op zich niets aan het ouderlijk gezag.

6.2. Privacy

Om de privacy van de leerling en zijn familie niet te schenden is het aangeraden om de inlichtingen over het gezin bij de inschrijvende ouder of ouders zelf te verzamelen.

De onderwijsinstellingen moeten uiteraard de wetgeving inzake de privacy naleven en discreet zijn met de informatie in de leerlingenadministratie, het leerlingvolgsysteem en/of het leerlingendossier. Zie onder meer de omzendbrief CLB/2008/02 van 18 november 2008: “Het multidisciplinaire dossier in de centra voor leerlingenbegeleiding.

Het is daarbij belangrijk sober en ter zake te zijn en het inzage- en verbeteringsrecht van de leerling en de ouders te respecteren. Voor bewaring in het administratief dossier volstaan veelal de identiteit en communicatiegegevens van de persoon of personen die beslissingen mogen nemen en de identiteit en communicatiegegevens van de persoon of personen die op de hoogte moeten worden gehouden. Op die manier blijft de informatie ook langer actueel. De officiële documenten kunnen na controle worden teruggegeven. De informatie wordt overbodig na de uitschrijving.