Vakbondsonderhandelingen en -overleg in het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, voorheen het gemeenschapsonderwijs

  • referentie
    PERS/2015/01
  • publicatiedatum
    16/02/2015
  • datum laatste wijziging
    14/07/2023
  • wettelijke basis
    Wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel
  • wettelijke basis
    Koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel
  • wettelijke basis
    Besluit van de Vlaamse regering van 28 augustus 2000 houdende oprichting en samenstelling van de lokale comités voor de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.

1. Bevoegdheden

De wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel maakt een onderscheid tussen onderhandelingsmateries, die in onderhandelingscomités aan bod komen, en overlegmateries, die in overlegcomités aan bod komen.

Onderhandelingsmaterie zijn:

  • grondregelingen inzake het administratief statuut (met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling), de bezoldigingsregeling, de pensioenregeling, de betrekkingen met de vakorganisaties en inzake de organisatie van de sociale diensten. De grondregelen zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 tot aanwijzing van de grondregelingen in de zin van artikel 2, § 1, 1° van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
  • verorderingsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde en algemene richtlijnen met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie of inzake arbeidsduur en organisatie van het werk.

De overheid moet in de onderhandelingscomités met de representatieve vakorganisaties onderhandelen vóór zij in die materies beslissingen neemt. Wat het GO! betreft, gaat het hier vooral om materies waarover de Vlaamse regering met de centrale bestuursorganen van het GO! en de vakorganisaties onderhandelt in sectorcomité X. De bestuursorganen van de scholengroepen en de instellingen hebben geen bevoegdheden in die materies.

Overlegmaterie zijn alle (overige) beslissingen van een overheid die op een of andere wijze gevolgen hebben voor het personeel.

Ingevolge een wijziging van de wet van 19 december 1974 op 15 december 1998 moet in de overlegcomités van het GO! over de overlegmateries worden onderhandeld. Een uitzondering daarop zijn aangelegenheden inzake welzijn op het werk die in privébedrijven zijn opgedragen aan de Comités voor Preventie en Bescherming op het Werk: over die materies wordt voort overlegd.

Concreet betekent dat dat de comités, wat hun samenstelling en organisatie betreft, de regels volgen voor de overlegcomités, maar voor hun activiteiten (bijvoorbeeld de notulering, protocollering), afhankelijk van de behandelde materie, de regels volgens die gelden voor de onderhandelingen, respectievelijk het overleg.

We geven hieronder een overzicht van de maatregelen waarover in de comités moet worden onderhandeld of overlegd. Onderhandelen of overleg gebeurt altijd vooráf, vóór de beslissing definitief genomen wordt, maar wel op basis van een princiepsbeslissing.

De opsomming hieronder is een leidraad; ze is niet limitatief.

Er moet worden onderhandeld over:

  • de regelingen die betrekking hebben op de arbeidsduur en op de organisatie van het werk, zoals:
    • de principes voor het organiseren van het toezicht;
    • de principes voor het organiseren van pedagogische taken;
    • de principes voor het organiseren van de vervangingen;
    • de principes voor de verdeling van het lestijdenpakket, de principes voor het opstellen van het lessenrooster; het vaststellen van de personeelsformatie (dat impliceert dat bijvoorbeeld ook over programmaties en rationalisaties wordt onderhandeld) en de principes voor de verdeling van de taken;
    • de principes voor het vaststellen van de plaats van tewerkstelling;
    • de regels met betrekking tot de arbeidsduur en de principes voor de verdeling van deze duur over de dag/de week;

  • de richtlijnen die betrekking hebben op die regelingen en de maatregelen van inwendige orde, onder meer:
    • het vaststellen van de principes voor het houden van de klassenraden en de ouderavonden;
    • het organiseren van geïntegreerde werkweken;
    • het organiseren van de werving en de inschrijving van leerlingen;
    • het vaststellen van de data van de facultatieve vrije dagen;
    • de principes voor het verdelen van de taken ter gelegenheid van bijschoolse activiteiten;
    • het vastleggen van het vakantieschema, met inbegrip van de bijkomende vrije dagen;

  • de organisatie van de opvang en de nascholing:
  • ­de introductie van nieuwe personeelsleden/leerlingen;
  • ­het nascholingsplan;

  • de maatregelen van inwendige orde en richtlijnen betreffende aangelegenheden die de personeelsleden aangaan, zowel in het kader van hun administratief statuut, als in het kader van hun bezoldigingsregeling.

Er moet overleg worden gepleegd over:

  • aangelegenheden inzake welzijn op het werk die in privébedrijven zijn opgedragen aan de Comités voor Preventie en Bescherming op het Werk. Een uitzondering geldt voor de aanstelling en de afzetting van de preventieadviseur, die een voorafgaand akkoord vereisen in het comité. (art. 20, § 1 van het KB van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk).

Er kán verder worden onderhandeld over:

-voorstellen om de menselijke betrekkingen te verbeteren;

  • voorstellen om de productiviteit op te voeren.

Er wordt niét onderhandeld over:

  • beslissingen over de toepassing van reglementering of beslissingen op individuele personeelsleden (er wordt wel de aandacht gevestigd op de artikelen 16 en 17 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel: vakorganisaties kunnen altijd stappen doen bij de overheden in het gemeenschappelijk belang van het personeel dat zij vertegenwoordigen of in het bijzonder belang van een personeelslid).

De onderhandelingen en het overleg zijn substantiële vormvereisten. Maatregelen die worden genomen zonder dat aan die vormvereisten is voldaan, zijn voor vernietiging vatbaar. Voor de rechtszekerheid moet de naleving van die vormvereiste ook materieel blijken: in de beslissing waarmee een maatregel wordt genomen, moet naar de datum van het protocol van de onderhandelingen of het advies van het overleg worden verwezen (art. 6 van het KB van 28 september 1984). Dateer en nummer uw protocollen en adviezen!

2. De (overleg)comités in het GO!

Bij besluit van de Vlaamse regering van 28 augustus 2000 werden de lokale comités opgericht en samengesteld voor de personeelsleden van het GO!. Daarmee werd met ingang van 1 januari 2000 de structuur van de onderhandelingen en het overleg binnen het GO! aangepast aan de bestuursorganen uit het bijzonder decreet van 1998.

Het bevoegde comité is het comité dat hoort bij het bestuursniveau waar de beslissing wordt genomen:

1.voor de materies die tot de bevoegdheid van de directeur van de school, het onderwijsinternaat of het zelfstandig leersteuncentrum behoren: het basiscomité voor de school, het onderwijsinternaat of het zelfstandig leersteuncentrum. De directeur zit het voor;

2.voor de materies die tot de bevoegdheid van de directeur van een centrum voor leerlingenbegeleiding behoren: het basiscomité voor het centrum voor leerlingenbegeleiding. De directeur van het centrum voor leerlingenbegeleiding zit het voor;

3.voor de materies die tot de bevoegdheid behoren van wie door de Raad van Bestuur van de scholengroep is aangewezen als directeur van de scholengemeenschapsinstelling: het basiscomité voor de scholengemeenschapsinstelling. Het als directeur aangewezen personeelslid zit het voor;

4.voor de materies die behoren tot de bevoegdheid van de directeur van de permanente ondersteuningscel, vermeld in artikel 89 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding: het basiscomité voor de permanente ondersteuningscel. De directeur van de permanente ondersteuningscel zit het voor;

5.voor de materies die de personeelsleden betreffen die rechtstreeks onder de scholengroep ressorteren: het basiscomité voor de scholengroep. De algemeen directeur zit het voor;

6.voor de materies die de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdienst betreffen: het basiscomité voor de pedagogische begeleidingsdienst. De afgevaardigd-bestuurder zit het voor;

7.voor de materies die de bevoegdheid van één basiscomité van een bepaalde scholengroep overstijgen en die tot de bevoegdheid van de raad van bestuur, de algemene vergadering, de algemeen directeur of van het college van directeurs van de betreffende scholengroep behoren: het tussencomité voor de scholengroep. De algemeen directeur zit het voor. De algemeen directeur zit het voor. In het tussencomité voor de scholengroep wordt ook onderhandeld over de materies die tot de bevoegdheid van de scholengemeenschap in het basisonderwijs en in het secundair onderwijs behoren, maar niet als het om netoverstijgende scholengemeenschappen gaat (zie verder).

8.voor de materies die de bevoegdheid van één scholengroep overstijgen en die tot de bevoegdheid van het centrale niveau behoren: het tussencomité voor het centrale niveau. De afgevaardigd-bestuurder zit het voor.

Er werden aparte comités gecreëerd voor de netoverstijgende scholengemeenschappen in het basisonderwijs en in het secundair onderwijs …. De (bijkomende) regels voor die comités vindt u in de artikelen 125vicies septies tot 125duodequadragies van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de artikelen 83 tot 95 van het BVR van 17 december 2010 houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs (Codex secundair onderwijs). We wijzen er op dat waar er in die bepalingen over ‘(school)bestuur’ wordt gesproken, het, wat het GO! betreft, over de ter zake bevoegde organen van de scholengroep gaat: het bijzonder decreet betreffende het gemeenschapsonderwijs kent de scholengemeenschappen niet als bestuursniveau.

3. Samenstelling

De voorzitter wijst, afhankelijk van de dagorde, de leden van de afvaardiging van de overheid, en eventueel ook zijn plaatsvervanger aan. Het is dus mogelijk (en wenselijk) die personeelsleden bij de onderhandelingen of het overleg te betrekken die het meest onderlegd zijn inzake de punten op de agenda. De leden van de afvaardiging van de overheid met inbegrip van de voorzitter moeten personen zijn die bevoegd zijn om de betrokken openbare overheid te binden. Aan de afvaardiging van de overheid kunnen (per agendapunt) technici worden toegevoegd. Op het aantal leden van de overheid staat geen beperking, maar het spreekt voor zich dat het om een ‘werkbaar’ aantal moet gaan.

Voor de aangelegenheden met betrekking tot het welzijn op het werk die in privébedrijven zijn opgedragen aan de Comités voor Preventie en Bescherming op het Werk, is de preventieadviseur van rechtswege lid van het comité.

Alleen de representatieve vakorganisaties hebben zitting in de comités (zie verder onder 4.12). De vakorganisaties stellen hun afvaardiging vrij samen. De afvaardiging van elke vakorganisatie bestaat uit ten hoogste drie leden. Maar ook zij kunnen zich laten vergezellen door ten hoogste twee technici per op de dagorde ingeschreven agendapunt.

4. Organisatie van de onderhandelingen, respectievelijk het overleg

4.1. Werkingsreglement (reglement van inwendige orde)

De regels voor de procedure zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 28 september 1984. Het besluit bepaalt ook dat elk comité in een intern werkingsreglement de gevallen regelt waarin het besluit niet voorziet. Als bijlage bij deze omzendbrief werd, indicatief, een model van werkingsreglement opgenomen (zie bijlage 1).

4.2. Initiatiefrecht inzake de aan de onderhandelingen, respectievelijk het overleg, te onderwerpen aangelegenheden

Elke vakorganisatie die in een comité zitting heeft, kan de voorzitter schriftelijk vragen een aangelegenheid waarover onderhandelingen kunnen worden gevoerd, op de dagorde te plaatsen. De voorzitter moet het comité dan samenroepen uiterlijk zestig dagen nadat hij het verzoek heeft ontvangen. De voorzitter kan om dwingende redenen weigeren een punt op de dagorde te plaatsen. In dat geval moet hij binnen vijftien dagen de redenen van zijn weigering aan het comité en de betrokken vakorganisatie bezorgen.

Als een representatieve vakorganisatie de voorzitter schriftelijk vraagt een aangelegenheid betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk op de dagorde te plaatsen, moet hij het comité zo snel mogelijk bijeenroepen, uiterlijk dertig dagen nadat hij de vraag heeft gekregen.

4.3. Dagorde en oproepingen

De voorzitter van elk comité legt de dagorde vast en bepaalt de datum van de vergaderingen.

De oproepingen met de dagorde worden door de secretaris ten minste tien werkdagen voor de datum van de vergadering toegezonden aan de leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties. De datum van de poststempel geldt als bewijs van de verzending.

In dringende gevallen (daarover oordeelt de voorzitter) kan de termijn worden verminderd tot drie werkdagen. Dat impliceert niet dat ook de termijn van dertig dagen waarbinnen de onderhandelingen moeten worden afgesloten, automatisch wordt verkort.

Bij elke oproeping wordt de documentatie gevoegd die nodig is voor de onderhandelingen, respectievelijk het overleg.

De oproepingen moeten ten minste vermelden:

•de correcte benaming van het comité;
•de datum, het uur en de plaats van de vergadering;
•de dagorde, met per punt de termijn waarbinnen de onderhandelingen, respectievelijk het overleg, beëindigd moeten zijn;
•in voorkomend geval, dat toepassing wordt gemaakt van de spoedprocedure voor het toezenden van de oproeping (drie in plaats van tien werkdagen): “De vergadering wordt bijeengeroepen wegens dringende noodzakelijkheid, overeenkomstig de artikelen 27 en 47 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.”.

In 2009 werd in het koninklijk besluit 28 september 1984 (art. 31bis en 50bis) ingeschreven dat de voorzitters van de comités kunnen beslissen, zowel voor de onderhandelingen als het overleg, alle stukken en briefwisseling elektronisch te verzorgen. Daarover moet in het comité dan wel een protocol met een eenparig akkoord worden afgesloten (onderhandelingen) of een unaniem gunstig advies worden verleend (als de beslissing enkel zou slaan op het overleg).

4.4. Vergaderingen

De voorzitter leidt de debatten en handhaaft de orde.

De afwezigheid van één of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de overheid of van één of meer regelmatig opgeroepen vakorganisaties maken de onderhandelingen of het overleg niet ongeldig. De al dan niet gewilde afwezigheid van een vakorganisatie of van een lid van de overheidsafvaardiging kan dus niet tot een blokkering leiden.

Maar het is wél essentieel dat de oproepingen correct worden opgesteld en verzonden. Anders zouden de onderhandelingen of het overleg door de afwezigheid van een of meer leden van de overheidsafvaardiging of van een of meer vakorganisaties uiteraard aangetast zijn door een vormgebrek (onregelmatige samenstelling van het comité) en zou de beslissing die na het afsluiten van de onderhandelingen of het overleg zou worden getroffen, voor vernietiging vatbaar zijn.

Iedere afvaardiging kan op de vergadering zelf wijzigingen aan de dagorde voorstellen. Om doorgang te vinden, moeten zij door de aanwezige afvaardigingen eenparig worden aangenomen.

De onderhandelingen en het overleg worden beëindigd binnen de termijn van dertig dagen vanaf de vergadering waarop het punt voor het eerst werd voorgelegd. Bij onderlinge overeenkomst tussen de aanwezige afvaardigingen kan de termijn worden verlengd. De voorzitter kan de termijn beperken tot tien dagen als hij oordeelt dat de beslissing over het betrokken punt dringend moet worden genomen.

4.5. Besluitvorming: notulen en protocol

4.5.1. Opmaken van de notulen

De secretaris stelt de notulen van de vergaderingen op.

De notulen van elke vergadering vermelden:

Bij onderhandelingen

•de dagorde;
•de naam van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige leden van de afvaardiging van de overheid;
•de benaming van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige vakorganisaties en de naam van de aanwezige en van de met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die vakorganisaties;
•de naam van de technici;
•de behandelde punten;
•de punten waarvoor de onderhandelingen zijn beëindigd.

De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Bij overleg

•de dagorde;
•de naam van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige leden van de afvaardiging van de overheid;
•de benaming van de aanwezige en van de al of niet met kennisgeving afwezige vakorganisaties en de naam van de aanwezige en van de met kennisgeving afwezige leden van de afvaardigingen van die vakorganisaties;
•de naam van de aanwezige of al of niet met kennisgeving afwezige preventieadviseur;
•de naam van de technici;
•de beknopte uiteenzetting van de besprekingen;
•het met redenen omkleed advies. De standpunten moeten dus bondig worden gemotiveerd.
•Er wordt niet gestemd over de besproken punten. Als geen eenparig akkoord kan worden bereikt over de tekst van het met redenen omkleed advies, worden de respectieve standpunten van de afvaardiging van de overheid en van de afvaardigingen van de vakorganisaties opgetekend.

De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

4.5.2. Verzenden van de notulen

Binnen vijftien dagen na de vergadering wordt een afschrift van de notulen bij een ter post aangetekende brief gestuurd:

Bij onderhandelingen

•aan de effectieve en aan de plaatsvervangende leden van de afvaardiging van de overheid;
•aan de betrokken vakorganisaties (afspraken kunnen worden gemaakt over het bijkomend bezorgen, via de gewone post, aan de leden van de vakbondsafvaardiging).

Bij overleg

•aan de effectieve en aan de plaatsvervangende leden van de afvaardiging van de overheid;
•aan de betrokken vakorganisaties (afspraken kunnen worden gemaakt over het bijkomend bezorgen, via de gewone post, aan de leden van de vakbondsafvaardiging);
•aan de preventieadviseur.

4.5.3. Afsluiten van de procedure

Bij onderhandelingen: afsluiten van het protocol

Na het verstrijken van een termijn van dertig dagen sedert de dag van de eerste vergadering waarop een punt ter sprake werd gebracht, zijn de onderhandelingen ten einde en maakt de voorzitter voor het betreffende agendapunt een ontwerp van protocol op. Daarin worden opgetekend:

1°ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;
2°ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de overheid en de afvaardiging van een of meer vakorganisaties alsook het standpunt van de delegatie van een of meer vakorganisaties;
3°ofwel het respectieve standpunt van elke afvaardiging.

In een aantal gevallen schrijft de regelgeving voor dat een beslissing maar kan worden genomen voor zover er een akkoord (soms zelf: een eenparig akkoord) in het comité werd bereikt. Doorgaans is dat akkoord niet nodig: het is tenslotte het bevoegde bestuursorgaan dat alleen de verantwoordelijkheid draagt over zijn beslissingen en die dan ook autonoom moet kunnen nemen. Maar het spreekt voor zich dat altijd wordt gestreefd naar een maximaal akkoord.

Het stuk (de princiepsbeslissing) waarover werd onderhandeld, maakt, samen met de wijzigingen die er tijdens de onderhandelingen aan worden aangebracht (en die er al dan niet in worden geïntegreerd) deel uit van het protocol.

Het ontwerpprotocol moet, binnen de vijftien dagen na de beëindiging van de onderhandelingen, met een ter post aangetekende brief, voor akkoord worden voorgelegd aan de andere leden van de afvaardiging van de overheid en aan de vakorganisaties. Die beschikken over vijftien werkdagen vanaf de postdatum van de verzending van het ontwerpprotocol om hun opmerkingen aan de voorzitter te bezorgen. Op voorstel van een afvaardiging en na de andere betrokken afvaardigingen binnen de voormelde termijn van vijftien dagen gehoord te hebben, kan de voorzitter die termijn wijzigen.

Wordt geen tekstwijziging voorgesteld, dan wordt het ontwerp de definitieve tekst van het protocol. Zijn er wél opmerkingen, dan worden die onderzocht op een volgende vergadering. Aan de hand van dat onderzoek stelt de voorzitter de definitieve tekst van het protocol op.

Een afschrift van de definitieve tekst van het protocol wordt toegezonden aan de leden van de afvaardigingen en aan de vakorganisaties.

De voorzitter verzoekt de leden van de afvaardigingen en de vakorganisaties die het protocol willen ondertekenen, dat te doen binnen de termijn die hij, na de betrokken vakorganisaties te hebben gehoord, bepaalt.

In de praktijk worden protocollen doorgaans ondertekend bij het afsluiten van de onderhandelingen, ter zitting zelf, en bezorgen de vakbondsafgevaardigden de (eventuele) tekst met hun standpunt, aan de secretaris, die hem in het protocol opneemt.

Bij overleg: opmerkingen en verzoeken tot rechtzetting vanwege de partijen

De leden van de afvaardiging van de overheid, de vakorganisaties en de preventieadviseur hebben vanaf de verzending van de notulen vijftien werkdagen om hun opmerkingen aan de voorzitter te bezorgen. De datum van de poststempel geldt als bewijs van verzending. Op voorstel van een afvaardiging en na de andere betrokken afvaardigingen binnen de voormelde termijn van vijftien werkdagen gehoord te hebben, kan de voorzitter de termijn wijzigen.

Wordt binnen die termijn geen tekstwijziging voorgesteld, dan worden de notulen definitief. Kreeg de voorzitter wél verzoeken tot rechtzetting, dan moeten die aan het comité worden voorgelegd tijdens de eerstvolgende vergadering. Als bij het onderzoek van de voorgestelde wijzigingen geen akkoord wordt bereikt, worden de uiteenlopende standpunten in de notulen opgetekend.

De definitieve en volledige tekst van het met redenen omkleed advies hoeft strikt genomen niet afzonderlijk aan de leden van de afvaardigingen en aan de vakorganisaties te worden toegestuurd. Zij krijgen immers de notulen van de vergadering waarop de opmerkingen zijn onderzocht en waarin de wijzigingen aan het advies worden genotuleerd.

4.6. Opvolging

Bij onderhandelingen

•de dagorde, met de bijgevoegde documentatie, de notulen en de protocollen worden op het secretariaat bewaard;
•de protocollen met betrekking tot agendapunten die mogelijk een effect hebben op het waarborgen van de vrije schoolkeuze worden naar de raad van het GO! gestuurd;
•de uiteindelijke beslissing vermeldt de datum van het protocol. De onderhandelingen zijn een substantiële vormvereiste: als die niet wordt nageleefd, zijn de beslissingen voor vernietiging vatbaar;
•het protocol bindt de partijen die het voor akkoord hebben ondertekend.

Bij overleg

•de notulen waarin het met redenen omkleed advies voorkomt, worden op het secretariaat neergelegd en bewaard;
•de maatregelen die na het overleg worden genomen, vermelden de datum van het met redenen omkleed advies. Het overleg is immers een substantiële vormvereiste: als die niet wordt nageleefd, zijn de beslissingen voor vernietiging vatbaar;
•als de overheid een beslissing neemt die afwijkt van het met redenen omkleed advies van het comité, moeten de redenen daarvoor binnen een maand worden meegedeeld aan de leden van de afvaardiging van de overheid, aan de vakorganisaties en aan de preventieadviseur.

4.7. Secretariaat

De voorzitter waakt over de goede werking van het comité en wijst de secretaris aan en de administratieve dienst die het secretariaat organiseert. De secretaris is een personeelslid van de betreffende overheid.

De dagorde met de bijgevoegde documentatie, de notulen en de protocollen worden op het secretariaat bewaard. Alle personeelsleden moeten de protocollen en de bijhorende beslissingen vlot kunnen raadplegen.

Het secretariaat moet er voor zorgen binnen een redelijke termijn te kunnen beschikken over de documenten die door de partijen aan de voorzitter of de secretaris zijn gericht en over een afschrift van de documenten die de voorzitter of de secretaris aan hen richt, zoals bijvoorbeeld:

•de adressen die door de vakorganisaties worden meegedeeld voor het toesturen van de documenten die aan hen worden gericht;

•de data waarop vergaderingen plaatsvinden;

•de wijziging van de termijn voor het bezorgen van opmerkingen bij het protocol of de notulen;

•de data van de vergadering waarop die opmerkingen zullen worden onderzocht;

•de vastgestelde de termijn voor ondertekening;

•de verdaging van punten naar een latere zitting;

•een afschrift van de briefwisseling en de ontvangstbewijzen voor het afgeven van een aangetekende brief;

•de ontwerpen van protocollen en notulen; de opmerkingen van de partijen bij die ontwerpen;

•de documenten die betrekking hebben op (het meedelen van) de redenen waarom de overheid een beslissing neemt die afwijkt van het met redenen omkleed advies van het comité met betrekking tot welzijn op het werk.

4.8. Documentatie te verstrekken aan de representatieve vakorganisaties

Met het oog op de onderhandelingen, respectievelijk het overleg, ontvangen de representatieve vakorganisaties samen met de uitnodiging alle nodige documentatie: een kopie van alle officiële en andere stukken die hebben meegespeeld bij het overwegen van de beslissing en die nodig en nuttig kunnen zijn om zich een oordeel over de beslissing te vormen en een schriftelijk overzicht van de effecten op het personeel van de beslissing (cao IX).

4.9. Werkingskosten

De werkingskosten van ieder comité komen ten laste van het betrokken bestuursorgaan.

4.10. Vakbondsverlof en dienstvrijstelling

Personeelsleden die door een vakorganisatie worden opgeroepen om deel te nemen aan de vergaderingen van de comités tijdens de diensturen, krijgen vakbondsverlof .

Personeelsleden die worden opgeroepen om deel uit te maken van de afvaardiging van de overheid voor vergaderingen van de comités tijdens de diensturen, krijgen dienstvrijstelling.

Het vakbondsverlof en de dienstvrijstelling worden van rechtswege verkregen op eenvoudig vertoon van de oproepingsbrief. De personeelsleden mogen uiteraard niet langer op hun werk afwezig zijn dan de tijd nodig voor de uitoefening van hun opdracht in het comité.

Bij het verdelen van de instellingsgebonden opdrachten onder de personeelsleden, moet rekening worden gehouden met de tijd die de afgevaardigden besteden aan hun vertegenwoordiging in de comités (Decreet rechtspositie, art. 73ter/1).

4.11. Ongevallen

De personeelsleden die vakbondsverlof of dienstvrijstelling hebben gekregen, worden tijdens de duur ervan, wat de toepassing van de wetgeving inzake de arbeidsongevallen en de ongevallen op weg naar en van het werk betreft, geacht zich te bevinden op de plaats waar ze hun ambt of functie uitoefenen.

4.12. Representatieve vakorganisaties

Bij het oprichten van een comité nemen de voorzitters onverwijld contact op met de representatieve vakorganisaties, die vertegenwoordigers in het comité zullen aanwijzen.

De volgende vakorganisaties worden momenteel als representatief beschouwd:

1)Algemene Centrale der Openbare Diensten (ACOD)

Fontainasplein 9-11

1000 Brussel

Sector Onderwijs 

Sector Overheidsdiensten 

tel.: 02/508.58.80 

tel.: 02/508.58.64 

e-mail: onderwijs@acod.be 

e-mail: overheidsdiensten@acod.be 

2)De Federatie van Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten

Sector Onderwijs/COC

Britsierslaan 5

1030 Brussel

tel.: 02/244.37.01

e-mail: coc.brussel@acv-csc.be

3)Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt (VSOA)

Sector Onderwijs/VSOA

Boudewijnlaan 20-21

1000 Brussel

tel.: 02/529.81.30

e-mail: info@vsoa-onderwijs.be

De wettelijke en reglementaire bepalingen waar in deze omzendbrief naar wordt verwezen kan u terugvinden in EDULEX (Rubrieken\Officieuze codificatie van de wetgeving\Personeel\Administratief statuut\Gemeenschaps- en gesubsidieerd onderwijs\Syndicaal statuut).

5. Geschillen

Sectorcomité X bemiddelt op vraag van een afgevaardigde van de representatieve vakorganisaties, een afgevaardigde van het schoolbestuur en/of het GO! bij elk geschil, elk conflict of elk dreigend conflict van collectieve aard dat zich binnen hun respectieve werkingsveld voordoet. Sectorcomité X kan daartoe een extern bemiddelaar aanstellen (artikel XI.7 van het decreet betreffende het onderwijs-XVIII van 4 juli 2008).

6. Bijlage