In het Belgisch Staatsblad van 26 februari 1982 verscheen het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het gesubsidieerd onderwijs.
Dit koninklijk besluit is van toepassing op alle gesubsidieerde personeelsleden zonder onderscheid van onderwijsniveau.
In deze omzendbrief worden enkele toelichtingen gegeven bij het bedoeld koninklijk besluit en wordt de te volgen procedure vastgelegd.
Koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende hetsyndicaal verlof in het gesubsidieerd onderwijs.
1.
Toepassingsveld :
de gesubsidieerde personeelsleden die :
- gelijkgesteld zijn met de vastbenoemde personeelsleden, of;
- vast benoemd zijn en wier benoeming is erkend, indien de erkenning bestaat;
- en fungeren in de inrichtingen die, op grond van de bepalingen van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden gesubsidieerd.
2.
Procedure :
Een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de bepalingen van artikel 2 enerzijds en deze van artikel 3 anderzijds.
2.1.
Artikel 2 bepaalt dat verlof kan worden verleend :
- om deel te nemen aan de werkzaamheden van werkgroepen en commissies die door een vakorganisatie, bedoeld in artikel 45 van de wet van 29 mei 1959, zoals gewijzigd, in haar midden zijn opgericht;
- om zitting te hebben in de raden en commissies opgericht bij wet of krachtens een wet, op persoonlijke uitnodiging van hun voorzitter of van een verantwoordelijk bestuurslid van een vakorganisatie, hoger vermeld.
In bijlage bij deze omzendbrief vindt u een lijst met de namen en functies van de verantwoordelijke bestuursleden van die vakorganisaties.
Eventuele wijzigingen hieraan zullen worden meegedeeld.
Aan een aanvraag tot syndicaal verlof, zoals bedoeld in artikel 2, kan enkel gunstig gevolg worden gegeven indien deze is ondertekend door één der personen wier naam op deze lijst voorkomt, en bovendien duidelijk plaats, dag en uur van de geplande activiteit vermeldt.
Voor het verlof, zoals bedoeld in artikel 2, dient geen enkel formulier van dienstonderbreking bij het bevoegde werkstation te worden ingediend. De inrichtende macht dient er echter over te waken dat de verantwoordingsstukken van het verlof bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 december 1981 bij het dossier gevoegd worden dat voor het betrokken personeelslid in de instelling wordt bijgehouden, zodat de leden van de verificatiedienst en van de inspectie kunnen nagaan of bedoeld verlof terecht werd toegestaan.
Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit en wordt door de Staat gesubsidieerd.
Voor dergelijk verlof dient evenmin de voorafgaandelijke kennisgeving bij de Juridische Dienst gedaan.
Het is evenwel duidelijk dat voor een ongeval, aan een personeelslid overkomen tijdens een dergelijk verlof, de formaliteiten wel dienen te worden vervuld.
2.2.
Artikel 3 bepaalt dat verlof kan worden toegestaan wanneer een personeelslid een vakorganisatie op regelmatige wijze en permanent vertegenwoordigt.
Gedurende dit verlof wordt het betrokken personeelslid geacht zich in dienstactiviteit te bevinden.
De aanvraag tot het bekomen van syndicaal verlof, zoals bedoeld in artikel 3, voor een bepaald personeelslid wordt door de vakorganisatie gericht aan de inrichtende macht van de instelling waar betrokkene fungeert.
Zodra deze aanvraag in haar bezit is, zal de inrichtende macht het voorgeschreven formulier van dienstonderbreking, onder verwijzing naar artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 december 1981, samen met een afschrift van de aanvraag van de vakorganisatie, aan het bevoegde werkstation toesturen.
2.3.
Het syndicaal verlof zoals bedoeld in artikel 3 neemt een aanvang de dag nadat het betrokken personeelslid met een ministeriële dienstbrief bericht bekomen heeft van de in punt 2.2. (laatste alinea) vermelde aanvraag.
3.
Ingangsdatum : 1 september 1979 met uitzondering van punt 2.3. dat van toepassing is vanaf 1 december 1991.
Voor de toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 16 december 1981 weze opgemerkt dat de betrokken personeelsleden titularis blijven van hun betrekking en dat zij bijgevolg moeten vermeld blijven op de jaarlijkse documenten van de ambtsverrichtingen.
4.
Bijlage