Koninklijk besluit nr. 63 houdende wijziging van de
bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan.
goedkeuringsdatum
20 JULI 1982
publicatiedatum
B.S.29/07/1982
datum laatste wijziging
01/12/2023
(voetnoot 1)
(voetnoot 2)
COORDINATIE
(1)
K.B. nr. 161 van 30/12/1982 (B.S. 15/01/1983)
(2)
K.B. nr. 269 van 31/12/1983 (B.S. 18/01/1984)
(3)
K.B. nr. 270 van 31/12/1983 (B.S. 18/01/1984)
(4)
K.B. van 29/08/1985 (B.S. 29/10/1985)
(5)
Decr. van 09/04/1992 (B.S. 16/05/1992)
(6)
B.Vl.R. van 22/07/1993 (B.S. 06/10/1993)
(7)
B.Vl.R. van 22/12/1993 (B.S. 30/03/1994)
(8)
Decr. van 13/07/1994 (B.S. 31/08/1994)
(9)
Decr. van 21/12/1994 (B.S. 16/03/1995)
(10)
B.Vl.R. van 09/05/1996 (B.S. 25/07/1996)
(11)
B.Vl.R. van 27/10/1998 (B.S. 25/11/1998)
(12)
B.Vl.R. van 09/02/2001 (B.S. 11/04/2001)
(13)
B.Vl.R. van 23/11/2001 (B.S. 13/02/2002)
(14)
B.Vl.R. van 15/10/2004 (B.S. 16/12/2004)
(15)
B.Vl.R. van 23/09/2005 (B.S. 25/11/2005)
(16)
B.Vl.R. van 04/09/2009 (B.S. 23/10/2009)
(17)
B.Vl.R. van 09/09/2016 (B.S. 13/10/2016)
(18)
B.Vl.R. van 15/09/2023 (B.S. 01/12/2023)
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 februari 1982 tot
toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning, inzonderheid op de
artikelen 1, 5° en 7° , en 3, §§ 1 en 2;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Ministers van Onderwijs en op het advies
van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben
Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
Behoudens het bepaalde in het
tweede lid van dit artikel is dit besluit van toepassing op de personeelsleden
die van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur of van
het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur een bezoldiging
ontvangen, berekend op grond van :
a) het
koninklijk
besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs;
b) het
koninklijk
besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage
voor overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs ;
c) het
koninklijk
besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het
personeel der leergangen met beperkt leerplan, afhangend van het Ministerie van
Nationale Opvoeding en Cultuur.
Behalve artikel 7
is dit besluit niet van toepassing op het niet-uitsluitend ambt in de zin van
artikel 5 van het onder a) hierboven vermelde koninklijk besluit van 15 april
1958.
Art. 2.
[
§ 1. In afwijking van het
koninklijk besluit van 10 maart 1965, vermeld in artikel 1, c), worden voor de
bezoldiging van prestaties in het deeltijds kunstonderwijs of in het
volwassenenonderwijs de begrippen hoofdambt en bijbetrekking
toegepast.
§ 2. Onder bijbetrekking als
vermeld in paragraaf 1, wordt in het deeltijds kunstonderwijs verstaan : het
ambt met al dan niet volledige prestaties dat in het deeltijds kunstonderwijs
wordt uitgeoefend door een personeelslid dat eveneens
:
1° een ambt met
volledige prestaties uitoefent in het onderwijs met volledig leerplan, met
uitzondering van het hoger onderwijs georganiseerd in een hogeschool vermeld in
artikel 2,
39°
van het decreet van 13 juli 1994
betreffende de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap;
2° een
niet-uitsluitend ambt in het onderwijs met volledig leerplan uitoefent waarvoor
het een volledig salaris geniet, waarvan het brutobedrag gelijk is aan of hoger
ligt dan het minimum van zijn
salarisschaal.
Onder
hoofdambt als vermeld in paragraaf 1, wordt verstaan : het ambt met al dan niet
volledige prestaties dat niet als bijbetrekking wordt beschouwd overeenkomstig
de voorgaande bepalingen.
§ 3. Onder bijbetrekking als
vermeld in paragraaf 1, wordt in het volwassenenonderwijs verstaan : het ambt
met al dan niet volledige prestaties dat aan één of meer centra
voor volwassenenonderwijs wordt uitgeoefend door het personeelslid dat eveneens
:
1° een ambt met
volledige prestaties uitoefent in het onderwijs met volledig leerplan, met
uitzondering van het hoger onderwijs georganiseerd in een hogeschool vermeld in
artikel 2, 39° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen
in de Vlaamse
Gemeenschap;
2° een ambt
met volledige prestaties uitoefent in het volwassenenonderwijs aan hetzelfde
centrum voor volwassenenonderwijs of aan één of meer andere
centra voor volwassenenonderwijs, en/of in het deeltijds
kunstonderwijs;
3° een
ambt met volledige prestaties uitoefent dat, overeenkomstig de ponderatieregel,
toegepast zoals voor de berekening van het salaris, gevormd wordt door een ambt
met onvolledige prestaties in het onderwijs met volledig leerplan, met
uitzondering van het in 1° vermelde hoger onderwijs, en tevens door een
ambt met onvolledige prestaties dat wordt uitgeoefend in het deeltijds
kunstonderwijs en/of in het volwassenenonderwijs aan hetzelfde centrum voor
volwassenenonderwijs of aan één of meer andere centra voor
volwassenenonderwijs;
4°
een niet-uitsluitend ambt in het onderwijs met volledig leerplan uitoefent,
waarvoor het een volledig salaris geniet, waarvan het brutobedrag gelijk is aan
of hoger ligt dan het minimum van zijn
salarisschaal.
Onder
hoofdambt als vermeld in paragraaf 1, wordt verstaan : het ambt met al dan niet
volledige prestaties dat niet als bijbetrekking wordt beschouwd overeenkomstig
de voorgaande bepalingen.
§ 4. Voor de ambten die
overeenkomstig dit artikel als hoofdambt worden beschouwd, wordt de
bezoldiging, naargelang van het geval, vastgesteld volgens de bepalingen van
het koninklijk besluit van 10 maart 1965 vermeld in artikel 1, c), titel III,
Ambten met volledige prestaties of titel IV, Ambten met onvolledige
prestaties.
§ 5. Voor de ambten die
overeenkomstig dit artikel als bijbetrekking worden beschouwd, zijn de
bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 vermeld in artikel 1,
a), titel IIIbis Bijbetrekkingen van toepassing op de prestaties die verstrekt
zijn in het deeltijds kunstonderwijs of in het
volwassenenonderwijs.
De toe
te passen deler wordt als volgt vastgesteld
:
Deler,
vastgesteld voor de bezoldiging van het uur/jaar als hoofdambt | Deler voor de
bezoldiging als bijbetrekking |
20,
22 | 25 |
24,
25 | 30 |
32 | 37 |
Als het ambt niet wordt bezoldigd op
grond van die delers, wordt het salaris van deze bijbetrekking verminderd met
20 procent.
§ 6. De bezoldiging van de
onvolledige prestaties, vermeld in § 3, 3°, die worden uitgeoefend in
het volwassenenonderwijs, heeft geen invloed op de bezoldiging van de
onvolledige prestaties die uitgeoefend worden in het onderwijs met volledig
leerplan en/of in het deeltijds
kunstonderwijs.
]
Art. 3.
[...]
Art. 4.
[...]
Art. 5.
In afwijking van artikel 41,
§ 2, van het in artikel 1, a), bedoeld koninklijk besluit van 15 april
1958 is de deler voor het hoofdambt met onvolledige prestaties nooit lager dan
het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties.
Art. 6.
De Minister van Onderwijs regelt,
op advies van een bijzondere commissie van ambtenaren, de gevallen die een
zodanig bijzonder aspect vertonen, dat in de geest van dit besluit een minder
letterlijke toepassing van de regelen verantwoord is.
De ambtenaren van de diensten van Openbaar Ambt die zullen moeten
deel uitmaken van de bijzondere commissie, worden aangeduid door de Minister
van Onderwijs, in overleg met de Minister van Openbaar Ambt.
Art. 7.
§ 1. Voor de tijdelijke personeelsleden wordt
het dagloon vastgesteld op 1/360e van het salaris.
§ 2. De volgende dagen zijn betaalbaar
:
1° alle dagen, gerekend van het begin tot het einde van
de tijdelijke aanstelling, met inbegrip, voorzover ze geheel of gedeeltelijk in
de duur van de tijdelijke aanstelling begrepen zijn, van :
1)
de wettelijke feestdagen,
2) de weekends,
3) de
herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie,
4) de afwezigheden
tijdens welke het tijdelijk personeelslid, op grond van een reglementaire
bepaling, recht heeft op salaris of salaristoelage vanwege de Vlaamse
Gemeenschap;
2° de wettelijke feestdagen, de weekends en
de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie tussen twee tijdelijke
aanstellingen, voorzover die dag, die periode of de dagen binnen die periode
aansluiten op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld of op de
laatste dag van de tijdelijke aanstelling en die dag, die periode of de dagen
binnen die periode aansluiten op de eerste dag van de erop volgende tijdelijke
aanstelling of op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld.
Het totale aantal aldus te betalen dagen mag voor een
schooljaar nooit meer dan 300 bedragen.
Voor de dag, de periode
of de dagen binnen die periode, bedoeld in 2°, behoudt het tijdelijk
personeelslid de bezoldiging die wordt toegekend overeenkomstig de prestaties,
verstrekt op de vooravond van de te bezoldigen dag, periode of dagen binnen
deze periode of op de vooravond van een periode die met dienstactiviteit wordt
gelijkgesteld en dit tot op de vooravond van een nieuwe tijdelijke aanstelling.
De toepassing van deze bezoldigingsregel mag echter niet tot gevolg hebben dat
een tijdelijk personeelslid niet wordt bezoldigd voor dagen waarvoor hij ook
effectief is aangesteld.
Als een personeelslid een aanstelling
heeft voor een volledig schooljaar en daarnaast een tijdelijke aanstelling voor
een deel van hetzelfde schooljaar, geldt punt 2° voor de tijdelijke
aanstelling voor het deel van het schooljaar, voorzover de gestelde voorwaarden
vervuld zijn.
§ 3. Tijdens de zomervakantie is bovendien
een uitgestelde bezoldiging betaalbaar die gelijk is aan de volgens § 2
betaalde daglonen, eventueel verhoogd met de fictieve lonen voor de genoten
dagen bevallingsverlof, verlof wegens een bedreiging door een beroepsziekte of
verlof wegens moederschapsbescherming in de duur van de tijdelijke aanstelling,
vermenigvuldigd met 0,2.
In afwijking van het eerste lid wordt
geen uitgestelde bezoldiging betaald aan het tijdelijk personeelslid
:
1° dat voor zijn tijdelijke prestaties als bijbetrekking
wordt bezoldigd.
Het personeelslid heeft wel recht op de
uitbetaling van uitgestelde bezoldiging indien het gaat om een bijbetrekking
uitgeoefend in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan op
grond van artikel 10, § 3, van dit koninklijk
besluit;
2° dat zijn loopbaan volledig onderbroken heeft
voor een periode die eindigt op 31 augustus van het schooljaar waarvoor de
uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;
3° voor het
gedeelte van de opdracht waarvoor het personeelslid zijn loopbaan gedeeltelijk
onderbroken heeft voor een periode die eindigt op 31 augustus van het
schooljaar waarvoor de uitgestelde bezoldiging wordt uitgekeerd;
4°
[voor de prestaties die zijn geleverd tijdens de maanden juli en augustus in
het zomeraanbod van het volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 130quater
van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.]
§ 4. Op de bovenstaande bepalingen zijn de
volgende uitzonderingen van toepassing :
1° voor de
tijdelijke personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding, die worden
bezoldigd overeenkomstig de bepalingen van het in artikel 1, a), vermelde
koninklijk besluit van 15 april 1958, met inbegrip van de personeelsleden
bedoeld onder 2° hierna, gelden enkel de bepalingen van § 2, eerste,
derde en vierde lid;
2° voor de tijdelijke personeelsleden
die in een selectie- of bevorderingsambt worden aangesteld, zijn de bepalingen
van de §§ 1, 2 en 3 niet van toepassing.
[3° voor de tijdelijke personeelsleden die aangesteld zijn tijdens de maanden juli
of augustus in het zomeraanbod van het volwassenenonderwijs, vermeld in
artikel 130quater van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs, gelden de bepalingen van paragraaf 5.]
De in
[punt
1°, 2° en 3°]
bedoelde personeelsleden worden maandelijks na vervallen
termijn betaald.
Het maandsalaris is gelijk aan
één twaalfde van het jaarsalaris. Als het maandsalaris niet
volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld overeenkomstig de
regeling die in dit geval voor de vastbenoemde personeelsleden wordt
toegepast.
[
§ 5. Voor de tijdelijke personeelsleden die aangesteld zijn tijdens de maanden juli of augustus in het zomeraanbod
van het volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 130quater van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs, zijn de volgende dagen betaalbaar:
1° alle dagen, gerekend van het begin tot het einde van de tijdelijke aanstelling, met inbegrip, voor zover ze geheel
of gedeeltelijk in de duur van de tijdelijke aanstelling begrepen zijn, van:
a) de wettelijke feestdagen,
b) de weekends,
c) de afwezigheden waarvoor het tijdelijke personeelslid, op grond van een reglementaire bepaling, recht heeft op
salaris of salaristoelage vanwege de Vlaamse Gemeenschap;
2° de wettelijke feestdagen en de weekends tussen twee tijdelijke aanstellingen, voor zover die dag, die periode of
de dagen binnen die periode aansluiten op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld of op de laatste dag
van de tijdelijke aanstelling en die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op de eerste dag van de
erop volgende tijdelijke aanstelling of op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld.
Het totale aantal te betalen dagen mag aldus voor een schooljaar maximaal 360 dagen bedragen.
Voor de dag, de periode of de dagen binnen die periode, bedoeld in 2°, behoudt het tijdelijke personeelslid de
bezoldiging die wordt toegekend overeenkomstig de prestaties, verstrekt op de vooravond van de te bezoldigen dag,
periode of dagen binnen deze periode of op de vooravond van een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld
en dat tot op de vooravond van een nieuwe tijdelijke aanstelling. De toepassing van deze bezoldigingsregel mag echter
niet tot gevolg hebben dat een tijdelijk personeelslid niet wordt bezoldigd voor dagen waarvoor het personeelslid ook
effectief is aangesteld.
Als een personeelslid een aanstelling heeft voor een volledig schooljaar en daarnaast een tijdelijke aanstelling voor
een deel van hetzelfde schooljaar, geldt punt 2° voor de tijdelijke aanstelling voor het deel van het schooljaar, voor zover
de gestelde voorwaarden vervuld zijn.
]
Art.8.
Aan artikel 77 van de wet van 24
december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, wordt een
§ 6 toegevoegd, luidend als volgt :
"De
bepalingen van de §§ 1 en 2 van dit artikel worden eveneens toegepast
op prestaties die als bijbetrekking bezoldigd worden.".
Art. 9.
Onverminderd het bepaalde in
artikel 10 hierna zijn artikel 11, 2e lid, van het in artikel 1, a), bedoelde
koninklijk besluit van 15 april 1958, en artikel 9, 2e lid, van het in artikel
1, c), bedoelde koninklijk besluit van 10 maart 1965, niet van toepassing op de
bepalingen van dit besluit.
Art. 10.
§ 1. Dit besluit
wordt voor het eerst toegepast met ingang van het schooljaar 1982-1983.
§ 2. Behoudens
[het
bepaalde in §§ 3 en 6]
, wordt met ingang van het schooljaar 1982-1983
geen bezoldiging toegekend :
1° voor
prestaties die als bijbetrekking beschouwd worden, overeenkomstig artikel 5 van
het in artikel 1, a), vermelde koninklijk besluit van 15 april 1958, zoals het
door artikel 4 van dit besluit gewijzigd werd;
2° voor prestaties verstrekt in het onderwijs voor sociale
promotie of met beperkt leerplan, die overeenkomstig dit besluit als
bijbetrekking beschouwd worden;
3° voor
prestaties waarop het in artikel 1, b), vermelde koninklijk besluit van 15
april 1958 van toepassing is.
§ 3.
[In afwijking
van § 2, 1° en 2°]
, worden de prestaties waarmee het personeelslid
belast blijft, verder bezoldigd op voorwaarde dat hij :
- ofwel voor bedoelde prestaties vastbenoemd of stagedoend is,
uiterlijk de laatste dag vóór de inwerkingtreding van dit
besluit;
- ofwel bedoelde prestaties uiterlijk
sedert de laatste dag van het schooljaar 1978-1979 zonder onderbreking heeft
verstrekt.
[
[
Voor de toepassing van deze bepaling
worden niet als onderbreking beschouwd :
a) de
gevallen bedoeld in artikel 40bis, § 3, van het in artikel 1, a), vermelde
koninklijk besluit van 15 april 1958;
b) de
gevallen waarin bij een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van
betrekking in hoofdambt, in afwachting van een reaffectatie of een
wedertewerkstelling, de prestaties in bijbetrekking tijdelijk als hoofdambt
worden bezoldigd overeenkomstig het koninklijk besluit van 29 augustus 1985
houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het
onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig
leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt
leerplan.
]
Onverminderd de bepalingen van
voormelde wet van 24 december 1976, mogen de op grond van voorgaande bepalingen
nog voor bezoldiging in aanmerking komende prestaties niet meer bedragen dan
het aantal uren waarmee het betrokken personeelslid belast was de laatste dag
van het schooljaar 1981-1982.
De bepalingen van
deze paragraaf zijn niet van toepassing op de prestaties die in het onderwijs
met volledig leerplan als bijbetrekking uitgeoefend worden door personeelsleden
belast met hetzij een hoofdambt met volledige prestaties in het onderwijs of in
een psycho-medisch-sociaal centrum, hetzij een niet-uitsluitend ambt zoals
bedoeld in artikel 5, f), van het in artikel 1, a), vermelde koninklijk besluit
van 15 april 1958.
De verdere uitoefening van de
in het vorig lid bedoelde bijbetrekking door de voormelde personeelsleden,
verleent geen recht meer op wedde, ook niet ten laste van de inrichtende macht.
]
§ 4.
[...]
§ 5. Het
personeelslid dat ten laatste de dag vóór de inwerkingtreding van
dit besluit vastbenoemd of stagiair is in het onderwijs voor sociale promotie
of met beperkt leerplan en wiens prestaties in dit onderwijs ingevolge de
toepassing van artikel 2 van dit besluit als bijbetrekking worden beschouwd,
heeft recht op de wedde die hij, op grond van de prestaties waarmee hij belast
blijft, op voormelde datum zou bekomen hebben bij toepassing van de bepalingen
van het in artikel 1, c), vermelde koninklijk besluit van 10 maart 1965,
eventueel beperkt tot de wedde die hij werkelijk genoot.
[Deze beperking mag
echter niet tot gevolg hebben dat de toe te kennen wedde niet wordt aangepast
bij iedere wijziging van de weddeschaal waarin de wedde is vastgesteld of dat
het personeelslid wordt uitgesloten van weddeverhogingen die het gevolg zijn
van de toekenning van een andere weddeschaal voor de door hem uitgeoefende
prestaties. Het bedrag van de in deze wedde begrepen periodieke verhogingen
wordt met 50 percent verminderd.]
[
Voor de
toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd :
a) de gevallen bedoeld in artikel 40bis, §
3, van het in artikel 1, a) vermelde koninklijk besluit van 15 april
1958;
b) de gevallen waarin bij een
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking in hoofdambt, in
afwachting van een reaffectatie of een wedertewerkstelling, de prestaties in
bijbetrekking tijdelijk als hoofdambt worden bezoldigd in toepassing van het
koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de
bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan.
]
§ 6.
[In afwijking
van de bepalingen van dit artikel kan tijdelijk en uiterlijk tot het einde van
het lopende
[school-, of dienstjaar wel een salaris,
salaristoelage of toelage verleend worden]
voor prestaties die
als bijbetrekking of overwerk dienen te worden beschouwd op voorwaarde dat geen
ander geschikt kandidaat kan worden gevonden die de betrokken prestaties als
hoofdambt kan uitoefenen.
Een
geschikt kandidaat is een persoon die voldoet aan de decretale of reglementaire
aanstellingsvoorwaarden vastgelegd in de
rechtspositieregeling
De in het
eerste lid bedoelde wedde, weddetoelage of toelage wordt slechts verleend
indien voorafgaandelijk de vacature werd gemeld aan de Vlaamse Dienst voor
Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of de Brusselse Dienst voor
Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en de inrichtende macht op eer verklaart
geen ander geschikt kandidaat te hebben kunnen vinden die de prestaties als
hoofdambt kan uitoefenen. Ze worden verleend voor het personeelslid en voor het
ambt en het vak die in de verklaring zijn vermeld voor zover dit personeelslid
voldoet aan de in voorgaand lid bedoelde voorwaarden. Bij elke wijziging in de
opdracht van dit personeelslid vervalt evenwel de afwijking en is een nieuwe
verklaring noodzakelijk. De verklaring dient echter niet te worden afgelegd
indien de prestaties slechts voor een periode die de duur van 104 kalenderdagen
niet overschrijdt, vacant zijn.
De Vlaamse
Regering bepaalt de voorwaarden waaronder verhaal kan worden ingediend tegen de
toewijzing aan een personeelslid van prestaties die als bijbetrekking of
overwerk dienen te worden beschouwd.
]
[§ 7. De
personeelsleden die op grond van dit artikel voor een bijbetrekking in het
onderwijs bezoldigd worden, kunnen in die hoedanigheid geen aanspraak maken op
een eindejaarstoelage en een vakantiegeld.]
[§ 8.
[...]
]
Art. 11.
Onze Ministers van Onderwijs zijn,
ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
- (1):
Opgeheven, voor zover het betrekking
heeft op de hogescholen (B.Vl.R. 9-5-1996; Art. 2, 34°
)
- (2):
Houdt op van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan (Decr. 13-7-1994; Art.
366, 14°)