Leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing in het voltijds gewoon secundair onderwijs en BuSO OV4

  • referentie
    SO/2015/01
  • publicatiedatum
    31/08/2015
  • datum laatste wijziging
    15/07/2022
  • wettelijke basis
    Codex over het welzijn op het werk, Boek X – werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën, titel 4 - Stagiairs
  • wettelijke basis
    B.Vl.R. van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs
  • contactpersoon
    Marc Van de Meirssche, 02/553.87.03
  • contactpersoon
    Anthony Kets, 02/553.96.08
  • contactpersoon
    Carl Lamote, 02/553.96.03
  • Omzendbrief inzake leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing in het voltijds gewoon secundair onderwijs en BuSO OV4: overzicht van vigerende regelgeving en aansprakelijkheid

Vanaf 1 september 2023 is er opnieuw een stageverplichting van toepassing in de derde graad van het secundair onderwijs. Deze stageverplichting is in ruime mate een verderzetting van de verplichting die reeds van toepassing was vanaf schooljaar 2014-’15, maar wordt nu in lijn gebracht met de gemoderniseerde opleidingen en uitgebreid.

De stageverplichting omvat 18 halve dagen stage per schooljaar in de structuuronderdelen van het eerste en tweede leerjaar van de derde graad technisch secundair onderwijs van de dubbele finaliteit, het eerste en tweede leerjaar van de derde graad beroepssecundair onderwijs van de arbeidsmarktfinaliteit en alle 7e leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt. De invoering van de verplichting kent een stapsgewijze uitrol en zal vanaf 1 september 2023 van toepassing zijn in het tweede en derde leerjaar van de derde graad, om vervolgens op 1 september 2024 eveneens in werking te treden in het eerste leerjaar van de derde graad.

Scholen die geen invulling kunnen geven aan deze stageverplichting zetten maximaal in op observatieactiviteiten.

1. Opzet

Bij de organisatie van leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing moeten onderwijsinstellingen rekening houden met de onderwijsregelgeving, de welzijnswetgeving en de arbeidswetgeving. In deze omzendbrief tonen we aan hoe deze samen moeten worden gelezen voor het gewoon voltijds secundair onderwijs en leerlingen met een OV4-verslag die les volgen in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs (voor leerlingen met een IAC-verslag die les volgen in het gewoon of het buitengewoon onderwijs, die nood hebben aan een individueel aangepaste stage: zie omzendbrief SO/2016/01 (BuSO) over leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 1, 2 en 3). Bij leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, die het gemeenschappelijk curriculum volgen, zijn redelijke aanpassingen tijdens de stage eveneens mogelijk. Hoofdzakelijk gaat het dus om federale materie (welzijns- en arbeidsregelgeving). Deze omzendbrief is bijgevolg informatief van aard en treedt niet in de plaats van de federale regelgeving.

De omzendbrief bevat richtlijnen voor onderwijsinstellingen (en stagegevers) bij het organiseren van leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing. Specifiek voor leerlingenstages wil deze omzendbrief ook een instrument aanreiken in de vorm van een modelovereenkomst (zie bijlage 1).

Deze omzendbrief doet, gezien de pedagogische vrijheid van de onderwijsinrichters, geen uitspraak over de pedagogisch-didactische invulling van leerlingenstage, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing.

2. Leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing: een begripsbepaling

De afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt is een thema dat de laatste jaren steeds meer aandacht geniet, zowel op het vlak van het onderwijsaanbod als bij de uitwerking van de leerprogramma’s. In het kader van leerprogramma’s zien we dat leerlingen meer en meer naar de werkvloer gebracht worden om daar te gaan leren. Dit kan verschillende vormen aannemen. In deze omzendbrief concentreren we ons op de meest courante: leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing.

De leerlingenstage kan al dan niet in groep. Leerlingenstages kunnen zowel georganiseerd worden onder de vorm van alternerende stages als van blokstages.

  • Observatieactiviteiten: leerlingen volgen, al dan niet in groep, het bedrijfsgebeuren zonder effectief aan de bedrijfsactiviteiten deel te nemen. Voorbeelden zijn een bedrijfsbezoek of een observatie in een kleuterklas. Hierbij verrichten de leerlingen dus geen arbeid.

  • Praktijklessen op verplaatsing (VDAB, RTC, lasschool, bedrijf, …): onderwijsinstellingen maken gebruik van de lokalen, apparatuur, materialen en eventueel de instructeurs van een andere opleidingsinstelling (maar geen onderwijsinstelling) of van een bedrijf om praktijklessen te geven. De leerlingen verrichten arbeid maar ze gaan niet in gelijkaardige omstandigheden aan de slag gaan als de werknemers ter plaatse. Ze werken bijvoorbeeld aan een productielijn onder toezicht van de leraar, onder een trager tempo, ... Er is bij deze werkwijze geen interferentie met de werknemers ter plaatse, tenzij met de instructeur. Verder volgt meer uitleg.

Andere vormen? Indien u als school een werkvorm uitwerkte die niet onmiddellijk past in één van bovenstaande typemodellen, kan u de concrete casus – vooraleer deze met leerlingen uit te voeren - voorleggen aan de begeleidingscommissie preventie en bescherming in het Vlaams onderwijs. In deze commissie zitten ambtenaren en inspectiediensten van zowel FOD WASO als het Departement Onderwijs en Vorming samen met vertegenwoordigers van de verschillende netten om uitvoeringsproblematieken rond de welzijnswetgeving te bespreken. U kan de commissie bereiken op volgend mailadres: preventie.onderwijs@vlaanderen.be. Deze commissie vergadert vier maal per jaar maar kan in tussentijd via schriftelijke procedure eveneens advies verstrekken.

3. Reglementering

Hieronder geven we per typevorm een overzicht van de toepasselijke reglementering.

3.1. Onderwijsreglementering

3.1.1. Onderwijsreglementering voor leerlingenstages

Stagevolume, –spreiding en inplanning

Een stage is slechts zinvol indien ze op schooljaarbasis een minimum volume bereikt. Dit minimum is vastgelegd op ten minste negen halve dagen.

Daarnaast heeft de decreetgever voorzien in een stageverplichting ten belope van minimaal 18 halve dagen per schooljaar, alternerend of in blok, en dat in volgende structuuronderdelen (codex SO art. 157/7/1):

  • alle structuuronderdelen van het eerste en tweede leerjaar van de derde graad technisch secundair onderwijs van de dubbele finaliteit;
  • alle structuuronderdelen van het eerste en tweede leerjaar van de derde graad beroepssecundair onderwijs van de arbeidsmarktfinaliteit;
  • alle 7de leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt.

Deze stageverplichting zal in werking treden op:

  • 1 september 2023 voor het tweede en derde leerjaar van de derde graad;
  • 1 september 2024 voor het eerste leerjaar van de derde graad.

In afwachting van de volledige uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs, omvat het toepassingsgebied in de volgende schooljaren eveneens:

Schooljaar 2023-2024:

  • het technisch secundair onderwijs van het tweede leerjaar van de derde graad binnen het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs waarvan de structuuronderdelen na concordantie overgaan naar de dubbele finaliteit of arbeidsmarktfinaliteit;
  • het technisch secundair onderwijs van het derde leerjaar van de derde graad, aangeduid als 7de leerjaar, binnen het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs;
  • het beroepssecundair onderwijs van het tweede leerjaar van de derde graad binnen het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs;
  • het beroepssecundair onderwijs van het derde leerjaar van de derde graad, aangeduid als 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt, binnen het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs;

Schooljaar 2024-2025:

  • het technisch secundair onderwijs van het derde leerjaar van de derde graad, aangeduid als 7de leerjaar, binnen het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs;
  • het beroepssecundair onderwijs van het derde leerjaar van derde graad, aangeduid als 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt, binnen het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs.

We voorzien dus in de derde graad een stageverplichting in de 3de graad TSO (dubbele finaliteit) en BSO (arbeidsmarkfinaliteit), waarvan onder bepaalde voorwaarden kan afgeweken worden: voor structuuronderdelen waar het aantal stageplaatsen beperkt is (bv. de studierichtingen binnen het domein Kunst en Creatie van de arbeidsmarktfinaliteit, Applicatie- en databeheer, Biotechnologische en chemische technieken, Crossmedia,…) of een stage minder vanzelfsprekend (bv. voor sommige leerlingen uit het 1ste leerjaar van de 3de graad), kan de stage vervangen worden door bv. observatieactiviteiten, waarbij de leerling kennis maakt met het beroep zonder effectief aan het arbeidsproces deel te nemen. Het niet organiseren van een stage dient gemotiveerd te worden. Deze motivering is beperkt en mag niet tot administratieve planlast leiden. De onderwijsinspectie kan deze motivering controleren.

Er staat geen beperking op de stageomvang. Uiteraard blijft wel de absolute voorwaarde dat het goedgekeurde leerplan volledig dient afgewerkt te worden.

Ook op de spreiding van de stage staan geen voorschriften. De stage kan zowel alternerend worden opgezet (afwisselend leren op school en de werkplek) als in blok (één ononderbroken periode). Ook een combinatie van beide is mogelijk.

Voor zover een alternerende stage tijdens de schooluren plaatsvindt, moet ze een halve of -bij voorkeur- een volledige dag omvatten. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden, dat de combinatie van een halve lesdag met een halve dag stage tijdens de schooluren, slechts verantwoord is indien de verplaatsing school/stageplaats niet tijdrovend is, zodat het normale verloop van de lessen en de stage niet in het gedrang komt.

Ongeacht de vorm van leerlingenstage waarvoor wordt gekozen, moeten de leerlingen van eenzelfde leerlingengroep (= structuuronderdeel of klas) hun stage binnen dezelfde periode lopen, tenzij bij overmacht (bv. inhaalstage) of tenzij eenzelfde lessenreeks beurtelings voor de op dat ogenblik stagelopende leerlingen wordt hernomen.

Vanuit de optiek dat de leerplandoelstellingen onverkort dienen gerealiseerd, kan de school, in hoofde van een individuele leerling, al dan niet beslissen tot een inhaalstage indien deze leerling omwille van ziekte of een andere reden de stage niet op het voorziene tijdstip heeft kunnen verrichten.

Uiteraard dient rekening gehouden met de toegelaten stageperiodes zoals bepaald in de omzendbrief SO 74. Zo een leerling op het einde van het jaar het vooropgesteld stagevolume nog niet heeft bereikt, dan wordt hetzij onmiddellijk een eindbeslissing over het al dan niet geslaagd zijn genomen, hetzij een eindbeslissing uitgesteld teneinde aanvullende evaluatiegegevens te verzamelen op grond van inhaalstage. De regelgeving op de organisatie van het voltijds secundair onderwijs (cfr. omzendbrief SO 64 van 25 juni 1999) bevat informatie over uitgestelde beslissingen.

Leerlingenstages zijn toegestaan tijdens vakantie- of verlofperiodes. Er wordt wel verondersteld dat de school, wanneer ze stages tijdens vakantie- of verlofperiodes organiseert, voorziet in een evenwichtige compensatieregeling, tenzij het gaat om inhaalstages voor individuele leerlingen die de oorspronkelijke stage wegens ziekte of andere reden niet hebben kunnen lopen. Indien zomerstages worden opgelegd, dan is de school hoe dan ook steeds verplicht aan elke betrokken leerling-stagiair tijdens de maanden juni/juli/augustus ten minste vier aaneensluitende weken vakantie toe te kennen. Houd er rekening mee dat over deze periodes overleg binnen de schoolraad en binnen het lokaal personeelsorgaan moet gebeuren en dat de stages en de compenserende verlofregeling binnen eenzelfde schooljaar dienen plaats te vinden (een stage gekoppeld aan een bepaald leerjaar dient dus ook af te lopen ten laatste op 31/08).

Leerling-stagiairs

Leerlingenstages mogen ingericht worden vanaf de tweede graad van het secundair onderwijs, voor zover de leerling-stagiair de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt én niet meer voltijds leerplichtig is (dus een dubbele voorwaarde).

Alle leerlingen van het structuuronderdeel waarin leerlingenstages zijn voorzien, moeten zonder onderscheid tot de stage worden toegelaten. Leerlingen met een niet-Belgische nationaliteit die in België verblijven, vallen voor arbeidsprestaties in kader van hun opleiding onder de wet van 9 mei 2018 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers die zich in een specifieke verblijfssituatie bevinden en zijn uitvoeringsbesluit (KB van 2 september 2018). Een leerling met een buitenlandse nationaliteit die een stageovereenkomst wil afsluiten, hoeft geen arbeidskaart of single permit aan te vragen.

Stagegever– stageplaats

De stagegever kan een organisatie zijn uit zowel de profitsector als de non-profitsector. Het moet wel gaan om een organisatie die de sociale bijdrage voor zelfstandige arbeid voor ten minste één persoon betaalt of ten minste één werknemer tewerkstelt waarvoor werkgeversbijdrage in de rijkssociale zekerheid wordt betaald.

Een school voor secundair onderwijs kan uitzonderlijk ook fungeren als stagegever voor leerlingen van een andere school voor secundair onderwijs. De school kan eveneens fungeren als stageplaats (bv. het bedrijf waaraan een leerling-stagiair is toegewezen, vervult de catering in een school). Bij voorkeur volgt de leerling een stage buiten een onderwijsinstelling, om maximaal aan te sluiten bij de economische context van de opleiding. Onderwijsinstellingen die een stage inrichten, vervullen de rol van stagegever ten aanzien van de school van de leerling, ook wanneer ze onder hetzelfde schoolbestuur ressorteren als de secundaire school waar de leerlingen-stagiairs zijn ingeschreven. Ze worden dan als een bedrijf of onderneming beschouwd binnen de context van deze omzendbrief.

Leerlingenstageovereenkomst

Een leerlingenstage wordt gebaseerd op een leerlingenstageovereenkomst (op papier of digitaal).

De stage kan niet gebaseerd zijn op een gewone arbeidsovereenkomst of een overeenkomst voor tewerkstelling voor studenten. Evenwel is het toegelaten dat voor leerlingen in een 7de leerjaar kso of tso en voor cursisten HBO-verpleegkunde bezoldigde arbeidstijd in aanmerking wordt genomen als onbezoldigde stagetijd. In dat geval dient de al bestaande arbeidsovereenkomst aangevuld te worden met een stageovereenkomst.

De leerlingenstageovereenkomst wordt gesloten tussen drie partijen: de leerling-stagiair, de onderwijsinstelling en de stagegever. Deze overeenkomst kan slechts betrekking hebben op één leerling in één schooljaar. De overeenkomst wordt door elke partij of gevolmachtigde vertegenwoordiger ondertekend en wordt in drie exemplaren, één voor elke partij, opgesteld vóór de aanvang van de stage. Indien de leerling-stagiair op het moment van ondertekening minderjarig (jonger dan 18 jaar) is, moet de overeenkomst ondertekend worden door een wettelijke vertegenwoordiger van de leerling-stagiair. Meerderjarige (18 jaar of ouder) leerling-stagiairs mogen de overeenkomst zelf ondertekenen.

In het geval een groot aantal leerlingen aan eenzelfde stagegever worden toegewezen, is het toegelaten om als school één overeenkomst te sluiten met deze stagegever waarop alle betrokken leerlingen met hun overeenkomstige gegevens worden vermeld. Tussen de school en elke leerling wordt daarnaast een individuele overeenkomst afgesloten, waarin naar de ene overeenkomst tussen de school en de stagegever wordt verwezen. Beide luiken vormen dan de "globale" overeenkomst. Deze werkwijze moet de administratieve last inperken. Nog een andere optie is om te werken met één tripartite overeenkomst maar waarbij de leerlingen ieder afzonderlijk tekenen in een gepersonaliseerde bijlage (zie voorstel in bijlage modelovereenkomst). Ook bij deze werkwijze moet de gepersonaliseerde bijlage bij de overeenkomst van de minderjarige leerling-stagiair ondertekend worden door zijn/haar wettelijke vertegenwoordiger. Meerderjarige leerling-stagiairs mogen de bijlage zelf ondertekenen.

Een uniform model van leerlingenstageovereenkomst wordt niet voorgeschreven. Wel dient iedere leerlingenstageovereenkomst verplicht volgende onderdelen te bevatten:

  • het ondernemingsnummer van de betrokken onderneming in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Het begrip "onderneming" slaat ook op de zachte sector. Het bestaat uit 10 cijfers waarvan het eerste cijfer 0 of 1 is. Bij vermelding in de leerlingenstageovereenkomst van de gegevens inzake de stagegever, dient daarom het ondernemingsnummer, afgekort, toegevoegd: nr. KBO. xxxx.xxx.xxx; na het ondernemingsnummer wordt vermeld: "eenmanszaak" of "vennootschap"; bij stage in het buitenland wordt geen ondernemingsnummer vermeld;

  • de verplichte vermeldingen die volgens het Wetboek Verenigingen en Vennootschappen worden opgelegd, nl. de vermelding van zetel, rechtspersonenregister (RPR), e-mailadres en website.

  • het nummer van het paritair comité van de betrokken onderneming (rekening houdend met de aard van de stageactiviteiten) en indien mogelijk het RSZ-werkgeverskengetal (code werkgeverscategorie) of, bij ontstentenis van dit nummer of kengetal, de NACE-code. Deze nummers of codes moeten door de onderneming aan de school worden meegedeeld. De geldige codes zijn in bijlage 2 te vinden; bij stage in het buitenland (EU) wordt de NACE-code vermeld, bij stage in het buitenland (niet-EU) wordt geen nummer, kengetal of code vermeld;

  • de stageperiode(s), niet uitgedrukt in een totaal aantal dagen/uren doch met specificering van dag(en)/maand(en) + dagelijks begin- en einduur; desgevallend wordt vermeld welke periodes plaatsvinden binnen de bezoldigde arbeidstijd;

  • de stagebegeleider en de stagementor;

  • (in voorkomend geval) een raming van de kosten ten laste van de leerling-stagiair, m.i.v. een beschrijving van de kostenposten (bv. de verplaatsingskosten);

  • de vermelding dat de stagegever het gezondheidstoezicht toevertrouwt aan de externe preventiedienst van de school of er zelf voor instaat en bekostigt, naargelang van het geval;

  • de vermelding dat de stagegever een werkpostfiche ter beschikking stelt van de leerling-stagiair en de school;

  • de geplande lijst van stageactiviteiten, die gezamenlijk wordt opgesteld door de stagebegeleider en de stagementor en die moet rekening houden zowel met de genoten schoolse opleiding en vorming als met de fysische en psychische maturiteit van de leerling;

  • een bijlage bevattende de werkpostfiche op basis van de risicoanalyse.

Een model voor een leerlingenstageovereenkomst vindt u als bijlage 1 bij deze omzendbrief.

Stagebegeleider

De stagebegeleider is een leraar die de begeleiding van de leerling-stagiairs als opdracht toegewezen kreeg. In die zin is de stagebegeleider, ongeacht het feit of hij aan de betrokken leerling ook klassikaal onderricht verstrekt, automatisch stemgerechtigd lid van de klassenraad. Op deze wijze zal zijn stagebeoordeling onmiddellijk kunnen worden ingebracht als element bij de eindevaluatie door de delibererende klassenraad over het al dan niet geslaagd zijn van de leerling voor het leerjaar in kwestie.

De evaluatie van de leerlingenstage gebeurt in constructief overleg met de stagementor, maar de eindverantwoordelijkheid voor de stagebeoordeling ligt bij de stagebegeleider.

Een degelijke stage vereist een adequate stagebegeleiding door de school op de stageplaats (dus niet op afstand). Bij de vastlegging van het organisatiemodel van het nieuwe schooljaar, zal het schoolbestuur hier terdege rekening mee houden. Het inrichten van stages in vakantieperiodes is dan ook pas zinvol indien niet gehypothekeerd door de van kracht zijnde vakantieregeling voor het personeel van de school.

Een efficiënte stagebegeleiding vergt op zijn beurt dat er een voldoende en redelijk aantal uren-leraar wordt aan besteed. Leerlingenstages kunnen onder geen beding een alibi vormen voor besparing bij aanwending van het urenpakket.

Het is niet toegelaten om stagebegeleidende opdrachten onbezoldigd te laten uitoefenen. Ook op het vlak van stages geldt de bepaling dat "bij toewijzing van opdrachten aan leden van het onderwijzend personeel die niet gebaseerd zijn op door de overheid gefinancierde of gesubsidieerde uren of op reglementaire plage-uren, de bezoldiging ten laste valt van het schoolbestuur".

Het feit dat in de meeste gevallen de stagebegeleider slechts op gespreide momenten op de stageplaats aanwezig zal zijn, ontslaat de school tot slot niet van de verplichting dat in het tijdsbestek dat de leerling-stagiair op de stageplaats aanwezig is, respectievelijk dat hij zich - op normale wijze - verplaatst tussen deze stageplaats en zijn woon- of verblijfplaats, steeds een verantwoordelijke van de school bereikbaar moet zijn!

Administratieve documenten voor de stage

Alle administratieve documenten met betrekking tot stages die een school aanlegt, moeten ter beschikking liggen van inspectie en verificatie.

Onbezoldigd karakter

De relatie tussen school en stagegever kan op geen enkele wijze op financiële afspraken worden gebaseerd.

Ook de leerlingenstage zelf wordt niet bezoldigd.

Zogenaamde "vrijgevigheden" van de stagegever ten aanzien van de leerling-stagiair kunnen uitsluitend gebeuren onder dezelfde voorwaarden als die waaronder vrijgevigheden plaatsvinden ten aanzien van de gewone werknemers (bv. een eindejaarsgeschenk).

Onkosten die voortvloeien uit de stage (in de meeste gevallen zal het om verplaatsingskosten gaan) mogen daarentegen wel worden vergoed. Indien de leerling-stagiair deze kosten echter zelf moet dragen, dan dient dit - zoals eerder vermeld - in de leerlingenstageovereenkomst te worden bepaald; de school zal er alsdan over waken, onder meer door de keuze van de stageplaats, dat deze kosten beheersbaar blijven.

Alle onkosten die het gevolg zijn van stagebegeleiding, vallen ten laste van het schoolbestuur.

  • Hierbij wordt vooral gedacht enerzijds aan telecom- en briefwisselingskosten en anderzijds aan vervoerskosten.

  • Personeelsleden die in opdracht van het schoolbestuur verplaatsingen met hun eigen wagen, moto of bromfiets maken, hebben vanaf 1 augustus 2024 recht op de vergoeding van 0,4297 euro per kilometer (zie de artikelen 12septies en 17septies van de decreten rechtspositie). Het schoolbestuur kan dit bedrag met maximum 10 % verminderen, op voorwaarde dat ze daarnaast een omniumverzekering heeft afgesloten voor dienstverplaatsingen.

  • Personeelsleden die in opdracht van het schoolbestuur verplaatsingen maken met het openbaar vervoer genieten, bij de inlevering van het vervoerbewijs, de volledige betaling van de erop vermelde bedragen. De verplaatsingen per trein worden terugbetaald aan het tarief van een standaardbiljet tweede klas.

  • De fietsvergoeding bedraagt 0,21 euro per kilometer.

  • Deze bepalingen gelden niet als het schoolbestuur een gunstiger systeem van kilometervergoeding voor dienstverplaatsingen hanteert.

Opname in lessentabel

Op de lessentabel van een school wordt een leerlingenstage aangeduid door een vakbenaming, voorafgegaan door het woord "stage". Alle geijkte algemene, technische, kunst- en praktische vakbenamingen, zoals opgenomen in de omzendbrief SO 69 van 21 juni 2000, komen hiervoor in aanmerking, bv. AV stage Nederlands, KV stage fotografie, TV stage toegepaste economie, PV stage schrijnwerkerij. De classificatie van het vak waaraan stage wordt gekoppeld (AV, TV, KV of PV) heeft rechtstreekse repercussies voor de leraar die met stage-uren wordt belast, ondermeer op het vlak van bekwaamheidsbewijzen, bezoldiging en prestatienoemer! Voor wat evenwel de vaststelling van de globale puntenenveloppe betreft, blijft de regelgeving dat vakken (ook dus die voorafgegaan door het woord stage), gerubriceerd als AV, TV of KV, niet in aanmerking worden genomen. In opleidingsvorm 4 kan in het kader van het traject van de leerling afgeweken worden van de opname in de lessentabel voor individuele leerlingen.

3.1.2. Onderwijsreglementering voor observatieactiviteiten

Extramurosactiviteit

Voor de onderwijsreglementering zijn observatieactiviteiten te beschouwen als een extramurosactiviteit (cf. omzendbrief SO/2004/06). Uitgangspunt is dat alle leerlingen aan de activiteit deelnemen. Het schoolbestuur zal er over waken dat, indien het dit nodig acht, de leerlingen worden begeleid door een personeelslid van de school. Deze begeleiding is afhankelijk van de omgeving, aard van de activiteit en leeftijd van de doelgroep. De activiteit dient aangepast te worden aan het profiel van de leerlingen en heeft een onderwijzende en opvoedende meerwaarde.

Onbezoldigd karakter

Aan leerlingen die observatieactiviteiten uitvoeren, wordt geen vergoeding gegeven.

Overeenkomst

Het is aangeraden tussen school en bedrijf schriftelijk een aantal afspraken te maken, ook al is dit niet verplicht: bv. over het tijdstip waarop de observatieactiviteit plaatsvindt, de begeleiding vanuit school en bedrijf, de na te leven afspraken, de toepassing van eventuele veiligheidsmaatregelen, etc.

3.1.3. Onderwijsreglementering voor praktijklessen op verplaatsing

Extramurosactiviteit

Voor de onderwijsregelgeving worden praktijklessen op verplaatsing beschouwd als een extramurosactiviteit (omzendbrief SO/2004/06).

De grens tussen praktijklessen op verplaatsing en stages is niet steeds scherp te trekken. Belangrijk is de aftoetsing te maken aan de definitie van stage volgens de Codex over het welzijn op het werk, Boek X – werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën, titel 4 – Stagiairs Codex over het welzijn op het werk, Boek X – werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën, titel 4 - Stagiairs. Indien u twijfelt of een activiteit die u wil organiseren onder de noemer stage valt of niet, kan u deze vraag steeds voorleggen aan de begeleidingscommissie preventie en bescherming in het Vlaams onderwijs (zie hoger).

Het begrip "praktijklessen" wordt niet gedefinieerd, maar is zeker niet te verengen tot lessen PV. Bedoeling is dat de schoolexterne setting een meerwaarde biedt, omdat die setting een meer getrouwe weergave is van de arbeidsrealiteit (op welk vlak dan ook). In die zin zijn lessen AV, KV en TV niet per definitie uitgesloten, zeker indien de leerplanafwerking op een meer geïntegreerde (vakoverschrijdende) manier plaats vindt.

Overeenkomst

Onderwijsinstellingen wordt aangeraden om ook voor dergelijke praktijklessen met de betrokken organisatie een overeenkomst te sluiten, ook al is dit niet verplicht. Daarin kunnen dan aspecten geregeld worden zoals het moment waarop de activiteit zal plaatsvinden, de begeleiding van de leerlingen, de toepassing van eventuele veiligheidsmaatregelen, afspraken inzake aansprakelijkheid, etc. Van belang voor aansprakelijkheden is duidelijk te zijn in wie het toezicht over de leerlingen draagt. We gaan hier verder op in, zie 3.4.3.

Onbezoldigd karakter

Aan leerlingen die praktijklessen bijwonen, wordt geen vergoeding gegeven.

Organisatie

Praktijklessen op verplaatsing worden steeds in een opleidingsinstelling die geen school is of in een bedrijf georganiseerd. Wat de begeleiding vanuit de school betreft, zijn er drie mogelijke situaties:

  • De leerlingen worden begeleid door een leraar van de school, aangeduid door de school rekening houdend met de op locatie onderwezen leerstof (van belang voor het vak/rubricering waarin de leraar is aangesteld en zijn overeenkomstige bekwaamheidsbewijzen);

  • De leerlingen worden begeleid door een personeelslid van de school, aangeduid door de school louter vanuit het begeleidingsaspect;

  • Uitzonderlijk, de leerlingen worden niet begeleid door de school (maar worden sowieso op de locatie opgevangen). Let wel, leerlingen blijven in essentie steeds toevertrouwd aan de school. Van belang is daarom dat de school steeds een zorgvuldige afweging maakt of de begeleiding toevertrouwd kan worden aan een derde, rekening houdend met het leerlingenprofiel, de inhoud van de praktijkles en de locatie waar de praktijkles wordt gegeven. Indien dit het geval is, moeten de school en de organisatie waar de praktijkles wordt gevolgd duidelijke afspraken maken over het toezicht en de begeleiding door een derde, die dan de onderwijzersaansprakelijkheid draagt.

Indien praktijklessen niet doorgaan in de eigen maar in een andere school, dan spreekt men niet van praktijklessen op verplaatsing. Er zijn wel procedurele gevolgen voor. In het geval de leraar van de eigen school de praktijkles geeft, dan wordt de locatie van die andere school als een vestigingsplaats van de eigen school beschouwd en is een melding van ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats noodzakelijk (Codex Secundair Onderwijs en omzendbrief SO 42). In het geval de leraar van de ontvangende secundaire school de lessen geeft, dan valt de praktijkles onder "lesbijwoning in een andere school" (Codex Secundair Onderwijs en omzendbrief SO 64)

Op basis van de geldende regelgeving in de Codex SO, omzendbrief SO 42 en omzendbrief SO 64 komen we tot volgend overzicht voor de praktijklessen die niet in de eigen school doorgaan:

 

Praktijkles in andere school 

praktijkles in opleidingsinstelling of bedrijf(geen school) 

Instructies door eigen leraar 

= vestigingsplaats van eigen school 

= extramuros activiteiten 

Instructies door externe instructeur 

= lesbijwoning in andere school 

= extramuros activiteiten 

3.2. Welzijnswetgeving

3.2.1. Welzijnswetgeving voor leerlingenstages

Codex over het welzijn op het werk

Boek X.- Werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën

Titel 4.– Stagiairs

Titel 4 van Boek X van de Codex over het welzijn op het werk definieert een stagiair als elke leerling of student die in het kader van een leerprogramma georganiseerd door een onderwijsinstelling, daadwerkelijk arbeid verricht bij een werkgever, in gelijkaardige omstandigheden als de werknemers in dienst van die werkgever, en dit met het oog op het opdoen van beroepservaring.

Op basis van deze titel moeten onderstaande verplichtingen nageleefd worden:

  • De stagegever (de aanbieder van de werkplek) zal een risicoanalyse moeten maken van de werkposten en het resultaat hiervan moeten aanleveren aan de school. Op basis hiervan dienen preventiemaatregelen te worden genomen. Zo zal in het bijzonder moeten worden nagegaan of gezondheidstoezicht hetzij overbodig is, hetzij passend of specifiek toezicht nodig is. Bovendien moet gemeld worden of en zo ja welke verplichte inentingen moeten gebeuren. Tot slot zal het resultaat moeten vermelden welke andere preventiemaatregelen moeten worden genomen (bv. geven van specifieke instructies voor het werken met een machine, dragen van werkkledij of persoonlijke beschermingsmiddelen) en of er onmiddellijke preventiemaatregelen moeten worden getroffen die verband houden met de moederschapsbescherming.

  • De stagegever zal, vooraleer leerling-stagiairs aan het werk te stellen op een werkpost waarvoor een type van gezondheidstoezicht noodzakelijk is aan de leerlingen én aan de onderwijsinstelling een werkpostfiche moeten bezorgen.

  • Een voorafgaande gezondheidsbeoordeling is overbodig:

1) wanneer de leerling-stagiair jonger is dan 18 jaar én uit de risicoanalyse blijkt dat gezondheidstoezicht overbodig is;

2) of wanneer het gaat om een activiteit die er hoofdzakelijk in bestaat beeldschermwerk te verrichten;

Een vrijstelling van gezondheidstoezicht voor de bovenstaande gevallen is enkel mogelijk indien de stagiair beschikt over een attest waaruit blijkt dat hij/zij minder dan 5 jaar geleden werd onderworpen aan medisch schooltoezicht (1)

Wanneer er wel een gezondheidstoezicht nodig is, onderscheiden we twee vormen: een passend gezondheidstoezicht en een specifiek gezondheidstoezicht. Het passend gezondheidstoezicht is het toezicht dat ook wordt uitgeoefend op gewone werknemers voor zover die analoge arbeidsprestaties verrichten. Het specifiek gezondheidstoezicht is het toezicht indien de leerling-stagiair zich in één van de drie volgende gevallen bevindt:

  • Jonger dan 18 jaar;

  • Stage tussen 20u ’s avonds en 06u ’s ochtends, zijnde nachtarbeid;

  • Prestaties die een verhoogd risico inhouden en waarvoor er normaliter een verbod tot tewerkstelling geldt, zoals het werken met bepaalde gevaarlijke machines of producten (een afzonderlijke regelgeving geeft hiervan een niet-limitatieve opsomming; zie Codex over het welzijn op het werk, Boek X.- Werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën, Titel 3.– Jongeren op het werk).

Het spreekt voor zich dat, wanneer uit de vermelde risicoanalyse blijkt dat er een type van gezondheidstoezicht vereist is, de stagegever ervoor zorgt dat dit ook effectief gebeurt. Hiervoor kan de stagegever zijn/haar interne of externe dienst voor preventie en bescherming op het werk inschakelen. Hij/zij kan dit ook overlaten aan de externe dienst voor preventie en bescherming van de school. In dit laatste geval kan deze externe dienst de kosten terugvorderen bij het Fonds voor de Beroepsziekten.

Van belang hierbij is dat de eerste stagegever (de eerste plaats waar leerlingen stage doen) ervoor zorgt dat de leerling-stagiair waarop een type van gezondheidstoezicht vereist is, de voorafgaande gezondheidsbeoordeling ondergaat. Bij elke volgende stageplaats wordt deze gezondheidsbeoordeling enkel herhaald indien de leerling-stagiair wordt blootgesteld aan een nieuw risico waarvoor nog geen gezondheidsbeoordeling gebeurde. Het bewijs dat een leerling-stagiair een voorafgaande gezondheidsbeoordeling onderging, blijkt uit het formulier voor de gezondheidsbeoordeling dat door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer aan de leerling-stagiair werd bezorgd en dat hij/zij ter beschikking moet houden van elke nieuwe stageplaats waar hij/zij leerlingenstage zal doen.

  • Vooraleer tot slot de leerling-stagiairs effectief aan de slag gaan, neemt de stagegever de nodige maatregelen inzake onthaal en begeleiding met het oog op een vlotte integratie in de werkomgeving én zorgt hij/zij ervoor dat de leerling-stagiairs in staat zijn hun leerlingenstage naar behoren uit te oefenen. Stapsgewijs betekent dit dat bij een leerlingenstage waarbij de leerling-stagiair daadwerkelijk arbeid zal verrichten bij de stagegever:

1) de stagegever aan de school de werkpostfiche op basis van de risicoanalyse doorgeeft;

2) er nagegaan wordt of er sprake is van een nieuw risico waarvoor nog geen voorafgaande gezondheidsbeoordeling is gebeurd en zo ja, dit wordt uitgevoerd, hetzij door de interne of externe dienst voor preventie op het werk van de stagegever, hetzij door de externe dienst voor preventie en bescherming van de school;

3) de leerling-stagiair op de werkplaats wordt onthaald door de stagegever en onder meer de werkpostfiche overlopen wordt.

  • Bovendien moet de stagegever, indien dit blijkt uit de werkpostfiche op basis van de risicoanalyse, gratis persoonlijke beschermingsmiddelen (bv. handschoenen, helm, oorbeschermers,…) ter beschikking stellen om de leerling-stagiairs te beschermen tegen bepaalde risico’s. De stagegever is tevens verplicht deze beschermingsmiddelen te onderhouden en het consequent gebruik ervan te verplichten. De leerling-stagiairs van hun kant zijn verplicht de persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken volgens de informatie en voorschriften die ze van de stagegever ontvingen (2).

Welzijnsbepalingen voor stagebegeleiders

Het schoolbestuur blijft verantwoordelijk om de welzijnsverplichtingen na te leven voor wat betreft haar eigen personeelsleden.

Bijkomende voorschriften

Per sector gelden specifieke bepalingen inzake welzijns- en arbeidswetgeving. Gelieve hiervoor contact op te nemen met een sectorverantwoordelijke (sociale partners, vormingsfonds, …)

Buitenlandse leerlingenstages

Leerlingenstage is ook toegelaten in het buitenland. In dat geval dient men rekening te houden met het gegeven dat de regelgeving rond arbeids- en welzijnsaspecten in het buitenland anders kan zijn dan in België. Hoewel de welzijnswetgeving van het buitenland van toepassing is, kan hier contractueel van afgeweken worden in de leerlingenstageovereenkomst. Dit is wenselijk indien de buitenlandse welzijnswetgeving minder bescherming biedt dan de Belgische wetgeving. Het is onontbeerlijk u eerst te informeren over de geldende regels.

Verboden arbeid

Het is verboden jongeren arbeid te laten verrichten welke:

  • jongeren objectief gezien (lichamelijk of psychisch) niet aankunnen;
  • waardoor jongeren worden blootgesteld aan giftige of carcinogene stoffen;
  • blootstelling inhoudt aan ioniserende straling;
  • risicofactoren inhoudt voor ongevallen waarvan men vermoedt dat jongeren die niet beseffen of niet kunnen voorkomen;
  • jongeren kunnen blootstellen aan extreme koude, hitte, lawaai, trillingen.

Gevaarlijke werkzaamheden zijn verboden voor leerling-stagiairs. Dit is in elk geval zo voor bepaalde agentia waarmee gewerkt wordt (bv. kwikverbindingen, benzeen, arseenverbindingen,…), procedés die gehanteerd worden (bv. vervaardiging van springstoffen, besturen van machines voor het heien van palen, gebruik van schiethamers,…) of plaatsen waar het werk verricht wordt (bv. lokalen voor autopsiediensten, lokalen waar asbestvezels kunnen worden vrijgemaakt).

Als bijlage 4 bij het model van leerlingenstageovereenkomst bij deze omzendbrief wordt de niet-limitatieve lijst van agentia, procedés en werkzaamheden en plaatsen als beschreven in artikel X.3-3.-§2 en artikel X.3-8 van Titel 3 van boek X van de Codex over het welzijn op het werk, jongeren op het werk, opgenomen.

Enkel en alleen onder de voorwaarden van artikel X.3-10 van dezelfde titel kan van dit verbod afgeweken worden. Dit artikel bepaalt dat aan elk van de volgende voorwaarden moet worden voldaan opdat leerling-stagiairs toch gevaarlijk werk kunnen verrichten:

  • Het moet gaan om arbeid, betrokkenheid of aanwezigheid die onontbeerlijk is voor de beroepsopleiding van de leerling-stagiairs.
  • De stagegever moet zich ervan vergewissen dat de in toepassing van de codex getroffen preventiemaatregelen effectief zijn. Dit moet door een lid van de hiërarchische lijn (3) gecontroleerd worden. Die persoon wordt aangewezen door de stagegever.
  • De stagegever moet erop toezien dat de arbeid wordt uitgevoerd in het bijzijn van een ervaren werknemer.

Er kan dus van de bepalingen van de verboden arbeid worden afgeweken indien wordt voldaan aan alle bovenstaande voorwaarden. Dit maakt het uitvoeren van stageactiviteiten, waarbij gebruikt wordt gemaakt van bepaalde agentia of procedés mogelijk (bijvoorbeeld in een Seveso-bedrijf waar de leerling wordt ingeschakeld in een productieproces). De uitkomsten van de risicoanalyse moeten echter wel aantonen dat het te nemen risico verantwoord is.

3.2.2. Welzijnswetgeving voor observatieactiviteiten

Leerlingen die deelnemen aan observatieactiviteiten, verrichten volgens de welzijnswetgeving geen arbeid. Zij zijn bijgevolg in beginsel niet rechtstreeks onderworpen aan de welzijnswetgeving.

Indien de observatieactiviteiten plaatsvinden bij een bedrijf, blijft dat bedrijf echter wel onderworpen aan de welzijnswetgeving voor zijn eigen werknemers. De leerlingen en de begeleidende leraren moeten in hun hoedanigheid van bezoeker daarom de instructies volgen van de verantwoordelijke van het bedrijf en het bezoekersreglement naleven. Ingevolge de welzijnswetgeving en op basis van de door het bedrijf uitgevoerde risicoanalyse, zullen de leerlingen bijvoorbeeld de persoonlijke beschermingsmiddelen moeten dragen die het bedrijf voor bezoekers ter beschikking stelt. Daarnaast moeten de leerlingen door het bedrijf geïnformeerd worden over de risico’s in het bedrijf en over de noodprocedures en evacuatiewegen.

3.2.3. Welzijnswetgeving voor praktijkles op verplaatsing

Indien u praktijklessen op verplaatsing organiseert, is het belangrijk om weten dat de leerlingen die een vorm van arbeid verrichten in de school gelijk gesteld worden met werknemers en dat derhalve de welzijnswetgeving van toepassing is. De school zal bijgevolg over een risicoanalyse moeten beschikken. Hiervoor kan de school in voorkomend geval gebruik maken van de risicoanalyse van het bedrijf waar de praktijkles plaatsvindt.

Hoewel een praktijkles op verplaatsing in een andere locatie wordt gegeven, is de school verantwoordelijk voor deze les indien de praktijkles wordt gegeven of begeleid door een leraar van de school. Het is dan ook de onderwijsinstelling die ervoor verantwoordelijk is dat preventiemaatregelen worden genomen, zoals bv. de verplichting voor de leerlingen om persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen. In de praktijk zal de onderwijsinstelling vaak zelf persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking stellen, voor zover zij deze al aan de leerlingen ter beschikking heeft gesteld voor de lesactiviteiten die op school plaats vinden (bv. veiligheidsbril, veiligheidsschoenen,…). Het bedrijf dat de opleiding verzorgt of faciliteert, zal in de praktijk vaak de aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking stellen die specifiek zijn voor de aard van de activiteiten van het bedrijf. Op dat vlak kunnen dus praktische afspraken gemaakt worden tussen het bedrijf en de school. Het blijft uiteraard wel de verantwoordelijkheid van de school om ervoor te zorgen dat de geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen worden gedragen door de leerlingen.

Indien de praktijkles wordt gegeven door een werknemer van een externe opleidingsinstelling of bedrijf zonder begeleiding van een leraar van de school, wordt de externe opleidingsinstelling of onderneming echter als werkgever beschouwd en is ze dus verantwoordelijk voor de toepassing van de welzijnswetgeving. Meer informatie is te vinden in een verduidelijkende nota van de FOD WASO.

Er is nog geen wettelijke regeling die bepaalt wie de kostprijs van de persoonlijke beschermingsmiddelen moet dragen. In de praktijk worden de persoonlijke beschermingsmiddelen die ook op school worden gebruikt, gedeeltelijk of volledig door de school en/of de leerlingen gefinancierd.

Wat betreft het ter beschikking stellen van werkkledij geldt, net als voor het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen, dat de school verantwoordelijk is voor het ter beschikking stellen en het dragen van de werkkledij, tenzij de praktijkles gegeven wordt door een werknemer van de externe opleidingsinstelling of onderneming zonder begeleiding van een leraar van de school.

3.3. Arbeidswetgeving (5)

3.3.1. Arbeidswetgeving voor leerlingenstages (6)

Bij leerlingenstages leveren leerling-stagiairs arbeid onder gezag. Dit betekent dat een aantal aspecten van de arbeidswetgeving van toepassing zijn. Bij deze activiteit is er interferentie met andere werknemers, doordat er een stagementor (werknemer van de stagegever belast met de begeleiding van de leerling-stagiair op de werkplek) wordt aangesteld en gewerkt wordt tussen de andere werknemers. Voor de arbeidswetgeving zijn de leerlingen duidelijk te beschouwen als gelijkgestelde werknemers.

Arbeidsduur

De arbeidsduur van leerling-stagiairs mag niet meer bedragen dan 8 uren (van 60 minuten) per dag en 38 uren per week.

Voor het berekenen van de totale arbeidsduur per week, wordt de tijd die aan het volgen van lessen wordt gespendeerd, meegeteld. Indien m.a.w. leerlingen 4 dagen les volgen in de school en 1 dag op leerlingenstage gaan, wordt de tijd van de vier "schooldagen" samengeteld met de dag leerlingenstage voor wat betreft de berekening van de maxima. Let er wel op dat het hier gaat om uren van 60 minuten, terwijl lesuren maar 50 minuten duren. (7)

Rusttijden

1/ Bij leerlingenstages mogen leerling-stagiairs die jonger zijn dan 18 jaar niet meer dan 4½ uren ononderbroken arbeid verrichten:

  • wanneer de arbeidstijd meer dan 4½ uren bedraagt, hebben zij recht op een half uur rust;
  • wanneer de arbeidstijd meer dan zes uren bedraagt, duurt de rusttijd een uur, waarvan een half uur ineens moet worden genomen (bv. 2 x 15 minuten pauze en een half uur als lunchpauze).

De rusttijd tussen twee "dagen" in, moet minstens 12 opeenvolgende uren bedragen (bv. een leerling-stagiair die om 19 uur het werk beëindigt, zal 's anderendaags ten vroegste om 7 uur opnieuw aan de slag kunnen gaan). Op deze regel zijn geen afwijkingen mogelijk. Hij geldt ook wanneer leerling-stagiairs de ene dag aan leerlingenstage doen en de andere dag op school aanwezig moeten zijn. Ook hier moet een minimumrustperiode voorzien worden van 12 opeenvolgende uren.

Aan deze leerling-stagiairs moet, buiten de zondagsrust, een bijkomende rustdag worden toegekend, onmiddellijk volgend op of voorafgaand aan een zondag (dus een maandag - ook wanneer dit een lesdag is - of een zaterdag). Zij kunnen dus ten minste aanspraak maken op een wekelijkse onderbreking van 48 uren.

2/ Voor meerderjarige leerling-stagiairs gelden de rusttijden van de reguliere werknemers conform de Arbeidswet van 16 maart 1971.

Arbeid op zon- en feestdagen

In de regel mogen leerling-stagiairs geen arbeid verrichten op zondag of op de tien wettelijke feestdagen.

Hierop bestaan evenwel afwijkingen:

  • Meerderjarige leerling-stagiairs mogen op die dagen toch leerlingenstage lopen in die gevallen en onder die omstandigheden dat dat kan voor reguliere werknemers (8)
  • Minderjarige leerling-stagiairs mogen op die dagen toch leerlingenstage lopen in die opleidingen en onder die voorwaarden die zijn opgenomen in de bijlage bij omzendbrief SO 74.

Zelfs in het geval van een afwijking, mogen minderjarige leerling-stagiairs geenszins meer dan één zondag op twee arbeid verrichten, behalve met voorafgaande toelating van de bevoegde inspecteur van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten (9).

Alle leerling-stagiairs hebben, in het geval van arbeid op zondagen, bijkomende rustdagen of feestdagen, recht op inhaalrust, onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde duur als de volwassen werknemers.

In het geval van arbeid op een zondag of op een bijkomende rustdag, zal de minderjarige leerling-stagiair niet altijd twee opeenvolgende rustdagen toegekend krijgen, maar dikwijls twee niet-opeenvolgende. Hij/zij zal wel inhaalrust moeten krijgen die niet minder mag bedragen dan 36 opeenvolgende uren (d.w.z. dat één van die rustdagen een werkonderbreking van ten minste 36 opeenvolgende uren moet meebrengen). De inhaalrust kan uiteraard niet worden aangerekend op de bijkomende rustdagen die hen moeten worden toegekend.

Nachtarbeid

Nachtarbeid is voor leerling-stagiairs in beginsel verboden. Zij mogen niet werken tussen 20 uur en 6 uur.

Hierop bestaan evenwel uitzonderingen:

  • Meerderjarige leerling-stagiairs mogen wel nachtarbeid verrichten, indien deze afwijking voorzien is voor reguliere werknemers;
  • Minderjarige leerling-stagiairs mogen nachtarbeid verrichten in die opleidingen en onder die voorwaarden die zijn opgenomen in de bijlage bij omzendbrief SO 74;
  • Voor minderjarige leerling-stagiairs ouder dan 16 jaar wordt het verbod op nachtarbeid ingekort tot hetzij 22 u tot 6 u, hetzij 23 u tot 7 u, als het arbeid in ploegen betreft of wanneer de arbeid wegens de aard der werken niet mag onderbroken worden.

Arbeidsreglement

Het arbeidsreglement van de stagegever geldt ook voor leerlingen die leerlingenstage doen, doch enkel voor zover het gaat om bepalingen die voor hen relevant zijn (bv. niet de bepalingen i.v.m. de betaling van het loon, gunstiger opzeggingstermijnen, …).

Bij het onthaal van de leerling-stagiairs in de onderneming, zal de stagegever hen kennis laten nemen van het arbeidsreglement.

De leerling-stagiairs volgen de aanwezigheidsregistratie zoals voorzien in het arbeidsreglement.

Sociale documenten

De Dimona (Déclaration Immédiate/Onmiddellijke Aangifte) is het elektronische bericht waarmee de werkgever iedere indiensttreding en uitdiensttreding van een werknemer aangeeft bij de RSZ of de DIBISS. De Dimona is verplicht voor alle werkgevers uit de publieke en de private sector.

Het koninklijk besluit van 29 juli 2019 (BS van 2 september 2019) licht toe voor welke stages de onderwijsinstelling als "werkgever" fungeert (en dus de Dimona moet uitvoeren). Het gaat om de klassieke leerlingenstageovereenkomst, de stageovereenkomst alternerende opleidingen de stageovereenkomst in uitvoering van de aanloopfase (werkervaring). Deze specifieke aangifte brengt geen wijzigingen toe aan het statuut van stagiair: ondanks de Dimona, zijn voor deze stagiairs geen sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd.

Voor de stagiairs moet er een Dimona met een nieuw gecreëerd type "STG" uitgevoerd worden. Het gaat om een verrijkte Dimona waarbij een aantal extra gegevens moeten meegegeven worden. Volgende gegevens worden gevraagd:

  • de identificatiegegevens van de stagiair (rijksregisternummer)
  • de identificatiegegevens van de instelling (KBO-nummer)
  • een aanduiding of het om een arbeider of een bediende gaat (werknemerskengetal 848/849)
  • de periode waarbinnen de stageactiviteiten worden uitgeoefend (dus niet de exacte begin- en einddatum van de stage maar wel bv. het school- of academiejaar). 1 aangifte per stagiair volstaat voor het volledige schooljaar, ongeacht het aantal stageplaatsen
  • en specifieke code om deze stagiairs te onderscheiden van gewone werknemers (Dimona type "STG")
  • het vergoedingsstelsel: het gaat steeds om het beperkte vergoedbaarheidstype (F2)

Meer info over de aangifte vindt u op de website van de FOD Sociale Zekerheid en/of via email: petits-kleine_statut@fedris.be

De stagegever moet geen individuele rekening (d.i. een document dat onder andere de prestaties van de werknemer, de hem verschuldigde bedragen en bepaalde inhoudingen op het loon vermeldt) voor leerling-stagiairs opmaken, gezien géén loon mag worden uitgekeerd.

Het verdient wel aanbeveling om een kopie van de leerlingenstageovereenkomst bij te hebben op de plaats van tewerkstelling (hetzij door de leerling-stagiair, hetzij door de stagegever). Dit vergemakkelijkt dan het werk van de sociaal inspecteurs en er hoeft dan ook geen controle in de school door te gaan.

Collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités

"Collectieve arbeidsovereenkomsten" zijn akkoorden die worden gesloten tussen de sociale partners (werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers), waarin de individuele en collectieve arbeidsbetrekkingen tussen werkgevers en werknemers in de ondernemingen of in een bedrijfstak worden vastgesteld. Ze kunnen zowel op nationaal, sectoraal (paritair comité of subcomité) als op ondernemingsniveau worden gesloten.

In beginsel is de wetgeving inzake collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités ook op leerling-stagiairs van toepassing. De toepasselijkheid van een collectieve arbeidsovereenkomst zelf hangt evenwel af van het toepassingsgebied van de betrokken overeenkomst en de daarin geregelde materie(s) en dient bijgevolg van geval tot geval bekeken te worden.

Wanneer er bijvoorbeeld uitdrukkelijk sprake is van "werknemers tewerkgesteld onder arbeidsovereenkomst", dan geldt dit niet voor leerlingen die aan leerlingenstage doen. Een overeenkomst tot leerlingenstage is immers géén arbeidsovereenkomst. Een collectieve arbeidsovereenkomst inzake loonvoorwaarden bijvoorbeeld heeft geen gevolgen voor de leerling-stagiair: leerlingenstages in het secundair onderwijs gebeuren immers zonder dat er aan de leerling-stagiairs een loon wordt uitbetaald.

Collectieve arbeidsovereenkomsten die betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden (bv. bijkomende beschermingsmaatregelen) kunnen daarentegen wel van belang zijn voor alle leerlingen die aan leerlingenstage doen, aangezien hun arbeid in gelijkaardige omstandigheden verricht wordt als de gewone werknemers.

3.3.2. Arbeidswetgeving voor observatieactiviteiten

Vermits leerlingen bij observatieactiviteiten niet deelnemen aan de bedrijfsactiviteiten, nemen ze het statuut van "bezoeker" aan en is de arbeidswetgeving niet op hen van toepassing.

3.3.3. Arbeidswetgeving voor praktijkles op verplaatsing

Bij praktijklessen op verplaatsing leveren leerlingen arbeid onder gezag van de onderwijsinstelling of de externe opleidingsinstelling of onderneming. Dit betekent dat een aantal aspecten van de arbeidswetgeving van toepassing zijn. Voor de arbeidswetgeving zijn de leerlingen te beschouwen als gelijkgestelde werknemers van de onderwijsinstelling, maar gelden wel de bepalingen opgenomen binnen omzendbrief SO 74 voor wat betreft de lesspreiding.

3.4. Aansprakelijkheden

Hieronder volgt per vorm (leerlingenstage, observatieactiviteit, praktijkles op verplaatsing) een beknopte toelichting m.b.t. het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht (art. 1382 – 1384 van het Burgerlijk Wetboek). Deze toelichting moet conform dit aansprakelijkheidsrecht en art. 123/20 van de Codex Secundair onderwijs worden gelezen.

3.4.1. Aansprakelijkheden voor leerlingenstage

3.4.1.1. Aansprakelijkheid voor schade die door de leerling-stagiair veroorzaakt wordt

3.4.1.1.1. Aansprakelijkheid van de stagegever en de leerling-stagiair

Aansprakelijkheid

Met ingang van 1 september 2015 wordt de aansprakelijkheid van de leerling-stagiair ingevolge artikel 123/20 van de Codex Secundair Onderwijs gelijk gesteld aan deze van een gewone werknemer.

De werkgever is aansprakelijk voor de fouten van zijn werknemers, en zal als stagegever van de leerling-stagiair daarom ook instaan voor de schade die de leerling-stagiair veroorzaakt door zijn lichte, eerder toevallig voorkomende fout. Deze aansprakelijkheid is onweerlegbaar. Bij opzet, zware fout en veel voorkomende lichte fout kan de stagegever echter op zijn beurt de schade verhalen op de leerling-stagiair door het instellen van een zogenaamde regresvordering.

Deze aansprakelijkheidsregeling kan niet contractueel gewijzigd worden.

Op basis van art. 123/20 van de Codex Secundair onderwijs kunnen de ouders van de leerling-stagiair niet aansprakelijk worden gesteld voor de fouten van hun kind en dit ongeacht zijn leeftijd.

3.4.1.1.2. Aansprakelijkheid van de stagementor

Aansprakelijkheid

De stagementor draagt tijdens de leerlingenstage de onderwijzersaansprakelijkheid voor de leerling-stagiair. Deze aansprakelijkheid is weerlegbaar en vervalt indien de stagementor aantoont dat hij/zij de daad die de schade veroorzaakte, niet kon beletten. De stagementor moet meer bepaald aantonen dat hij/zij een toereikend toezicht uitoefende.

De stagegever is als aansteller van de stagementor (werknemer/aangestelde) op zijn/haar beurt burgerlijk aansprakelijk voor schade die het gevolg is van een fout van de stagementor. Deze aansprakelijkheid is onweerlegbaar.

3.4.1.1.3. Aansprakelijkheid van het schoolbestuur en de stagebegeleider

Aansprakelijkheid

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de aansprakelijkheid van het schoolbestuur en de stagebegeleider voor de fouten gemaakt door de leerling-stagiair en voor de fouten gemaakt door de stagebegeleider zelf. Het schoolbestuur en de stagebegeleider kunnen doorgaans niet aansprakelijk gesteld worden voor schade die door de leerling-stagiair aan derden of aan de stagegever berokkend wordt. De stagementor oefent tijdens de leerlingenstage immers het toezicht uit op de leerling-stagiair en verleent de instructies.

In het kader van het bevorderen van het leerproces en het minimaliseren van risico’s kan het echter een meerwaarde zijn dat de stagebegeleider tijdens zijn/haar periodieke bezoeken bepaalde handelingen demonstreert, voor zover deze opgenomen zijn in de werkpostfiche van de leerling. De stagebegeleider is hier niet toe verplicht. De stagebegeleider is alleen verplicht om actief tussen te komen, indien dit noodzakelijk is om schade ten gevolge van een gevaarlijke, acute situatie te voorkomen of te beperken (10). Het is belangrijk om te weten dat indien de stagebegeleider handelingen demonstreert hij/zij op dat moment de onderwijzersopdracht van de stagementor mee opneemt. De stagebegeleider en het schoolbestuur nemen bijgevolg ook hun onderwijzersaansprakelijkheid, respectievelijk aanstellersaansprakelijkheid (= aansprakelijkheid van werkgever voor zijn/haar personeel) op, voor schade die de leerling-stagiair berokkent. Er kan dan een met de stagementor gedeelde aansprakelijkheid ontstaan.

Onderwijsinstellingen worden aangeraden om bij hun verzekeringsinstantie na te gaan welke handelingen gedekt worden door de schoolpolis. Onderwijsinstellingen brengen de stagegever op de hoogte van de mogelijke handelingen die de stagebegeleider kan uitvoeren en leggen de afspraken bij voorkeur vast in een overeenkomst. Stagebegeleiders kunnen enkel die handelingen uitvoeren waarvoor ze over de vereiste beroepstitel beschikken.

Dit geldt uiteraard niet voor het uitvoeren van handelingen die enkel de functie hebben om het werk van de werknemers op de stageplaats te helpen verlichten (bijv. afwerken van verpleegkundige/zorgkundige taken). De rol van stagebegeleider is niet verzoenbaar met die van werknemer van de stageplaats.

3.4.1.2. Lichamelijk letsel van de leerling-stagiair

Het schoolbestuur is wettelijk verplicht om een arbeidsongevallenverzekering af te sluiten voor zijn leerlingen-stagiairs. Zij moet deze arbeidsongevallenverzekering afsluiten bij dezelfde verzekeraar als deze voor het niet-gesubsidieerd personeel van de school (cf. "Eenheid van verzekering", Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971).

Bij een ernstig arbeidsongeval dient een omstandig verslag te worden opgemaakt door de stagegever.

De kosten van een lichamelijk letsel van de leerling-stagiair op de stageplaats of op weg naar of van de stageplaats worden vergoed door de arbeidsongevallenverzekering.

Tijdelijke arbeidsongeschiktheid van de leerling-stagiair wordt niet vergoed. Definitieve arbeidsongeschiktheid wordt daarentegen wel vergoed.

3.4.2. Aansprakelijkheden voor observatieactiviteiten

Aansprakelijkheid

Zoals in punt 3.2.2. vermeld wordt, moeten de leerlingen en de begeleidende leraar als bezoeker de instructies van de verantwoordelijke van het bezochte bedrijf nauwgezet volgen. Ingevolge de gewone regeling van de burgerlijke aansprakelijkheid van de leraar, is de begeleidende leraar er tijdens de observatieactiviteiten immers toe verplicht om te controleren dat de leerlingen deze instructies volgen.

Het bedrijf waar de observatieactiviteiten plaatsvinden, is aansprakelijk voor eventuele schade die veroorzaakt wordt door haar infrastructuur of door zaken die aan de bezoekende leerlingen of leraren worden ter beschikking gesteld (bv. geen of gebrekkige persoonlijke beschermingsmiddelen aanbieden, terwijl uit de risicoanalyse van het bedrijf bleek dat het dragen ervan op de werkvloer te allen tijde verplicht is).

De leerlingen en de leraren wordt ten stelligste ontraden om tijdens een bedrijfsbezoek enige vorm van arbeid te verrichten. Indien ze dat wel zouden doen, is het bedrijfsbezoek niet langer een observatieactiviteit maar wel een leerlingenstage of praktijkles op verplaatsing. Er gelden bij een stage en bij een praktijkles andere regels en verplichtingen op vlak van arbeidswetgeving, welzijnswetgeving, aansprakelijkheid en verzekeringen.

3.4.3. Aansprakelijkheid voor praktijkles op verplaatsing

Aansprakelijkheid

Algemeen kan gesteld worden dat de opleidingsinstelling in kwestie waar de praktijkles plaatsvindt, verantwoordelijk is voor de apparatuur en het lokaal. Daarentegen is het de werkgever van diegene die toezicht uitoefent die verantwoordelijk is voor het gebruik van die apparatuur en het lokaal, en het gedrag van de leerlingen waarop hij/zij toezicht uitoefent.

Indien de les gegeven wordt door een instructeur van het bedrijf of van de opleidingsinstelling waar de praktijkles plaatsvindt, berust de onderwijzersaansprakelijkheid bij de instructeur van dat bedrijf of die opleidingsinstelling. Het is namelijk in dat geval zo dat deze instructeur dan als een "leraar" beschouwd wordt. Hij/zij wordt bijgevolg vermoed burgerlijk aansprakelijk te zijn, indien een leerling schade veroorzaakt (onderwijzersaansprakelijkheid). Dit vermoeden is weerlegbaar, mits de "leraar", die werknemer van het bedrijf of de opleidingsinstelling is waar de praktijkles doorgaat, kan aantonen dat hij/zij een doeltreffend toezicht uitoefende. Indien de "leraar" aansprakelijk gehouden moet worden, wordt diens werkgever aansprakelijk gehouden (aanstellersaansprakelijkheid). Het bedrijf of de opleidingsinstelling waar de praktijkles plaatsvond, kan een regresvordering instellen tegen zijn werknemer indien het gaat om opzet, zware fout of vaak voorkomende lichte fout.

Indien de les gegeven wordt door een leraar van de school, wordt hij/zij vermoed aansprakelijk te zijn, indien een leerling schade veroorzaakt (onderwijzersaansprakelijkheid). Dit vermoeden is weerlegbaar, mits de leraar kan aantonen dat hij/zij een doeltreffend toezicht uitoefende. Indien de leraar aansprakelijk gehouden moet worden, wordt het schoolbestuur als werkgever/aansteller aansprakelijk gehouden (aanstellersaansprakelijkheid). Het schoolbestuur kan een regresvordering instellen tegen zijn werknemer indien het gaat om opzet, zware fout of vaak voorkomende lichte fout.

Samengevat zijn specifiek naar toezicht op de leerlingen toe, vier mogelijke situaties te onderscheiden:

  • Enkel een instructeur is aanwezig; er is geen personeelslid van de school aanwezig: Het toezicht op de leerlingen en op het gebruik van de apparatuur berust bij de instructeur, die de aansprakelijkheid draagt (zie tweede paragraaf van deze rubriek voor omstandige uitleg).

  • Enkel een personeelslid van de school is aanwezig: Het toezicht op de leerlingen en op het correcte gebruik van de apparatuur berust bij het personeelslid van de school, dat de aansprakelijkheid draagt (zie derde paragraaf van deze rubriek voor omstandige uitleg).

  • Een instructeur en een personeelslid van de school zijn aanwezig, en het personeelslid van de school geeft geen instructie (neemt deel aan de les of is louter aanwezig): in elk geval ziet het personeelslid toe op orde en discipline van de leerlingen, maar het toezicht op het correcte gebruik van de machines (en de bijhorende aansprakelijkheid) ligt bij de instructeur.

  • Een instructeur en een personeelslid van de school zijn aanwezig en het personeelslid van de school geeft wel instructie: Afhankelijk van de concrete omstandigheden kan het personeelslid, eventueel samen met de instructeur, aansprakelijk zijn voor eventuele fouten.

Noten

(1) Medisch schooltoezicht = medisch onderzoek/algemeen consult uitgevoerd door de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), zoals bepaald in art. 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.

(2) In de praktijk worden echter vaak de persoonlijke beschermingsmiddelen van de school of de leerlingen zelf gebruikt, aangezien het niet altijd vanzelfsprekend is dat de stagegever bereid is hiervoor indien nodig een extra financiële inspanning te doen. Juridisch blijft de verantwoordelijkheid echter wel bij de stagegever berusten.

(3) Werknemers belast met toezicht op, of leiding geven aan andere werknemers.

(4) Codex over het welzijn op het werk, Boek X.- Werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën, Titel 3.– Jongeren op het werk.

(5) De omzendbrief vermeldt alleen de wetgeving die van toepassing is voor de private sector. Indien de leerling-stagiair tewerkgesteld zou worden in de publieke sector (bv. een gemeente of een autonoom gemeentebedrijf), kan er een afwijkende regeling zijn wat betreft rusttijden, arbeid op zon- en feestdagen en nachtarbeid.

(6) De bepalingen met betrekking tot arbeidsduur, rusttijden, arbeid op zon- en feestdagen en nachtarbeid hebben voor het merendeel betrekking op leerling-stagiairs jonger dan 18 jaar. Leerling-stagiairs ouder dan 18 jaar mogen het ritme van de andere werknemers in het bedrijf volgen. Zie ook bijlage 1 van de omzendbrief SO 74: Organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs.

(7) In de arbeidsduur wordt ook de vervoerstijd meegeteld indien collectief vervoer van en naar de stageplaats georganiseerd wordt door de werkgever.

(8) Bedoeld worden de gevallen omschreven in artikel 12, 3° en 4° en artikel 26 van de Arbeidswet. Het betreft situaties waarin het verrichten van arbeid op een zon- of feestdag noodzakelijk is om het hoofd te bieden aan of het afwenden van een ongeval, of arbeid die nodig is omwille van een onvoorziene noodzakelijkheid, of arbeid die nodig is om een ernstige belemmering van de normale werking van het bedrijf te voorkomen. In deze gevallen mag overigens eveneens worden afgeweken van de bijkomende rustdag.

(9) De contactgegevens vindt u op www.werk.belgie.be, > Over de FOD > Organigram > Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten > Externe directies Toezicht op de Sociale Wetten.

(10) Art. 422bis Strafwetboek (bepaling over schuldig verzuim).

4. Bijlagen