1.
Inleiding
Het protocol betreffende de sectorale programmatie CAO IV
bepaalt onder meer dat de diensten gepresteerd in het onderwijs in een lidstaat van de Europese Unie in aanmerking komen voor het berekenen van de geldelijke anciënniteit.
Op grond van de bezoldigingsregeling van toepassing op de personeelsleden van het onderwijs, kunnen naast onderwijsdiensten ook andere diensten gepresteerd in een lidstaat van de Europese Unie voor de berekening van het salaris/de salaristoelage in aanmerking komen.
Deze maatregel heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999.
Deze omzendbrief bepaalt :
- op welke personeelsleden de omzendbrief van toepassing is;
- de aard van de diensten verstrekt in een lidstaat van de Europese Unie die in aanmerking kunnen komen;
- vanaf wanneer die diensten in de geldelijke anciënniteit worden opgenomen;
- de te volgen procedure.
2.
Toepassingsgebied
Deze omzendbrief is van toepassing op :
1° personeelsleden bedoeld in artikel 2, §1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
2° personeelsleden bedoeld in artikel 4, §1 decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;
3° leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs;
4° personeelsleden, vermeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken;
5° de personeelsleden, vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.
Bovendien is deze omzendbrief van toepassing op de gesubsidieerde contractuelen, voor zover de desbetreffende basisreglementering op hen van toepassing is en op de contractuelen van onbepaalde duur die door het departement worden betaald.
Zowel Belgen als onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Unie die in Vlaanderen in het onderwijs worden tewerkgesteld kunnen vragen dat de diensten bedoeld in punt 3 en gepresteerd in een lidstaat van de Europese Unie in aanmerking komen voor de vaststelling van hun geldelijke anciënniteit.
3.
Welke diensten komen in aanmerking ?
a) diensten in het onderwijs, gepresteerd in een lidstaat van de Europese Unie, zoals bedoeld in de bezoldigingsregeling die op het personeelslid van toepassing is;
b) andere diensten gepresteerd in een lidstaat van de Europese Unie dan diensten onder a), die in toepassing van voormelde bezoldigingsregeling in aanmerking kunnen genomen worden;
c) periodes gepresteerd in een lidstaat van de Europese Unie die als nuttige ervaring erkend zijn (zie opmerking hierna).
Deze diensten en periodes kunnen voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit in aanmerking komen onder de voorwaarden van de bezoldigingsregeling die op het personeelslid van toepassing is. Het personeelslid dat diensten gepresteerd heeft in een lidstaat van de Europese Unie waarvan hij vermoedt dat zij in aanmerking komen, kan een aanvraag indienen volgens de in punt 5 beschreven procedure.
Opmerking: op grond van het besluit van de Vlaamse regering van 7 oktober 1997 betreffende de erkenning van diensten als nuttige ervaring kunnen voor sommige ambten, vakken en specialiteiten diensten die een personeelslid als werknemer of als zelfstandige heeft verstrekt, erkend worden als nuttige ervaring en krachtens de bezoldigingsregeling ook in de geldelijke anciënniteit worden opgenomen. Toelichting vindt u terug in de omzendbrief van 17 oktober 1997 betreffende de erkenning van diensten als nuttige ervaring met als kenmerk 13CB/SG/WVB/4.
Deze regeling is niet van toepassing op de personeelsleden van het deeltijds kunstonderwijs.
4.
Vanaf wanneer worden die diensten in de geldelijke anciënniteit opgenomen ?
Diensten die in aanmerking komen worden vanaf 1 september 1999 in rekening gebracht voor de berekening van het salaris/de salaristoelage.
Dit geldt voor de personeelsleden die op die datum onderdaan zijn van de volgende 15 lidstaten van de Europese Unie: België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Denemarken, Ierland, Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Spanje, Portugal, Oostenrijk, Finland en Zweden.
Voor de onderdanen van landen die na die datum tot de Europese Unie toetreden, worden de voormelde diensten voor de berekening van de geldelijke anciënniteit vanaf de datum van toetreding in aanmerking genomen.
Voor de onderdanen van de volgende nieuwe lidstaten Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Tsjechische Republiek, Slowakije en Slovenië wordt de geldelijke anciënniteit dus pas op 1 mei 2004 aangepast.
5.
Procedure
a) Het personeelslid dat meent dat diensten zoals bedoeld onder punt 3, a) en b) voor de vaststelling van zijn geldelijke anciënniteit in aanmerking kunnen komen, dient hiervoor digitaal een aanvraag in via “Mijn aanvragen” binnen Mijn Onderwijs Personeel.
b) Vertaling van de attesten
Bewijsstukken die de werkgever in het Frans, het Engels of het Duits heeft afgeleverd, mogen door het personeelslid zelf naar het Nederlands worden vertaald. Onderaan dit bewijsstuk moet volgende vermelding voorkomen: "Ondergetekende bevestigt op zijn erewoord dat deze verklaring echt en volledig is", gevolgd door de datum en handtekening.
Bewijsstukken in een andere taal dan het Nederlands, het Frans, het Engels of het Duits, moeten door een bij een Belgische rechtbank beëdigd vertaler vertaald worden.