Bekwaamheidsbewijzen in het gewoon secundair onderwijs

  • Deze omzendbrief coördineert en actualiseert de algemene informatie die over de bekwaamheidsbewijzen in het gewoon secundair onderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs – opleidingsvorm 4 is verschenen.
  • Punt 1 tot 4 gaan in op de algemene principes. Punt 5.1.1 vermeldt de toevoegingen aan de vereiste bekwaamheidsbewijzen die ingang vinden vanaf 1 september 2024. Punt 5.1.2 vermeldt dat voor de opleiding basisverpleegkunde (hoger beroepsonderwijs) dezelfde bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen gelden als voor de opleiding verpleegkunde (hoger beroepsonderwijs). Punt 5.1.3 neemt enkele nieuwe benamingen van huidige studiebewijzen op zoals hun voorgangers. Verder geldt als gevolg van de hervorming van de lerarenopleidingen in 2019 voor algemene (en de gelijknamige toegepaste technische/praktische) vakken in de derde graad ASO-TSO-KSO dat wie in het bezit is van een diploma van master dat uitgereikt is vanaf het academiejaar 2023-2024 over een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs beschikt, als de opleiding educatieve bachelor of educatief graduaat in het secundair onderwijs gevolgd is als bewijs van pedagogische bekwaamheid. Zij moeten om te beschikken over een vereist bekwaamheidsbewijs de vakspecifieke educatieve master gevolgd hebben (punt 5.1.4). Punt 5.2 vermeldt de nieuwigheden die ingang vinden vanaf 1 september 2025. In punt 6 worden de aandachtspunten van de vorige schooljaren gebundeld. De wijzigingen, met uitzondering van punt 5.1.4 en 5.2.1, gelden onder voorbehoud van goedkeuring door de Vlaamse Regering.

1. Inleiding

In deze omzendbrief vindt u algemene informatie over de bekwaamheids-bewijzen in het gewoon secundair onderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs – opleidingsvorm 4.

Deze bekwaamheidsbewijzen zijn opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de prestatieregeling, de salarisschalen en de bezoldigingsregeling in het gewoon secundair onderwijs, dat regelmatig geactualiseerd wordt. In punt 5 vindt u de meest recente vernieuwingen en aandachtspunten.

2. Toepassingsgebied van deze omzendbrief

Deze omzendbrief is van toepassing op:

-de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel (met uitzondering van de godsdienstleraars: zie hiervoor de omzendbrief bekwaamheidsbewijzen voor de leermeesters godsdienst en de godsdienstleraars)

-de leden van het opvoedend hulppersoneel en van het ondersteunend personeel

van de door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijsinstellingen voor voltijds secundair onderwijs, voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor buitengewoon secundair onderwijs: opleidingsvorm 4.

Voor wat de onderwijsinstellingen voor buitengewoon secundair onderwijs – opleidingsvorm 4 waar type 5 wordt georganiseerd volgens artikel 288 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 betreft, is deze omzendbrief alleen van toepassing op de personeelsleden van het bestuurs- en onderwijzend personeel die belast zijn met een wervingsambt in de secundaire afdeling van die instelling.

Deze omzendbrief is niet van toepassing op:
- de godsdienstleraar (zie hiervoor de omzendbrief Bekwaamheidsbewijzen voor de leermeesters godsdienst en de godsdienstleraars)
- de leden van het administratief personeel (zie hiervoor de omzendbrief Bekwaamheidsbewijzen vereist van de kandidaten voor wervingsambten van het administratief personeel van de onderwijsinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap en voor de gesubsidieerde betrekkingen van het administratief personeel in de door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijsinstellingen)

3. Inhoud van deze omzendbrief

Deze omzendbrief omvat vier onderdelen:

Een algemeen gedeelte over de bekwaamheidsbewijzen (punt 4) handelt over de algemene principes en definities.

Een specifiek gedeelte (punt 5) licht recente vernieuwingen en aandachtspunten toe.

De wijzigingen en aandachtspunten die de vorige jaren bij omzendbrief meegedeeld werden, kunt u vinden in punt 6.

Ten slotte vindt u in punt 7 de link naar de website bekwaamheidsbewijzen gewoon secundair onderwijs (online databank).

4. De bekwaamheidsbewijzen in het gewoon secundair onderwijs

4.1. Wat is een bekwaamheidsbewijs?

De Vlaamse regering bepaalt de bekwaamheidsbewijzen die toegang verlenen tot de ambten van het gewoon secundair onderwijs en voor de leraar secundair onderwijs tot de vakken.

Een ‘bekwaamheidsbewijs’ bestaat uit een basisdiploma, eventueel aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid en eventueel aangevuld met de vereiste erkende nuttige ervaring.

In een aantal gevallen bestaat het bekwaamheidsbewijs enkel uit erkende nuttige ervaring. In uitzonderlijke gevallen is het in het kunstsecundair onderwijs voor kunstvakken en kunstvakken die als praktisch vak beschouwd worden mogelijk dat een bekwaamheidsbewijs ook uit artistieke ervaring bestaat.

De Vlaamse regering kan voor elk vak en voor elk ambt ‘vereiste’,‘voldoende geachte’ en ‘andere’ bekwaamheids-bewijzen vastleggen.

4.2. Wie reikt het bekwaamheidsbewijs uit?

De studiebewijzen die deel uitmaken van het bekwaamheidsbewijs moeten in principe uitgereikt zijn door een Belgische onderwijsinstelling of examencom-missie. Ze kunnen eveneens uitgereikt zijn na het volgen van een opleiding die door wet of decreet gelijkgesteld is met een opleiding aan een Belgische universiteit of een door de staat of door de gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling.

In het kader van de leertijd kunnen vanaf 1 september 2008 in het deeltijds beroepssecundair onderwijs het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs (beroepssecundair onderwijs), het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs (beroeps-secundair onderwijs) en het diploma secundair onderwijs (beroepssecundair onderwijs) uitgereikt worden.

Daarenboven komen ook sommige studiebewijzen in aanmerking die afgeleverd worden door erkende centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen (Syntra). In het kader van de leertijd kunnen deze centra een aantal studiebewijzen van secundair onderwijs afleveren. Concreet gaat het om:

-het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs (beroepssecundair onderwijs);

-het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs (beroepssecundair onderwijs)

-het diploma van secundair onderwijs (beroepssecundair onderwijs).

Daarnaast heeft de bevoegde instantie niet-confessionele zedenleer, zoals bedoeld in het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, de bevoegdheid om de attesten uit te reiken die opgenomen zijn in de bijlage voor de leraar niet-confessionele zedenleer, ter aanvulling van het basisdiploma.

4.3. Het stelsel van bekwaamheidsbewijzen

De bekwaamheidsbewijzen worden ingedeeld als volgt:

4.3.1. Vereiste bekwaamheidsbewijzen (VE)

Wie voor een bepaald vak in een bepaalde graad en onderwijsvorm of voor een bepaald ambt een vereist bekwaamheidsbewijs heeft, is specifiek opgeleid om dit vak te onderwijzen of dit ambt uit te oefenen.

In de personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, moet het personeelslid steeds over een bewijs van pedagogische bekwaamheid beschikken.

4.3.2. Voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen (VO)

Wie voor een bepaald vak in een bepaalde graad en onderwijsvorm of voor een bepaald ambt een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs heeft, voldoet aan het gevraagde opleidingsniveau maar is volgens de geldende regelgeving niet specifiek opgeleid voor dat vak in die graad en onderwijsvorm of voor dat ambt. Voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen zijn ruim omschreven. Niet elke houder van die bekwaamheidsbewijzen is de geschikte persoon voor het betrokken vak of ambt, maar sommigen kunnen dat wel zijn. Het schoolbestuur beschikt over de mogelijkheid om bij het toewijzen van de opdrachten naast de lesbevoegdheid die door het specifieke diploma gegarandeerd wordt (VE) ook met de andere competenties van het individu rekening te houden: vakbekwaamheid die hij bijvoorbeeld via voortgezette opleiding, persoonlijke studie of ervaring verworven heeft.

Het spreekt voor zich dat een aanstelling van een personeelslid op basis van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs alleen gebeurt met instemming van zowel het personeelslid als de school, waarbij beide partijen overtuigd zijn van de competenties van het personeelslid.

In de personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel beschikt het personeelslid ook hier telkens over een bewijs van pedagogische bekwaamheid.

Het schoolbestuur kan bij een aanwerving vrij kiezen tussen kandidaten met een vereist bekwaamheidsbewijs of kandidaten met een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs. Ook qua bezoldiging is er geen verschil.

4.3.3. Andere bekwaamheidsbewijzen (AND)

Aan personen met een 'ander' bekwaamheidsbewijs, wordt tijdelijk een financiering of subsidiëring verleend.

Het schoolbestuur moet voorrang verlenen aan kandidaten met een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs. Het kan enkel kandidaten met een ‘ander’ bekwaamheidsbewijs aanwerven bij wijze van tijdelijke uitzonderingsmaatregel. Daarbij moet het schoolbestuur aan het Ministerie van Onderwijs en Vorming op eer verklaren dat het niet mogelijk was om een houder van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs aan te werven. In de praktijk gebeurt dit door het aankruisen van het veldje ‘geen kandidaat VE/VO’ in de elektronische zending.

(Zie omzendbrief: Indiensttreding van een tijdelijk personeelslid in het onderwijs: mededeling aan het ministerie van Onderwijs en vorming referentie : PERS/2005/09 van 29/06/2005.)

Het schoolbestuur hoeft die verklaring op eer niet af te leggen:
-wanneer de aanstelling van het personeelslid met een ‘ander’ bekwaamheidsbewijs zich beperkt tot een aanstelling van maximaal 97 dagen;

-wanneer het personeelslid over een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs zou beschikken indien het ook in het bezit zou zijn van een bewijs van pedagogische bekwaamheid. De verklaring op eer moet in dat geval niet afgelegd worden gedurende een periode gelijk aan de minimumduur nodig om een bewijs van pedagogische bekwaamheid te behalen, vermeerderd met één schooljaar. De bedoelde periode loopt vanaf de 1e september volgend op de datum van de eerste aanstelling in het secundair onderwijs.

Als het schoolbestuur een personeelslid met een ‘ander‘ bekwaamheidsbewijs aanstelt buiten de twee bovenvermelde gevallen, kan een personeelslid dat een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs bezit en dat zich voor het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld, verhaal aantekenen bij het schoolbestuur. Meer informatie hierover vindt u terug in artikel 9 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs.

De aanstelling van een personeelslid dat een ‘ander’ bekwaamheidsbewijs heeft, is beperkt tot het lopende schooljaar. Het personeelslid kan eventueel het volgende schooljaar opnieuw aangesteld worden op basis van een ‘ander’ bekwaamheidsbewijs als opnieuw aan de hierboven vermelde voorwaarden is voldaan.

Zolang het personeelslid een 'ander' bekwaamheidsbewijs heeft, kan het geen tijdelijke aanstelling van doorlopende duur of vaste benoeming verwerven. De salarisschaal is lager dan bij de vereiste en voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen.

4.4. Regeling voor buitenlandse diploma’s en studiegetuigschriften

Buitenlandse studiebewijzen moeten erkend worden om als een bekwaamheidsbewijs te kunnen gelden. Er zijn twee soorten erkenning:

-de academische erkenning van buitenlandse diploma’s. De erkenning wordt uitgereikt door NARIC-Vlaanderen. Voor meer informatie kunt u terecht op de website;

-de professionele erkenning (voor EER- leerkrachten, in toepassing van de Europese richtlijn 2005/36 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, gewijzigd door ER 2013/55). De erkenning wordt uitgereikt door AGODI. Voor meer informatie kunt u terecht op de website

4.5. Regeling voor diploma’s behaald in de Franse Gemeenschap

De diploma’s uitgereikt door erkende onderwijsinstellingen in de Franse Gemeenschap van België zijn evenwaardig met de overeenkomstige diploma’s die erkende onderwijsinstellingen in Vlaanderen uitreiken.

Er is dus geen beslissing tot gelijkwaardigheid nodig voor een diploma van de Franse Gemeenschap in Vlaanderen.

4.6. Het bekwaamheidsbewijs als bewijs van de vereiste taalkennis van het Nederlands

Vanaf 1 september 2009 is het gehele stelsel van taalkennisvoorwaarden om een betrekking in het onderwijs te kunnen uitoefenen en in aanmerking te komen voor een salaris(toelage) herzien en is het Europees Referentiekader voor Talen van toepassing. Uitgebreide informatie hierover vindt u in de omzendbrief “Vereiste taalkennis bij een aanstelling in het onderwijs” (PERS/2010/01).

4.7. Hoe het besluit en de bijlagen gebruiken?

4.7.1. Website bekwaamheidsbewijzen gewoon secundair onderwijs

De bijlagen bij het besluit van 14 juni 1989 sommen per ambt en voor de leraar per vak de bekwaamheidsbewijzen en de salarisschalen op. U kunt deze ook raadplegen via de website bekwaamheidsbewijzen gewoon secundair onderwijs.

De bijhorende handleiding licht de mogelijkheden van het programma toe.

De website bekwaamheidsbewijzen gewoon secundair onderwijs biedt de mogelijkheid om opzoekingen te doen in twee richtingen. Met ”van vak naar diploma” en “van ambt naar diploma” kunt u de verscheidene bekwaamheidsbewijzen van de vakken en ambten terugvinden. U kunt ook omgekeerd via “van diploma naar vak” en “van diploma naarambt” op basis van een bekwaamheidsbewijs zoeken tot welke vakken en ambten dit bekwaamheidsbewijs toegang geeft.

Voor wat het onderwijzend personeel betreft, worden bij de “vereiste” bekwaamheidsbewijzen hoofdzakelijk concrete diplomabenamingen opgenomen, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid (BPB) en eventueel nuttige ervaring: bv. educatieve master vakdidactiek economie, master in de wiskunde + BPB, bachelor (PBA) dans + BPB, educatieve bachelor in het secundair onderwijs wiskunde, bachelor in het onderwijs secundair onderwijs aardrijkskunde, HOKT elektriciteit + BPB, educatief graduaat in het secundair onderwijs bouw, HSTO apotheekassistent + BPB + 3 jaar NE, HSBS mode-verkoop + gehomologeerd getuigschrift HSO(BSO) + BPB + 3 jaar NE, ….

Bij de “voldoende geachte” bekwaamheidsbewijzen van het onderwijzend personeel en bij de vereiste bekwaamheidsbewijzen van het bestuurspersoneel wordt veelal gebruik gemaakt van verzamelbenamingen die verschillende bekwaamheidsbewijzen van een bepaald niveau, of vanaf een bepaald niveau, omvatten zoals bv. ten minste master + BPB, bekwaamheidsbewijs van het niveau SO + BPB + 3 jaar NE. Dit wordt telkens aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid en/of nuttige ervaring (NE).

Als “ander” bekwaamheidsbewijs wordt veelal een verzamelbenaming vermeld, en in bepaalde gevallen “3 jaar nuttige ervaring”.

Voor een goed begrip gaan we hierna verder in op de bestanddelen van de bekwaamheidsbewijzen en op de betekenis van de meest gebruikte verzamelbenamingen, zoals ze gedefinieerd zijn in de regelgeving.

4.7.2. Basisdiploma’s

Het overzicht van de aanvaarde basisdiploma’s vindt u terug in artikel 6 en artikel 6 bis van het Besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs. Voor bepaalde voornamelijk oudere studiebewijzen geldt ook artikel 8.

De lijst van artikel 6 bevat een reeks studiebewijzen die gerangschikt zijn volgens niveau en gaan van de diploma’s uitgereikt in overeenstemming met de wetgeving op de academische graden tot de studiebewijzen van het niveau lager secundair onderwijs.

4.7.3. Bewijs van pedagogische bekwaamheid (BPB)

De bewijzen van pedagogische bekwaamheid die gelden in het gewoon secundair onderwijs, zijn strikt omschreven in artikel 3, §2, van het besluit.

  • Voor welbepaalde oudere diploma’s geldt het artikel 8.

b) Volgens artikel 3,§6 worden ook volgende diploma’s of getuigschriften als bewijs van pedagogische bekwaamheid (BPB) beschouwd, voorzover ze uitgereikt zijn ten laatste in het academiejaar 2014-2015:

-het diploma van de voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren;

-het diploma van bachelor in het onderwijs: zorgverbreding en remediërend leren;

-het diploma van de voortgezette studie van geaggregeerde voor het buitengewoon onderwijs;

-het diploma van de voortgezette studie van geaggregeerde voor het buitengewoon onderwijs en remedial teaching;

-het diploma van de voortgezette studie van remedial teacher;

-het diploma van de voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs;

-het diploma van bachelor in het onderwijs: buitengewoon onderwijs;

-het bekwaamheidsgetuigschrift tot het geven van buitengewoon onderwijs.

c) Diploma's van een geïntegreerde lerarenopleiding, kunnen tegelijkertijd als basisdiploma en als bewijs van pedagogische bekwaamheid gelden, bv. de diploma's van bachelor in het onderwijs, GVSO-groep 1, GLSO, kleuteronderwijzer, onderwijzer.

d) Bij de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen worden het diploma van onderwijzer , van bachelor in het onderwijs: lager onderwijs, van educatieve bachelor in het lager onderwijs en het diploma van kleuteronderwijzer, van bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs en van educatieve bachelor in het kleuteronderwijs eveneens als een bewijs van pedagogische bekwaamheid beschouwd.

Voorbeeld: Een master in de wiskunde die tevens in het bezit is van een diploma van bachelor in onderwijs lager onderwijs heeft een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs voor AV wiskunde in de derde graad van het ASO (salarisschaal 501).

e)  Voor selectie- en bevorderingsambten (ambt van directeur, adjunct-directeurcoördinator, technisch adviseur, technisch adviseur-coördinator) geldt dat het diploma van onderwijzer, van bachelor in het onderwijs: lager onderwijs, van educatieve bachelor in het lager onderwijs, en van kleuteronderwijzer en, van bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs en van educatieve bachelor in het kleuteronderwijs beschouwd wordt als bewijs van pedagogische bekwaamheid.

f) Algemene vakken en gelijknamige toegepaste technische/praktische vakken in de derde graad ASO-TSO-KSO:

In 2019 is het landschap van de lerarenopleidingen grondig hervormd (zie aandachtspunten voor het schooljaar 2019-2020). Er is toen door de Vlaamse Regering beslist om een specifieke regeling door te voeren voor de algemene en de gelijknamige toegepaste technische/praktische vakken in de derde graad ASO-TSO-KSO, voor wat de rubricering van het bekwaamheidsbewijs betreft (VE resp VO). Die houdt in dat een diploma van educatieve bachelor in het secundair onderwijs of een diploma van educatief graduaat, in combinatie met een diploma van master dat uitgereikt is na het academiejaar (AJ) 2022-2023, een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs is. De vakspecifieke educatieve master is een vereist bekwaamheidsbewijs.

Schematisch:

AV in 3de graad A-T-KSO (en gelijknamige TV/PV toegepaste) 

Diploma: 

Uitgereikt: 

met als BPB: 

Rubricering: 

Vakspecifiek diploma master(/licentiaat/...) 

tot en met AJ ‘22-’23 

Educatieve bachelor in SO
of
Educatief graduaat in SO 

VE
 

Vakspecifiek diploma van master  

vanaf AJ ’23-24 

VO 

Educatieve master specifieke vakdidactiek  

 

VE 

Wie nog beschikt over een diploma van een vroegere lerarenopleiding (bv. specifieke lerarenopleiding, bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs,…) of over een diploma van master, licentiaat, … dat uitgereikt is vóór het academiejaar 2023-2024 beschikt tevens over een vereist bekwaamheidsbewijs.

Voorbeelden:
Wie beschikt over een diploma van master in de wiskunde, dat uitgereikt is in 2010, en als bewijs van pedagogische bekwaamheid een diploma van educatieve bachelor in het secundair onderwijs bezit, heeft voor het algemeen vak wiskunde in de derde graad ASO-TSO-KSO een vereist bekwaamheidsbewijs (ssc 501).


Wie beschikt over een diploma van master in de wiskunde, uitgereikt vanaf het academiejaar 2023-2024, en als bewijs van pedagogische bekwaamheid een diploma van educatieve bachelor in het secundair onderwijs bezit, heeft daarvoor een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs (ssc 501).


De educatieve master met vakdidactiek wiskunde beschikt daarvoor over een vereist bekwaamheidsbewijs (ssc 501).

Wie masterdiploma in de wiskunde behaalt vanaf het academiejaar 2023-2024 en als bewijs van pedagogische bekwaamheid een diploma van bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs heeft, of een diploma van een specifieke lerarenopleiding (SLO), beschikt daarvoor over een vereist bekwaamheidsbewijs(ssc 501).

4.7.4. Nuttige ervaring (NE) als onderdeel van het bekwaamheidsbewijs

Met “nuttige ervaring” is de periode bedoeld waarin een personeelslid van het onderwijs als werknemer of als zelfstandige een beroep of ambacht heeft uitgeoefend, in principe buiten het onderwijs. Diensten in het onderwijs gepresteerd in een andere categorie dan bestuurs- en onderwijzend personeel, kunnen ook in aanmerking komen voor een erkenning als nuttige ervaring.

Indien deze praktijkervaring bijgedragen heeft tot het verwerven van vakkennis voor het vak dat onderwezen wordt, kan zij erkend worden als nuttige ervaring. Er zijn wel enkele voorwaarden: o.a. dat de diensten moeten bezoldigd geweest zijn en onderworpen aan de RSZ-regeling.

Meer specifieke informatie over de erkenning van de nuttige ervaring vindt u in de omzendbrief betreffende de erkenning van diensten als nuttige ervaring (referentie 13/CB/SG/WVB/4).

“Nuttige ervaring” is een onderdeel van het bekwaamheidsbewijs, dat bij technische vakken, praktische vakken, en sommige kunstvakken gevraagd wordt als aanvulling bij basisdiploma’s die niet het minimumniveau van gegradueerde in het hoger beroepsonderwijs (VKS 5) hebben.

In de categorie van de vereiste en de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen is het voor basisdiploma’s van het niveau secundair onderwijs steeds noodzakelijk dat het personeelslid beschikt over minimaal 3 jaar erkende nuttige ervaring. Wanneer het een studiebewijs van het niveau lager secundair technisch of lager secundair beroepsonderwijs is, wordt minimaal 6 jaar erkende nuttige ervaring gevraagd. Wanneer de kandidaat niet in het bezit is van een aanvaard basisdiploma, wordt 9 jaar nuttige ervaring gevraagd.

In de categorie van de “andere” bekwaamheidsbewijzen kan men, bij gebrek aan een basisdiploma, aangesteld worden op basis van minimaal 3 jaar erkende nuttige ervaring.

4.7.5. Erkenning van artistieke ervaring

In uitzonderlijke gevallen is het in het kunstsecundair onderwijs vanaf 1 september 2009 voor kunstvakken en kunstvakken die als praktisch vak beschouwd worden, mogelijk om de artistieke ervaring van een kandidaat-leerkracht als een “voldoende geacht” bekwaamheidsbewijs in aanmerking te nemen.

Voor de erkenning van deze artistieke ervaring geldt de volgende procedure:

1° de directeur van de instelling waar kunstsecundair onderwijs wordt ingericht, die de kandidaat wil aanstellen, stelt een dossier samen dat ten minste de volgende documenten bevat:

a) het curriculum vitae van de kandidaat, met vermelding van de identiteitsgegevens, opleiding en werkervaring;

b) een beschrijving van de activiteiten en de ervaring die voor de erkenning van de artistieke ervaring nuttig kunnen zijn, eventueel aangevuld met relevante documentatie en referenties;

c) de erkende artistieke ervaring in het deeltijds kunstonderwijs als die er is;

d) een nauwkeurige beschrijving van het vak in het kunstsecundair onderwijs waarvoor de erkenning als bekwaamheidsbewijs gevraagd wordt:

1) het ambt;

2) de onderwijsvorm;

3) de graad;

4) de vakbenaming en -rubricering, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 1989 tot vaststelling van de algemene vakken, de kunstvakken, de technische vakken en de praktische vakken in de instellingen voor voltijds secundair onderwijs en in de instellingen voor voltijds secundair onderwijs die als centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs fungeren, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de instellingen voor buitengewoon secundair onderwijs en vanaf 1 september 2025 het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2020 tot vastlegging van de vakken in het secundair onderwijs;

2° het schoolbestuur of haar gemandateerde roept een adviesverlenende commissie samen, die minstens bestaat uit vier leden, waarvan:

a) ofwel twee directeurs van instellingen waar kunstsecundair onderwijs wordt ingericht, ofwel één directeur van een instelling waar kunstsecundair onderwijs wordt ingericht, en één directeur van een instelling voor deeltijds kunstonderwijs.

Indien de instelling deel uitmaakt van een scholengemeenschap, moet het gaan om directeurs van instellingen die tot andere scholengemeenschappen en andere inrichtende machten en, voor wat het gemeenschapsonderwijs betreft, tot andere scholengroepen behoren. Indien de instelling geen deel uitmaakt van een scholengemeenschap, moet het gaan om directeurs van instellingen die tot andere inrichtende machten en, voor wat het gemeenschapsonderwijs betreft, tot andere scholengroepen behoren;

b) twee docenten, verbonden aan verschillende instellingen voor hoger onderwijs. Voor de vakken klassieke dans en hedendaagse dans mogen de twee docenten tot dezelfde hogeschoolinstelling voor hoger onderwijs behoren. Voor een kandidaat die verbonden is aan een instelling voor hoger onderwijs waar hoger kunstonderwijs georganiseerd wordt of aan een hoger instituut of instelling voor hoger kunstonderwijs die de Vlaamse Regering mee financiert of subsidieert en waarmee ze een beheersovereenkomst heeft gesloten, hoeven geen docenten van instellingen van hoger onderwijs deel uit te maken van de commissie.

Elk van de leden moet beschikken over de nodige deskundigheid om te adviseren, rekening houdend met, wat de directeurs betreft, het opleidingsaanbod van de instellingen en met, wat de docenten betreft, hun vakgebied.

Als datum van de samenroeping geldt de postdatum van de schriftelijke uitnodiging aan de commissieleden;

3° de commissie beoordeelt of de kandidaat op basis van artistieke ervaring beschikt over de nodige vakbekwaamheid voor het conform 1°, d), omschreven vak in het kunstsecundair onderwijs. Daarbij houdt de commissie er rekening mee dat de kandidaat minstens zes jaar artistieke ervaring moet kunnen voorleggen. De commissie verstrekt binnen negentig dagen een advies waarin ze zich duidelijk uitspreekt over de erkenning van de artistieke ervaring. Het advies is bindend;

4° het schoolbestuur beslist op een gemotiveerde wijze. Daarbij geeft ze de uitzonderlijke toestand weer die ertoe geleid heeft om tot een aanstelling op basis van artistieke ervaring over te gaan en toont ze aan dat de kandidaat een autoriteit is in het kunstvak in kwestie;

5° de beslissing van het schoolbestuur houdt de erkenning in van de artistieke ervaring van de kandidaat als voldoende geacht bekwaamheidsbewijs voor een conform 1°,d), omschreven vak in het kunstsecundair onderwijs;

6° het schoolbestuur of haar gemandateerde deelt de beslissing mee aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten met het daartoe ontworpen formulier (bijlage 1) en voegt een kopie van het advies toe dat tot de beslissing aanleiding gegeven heeft.

Voor een personeelslid dat via deze procedure een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs verworven heeft, kan een salaris(toelage) uitbetaald worden:

-aan salarisschaal 301 voor opdrachten in de eerste graad en in de tweede graad KSO;

-aan salarisschaal 302 voor opdrachten in de derde graad KSO.

4.7.6. Verzamelbenamingen van bekwaamheidsbewijzen

Hieronder vindt u informatie over de belangrijkste verzamelbenamingen die gebruikt worden in de bekwaamheidsbewijzen. Het volledige overzicht vindt u in artikel 7. Voor bepaalde oudere diplomabenamingen kunnen ook nog de bepalingen van artikel 8 gelden.

4.7.6.1. Ten minste master

De term ‘diploma van master’ omvat het diploma van een initiële master aansluitend bij een bachelor, eventueel na een schakelprogramma.

Met ingang van 1 september 2013 vallen hier ook onder:

-de master, aansluitend op een master (manama);

-de graden van gediplomeerde in de aanvullende studiën (GAS) en van gediplomeerde in de gespecialiseerde studieën (GGS)

-de educatieve master (vanaf 1 september 2019)

Onder de definitie 'ten minste master' worden niet alleen de bovenvermelde diploma's van master gerekend maar ook de diploma's van licentiaat, arts, burgerlijk en industrieel ingenieur, hoger technisch of hoger kunstonderwijs van de 3e graad met volledig leerplan, enz.

Voorbeelden van diploma’s die voldoen aan de definitie “ten minste master”:

- licentiaat biologie

- master in de bio-ingenieurswetenschappen: cel- en genbiotechnologie

-educatieve master vakdidactiek wiskunde

- educatieve master domeinoverschrijdende vakdidactiek kunsten

- meester in muziek instrument-zang: piano

- master of Architecture

- industrieel ingenieur textiel

4.7.6.2. Bekwaamheidsbewijs van het niveau master

De verzamelbenaming “bekwaamheidsbewijs van het niveau master” heeft dezelfde inhoud als 4.7.6.1 Ten minste master.

4.7.6.3. “HOKT”, “bachelor” en “ten minste bachelor”

a)Met de verzamelbenaming “HOKT”(bekwaamheidsbewijs van het hoger onderwijs van het korte type) worden onder meer bedoeld: een diploma van het hoger onderwijs van het korte type, een diploma van een hogere technische school of leergang van de 1e graad, een diploma van technisch ingenieur, een diploma van een basisopleiding van één cyclus, een diploma van gegradueerde in de godsdienstwetenschappen, het diploma van hoger onderwijs voor sociale promotie, het diploma van hoger onderwijs uitgereikt door een centrum voor volwassenenonderwijs, het diploma van gegradueerde, uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs (met inbegrip van het diploma van educatief graduaat in het secundair onderwijs), …

Voor een volledig overzicht, zie artikel 7, 5.1°.

Voorbeelden van diploma’s die voldoen aan de definitie “HOKT”:

- gegradueerde secretariaatsbeheer

- gegradueerde verple(e)g(st)er

De diploma’s van onderwijzer, kleuteronderwijzer, GLSO en GVSO-groep 1 vallen eveneens onder de definitie ‘HOKT’ , zij voldoen terzelfdertijd ook aan de definitie van ‘bewijs van pedagogische bekwaamheid’(BPB).

b)Met de verzamelbenaming “bachelor” wordt vanaf 1 september 2013 de initiële professioneel gerichte bachelor (bachelor (PBA)) bedoeld, alsook het diploma van bachelor, aansluitend op een bachelor, en het diploma van academisch gerichte bachelor.

De diploma’s van onderwijzer, kleuteronderwijzer, GLSO en GVSO-groep 1, evenals de bachelors in het onderwijs en de educatieve bachelors vallen eveneens onder de definitie ‘bachelor’., zij voldoen terzelfdertijd ook aan de definitie van ‘bewijs van pedagogische bekwaamheid’(BPB),.

c)De term “ten minste bachelor” is de ruimste. Hieronder worden niet alleen de diploma’s begrepen die onder de bovenstaande verzamelbenaming “bachelor” vallen, maar ook de diploma’s van het hoger onderwijs van het korte type, diploma’s van een hogere technische school of leergang van de 1e of 2e graad, de diploma’s van technisch ingenieur, de diploma’s van basisopleiding van 1 cyclus, de diploma’s van gegradueerde in de godsdienstwetenschappen, diploma’s van hoger onderwijs voor sociale promotie, het diploma van hoger onderwijs uitgereikt door een centrum voor volwassenenonderwijs, de diploma’s van gegradueerde, uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs (met inbegrip van het diploma van educatief graduaat in het secundair onderwijs), de diploma’s van hoger kunstonderwijs van de 1e of 2e graad met volledig leerplan, …. Ook alle diploma’s die onder de definitie ‘ten minste master’(zie 4.7.6.1.)vallen, worden hieronder gerekend.

Voor het volledige overzicht: zie punt 1° tot en met 42° van artikel 6.

Voorbeelden van diploma’s die onder de definitie “ten minste bachelor” vallen:

- gegradueerde in de plastische kunsten

- technisch ingenieur bouw

- meester in dramatische kunst

De diploma’s van onderwijzer, kleuteronderwijzer, GLSO en GVSO-groep 1, evenals de bachelors in het onderwijs, en de educatieve bachelors vallen eveneens onder de definitie ‘ten minste bachelor’., zij voldoen terzelfdertijd ook aan de definitie van ‘bewijs van pedagogische bekwaamheid’ zoals verder bepaald in 4.7.3.

Opmerking:

Onder de definitie van “HOKT”, “bachelor” of ‘ten minste bachelor’ vallen niet: het diploma of het getuigschrift van het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, noch het getuigschrift van de middelbare technische normaalleergangen of van de pedagogische leergangen, noch het diploma of getuigschrift van het pedagogisch hoger onderwijs voor sociale promotie, noch het pedagogisch getuigschrift uitgereikt door een centrum voor volwassenenonderwijs.

4.7.6.4. Bekwaamheidsbewijs van het niveau bachelor

Onder deze verzamelbenaming vallen ondermeer de professioneel gerichte en academisch gerichte bachelors en de bachelors, aansluitend op een bachelor, evenals de diploma’s HOKT, de gegradueerden (zowel de vroegere uitgereikte als de nu uitgereikte in het hoger beroepsonderwijs (met inbegrip van het diploma van educatief graduaat in het secundair onderwijs)), diploma’s van technisch ingenieur, diploma’s hoger kunstonderwijs van de 1e of 2e graad met volledig leerplan, diploma’s van een hogere technische leergang van de 2e graad, ….

Voor het volledige overzicht zie punt 12° tot en met 42° van artikel 6 van het besluit.

4.7.6.5. Ten minste HSO

Onder deze definitie vallen onder meer het diploma van secundair onderwijs, het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, het certificaat gerangschikt als TSO3 of BSO3, het diploma van de 4e graad beroepssecundair onderwijs maar ook het diploma van kandidaat en alle diploma’s die onder “ten minste bachelor” vallen.

Voorbeelden van diploma’s die onder de definitie “ten minste HSO” vallen:

- gehomologeerd getuigschrift van het hoger secundair onderwijs…

- het certificaat van een opleiding secundair-na-secundair (Se-n-Se), uitgereikt in het technisch secundair onderwijs;
- het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs (beroepssecundair onderwijs)
- het diploma secundair onderwijs, onderwijskwalificatie 3
- het diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie 4

Voor het volledige overzicht: zie zowel punt 1° tot en met 56° van artikel 6 als de definities ASBO, HSBO, HSTO en HSKO, die opgenomen zijn in artikel 7 van het besluit.

4.7.6.6. Bekwaamheidsbewijs van het niveau secundair onderwijs

Onder deze verzamelbenaming vallen ondermeer het diploma van de 4e graad beroepssecundair onderwijs, het diploma secundair onderwijs, het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, het certificaat gerangschikt als TSO3 of BSO3, …

Voor het volledige overzicht zie zowel punt 47° tot en met 56°bis van artikel 6 als de definities ASBO, HSBO, HSTO en HSKO, die opgenomen zijn in artikel 7 van het besluit.

4.7.6.7. Andere verzamelbenamingen

Andere definities, zoals bv. hoger kunstonderwijs van de eerste graad, hoger kunstonderwijs van de tweede graad, hoger kunstonderwijs van de derde graad, HSTO, LSTO, LSBO, … vindt u eveneens terug in artikel 7 van het besluit. In artikel 8 vindt u voornamelijk gelijkstellingen van oudere diploma’s.

4.7.7. Studiebewijzen van het volwassenenonderwijs

4.7.7.1. Algemene regel

Om als basisdiploma in aanmerking te komen moet voor een studiebewijs uitgereikt door een centrum voor volwassenenonderwijs (of het vroegere onderwijs voor sociale promotie) de onderwijscyclus ten minste 900 lestijden hebben omvat. Voor bewijzen van pedagogische bekwaamheid uitgereikt in het volwassenenonderwijs (of het vroegere onderwijs voor sociale promotie) geldt een minimum van 450 lestijden.

4.7.8. Studiebewijzen van het secundair volwassenenonderwijs

Het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs voorziet voor alle opleidingen secundair volwassenenonderwijs een nieuwe modulaire structuur op basis van een opleidingsprofiel. In overeenstemming hiermee zijn er al vanaf 1 september 2007 studiebewijzen van opleidingen secundair onderwijs in het volwassenenonderwijs afgeleverd zonder vermelding van onderwijsvorm en graad.

De bekwaamheidsbewijzen hanteren momenteel wel nog onderwijsvorm en graad bij studiebewijzen van secundair volwassenenonderwijs, bv. bso3, tso2 enz. Om van de nieuwe studiebewijzen de correcte rangschikking te kennen, wordt een tabel als bijlage bij deze omzendbrief gevoegd waarin de rangschikking van de opleiding staat voor modulaire opleidingen die voor 2011 ingevoerd werden (bijlage 2).

Voor de opleidingen die ingevoerd werden na 1 september 2011 is geen rangschikking naar onderwijsvorm en –graad van secundair onderwijs meer voorzien. De studiebewijzen (certificaten en diploma’s) die uitgereikt worden in het modulaire volwassenenonderwijs na het volgen van zo’n nieuwe opleiding die niet meer gerangschikt zijn als bso2, bso3, bso4, tso2 of tso3, kunnen wel in aanmerking genomen worden als een bekwaamheidsbewijs. Zij worden gegroepeerd onder de verzamelbenamingen ‘ten minste HSO’ en ‘bekwaamheidsbewijs van het niveau secundair onderwijs’. Sommige van deze studiebewijzen hebben daarenboven vanaf het schooljaar 2019-2020 voor een aantal vakken binnen het ambt van leraar een vereist bekwaamheidsbewijs (zie hiervoor ook luik 6, aandachtspunten (vanaf het schooljaar 2019-2020)).

4.7.9. Gelijkgestelde uren

4.7.10. Algemene vakken (AV) exploratie, expressie (tot 31 augustus 2025) en sociale activiteit

AV Exploratie, AV Expressie (tot 31 augustus 2025) en AV Sociale activiteit zijn administratieve vakbenamingen, die als dusdanig zijn opgenomen in het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 1989 en waaronder lesuren gesubsidieerd kunnen worden. Het besluit van de Vlaamse regering van 14 juni 1989 vermeldt echter geen bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen voor deze vakken.

a) Om de salarisschaal te kunnen vast te stellen, wordt het vak AV Exploratie, AV Expressie (tot 31 augustus 2025)  of AV Sociale activiteit administratief gelijkgesteld met een ander vak dat in diezelfde graad kan worden onderwezen, en dit in overeenstemming met het bekwaamheidsbewijs van het personeelslid.

Voorbeeld:

Het schoolbestuur stelt het algemeen vak "exploratie" in de 2de graad ASO-TSO-KSO gelijk met het algemeen vak Nederlands. Het personeelslid dat met deze opdracht wordt belast, is houder van het diploma van bachelor in het onderwijs secundair onderwijs Nederlands.

De school zendt dit door als 2de graad - AV Exploratie (AV Nederlands), waarvoor betrokkene een vereist bekwaamheidsbewijs heeft (ssc 301).

Op één uitzonderingsgroep na hangt de salarisschaal af van die gelijkstelling. Die uitzondering betreft de gelijkstelling van AV Expressie (tot 31 augustus 2025), AV Exploratie of AV Sociale activiteit met AV Latijn of AV Grieks op het niveau van de eerste graad.

In dat geval geldt dat een leraar die voor AV Latijn of AV Grieks een vereist bekwaamheidsbewijs heeft en bezoldigd wordt aan barema 501 (zoals de licentiaat klassieke filologie + BPB en de master in de taal- en letterkunde hoofdtaal Grieks resp. Latijn + BPB) bij deze gelijkstelling voor AV Expressie (tot 31 augustus 2025), AV Exploratie of AV Sociale activiteit in de eerste graad slechts bezoldigd worden aan salarisschaal 301. Voor “uren die geen lesuren zijn” (zie 4.7.8.2) daarentegen genieten houders van bovenvermelde diploma’s ook de salarisschaal 501 bij gelijkstelling met AV Latijn of AV Grieks in de eerste graad.

b) Om de statutaire rechten van de leraar te bepalen (TADD, vacantverklaring, vaste benoeming, reaffectatie …) hanteert men uitsluitend de vakbenamingen AV Exploratie en AV Sociale activiteit.

Indien deze worden gelijkgesteld met een ander vak waarvoor de leraar een vereist bekwaamheidsbewijs heeft, is ook AV Exploratie, AV Expressie (tot 31 augustus 2025) of AV Sociale activiteit voor hem een vak waarvoor hij een vereist bekwaamheidsbewijs heeft. Indien ze worden gelijkgesteld met een vak waarvoor hij een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs heeft, is AV Exploratie, AV Expressie (tot 31 augustus 2025) of AV Sociale activiteit voor hem een vak waarvoor hij beschikt over een “voldoende geacht” bekwaamheidsbewijs.

c) Ook bij gelijkstelling met een technisch vak (TV), kunstvak (KV) of praktisch vak (PV) blijven AV Exploratie, AV Expressie (tot 31 augustus 2025) en AV Sociale activiteit beschouwd als algemene vakken. Dit heeft o.a. belang voor de prestatieregeling (nl. onder noemer 22, 21 of 20). Evenmin als bij andere algemene vakken worden deze drie vakken niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal voltijdse betrekkingen PV in functie van de globale puntenenveloppe. Eventuele nuttige ervaring wordt nooit in aanmerking genomen bij de berekening van het salaris in algemene vakken, ook niet bij gelijkstelling met TV of PV.

Voorbeeld 1:

Het schoolbestuur stelt het algemeen vak "exploratie" in de 1ste graad gelijk met het algemeen vak Nederlands. Het personeelslid dat met deze opdracht wordt belast, is houder van het diploma van bachelor in het onderwijs secundair onderwijs Nederlands-Engels.

De school zendt dit door als 1ste graad - AV Exploratie (AV Nederlands)

De uren zullen bezoldigd worden op basis van de opdrachtbreuk 22 (AV) en van de salarisschaal, vastgesteld voor het AV Nederlands in de 1ste graad – (salarisschaalcode 301).

Voorbeeld 2:

5u. AV Expressie (tot 31 augustus 2025) 2de graad wordt gelijkgesteld met PV Hout. De opdrachtbreuk zal dus zijn: 5/21

Voorbeeld 2:

5u. AV Exploratie 2de graad wordt gelijkgesteld met PV Hout.

De opdrachtbreuk zal dus zijn: 5/21. Wat betreft de toepassing van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling worden deze personeelsleden beschouwd als zijnde belast met PV Hout.

4.7.11. Uren die geen lesuren zijn

Onder “uren die geen lesuren zijn” begrijpt men de opdrachten waarvoor leerkrachten bezoldigd worden, maar die geen betrekking hebben op de realisatie van de wekelijkse lessentabellen. Meer bepaald kan het gaan om:

  • bijzondere pedagogische taken (BPT);
  • nascholing;
  • inhaallessen;
  • klassenraad (KR);
  • klassendirectie (KD);
  • seminaries;
  • interne pedagogische begeleiding (IPB), maar enkel nog in scholen met een BSO-aanbod;
  • uren "leren en werken" (die uitsluitend kunnen voorkomen in het DBSO). In de modulair georganiseerde opleidingen van het DBSO moeten alle uren-leraar, zowel klassikaal als niet-klassikaal georganiseerd, worden doorgegeven als "uren leren en werken".;
  • trajectbegeleiding duaal
  • aanvangsbegeleiding

Om de salarisschaal vast te stellen, moeten deze taken worden gelijkgesteld met een van de administratieve vakbenamingen. Hierbij hoeft enkel rekening te worden gehouden met het bekwaamheidsbewijs van het personeelslid; het schoolbestuur hoeft zich m.a.w. niet te beperken tot de vakken die op de school onderwezen worden. Alle vakken die subsidieerbaar zijn in de organisatiestructuur van de school, komen hierbij in aanmerking.

Deze werkwijze wordt overigens niet enkel gevolgd voor de opdrachten die geput zijn uit het urenpakket (de “uren die geen lesuren zijn”), maar ook voor de opdrachten in het ambt van leraar die gebaseerd zijn op andere omkaderingsmiddelen, zoals uren taak- en functiedifferentiatie, GOK-uren, e.d.

De "uren leren en werken" in het (modulair of niet-modulair) DBSO mogen worden gelijkgesteld met een vak op het niveau van de tweede of derde graad BSO naar keuze, in functie van het bekwaamheidsbewijs van het personeelslid.

“Uren die geen lesuren zijn” kunnen ook worden gelijkgesteld met AV godsdienst/AV niet-confessionele zedenleer/AV eigen cultuur en religie en AV cultuurbeschouwing.

De rechtspositie van de leraar hangt af van het vak waarmee men de “uren die geen lesuren zijn” gelijkstelt. Het gaat meer bepaald om zijn recht op TADD, de vacantverklaring en kandidaatstelling voor vaste benoeming, de draagwijdte van benoeming en het begrip “hetzelfde ambt". Indien de titularis tijdelijk moet worden vervangen, mag BPT voor de interimaris met een ander vak en/of op niveau van een andere graad worden gelijkgesteld.

Stage

Er gelden hierbij verder nog volgende concrete afspraken voor wat de opdracht van de leraar die de (leerlingen)stage (zie omzendbrief Leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing in het voltijds gewoon secundair onderwijs en BuSO OV4 (SO/2015/01)) begeleidt.

a)Stage als onderdeel van een vak:

Ieder vak kan ingericht worden onder de vorm van 'stage', waarbij de leraar de leerlingen die stage lopen begeleidt. Stage maakt eigenlijk deel uit van het vak en van het leerplan van het vak.

Voorbeeld: AV stage Nederlands, PV stage hout, KV stage fotografie.

b)Mededeling aan AgODi:

Opdat AgODi het onderscheid zou kunnen maken tussen de uren die besteed worden aan lesgeven en de uren die besteed worden aan de stagebegeleiding vragen wij u om de stage apart mee te delen volgens de volgende procedure: in de vakcode staat 792 (stage). Het eigenlijke vak wordt meegedeeld in het veld 'gelijkgesteld vak'.

Voorbeeld

Lessentabel

Classificatie 

Vak 

AV 

Nederlands 2 u 

AV 

Stage Nederlands 2 u 

PV 

Praktijk hout 6 u 

PV 

Stage hout 4 u 

 

 

Opdracht van het personeelslid

Deze uren worden als volgt vertaald naar de opdracht van de personeelsleden:

2 u AV Nederlands

2 u stage - AV Nederlands

6 u PV hout

4 u stage - PV hout

2 u stage - KV kunstinitiatie

Deze procedure wordt enkel om informatica-technische redenen gevolgd. Op die manier beschikt het ministerie van onderwijs onmiddellijk over de nodige beleidsinformatie zonder dat u de gegevens over de stagebegeleiding nog eens extra zou moeten meedelen via het dossier jaarlijkse inlichtingen.

c)Gevolgen voor het personeelslid:

Stage maakt integraal deel uit van het vak waarin/waarvoor de stagebegeleiding gebeurt. Voor de vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen en de salarisschalen en van de prestatieregeling, voor de toepassing van de decreten rechtspositie (opbouw dienstanciënniteit, tijdelijke aanstelling van doorlopende duur) en voor de reglementering vaste benoeming, TBSOB, reaffectatie en wedertewerkstelling, wordt stage bijgevolg niet als een apart vak beschouwd.

Een leraar met HOKT elektriciteit + BPB is vast benoemd voor 15/20 TV mechanica, waarvoor hij een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs heeft.

Hij wordt belast met 10 uur TV mechanica en 5 uur TV stage mechanica: deze 5 uur TV stage mechanica vallen binnen de draagwijdte van zijn vaste benoeming.

Seminaries

Voor deze opdrachten gebeurt een gelijkstelling met een vak in functie van het bekwaamheidsbewijs van het personeelslid, op dezelfde manier als voor de andere uren die geen lesuren zijn. Specifiek voor ’seminaries’ is dat het akkoord van het personeelslid hiervoor vereist is.

De rechtspositie van de leraar hangt ook hier af van het vak waarmee men de ’seminaries’ gelijkstelt. Het gaat meer bepaald om zijn recht op TADD, de vacantverklaring en kandidaatstelling voor vaste benoeming, de draagwijdte van benoeming en het begrip “hetzelfde ambt”.

4.7.12. Gelijkstelling met AV Latijn of AV Grieks in de eerste graad

Tot de vakken waarmee gelijkgesteld kan worden behoren ook AV Latijn en AV Grieks. Zij krijgen dezelfde salarisschaal als voor het vak waarmee gelijkgesteld is.

Hierbij geldt dat wie in de eerste graad voor AV Latijn of AV Grieks een vereist bekwaamheidsbewijs heeft op basis van een masterdiploma, de salarisschaal 501 geniet, behoudens de uitzondering vermeld in 4.7.8.1.

4.7.13. Zevende leerjaren vanaf 1 september 2025: gelijkstelling met een onderwijsvorm

Om vanaf 1 september 2025 een opdracht door te sturen van een personeelslid in een 7e leerjaar, moet u de officiële vakbenaming blijven koppelen aan één van de traditionele onderwijsvormen (derde graad: aso, tso, kso, bso).

In de bijlage 4 vindt u voor elk 7e leerjaar uit de matrix secundair onderwijs in welke onderwijsvorm het precies ingedeeld is.

Waar een gelijkstelling met meerdere onderwijsvormen mogelijk is, moet de inrichtende macht de precieze gelijkstelling bepalen in functie van de bekwaamheidsbewijzen van het personeelslid dat belast wordt met dat zevende leerjaar. Naargelang van deze gelijkstelling is het personeelslid in het bezit van een vereist, een voldoende geacht of een ander bekwaamheidsbewijs en geldt de daaraan verbonden salarisschaal.

5. Aandachtspunten voor de volgende schooljaren

5.1. Schooljaar 2024-2025

5.1.1. Toevoeging als vereist bekwaamheidsbewijs

  • Het diploma van master in de ingenieurswetenschappen+ BPB en het diploma van burgerlijk ingenieur + BPB zijn een vereist bekwaamheidsbewijs voor AV wiskunde in de 2de en 3de graad ASO-TSO-KSO en de 3de graad BSO (ssc 501).

  • Het diploma van educatieve master domeinoverschrijdende vakdidactiek kunsten is een vereist bekwaamheidsbewijs voor AV kunstgeschiedenis in de 2de en 3de graad ASO-TSO-KSO en de derde graad BSO (ssc 501)

  • De onderstaande diploma’s zijn een vereist bekwaamheidsbewijs voor AV psychologie en TV/PV toegepaste psychologie in de 2de en 3de graad ASO-TSO-KSO en de 3de graad BSO (AV en TV: ssc 501 , PV : ssc 302):
    - licentiaat criminologie + BPB
    - licentiaat criminologische wetenschappen + BPB
    - master in de criminologische wetenschappen + BPB
    - master of criminology + BPB

  • De onderstaande diploma’s zijn een vereist bekwaamheidsbewijs voor AV sociologie in de 2de en 3de graad ASO-TSO-KSO en in HBO5 (basis)verpleegkunde (ssc 501):
    - licentiaat criminologie + BPB
    - licentiaat criminologische wetenschappen + BPB
    - master in de criminologische wetenschappen + BPB
    - master of criminology + BPB

  • De onderstaande diploma’s zijn een vereist bekwaamheidsbewijs voor TV/PV verzorging in de 2de graad ASO-TSO-KSO (ssc 301):
    - GVSO-groep 1 voeding/verzorging
    - bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs voeding/verzorging

5.1.2. Opleiding basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs

Sinds 1 september 2023 bestaat in het hoger beroepsonderwijs de opleiding basisverpleegkunde. Voor de vakken die ingericht worden in de opleiding basisverpleegkunde gelden dezelfde bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen als voor de vakken die ingericht worden in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs. 

5.1.3.  Certificaten zevende leerjaren tso en kso, studiegetuigschrift derde leerjaar derde graad SO, ingericht onder de vorm van een zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt

Ondervermelde benamingen van nieuwe studiebewijzen worden opgenomen zoals hun voorganger:

Vroegere benaming 

Huidige benaming 

certificaat van een opleiding secundair-na-secundair (Se-n-Se), uitgereikt in het technisch secundair onderwijs 

certificaat zevende leerjaar tso 

certificaat van een opleiding secundair-na-secundair (Se-n-Se), uitgereikt in het kunstsecundair onderwijs 

certificaat zevende leerjaar kso 

studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar (beroepssecundair onderwijs) 

studiegetuigschrift derde leerjaar derde graad SO, ingericht onder de vorm van een zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt 

5.1.4. Algemene vakken en gelijknamige toegepaste technische en praktische vakken in de derde graad ASO-TSO-KSO

In 2019 is het landschap van de lerarenopleidingen grondig hervormd zie aandachtspunten voor het schooljaar 2019-2020). Er is toen door de Vlaamse Regering beslist om een specifieke regeling door te voeren voor de algemene en de gelijknamige toegepaste technische/praktische vakken in de derde graad ASO-TSO-KSO, voor wat de rubricering van het bekwaamheidsbewijs betreft (VE resp. VO). Die houdt in dat een diploma van educatieve bachelor in het secundair onderwijs of een diploma van educatief graduaat, in combinatie met een diploma van master dat uitgereikt is na het academiejaar (AJ) 2022-2023, een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs is. De vakspecifieke educatieve master is een vereist bekwaamheidsbewijs.

Schematisch:

AV in 3de graad A-T-KSO (en gelijknamige TV/PV toegepaste)  

Diploma:  

Uitgereikt:  

met als BPB:  

Rubricering:  

Vakspecifiek diploma master(/licentiaat/...)  

tot en met AJ ‘22-’23  

Educatieve bachelor in SO
of
Educatief graduaat in SO  

VE
  

Vakspecifiek diploma van master   

vanaf AJ ’23-24  

VO  

Educatieve master specifieke vakdidactiek   

  

VE  


Wie nog beschikt over een diploma van een vroegere lerarenopleiding (bv. specifieke lerarenopleiding, bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs,…) of over een diploma van master, licentiaat, … dat uitgereikt is vóór het academiejaar 2023-2024 beschikt tevens over een vereist bekwaamheidsbewijs.

Voorbeelden:

Wie beschikt over een diploma van master in de wiskunde, dat uitgereikt is in 2010, en als bewijs van pedagogische bekwaamheid een diploma van educatieve bachelor in het secundair onderwijs bezit, heeft voor het algemeen vak wiskunde in de derde graad ASO-TSO-KSO een vereist bekwaamheidsbewijs (ssc 501).


Wie beschikt over een diploma van master in de wiskunde, uitgereikt vanaf het academiejaar 2023-2024, en als bewijs van pedagogische bekwaamheid een diploma van educatieve bachelor in het secundair onderwijs bezit, heeft daarvoor een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs (ssc 501).


De educatieve master met vakdidactiek wiskunde beschikt daarvoor over een vereist bekwaamheidsbewijs (ssc 501).

Wie een masterdiploma in de wiskunde behaalt vanaf het academiejaar 2023-2024 en als bewijs van pedagogische bekwaamheid een diploma van bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs heeft, of een diploma van een specifieke lerarenopleiding (SLO), beschikt daarvoor over een vereist bekwaamheidsbewijs(ssc 501).

5.2.  Vanaf schooljaar 2025-2026:

5.2.1. Geactualiseerde lijst van officiële vakbenamingen 

We willen u alvast informeren dat er op 1 september 2025 een actualisatie van de officiële vakbenamingen in het gewoon secundair onderwijs plaatsvindt. Het overgrote merendeel van de vakbenamingen blijft ongewijzigd, maar er zijn ook nieuwe of gemoderniseerde benamingen en vakbenamingen die niet langer gebruikt worden. In de bijlage bij deze omzendbrief vindt u een globaal overzicht van de wijzigingen aan de vakbenamingen. De volledige lijst vindt u ook via het BVR van 4 september 2020 tot vastlegging van de vakken in de instellingen voor secundair onderwijs.

Tot 31 augustus 2025 blijven nog de huidige geldende officiële vakbenamingen, vermeld in het BVR van 5 juni 1989), van kracht.

Via de website bekwaamheidsbewijzen vindt u een overzicht van de huidige en de nieuwe  officiële vakbenamingen met hun bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen. Bij de gewijzigde vakbenamingen staat telkens de einddatum en/of begindatum vermeld.  

Omdat met ingang van 1 september 2025 heel wat officiële vakbenamingen wijzigen, voorziet de overheid in concordanties van de “oude” vakbenaming naar de “nieuwe” vakbenaming. Concordanties regelen de overdracht van de statutaire rechten en plichten van de personeelsleden van de oude vakbenaming naar de nieuwe vakbenaming. Meer informatie vindt u in de omzendbrief Ambtshalve en individuele concordanties in het gewoon secundair onderwijs vanaf 1 september 2025.

5.2.2. Overgangsmaatregelen

Voor sommige personeelsleden die voor 1 september 2025 in dienst waren, worden overgangsmaatregelen voorzien voor wat betreft het bekwaamheidsbewijs en de salarisschaal.  

5.2.2.1. Voor wie?

  • Personeelsleden die ten laatste op 31 augustus 2025 vastbenoemd zijn in een “oude” vakbenaming en hetzij een ambtshalve, hetzij een individuele concordantie verkregen hebben;
  • Personeelsleden die in de loop van de schooljaren 2022-2023, 2023-2024 of 2024-2025 tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast geweest zijn met een opdracht in een “oude” vakbenaming en hetzij een ambtshalve, hetzij een individuele concordantie verkregen hebben.

Meer informatie over ambtshalve en individuele concordanties vindt u, zoals hierboven vermeld, in de omzendbrief Ambtshalve en individuele concordanties in het gewoon secundair onderwijs vanaf 1 september 2025. 

5.3.4.2 Welke overgangsmaatregelen?

a) De bovenvermelde personeelsleden die voor een bepaald vak in een bepaalde graad en onderwijsvorm een vereist bekwaamheidsbewijs hadden, organiek of via overgangsmaatregel, en voor het vak, waarheen ze een ambtshalve of individuele concordantie verkregen hebben, in de overeenstemmende graad en onderwijsvorm geen vereist bekwaamheidsbewijs hebben, behouden via de overgangsmaatregel een vereist bekwaamheidsbewijs (OM/vereist bekwaamheidsbewijs) (met behoud van de salarisschaal).

De bovenvermelde personeelsleden die voor een bepaald vak in een bepaalde graad en onderwijsvorm een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs hadden, organiek of via overgangsmaatregel, en voor het vak, waarheen ze een ambtshalve of individuele concordantie verkregen hebben, in de overeenstemmende graad en onderwijsvorm, geen voldoende geacht bekwaamheidsbewijs hebben, behouden via de overgangsmaatregel een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs (OM/VO) (met behoud van de salarisschaal).

Voorbeeld 1:

Een tijdelijk personeelslid met een diploma van bachelor in het informatiemanagement en de multimedia + BPB is in het schooljaar 2023-2024 met een vereist bekwaamheidsbewijs aangesteld in het vak TV dactylografie.

De regelgeving voorziet een ambtshalve concordantie van het vak TV dactylografie naar de vakbenaming TV toegepaste informatica.

Voor dit vak heeft hij op basis van de organieke wetgeving geen vereist bekwaamheidsbewijs meer vanaf 1 september 2025.

Door de overgangsmaatregelen kan hij voor het vak TV toegepaste informatica verder op basis van een vereist bekwaamheidsbewijs aangesteld worden in de eerste graad, de 2de graad ASO-TSO-KSO-BSO, de 3de graad BSO(ssc 301) en de 3de graad ASO-TSO-KSO (ssc 302) .

Voorbeeld 2:

Een vast benoemd personeelslid met een educatieve master vakdidactiek bio-engineering is in het schooljaar 2024-2025 met een vereist bekwaamheidsbewijs aangesteld in het vak AV wetenschappelijk werk.

Het schoolbestuur kent een individuele concordantie toe van AV wetenschappelijk werk naar AV biologie.

Voor dit vak heeft het personeelslid vanaf 1 september 2025 op basis van de organieke wetgeving geen vereist bekwaamheidsbewijs.

Door de overgangsmaatregelen kan hij op basis van een vereist bekwaamheidsbewijs aangesteld worden in het vak AV biologie zowel in de 2de als in de 3de graad ASO, TSO en KSO, alsook de 3de graad BSO. 

De overheid legt niet vast in welke graden en onderwijsvormen een “oude” vakbenaming of een “nieuwe” vakbenaming waarnaar dat vak geconcordeerd ingericht moet worden. De onderwijsverstrekkers of de schoolbesturen beslissen daarover. Het is dus niet omdat een vak in een bepaalde graad of onderwijsvorm niet ingevuld staat in BBSO , dat het niet ingericht mag worden. Als voor een vak in een bepaalde graad of onderwijsvorm voor geen enkel bekwaamheidsbewijs een salarisschaal ingevuld staat, kan het personeelslid wél over een overgangsmaatregel beschikken, afhankelijk van zijn bekwaamheidsbewijs.

Voorbeeld 3:

Een vast benoemd personeelslid met een educatieve master vakdidactiek maatschappijwetenschappen is in het schooljaar 2024-2025 met een vereist bekwaamheidsbewijs aangesteld in het vak AV media.

Het schoolbestuur kent een individuele concordantie toe van AV media naar AV gedragswetenschappen.

Voor dit vak heeft het personeelslid vanaf 1 september 2025 op basis van de organieke wetgeving geen vereist bekwaamheidsbewijs.

Door de overgangsmaatregelen kan hij op basis van een vereist bekwaamheidsbewijs aangesteld worden in het vak ‘gedragswetenschappen’ zowel in de 2de als de 3de graad ASO, TSO en KSO, Ook in de 3de graad BSO beschikt hij over een vereist bekwaamheidsbewijs bij overgangsmaatregel (als de school het vak daar inricht). 

5.2.3. Regeling 7de leerjaren secundair onderwijs

Om vanaf 1 september 2025 een opdracht door te sturen van een personeelslid aangesteld in een 7e leerjaar, moet u de officiële vakbenaming blijven koppelen aan één van de traditionele onderwijsvormen (derde graad: aso, tso, kso, bso).

In de bijlage 4 vindt u voor elk 7e leerjaar in welke onderwijsvorm het precies ingedeeld is.

Waar een gelijkstelling met meerdere onderwijsvormen mogelijk is, moet de inrichtende macht de precieze gelijkstelling bepalen in functie van de bekwaamheidsbewijzen van het personeelslid dat belast wordt met dat zevende leerjaar. Naargelang van deze gelijkstelling is het personeelslid in het bezit van een vereist, een voldoende geacht of een ander bekwaamheidsbewijs en geldt de daaraan verbonden salarisschaal.

Wie overgangsmaatregelen geniet voor de derde graad aso, tso, kso of bso behoudt deze in de zevende leerjaren die in de bijlage 4 respectievelijk ingedeeld zijn als aso, tso, kso of bso.

6. Aandachtspunten meegedeeld in de vorige schooljaren

7. Website bekwaamheidsbewijzen gewoon secundair onderwijs

8. Bijlagen