Flexibilisering in het secundair onderwijs

1. Inleiding

Het vermijden van ongekwalificeerde uitstroom uit het secundair onderwijs is een belangrijke uitdaging voor scholen. Voor sommige leerlingen is een meer flexibele benadering van hun onderwijstraject noodzakelijk.

Schoolbesturen hebben heel wat autonomie om binnen het standaard onderwijstraject te differentiëren op basis van bepaalde noden en behoeften van leerlingen. Zo kan er bv. gewerkt worden met binnenklasdifferentiatie, de differentiatie-uren in de eerste graad van het secundair onderwijs, de vrije invulling van het complementair gedeelte van een studierichting, inhaallessen, …

Het is echter ook mogelijk om een individueel onderwijstraject nog verder te flexibiliseren. Deze omzendbrief geeft een overzicht van alle bestaande mogelijkheden op dat vlak in het secundair onderwijs.

Sommige flexibiliseringsopties zijn een recht, zoals in het geval van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Andere mogelijkheden tot flexibilisering zijn echter enkel mogelijk voor een leerling als het schoolbestuur beslist dat er binnen zijn school/scholen mee wordt gewerkt.

De basisprincipes van het schoolbeleid met betrekking tot afwijkingen, vrijstellingen en andere flexibiliseringsmaatregelen binnen het curriculum moeten steeds onderdeel zijn van het schoolreglement, zodat de betrokken personen er vooraf van op de hoogte van zijn. Dit geldt eveneens voor de samenwerking - met rechtstreekse impact op leerlingen - met andere onderwijsinstellingen, vormingsinstellingen of organisaties.

2. Vrijstellingen

Een vrijstelling betekent dat een leerling een deel van een vak, of in sommige gevallen zelfs een volledig vak, niet moet volgen. In de onderstaande gevallen kunnen scholen - onder de vermelde voorwaarden - vrijstellingen toekennen aan individuele leerlingen.

2.1. Vrijstellingen omwille van cognitief sterk functioneren, leermoeilijkheden of leerachterstanden

Een leerling kan gedurende een deel of het volledige schooljaar vrijgesteld worden van het volgen van bepaalde programmaonderdelen van om het even welk structuuronderdeel of opleiding (ook in Syntra) als de leerling:

  • cognitief sterk functioneert;
  • tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden heeft voor één of meer vakken (bv. omwille van verandering van studierichting, instroom vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, instroom vanuit een ander landsgedeelte of het buitenland, ...).

De vrijstelling kan enkel worden toegekend onder de volgende voorwaarden:

  • een gunstige beslissing van de klassenraad, of het begeleidingsteam (Syntra). De toelatingsklassenraad bestaat, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling kiest;
  • het akkoord van de betrokken personen;
  • de vrijstelling van programmaonderdelen kan enkel betrekking hebben op vakonderdelen, activiteiten of doelen, maar niet op volledige vakken.

Hierop bestaan twee uitzonderingen. Een individuele vrijstelling voor één of meer volledige vakken is wél toegelaten:

- als de vrijgekomen uren worden besteed aan Nederlands. Deze mogelijkheid laat toe om een leerling die instroomt uit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers in om het even welk structuuronderdeel of andere leerlingen die met taalvaardigheidsproblemen Nederlands kampen meer uren Nederlands te laten volgen, om op die manier verder in te zetten op de taalverwerving Nederlands. Deze vrijstelling kan worden toegekend zolang de klassenraad dit nodig acht;

- voor een leerling die cognitief sterk functionerend is, indien de klassenraad beslist dat de doelen van het vak/de vakken zijn bereikt.

  • de vrijgekomen uren worden besteed aan een vervangend en evenwaardig individueel lesprogramma dat de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantast. De betrokken klassenraad stelt dit lesprogramma samen. Aangezien het totaal aantal wekelijkse uren niet verminderd wordt, blijft de studiebelasting voor de leerling dezelfde als voor de andere leerlingen.
  • de individuele vrijstellingen en vervangingen worden schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd in het leerlingendossier.

2.2. Vrijstellingen omwille van ziekte, ongeval of specifieke onderwijsbehoeften

In alle vormen van het secundair onderwijs kan de klassenraad een leerling die door ziekte, ongeval of specifieke onderwijsbehoeften bepaalde vakken niet kan volgen, van bepaalde doelen van het curriculum vrijstellen en - waar mogelijk – vervangen door gelijkwaardige doelen. Alle vakken - ook die van de basisvorming - komen voor een vrijstelling in aanmerking. De klassenraad moet er wel over waken dat de vervangende vakken/activiteiten gelijkwaardig zijn, zodat de leerdoelstellingen en de eigenheid van het structuuronderdeel maximaal behouden blijven.

Het is daarbij van belang dat de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit van het betreffende structuuronderdeel, ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden (= dispenseren).

Het lesprogramma wordt in uren uitgedrukt niet verminderd, maar wel aangepast in functie van de haalbaarheid voor de leerling. Een vrijstelling met vervangende activiteit is zowel mogelijk op inhoudelijk vlak (vervanging van een vak door een ander vak) als naar vorm (hetzelfde vak op een andere manier aanreiken).

Dit systeem is individueel leerlinggericht en kan dus niet leiden tot een wijziging van het lesprogramma op klasniveau. Deze vorm van flexibiliteit kan enkel onder uitzonderlijke omstandigheden worden toegekend en is geen afdwingbaar leerlingenrecht. De beslissingsbevoegdheid ligt volledig bij de klassenraad.

Verificatie- en inspectiediensten kunnen geen individueel appreciatierecht uitoefenen. Alle documenten die betrekking hebben op de aanpassing van het lesprogramma (bv. het attest van een geneesheer-specialist waarop de klassenraad zich heeft gebaseerd) moeten per leerling ter beschikking gehouden worden van de verificatie- en inspectiediensten. Een aanvraag of kennisgeving aan AGODI is niet vereist.

Het is mogelijk om deze vrijstellingen te combineren met het systeem van spreiding van het lesprogramma (zie rubriek 3.1 van deze omzendbrief).

2.3. Vrijstellingen voor onderdelen van het lesprogramma waarvoor de leerling al eerder geslaagd is

Een leerling kan worden vrijgesteld van het volgen van bepaalde programmaonderdelen van om het even welk structuuronderdeel als de leerling al eerder geslaagd is in het secundair onderwijs of via de examencommissie voor diezelfde programmaonderdelen.

Een gunstige beslissing van de klassenraad - na kennisname van het advies van de delibererende klassenraad van het voorafgaand schooljaar – is noodzakelijk. De klassenraad bestaat, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling kiest.

De vrijgekomen uren worden besteed aan een individueel lesprogramma dat door de toelatingsklassenraad of begeleidende klassenraad is samengesteld. Het is mogelijk om te focussen op programmaonderdelen die nieuw zijn, die verder uitgediept worden of die remediëring vereisen. Op die manier wordt de belangstelling van de leerling gewekt of kunnen zijn tekorten worden weggewerkt.

2.4. Vrijstellingen om een bijkomende kwalificatie te behalen

Het is mogelijk om een leerling die al een diploma van het secundair onderwijs of een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs (of gelijkwaardig) behaald heeft, vrij te stellen van programmaonderdelen die de leerling al heeft gevolgd (in het secundair, hoger of volwassenenonderwijs).

Ook vakken van de basisvorming komen voor vrijstelling in aanmerking. Deze vrijstellingen kunnen ertoe leiden dat de lessentabel die de leerling moet volgen minder dan 28 wekelijkse lesuren omvat. De school kan beslissen om de ruimte in de lessentabel te benutten om in het belang van de leerling andere vakken (bv. praktijkvakken) meer aan bod te laten komen.

De school moet aangeven of de leerling tijdens de vrijgekomen uren al dan niet aanwezig moet zijn op school.

2.5. Vrijstellingen op basis van elders verworven competenties of kwalificaties in het 7de leerjaar kso of tso

Zevende leerjaren kso of tso zijn sterk kwalificatieverhogend en moeten de tewerkstellingsperspectieven van de leerling bevorderen. De aantrekkingskracht van deze 7de leerjaren kso en tso kan toenemen door een flexibele invulling (vrijstellingenbeleid), waardoor opleiding en werk makkelijker combineerbaar worden.

De beslissingsbevoegdheid om een vrijstelling toe te kennen ligt bij de klassenraad en wordt genomen op basis van individuele elders verworven competenties of kwalificaties.

2.6. Vrijstellingen omwille van omwille van uitzonderlijke artistieke of sportieve talenten van de leerling

2.6.1. Sportief getalenteerde leerlingen

Een leerling kan gedurende een deel of het volledige schooljaar vrijgesteld worden van het volgen van bepaalde programmaonderdelen (vakken of onderdelen van vakken) van om het even welk structuuronderdeel.

De vrijstelling kan worden toegekend aan leerlingen met een topsportstatuut voor het betrokken schooljaar. In de vrijgekomen uren kan de leerling zijn sportieve talenten verder ontwikkelen. Er kan geen gebruik worden gemaakt van deze mogelijkheid in structuuronderdelen met de component "topsport" in hun benaming.

De vrijstelling kan enkel worden toegekend onder de volgende voorwaarden:

  • een gunstige beslissing van de klassenraad. De toelatingsklassenraad bestaat, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
  • het akkoord van de betrokken personen;
  • het topsportstatuut is toegekend in de discipline gymnastiek (artistieke gymnastiek), hockey (discipline veldhockey), paardrijden (disciplines eventing, jumping en dressuur), tennis, triatlon of voetbal;
  • de talentontwikkeling vindt plaats via onderricht door een schoolexterne lesgever binnen de school of in een sportieve leercontext buiten de school;
  • de betrokken unisportfederatie beschouwt de schoolexterne lesgever of de sportieve leercontext buiten de school, betrokken bij de talentontwikkeling, als voldoende kwalitatief;
  • de vrijstellingen doen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging;
  • na overleg met de schoolexterne lesgever en met de betrokken personen kan het individueel leertraject door de begeleidende klassenraad worden bijgestuurd of eventueel zelfs worden beëindigd als de schoolresultaten van de leerling negatief evolueren;
  • de individuele vrijstellingen worden schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd in het leerlingendossier.

2.6.2. Artistiek getalenteerde leerlingen

Een leerling kan gedurende een deel of het volledige schooljaar vrijgesteld worden van het volgen van bepaalde programmaonderdelen (vakken of onderdelen van vakken) van om het even welk structuuronderdeel.

De vrijstelling kan worden toegekend aan leerlingen met een topkunstenstatuut voor het betrokken schooljaar. In de vrijgekomen uren kan de leerling zijn artistieke talenten verder ontwikkelen.

De vrijstelling kan enkel worden toegekend onder de volgende voorwaarden:

  • een gunstige beslissing van de klassenraad. De klassenraad bestaat, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
  • het akkoord van de betrokken personen;
  • het topkunstenstatuut A (als de leerling kiest voor een kso-structuuronderdeel) of het topkunstenstatuut B (als de leerling opteert voor een aso-, bso- of tso-structuuronderdeel) is toegekend aan de leerling door een selectiecommissie;

  • de talentontwikkeling vindt plaats:

- bij topkunstenstatuut A: via individueel onderricht binnen de school of in een artistieke leercontext buiten de school, verstrekt door een aan de school externe deskundige lesgever die eventueel fungeert in het stelsel van voordrachtgever of personeelslid is van een instelling voor hoger kunstonderwijs of deeltijds kunstonderwijs;

- bij topkunstenstatuut B: via individueel onderricht in een artistieke leercontext buiten de school, verstrekt door een aan de school externe deskundige lesgever die eventueel personeelslid is van een instelling voor hoger kunstonderwijs of deeltijds kunstonderwijs;

  • de vrijstellingen doen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging;
  • de individuele vrijstellingen worden schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd in het leerlingendossier.

De leerling kan van de selectiecommissie bijkomend het recht hebben verkregen om een bepaald aantal halve lesdagen (met een maximum van 90) per schooljaar gewettigd afwezig te zijn op school, met als doel om deel te nemen aan wedstrijden, stages, masterclasses of andere extramuros activiteiten die rechtstreeks aanleunen bij de artistieke discipline van de leerling.

De Vlaamse ministers bevoegd voor onderwijs en cultuur zijn samen bevoegd voor de instelling van de selectiecommissie die topkunstenstatuten toekent. De selectiecommissie hanteert selectiecriteria, waaronder minimaal het talentenprofiel van de leerling en het kwalitatief niveau van de schoolexterne lesgever of van de artistieke leercontext buiten de school.

Een schriftelijke en gemotiveerde aanvraag voor de toekenning van het topkunstenstatuut wordt ingediend door de betrokken personen (niet door de school) bij AGODI uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar. Een eventuele aanvraag moet elk jaar worden hernieuwd.

2.7. Vrijstelling algemene vorming in duale structuuronderdelen

De klassenraad kan beslissen om in duale structuuronderdelen leerlingen een vrijstelling te verlenen voor delen van of voor het geheel van de algemene vorming vanaf het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin de jongere de leeftijd van achttien jaar bereikt. De klassenraad voorziet in dat geval een alternatieve invulling van de vrijgekomen opleidingsonderdelen.

3. Spreiding van het lesprogramma

3.1. Spreiding lesprogramma in geval van ziekte, ongeval of specifieke onderwijsbehoeften

Voor een leerling die omwille van ziekte, ongeval of specifieke onderwijsbehoeften de volledige vorming van een bepaald leerjaar niet binnen één schooljaar kan volgen, kan de klassenraad een spreiding van het lesprogramma toestaan. Het is mogelijk om het lesprogramma van een leerjaar te spreiden over twee schooljaren, of om het lesprogramma van een graad te spreiden over drie schooljaren.

Deze vorm van flexibiliteit waarbij de studiebelasting over meerdere schooljaren wordt verdeeld, kan enkel in uitzonderlijke omstandigheden worden toegestaan en is geen afdwingbaar leerlingenrecht. De beslissingsbevoegdheid ligt volledig bij de klassenraad, zodat verificatie- en inspectiediensten geen individueel appreciatierecht zullen kunnen uitoefenen. De manier waarop het lesprogramma wordt opgedeeld (periodes, vakken, ...) zal in functie van de haalbaarheid voor de leerling en voor de school worden vastgelegd.

Bij spreiding van het lesprogramma van een leerjaar over twee schooljaren:

  • wordt de eindbeslissing over het al dan niet geslaagd zijn voor het desbetreffend leerjaar genomen na het tweede schooljaar;
  • vindt op het einde van het eerste schooljaar een tussentijdse evaluatie plaats over dat onderdeel van het lesprogramma dat door de leerling reeds effectief werd afgewerkt. Deze tussentijdse evaluatie wordt opgenomen in de notulen van de klassenraadsdeliberatie en zal worden meegenomen bij de eindevaluatie het daaropvolgende jaar. Op het proces-verbaal van het eerste schooljaar, wordt de leerling onder een specifieke categorie vermeld. Aan de leerling wordt na het eerste schooljaar enkel een attest van regelmatige lesbijwoning toegekend (zie model in bijlage 12 van omzendbrief SO 64).

Bij spreiding van het lesprogramma van een graad over drie schooljaren:

  • wordt de eindbeslissing over het al dan niet geslaagd zijn voor de desbetreffende graad genomen na het derde schooljaar;
  • vindt op het einde van zowel het eerste schooljaar als het tweede schooljaar vindt een tussentijdse evaluatie plaats over het onderdeel van het lesprogramma dat al door de leerling werd afgewerkt. Deze tussentijdse evaluatie wordt opgenomen in de notulen van de klassenraadsdeliberatie en zal worden meegenomen bij de eindevaluatie op het einde van het derde schooljaar. Op het proces-verbaal van het eerste schooljaar en op het proces-verbaal van het tweede schooljaar wordt de leerling onder een specifieke categorie vermeld en ontvangt hij telkens een attest van regelmatige lesbijwoning. Bij de eindevaluatie op het einde van het derde schooljaar wordt dan op dezelfde datum een studiebewijs over het eerste leerjaar én een studiebewijs over het tweede leerjaar toegekend. Een leerling kan uiteraard pas slagen in het tweede jaar als hij geslaagd is in het eerste leerjaar;
  • wordt de leerling de eerste twee schooljaren administratief ingeschreven in het eerste leerjaar van de graad.

Als de eindbeslissing na het tweede schooljaar (bij een spreiding over twee schooljaren) of na het derde schooljaar (bij een spreiding van een graad over drie schooljaren) "niet-geslaagd" is, dan kan de leerling het structuuronderdeel overzitten, eventueel opnieuw - mits akkoord van de klassenraad - op basis van het spreidingsprincipe. De spreiding kan dan concreet over één, twee of drie schooljaren gebeuren, in functie van die inhouden waarvoor het overzitten opportuun is.

In het geval van een spreiding van de graad over drie schooljaren, wordt er in dat geval ook een oriënteringsattest uitgereikt van het eerste leerjaar van de graad.

Bij schoolverandering is de nieuwe school niet verplicht om het systeem van spreiding van het lesprogramma over te nemen. Als de betrokken klassenraad van de nieuwe school daar wel toe bereid is, dan zullen de nodige afspraken met de klassenraad van de vorige school worden gemaakt.

Elke regelmatige leerling moet omwille van de financiering aan een bepaald structuuronderdeel gekoppeld worden. Daarom wordt, bij spreiding van het programma over drie schooljaren, de leerling gedurende de eerste twee schooljaren ingeschreven in het eerste leerjaar van de betrokken graad. In het derde schooljaar wordt de leerling ingeschreven in het tweede leerjaar van de betrokken graad.

Voor wat de normering voor financiering/subsidiëring, rationalisatie en programmatie betreft, wordt de leerling elk schooljaar voor een volle eenheid in aanmerking genomen op de gebruikelijke tellingsdatum.

Het is mogelijk om deze vrijstellingen te combineren met het systeem van spreiding van het lesprogramma (zie rubriek 2.2. van deze omzendbrief).

3.2. Spreiding lesprogramma in een 7de leerjaar tso of kso en HBO5-(basis)verpleegkunde

De opleidingen HBO5-(basis)verpleegkunde en binnen de 7de leerjaren kso of tso zijn sterk kwalificatieverhogend en moeten de tewerkstellingsperspectieven bevorderen. De aantrekkingskracht ervan kan toenemen door deze opleidingen te spreiden over het dubbele van de gebruikelijke studieduur. Hierdoor worden opleiding en werk makkelijker combineerbaar worden. In dat verband is het mogelijk om het lesprogramma te spreiden over het dubbele van de gebruikelijke studieduur.

Alle documenten over de spreiding van het lesprogramma worden per leerling ter beschikking gehouden van de verificatie- en inspectiediensten.

Als de eindbeslissing op het einde van de verdubbelde studieduur "niet-geslaagd" is, kan de leerling de opleiding (of module) overzitten, eventueel opnieuw - mits akkoord van de school - op basis van het spreidingsprincipe. Spreiding is mogelijk over de verdubbelde studieduur, of over de gebruikelijke studieduur (beperkt tot die inhouden waarvoor het overzitten opportuun is).

Op het einde van de "normale" studieduur voor de opleiding - de leerling heeft op dat moment de opleiding nog niet voltooid - wordt in het zevende leerjaar tso of kso een attest van regelmatige lesbijwoning uitgereikt (model = bijlage 10 van omzendbrief SO 64).

Voor wat de normering voor financiering/subsidiëring, rationalisatie en programmatie betreft, wordt de leerling enkel gedurende de gebruikelijke studieduur in aanmerking genomen op de gebruikelijke tellingsdatum.

4. Extra taallessen Nederlands

In het voltijds gewoon secundair onderwijs bestaan verschillende instrumenten om tegemoet te komen aan leerlingen die al dan niet uit het onthaalonderwijs komen en onvoldoende kennis hebben van de onderwijstaal: het organiseren van inhaallessen, de vrije invulling van het complementair gedeelte, het individueel vrijstellen voor één of meer volledige vakken (zie rubriek 2.1 van deze omzendbrief).

Het schoolbestuur beslist zelf of zijn school/scholen met deze instrumenten werkt en het behoort tot de bevoegdheid van de klassenraad en desgevallend de betrokken personen om te beslissen of één of meer van deze instrumenten wordt ingezet voor een individuele leerling.

Daarnaast is er het instrument van extra taallessen Nederlands voor leerlingen met onvoldoende kennis van de onderwijstaal. Deze extra taallessen kunnen oplopen tot maximaal drie uur per week bovenop de lessentabel van het structuuronderdeel waarin de leerling is ingeschreven. Het volgen van de extra taallessen is een verplichting voor de leerling.

Na het fiat van het schoolbestuur om met extra taallessen Nederlands te werken, is het de klassenraad die beslist of een individuele leerling extra taallessen moet volgen. Om te garanderen dat de kennis van het Nederlands vanuit een breed perspectief wordt beoordeeld (niet alleen als vak maar als onderwijstaal), moet de klassenraad voor wat het onderwijzend personeel betreft minstens samengesteld zijn uit leraren van de basisvorming. Deze minimumvoorwaarde sluit niet uit dat de klassenraad kan worden uitgebreid met andere leraren of personen (bv. een CLB-medewerker).

De begeleidende klassenraad beslist op basis van de evaluatie van de voortgang die de betrokken leerling maakt over de duur van de extra taallessen Nederlands tijdens het schooljaar. Het kan bijvoorbeeld voor een leerling volstaan om gedurende tien weken extra taallessen te volgen, een andere leerling kan baat hebben bij extra taallessen Nederlands gedurende het volledige schooljaar.

Doordat de extra taallessen Nederlands boven op het reguliere leerprogramma komen, staan deze extra taallessen Nederlands los van de evaluatie en de studiebekrachtiging gekoppeld aan het structuuronderdeel waarvoor de leerling is ingeschreven.

Voor de organisatie van deze extra taallessen Nederlands kan een school putten uit de reguliere omkadering. Scholen kunnen hiervoor ook middelen bundelen (bv. overdracht van uren-leraar) en leerlingen uit verschillende scholen bundelen en samen extra taallessen Nederlands laten volgen.

Scholen die in aanmerking komen voor het extra werkingsbudget voor een "offensief Nederlands voor leerlingen in het gewoon secundair onderwijs die het Nederlands onvoldoende beheersen", kunnen ook van deze middelen gebruik maken om deze extra taallessen te organiseren (zie omzendbrief SO 16).

5. Samenwerking met andere partners

Naadloze flexibele trajecten (NAFT) kunnen - na aanmelding door een Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) - ingezet worden in functie van leerlingen bij wie schooluitval en/of ongekwalificeerde uitstroom dreigt omwille van pedagogische, juridische, sociale en/of persoonlijke redenen. Aangezien NAFT wordt aangeboden door schoolexterne organisaties die erkend zijn door het agentschap Opgroeien en het onderwijstraject van een leerling tijdelijk onderbroken wordt (weliswaar steeds met het oog op terugkeer naar de onderwijsinstelling of aansluiting op de arbeidsmarkt), gaat deze omzendbrief er niet dieper op in. Meer informatie over NAFT is te vinden in deze omzendbrief.

5.1. Lesbijwoning in een andere school

De mogelijkheid wordt voorzien dat enkele leerlingen of zelfs alle leerlingen van een klasgroep van het gewoon voltijds secundair onderwijs of van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4 gedurende een deel of het volledige schooljaar bepaalde lessen volgen in een andere school voor voltijds gewoon secundair onderwijs. Hieronder wordt dan verstaan:

  • een andere school dan de school waarin de leerling is ingeschreven;
  • een andere school van hetzelfde of een ander schoolbestuur;
  • lesverstrekking door onderwijzend personeel van de andere school;
  • mobiliteit van leerlingen naar de andere school.

Scholen kunnen van deze mogelijkheid gebruik maken om uiteenlopende redenen, bv.:

  • beschikbaarheid van specifieke of meer moderne didactische apparatuur;
  • aanwezigheid van bijzondere expertise of knowhow in een bepaald vakgebied;
  • verzekerde lesverstrekking bij afwezigheid van eigen leraar (door ziekte, bedrijfsstage, ...);
  • keuzeverruiming voor leerlingen binnen het complementair vakkenpakket;
  • een leerling van een andere opleiding laten "proeven" met het oog op eventuele heroriëntering;
  • faciliteren van schoolbegeleide vormen van werkplekleren.

Dergelijke samenwerking tussen scholen is aan een aantal gecumuleerde voorwaarden onderworpen:

  • de regeling wordt in het schoolreglement opgenomen, zodat de betrokken personen er vooraf op de hoogte van zijn;
  • uitsluitend het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven, is op de leerling van toepassing;
  • de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden van de samenwerkende scholen;
  • uitsluitend de school waar de leerling is ingeschreven, is bevoegd en verantwoordelijk voor evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg;

  • de leraren van de andere school die aan de leerling lesgeven:

- maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden als de scholen tot hetzelfde schoolbestuur behoren. De eindverantwoordelijkheid voor de onderwijsverstrekking in beide scholen ligt immers bij eenzelfde schoolbestuur;

- maken raadgevend deel uit van de bevoegde klassenraden als de scholen niet tot hetzelfde schoolbestuur behoren.

  • de samenwerking tussen de scholen wordt vastgelegd in een overeenkomst die in beide scholen ter inzage moet liggen met het oog op administratieve controle door de verificatie en de externe kwaliteitscontrole door de onderwijsinspectie. Deze overeenkomst moet minimaal volgende elementen bevatten:

- de samenwerkende scholen, met duidelijke vermelding van de school waar de leerling is ingeschreven;

- de invulling van de samenwerking (waarbij o.a. organisatorische, materiële, infrastructurele en didactische aspecten aan bod kunnen komen afhankelijk van de situatie);

- de looptijd van de samenwerking (eventueel schooljaaroverstijgend);

- duidelijke afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg.

  • een leerling van het buitengewoon secundair onderwijs:

- kan maximaal halftijds een deel van de vorming bijwonen in het gewoon voltijds secundair onderwijs, d.w.z. maximaal voor de helft van de wekelijkse lesuren van het structuuronderdeel van het buitengewoon secundair onderwijs waar de leerling is ingeschreven;

- kan eenmalig gedurende maximum twee schooljaren voltijds de lessen bijwonen in het gewoon secundair onderwijs, met het oog op een overstap naar het gewoon voltijds onderwijs. Een leerling die op deze manier twee schooljaren les volgt in het gewoon onderwijs, heeft een onverkort recht op inschrijving in de school voor gewoon onderwijs. Als de leerling en betrokken personen beslissen om over te stappen naar het gewoon onderwijs, overleggen de school voor gewoon onderwijs, de school voor buitengewoon onderwijs, het CLB, de betrokken personen en het leersteuncentrum over de overname van de ondersteuning;

- deze regeling is voor een leerling van het buitengewoon secundair onderwijs gedurende hetzelfde schooljaar niet combineerbaar met lesbijwoning in een andere school voor buitengewoon secundair onderwijs (zie rubriek 10.3.2. van omzendbrief SO/2011/03/BuSO).

5.2. Samenwerking voor de organisatie van een zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt

Voor de organisatie van een zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt kan een school voor voltijds secundair onderwijs samenwerken met:

  • één of meer andere scholen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen;
  • één of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;
  • andere organisaties of bedrijven uit de publieke of private sector.

Het verstrekken van het opleidingsprogramma in zijn geheel blijft uiteraard het alleenrecht van de betrokken school voor voltijds secundair onderwijs.

Samenwerking voor de organisatie van een zevende leerjaar gericht op instroom op de arbeidsmarkt moet toelaten om bv. expertise in te huren of gebruik te maken van up-to-date materiële en infrastructurele voorzieningen, maar ook om een deel van het opleidingsprogramma in de andere instelling te verstrekken.

Binnen het samenwerkingsverband is de school voor voltijds secundair onderwijs altijd de coördinerende school. Enkel de coördinerende school is bevoegd en verantwoordelijk voor inschrijving (steeds voor het volledige zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt) van leerlingen, programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg. De regelgevende bepalingen op het vlak van financiering of subsidiëring zijn enkel van toepassing zijn op de coördinerende school.

De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden opgenomen:

  • de partners waarmee wordt samengewerkt;
  • de coördinerende school;
  • de invulling van de samenwerking;
  • de looptijd van de samenwerking;
  • de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd;
  • de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie van een 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten.

De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de school of de scholen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve controle door de verificatie en externe kwaliteitscontrole door de onderwijsinspectie.

Voor 7de leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt gelden bijzondere toelatingsmogelijkheden (zie verder in deze omzendbrief), en mogelijkheden om vrijstelling van bepaalde programmaonderdelen te verlenen en om de opleiding over het dubbele van de gebruikelijke studieduur te spreiden (zie omzendbrief SO/2005/04 i.v.m. wettiging van afwezigheden).

Een coördinerende school kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een partner waarmee wordt samengewerkt. Tenzij de overdracht plaats vindt naar een andere school voor secundair onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs, worden de betrokken uren-leraar beschouwd als uren-leraar die worden aangewend voor gastleraren via omzetting naar een krediet (zie ook omzendbrief SO 55 i.v.m. de vaststelling van het pakket uren-leraar).

5.3. Bijzonder kwalificerend traject in de derde graad (vanaf 1 september 2024)

Een bijzonder kwalificerend onderwijstraject in de derde graad is een individueel traject op basis van de onderwijsbehoeften van een leerling die worden vastgesteld door de klassenraad.

Bij de organisatie van een structuuronderdeel van de derde graad en uitsluitend voor een leerling die ongekwalificeerd dreigt uit te stromen én voor wie de school reeds schoolinterne trajecten doorliep waarmee niet het verhoopte resultaat werd bereikt, kan in die uitzonderlijke gevallen voor het realiseren van een bijzonder kwalificerend onderwijstraject een school samenwerken met:

  • één of meer andere scholen voor secundair onderwijs of centra voor volwassenenonderwijs;
  • één of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;
  • andere organisaties of bedrijven uit de publieke of private sector.

De klassenraad kan een bijzonder kwalificerend onderwijstraject voorstellen, waarbij de school - na akkoord van het CLB en na instemming van de betrokken personen - het traject uitwerkt met één of meerdere partners.

Het onderwijstraject wordt opgestart nadat het aanvaard werd door de partner(s) waarmee wordt samengewerkt. Het onderwijstraject wordt op regelmatige tijdstippen door de klassenraad in samenspraak met de betrokken personen, het CLB en de partners van het samenwerkingsverband geëvalueerd en indien nodig bijgestuurd. De school voor secundair onderwijs blijft altijd verantwoordelijk voor de leerling.

Een bijzonder kwalificerend onderwijstraject blijft gericht op het behalen van een kwalificatie. Concreet gaat het om de volgende kwalificaties:

  • in een studierichting van de doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso: het diploma secundair onderwijs – onderwijskwalificatie niveau 4;
  • in een studierichting van de dubbele finaliteit – kso of tso: het diploma secundair onderwijs – onderwijskwalificatie niveau 4 of een onderliggende beroepskwalificatie;
  • in een studierichting van de arbeidsmarktfinaliteit – bso: het diploma secundair onderwijs – onderwijskwalificatie niveau 3, het getuigschrift tweede graad – onderwijskwalificatie niveau 2 (voor die leerlingen die via een flexibele instap vanuit de tweede graad ingestapt zijn in de derde graad duaal, zonder de algemene vorming van de tweede graad te hebben behaald) of een onderliggende beroepskwalificatie.

Binnen het samenwerkingsverband is de school voor voltijds secundair onderwijs waar de leerling is ingeschreven altijd de coördinerende school. Uitsluitend de school is bevoegd en verantwoordelijk voor inschrijving van leerlingen, programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg. De regelgevende bepalingen op het vlak van financiering of subsidiëring zijn enkel van toepassing zijn op de coördinerende school.

De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden opgenomen:

  • de partners waarmee wordt samengewerkt;
  • de coördinerende school;
  • de invulling van de samenwerking;
  • de looptijd van de samenwerking;
  • de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd;
  • de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie van een zevende leerjaar kso of tso of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten.

De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de school of de scholen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve controle door de verificatie en externe kwaliteitscontrole door de onderwijsinspectie.

Een coördinerende school kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een partner waarmee wordt samengewerkt. Tenzij de overdracht plaats vindt naar een andere school voor secundair onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs, worden de betrokken uren-leraar beschouwd als uren-leraar die worden aangewend voor gastleraren via omzetting naar een krediet (zie omzendbrief SO 55 i.v.m. de vaststelling van het pakket uren-leraar).

5.4. Samenwerking met het volwassenonderwijs voor de organisatie van OKAN

Voor de organisatie van het onthaaljaar kan een school voor leerlingen die ten minste de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt, samenwerken met één of meerdere centra voor volwassenenonderwijs en/of centra voor basiseducatie. Alle informatie hierover is terug te vinden in punt 2.4. van omzendbrief SO 75.

6. Evaluatie en studiebekrachtiging

Op het vlak van evaluatie en studiebekrachtiging zijn er verschillende flexibiliseringsmogelijkheden:

  • Evaluatie en toelatingsvoorwaarden per graad;
  • Vroegtijdige studiebekrachtiging (vóór 30 juni) biedt mogelijkheden om een sluitstuk te voorzien aan een flexibel traject in de vorm van een snellere studiebekrachtiging;
  • Overgang naar een volgend leerjaar met tekorten heeft voor bepaalde programmaonderdelen van het onderliggend leerjaar;
  • Flexibele instap in een duale opleiding in de 3de graad.

Meer informatie hierover vindt u terug in rubrieken 9.1., 10.1.2. en 10.1.5. van omzendbrief SO 64 en in rubriek 5.2 van omzendbrief SO/2019/01.