Structuur en organisatie van de graduaatsopleiding Basisverpleegkunde

1. Opzet

Deze omzendbrief geeft een omstandige toelichting enerzijds bij de structuur en organisatie van de graduaatsopleiding Basisverpleegkunde en anderzijds bij de toelatingsvoorwaarden, de evaluatie, de studiebekrachtiging en financiering van deze opleiding. Daarnaast herneemt deze omzendbrief ook de elementen die zijn opgenomen in het Afsprakenkader Graduaatsopleiding Basisverpleegkunde (zie bijlage 1) in verband met de studieomvang, de domeinen en settings van klinisch onderwijs en de gedragsindicatoren die samen met de domeinspecifieke leerresultaten werden ontwikkeld.

Op 28 juni 2023 werd het beroep van basisverpleegkundige ingeschreven in de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Door die wetswijzing wordt het beroep van verpleegkundige in de toekomst vervangen door enerzijds het nieuwe beroep van "basisverpleegkundige" en anderzijds het beroep van "verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg". Die wijziging maakt het ook mogelijk om in Vlaanderen een onderscheid te maken tussen de twee opleidingen tot verpleegkundige. De bacheloropleiding biedt de opleiding tot verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg aan, terwijl de hbo5-opleiding Verpleegkunde wordt omgevormd tot een graduaatsopleiding die leidt naar het nieuwe beroep van basisverpleegkundige.

Het belang van het beroep van verpleegkundige in de gezondheidszorg kan niet genoeg worden benadrukt. De basisverpleegkundige is "een beoefenaar van de verpleegkunde die autonoom kan handelen in minder complexe situaties. In complexere situaties werkt hij/zij binnen een gestructureerd zorgteam in nauwe samenwerking met de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg en/of de arts."

Ook bij de basisverpleegkundige is de autonomie van groot belang. Autonomie vormt mee de essentie van de complementariteit van de basisverpleegkundigen en de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg.

De initiële inschatting van de mate van de complexiteit van de situatie gebeurt door de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of door de arts wanneer de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg geen deel uitmaakt van het team. Zij zorgen ook, wanneer ze dit nodig achten, voor een herbeoordeling van de complexiteit van de situatie. Uitsluitend in het geval van technische prestaties die gedurende een periode van minder dan 24 uur moeten worden uitgevoerd, kan de initiële inschatting van de complexiteit van de situatie worden uitgevoerd door de basisverpleegkundige.

De basisverpleegkundige is dan ook breed inzetbaar in de gezondheids- en welzijnszorg, onder meer in de eerstelijnsgezondheidszorg, thuisverpleging, ziekenhuiszorg, geestelijke gezondheidszorg, ouderenzorg, welzijnszorg, …

Deze omzendbrief is van toepassing op de opleiding Basisverpleegkunde vanaf 1 september 2025. Voor de bepalingen met betrekking tot de hbo5-opleiding Verpleegkunde en de opleiding Basisverpleegkunde voor de cursisten die tijdens de schooljaren 2023-2024 en 2024-2025 gestart zijn, zie omzendbrief SO 2008/04.

2. Opleidingsstructuur en-programma

2.1. Opleidingsprogramma

Een van de belangrijkste uitgangspunten bij de omvorming naar de graduaatsopleiding Basisverpleegkunde is dat de opleiding tot het niveau hoger onderwijs behoort, maar georganiseerd wordt door scholen voor voltijds secundair onderwijs in een samenwerkingsverband met een hogeschool. Bij de omvorming wordt ervoor geopteerd om, voor zover dat opportuun is, de opleiding zo veel mogelijk te laten aansluiten bij de methodiek van het hoger onderwijs. Dat staat een grotere flexibiliteit in de vormgeving van de opleiding toe, waardoor die meer kan worden aangepast aan het doelpubliek van de opleiding, namelijk volwassenen.

De vormgeving van het curriculum van een graduaatsopleiding is gestart met de opmaak van een beroepskwalificatie en een onderwijskwalificatie niveau 5. Deze werden op 12 januari 2024 erkend door de Vlaamse Regering en zijn opgenomen in bijlage 2 en bijlage 3. De competenties, vaardigheden en kennis uit de beroepskwalificatie worden opgenomen in domeinspecifieke leerresultaten (DLR). Deze DLR werden gevalideerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) en beschrijven leerresultaten als competenties of als een samenhangend geheel van kennis, vaardigheden en attitudes. Deze DLR zijn opgenomen in bijlage 4.

Bij de opmaak van de DLR voor de opleiding Basisverpleegkunde werden ook bijhorende gedragsindicatoren geformuleerd. Deze gedragsindicatoren zijn opgenomen in bijlage 5 en worden in rekening genomen bij het vormgeven van de opleiding Basisverpleegkunde.

Elk samenwerkingsverband maakt op basis van die DLR het opleidingsprogramma op en kan ervoor opteren om ook opleidingsspecifieke leerresultaten op te maken. Deze maken dan deel uit van het opleidingsdossier (zie verder onder punt 5) dat wordt ingediend bij de NVAO en de Onderwijsinspectie.

De opleiding moet voldoen aan:

1° de bepalingen die de toegang reguleren tot de titel van basisverpleegkundige, vermeld in de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015;

het koninklijk besluit van 20 september 2023 bepalende de lijst van de verpleegkundige technische verstrekkingen betreffende de basisverpleegkundige, alsmede hun uitoefeningsvoorwaarden (gewijzigd door de Koninklijke besluiten van 14 april 2024 – zie ar_20_09_2023_-_aesi_-_version_coordonnee_mai_2024.pdf (belgium.be voor een gecoördineerde versie);

3° wat de eerste 60 studiepunten betreft, het koninklijk besluit van 12 januari 2006 tot vaststelling van de verpleegkundige activiteiten die de zorgkundigen mogen uitvoeren en de voorwaarden waaronder de zorgkundigen deze handelingen mogen stellen.

De secundaire school en de hogeschool bepalen voor de opleiding Basisverpleegkunde gezamenlijk het opleidingsprogramma en de structuur, die bestaan uit een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen, rekening houdend met de volgende voorwaarden:

1° de standaard duurtijd van de opleiding is drie jaar, verdeeld over zes semesters;

2° de opleiding omvat ten minste 3800 uren theoretisch en klinisch onderwijs,

  • waarvan minimaal 1900 uur klinisch onderwijs. Daarvan kan maximum 20% uit simulatieonderwijs bestaan, zijnde onderwijs in basisverpleegkundige handelingen binnen niet-levensechte situaties;
  • en minimaal 1900 uur theoretisch onderwijs. Daarvan kan maximum 60% worden ingericht als interactief afstandsonderwijs;

3° de studieomvang van elk opleidingsonderdeel wordt uitgedrukt in gehele studiepunten, met een minimum van 3 studiepunten.

Een studiepunt wordt gedefinieerd als een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid die overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten. Die studiepunten drukken de studiebelasting voor de cursist uit, zowel binnen en buiten de school, als binnen en buiten de lesuren. De 1900 uren klinisch onderwijs en theoretisch onderwijs worden telkens gelijkgesteld met 90 studiepunten.

Op basis van deze gelijkstelling, is er een vork van studiebelasting voor de cursist voor elk van de 2 onderdelen van 2250 tot 2700 uur, namelijk

  • 90 studiepunten * 25 uur = 2250 uren en
  • 90 studiepunten * 30 uur = 2700 uren

De studiebelasting van het klinisch onderwijs omvat niet enkel de uren stage, maar ook de voorbereidingen, verwerking, verslaggeving, examens, intervisie, portfolio,… van de cursist. Tijdens de stage geldt de uurregeling en arbeidstijd van de stageplek. Het aantal uren kan op basis daarvan worden berekend.

Voor de studiebelasting van het theoretisch onderwijs moet een school per onderdeel van de opleiding bepalen hoe de verhouding tussen contacturen en voorbereiding, verwerking, toetsing, … wordt vastgelegd.

Zo kan bijvoorbeeld

  • 1 uur theorieles leiden tot 4 uur zelfstudie en 1 uur examen (dus 6 uren studiebelasting in totaal)
  • 1 uur praktijkles leiden tot 1 uur voorbereiding en 2 uur examen (dus 4 uren studiebelasting in totaal)

Voor elk opleidingsonderdeel wordt een zogenaamde "ECTS-fiche" (European Credit Transfer and accumulation System) opgemaakt. De ECTS-fiche is een document waarmee de cursist wordt geïnformeerd over de doelstellingen en de inhoud van een bepaald opleidingsonderdeel en de bijhorende onderwijsleeractiviteiten en evaluatieactiviteiten. De fiche beschrijft onder andere de competenties die een cursist verwerft in het opleidingsonderdeel en de vereiste voorkennis. De fiche geeft dus mogelijke volgtijdelijkheden binnen de opleiding aan maar kan ook door een cursist worden gebruikt om aan te tonen welke kennis en competenties hij heeft verworven (bijvoorbeeld om een vrijstelling aan te vragen). Meer informatie hierover kan worden gevonden in de ECTS Users’ Guide.

2.2. Zorgkundige

Het samenwerkingsverband moet het programma zo opmaken dat elke cursist die de eerste 60 studiepunten van de opleiding behaalt, is opgeleid om te voldoen aan het koninklijk besluit dat de verpleegkundige activiteiten die de zorgkundigen mogen uitvoeren, vaststelt. Cursisten die geslaagd zijn voor die eerste 60 studiepunten, ontvangen de beroepskwalificatie Zorgkundige en kunnen een registratie als zorgkundige aanvragen.

2.3. Cursistentrajecten

De graduaatsopleiding Basisverpleegkunde kan starten op 1 september en op 1 februari. De directie of (toelatings)klassenraad heeft de mogelijkheid om een cursist, na de start van een module, alsnog laattijdig te laten instromen.

Bij de inschrijving worden de gegevens van de cursist uitgewisseld via Discimus. Zie de omzendbrief NO/2012/01 voor meer informatie.

Een school kan ervoor kiezen om opleidingsonderdelen te organiseren per semester of per schooljaar. De school schrijft cursisten dan ook in voor een semester of voor een schooljaar. Ze kan de opleidingsonderdelen namelijk organiseren per semester of per schooljaar.

Een school moet ten minste een standaardtraject met een studieomvang van 27 tot 33 studiepunten per semester of 54 tot 66 studiepunten per schooljaar aanbieden aan cursisten. Van cursisten wordt verwacht dat ze zich inschrijven voor dat standaardtraject, tenzij de klassenraad toestemming geeft om een ander traject te volgen. Dat kan bijvoorbeeld voor werkstudenten die geen volledig traject kunnen volgen of voor studenten die vrijstellingen verkregen. Maar het kan ook dat een cursist niet slaagt voor een bepaald opleidingsonderdeel en dat de klassenraad hem toestemming geeft om zich in te schrijven voor het vervolg van het standaardtraject, samen met de opleidingsonderdelen waarvoor hij niet was geslaagd. Cursisten die niet het standaardtraject volgen, kunnen dus afwijken van het bovenstaande aantal studiepunten.

3. Klinisch onderwijs / stages

3.1. Verplichte stages

De cursisten in de opleiding Basisverpleegkunde moeten verplicht stage lopen in ten minste volgende domeinen en settings:

1° Domeinen:

  • heelkunde;
  • geneeskunde;
  • ouderenzorg;
  • geestelijke gezondheidszorg
  • eerstelijnszorg;

2° Settings:

  • een ziekenhuis;
  • een andere al dan niet residentiële setting.

De domeinen en settings kunnen met mekaar gecombineerd worden, een cursist kan bijvoorbeeld een stage heelkunde en een stage ouderenzorg in een ziekenhuis lopen.

De domeinen waarin verplicht een stage dient te worden gelopen zijn generiek en breed bepaald. We willen de cursisten de kans geven om in verschillende contexten in de eerste lijn stage te lopen.

Bijkomend geeft bovenstaande lijst van domeinen en settings heel veel mogelijkheden om verschillende contexten te leren kennen, wat een verrijking is voor de stagiair. Het voordeel hierbij is dat er meer stageplaatsen voorhanden zijn. Op deze wijze kan de school, aan de hand van de stagedoelstellingen, de meest kwaliteitsvolle klinische onderwijsplaatsen aanbieden op maat van de stagiair. Bijkomend kunnen er ook klinische onderwijsplaatsen die niet zo bekend zijn bij de cursisten in de verf gezet worden. Door deze werkwijze kan een cursistgerichte klinische onderwijsleerlijn opgemaakt worden, rekening houdend met de te bereiken stagedoelstellingen.

In de opleiding Basisverpleegkunde kunnen stages zonder uitzondering worden georganiseerd conform de dienstregeling van de instelling; het principieel verbod op stages op zon- en feestdagen en op nachtstages geldt hier totaal niet.

3.2. Bijkomende mogelijkheden

1° In het tweede en derde jaar van de opleiding kan de mogelijkheid worden voorzien voor de cursisten om een internationale stage te lopen.

2° In het derde jaar van de opleiding kan een keuzestage worden voorzien door een school (op bijvoorbeeld materniteit, pediatrie, intensieve zorgen, een spoeddienst, neonatologie, een operatiekwartier, dialysecentrum, …). Het gaat hier om een mogelijkheid, en dit om kwaliteitsvolle stages voor alle cursisten uit de verschillende opleidingen uit de zorgladder mogelijk te maken.

3° In het derde jaar van de opleiding wordt er gestreefd naar het structureel inbouwen van een leerwerkplaats met andere cursisten uit de verschillende opleidingen tot gezondheidszorgberoepen.

3.3. Leerdoelen van alle stages

Voor alle stages, zowel de stages in de verplichte domeinen en settings als in de keuzestages, geldt dat per stageplaats de leerdoelen moeten worden bepaald en in de stageactiviteitenlijst worden opgenomen.

De cursisten moeten voorbereid zijn op de stage, in functie van wat de cursist op stage dient te leren, zodat de leerdoelen kunnen worden behaald.

4. Kwaliteitszorg

Naast de opdrachten die het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs aan de onderwijsinspectie toekent, beoordeelt de onderwijsinspectie in samenwerking met de NVAO de kwaliteit van de opleiding Basisverpleegkunde. Dat betekent dat de onderwijsinspectie alleen bevoegd blijft voor het uitvoeren van de andere kwaliteitsopdrachten, zoals bewoonbaarheid, hygiëne en veiligheid.

De NVAO stelt een commissie samen die de beoordeling uitvoert. Deze commissie bestaat uit specifieke deskundigen die een oordeel kunnen uitspreken over de (potentiële) kwaliteit van de opleiding. Om te kunnen inspelen op de context van de opleiding, wordt het samenwerkingsverband betrokken bij de samenstelling van de commissie.

Een commissie telt minimaal vijf leden, waaronder twee leden van de Onderwijsinspectie en een cursist, en wordt bijgestaan door een procescoördinator van de NVAO en eventueel een externe secretaris. Beiden maken geen deel uit van de commissie.

Om een objectieve en eerlijke beoordeling mogelijk te maken, moet de commissie onafhankelijk van het samenwerkingsverband kunnen werken. Dit betekent dat de leden in de vijf jaren voorafgaand aan de aanstelling van de commissie geen relaties of banden hebben met het samenwerkingsverband die de opleiding aanbiedt. Alle commissieleden, de secretaris en de procescoördinator ondertekenen een deontologische code. Deze deontologische code wordt gepubliceerd op de website van de NVAO en de Onderwijsinspectie.

De Vlaamse Regering legde voor de graduaatsopleiding Basisverpleegkunde een beoordelingskader vast waarin de volgende elementen bepaald zijn:

1° de wijze waarop de kwaliteitsverwachtingen, het beantwoorden aan de onderwijsregelgeving en de relevante regelgeving over het beroep zullen worden getoetst;

2° de beoordelingsschaal en de beslisregels;

3° de stappen in het beoordelingsproces;

4° de vorm en de inhoud van het opleidingsdossier.

Dit beoordelingskader is bijgevoegd als bijlage 6. Het bevat het beoordelingsprincipe en de te volgen beoordelingsprocedure bij elk van de aanvraagronden in zowel het proces van de omvorming als in het proces van de opleidingsaccreditatie.

Het beoordelingsprincipe bevat twee aspecten, enerzijds de beoordelingsgrond op basis waarvan de beoordeling van de kwaliteit van de opleiding gebeurt, en anderzijds de beoordelingsschaal en beslisregel die de commissie hanteert voor haar gemotiveerd advies over de (potentiële) kwaliteit van de opleiding.

De kwaliteit van een opleiding wordt aangetoond aan de hand van de negen decretaal vastgelegde facetten. Deze geven de opleidingen een houvast bij het onderbouwen van de kwaliteit in het opleidingsdossier.

De beoordelingsprocedure beschrijft de wijze waarop de beoordeling wordt georganiseerd.

De beschreven kwaliteitsverwachtingen, de vigerende regelgeving en het beoordelingskader vormen de basis voor het beoordelen van de kwaliteit tijdens de verschillende fases van de erkenning en accreditatie van de opleiding.

4.1. Beoordeling van de potentiële kwaliteit

De beoordeling van de potentiële kwaliteit zal gefaseerd gebeuren en start vanaf januari 2025. Het samenwerkingsverband dient steeds een aanvraagdossier in maar heeft hier de keuze tussen de indiening van een aanvraag op basis van een volledig dossier (alle leerjaren omvattend) of een ontwikkelingsgerichte en gefaseerde aanpak in januari 2025, januari 2026 en januari 2027. Het samenwerkingsverband dient een opleidingsdossier in per school.

Het samenwerkingsverband kan dus uiterlijk 1 januari 2025, uiterlijk 1 januari 2026 en uiterlijk 1 januari 2027 een volledig aanvraagdossier indienen voor het verkrijgen van een erkenning tot het einde van het schooljaar 2029-2030.

Voor aanvragen uiterlijk 1 januari 2025 en 1 januari 2026 kan het samenwerkingsverband ook kiezen voor een gefaseerd aanvraagdossier met oog op het verkrijgen van een erkenning met beperkte geldigheidsduur van één schooljaar.

Voor opleidingen die kiezen voor deze gefaseerde aanpak ligt de focus in de eerste fase op de visie op de opleiding en de eerste 60 studiepunten. In de tweede fase ligt de focus op de operationalisering van de visie en de eerste 120 studiepunten. In de laatste fase ligt de complete nieuwe opleiding voor, inclusief de volledige 180 studiepunten. Een opleiding kan er echter ook voor kiezen om al in januari 2025 of januari 2026 een volledig opleidingsdossier in te dienen.

In 2025 en 2026 leidt de beoordeling van de potentiële kwaliteit van de opleiding tot het volgende advies:

Gunstig advies

Indien het opleidingsdossier volledig is en alle negen facetten als voldoende worden beoordeeld dan is de potentiële kwaliteit van de opleiding verifieerbaar aangetoond. Dit houdt in dat de Vlaamse Regering de opleiding kan erkennen.

Gunstig advies met een beperkte geldigheidsduur

Indien het opleidingsdossier niet volledig is of indien een of meerdere van de negen facetten als onvoldoende wordt beoordeeld dan is de potentiële kwaliteit van de gehele opleiding in opbouw niet verifieerbaar aangetoond. Dit advies houdt in dat de potentiële kwaliteit van de opleiding binnen een jaar opnieuw wordt beoordeeld.

In 2027 leidt de beoordeling van de potentiële kwaliteit van de opleiding tot één van de volgende adviezen aan de Vlaamse Regering:

Gunstig advies

Indien alle negen facetten als voldoende worden beoordeeld dan is de potentiële kwaliteit van de opleiding verifieerbaar aangetoond. Dit houdt in dat de Vlaamse Regering de opleiding kan erkennen.

Ongunstig advies

Indien een of meerdere van de negen facetten als onvoldoende wordt beoordeeld dan kan de potentiële kwaliteit van de opleiding niet verifieerbaar worden aangetoond. Dit houdt in dat de Vlaamse Regering de opleiding niet kan erkennen.

In de loop van de kalenderjaren 2027 en 2028 volgt ten minste één opvolgingsbezoek in elk samenwerkingsverband. De erkenning van de opleiding loopt tot eind augustus 2030 en uiterlijk op 31 oktober 2029 moet het accreditatieproces opgestart worden.

4.2. Beoordeling van de gerealiseerde kwaliteit

De beoordeling van de gerealiseerde kwaliteit vindt plaats in het schooljaar 2029-2030. Opleidingen dienen een aanvraag voor de accreditatie uiterlijk 31 oktober 2029 in. Vanaf dan start de accreditatiecyclus.

Bij de aanvraag voor de accreditatie dient de opleiding een Zelfevaluatierapport op te stellen, dat de commissie inzicht verschaft in wat de opleiding beoogt, hoe ze dit realiseert, hoe wordt vastgesteld dat wat beoogd werd, gerealiseerd is en hoe de opleiding investeert in een voortdurende ontwikkeling van de kwaliteit. Er is aandacht voor de context waarbinnen de opleiding wordt aangeboden en voor de wijze waarop interne en externe stakeholders, peers en deskundigen betrokken worden bij de opleiding. Er wordt verwezen naar de onderwijsreglementering en, in voorkomend geval, andere relevante regelgeving.

Het Zelfevaluatierapport moet de commissie in staat stellen een onderzoek te voeren naar de antwoorden op de vier samenhangende vragen. Het is een resultaat van de eigen reflectie en zelfevaluatie van de opleiding (samenwerkingsverband) over de kwaliteit in het algemeen en ten aanzien van de kwaliteitsverwachtingen.

Doordat het om een graduaatsopleiding (Europees) niveau 5 gaat die zal worden geaccrediteerd, wordt de samenstelling van de commissie en de coördinatie van het accreditatieproces bij de NVAO gelegd. Hetzelfde geldt voor het samenstellen van het onderzoeksteam bij het beoordelen van de potentiële kwaliteit. De onderwijsinspectie is immers geen erkend accreditatieorgaan, maar de expertise van de onderwijsinspectie wordt meegenomen in zowel het erkenningsproces als het accreditatieproces door de inspectie aan te wijzen als vast lid van de commissie en ze ook in alle andere stappen te betrekken.

Het resultaat van het onderzoek leidt tot een accreditatiebesluit. Dat besluit kan de volgende beoordelingen inhouden: "gunstig", "gunstig met beperkte geldigheidsduur" of "ongunstig". Als het besluit ongunstig is, betekent dat een stopzetting van de opleiding. Als het gaat om een besluit dat gunstig is met voorwaarden beperkt in tijd, krijgt de school maximaal twee schooljaren om aan de voorwaarden te voldoen.

Om de vijf jaar moet het accreditatieproces doorlopen worden.

Het sjabloon voor het aanvraagdossier voor de omvorming en voor de accreditatie is bijgevoegd als bijlage 7.

5. Toegang

In de graduaatsopleiding Basisverpleegkunde gelden volgende gezamenlijke toelatingsvoorwaarden:

1° voldaan hebben aan de leerplicht;

2° in het bezit zijn van een van de volgende studiebewijzen:

  • een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, uitgereikt tot en met het schooljaar 2023-2024;
  • een diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 3, uitgereikt vanaf het schooljaar 2024-2025;
  • een diploma van het secundair onderwijs, uitgereikt tot en met het schooljaar 2024-2025;
  • een diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 4, uitgereikt vanaf het schooljaar 2024-2025;
  • een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden;
  • een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden;
  • een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie;
  • een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;
  • een diploma van het hoger beroepsonderwijs;
  • een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;
  • een diploma van bachelor of master;
  • een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de studiebewijzen, vermeld in punt a) tot en met i). Bij gebrek aan een dergelijke erkenning kan de klassenraad personen die in een land buiten de Europese Unie een studiebewijs hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de opleiding.

In het schoolreglement van de school kunnen afwijkende toelatingsvoorwaarden worden opgenomen. Deze afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen alleen rekening houden met de volgende elementen:

  • humanitaire redenen;

2° medische, psychische of sociale redenen;

3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een toelatingsproef die wordt georganiseerd binnen vijf lesdagen nadat de cursist met de opleiding is gestart.

De organisatie op verzoek van de cursist van een toelatingsproef kan niet worden geweigerd. De proef wordt beoordeeld door de klassenraad, die nagaat of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding aan te vangen. Van de beoordeling wordt een schriftelijk verslag gemaakt, dat wordt opgenomen in het dossier van de cursist.

In het schoolreglement moet de school ook een vrijstellingenbeleid opnemen. Dit vrijstellingenbeleid bepaalt de procedure die de school hanteert om vrijstellingen te verlenen na een onderzoek van een eerder verworven competentie (EVC) of een eerder verworven kwalificatie (EVK). EVC wordt gedefinieerd als “het geheel van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes verworven door middel van leerprocessen die niet met een studiebewijs werden bekrachtigd” en EVK als “elk binnenlands of buitenlands studiebewijs dat aangeeft dat een formeel leertraject, al dan niet binnen onderwijs, met goed gevolg werd doorlopen”.

6. Evaluatie

De klassenraad beslist, na evaluatie, of een cursist al dan niet geslaagd is voor een opleidingsonderdeel. In het schoolreglement moet het evaluatiebeleid worden opgenomen en de mogelijkheden om eventuele tekorten weg te werken. Dit kan bijvoorbeeld via herexamens, het volgen van extra stage,…

In de ECTS-fiche (de studiefiche) van elk opleidingsonderdeel moet worden opgenomen hoe het opleidingsonderdeel wordt georganiseerd en hoe het zal worden geëvalueerd. Dat kan door schriftelijke examens, mondelinge examens, permanente evaluatie, een werkstuk,…

Net zoals bij de andere opleidingen die de secundaire school inricht, beschrijft het schoolreglement de beroepsmogelijkheden en de hierbij te volgen procedure. De cursist kan in beroep gaan tegen elke beslissing van de klassenraad waarbij niet de beoogde studiebekrachtiging werd toegekend. Concreet betekent dit dat de cursist in beroep kan gaan tegen elke beslissing waarbij de cursist niet-geslaagd wordt verklaard (voor een opleidingsonderdeel  of voor de opleiding in zijn geheel). Met betrekking tot beroepsprocedures gelden de regels zoals beschreven in punt 11 van de omzendbrief SO 64.

Aan het einde van elk semester gaat de klassenraad voor elke regelmatige cursist na of hij al dan niet geslaagd is voor de op dat moment afgewerkte opleidingsonderdelen. Van elke vergadering waarop tijdens het schooljaar de klassenraad eindbeslissingen over het al dan niet geslaagd zijn neemt, worden notulen en een proces-verbaal opgesteld. Uit het proces-verbaal moet blijken voor welke opleidingsonderdelen de cursist geslaagd of niet-geslaagd was. Ondertekening van de notulen en het proces-verbaal mag elektronisch. Gelet op het belang van zowel het proces-verbaal als de notulen in het licht van de studiebekrachtiging, dient het om een gekwalificeerde elektronische ondertekening te gaan. Meer informatie: De elektronische handtekening | Vlaanderen.be.

Omdat ondertekening van de processen verbaal en notulen van een delibererende klassenraad even goed kan d.m.v. een gekwalificeerde elektronische handtekening kunnen deze stukken ook digitaal worden bewaard. Ze bewaren op papier is dus niet nodig, maar kan als de school daar echt op staat. In beide gevallen geldt een bewaartermijn voor processen-verbaal van vijftig jaar en voor notulen van vijf jaar.

7. Studiebekrachtiging

7.1. Bij slagen voor een opleidingsonderdeel

Als een cursist zich uitschrijft, reikt de school een deelcertificaat uit voor de opleidingsonderdelen waarvoor de cursist was geslaagd. Op die manier kunnen cursisten die zich in een andere school willen inschrijven, een vrijstelling voor de geslaagde opleidingsonderdelen vragen.

Er wordt geen model van deelcertificaat opgemaakt. De school bepaalt zelf op welke wijze de resultaten van de evaluatie van de opleidingsonderdelen worden bekend gemaakt en meegedeeld.

Deelcertificaten worden niet doorgestuurd via Discimus naar AGODI.

7.2. Diploma van gegradueerde

Een cursist die door de klassenraad geslaagd wordt verklaard voor de gehele opleiding ontvangt het diploma van gegradueerde in de basisverpleegkunde.

Bij het diploma wordt een diplomasupplement uitgereikt.

Het diplomasupplement bestaat uit 2 delen: een inleiding en individuele informatie volgens een gestandaardiseerd model. Beide zijn opgemaakt volgens het model van de Europese Commissie, de Raad van Europa en UNESCO/CEPES.

De inleiding is opgenomen in bijlage 8, het model van het informatieve deel is opgenomen in bijlage 9.

De informatie wordt uitsluitend verstrekt aan de hand van de acht onderdelen met de vermelde subonderdelen en in dezelfde volgorde vanwege de internationale herkenbaarheid van het Vlaamse diplomasupplement.

De informatie over alle acht onderdelen en informatiepunten wordt verstrekt. Zo niet wordt de reden aangegeven of aangeduid dat het informatiepunt "niet van toepassing" is.

In de acht onderdelen met de vermelde subonderdelen verstrekken de instellingen ten minste de informatie, vermeld in de bijlage 9, ter navolging van de "Explanatory notes" van het model van diplomasupplement van de Europese Commissie, de Raad van Europa en UNESCO/CEPES.

De instellingen kunnen de informatiepunten aanvullen, maar niet uitbreiden met extra genummerde subonderdelen vanwege de internationale herkenbaarheid van het Vlaamse diplomasupplement.

De instellingen kunnen vrij de opmaak van het diplomasupplement bepalen, met uitzondering van de informatieopdeling in acht onderdelen met de informatiepunten en de volgorde ervan.

De instellingen kunnen extra authenticiteitsmaatregelen nemen voor het diplomasupplement.

Het diploma en het bijbehorende diplomasupplement zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen één geheel.

Het diploma en het bijbehorende diplomasupplement worden kosteloos verstrekt in het Nederlands. Op verzoek van de gediplomeerde worden ze ook eenmalig en kosteloos afgeleverd in het Engels.

Het diploma van gegradueerde wordt gezamenlijk uitgereikt door de hogeschool en de secundaire school. Er wordt hiervoor geen model ter beschikking gesteld, maar de verplichte vermeldingen worden nog aan deze omzendbrief toegevoegd. Het diploma van de gegradueerde wordt via Discimus doorgestuurd naar AGODI.

7.3. Diploma van secundair onderwijs

Een cursist die door de klassenraad geslaagd wordt verklaard voor de gehele opleiding en die nog niet in het bezit is van een diploma secundair onderwijs, maar die wel houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, ontvangt het diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 4 (bijlage 10).

Het diploma secundair onderwijs wordt via Discimus doorgestuurd naar AGODI.

7.4. Beroepskwalificatie van zorgkundige

Aan een cursist die slaagt voor de eerste 60 studiepunten van de opleiding, wordt het bewijs van beroepskwalificatie van zorgkundige uitgereikt (voor het model zie bijlage 11). Op die manier kan de cursist zich laten registreren als zorgkundige.

De beroepskwalificatie wordt via Discimus doorgestuurd naar AGODI.

8. Financiering en subsidiering

De belangrijkste parameter voor de berekening van de financiering is het aantal ingeschreven regelmatige cursisten. De cursisten worden geteld op één vaste datum in het eerste semester (15 januari van het voorafgaande schooljaar) en één vaste datum in het tweede semester (15 mei van het voorafgaande schooljaar).

Op elke datum telt een ingeschreven leerling voor een halve eenheid.

Een cursist wordt verrekend naar rata van het aantal studiepunten waarvoor hij is ingeschreven ten opzichte van 30 studiepunten. Het is de standaard dat een semester 30 studiepunten omvat, maar een cursist kan binnen zijn studietraject tijdens een semester meer of minder studiepunten opnemen.

Zo zijn bijvoorbeeld de volgende scenario’s mogelijk:

  • Scenario 1: tijdens het eerste semester neemt een cursist 15 studiepunten op. Op de teldatum wordt hij als volgt verrekend: 15/30 x halve eenheid = 1/2 x 1/2= 1/4 cursist. Vier cursisten in dezelfde situatie tellen dan samen voor één volle eenheid cursist;

  • Scenario 2: tijdens het tweede semester neemt een cursist 40 studiepunten op. Op de teldatum wordt hij als volgt verrekend: 40/30 x halve eenheid = 4/3 x 1/2= 4/6 cursist. Drie cursisten in dezelfde situatie tellen dan samen voor twee volle eenheden cursist.

Wanneer een opleidingsonderdeel georganiseerd wordt per schooljaar, dan telt dit opleidingsonderdeel tijdens het eerste semester voor de helft van het aantal studiepunten en het tweede semester voor de andere helft.

  • Scenario 3: een opleidingsonderdeel wordt georganiseerd gedurende het hele schooljaar en heeft een studieomvang van 10 studiepunten.
    • Op teldatum 1 wordt de inschrijving van een cursist voor dit opleidingsonderdeel als volgt verrekend: 5/30 x halve eenheid = 1/12 cursist
    • Op teldatum 2 wordt de inschrijving van een cursist voor dit opleidingsonderdeel als volgt verrekend: 5/30 x halve eenheid = 1/12 cursist

Het aantal studiepunten wordt via Discimus steeds per semester uitgewisseld. Voor opleidingsonderdelen die over meerdere semesters gespreid zijn, gebeurt dus een omrekening.

Die vaststelling van het aantal volle eenheden cursisten kan worden doorgetrokken naar de lerarenomkadering en de werkingsbudgetten:

- voor de lerarenomkadering, waarbij de urencoëfficiënt voor basisverpleegkunde 3,8 per cursist is, genereert elke cursist:

1° in scenario 1 hierboven: 1/4 x 3,8 uren-leraar = 0,95 uren-leraar;

2° in scenario 2 hierboven: 4/6 x 3,8 uren-leraar = 2,53 uren-leraar;

- voor de werkingsbudgetten, waarbij het puntengewicht voor basisverpleegkunde 20 punten per cursist is (elk punt stemt overeen met een jaarlijks te bepalen geldbedrag), genereert elke cursist:

1° in scenario 1 hierboven: 1/4 x 20 punten = 5 punten;

2° in scenario 2 hierboven: 4/6 x 20 punten = 13,3 punten.

Deze berekeningswijze heeft geen budgettaire impact ten opzichte van de gekende financiering voor de hbo5-opleiding Verpleegkunde. Op het einde van het studietraject, ongeacht of het om een standaardtraject of een afwijkend traject gaat, genereert de cursist identieke overheidskosten.

9. Personeel

9.1. Rechtspositieregeling

De vigerende rechtspositieregeling van het personeel blijft onverkort van toepassing.

9.2. Bijzondere pedagogische taken

Binnen de graduaatsopleiding Basisverpleegkunde is het mogelijk om uren-leraar als bijzondere pedagogische taken te organiseren. Dit is niet verplicht, de keuze wordt aan de school overgelaten. Om geen ongewenste hinderpaal op te werpen, worden dergelijke uren bijzondere pedagogische taken in de opleiding Basisverpleegkunde buiten het plafond van de 3 procentnorm gehouden. Uiteraard zal het personeel via het lokaal onderhandelingscomité (LOC) daarover inspraak hebben in het kader van de verplichte onderhandeling over de criteria voor aanwending van het urenpakket.

9.3. Terbeschikkingstelling, reaffectatie en wedertewerkstelling

Voor de terbeschikkingstelling, reaffectatie en wedertewerkstelling wordt verwezen naar de bestaande reglementering, opgenomen in omzendbrief PERS/2003/08.

9.4. Administratieve richtlijnen

Voor de elektronische gegevensoverdracht van de (organieke) uren naar het Agentschap voor Onderwijsdiensten (EDISON) kan slechts volgende code worden gebruikt:

695 BPT modularisering lesopdracht.

10. Deelnemende scholen en hun aanbod

Vanaf schooljaar 2023-2024 kan de graduaatsopleiding Basisverpleegkunde enkel worden ingericht door de scholen die reeds de hbo5-opleiding Verpleegkunde aanboden.

11. Samenwerkingsverband met een hogeschool

De graduaatsopleiding Basisverpleegkunde wordt gezamenlijk ingericht door één of meer scholen voor voltijds secundair onderwijs en één hogeschool met professionele bachelor verpleegkunde. Een school kan maar participeren in één samenwerkingsverband. Binnen het samenwerkingsverband is de secundaire school wel steeds de administratief beherende instelling voor het totaal van zijn opleiding basisverpleegkunde. Dat betekent dat het de secundaire school is waar de cursist zich inschrijft en dat op het vlak van financiering en subsidiëring van de opleiding de bepalingen van de Codex Secundair Onderwijs en van zijn uitvoeringsreglementering van toepassing zijn.

Binnen het samenwerkingsverband reiken de onderwijsinstellingen gezamenlijk het diploma van gegradueerde in de basisverpleegkunde uit.

Het samenwerkingsverband van instellingen kan op zijn beurt samenwerken met

1° één of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen,

2° één of meer sectoren van het beroep waartoe de opleiding leidt,

3° bedrijven en organisaties.

De decreetgever kent aan het samenwerkingsverband een uitgebreide reeks van opdrachten toe, namelijk:

1° de gezamenlijke organisatie van de opleiding;

2° het vastleggen van een gezamenlijke onderwijs- en examenregeling en evaluatiereglement voor de opleiding;

3° het ontwikkelen van een gemeenschappelijk intern kwaliteitszorgsysteem voor de opleiding;

4° de ontwikkeling van het curriculum met inbegrip van het uittekenen van vervolgtrajecten in inhoudelijk aansluitende professionele bacheloropleidingen;

5° de optimalisering van de dienstverlening voor de cursisten;

6° de programmatie van het aanbod met als doelstelling dat de verschillende participerende instellingen – elk vanuit hun sterkte – zoveel mogelijk verschillende doelgroepen bereiken;

7° de optimalisering van de inzetbaarheid en professionalisering van het personeel, binnen de grenzen van de regelgeving die op de betrokken personeelsleden van toepassing is;

8° het delen van gebouwen en technische infrastructuur;

9° de uitbouw van een cursistenbegeleiding;

10° het beschikbaar maken van de sociale voorzieningen voor de cursisten;

11° het uitwerken en evalueren van een kwaliteitsvolle EVC-procedure;

12° het uitwerken van de communicatie(strategie) over het aanbod van de opleiding Basisverpleegkunde;

13° de organisatie van de toelatingsproef.

Als een hogeschool een samenwerkingsverband heeft met meerdere scholen voor secundair onderwijs, dan hoeft de inhoud van die samenwerkingen niet in alle scholen hetzelfde te zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld de examenreglementen van de betrokken scholen verschillend zijn.

Een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen naar een andere partner van het samenwerkingsverband. Als uren-leraar naar een hogeschool worden overgedragen, worden de uren-leraar in kwestie omgezet in krediet.

Een hogeschool kan, na onderhandeling in het hogeschoolonderhandelingscomité, middelen overdragen naar een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs in het samenwerkingsverband. Deze middelen worden omgezet in uren-leraar.

De uren-leraar worden door het Agentschap voor Onderwijsdiensten omgezet in een krediet dat wordt vastgesteld op 68,93 euro per omgezet uur-leraar.

Het krediet wordt gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het krediet wordt vanaf 1 januari 2023 gekoppeld aan de spilindex 123,14. De indexaanpassingen die na 1 oktober van het schooljaar worden doorgevoerd, hebben pas uitwerking met ingang van het daaropvolgende schooljaar.

De betrekking die een school voor het voltijds gewoon secundair onderwijs organiseert met uren-leraar die zo werden verkregen, komt niet in aanmerking voor vacant verklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid in die betrekking affecteren, muteren of vast benoemen.

12. Overgangsmaatregelen voor studenten die de opleiding zijn gestart tijdens schooljaren 2023-2024 en 2024-2025

Voor de cursisten die de opleiding zijn gestart tijdens de schooljaren 2023-2024 of 2024-2025, bestaat het opleidingsprogramma van de opleiding Basisverpleegkunde tijdens de schooljaren 2023-2024 tot en met 2026-2027 uit het modulaire opleidingsprogramma van de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs. Dit programma is vastgelegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 houdende organisatie van het experimenteel voltijds gewoon secundair onderwijs volgens een modulair stelsel.

 

Het schoolbestuur oriënteert zich evenwel maximaal naar de vereisten die aan het nieuwe beroep van basisverpleegkunde worden gesteld. Concreet betekent dit dat de school de leerinhouden aanpast van de modules oriëntatie algemene gezondheidszorg, oriëntatie ouderenzorg en geestelijke gezondheidszorg, en toegepaste verpleegkunde van de hbo5-opleiding Verpleegkunde, voor zover dat wenselijk is.

De bepalingen in verband met het uitreiken van een deelcertificaat en de toelatingsvoorwaarden voor de volgende module (zie omzendbrief SO 2008/04) blijven op die cursisten van toepassing.

13. Bijlagen