Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de
bekwaamheidsbewijzen,
[de salarisschalen]
, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel
[van het ondersteunend personeel]
en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds
kunstonderwijs,
[domein Beeldende en
audiovisuele kunst]
.
goedkeuringsdatum
31 JULI 1990
publicatiedatum
B.S.29/03/1991
datum laatste wijziging
27/04/2023
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 15/07/1992 (B.S. 18/09/1992)
(2)
B.Vl.R. van 02/12/1992 (B.S. 12/03/1993)
(3)
B.Vl.R. van 03/02/1993 (B.S. 30/04/1993)
(4)
B.Vl.R. van 07/07/1993 (B.S. 21/10/1993)
(5)
B.Vl.R. van 18/05/1994 (B.S. 04/08/1994)
(6)
B.Vl.R. van 14/12/1994 (B.S. 24/03/1995)
(7)
B.Vl.R. van 31/01/1996 (B.S. 20/03/1996)
(8)
B.Vl.R. van 15/04/1997 (B.S. 10/07/1997)
(9)
B.Vl.R. van 10/03/1998 (B.S. 10/06/1998; err. B.S.21/08/1998)
(10)
B.Vl.R. van 14/02/2003 (B.S. 30/04/2003)
(11)
B.Vl.R. van 21/11/2003 (B.S. 11/02/2004)
(12)
B.Vl.R. van 08/09/2006 (B.S. 23/11/2006)
(13)
B.Vl.R. van 21/09/2007 (B.S. 23/10/2007)
(14)
B.Vl.R. van 12/12/2008 (B.S. 02/02/2009)
(15)
B.Vl.R. van 24/04/2009 (B.S. 16/06/2009)
(16)
B.Vl.R. van 04/09/2009 (B.S. 08/12/2009)
(17)
B.Vl.R. van 27/05/2011 (B.S. 20/06/2011)
(18)
B.Vl.R. van 08/07/2011 (B.S. 11/08/2011)
(19)
B.Vl.R. van 20/07/2012 (B.S. 17/08/2012)
(20)
B.Vl.R. van 19/07/2013 (B.S. 19/08/2013)
(21)
B.Vl.R. van 03/10/2014 (B.S. 18/11/2014)
(22)
B.Vl.R. van 26/06/2015 (B.S. 23/07/2015)
(23)
B.Vl.R. van 10/03/2017 (B.S. 14/04/2017)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van beroepskwalificaties voor gereglementeerde beroepen in het onderwijs in het kader van de Europese Richtlijn 2005/36 ;
(24)
B.Vl.R. van 10/03/2017 (B.S. 21/04/2017)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving betreffende de nuttige ervaring en de bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen in het niet-hoger onderwijs ;
(25)
B.Vl.R. van 08/06/2018 (B.S. 13/07/2018)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen van de personeelsleden van de academies voor deeltijds kunstonderwijs ;
(26)
B.Vl.R. van 29/03/2019 (B.S. 26/06/2019)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten wat betreft de aanpassing aan het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 houdende de salarisschalen van bepaalde personeelsleden van het onderwijs en tot toekenning van een bijkomende lineaire loonsverhoging en een bijkomende baremieke verhoging ter uitvoering van cao XI onderwijs, cao IV basiseducatie en cao V hoger onderwijs ;
(27)
B.Vl.R. van 24/05/2019 (B.S. 20/08/2019)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van sommige bepalingen voor de personeelsleden van de academies voor deeltijds kunstonderwijs ;
(28)
B.Vl.R. van 02/07/2021 (B.S. 18/08/2021)
(29)
B.Vl.R. van 03/09/2021 (B.S. 14/10/2021)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten
van de Vlaamse Regering over ICT-coördinatie ;
(30)
B.Vl.R. van 09/09/2022 (B.S. 14/12/2022)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van dringende maatregelen
om het lerarenambt in het basis- en secundair onderwijs te herwaarderen
;
(31)
B.Vl.R. van 10/03/2023 (B.S. 27/04/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving over de
bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen van de personeelsleden van de academies voor deeltijds kunstonderwijs ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de
Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 55,
§ 1;
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op de
artikelen 12bis, § 2, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1973, en 29;
Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het
statuut der personeelsleden van het rijksonderwijs, inzonderheid op artikel 1,
8°, gewijzigd bij de wetten van 27 juli 1971, 11 juli 1973 en 19 december
1974 en bij het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986, en op de
artikelen 4 en 5, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1967;
Gelet op het protocol van 13 juni 1990 houdende de conclusies van
de onderhandelingen in het Gemeenschappelijk Comité voor alle
overheidsdiensten (Comité A);
Gelet op het
akkoord van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, gegeven op
12 juni 1990;
Gelet op het akkoord van de
Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, gegeven
op 12 juni 1990;
Gelet op het advies van de Raad
van State;
Op de voordracht van de
Gemeenschapsminister van Onderwijs;
Na
beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
§ 1.
[...]
§ 2.
[Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden die behoren tot de categorieën van het bestuurs- en
onderwijzend personeel, van het ondersteunend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de door de
Vlaamse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, domein
beeldende en audiovisuele kunst, met inbegrip van de personeelsleden van de kunstacademies, als vermeld in artikel 3,
32°, van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs.]
Art. 2.
§ 1.
Onverminderd de toepassing van artikel 9 van dit besluit, kan geen salaris noch
salaristoelage worden verleend voor een personeelslid dat tewerkgesteld wordt
in een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde
onderwijsinstelling, tenzij het personeelslid in het bezit is van
één van de bekwaamheidsbewijzen die in Hoofdstuk II van dit
besluit voor de onderscheiden ambten en vakken zijn bepaald.
Deze bekwaamheidsbewijzen worden ingedeeld in :
- vereiste bekwaamheidsbewijzen;
-
voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen;
- andere
bekwaamheidsbewijzen.
§ 2. In
afwijking van § 1 kan de Gemeenschapsminister van Onderwijs ieder
bekwaamheidsbewijs dat niet is opgenomen in Hoofdstuk II van dit besluit,
beschouwen als een vereist, een voldoende geacht of een ander
bekwaamheidsbewijs, indien er geen enkel in artikel 6 bepaald basisdiploma in
de betrokken specialiteit wordt
uitgereikt.
Art. 3.
§ 1. Een
bekwaamheidsbewijs bestaat uit een basisdiploma, eventueel aangevuld met een
bewijs van pedagogische bekwaamheid en/of nuttige ervaring.
[In de gevallen
waarvoor toepassing gemaakt wordt van artikel 5 kan een bekwaamheidsbewijs
bestaan uit artistieke
ervaring.]
§ 2.
[Onder bewijs van pedagogische bekwaamheid wordt een van
de volgende diploma's of getuigschriften verstaan :
1° het diploma van geaggregeerde voor het hoger secundair
onderwijs;
2° het diploma van geaggregeerde
voor het secundair onderwijs-groep 2;
3° het
diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs;
4° het diploma van geaggregeerde voor het secundair onderwijs,
groep 1;
5° het diploma van geaggregeerde voor
het onderwijs;
6° het getuigschrift van
middelbare technische normaalleergangen;
7°
het getuigschrift van normaalleergangen;
8°
het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid;
9° het getuigschrift van pedagogische
leergangen;
10° het diploma van leraar dans;
11° het diploma van onderwijzer(es);
12° het diploma van
kleuteronderwijzer(es);
]
13° het diploma van
bachelor in het onderwijs : secundair onderwijs;
14° het
diploma van bachelor in het onderwijs : lager
onderwijs;
15° het diploma van bachelor in het onderwijs :
kleuteronderwijs;
[16° het diploma van leraar,
uitgereikt na een specifieke lerarenopleiding, zoals bepaald in het decreet van
15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in
Vlaanderen;
[17° het diploma van educatieve bachelor in het kleuteronderwijs;
18° het diploma van educatieve bachelor in het lager onderwijs;
19° het diploma van educatieve bachelor in het secundair onderwijs;
20° het diploma van educatief graduaat in het secundair onderwijs;
21° het diploma van educatieve master
]
]
[
§ 3. 1°
voor de houder van het diploma van licentiaat, die tevens houder is van het
diploma van GLSO of GVO, wordt dat diploma gelijkgesteld met het diploma van
GHSO;
2° voor de houder van het diploma van
meester, die tevens houder is van een bewijs van pedagogische bekwaamheid dat
geen diploma voor geaggregeerde voor het onderwijs is en ten laatste tijdens
het academiejaar 1996-1997 afgeleverd is, wordt het bewijs van pedagogische
bekwaamheid gelijkgesteld met het diploma van geaggregeerde voor het
onderwijs.
[3°
Voor de houder van het diploma van meester in beeldende kunst, meester in
audiovisuele kunst of meester in productdesign die tevens houder is van een
bewijs van pedagogische bekwaamheid dat uiterlijk tijdens het academiejaar
1999-2000 uitgereikt is, wordt het bewijs van pedagogische bekwaamheid
gelijkgesteld met het diploma van geaggregeerde voor het onderwijs. Die
gelijkstelling geldt ook voor bewijzen van pedagogische bekwaamheid die
uiterlijk in juni 2001 uitgereikt werden, op voorwaarde dat de pedagogische
opleiding uiterlijk in 1998 aangevat
werd.]
]
[
§ 4. Voor de toepassing van dit besluit moet de onderwijscyclus voor de normaalleergangen, de pedagogische leergangen, het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, het pedagogisch hoger onderwijs voor sociale promotie en de pedagogische getuigschriften uitgereikt door een centrum voor volwassenenonderwijs, ten minste 450 lestijden hebben omvat. In afwijking van artikel 6, § 2, geldt dit ook wanneer ze voor de toepassing van dit besluit beschouwd worden als een basisdiploma.
]
[
Art. 3bis.
[...]
]
Art. 4.
§ 1. De in
artikel 3 vermelde basisdiploma's en bewijzen van pedagogische bekwaamheid
moeten uitgereikt zijn, hetzij door een Belgische universiteit of door een door
een wet of decreet daarmee gelijkgestelde instelling of een door de Staat of
door de Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende
onderwijsinstelling,
[hetzij door een ambtshalve geregistreerde instelling voor
hoger onderwijs,]
hetzij door een door de Staat of de Gemeenschap ingestelde
examencommissie.
§ 2.
[De
diploma's en de studiegetuigschriften die behaald zijn in overeenstemming met
een buitenlandse regeling worden eveneens aangenomen als ze met een van de
diploma's of studiegetuigschriften, vermeld in dit besluit, op een van de
volgende wijzen gelijkwaardig worden verklaard :
1° krachtens verdragen of internationale overeenkomsten;
2°
[tot 31 augustus
2011]
met toepassing van de procedure voor het
verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij
de wet van 19 maart
1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse
diploma's en studiegetuigschriften;
3° met
ingang van 1 september 1995, met toepassing van
het
decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de
Vlaamse Gemeenschap;
4° met ingang van 1
oktober 1992, met toepassing van
het
decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de
Vlaamse Gemeenschap;
5° met ingang van 1
januari 2003, met toepassing van
het
decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het
hoger onderwijs in Vlaanderen;
[6° met
ingang van 1 september 2011, met toepassing van
de
codex secundair onderwijs,
het
decreet van 10 juli 2008
betreffende het
stelsel van leren en werken en
het
decreet van 15 juni 2007
betreffende het
volwassenenonderwijs.]
[Diploma's of getuigschriften die buiten België uitgereikt
zijn, worden eveneens aangenomen indien ze vergezeld gaan van een
conformiteitsattest zoals bepaald in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 betreffende de
omzetting van de Europese Richtlijn 2005/36 voor wervingsambten in het
onderwijs en voor sommige functies in de basiseducatie
[en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 maart 2017 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties voor gereglementeerde beroepen in het onderwijs in het kader van de Europese Richtlijn 2005/36]
.]
]
Art. 5.
[
§ 1. Voor de leraar in kunstvakken kan
een bekwaamheidsbewijs bestaan uit artistieke ervaring, erkend zoals bepaald in
dit artikel.
§ 2. Voor de erkenning van de artistieke
ervaring wordt de volgende procedure gevolgd :
1° de
directeur van de instelling voor deeltijds kunstonderwijs die de kandidaat wil
aanstellen, stelt een dossier samen dat ten minste de volgende documenten bevat
:
a) het curriculum vitae van de kandidaat, met
identiteitsgegevens, opleiding en werkervaring;
b) een
beschrijving van de activiteiten en de ervaring die voor de erkenning van de
artistieke bekwaamheid nuttig kunnen zijn, eventueel aangevuld met relevante
documentatie en referenties;
c) een nauwkeurige beschrijving
van de betrekking (ambt,
[domein]
, graad, vak, specialiteit) in het
deeltijds kunstonderwijs waarvoor de erkenning als bekwaamheidsbewijs gevraagd
wordt;
2°
[de inrichtende macht of haar gemandateerde roept een adviesverlenende commissie samen, die minstens
bestaat uit twee directeurs van andere instellingen voor deeltijds kunstonderwijs die het domein in kwestie
organiseren en twee docenten, die verbonden zijn aan verschillende instellingen voor hoger onderwijs voor het
studiegebied van de vakken waarvoor de artistieke ervaring van de kandidaat erkend moet worden. Als een
kandidaat verbonden is aan een instelling voor hoger onderwijs of aan een project hoger kunstonderwijs voor
het studiegebied van het vak waarvoor hij aangesteld wordt in het deeltijds kunstonderwijs, hoeven er geen
docenten van instellingen voor hoger onderwijs deel uit te maken van de commissie. Als datum van de
samenroeping geldt de postdatum van de schriftelijke uitnodiging aan de commissieleden;]
3° de commissie beoordeelt of de kandidaat
op basis van artistieke ervaring beschikt over de nodige vakbekwaamheid voor de
conform 1°, c), omschreven betrekking in het deeltijds kunstonderwijs.
Hierbij houdt de commissie er rekening mee dat de kandidaat minstens 6 jaar
artistieke ervaring moet kunnen voorleggen. De commissie verstrekt binnen 90
dagen een advies waarin ze zich duidelijk uitspreekt over de erkenning van de
artistieke ervaring. Het advies is bindend;
4° de
inrichtende macht beslist op een gemotiveerde wijze. Daarbij geeft ze de
uitzonderlijke toestand weer die ertoe geleid heeft om tot een aanstelling op
basis van artistieke ervaring over te gaan en toont ze aan dat de kandidaat een
autoriteit is in het kunstvak in kwestie;
5° de beslissing
van de inrichtende macht houdt de erkenning in van de artistieke ervaring van
de kandidaat als voldoende geacht bekwaamheidsbewijs' voor een conform 1°,
c), omschreven ambt in het deeltijds kunstonderwijs;
6° de
inrichtende macht of haar gemandateerde deelt de beslissing mee aan de voor het
deeltijds kunstonderwijs bevoegde dienst van het departement Onderwijs van het
ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, en voegt een kopie van het advies toe
dat tot de beslissing aanleiding gegeven heeft.
§ 3. Voor de procedure van § 2
afgerond is, kan, voor een personeelslid dat al aangesteld wordt, alleen een
salaris(toelage) uitbetaald worden als hij effectief beschikt over een
bekwaamheidsbewijs dat als andere geldt voor het ambt en vak in kwestie. De
salarisschaal is dan die voor andere bekwaamheidsbewijzen.
§ 4.
[Aan een personeelslid dat met de procedure, vermeld in paragraaf 2 een voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs verworven heeft, kan een salaris(toelage) uitbetaald worden
[in de salarisschaal 301 voor
opdrachten in de 1e en 2e graad en in de salarisschaal 302 voor opdrachten in de 3e en 4e graad]
.]
]
Art. 6.
[
[§ 1.]
Voor de toepassing van dit besluit worden
als een in artikel 3, § 1, bedoeld basisdiploma beschouwd
:
1° de diploma's van arts, tandarts, dierenarts, doctor,
ingenieur, apotheker of licentiaat, uitgereikt overeenkomstig de wetgeving op
de academische graden;
2° de andere diploma's van arts,
tandarts, dierenarts, doctor, ingenieur, apotheker of licentiaat, uitgereikt
door een Belgische universiteit of een daarmee gelijkgestelde instelling, door
een door de wet of door het decreet daartoe gemachtigde instelling of door een
door de Staat of de Gemeenschap opgerichte examencommissie, als de duur van de
studie ten minste vier jaar bedraagt, zelfs als een gedeelte van de studie niet
in één van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht;
[2°bis
[het diploma van master, met inbegrip van het diploma van educatieve master;]
]
3° het
diploma van hoger technisch onderwijs van de derde
graad;
4° a) het diploma van hoger kunstonderwijs van de
derde graad met volledig leerplan;
b) het diploma van
voortgezet hoger kunstonderwijs met volledig leerplan;
c) het
diploma van hoger kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt na een
cyclus van ten minste vijf studiejaren;
d) het laureaatsattest
van het Nationaal Hoger Instituut van Antwerpen, verleend na een cyclus van ten
minste 5 studiejaren;
e) de prijs Lemmens-Tinel, uitgereikt
door het Lemmensinstituut in Leuven;
f) het diploma van
meester, uitgereikt overeenkomstig de wetgeving op het hoger
onderwijs;
5° het diploma van de officieren die voor 1
januari 1965 met vrucht hun studie hebben volbracht aan de Oefenschool bij de
Koninklijke Militaire School of aan de polytechnische afdeling van die school;
6° het diploma van architect, interieurarchitect
[...]
;
[6°bis het diploma van industrieel
ingenieur;]
7° het diploma van technisch
ingenieur;
8° het universitaire diploma van burgerlijk
conducteur;
9° het diploma van een hogere technische school
van de tweede graad;
10° a) het diploma van het hoger
kunstonderwijs van de tweede graad met volledig leerplan;
b)
het diploma van het hoger kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt na
een cyclus van ten minste vier studiejaren;
c) het diploma van
het hoger kunstonderwijs met volledig leerplan, voor 1 september 1969
uitgereikt na een cyclus van ten minste drie studiejaren door een instelling
voor de beeldende kunsten;
d) het diploma van de tweede
cyclus, uiterlijk in academiejaar 1994-1995 uitgereikt door een Koninklijk
Muziekconservatorium;
e) het laureaatsdiploma, uitgereikt door
het Lemmensinstituut in Leuven;
f) het laureaatsdiploma,
uitgereikt door het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst in
Antwerpen;
[
g) het diploma van binnenhuisontwerper, uitgereikt
na een cyclus van ten minste drie studiejaren door het Provinciaal Hoger
Instituut voor Architectuur en Toegepaste Kunsten in Hasselt, het Provinciaal
Hoger Architectuurinstituut in Hasselt-Diepenbeek en het Stedelijk Hoger
Architectuurinstituut De Bijloke in Gent;
h) het diploma van
binnenhuisontwerper, behaald voor het academiejaar 1964-1965 en uitgereikt na
een cyclus van ten minste drie studiejaren door het Nationaal Hoger Instituut
voor Bouwkunst en Stedenbouw in Antwerpen;
]
11° het
diploma van aspirant-officier ter lange omvaart;
12° het
diploma van officier-werktuigkundige eerste klasse;
13° a)
het diploma van het hoger kunstonderwijs van de eerste graad met volledig
leerplan;
b) het diploma van het hoger kunstonderwijs met
volledig leerplan, uitgereikt na een cyclus van ten minste twee
studiejaren;
c) het diploma van de eerste cyclus, uiterlijk in
academiejaar 1994-1995 uitgereikt door een Koninklijk Muziekconservatorium en
met uitzondering van het diploma van kandidaat;
14° a) het
diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig
leerplan;
b) het diploma van een hogere technische school van
de eerste graad;
c) het diploma van
onderwijzer(es);
d) het diploma van
kleuteronderwijzer(es);
e) het diploma van geaggregeerde voor
het lager secundair onderwijs of het diploma van regent(es);
f)
het diploma van geaggregeerde leraar van het middelbaar onderwijs van de lagere
graad of van regent(es) voor de middelbare scholen;
g) het
diploma van geaggregeerde voor het middelbaar en technisch onderwijs van de
lagere graad;
h)
[het diploma van gegradueerde, uitgereikt door een hogeschool, met inbegrip van het diploma van educatief
graduaat in het secundair onderwijs;]
i) het diploma van een basisopleiding van
één cyclus;
j) het diploma van geaggregeerde voor
het secundair onderwijs, groep 1;
k)
[het diploma van
geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1, samen met het diploma van
de voortgezette lerarenopleiding voor de bijkomende uitdieping van een
opleidingseenheid;]
[l)
[het diploma van professioneel gerichte bachelor;]
]
[
m) het diploma van bachelor in het
onderwijs : lager onderwijs;
n) het diploma van bachelor in het
onderwijs : kleuteronderwijs;
o) het diploma van bachelor in
het onderwijs : secundair onderwijs;
p) het diploma van
gegradueerde in de
godsdienstwetenschappen;
]
[q) het diploma van academisch gerichte bachelor;]
[
r) het diploma van educatieve bachelor in het kleuteronderwijs;
s) het diploma van educatieve bachelor in het lager onderwijs;
t) het diploma van educatieve bachelor in het secundair onderwijs;
]
[
14°bis a) de vergunning
van lijnbestuurder, lijnvliegtuigbestuuder of lijnpiloot, uitgereikt of erkend
door het Bestuur der Luchtvaart of door het Directoraat-generaal Luchtvaart,
ongeacht de periodes waarvoor de vergunning geldt;
b) de
vergunning van beroepsbestuurder of beroepsvliegtuigbestuurder, uitgereikt of
erkend door het Bestuur der Luchtvaart of door het Directoraat-generaal
Luchtvaart, met de bevoegdheidsverklaring instrumentvliegen, als de kandidaten
geslaagd zijn voor de examens over de algemene kennis voor het verkrijgen van
de vergunning van lijnbestuurder, lijnvliegtuigbestuurder of lijnpiloot,
ongeacht de periodes waarvoor de vergunning
geldt;
]
15° a) het diploma van virtuositeit, het
hoger diploma en het diploma van eerste prijs, uitgereikt door een instelling
voor hoger muziekonderwijs;
b) het getuigschrift van
pedagogische bekwaamheid dans;
c) het diploma van leraar
dans;
[d) het diploma van educatief graduaat in het secundair onderwijs dans;]
16° het diploma van een hogere technische leergang
van de tweede graad;
17° het diploma van het hoger
onderwijs van het korte type voor sociale promotie of van een hogere technische
leergang van de eerste graad
[of, vanaf 1 september 2000, van hoger onderwijs
voor sociale promotie of, vanaf 1 september 2002, van hoger onderwijs,
uitgereikt door een centrum voor volwassenenonderwijs
[of, vanaf 1 september
2007,
[het diploma van gegradueerde, uitgereikt in
het hoger beroepsonderwijs;]
]
]
;
18°
het diploma van kandidaat, uitgereikt krachtens de wet op het toekennen van de
academische graden;
19° de andere diploma's van kandidaat,
uitgereikt door een Belgische universiteit of een daarmee gelijkgestelde
instelling, door een door de wet of door het decreet daartoe gemachtigde
instelling of door een door de Staat of de Gemeenschap opgerichte
examencommissie;
20° a) het brevet van een aanvullende
secundaire beroepsschool of leergang;
b) het
studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de vierde graad van het
secundair onderwijs;
c) het diploma in de psychiatrische
verpleegkunde;
d) het diploma in de
ziekenhuisverpleegkunde;
[
e) een studiebewijs van het
volwassenenonderwijs, gerangschikt BSO4;
f) het diploma in de
verpleegkunde, uitgereikt na de vierde graad in het beroepssecundair
onderwijs;
]
21° het finaliteitsdiploma van het
kunstonderwijs, georganiseerd met beperkt leerplan;
22° a)
het gehomologeerde getuigschrift van hoger secundair
onderwijs;
b) het gehomologeerde getuigschrift van het
middelbaar onderwijs van de hogere graad;
c) het gehomologeerde
diploma van secundair onderwijs;
d) het diploma van secundair
onderwijs;
[ 22° bis een certificaat of diploma, uitgereikt na het volgen van een modulaire opleiding in het secundair volwassenenonderwijs, die ingevoerd is vanaf 1 september 2011 en niet gerangschikt is als bso2, bso3, bso4, tso2 of tso3;]
23° a) een studiebewijs van het niveau van hoger
secundair technisch onderwijs;
b) een studiebewijs van het
niveau van de derde graad van het technisch secundair
onderwijs;
[c) een studiebewijs van het volwassenenonderwijs,
gerangschikt TSO3;]
24° a) een studiebewijs van het
niveau van hoger kunstsecundair onderwijs;
b) een studiebewijs
van het niveau van de derde graad van het kunstsecundair
onderwijs;
25° a) een studiebewijs van het niveau van hoger
beroepssecundair onderwijs;
b) een studiebewijs van het niveau
van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs;
[c) een
studiebewijs van het volwassenenonderwijs, gerangschikt
BSO3;]
26° een getuigschrift van secundair onderwijs
van het DKO of van de hogere graad van het DKO;
27° een
kwalificatiegetuigschrift van de specialisatiegraad van het
DKO.
]
[§ 2. Voor de toepassing van dit besluit moet de onderwijscyclus voor de basisdiploma's uitgereikt in het onderwijs voor sociale promotie of door een centrum voor volwassenenonderwijs, ten minste 900 lestijden hebben omvat.]
Art. 7.
§ 1.
[Voor de toepassing van dit besluit
wordt verstaan onder :
1°
[een bekwaamheidsbewijs van ten
minste master, afgekort ten minste master : een van de basisdiploma's, vermeld
in artikel 6, punt 1° tot en met 6°bis;]
2°
HOLT :
a) een bekwaamheidsbewijs van het hoger onderwijs van
het lange type;
b) een diploma van een basisopleiding van twee
cycli;
3°
[een bekwaamheidsbewijs van hoger kunstonderwijs van de derde graad : een van de basisdiploma’s, vermeld
in artikel 6, § 1, 4° en 6°, alsook een diploma van doctor in de kunsten]
4° een bekwaamheidsbewijs van ten
minste hoger kunstonderwijs van de tweede graad : een van de basisdiploma's,
[vermeld in artikel 6, punt 4°, 6° en 10°]
;
5° een bekwaamheidsbewijs van hoger kunstonderwijs van de
tweede graad : een van de basisdiploma's, vermeld onder punt 10°, van
artikel 6 van dit besluit;
6°
[...]
7°
[een bekwaamheidsbewijs van het hoger onderwijs van het korte type (afgekort: HOKT): een van de
basisdiploma’s, vermeld in artikel 6, § 1, 7°, 13°, 14°, a) tot en met k), 15°, c) en d), 16° of 17°;]
.
[
7°bis
[bachelor :
a) een diploma van professioneel gerichte bachelor, als vermeld in artikel 6, § 1, 14°, l);
b) een diploma van academisch gerichte bachelor, als vermeld in artikel 6, § 1, 14°, q);
]
]
8°
[een bekwaamheidsbewijs van
[ten minste bachelor]
: een van de
basisdiploma's, vermeld in artikel 6, punt 1° tot en met 17°, met
uitzondering van :
a) het diploma of het getuigschrift van het
pedagogisch hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie of van het
pedagogisch hoger onderwijs voor sociale promotie;
b) het
pedagogisch getuigschrift, uitgereikt door een centrum voor
volwassenenonderwijs;
c) het getuigschrift van de middelbare
technische normaalleergangen of van de pedagogische
leergangen;
d) het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid
dans;
e) het diploma van eerste prijs
notenleer;
]
9° een bekwaamheidsbewijs van hoger
kunstonderwijs van de eerste graad
[...]
: een van de basisdiploma's,
vermeld onder punt 13°, van artikel 6 van dit besluit;
[9°bis een bekwaamheidsbewijs van ten minste hoger
kunstonderwijs van de eerste graad : een van de basisdiploma's,
[vermeld in
artikel 6, 4°, 6°, 10° en 13°]
, of ermee gelijkgestelde
studiebewijzen;]
10°
[...]
11° GLSO :
a) het diploma van
geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs;
b) het
diploma van geaggregeerd leraar van het middelbaar onderwijs van de lagere
graad of van regent(es) voor de middelbare scholen;
c) het
diploma van geaggregeerde voor het middelbaar en technisch onderwijs van de
lagere graad;
d) het diploma van regent(es);
e)
het diploma van de middelbare en technische normaalschool;
f)
het diploma van de technische normaalafdelingen met volledig leerplan,
gerangschikt in de categorie D;
g) het diploma van
geaggregeerde voor het secundair onderwijs, groep 1;
h) het
diploma van geaggregeerde voor het secundair onderwijs, groep 1 samen met het
diploma van de voortgezette lerarenopleiding voor de aanvullende uitdieping van
een opleidingseenheid;
12° GVSO-groep 1 : het diploma van
geaggregeerde voor het secundair onderwijs, groep 1;
13°
ASBS met gehomologeerd getuigschrift HSO :
a) het
gehomologeerde getuigschrift van hoger secundair onderwijs, uitgereikt na het
eerste jaar van het aanvullend secundair beroepsonderwijs;
b)
het gehomologeerde diploma van secundair onderwijs, uitgereikt na het eerste
jaar van het aanvullend secundair beroepsonderwijs;
c) het
diploma van secundair onderwijs, uitgereikt na het eerste jaar van het
aanvullend secundair beroepsonderwijs;
[d) het diploma van
secundair onderwijs, uitgereikt na de vierde graad van het beroepssecundair
onderwijs;]
14°
[ASBO :
a) het
brevet van het aanvullend secundair beroepsonderwijs met volledig leerplan of
voor sociale promotie;
b) het studiegetuigschrift van het
tweede leerjaar van de vierde graad van het secundair onderwijs;
c) het diploma in de psychiatrische
verpleegkunde;
d) het diploma in de
ziekenhuisverpleegkunde;
e) het diploma in de verpleegkunde,
uitgereikt na de vierde graad van het beroepssecundair
onderwijs;
f) het brevet, certificaat of getuigschrift van het
volwassenenonderwijs, gerangschikt als BSO4;
]
15°
HSBS met gehomologeerd getuigschrift HSO :
a) het
gehomologeerde of door een examencommissie van de Staat uitgereikte
getuigschrift van hoger secundair onderwijs (beroepssecundair
onderwijs);
b) het gehomologeerde of door de examencommissie
van de Vlaamse Gemeenschap uitgereikte diploma van secundair onderwijs
(beroepssecundair onderwijs);
c) het diploma van secundair
onderwijs (beroepssecundair onderwijs);
16° HSBO
:
a) het brevet van een hogere secundaire beroepsschool of
leergang;
b) het studieattest of -getuigschrift van het zesde
leerjaar van het beroepssecundair onderwijs;
c) het
studieattest of -getuigschrift van het zevende vervolmakings- of
specialisatiejaar van het beroepssecundair onderwijs;
d) het
studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het
secundair onderwijs (beroepssecundair onderwijs);
e) het
studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair
onderwijs georganiseerd in de vorm van een specialisatiejaar (beroepssecundair
onderwijs);
[
f) de bekwaamheidsbewijzen, vermeld onder HSBS
met gehomologeerd getuigschrift HSO / gehomologeerd getuigschrift van HSO
(BSO);
g) het brevet of certificaat of getuigschrift van het
volwassenenonderwijs, gerangschikt als BSO3;
h) het diploma
van secundair onderwijs, gerangschikt als BSO3;
]
17°
HSTO :
a) het diploma van een hogere secundaire technische
school of leergang;
b) het gehomologeerde of door de
examencommissie van de Staat uitgereikte getuigschrift van hoger secundair
technisch onderwijs;
c) het studieattest of -getuigschrift van
het zevende vervolmakings- of specialisatiejaar van het technisch secundair
onderwijs;
d) het gehomologeerde of door de examencommissie van
de Vlaamse Gemeenschap uitgereikte diploma van secundair onderwijs (technisch
secundair onderwijs);
e) het diploma van secundair onderwijs
(technisch secundair onderwijs);
f) het studiegetuigschrift van
het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs,
georganiseerd in de vorm van een specialisatiejaar (technisch secundair
onderwijs);
[
g) het diploma of certificaat of getuigschrift
van het volwassenenonderwijs, gerangschikt als TSO3;
h) het
diploma van secundair onderwijs, gerangschikt als
TSO3;
]
[i)
[certificaat van een opleiding secundair-na-secundair (Se-n-Se), uitgereikt in het technisch secundair onderwijs;]
]
18° HSKO
:
a) het diploma of getuigschrift van het hoger secundair
kunstonderwijs met volledig leerplan of met beperkt leerplan of het
getuigschrift van secundair onderwijs, uitgereikt in de hogere graad van het
DKO;
b) het diploma van graad van uitmuntendheid van het
kunstonderwijs, georganiseerd in beperkt leerplan;
c) het
studieattest of -getuigschrift van het zevende vervolmakings- of
specialisatiejaar van het kunstsecundair onderwijs of het
kwalificatiegetuigschrift, uitgereikt in de specialisatiegraad van het DKO;
d) het gehomologeerde of door de examencommissie van de Staat
uitgereikte getuigschrift van hoger secundair
kunstonderwijs;
e) het gehomologeerde of door de
examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap uitgereikte diploma van secundair
onderwijs (kunstsecundair onderwijs);
f) het diploma van
secundair onderwijs (kunstsecundair onderwijs);
g) het
studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair
onderwijs, georganiseerd in de vorm van een specialisatiejaar (kunstsecundair
onderwijs);
[h) certificaat van een opleiding secundair-na-secundair (Se-n-Se), uitgereikt in het kunstsecundair onderwijs;]
19° ten minste HSO :
a) een
van de basisdiploma's, vermeld onder de punten 1° tot en met
[22°bis]
, van
artikel 6 van dit besluit;
b) de studiebewijzen die hierboven
vermeld zijn als ASBO, HSBO, HSTO en HSKO;
20° GMTN : het
getuigschrift van middelbare technische
normaalleergangen;
21° GPB : het getuigschrift van
pedagogische bekwaamheid;
22° GPL : het getuigschrift van
pedagogische leergangen;
23° NE : nuttige
ervaring;
24° ASO : algemeen secundair
onderwijs;
25° TSO : technisch secundair
onderwijs;
26° KSO : kunstsecundair
onderwijs;
27° BSO : beroepssecundair
onderwijs;
28° BPB : bewijs van pedagogische bekwaamheid :
een van de studiebewijzen, opgesomd in artikel 3, §
2;
29° DKO : deeltijds
kunstonderwijs;
30° KV : kunstvak;
31°
AV : algemeen vak;
32°
[...]
[33° PBA : professioneel gerichte bachelor.]
]
[§ 2. Voor de
toepassing van dit besluit, moet in het Hoger Onderwijs van het Korte Type en
in het Hoger Kunstonderwijs van de tweede en de derde graad, de benaming
"afdeling" desgevallend vervangen worden door, naar gelang van het geval,
"specialiteit", "specialisatie", "discipline" of
"optie".]
[§ 3. Voor de studiebewijzen "certificaat
van de opleiding" en "diploma secundair onderwijs", uitgereikt in het secundair
volwassenenonderwijs vanaf 1 september 2007, is de rangschikking zoals bedoeld
in artikel 6, 20°, e), 23°, c) en 25°, c), en in § 1, 14°,
f), 16°, g) en h), en 17°, g) en h), terug te vinden in bijlage II,
gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling in het secundair
onderwijs.]
Art. 8.
§ 1. Worden
gelijkgesteld met de in de artikelen 6 en 7 vermelde diploma's, getuigschriften
en brevetten van een school of leergang, de diploma's uitgereikt door de
technische en beroepsscholen of -leergangen die ermede gelijkgesteld zijn zoals
hierna bepaald :
1° met de hogere technische
scholen van de derde graad : de scholen gerangschikt A5;
2°
met de hogere technische scholen van de tweede graad : de scholen voor
technische ingenieurs gerangschikt A1, de scholen van architecten gerangschikt
A7/A1;
3° met de hogere technische scholen
van de eerste graad : de scholen gerangschikt A1, A6/A1, A7/A1, A8/A1, C1/A1;
4° met de hogere secundaire technische
scholen : de scholen gerangschikt A2, A2A, A6/A2, A6/C1 - 2° cyclus, A7/A2,
A8/A2, C1 - 2° cyclus, C1A, C5/C1 - 2° cyclus, C1/A6/2, A7/C1 -
2°cyclus, A2/C1 (scholen voor verpleegaspiranten);
5° met de lagere secundaire technische scholen : de scholen
gerangschikt A3, A3A, A6/A3, A6/C1 - 1° cyclus, A7/A3, C1 - 1° cyclus,
C2, C2Aa, C5/C1 - 1° cyclus, C1/A6/A3, A7/C1 - 1° cyclus;
6° met aanvullende secundaire beroepsscholen
: de scholen gerangschikt C1D (voortgezette opleiding), C1/A2 (scholen van
verpleegassistenten);
7° met de hogere
secundaire beroepscholen : de 2° cyclus van de scholen gerangschikt A4, C3
en C5, de beroepsscholen gerangschikt A2 evenals de scholen gerangschikt C2
(scholen voor kinderverzorgsters);
8° met de
lagere secundaire beroepsscholen : de 1° cyclus van de scholen gerangschikt
A4, C3, C5 en A7/C3;
9° met de middelbare
technische normaalscholen : de scholen gerangschikt A1D, A6/A1D, A7/A1D,
A7/C1D, C1D, C5/C1D en C1An
[alsmede de normaalafdelingen met volledig leerplan
gerangschikt in de categorie D]
;
10° met de
lagere technische normaalscholen : de scholen gerangschikt A2An;
11° met de hogere technische leergangen van
de eerste graad : de scholen gerangschikt B1 en B3/B1, die bij de toelating van
de leerlingen, een getuigschrift van volledig hoger secundair onderwijs eisen
of die het voorwerp geweest zijn van een ministeriële dienstbrief waarbij
ze opnieuw gerangschikt werden op het niveau van de hogere technische
leergangen van de eerste graad. Met de houder van een getuigschrift van het
hoger niveau van de eerste graad worden eveneens gelijkgesteld :
- de houder van een getuigschrift B1 en van een
getuigschrift van het hoger secundair niveau;
- de
houder van een getuigschrift B1 en van een getuigschrift B2;
12° met de hogere secundaire technische leergangen :
de scholen gerangschikt B1 en B3/B1 die niet aan de onder 11° hierboven
gestelde voorwaarde voldoen en de scholen gerangschikt B2 en B3/B2 die bij de
toelating van de leerlingen een getuigschrift van volledig lager onderwijs
eisen of die het voorwerp geweest zijn van een ministeriële omzendbrief
waarbij ze opnieuw gerangschikt werden op het niveau van de hogere secundaire
technische leergangen. Met de houder van een getuigschrift van het hoger
secundair niveau wordt eveneens gelijkgesteld de houder van een getuigschrift
B2 en van een getuigschrift van het lager secundair niveau;
13° met de hogere secundaire beroepsleergangen : de scholen
gerangschikt B4/B1 en B6/B1 en gerangschikt B4/B2 die bij de toelating een
titel van volledig lagere secundaire studiën eisen;
14°
met de middelbare technische normaalleergangen : de leergangen met beperkt
leerplan gerangschikt D, die vooraleer het eindbekwaamheidsgetuigschrift uit te
reiken, het bezit eisen van een titel van volledige studiën van het hoger
secundair niveau van het technisch onderwijs tenminste, of die het voorwerp
geweest zijn van een ministeriële dienstbrief waarbij ze opnieuw
gerangschikt werden op het niveau van de middelbare technische
normaalleergangen.
§ 2. Wat het
hoger kunstonderwijs betreft, worden gelijkgesteld met een diploma van hoger
kunstonderwijs van de eerste graad : de getuigschriften van de pedagogische
leergangen uitgereikt na een cyclus van ten minste twee studiejaren door een
instelling of een afdeling van een instelling voor hoger
kunstonderwijs.
§ 3. Voor het
onderwijs in de kunstvakken
[en voor de uitoefening van het mandaat van
directeur in een kunstonderwijsinrichting -
[domein
Beeldende en audiovisuele kunst]
]
wordt gelijkgesteld met het getuigschrift van pedagogische leergangen : het
getuigschrift van bekwaamheid tot het geven van onderricht in de plastische
kunsten.
[
§ 4.
[...]
§ 5. De
diploma's uitgereikt in de academiejaren 1993- 1994 en 1994-1995 door
instellingen voor hoger onderwijs in de studiegebieden audiovisuele, beeldende
en dramatische kunst en muziek ter uitvoering van artikel
68 van het decreet van
9 april 1992 betreffende het onderwijs III waarop de formule vermeld is :
"Gelijkgesteld met de graad van meester ingevolge de bepalingen van het decreet
van 23 oktober 1991 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap",
worden gelijkgesteld met diploma's van meester in de overeenstemmende
discipline.
]
[§ 6. Voor de toepassing van dit besluit
worden de diploma's "beeldende kunsten" zonder vermelding van de specialiteit,
uitgereikt door instellingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan in
de periode van 1 september 1981 tot en met het academiejaar 1993-1994, samen
met het verklarende attest met vermelding van de specialiteit, gelijkgesteld
met de diploma's van deze instellingen waarop de specialiteit vermeld
staat.]
[
§ 7.
[Voor de toepassing van dit besluit worden de volgende diploma’s gelijkgesteld met een bekwaamheidsbewijs van
het hoger kunstonderwijs van de eerste graad: de diploma’s, vermeld in artikel 6, § 1, 14°, h), i), l), en vanaf
1 september 2013, met de beperking dat daaruit voor de periode van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2022 geen
gevolgen kunnen voortvloeien voor de personeelsleden en de schoolbesturen voor de bezoldiging en terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling q), als ze behaald zijn in een van de
volgende studiegebieden:
1° architectuur;
2° audiovisuele en beeldende kunst;
3° muziek en dramatische kunst;
4° muziek en podiumkunsten.
]
[
Voor
de toepassing van dit besluit worden eveneens gelijkgesteld met een
bekwaamheidsbewijs van het hoger kunstonderwijs van de eerste graad : de
diploma's, vermeld in
[artikel 6, § 1, 14°, e), f), g), j), k), o) en t),]
als
een van de volgende opleidingseenheden of onderwijsvakken vermeld is
:
1° plastische kunsten;
2° plastische
opvoeding;
3° muzikale opvoeding;
4°
muzikale vorming;
5°
muziekopvoeding;
]
[6° project
kunstvakken.]
[Voor de toepassing van dit besluit worden naast de diploma’s, vermeld in het eerste en tweede lid, ook het
volgende diploma en de volgende getuigschriften gelijkgesteld met een bekwaamheidsbewijs van het hoger
kunstonderwijs van de eerste graad :
1° het diploma van eerste prijs, andere dan de diploma’s, vermeld in paragraaf 8 en 9, uitgereikt door een
instelling voor hoger muziekonderwijs, met uitzondering van het diploma van eerste prijs notenleer;
2° de getuigschriften van de pedagogische leergangen, uitgereikt na een cyclus van ten minste twee studiejaren door een instelling of een afdeling van een instelling voor hoger kunstonderwijs.
]
§ 8. Voor de toepassing van dit besluit
worden gelijkgesteld met een bekwaamheidsbewijs van het hoger kunstonderwijs
van de derde graad : de diploma's, vermeld in artikel 6, 2°bis, voor zover
ze behaald zijn in een van de volgende studiegebieden :
1°
architectuur;
2° audiovisuele en beeldende
kunst;
3° muziek en dramatische
kunst;
4° muziek en
podiumkunsten.
[Voor de toepassing van dit besluit worden naast de diploma’s, vermeld in het eerste lid, ook het diploma van
virtuositeit en het diploma van een eerste prijs compositie of orkestdirectie dat is uitgereikt door een instelling
voor hoger muziekonderwijs, gelijkgesteld met een bekwaamheidsbewijs van het hoger kunstonderwijs van
de derde graad]
[§ 9. Voor de toepassing van dit besluit worden eveneens het hoger diploma en het diploma van eerste prijs
fuga of contrapunt, uitgereikt door een instelling voor hoger muziekonderwijs, gelijkgesteld met een
bekwaamheidsbewijs van het hoger kunstonderwijs van de tweede graad.]
]
Art. 9.
§ 1.
Onverminderd de verplichtingen opgelegd door de reglementering inzake
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en
wedertewerkstelling kan een inrichtende macht die voor een bepaald ambt een
houder van een bekwaamheidsbewijs, dat ingedeeld is als een "ander
bekwaamheidsbewijs", aanwerft, slechts een salaris of een salaristoelage voor
dit personeelslid ontvangen indien zij op eer verklaart in de onmogelijkheid te
zijn geweest een houder van een voor dit ambt vereist of voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs aan te werven.
§ 2. In
afwijking van § 1 moet deze verklaring niet worden afgelegd bij de
aanwerving van een personeelslid door de inrichtende macht voor een periode die
de duur van zevenennegentig dagen niet overschrijdt.
Bij de aanwerving van een personeelslid dat belast wordt met het
onderricht van technische vakken of kunstvakken moet dergelijke verklaring
bovendien niet worden afgelegd indien het bekwaamheidsbewijs van het betrokken
personeelslid zou beschouwd worden als een vereist of een voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs indien de voorwaarde inzake het bezit van een getuigschrift
van middelbare technische normaalleergangen, getuigschrift van pedagogische
bekwaamheid of getuigschrift van pedagogische leergangen zou vervuld zijn.
Deze bepaling kan slechts toegepast worden
gedurende een periode gelijk aan de minimumduur nodig voor het behalen van
één van deze getuigschriften, vermeerderd met één
schooljaar.
De bepalingen van het voorgaande lid
gelden eveneens voor de personeelsleden die belast worden met het onderwijs van
algemene vakken en die, houder van een bekwaamheidsbewijs van ten minste HOLT,
in het bezit zouden zijn van een vereist of een voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs, indien zij over een bewijs van pedagogische bekwaamheid
zouden beschikken.
§ 3. 1. Behalve
indien § 2 van toepassing is, kan de houder van een voor een bepaald ambt
vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, die bij een inrichtende macht
voor een betrekking in een dergelijk ambt zijn kandidatuur heeft gesteld doch
niet werd aangeworven, verhaal aantekenen bij die inrichtende macht en eisen
dat hij voor deze betrekking wordt aangeworven, wanneer deze een personeelslid
in de bedoelde betrekking heeft aangeworven dat slechts houder is van een
bekwaamheidsbewijs dat op grond van artikel 2 is ingedeeld als een "ander
bekwaamheidsbewijs".
Het verzoekschrift van de
afgewezen kandidaat moet het bewijs bevatten dat hij zich voor de bedoelde
betrekking kandidaat heeft gesteld.
Daarenboven
kan slechts diegene een verhaal indienen die zich bij aangetekend schrijven
kandidaat heeft gesteld bij de betrokken inrichtende macht of bij de
representatieve vereniging van inrichtende machten van de betrokken inrichtende
macht daar waar deze bestaat.
2. Indien geen
akkoord wordt bereikt tussen de inrichtende macht en de kandidaat, beschikt
deze laatste over een termijn van zestig kalenderdagen om bij aangetekend
schrijven bij de Gemeenschapsminister van Onderwijs verhaal in te dienen.
De bovenvermelde termijn van zestig kalenderdagen
begint te lopen vanaf de dag waarop de kandidaat feitelijk kennis neemt van de
aanstelling en voor zover deze datum valt binnen het schooljaar van de
aanstelling.
Elk verhaal dat buiten deze termijn
wordt ingediend is onontvankelijk.
3. De
Gemeenschapsminister van Onderwijs of zijn afgevaardigde vraagt bij het
ontvangen van het bedoelde verhaal onverwijld aan de betrokken inrichtende
macht de motivering mede te delen omtrent de aanwerving.
Voor
deze mededeling beschikt de inrichtende macht over een termijn van tien
werkdagen. Deze termijn van tien werkdagen begint te lopen vanaf de datum van
verzending van de vraag tot motivering; de postdatum is bewijskrachtig.
Niet-naleving hiervan heeft tot gevolg dat de inrichtende macht het recht op de
salaris of de salaristoelage verliest voor het personeelslid aangeworven met
een bekwaamheidsbewijs dat is ingedeeld als een "ander bekwaamheidsbewijs"
vanaf de eerste van de maand die volgt op het verstrijken van de termijn van
tien werkdagen.
4. Na ontvangst van het antwoord
van de betrokken inrichtende macht, onderzoekt de Gemeenschapsminister van
Onderwijs of zijn afgevaardigde in hoever de aanwerving van het personeelslid,
houder van een bekwaamheidsbewijs ingedeeld als een "ander bekwaamheidsbewijs"
in overeenstemming is met de bepalingen van dit besluit en of een motivering
werd gegeven waarom de verzoeker niet werd aangeworven.
5. Indien de Gemeenschapsminister van Onderwijs of zijn
afgevaardigde vaststelt dat de hiervoorvermelde procedure werd nageleefd en dat
door de inrichtende macht een motivering werd gegeven, worden de kandidaat die
het verzoekschrift heeft ingediend en de inrichtende macht hiervan onmiddellijk
op de hoogte gesteld.
6. Indien de
Gemeenschapsminister van Onderwijs of zijn afgevaardigde vaststelt dat de
procedure niet werd nageleefd of dat door de inrichtende macht geen motivering
werd gegeven, verliest de inrichtende macht het recht op de salaris of de
salaristoelage voor het ten onrechte aangeworven personeelslid, met ingang van
de eerste van de maand die volgt op die waarin de beslissing werd medegedeeld.
Deze beslissing wordt zowel aan de betrokken inrichtende macht als aan de
kandidaat, die het verzoekschrift heeft ingediend, bij aangetekende brief
medegedeeld.
7. Aangezien de aanwerving van een
personeelslid, houder van een bekwaamheidsbewijs ingedeeld als een "ander
bekwaamheidsbewijs", beperkt is tot de duur van het lopende schooljaar, eindigt
elke procedure die werd ingeleid op de wijze zoals hierboven uiteengezet van
rechtswege op 30 juni van het lopende schooljaar.
HOOFDSTUK II. - Bekwaamheidsbewijzen, salarisschalen,
prestatiestelsel en bezoldigingsregeling
Art. 10.
§ 1.
[Voor de toepassing van artikel 2 worden de bekwaamheidsbewijzen waarvan de personeelsleden, bedoeld in
artikel 1 van dit besluit, houder moeten zijn, opgesomd in de bijlage beeldende en audiovisuele kunst, gevoegd bij dit
besluit. Deze bijlage kan jaarlijks geactualiseerd worden. Vragen tot actualisatie worden ten laatste tegen de
kerstvakantie ingediend bij de bevoegde dienst]
§ 2. Voor vakken
waarvoor geen bekwaamheidsbewijs voorzien is in de graden waarin ze worden
gegeven, dient het personeelslid in het bezit te zijn van één van
de bekwaamheidsbewijzen die voor hetzelfde vak voorzien zijn in een andere
graad.
[§ 3.
Personeelsleden die belast zijn met uren die geen lesuren zijn, dienen die uren
door hun inrichtende macht te laten gelijkstellen met lesuren in
één van de vakken die in de betrokken gra(a)d(en) worden
onderwezen op basis van de bekwaamheidsbewijzen waarover zij
beschikken.]
Art. 11.
§ 1.
[De
personeelsleden bedoeld in artikel 1 van dit besluit worden bezoldigd
overeenkomstig de salarisschalen die in de
[bijlage beeldende kunst bij]
dit
besluit naast elk bekwaamheidsbewijs zijn vermeld.
[Deze salarisschalen worden, met ingang van 1 september 2018, vastgesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 houdende de salarisschalen van bepaalde personeelsleden van het onderwijs.]
]
§ 2. De
personeelsleden belast met de vakken bedoeld in artikel 10, § 2, worden
bezoldigd op basis van de salarisschalen toegekend in de graad waar deze vakken
worden gegeven. Zij worden geacht in het bezit te zijn van een vereist, een
voldoende geacht of een ander bekwaamheidsbewijs, naargelang zij voor het
onderwijs van die vakken in een andere graad beschikken over een vereist, een
voldoende geacht of een ander bekwaamheidsbewijs.
[§ 3. De
personeelsleden bedoeld in artikel 10, § 3, worden bezoldigd op basis van
de salarisschaal voor lesuren in een vak waarmee hun prestaties zijn
gelijkgesteld. Zij worden geacht in het bezit te zijn van een vereist, een
voldoende geacht of een ander bekwaamheidsbewijs, naargelang zij voor het geven
van het gelijkstellingsvak in het bezit zouden zijn van een vereist, een
voldoende geacht of een ander
bekwaamheidsbewijs.]
Art. 12.
[§ 1.]
Vanaf het schooljaar
1990-1991 wordt het minimum en maximum aantal lesuren vereist voor een ambt met
volledige prestaties voor de in artikel 1 bedoelde personeelsleden vastgesteld
als volgt :
1° voor het onderwijs van de
vakken in de
[1e, 2e en 3e graad]
van het deeltijds kunstonderwijs : 22
lesuren;
2° voor het onderwijs van de vakken
in de
[4e graad]
van het deeltijds kunstonderwijs
: minimum 20 en maximum 22 lesuren.
[§ 2. Het personeelslid dat zitting heeft
in een lokaal inspraakorgaan dat opgericht is door of krachtens een wet of een
decreet, krijgt dienstvrijstelling om de vergaderingen van dat inspraakorgaan
bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van
dienstactiviteit.]
Art. 13.
Voor de toepassing van
Titel IV van het
koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het
personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van
Nationale Opvoeding en Cultuur is de deler voor een ambt met onvolledige
prestaties gelijk aan het minimum aantal lesuren vereist voor een ambt met
volledige prestaties.
Minimumprestaties
voor een volledig ambt : | Deler
voor hoofdambt met onvolledige prestaties : | Deler
voor bijbetrekking : |
20 22 | 20 22 | 25 25 |
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen
Art. 14.
§ 1.
Overgangsbepalingen zijn van toepassing op :
1° de personeelsleden die ten laatste op 31 augustus 1990 op
grond van de op deze datum geldende reglementering hetzij tot de stage
toegelaten, hetzij vastbenoemd en als dusdanig erkend zijn, daar waar de
erkenning bestaat, hetzij gelijk gesteld zijn met de vastbenoemde of definitief
erkende personeelsleden;
2° de tijdelijke
personeelsleden die behoudens de hierna vermelde verloven en afwezigheden vanaf
1 september 1987 ononderbroken in dienst waren in het kunstonderwijs met
beperkt leerplan en sedertdien ononderbroken in dienst zijn gebleven in het
onderwijs, het universitair onderwijs uitgezonderd, in een ambt van het
bestuurs- en onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel, en als
dusdanig bezoldigd zijn geweest door het Rijk of de Gemeenschap. Voor de
toepassing van voormelde bepaling worden niet als dienstonderbreking beschouwd
: de vakantieperioden,
[de
[loopbaanonderbreking en zorgkrediet]
,]
de militaire dienst, de
perioden van wederoproeping, de ziekte- of bevallingsverloven, de
borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van
salaris(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of
sociale aard, alsook de verloven zonder behoud van salaris(toelage) voor een
maximumduur van zes werkdagen per schooljaar. Voornoemde verloven en
afwezigheden kunnen eveneens aanvangen op 1 september 1987.
§ 2. De
overgangsbepalingen gelden voor :
1° de in
§ 1 bedoelde personeelsleden voor het ambt, het vak of de specialiteit die
zij uitoefenden in april 1990;
2° voor de in
§ 1, 1°, bedoelde personeelsleden met dien verstande dat de voornoemde
bepalingen niet alleen gelden voor het ambt, het vak en/of de specialiteit van
het ambt dat zij op 1 juni 1990 effectief uitoefenden, maar eveneens voor het
ambt, het vak en/of de specialiteit van het ambt waarvan zij titularis zijn
gebleven;
3° de in § 1 bedoelde
personeelsleden :
- die op basis van de
reglementering van kracht voor 1 september 1990 in het bezit waren van een
vereist bekwaamheidsbewijs en geen vereist bekwaamheidsbewijs meer bezitten bij
toepassing van dit besluit : zij worden geacht in het bezit te zijn van een
vereist bekwaamheidsbewijs;
- die op basis van de
reglementering van kracht voor 1 september 1990 niet in het bezit waren van een
vereist bekwaamheidsbewijs en geen vereist of voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs bezitten bij toepassing van dit besluit : zij worden geacht
in het bezit te zijn van een voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs;
- die op grond van artikel
20 van het koninklijk
besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de
inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, drie jaar
gefungeerd hebben : zij worden geacht in het bezit te zijn van een voldoende
geacht bekwaamheidsbewijs.
§ 3. De onder
§ 1, 1°, bedoelde personeelsleden
[...]
worden geacht houder te zijn
van het bewijs van pedagogische bekwaamheid voor de vakken waarvoor ze het
basisdiploma bezitten.
Art. 15.
De personeelsleden, bedoeld
in artikel 14, blijven de salarisschaal genieten die hun op grond van de voor 1
september 1990 geldende reglementering mocht verleend worden, tenzij het
bekwaamheidsbewijs waarover de personeelsleden beschikken recht geeft op een
hogere salarisschaal.
De personeelsleden, bedoeld
in artikel 14, die op basis van de reglementering van kracht voor 1 september
1990 :
- niet in het bezit waren van een vereist
bekwaamheidsbewijs en die, bij toepassing van dit besluit in het bezit zijn van
een vereist bekwaamheidsbewijs;
- niet in het
bezit waren van een vereist bekwaamheidsbewijs en die, bij toepassing van dit
besluit in het bezit zijn van een voldoend geacht
bekwaamheidsbewijs;
- in het bezit waren van een
vereist bekwaamheidsbewijs en die, bij toepassing van dit besluit in het bezit
zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs, blijven eveneens de salarisschaal
genieten die hun op grond van de voor 1 september 1990 geldende reglementering
mocht verleend worden, tenzij het bekwaamheidsbewijs waarover zij beschikken
recht geeft op een hogere salarisschaal.
De
bepalingen van artikel 9 van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende
bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan
afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur zijn niet van
toepassing.
[
Art. 15bis.
§ 1. Er worden overgangsmaatregelen toegekend aan de personeelsleden die in het bezit zijn van een van de volgende diploma's of getuigschriften :
1° het diploma van de voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren;
2° het diploma van bachelor in het onderwijs : zorgverbreding en remediërend leren;
3° het diploma van de voortgezette studie van geaggregeerde voor het buitengewoon onderwijs;
4° het diploma van de voortgezette studie van geaggregeerde voor het buitengewoon onderwijs en remedial teaching;
5° het diploma van de voortgezette studie van remedial teacher;
6° het diploma van de voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs;
7° het diploma van bachelor in het onderwijs : buitengewoon onderwijs;
8° het bekwaamheidsgetuigschrift tot het geven van buitengewoon onderwijs.
Zij moeten aan een van de volgende voorwaarden voldoen :
1° uiterlijk op 31 augustus 2013 vastbenoemd zijn;
2° tijdens de schooljaren 2010-2011, 2011-2012 of 2012-2013 tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast geweest zijn met een opdracht in het onderwijs, met uitzondering van de hogescholen en universiteiten.
§ 2. De personeelsleden, vermeld in paragraaf 1, die op basis van de reglementering die van kracht was voor 1 september 2013 in het bezit waren van een bewijs van pedagogische bekwaamheid en vanaf 1 september 2013 krachtens de gewijzigde reglementering geen bewijs van pedagogische bekwaamheid meer hebben, worden geacht alsnog over een bewijs van pedagogische bekwaamheid te beschikken.
§ 3. De overgangsmaatregel, vermeld in paragraaf 2, wordt toegekend op 1 september 2013, rekening houdend met de onderstaande bepalingen :
1° voor de personeelsleden, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, blijven de overgangsmaatregelen gelden, zolang ze in dienst blijven in het onderwijs, met uitzondering van de hogescholen en universiteiten;
2° voor de personeelsleden, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, blijven de overgangsmaatregelen gelden, zolang zij ononderbroken in dienst blijven in het onderwijs, met uitzondering van de hogescholen en universiteiten, en gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap. De volgende perioden worden daarbij niet als een onderbreking beschouwd :
a) de vakantieperioden;
b) de
[loopbaanonderbreking en zorgkrediet]
;
c) de militaire dienst;
d) de perioden van wederoproeping;
e) de ziekte- en bevallingsverloven;
f) de onbezoldigde ouderschapsverloven;
g) de perioden van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte of moederschapsbescherming;
h) de verloven van korte duur met behoud van salaris of salaristoelage ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard;
i) de verloven zonder behoud van salaris of salaristoelage voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar;
j) een onderbreking van een doorlopende periode van maximaal twee kalenderjaren.
]
[
Art. 15ter.
§ 1. Er worden overgangsmaatregelen toegekend aan de personeelsleden die :
1° uiterlijk op 31 augustus 2018 vastbenoemd zijn in een vak in de studierichting beeldende kunst in het deeltijds
kunstonderwijs;
2° tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast geweest zijn met een opdracht in een vak in de studierichting beeldende
kunst in het deeltijds kunstonderwijs in de loop van de schooljaren 2015-2016, 2016-2017 of 2017-2018.
§ 2. De personeelsleden, vermeld in paragraaf 1, die op basis van de reglementering die van kracht was voor
1 september 2018, organiek of via overgangsmaatregelen, in het bezit waren van een vereist bekwaamheidsbewijs voor
een vak in een bepaalde graad waarvoor ze vastbenoemd zijn of waarin ze in de loop van de schooljaren 2015-2016,
2016-2017 of 2017-2018 tijdelijk aangesteld of waarmee ze tijdelijk belast waren, en geen vereist bekwaamheidsbewijs
hebben voor het vak in de overeenstemmende graad uit het domein beeldende en audiovisuele kunsten waarvoor ze
met toepassing van een van de volgende bepalingen respectievelijk een ambtshalve of individuele concordantie
verkregen hebben, worden geacht in het bezit te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs :
1° artikel 56ter van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991;
2° artikel 74quater van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991;
3° artikel 56quater van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991;
4° artikel 74quinquies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991
§ 3. De personeelsleden vermeld in paragraaf 1, die op basis van de reglementering die van kracht was voor
1 september 2018, organiek of via overgangsmaatregelen, in het bezit waren van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs voor een vak in een bepaalde graad waarvoor ze vastbenoemd zijn of waarin ze in de loop van de
schooljaren 2015-2016, 2016-2017 of 2017-2018 tijdelijk aangesteld of waarmee ze tijdelijk belast waren, en geen
voldoende geacht bekwaamheidsbewijs hebben voor het vak in de overeenstemmende graad uit het domein beeldende
en audiovisuele kunsten waarvoor ze met toepassing van een van de volgende bepalingen respectievelijk een
ambtshalve of individuele concordantie verkregen hebben, worden geacht in het bezit te zijn van een voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs :
1° artikel 56ter van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991;
2° artikel 74quater van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991;
3° artikel 56quater van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991;
4° artikel 74quinquies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991.
4. De overgangsmaatregelen, vermeld in paragraaf 2 en 3, worden toegekend vanaf 1 september 2018, rekening
houdend met de onderstaande bepalingen :
1° de personeelsleden, vermeld in paragraaf 1, 1°, behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze in dienst
blijven in het onderwijs, de hogescholen en universiteiten uitgezonderd;
2° de personeelsleden, vermeld in paragraaf 1, 2°, behouden deze overgangsmaatregelen zolang zij ononderbroken in dienst blijven in het onderwijs, de hogescholen en universiteiten uitgezonderd, en gefinancierd of
gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap. Voor de toepassing van deze bepaling worden de
volgende perioden niet als een onderbreking beschouwd :
a) de vakantieperioden;
b) de loopbaanonderbreking en zorgkrediet;
c) de militaire dienst;
d) de perioden van wederoproeping;
e) de ziekte- en bevallingsverloven;
f) de onbezoldigde ouderschapsverloven;
g) de perioden van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte of
moederschapsbescherming;
h) de verloven van korte duur met behoud van salaris(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen
van familiale of sociale aard;
i) de verloven zonder behoud van salaris(toelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per
schooljaar;
j) een onderbreking van een doorlopende periode van maximum twee kalenderjaren.
]
[
Art. 15quater.
Voor de personeelsleden voor wie op 31 augustus 2021 conform artikel 14 tot en met 15ter
overgangsmaatregelen gelden, blijven die maatregelen na die datum behouden, ook als ze na die datum uit dienst
treden en nadien opnieuw in dienst treden, tenzij het bekwaamheidsbewijs waarover ze beschikken, recht geeft op een
hogere salarisschaal.
]
[
Art. 15quinquies
Er gelden overgangsmaatregelen voor personeelsleden die aan al de volgende voorwaarden
voldoen:
1° ze zijn in het bezit van een bekwaamheidsbewijs van educatieve master;
2° ze waren in de loop van het schooljaar 2020-2021 tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met hetzij het kunstvak
beeldatelier, hetzij het kunstvak initiatie tekenen, hetzij het kunstvak initiatie-atelier, hetzij het kunstvak specifiek
artistiek atelier: sounddesign, hetzij het kunstvak waarnemingstekenen.
De personeelsleden, vermeld in het eerste lid, die op basis van de reglementering die van kracht was
voor 1 september 2021, in het bezit waren van een vereist bekwaamheidsbewijs in een bepaalde graad voor een van de
vakken vermeld in het eerste lid, organiek of via overgangsmaatregelen, en die vanaf 1 september 2021 geen vereist
bekwaamheidsbewijs hebben voor diezelfde graad in datzelfde vak vermeld in het eerste lid, worden geacht in het bezit
te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs voor diezelfde graad van datzelfde vak.
De overgangsmaatregelen, vermeld in het tweede lid, gelden vanaf 1 september 2021. Voor de personeelsleden,
vermeld in het eerste lid, blijven die overgangsmaatregelen na die datum behouden, ook als ze uit dienst treden en
nadien opnieuw in dienst treden.
]
[
Art. 15sexies.
Er gelden overgangsmaatregelen voor de personeelsleden die in de loop van het schooljaar
2020-2021 tijdelijk aangesteld zijn of tijdelijk belast zijn met een opdracht in een ambt dat uiterlijk op 31 augustus 2021
is opgericht met toepassing van artikel VI.7 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van
28 oktober 2016.
De personeelsleden, vermeld in het eerste lid, die met toepassing van een van de volgende bepalingen een
ambtshalve concordantie verkregen hebben naar het ambt van ICT-coördinator, blijven de salarisschaal genieten die
hen op grond van de reglementering die gold voor 1 september 2021, mocht worden verleend voor het ambt, vermeld
in het eerste lid, tenzij het bekwaamheidsbewijs waarover ze beschikken, recht geeft op een hogere salarisschaal:
1° artikel 56ter van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991;
2° artikel 74quater van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991.
Bij de in het tweede lid vermelde overgangsmaatregelen gelden evenwel de volgende voorwaarden:
1° wie aangesteld is voor het ambt, vermeld in het eerste lid, op basis van een bekwaamheidsbewijs “ten minste
HSO” of lager, en daarvoor een salarisschaal geniet die hoger ligt dan of gelijk is aan salarisschaal 202, blijft alleen bij
concordantie naar het ambt van “ICT-coördinator 63 punten” die salarisschaal genieten;
2° wie aangesteld is voor het ambt, vermeld in het eerste lid, op basis van een bekwaamheidsbewijs “ten minste
bachelor”, en daarvoor een salarisschaal geniet die hoger ligt dan of gelijk is aan salarisschaal 301, blijft alleen bij
concordantie naar het ambt van “ICT-coördinator 85 punten” die salarisschaal genieten;
3° wie aangesteld is voor het ambt, vermeld in het eerste lid, op basis van een bekwaamheidsbewijs “ten minste
master”, en daarvoor een salarisschaal geniet die hoger ligt dan of gelijk is aan salarisschaal 501, blijft alleen bij
concordantie naar het ambt van “ICT-coördinator 126 punten” die salarisschaal genieten.
De overgangsmaatregelen, vermeld in het tweede en derde lid, gelden vanaf 1 september 2021. De personeelsleden, vermeld in het eerste lid, blijven die overgangsmaatregelen na die datum behouden, ook als ze uit dienst treden
en nadien opnieuw in dienst treden
]
Art. 16.
[...]
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 17.
De hiernavermelde koninklijke
besluiten worden, voor zover zij bekwaamheidsbewijzen vaststellen opgeheven wat
de instellingen en de personeelsleden betreft, waarop dit besluit van
toepassing is :
1° het koninklijk besluit van
22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist voor de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het
paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die
van deze inrichtingen afhangen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22
mei 1970, 3 juni 1976, 1 april 1977 en 21 oktober 1980;
2° het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende
voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor
kunstonderwijs, die secundair onderwijs verstrekken in de plastische kunsten,
gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 april 1979 en 16 december 1981.
Art. 18.
Dit besluit treedt in werking
op 1 september 1990.
Art. 19.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN
Bijlage I
[Bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen deeltijds kunstonderwijs, domein Beeldende en audiovisuele kunst]
Bijlage II
[bijlage geïntegreerd in bijlage I]
Bijlage III
[bijlage geïntegreerd in bijlage I]
Bijlage IV
[bijlage geïntegreerd in bijlage I]
Bijlage V
[bijlage geïntegreerd in bijlage I]