[Decreet betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra
voor leerlingenbegeleiding.]
(citeeropschrift: "decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs")
goedkeuringsdatum
27 MAART 1991
publicatiedatum
B.S.25/05/1991
datum laatste wijziging
28/06/2024
[Opgeheven, voor zover het betrekking
heeft op de hogescholen (B.Vl.R. 9-5-1996; Art. 2, 37°
)]
COORDINATIE
(1)
Decr. van 17/07/1991 (B.S. 31/08/1991)
(2)
Decr. van 09/04/1992 (B.S. 16/05/1992)
(3)
Decr. van 28/04/1993 (B.S. 28/05/1993)
(4)
Decr. van 15/12/1993 (B.S. 01/03/1994)
(5)
Decr. van 21/12/1994 (B.S. 16/03/1995)
(6)
Decr. van 19/04/1995 (B.S. 20/07/1995)
(7)
Decr. van 08/07/1996 (B.S. 05/09/1996)
(8)
B.Vl.R. van 09/05/1996 (B.S. 25/07/1996)
(9)
Decr. van 15/07/1997 (B.S. 21/08/1997)
(10)
Decr. van 14/07/1998 (B.S. 29/08/1998)
(11)
Decr. van 14/07/1998 (B.S. 29/08/1998)
(12)
Decr. van 01/12/1998 (B.S. 10/04/1999)
(13)
Decr. van 02/03/1999 (B.S. 21/08/1999)
(14)
B.Vl.R. van 09/03/1999 (B.S. 07/05/1999)
(15)
Decr. van 18/05/1999 (B.S. 31/08/1999)
(16)
Decr. van 08/06/2000 (B.S. 25/08/2000)
(17)
Decr. van 20/10/2000 (B.S. 16/12/2000)
(18)
Decr. van 13/07/2001 (B.S. 27/11/2001)
(19)
Decr. van 14/02/2003 (B.S. 01/07/2003)
(20)
Decr. van 10/07/2003 (B.S. 24/10/2003)
(21)
Decr. van 02/04/2004 (B.S. 07/06/2004)
(22)
Decr. van 07/05/2004 (B.S. 31/08/2004)
(23)
Decr. van 07/05/2004 (B.S. 20/09/2004)
(24)
Decr. van 15/07/2005 (B.S. 16/09/2005)
(25)
Decr. van 07/07/2006 (B.S. 31/08/2006)
(26)
Decr. van 16/05/2007 (B.S. 02/07/2007)
(27)
Decr. van 15/06/2007 (B.S. 31/08/2007)
(28)
Decr. van 22/06/2007 (B.S. 21/08/2007)
(29)
Decr. van 13/07/2007 (B.S. 31/08/2007)
(30)
Decr. van 04/07/2008 (B.S. 01/09/2008)
(31)
Decr. van 13/02/2009 (B.S. 26/03/2009)
(32)
Decr. van 30/04/2009 (B.S. 20/07/2009)
(33)
Decr. van 08/05/2009 (B.S. 28/08/2009)
detail
Decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs ;
(34)
Decr. van 08/05/2009 (B.S. 28/08/2009)
detail
Decreet betreffende het onderwijs XIX ;
(35)
Decr. van 18/12/2009 (B.S. 30/12/2009)
(36)
Decr. van 09/07/2010 (B.S. 31/08/2010)
(37)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011)
(38)
Decr. van 17/06/2011 (B.S. 20/07/2011)
(39)
Decr. van 01/07/2011 (B.S. 30/08/2011)
(40)
Decr. van 29/06/2012 (B.S. 27/07/2012)
(41)
Decr. van 21/12/2012 (B.S. 19/02/2013)
(42)
Decr. van 12/07/2013 (B.S. 30/08/2013)
(43)
Decr. van 19/07/2013 (B.S. 27/08/2013)
(44)
Decr. van 25/04/2014 (B.S. 25/09/2014)
(45)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 30/12/2014)
(46)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 03/02/2015)
(47)
Arr. nr. 28/2015 van 12/03/2015 (B.S. 25/06/2015)
(48)
Decr. van 19/06/2015 (B.S. 21/08/2015)
(49)
Decr. van 03/07/2015 (B.S. 15/07/2015)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015 ;
(50)
Decr. van 03/07/2015 (B.S. 28/07/2015)
detail
Decreet houdende diverse bepalingen onderwijs ;
(51)
Arr. nr. 68/2016 van 11/05/2016 (B.S. 06/07/2016)
(52)
Decr. van 17/06/2016 (B.S. 10/08/2016)
(53)
Decr. van 23/12/2016 (B.S. 13/02/2017)
(54)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
(55)
Decr. van 16/06/2017 (B.S. 18/08/2017)
(56)
Decr. van 26/01/2018 (B.S. 09/03/2018)
(57)
Decr. van 16/03/2018 (B.S. 20/04/2018)
(58)
Decr. van 27/04/2018 (B.S. 25/06/2018)
(59)
Decr. van 04/05/2018 (B.S. 16/07/2018)
(60)
Decr. van 15/06/2018 (B.S. 17/08/2018)
(61)
Decr. van 06/07/2018 (B.S. 20/08/2018)
(62)
Decr. van 15/03/2019 (B.S. 08/05/2019)
(63)
Decr. van 05/04/2019 (B.S. 24/06/2019)
(64)
Decr. van 03/07/2020 (B.S. 24/08/2020)
detail
Decreet over het onderwijs XXX ;
(65)
Decr. van 18/12/2020 (B.S. 30/12/2020)
(66)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 26/08/2021)
detail
Decreet over het onderwijs XXXI ;
(67)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 09/08/2022)
detail
Decreet tot uitvoering van dringende maatregelen om het lerarenambt in het basis- en secundair onderwijs te herwaarderen ;
(68)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over diverse maatregelen voor het onderwijs ;
(69)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over het onderwijs XXXII ;
(70)
Decr. van 28/04/2023 (B.S. 05/06/2023)
detail
Decreet over de transitie van personeelsleden van sommige instellingen van Onderwijs naar Welzijn ;
(71)
Decr. van 05/05/2023 (B.S. 02/08/2023)
detail
Decreet over leersteun ;
(72)
Decr. van 16/06/2023 (B.S. 14/08/2023)
detail
Decreet over de onderwijsinternaten ;
(73)
Decr. van 14/07/2023 (B.S. 24/08/2023)
detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen over het lerarenambt ;
(74)
Decr. van 07/07/2023 (B.S. 28/08/2023)
detail
Decreet over het onderwijs XXXIII ;
(75)
Decr. van 23/11/2023 (B.S. 20/12/2023)
detail
Decreet tot opheffing van meerdere onderwijsbepalingen ;
(76)
Decr. van 19/04/2024 (B.S. 28/06/2024)
detail
Decreet over het onderwijs XXXIV ;
De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.
Dit decreet regelt een
aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 59bis, § 2, 2° , van de
Grondwet.
Het kan worden aangehaald als het
decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
TITEL I. -
[Paritaire comités voor het
gesubsidieerd vrij onderwijs en de gesubsidieerde vrije centra voor
leerlingenbegeleiding]
Art. 2.
§ 1. Na
raadpleging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende
machten en van de personeelsverenigingen van het gesubsidieerd vrij onderwijs
en de
[centra voor leerlingenbegeleiding]
aangesloten bij een in de
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale
organisatie, richt de Vlaamse Regering :
1°
voor enerzijds het gesubsidieerd vrij onderwijs en de pedagogische
begeleidingsdiensten en anderzijds voor de gesubsidieerde vrije
[centra voor leerlingenbegeleiding]
telkens een centraal paritair comité op, waarvan
de bevoegdheid zich uitstrekt over respectievelijk al de door de Vlaamse
Gemeenschap gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen, die van het hoger
kunstonderwijs inbegrepen, met uitzondering van het hoger onderwijs van het
lange type en het universitair onderwijs, de pedagogische begeleidingsdiensten
en al de door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde vrije
[centra voor leerlingenbegeleiding]
;
2° voor het
gesubsideerd vrij onderwijs, andere paritaire comités waarvan de
bevoegdheid door de Vlaamse Regering wordt bepaald. Per onderwijsniveau wordt
één paritair comité opgericht. Voor het buitengewoon
onderwijs zullen afzonderlijke paritaire comités worden opgericht.
§ 2. De Vlaamse
Regering bepaalt het algemeen reglement van de paritaire comités. Elk
paritair comité stelt zijn eigen huishoudelijk reglement
op.
§ 3. Elk
paritair comité bestaat uit :
1° een
gelijk aantal vertegenwoordigers, niet minder dan vier, van de werknemers- en
werkgeversorganisaties bedoeld in § 1; er zijn voor elke categorie
evenveel plaatsvervangers als effectieve leden;
2°één voorzitter en één
ondervoorzitter;
3°één
secretaris.
De organisaties bedoeld in 1°
mogen ieder technische adviseurs aan hun delegatie toevoegen waarvan het
maximum aantal bepaald wordt door het centraal paritair comité.
De in 1° bedoelde leden worden aangewezen
door hun respectieve organisaties.
De voorzitter
en de ondervoorzitters worden benoemd door de Vlaamse Regering onder de ter
zake bevoegde personen die onafhankelijk moeten staan tegenover de belangen die
in het comité aan de orde kunnen zijn.
De
secretaris wordt aangewezen door de Vlaamse Regering onder haar ambtenaren.
§ 4. De
paritaire comités hebben hoofdzakelijk als opdracht :
a) te beslissen over de algemene
arbeidsvoorwaarden;
b) elk geschil te voorkomen of
bij te leggen dat tussen de inrichtende machten en de leden van het personeel
zou dreigen te rijzen of ontstaan is;
[c) te bemiddelen tussen
werkgevers en werknemers als er door representatieve vakorganisaties,
inrichtende machten en/of een representatieve vereniging van inrichtende
machten problemen aanhangig gemaakt worden inzake de regels betreffende de
functiebeschrijvingen en evaluaties, de rechten en de plichten van de sociale
partners of betreffende de toepassing van het syndicaal statuut wanneer de
relaties tussen de vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties en
de werkgevers geregeld worden door een statuut afgesloten tussen enerzijds de
representatieve vakorganisaties en anderzijds een inrichtende macht of de
representatieve vereniging van deze inrichtende macht.]
[Om de
bevoegdheden vermeld in b) en c) te kunnen uitoefenen, kan elk Centraal
Paritair Comité ook bemiddelaars
aanstellen.]
§ 5. De
paritaire comités beslissen bij tweederde meerderheid van de aanwezige
leden. Onthoudingen en blanco-stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht.
De voorzitter, de ondervoorzitter, de secretarissen en de technische adviseurs
zijn niet stemgerechtigd.
De leden die zetelen
namens de werkgevers en die welke zetelen namens de werknemers, moeten gelijk
in aantal zijn om aan de stemming deel te nemen. In voorkomend geval wordt de
pariteit hersteld.
§ 6. Op verzoek
van de paritaire comités of van een vertegenwoordigende organisatie kan
een besluit van de Vlaamse Regering aan de getroffen beslissingen algemeen
verbindende kracht geven.
§ 7. De
Gemeenschapsminister van Onderwijs laat, in geval dat aan deze beslissingen
geen algemeen verbindende kracht wordt gegeven, aan het comité de
redenen kennen, waarom de Regering op dit verzoek niet is ingegaan. De
artikelen 30 tot en met 34 van de wet van
[5 december 1968]
betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités zijn van
overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de in deze wet aan de Koning
en aan de Minister toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend door
respectievelijk de Vlaamse Regering en de Gemeenschapsminister van
Onderwijs.
Art. 3.
Opgeheven worden :
1° artikel 45 van de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd door ...
2° artikel 55 van het koninklijk besluit van
13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra, zoals
gewijzigd door ...
TITEL II. -
[De rechtspositie van de gesubsidieerde
personeelsleden van de instellingen, de centra en de pedagogische
begeleidingsdiensten van het gesubsidieerd onderwijs]
HOOFDSTUK I. - Algemene
bepalingen
Art. 4.
§ 1. Deze
titel is van toepassing op :
a) de gesubsidieerde
leden van :
- het bestuurs- en onderwijzend
personeel, met inbegrip van de
[leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht]
;
- het opvoedend hulppersoneel;
- het
paramedisch personeel;
- het
[psychologisch,
orthopedagogisch,]
sociaal en medisch
personeel;
- het technisch personeel;
[- het
ondersteunend personeel;
]
[-
het beleids- en ondersteunend
personeel;]
- het administratief personeel;
[- het leerondersteunend personeel;]
[tewerkgesteld in de volgende gesubsidieerde instellingen:]
-
[scholen van het basisonderwijs,
[instellingen voor secundair onderwijs, academies voor deeltijds kunstonderwijs]
en centra voor
volwassenenonderwijs;]
-
[...]
-
[onderwijsinternaten]
;
[- de leersteuncentra;]
-
[de centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun
permanente ondersteuningscellen, verder CLB's genoemd.]
[Deze
titel is eveneens van toepassing op de gesubsidieerde personeelsleden van de
pedagogische begeleidingsdiensten zoals bedoeld in
artikel 14 van het
decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van
onderwijs.]
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere omschrijving van de hiervoor
bedoelde personeelscategorieën. In afwachting hiervan blijven evenwel de
bestaande wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen van kracht;
[De Vlaamse Regering kan in het basisonderwijs de ambten bepalen voor een personeelscategorie van pedagogisch ondersteunend personeel.]
b) de inrichtende machten van de instellingen en
centra.
[Voor de toepassing van dit decreet worden de verenigingen zonder
winstoogmerk, vermeld in artikel 14 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende
de kwaliteit van onderwijs, beschouwd als inrichtende
machten.]
§ 2.
[...]
§ 3.
[Met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit decreet wordt een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld of vast benoemd, op voordracht van de bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst of op voordracht van de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. De leerkracht levensbeschouwelijk onderricht kan alleen door de inrichtende macht uit zijn ambt worden ontheven via een met reden omkleed voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst respectievelijk de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer.
De bepalingen van deze titel die specifiek van toepassing zijn op een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht, zijn alleen van toepassing op de personeelsleden die hun leeropdracht in die hoedanigheid uitoefenen.
]
[§ 4.
[...]
]
[
§ 5.
[In het gesubsidieerd
officieel onderwijs ingericht door de gemeenten gelegen in het Vlaamse Gewest
is het college van burgemeester en schepenen bevoegd voor de aanstelling, vaste
benoeming
[, ontslag en afzetting]
van personeelsleden evenals voor het
toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een
affectatie,
[een zorgkrediet]
en een loopbaanonderbreking. In afwijking op artikelen 58, 86 en 106
van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 kunnen deze bevoegdheden niet
uitgeoefend worden door de secretaris
In het gesubsidieerd
officieel onderwijs ingericht door de gemeenten van het Brusselse
Hoofdstedelijke Gewest is het college van burgemeester en schepenen bevoegd
voor het toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling,
een tijdelijke aanstelling, een affectatie,
[een zorgkrediet]
en een loopbaanonderbreking, voor
zover die de duur van maximaal twaalf maanden niet overschrijdt.
]
.
[
In afwijking van het eerste en tweede lid is de rechtspersoon die bevoegdheid draagt voor de scholengemeenschapsinstelling bevoegd voor de aanstelling en vaste benoeming van de personeelsleden van deze instelling, evenals
voor het toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een affectatie, een zorgkrediet en een
loopbaanonderbreking.
Hetzelfde geldt binnen het provinciaal onderwijs.
]
]
Art. 5.
Voor de toepassing van
deze titel wordt verstaan onder :
1°
[de
instelling : de scholen van het basisonderwijs
[, de scholen en de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs van het secundair onderwijs,
[de
scholengemeenschapsinstellingen,]
de
[
[de academies voor deeltijds kunstonderwijs]
]
,]
[de centra voor volwassenenonderwijs, de leersteuncentra;]
[en de onderwijsinternaten]
. Het internaat
[toegevoegd aan een school maakt deel uit van die school]
;]
2° de centra : de gesubsidieerde
[centra voor
leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente
ondersteuningscellen]
en pedagogische begeleidingsdiensten;
3°
[het net
:
- het
gemeenschapsonderwijs : het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals bedoeld
in
artikel
2
van het bijzonder decreet van 14 juli 1998
betreffende het gemeenschapsonderwijs;
- het gesubsidieerd officieel onderwijs : het
onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het
gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de
Vlaamse Gemeenschap;
- het gesubsidieerd vrij onderwijs : het
onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke
rechtspersonen en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse
Gemeenschap;
]
4° de aanvullende regels van het bevoegd paritair
comité : de regels die door de in titel I bedoelde paritaire
comités met betrekking tot de rechtspositie van de aan dit decreet
onderworpen personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs zijn
vastgesteld en waaraan bij besluit van de Vlaamse Regering algemeen verbindende
kracht is gegeven;
5° de vacante betrekking :
betrekking die niet is toegewezen aan een in de zin van dit decreet vast
benoemd personeelslid.
[Met het oog op een vaste benoeming is dit ook een betrekking die vacant wordt verklaard
[volgens artikel 33, §1, 4°, 5° en 6°, artikel 84undevicies of artikel 84vicies sexies, §1, 4°, 5° en 6°]
;]
6°
[het schooljaar: de periode van 1 september tot en met 31 augustus van
het daaropvolgende jaar;]
7° de titularis : het personeelslid dat in een vacante
betrekking vast benoemd of tijdelijk aangesteld is, met uitzondering van wie
voor een tijd de tijdelijke titularis vervangt;
8° de bekwaamheidsbewijzen : de door de Vlaamse Regering voor
het ambt bepaalde bekwaamheidsbewijzen;
9° de
godsdienst : één van de erediensten bedoeld in
[de reglementaire
bepalingen inzake levensbeschouwelijk onderricht]
;
10°
[godsdienstleerkracht: de leermeester godsdienst en de godsdienstleraar;]
11° een ambt : een
functie die in de onderwijssector wordt uitgeoefend en door de Gemeenschap
wordt gefinancierd. De Vlaamse Regering stelt de verschillende ambten vast en
maakt een indeling in wervings-, selectie- en bevorderingsambten. Zolang de
Vlaamse Regering geen uitvoering heeft verleend aan deze bepaling blijft de
bestaande reglementering van kracht;
12° een
betrekking :
[de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een instelling
[of centrum]
, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald
aantal prestatie-eenheden per week. Als het gaat om een onderwijsopdracht
vermeldt de inrichtende macht eveneens het onderwijsniveau, de opleiding, de
module, het vak en de specialiteit ervan of de met het vak of specialiteit
gelijkgestelde activiteit, de graad en voor het voor het voltijds secundair
onderwijs eventueel het HBO5, de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.]
[Als het gaat om een opdracht
[in een ambt van het beleids- en
ondersteunend personeel, van het leerondersteunend personeel]
of in een ambt van het ondersteunend personeel dan vermeldt de inrichtende macht eveneens
[het vereiste opleidingsniveau en - uitgezonderd voor de CLB's - de puntenwaarde]
.]
Een betrekking
kan volledig of onvolledig zijn. Een volledige betrekking stemt overeen met het
aantal prestatie-eenheden vereist voor een ambt met volledige prestaties.
[Een personeelslid dat deeltijds werkt, heeft het recht dat
deze prestaties maximaal over een proportioneel aantal halve dagen per week
worden gespreid;]
13° opdracht van een personeelslid : aantal prestatie-eenheden
per week door een personeelslid verricht in een bepaald ambt in een instelling
[of centrum]
en, indien het een onderwijsopdracht betreft, in een bepaald
onderwijsniveau,
[in een bepaalde opleiding of in een bepaalde module of]
in een bepaald vak en de specialiteit ervan of een ermede gelijkgestelde
actviteit, en in voorkomend geval,
[de graad en voor het voltijds secundair
onderwijs eventueel het HBO5,]
en de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.
De prestatie-eenheid is de basiseenheid die voor een bepaald ambt door de
Vlaamse Regering wordt vastgesteld;
14° de mutatie : het toewijzen bij een andere inrichtende
macht van een andere betrekking van het ambt waarin het personeelslid vast
benoemd is in een andere instelling
[of centrum]
.
[Bij toepassing van artikel 45, § 3, bestaat een mutatie uit het toewijzen bij een andere inrichtende macht van een andere betrekking in een ander ambt dan het ambt waarin het personeelslid vast benoemd is;]
[15° de affectatie : de toewijzing van een personeelslid aan
een instelling of centrum ingericht door dezelfde inrichtende macht in een
betrekking van het ambt waarin betrokkene vast benoemd is.]
[Bij toepassing van artikel 45, § 4, bestaat een nieuwe affectatie uit de toewijzing van een personeelslid aan een instelling ingericht door dezelfde inrichtende macht in een betrekking van een ander ambt dan het ambt waarin betrokkene vast benoemd is;]
[
16° contractueel personeelslid : personeelslid dat werd
aangenomen met een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in de wet van 3 juli 1978
betreffende de arbeidsovereenkomsten of vastbenoemd of tijdelijk personeelslid
dat een gesubsidieerde betrekking uitoefent bij equipe voor medisch
schooltoezicht van een lokaal bestuur;
17°
lokaal comité : het inzake arbeidsvoorwaarden en
personeelsaangelegenheden bevoegde lokaal overlegorgaan of
onderhandelingsorgaan;
18° vacature : elke
volledige of onvolledige betrekking die, ofwel definitief vacant is, ofwel
tijdelijk vacant is, voor een periode van tenminste tien werkdagen;
]
[19°
raadsman : een advocaat, een personeelslid van een instelling of wat de
werknemer betreft, een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie en wat
de werkgever betreft, een vertegenwoordiger van een overkoepelende vereniging
van inrichtende
machten;]
[20°
scholengemeenschap : de scholengemeenschap zoals bedoeld in
[artikel 3, 36°, van de
codificatie betreffende het secundair onderwijs ]
en de scholengemeenschap
basisonderwijs zoals bedoeld in artikel 3, 52bis, van het decreet van 25 februari
1997 betreffende het
basisonderwijs;]
[
21°
bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst : de instantie of
personen die de bevoegdheid op basis van de eigen interne regelgeving hebben,
of de instantie of personen die van het representatieve orgaan van de eredienst
of van het hoofd van de eredienst de bevoegdheid krijgen;
22° bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer
: de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap, vermeld in het
decreet
van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van
de levensbeschouwelijke vakken;
]
[
23°
module : een module zoals bedoeld in
artikel 24 van het
decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs;
24° opleiding : een opleiding, zoals
bedoeld in artikel 24 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs;
]
[25°
HBO5 : het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5 in het voltijds
secundair onderwijs
[
[...]
...]
;]
[26°
leraar : leraar in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en
in het secundair volwassenenonderwijs
[...]
;]
[ 27° leeftijdsgrens : het einde van het schooljaar waarin een personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
]
[ 28°
[de inrichtende macht : de schoolbesturen van het basisonderwijs en
[van het voltijds secundair onderwijs, de besturen van de
leersteuncentra,]
de centrumbesturen van de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs,
[de
rechtspersonen die bevoegdheid dragen voor de scholengemeenschapsinstellingen,]
de centrumbesturen van de centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, de schoolbesturen van het deeltijds kunstonderwijs,
[de besturen van de pedagogische begeleidingsdiensten en
de onderwijsinternaatsbesturen van de onderwijsinternaten;]
]
]
[
29° leerkracht levensbeschouwelijk onderricht: de godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer en de leraar niet-confessionele zedenleer;
30° MEDEX: de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Medische Expertise, cel Pensioenen;
31° preventieadviseur-arbeidsgeneesheer: de preventieadviseur deskundig in arbeidsgeneeskunde verbonden aan de externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk zoals bepaald in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.
]
[32° regionale ondersteuningscel: de netoverstijgende regionale ondersteuningscel of de regionale ondersteuningscel, vermeld in artikel 16 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.]
[33° aanvangsbegeleiding: de structureel verankerde ondersteuning van een tijdelijk personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur. De aanvangsbegeleiding ondersteunt het tijdelijke personeelslid in het leren beheersen van zijn kerntaken, in het zichzelf verder leren ontwikkelen als persoon en professional en in het leren vinden van zijn weg in zijn instelling als werkplek en lerende organisatie.]
[34° een leersteuncentrum: een centrum als vermeld in artikel 20, §1, van
het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.]
[35° onderwijsinternaten: de onderwijsinternaten die erkend zijn overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten;]
Art. 6.
[§ 1.]
Voor het berekenen van de dienstanciënniteit :
a)
[bestaat het aantal dagen, gepresteerd als tijdelijk
aangesteld personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties, uit
al de kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken
activiteitsperiode, met inbegrip van alle vakantieperioden met uitzondering van
de zomervakantie, als ze in die activiteitsperiode vallen. Dat aantal wordt
vermenigvuldigd met 1,2. In afwijking hiervan bestaat voor het administratief
personeel, de administratief medewerker van het beleids- en ondersteunend
personeel, de administratief medewerker van het ondersteunend personeel en voor
de personeelsleden van de CLB's
[...]
het
aantal dagen gepresteerd als tijdelijk aangesteld personeelslid in een
betrekking met volledige dienstprestaties, uit al de kalenderdagen van het
begin tot het einde van een ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van
alle vakantieperioden. Dit aantal wordt niet vermenigvuldigd met
1,2.
De dagen, gepresteerd in een andere
hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid in een betrekking met
volledige dienstprestaties, worden gerekend vanaf het begin tot het einde van
een ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van alle
vakantieperioden;
]
b) worden de dagen
gepresteerd in een betrekking met onvolledige dienstprestaties, die ten minste
de helft bedragen van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige
dienstprestaties, op dezelfde grond in acht genomen als de dagen gepresteerd in
een ambt met volledige dienstprestaties. Het aantal dagen gepresteerd in een
betrekking die niet de helft bedraagt van het aantal uren, vereist voor een
betrekking met volledige dienstprestaties, wordt met de helft
verminderd;
c) mag het aantal dagen gepresteerd
in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige
dienstprestaties nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in een
ambt met volledige dienstprestaties die tijdens dezelfde periode wordt
uitgeoefend;
d)
[komen de diensten gepresteerd in
een ambt van godsdienstleerkracht enkel in aanmerking voor de berekening van de
dienstanciënniteit in dat ambt; de diensten mogen in een ander net
gepresteerd zijn. In het vrij confessioneel onderwijs komen de diensten
eveneens in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit in andere
ambten, indien de onderwezen godsdienst degene is welke voorkomt in het
onderwijs verstrekt door de inrichtende macht.
De
diensten die - zowel in het gemeenschaps- als in het gesubsideerd onderwijs -
gepresteerd werden tussen 1 september 1975 en 31 augustus 2001 in het ambt van
godsdienstleerkracht belast met islamitische godsdienst en in aanmerking komen
voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, komen in aanmerking
voor de berekening van de dienstanciënniteit in dat
ambt.
]
[ De diensten die - zowel in het gemeenschaps- als in het gesubsidieerd onderwijs - gepresteerd werden tot en met 31 augustus 2013 in het ambt van godsdienstleerkracht belast met anglicaanse godsdienst en die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit in dat ambt.]
e) vormen dertig dagen een maand;
f)
worden als diensten in het gesubsidieerd onderwijs en de centra beschouwd, de
gesubsidieerde diensten door het personeelslid gepresteerd in de stand
dienstactiviteit, alsook het verlof dat hem is toegekend overeenkomstig
[artikel 51]
.
Als diensten worden eveneens beschouwd, de perioden tijdens
dewelke het personeelslid zich in de administratieve stand van
terbeschikkingstelling bevindt
[zoals bepaald in artikel 56, a en b]
;
g) kan gedurende een schooljaar een
dienstanciënniteit van maximaal 360 dagen worden
verworven.
[h) tellen de kalenderdagen die gepresteerd zijn als tijdelijk personeelslid tussen 1 juli en 31 augustus in een
betrekking van het zomeraanbod, vermeld in artikel 130quater van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs, mee om de dienstanciënniteit te berekenen, vermeld in punt a), eerste lid.]
[§ 2. Voor
de berekening van de dienstanciënniteit komen de hiervoor bedoelde
diensten enkel in aanmerking indien ze gepresteerd werden in
hoofdambt.]
[§ 3. De
regering bepaalt op welke wijze de volgende diensten mee in aanmerking worden
genomen voor het berekenen van de dienstanciënniteit in de CLB's in het
gesubsidieerd onderwijs :
1° contractueel
personeelslid bij een PMS-centrum;
2°
contractueel personeelslid bij een equipe voor medisch schooltoezicht;
3° gesubsidieerde contractueel;
4° personeelslid bij een consultatiebureau
voor gehandicapten.
]
[§ 4. Voor de toepassing van
hoofdstuk III in het deeltijds kunstonderwijs worden de diensten, gepresteerd
in het ambt van studiemeester-opvoeder, ook beschouwd als zijnde gepresteerd in
het ambt van
[administratief medewerker]
.]
[Voor de toepassing van hoofdstuk III in het basisonderwijs en in het secundair onderwijs kan de inrichtende macht de diensten die een personeelslid gepresteerd heeft in een wervingsambt in het buitengewoon basis- of buitengewoon secundair onderwijs beschouwen als zijnde gepresteerd in een wervingsambt in het gewoon basisonderwijs of in het gewoon secundair onderwijs. De inrichtende macht kan hierbij voor een personeelslid diensten in aanmerking nemen ten belope van
[maximaal 290 dagen]
, berekend volgens paragraaf 1.]
[
§ 5.
[De prestaties die een personeelslid levert in een betrekking die wordt ingericht
op basis van artikel 154, §2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997,
artikel 251/1 of 332/1 van de Codex Secundair Onderwijs, artikel 48, §2, van het
decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, artikel
130ter van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs,
artikel 82 van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs, artikel 52, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun en artikel
43, §2, van het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten komen in
aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit volgens de bepalingen
van dit artikel.]
]
Art. 7.
De nuttige ervaring is de
tijd doorgebracht in het onderwijs of gedurende welke een persoon, als
werknemer in een particuliere of openbare dienst of als zelfstandige een beroep
of een ambacht heeft uitgeoefend. Zij wordt aangetoond op de wijze bepaald door
de Vlaamse Regering. Zolang de Vlaamse Regering geen uitvoering heeft verleend
aan deze bepaling blijft de bestaande reglementering van kracht.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de
leden van het administratief personeel van de instellingen en centra.
[
Art. 7bis.
Artikel 19, § 2 en § 3, van
het besluit van de Vlaamse regering van 7 oktober 1997 betreffende de nuttige
ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs, wordt
bekrachtigd met ingang van 1 september 1997.
]
HOOFDSTUK II. - Plichten en
onverenigbaarheden
Art. 8.
Dit hoofdstuk is van
toepassing op de tijdelijk aangestelde en de vaste benoemde personeelsleden.
Afdeling 1. - Plichten
Art. 9.
De personeelsleden
moeten het belang behartigen van het onderwijs en van de instellingen waarin
zij tewerkgesteld zijn.
Zij behartigen
daarenboven het belang van de leerlingen en van de consultanten.
Art. 10.
De personeelsleden
vervullen de taken die hun worden opgedragen, persoonlijk en nauwgezet, met
inachtneming van de verplichtingen welke hun door of krachtens de wet of het
decreet en, al naar het geval, door de aanvullende regels van het bevoegd
paritair comité, door de overeenkomst of het besluit van indienstneming
of bij dienstorder zijn opgelegd.
[De personeelsleden respecteren daarbij de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder.]
Art. 11.
De personeelsleden
moeten zich in hun dienstbetrekkingen en in de omgang met de leerlingen, de
ouders van de leerlingen en het publiek op een correcte wijze gedragen.
De personeelsleden moeten alles vermijden wat het
vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de
waardigheid van hun functie in het onderwijs.
Het
is de personeelsleden verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs
buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig
ander voordeel aan te nemen.
Art. 12.
De personeelsleden
mogen hun gezag niet aanwenden voor politieke of commerciële doeleinden.
Art. 13.
Behoudens overmacht
mogen de personeelsleden de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder
voorafgaande toestemming van de rechtstreekse hiërarchische overheid.
Art. 14.
De personeelsleden
zijn ertoe gehouden het ambtsgeheim te bewaren.
[De personeelsleden van een CLB zijn er daarnaast toe gehouden het beroepsgeheim te bewaren. ]
Art. 15.
In de uitoefening van
hun ambt moeten de personeelsleden de verplichtingen, voortvloeiend uit de
specificiteit van het opvoedingsproject, naleven.
Deze verplichtingen worden schriftelijk meegedeeld voor de
indiensttreding en vastgelegd in de overeenkomst of het besluit van
indiensttreding.
Afdeling 2. -
Onverenigbaarheden
Art. 16.
Onverenigbaarheden
die voortvloeien uit de specificiteit van het opvoedingsproject worden
schriftelijk meegedeeld voor de indiensttreding en worden vastgelegd in de
overeenkomst of het besluit van indiensttreding.
Afdeling 3. - Bescherming van het
privé-leven
Art. 17.
Feiten uit het
privé-leven die geen weerslag hebben op de relatie tussen de leerling of
consultant en het personeelslid, het schoolleven of op de werking van de centra
kunnen geen aanleiding geven tot een maatregel vanwege de inrichtende macht.
[HOOFDSTUK IIbis. -
Aansprakelijkheid]
[
Art. 17bis.
§ 1. Dit artikel
geldt voor de personeelsleden vermeld in artikel 4, § 1
[...]
.
[Voor de toepassing van dit artikel moet voor de personeelsleden van een pedagogische begeleidingsdienst de inrichtende macht gelezen worden als de pedagogische begeleidingsdienst.]
§ 2. De inrichtende
macht sluit voor haar personeelsleden een verzekering burgerlijke
aansprakelijkheid en rechtsbijstand af, zodat alle personeelsleden in het kader
van de uitoefening van hun opdracht verzekerd zijn als hun burgerlijke
aansprakelijkheid in het gedrang komt of zij gevat worden door een juridische
procedure.
Als de
inrichtende macht deze verplichting niet naleeft, moet zij de kosten ten laste
nemen die het personeelslid ten gevolge van het ontbreken van voormelde
verzekering zelf moet
dragen.
De polis van
voormelde verzekering moet vlot raadpleegbaar zijn voor de
personeelsleden.
Als een
personeelslid zelf, ten laste van een derde die niet de inrichtende macht of
een van haar leden is, een vordering tot schadevergoeding instelt voor fysieke
of materiële schade of de daaruit voortvloeiende morele schade opgelopen
in of ten gevolge van de uitoefening van zijn ambt, dan moet de inrichtende
macht instaan voor de juridische
bijstand.
[ De inrichtende macht bedoeld in deze paragraaf is deze waar het personeelslid in dienst is op het ogenblik dat de feiten zich voordoen die aanleiding geven tot de toepassing van deze paragraaf.]
]
[
Art. 17bis
[/1]
.
Ingeval het personeelslid bij de
uitvoering van zijn ambt de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel
aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.
Voor
lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan
toevallig voorkomt.
De werkgever kan de vergoedingen en de
schadeloosstellingen die hem krachtens dit artikel verschuldigd zijn en die na
de feiten met het personeelslid zijn overeengekomen of door de rechter
vastgesteld, op de wedde inhouden in de voorwaarden als bepaald bij artikel 23
van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der
werknemers.
]
[HOOFDSTUK IIter. - Bijstand]
[
Art. 17ter.
Een personeelslid kan zich in de
procedures, bepaald krachtens dit decreet, steeds laten bijstaan of
vertegenwoordigen door een raadsman.
]
[HOOFDSTUK IIquater. - Ter beschikking stellen van
personeelsleden ten behoeve van gebruikers]
[
Art. 17quater.
§ 1. Behoudens de krachtens decreet
bepaalde gevallen, kan een personeelslid niet ter beschikking worden gesteld
van derden die over deze personeelsleden enig gedeelte van het gezag uitoefenen
dat normaal aan de werkgever toekomt.
Geldt evenwel niet als
de uitoefening van een gezag in de zin van het eerste lid, het naleven door de
derde van de verplichtingen die op hem rusten inzake het welzijn op het werk,
alsook instructies die door de derde worden gegeven in uitvoering van een
contractuele of statutaire rechtsverhouding die hem met de werkgever verbindt,
inzonderheid in het kader van een samenwerkingsvorm tussen scholen of een
scholengemeenschap.
§ 2. De rechtshandeling waarbij een
personeelslid in dienst wordt genomen om ter beschikking te worden gesteld van
een gebruiker in strijd met de bepaling van het eerste lid, is nietig vanaf het
begin der uitvoering van de tewerkstelling bij de
gebruiker.
]
[HOOFDSTUK IIquinquies. - Secundaire
arbeidsvoorwaarden]
[
Art. 17quinquies.
Dit hoofdstuk geldt
voor de personeelsleden vermeld in artikel 4, § 1, met uitzondering van de
personeelsleden van de pedagogische
begeleidingsdiensten.
]
[
Art. 17sexies.
De inrichtende macht
stelt aan haar personeelsleden de middelen ter beschikking die zij nodig hebben
om hun opdracht uit te
voeren.
Als een
personeelslid in het kader van zijn opdracht bovenop deze middelen extra
onkosten maakt, moet de inrichtende macht deze onkosten vergoeden op voorwaarde
dat de directeur
[...]
van de instelling waar het personeelslid zijn
opdracht uitoefent aan het personeelslid vooraf toestemming heeft gegeven om
die onkosten te maken.
De
middelen waarvoor de kosten gedragen worden door de inrichtende macht, blijven
eigendom van de inrichtende macht.
]
[
Art. 17septies.
§ 1. Personeelsleden
die in opdracht van de inrichtende macht verplaatsingen maken met hun eigen
wagen, moto of bromfiets hebben recht op de kilometervergoeding gelijk aan het
bedrag dat jaarlijks bepaald wordt in uitvoering van artikel 13 van het
koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake
reiskosten. De inrichtende macht kan dit bedrag met maximum 10 % verminderen,
op voorwaarde dat ze daarnaast een omniumverzekering heeft afgesloten voor
dienstverplaatsingen.
Personeelsleden
die in opdracht van de inrichtende macht verplaatsingen maken met het openbaar
vervoer genieten, bij de inlevering van het vervoerbewijs, de volledige
betaling van de erop vermelde bedragen. De verplaatsingen per trein worden
terugbetaald aan het tarief van een standaardbiljet 2e
klas.
§ 2.
[...]
§ 3. De bepalingen
van dit artikel gelden niet als de inrichtende macht een systeem van
kilometervergoeding voor dienstverplaatsingen hanteert, dat gunstiger is dan
dit vermeld in paragraaf 1 en
2.
]
[HOOFDSTUK IIsexies. - Auteursrechten]
[
Art. 17octies.
Het personeelslid dat in uitvoering van zijn aanstelling werken tot stand brengt die vallen binnen het toepassingsgebied van zijn ambt of opdracht, behoudt alle morele rechten op die werken en draagt zijn vermogensrechten over aan het schoolbestuur.
De vermogensrechten worden zonder specifieke vergoeding overgedragen, in hun meest volledige wettelijke omvang, voor alle gekende exploitatievormen en voor de volledige beschermingsduur van de werken. De inrichtende macht kan deze werken vrij naar eigen inzichten exploiteren en is niet verplicht tot exploitatie over te gaan.
Indien het werk in de toekomst geëxploiteerd wordt volgens exploitatievormen die momenteel onbekend zijn, zal het winstaandeel van het personeelslid gelijk zijn aan het winstaandeel dat volgens de marktvoorwaarden die gelden op het ogenblik van exploitatie, toegekend wordt aan auteurs die hun werk volgens dezelfde exploitatievormen in het gewone commerciële circuit uitgeven.
]
[Hoofdstuk IIsepties. Flexibele werkregeling]
[
Art. 17novies.
Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2019/1158 van het Europees
Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en
mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad.
]
[
Art. 17decies.
Een personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet om volgens de geldende regelgeving recht te
hebben op loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand, voor mantelzorg of voor palliatieve
zorgen, heeft, ongeacht of dat personeelslid die loopbaanonderbreking al of niet opneemt, het recht om voor een
aaneengesloten periode van maximaal twaalf maanden een flexibele werkregeling aan te vragen voor zorgdoeleinden.
Een flexibele werkregeling als vermeld in het eerste lid, is een aanpassing van het bestaande werkpatroon van het
personeelslid.
]
[
Art. 17undecies.
Het personeelslid dat een flexibele werkregeling wil voor zorgdoeleinden als vermeld in
artikel 17novies, bezorgt daarvoor een schriftelijke aanvraag aan de inrichtende macht minstens twee maanden vóór
de gewenste begindatum of, als het gaat om een aanvraag voor palliatieve zorgen, minstens twee weken vóór de
gewenste begindatum. De voormelde termijnen kunnen in onderling akkoord tussen de inrichtende macht en het
personeelslid worden ingekort. De voormelde aanvraag vermeldt de gewenste begin- en einddatum en het ingeroepen
zorgdoeleinde.
De inrichtende macht heeft het recht om een document of documenten te vragen om het zorgdoeleinde te staven
dat conform het eerste lid wordt ingeroepen.
]
[
Art. 17duodecies.
De inrichtende macht kan de aanvraag, vermeld in artikel 17undecies, rekening houdend met de
behoeften van het personeelslid en de continuïteit van het onderwijs en de dienstverlening inwilligen, weigeren of een
gemotiveerd tegenvoorstel doen dat bestaat uit een andere flexibele werkregeling of een andere periode voor de
uitoefening van de flexibele werkregeling. Het uitstel van een flexibele werkregeling mag niet tot gevolg hebben dat
de flexibele werkregeling onmogelijk wordt.
De inrichtende macht bezorgt het personeelslid een schriftelijk antwoord binnen dertig dagen nadat de inrichtende
macht de voormelde aanvraag heeft ontvangen. Als de inrichtende macht weigert, deelt de inrichtende macht de
gemotiveerde weigeringsbeslissing schriftelijk mee aan het personeelslid. Het uitblijven van een antwoord van de
inrichtende macht of een niet of onvoldoende gemotiveerde weigeringsbeslissing wordt gelijkgesteld met een
akkoord.
]
[
Art. 17ter decies.
Het personeelslid heeft het recht om na afloop van de flexibele werkregeling, vermeld in
artikel 17decies, zijn oorspronkelijke werkpatroon te hervatten.
]
[
Art. 17quater decies.
De flexibele werkregeling, vermeld in artikel 17decies, kan vervroegd worden stopgezet. De
inrichtende macht kan een opzeggingstermijn vastleggen voor de aanvraag van de stopzetting.
]
HOOFDSTUK III. - Werving
Afdeling 1. - Algemene
bepalingen
Art. 18.
§ 1. De
wervingsambten worden uitgeoefend door personeelsleden die ofwel tijdelijk
aangesteld ofwel vast benoemd zijn. Zij worden toegewezen door werving volgens
de hieronder bepaalde regels.
§ 2. De
inrichtende machten delen hun vacante betrekkingen mede al naargelang de
ligging van de instelling of het centrum waarbij de betrekking vacant is, aan
de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of aan de
Brusselse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en
Beroepsopleiding.
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling en
tijdelijke personeelsleden
Art. 19.
§ 1.
[Niemand kan door een inrichtende macht als tijdelijk personeelslid worden
aangesteld, als hij op het ogenblik van de aanstelling niet voldoet aan de
voorwaarden van
[artikel V.45, 1° en 2°, van de
Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs, artikel 18, §1, 1° en 2°,
van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, artikel 73, §1, 1°
en 2°, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs,
artikel 35, §1, 1° en 2°, van het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten,
artikel 66, 1°, 2° en 6°, van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het
deeltijds kunstonderwijs
[, artikel 33, eerste
lid, 1°, a) en b), van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun]
]
[, artikel 24 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding]
[of van
[artikel 106, §1, 1°, a) en b)]
]
, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs en daarenboven :]
1° houder is van een bekwaamheidsbewijs voor het ambt, zoals
bedoeld in artikel 5, 8° ;
2°
[voldoet
aan de taalvereisten zoals bepaald in artikel 19bis tot en met
19quinquies;]
3° van onberispelijk gedrag is,
zoals dat blijkt
[uit een uittreksel uit het strafregister]
dat
[niet langer dan een maand tevoren werd afgegeven]
;
4°
[...]
§ 2.
Niemand kan door een inrichtende macht als tijdelijk personeelslid worden
aangesteld in strijd met de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens
onstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling
[...]
.
§ 3.
[In afwijking van paragraaf 1, 1°, kan een personeelslid ten voorlopigen titel
tijdelijk aangesteld worden op basis van een geldig ingediende aanvraag tot gelijkwaardigheid van zijn diploma bij het National Academic Recognition Information
Centre (NARIC).
De voorlopige tijdelijke aanstelling, vermeld in het eerste lid, is niet mogelijk
in een ambt dat of in een functie die ressorteert onder de bepalingen van de wet
betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10
mei 2015.
De voorlopige tijdelijke aanstelling, vermeld in het eerste lid, eindigt van
rechtswege en zonder vooropzeg conform artikel 21, §1, eerste lid, h), vanaf het
ogenblik dat het personeelslid op basis van de beslissing van NARIC geen gelijkwaardigheid toegekend krijgt die voldoet als bekwaamheidsbewijs voor een aanstelling in dat ambt.
]
[
Art. 19bis.
[Een personeelslid voldoet aan de
taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een
bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de
onderwijstaal.]
]
[
Art. 19ter.
§ 1. Een personeelslid dat niet
in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 19bis, moet met
betrekking tot de taalvereisten voor de onderwijstaal voldoen aan de bepalingen
van dit artikel.
§ 2. Een personeelslid dat
behoort
[tot het bestuurs- en onderwijzend personeel, tot het
leerondersteunend personeel]
of tot een pedagogische
begeleidingsdienst moet de onderwijstaal minstens beheersen op niveau C1 van
het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.
§ 3. Een personeelslid dat
behoort tot een andere personeelscategorie dan deze bedoeld in § 2 moet de
onderwijstaal minstens beheersen op niveau B2 van het Gemeenschappelijk
Europees Referentiekader voor Talen.
§ 4.
[In afwijking van paragraaf 2 moet een personeelslid dat aangesteld wordt in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en dat uitsluitend één of meer levende vreemde talen onderwijst, of belast is met een opdracht die uitsluitend in een vreemde taal wordt gegeven, met toepassing van artikel 157/1 van de Codex Secundair Onderwijs en artikel 27/1 van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken, de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.]
[In afwijking van het eerste lid moet een personeelslid dat een taal onderwijst
[in de opleiding Oekraïens richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2]
, Russisch richtgraad 1 en 2, Servisch-Kroatisch richtgraad 1 of Tsjechisch richtgraad 1 in het studiegebied Slavische Talen, in de opleiding Bulgaars richtgraad 1, Fins richtgraad 1, Grieks richtgraad 1 en 2 of Hongaars richtgraad 1 in het studiegebied Europese neventalen richtgraad 1 en 2 of in de opleiding Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2 of Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied Oosterse talen de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.]
]
[
Art. 19quater.
Indien de bestuurstaal niet
dezelfde taal is als de onderwijstaal, moet het personeelslid dat behoort tot
een selectie- of bevorderingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel,
tot een pedagogische begeleidingsdienst, tot het ambt van administratief
medewerker of een ambt van het administratief personeel de bestuurstaal
beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor
Talen.
Indien de bestuurstaal niet dezelfde taal is als de
onderwijstaal, moet het personeelslid dat niet bedoeld is in het eerste lid de
bestuurstaal beheersen op niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees
Referentiekader voor Talen.
(voetnoot 3)
(voetnoot 4)
[Een personeelslid voldoet aan de
taalvereisten voor de bestuurstaal als hij in het bezit is van een
bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de bestuurstaal aan een door de Vlaamse
Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde Nederlandstalige
onderwijsinstelling.]
]
[
Art. 19quinquies.
Een personeelslid dat de wettelijk
of decretaal verplichte tweede taal onderwijst, moet deze taal minstens
beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor
Talen voor de vaardigheden op het vlak van lezen en schrijven, en op niveau B2
van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen voor de
vaardigheden op het vlak van luisteren en spreken.
[Een
personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal
verplichte tweede taal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat
behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of indien het
personeelslid in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is om deze
taal te mogen geven in het secundair onderwijs.]
]
[
Art. 19sexies.
§ 1. Het personeelslid bewijst
[eveneens]
de in artikel 19ter tot en met artikel 19quinquies vereiste
taalkennis :
1° aan de hand van alle studiebewijzen van
door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs die
het door voormelde artikelen vereiste niveau van taalkennis
aantonen;
2° of aan de hand van alle studiebewijzen die
gelijkwaardig zijn met de in 1° vermelde studiebewijzen en die het door
voormelde artikelen vereiste niveau van taalkennis
aantonen;
3°
[of aan de hand van een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het personeelslid heeft behaald op voorwaarde dat het getuigschrift, het certificaat of het attest het vereiste niveau van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen aantoont. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift, een certificaat of een attest dat behaald is via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.]
§ 2. Indien een inrichtende macht
moeilijkheden ondervindt om een kandidaat aan te werven die de vereiste
taalbekwaamheid bezit, kan ze een kandidaat aanwerven die niet over de vereiste
taalbekwaamheid beschikt. Op aanvraag kent de minister bevoegd voor onderwijs
aan deze kandidaat een tijdelijke afwijking toe die geldt voor een termijn van
3 jaar, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanstelling in een ambt in een
personeelscategorie bedoeld in de artikelen 19ter tot en met
19quinquies.
Tijdens voormelde periode van 3 jaar komt het
personeelslid dat voormelde afwijking heeft gekregen, niet in aanmerking
[voor
een vaste benoeming of voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur]
,
tenzij het personeelslid voor het einde van deze periode aan de voorwaarden
inzake taalvereisten, bedoeld in artikel 19ter tot en met 19quinquies, voldoet.
[
[...]
]
]
Art. 20.
§ 1. In
de instellingen en centra van het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt elke
tijdelijke aanstelling in een wervingsambt en elke wijziging ervan schriftelijk
vastgesteld. De overeenkomst vermeldt ten minste :
1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van de
instelling of het centrum waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;
2° de identiteit van het personeelslid;
3° het uit te oefenen ambt en indien het een
leraar betreft
[de opleiding, de module of het vak]
en de specialiteit en
de omvang van de opdracht;
4° de aanstelling
in een vacante of een niet-vacante betrekking en, in dit laatste geval, de naam
van de titularis van de betrekking en, in voorkomend geval, van het afwezige
personeelslid dat de titularis tijdelijk vervangt;
5° in voorkomend geval,
[het pedagogisch project en]
de
aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden.
De overeenkomst van tijdelijke aanstelling wordt opgemaakt in ten
minste twee exemplaren, waarvan één bestemd voor het
personeelslid.
§ 2. In de instellingen en
centra van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt elke tijdelijke
aanstelling in een wervingsambt en elke wijziging ervan vastgesteld bij besluit
van de inrichtende macht. Het besluit vermeldt ten minste :
1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van de
instelling of het centrum waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;
2° de identiteit van het personeelslid;
3° het uit te oefenen ambt en indien het een
leraar betreft
[de opleiding, de module of het vak]
en de specialiteit en
de omvang van de opdracht;
4° de aanstelling
in een vacante of een niet-vacante betrekking en, in dit laatste geval, de naam
van de titularis van de betrekking en, in voorkomend geval, van het afwezige
personeelslid dat de titularis tijdelijk vervangt;
5° in voorkomend geval,
[het pedagogisch project en]
de
aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden.
Een afschrift van dit besluit wordt meegedeeld aan het betrokken
personeelslid.
§ 3. Bij
ontstentenis van hetzij de schriftelijke overeenkomst bedoeld in § 1,
hetzij het besluit bedoeld in § 2, wordt het personeelslid geacht
aangesteld te zijn voor het ambt, voor de opdracht en in de betrekking die het
werkelijk uitoefent
[
§ 4. Een tijdelijke aanstelling gebeurt in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking voor een bepaalde duur of voor een doorlopende duur.
]
[
Art. 20bis.
§ 1. Een tijdelijk personeelslid wordt altijd aangesteld voor bepaalde duur, tenzij het personeelslid voldoet aan artikel 23, 23bis, 77bis of 77ter.
Tijdens de tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft een tijdelijk personeelslid recht op aanvangsbegeleiding. Het tijdelijke personeelslid wordt tijdens de periode van aanvangsbegeleiding gecoacht en ondersteund. De duur en intensiteit van de aanvangsbegeleiding worden bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de eerste evaluator en opgenomen in een schriftelijke overeenkomst
[...]
. De schriftelijke overeenkomst wordt in onderling overleg tussen het personeelslid en de eerste evaluator tijdens de periode van de aanvangsbegeleiding aangepast als gevolg van nieuwe afspraken.
Over de algemene afspraken over de aanvangsbegeleiding wordt in het bevoegde lokaal comité onderhandeld door de inrichtende macht of door de scholengemeenschap, als de instelling tot een scholengemeenschap behoort.
§ 2. Voor een vastbenoemd personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor bepaalde duur met toepassing van artikel 44bis of als gevolg van een reaffectatie of wedertewerkstelling, geldt de verplichting tot aanvangsbegeleiding, vermeld in paragraaf 1, niet.
]
Art. 21.
§ 1.
Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt van rechtswege en zonder
vooropzeg voor het geheel of een deel van de opdracht :
a) bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het
personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;
b) op
het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk personeelslid geheel of
gedeeltelijk wordt toegewezen aan een ander personeelslid :
- door toepassing van de reglementering op de
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en
de wedertewerkstelling;
- door mutatie
[of door
affectatie]
;
- door vast benoeming;
[-door toepassing van artikel 44undecies;]
c) op het ogenblik dat het tijdelijk personeelslid wordt
vast benoemd in deze betrekking;
d) vanaf de datum
dat de waargenomen betrekking voor het geheel of voor een gedeelte ervan niet
meer kan worden gesubsidieerd;
e)
[...]
f) uiterlijk op het einde van het schooljaar of de leergang
waarvoor de aanstelling werd gedaan, onverminderd de toepassing van de
reglementering inzake reaffectatie en wedertewerkstelling. Deze bepaling is
eveneens van toepassing ten aanzien van de personeelsleden die werden
aangeworven overeenkomstig de voorheen bestaande rechtspositieregeling.
[Ze is
evenwel niet van toepassing op de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn
voor doorlopende
duur;]
g)
[bij het bereiken van de leeftijdsgrens;]
h) voor de personeelsleden die
niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 19.
[
i) bij de definitieve pensionering;
j) bij het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van deze paragraaf.
]
[
In afwijking van punt g) eindigt de aanstelling van een personeelslid niet na het bereiken van de leeftijdsgrens als het betrokken personeelslid en zijn inrichtende macht overeenkomen de aanstelling te verlengen.
Dergelijke verlenging kan slechts onder volgende voorwaarden :
1° de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;
2° in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in 'hetzelfde ambt' zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.
]
[Om tegemoet te komen aan een tekort op de arbeidsmarkt, kan de Vlaamse
Regering de voorwaarden bepalen waaronder een definitief gepensioneerde na de
leeftijdsgrens bedoeld onder g) als tijdelijk personeelslid in een wervingsambt
kan worden aangesteld. Deze aanstelling gebeurt met behoud van de toepassing
van de bepalingen van dit decreet. Het personeelslid wordt aangesteld voor een
bepaalde duur en verwerft geen recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur.]
§ 2.
[De inrichtende macht moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur steeds schriftelijk
motiveren en meedelen aan het personeelslid.]
§ 3. Een
tijdelijke aanstelling
[van bepaalde duur]
eindigt eveneens voor het geheel of
een deel van de opdracht overeenkomstig de artikelen 24, 25 en
26.
Art. 22.
Op het einde van elke
activiteitsperiode levert de inrichtende macht of een door haar aangewezen of
gemandateerde persoon een attest af met vermelding van het in artikel 20,
§ 1 en § 2, 1° , 2° en 3° bedoelde en met vermelding van
de begin- en einddatum ervan.
Art. 23.
[
§ 1. Dit artikel is van
toepassing op de personeelsleden en op de instellingen en CLB's vermeld in
artikel 4, § 1, met uitzondering van de instellingen van het
[ basisonderwijs en het]
[...]
secundair onderwijs die tot een
scholengemeenschap behoren.
§ 2.
[Een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur kan gebeuren in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking.]
[Een personeelslid
kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid
voldoet aan de bepalingen van dit artikel.]
§ 3.
[Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt als
vermeld in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen of CLB’s van dezelfde inrichtende macht voldoet
aan de volgende voorwaarden:
1° een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen, waarvan 200 dagen effectief
gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen:
zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 70
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen of in het CLB of de CLB’s waar het
personeelslid de dienstanciënniteit, vermeld in punt 1°, heeft verworven voor het betrokken ambt van
de eerste evaluator een positieve beoordeling gekregen hebben. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni
van het schooljaar in de instelling of instellingen of het CLB of de CLB’s waar hij de in punt 1° vermelde
voorwaarden bereikt geen beoordeling heeft gekregen van de eerste evaluator, wordt die voorwaarde
voor die instellingen of instellingen geacht vervuld te zijn.
De eerste evaluator kan een van de volgende beoordelingen toekennen: een positieve beoordeling, een
beoordeling met werkpunten of een negatieve beoordeling.
Als de eerste evaluator oordeelt dat het personeelslid voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur te verwerven, kent hij een positieve beoordeling toe. Het tijdelijke personeelslid kan
de dienstanciënniteit die hij in de instelling of in het CLB heeft verworven, inroepen voor het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur als vermeld in het eerste lid.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven
en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag
op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de
aanvangsbegeleiding is afgelegd. De beoordeling met werkpunten heeft tot gevolg dat het tijdelijke
personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling of het CLB waar hij
deze beoordeling heeft gekregen, nog niet kan inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur als vermeld in het eerste lid. Het personeelslid moet dan nog bijkomend 200 effectieve
dagen presteren, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging
door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een
maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de
aanstellingsperiode vallen. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten kan
verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met
werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft
doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het
personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De
inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen,
heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling of CLB van de inrichtende macht die niet tot een
scholengemeenschap behoort recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling met werkpunten is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van
bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van dit artikel een betrekking is toegekend aan de
personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het
tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het
betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf
opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen of CLB’s van de
inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren. Bij een nieuwe aanstelling van het
personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van
de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het
personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen. Uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het
tijdelijke personeelslid de bijkomende 200 effectieve dagen heeft gepresteerd, moet hij van de eerste evaluator
een nieuwe beoordeling krijgen. Dat kan slechts een positieve beoordeling of een negatieve beoordeling zijn.
Als het personeelslid van de eerste evaluator geen beoordeling krijgt, geldt dit als een positieve beoordeling.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk Vter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en
het personeelslid een negatieve beoordeling geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin
die beslissing en de motivering worden opgenomen, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding
is afgelegd. De negatieve beoordeling heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die
hij in het ambt heeft verworven in de instelling of het CLB waar hij de negatieve beoordeling heeft gekregen
niet kan inroepen om zich bij de inrichtende macht kandidaat te stellen voor het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur in het ambt in kwestie, zoals bepaald in paragraaf 7. Het personeelslid dat
niet akkoord gaat met de negatieve beoordeling kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende
macht gaat vervolgens na of de negatieve beoordeling redelijk en verantwoord is, rekening houdend met het
traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of
vernietigt de negatieve beoordeling. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de
inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen
voordat ze een beslissing neemt.
Als een personeelslid dat van de eerste evaluator een negatieve beoordeling heeft gekregen voor de
prestaties die hij in een ambt in de instelling of het CLB heeft verricht, het daaropvolgende schooljaar of later
in de instelling of het CLB waar hij deze negatieve beoordeling heeft gekregen in het betrokken ambt een
nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur krijgt, dan wordt de eerdere negatieve beoordeling omgezet
in een beoordeling met werkpunten. Het personeelslid moet dan in het betrokken ambt in de instelling of in
het CLB bijkomend 200 effectieve dagen presteren, onder de voorwaarden vermeld in het vierde en vijfde lid,
voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Bij de
nieuwe tijdelijke aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de motivering die
de eerste evaluator in het verslag van de negatieve beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van
aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of
de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in
kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling. Daarbij
moet alleszins rekening gehouden worden met de volgende principes:
- een eerste evaluator kan aan een tijdelijk personeelslid dat gespreid over meerdere schooljaren in
eenzelfde ambt voor bepaalde duur is aangesteld in een of meer instellingen of CLB’s van de
inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren slechts twee maal een negatieve
beoordeling of een beoordeling met werkpunten toekennen. Als het personeelslid in een instelling
of CLB van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort opnieuw tijdelijk
wordt aangesteld voor bepaalde duur in een ambt waarvoor hij eerder al twee negatieve
beoordelingen heeft gekregen, ofwel een beoordeling met werkpunten gevolgd door negatieve
beoordeling heeft gekregen, ofwel een negatieve beoordeling gevolgd door een beoordeling met
werkpunten heeft gekregen, dan kan de eerste evaluator in een instelling of CLB van de inrichtende
macht die niet tot een scholengemeenschap behoort in dat ambt geen derde beoordeling meer
toekennen die een negatieve beoordeling is of die een beoordeling met werkpunten is. Als de eerste
evaluator van dit personeelslid van mening is dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor
een nieuwe of verdere tijdelijke aanstelling, dan kan hij dit enkel doen via een evaluatie met
eindconclusie onvoldoende, als vermeld in hoofdstuk Vter;
- als een tijdelijk personeelslid in hetzelfde ambt een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft in
meerdere instellingen of CLB’s van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap
behoren, dan tellen voor de toepassing van het hiervoor vermelde principe alle negatieve
beoordelingen en beoordelingen met werkpunten die in hetzelfde schooljaar zijn toegekend samen
als één beoordeling.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen
of CLB’s van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven en waar het personeelslid van de eerste
evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of
op een wijze die die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen
waarvoor het recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, als
vermeld in het eerste lid, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende
kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
]
§ 4. De anciënniteit bedoeld
[in paragraaf 3 of artikel 77bis]
wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin
het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
laat gelden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de
anciënniteit, in afwijking van artikel 6 en rekening houdend met artikel
77, berekend op basis van prestaties in één of meer instellingen
of CLB's die behoren tot dezelfde inrichtende macht.
Voor het
bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van
artikel 6, § 1, a) , het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2
vermenigvuldigd.
In afwijking van artikel 6, § 2, dient
voor de vaststelling van het recht bedoeld
[in paragraaf 3 of artikel 77bis]
in
[het onderwijs voor
sociale promotie]
en het deeltijds kunstonderwijs die dienstanciënniteit
niet in hoofdambt verworven te zijn.
§ 5.
[Het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in
[in paragraaf 3 of artikel 77bis]
bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
het
vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij
organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in
[in paragraaf 3 of artikel 77bis]
bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt
dit recht voor dit ambt en voor
[alle opleidingen, modules of vakken en
specialiteiten]
waarvoor het personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
een vereist bekwaamheidsbewijs, bij
organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in
[in paragraaf 3 of artikel 77bis]
bedoelde anciënniteit verworven
[in een ambt van leraar voor
een opleiding, een module, een vak]
of een specialiteit waarvoor het
personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij
overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht
[voor dit ambt, die opleiding,
die module, dit vak]
of deze specialiteit en daarenboven ook
[voor
alle opleidingen, modules, vakken en specialiteiten]
waarvoor het
personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij
overgangsmaatregel, bezit.
]
[In afwijking van de bepalingen van deze paragraaf komt ook de dienstancienniteit in aanmerking die een personeelslid in een ander ambt heeft verworven, als de inrichtende macht in het basis- of secundair onderwijs gebruikmaakt van artikel 6, § 4, tweede lid.
[Die dienstanciënniteit wordt berekend conform paragraaf 4, derde lid, van dit artikel en is voor deze toepassing beperkt tot
[maximaal 200 dagen]
dienstanciënniteit.]
]
§ 6. Een personeelslid dat
krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij
vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in
één of meer instellingen of CLB's van de inrichtende
macht.
§ 7.
[Een personeelslid dat
aangesteld is voor bepaalde duur en dat wordt ontslagen
:
1° volgens artikel 25, kan de diensten die het
vóór het ontslag presteerde in alle instellingen van de betrokken
inrichtende macht die niet behoren tot een scholengemeenschap of in alle CLB's
van de betrokken inrichtende macht in het ambt waarin het werd ontslagen, niet
meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals
bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77bis]
;
2° volgens
artikel 24 of 47quaterdecies , kan de diensten die het vóór het
ontslag presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
of het CLB waar
het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de
anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77bis]
maar
beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd
ontslagen. Het personeelslid kan daarenboven de diensten die het gepresteerd
heeft bij andere instellingen of CLB's van de inrichtende macht in het ambt
waarvoor het werd ontslagen, niet aanwenden om in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
of het CLB waar het werd ontslagen het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te roepen zoals bedoeld in
[paragraaf 3 van dit artikel of artikel 77bis]
.
]
[Een personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat op het einde van het schooljaar een negatieve
beoordeling heeft gekregen als vermeld in paragraaf 3, zesde lid, kan de diensten die hij tot dat ogenblik
presteerde in de instelling waar hij de negatieve beoordeling kreeg niet meer in aanmerking nemen voor de
berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit artikel of van artikel 77bis, maar
beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor hij de negatieve beoordeling kreeg. Het
personeelslid kan daarenboven de diensten die hij gepresteerd heeft bij andere instellingen of CLB’s van de
inrichtende macht die niet behoren tot een scholengemeenschap in het ambt waarvoor hij een negatieve
beoordeling kreeg, niet aanwenden om in de instelling of het CLB waar hij die negatieve beoordeling kreeg
het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te roepen zoals bedoeld in paragraaf 3 of in
artikel 77bis.]
[
§ 7bis. Een personeelslid dat
aangesteld is voor doorlopende duur en :
1°
[dat wordt
ontslagen of afgezet volgens artikel 64, 6° of 7°, kan de diensten die
het vóór het ontslag of de afzetting presteerde in alle
instellingen van de betrokken inrichtende macht die niet behoren tot een
scholengemeenschap of in alle centra van de betrokken inrichtende macht in het
ambt waarin het werd ontslagen of afgezet, niet meer in aanmerking nemen voor
de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77bis]
;]
2° dat wordt ontslagen volgens
artikel 47terdecies :
- kan de diensten die het
vóór het ontslag presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
of het CLB waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor
de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77bis]
maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt
waarvoor het werd ontslagen;
- verliest het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur enkel in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
of het CLB waar het werd ontslagen én beperkt tot
het ambt waarin het werd ontslagen;
- kan vanaf het ogenblik
van het ontslag op basis van diensten gepresteerd in een andere instelling of
een ander CLB van de betrokken inrichtende macht ook geen recht meer laten
gelden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
of het CLB waar het werd ontslagen, voor zover het
gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd
ontslagen;
3° een definitieve evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende" heeft gekregen in toepassing van artikel 47undecies, kan in
afwachting van een nieuwe evaluatie geen aanspraak maken op een uitbreiding van
zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
of het CLB waar en het ambt waarvoor het de evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen.
§ 7ter. Een personeelslid dat
vast benoemd is en dat wordt ontslagen
[of afgezet]
:
1°
[volgens artikel 64, 6° of 7°, kan de
diensten die het vóór het ontslag of de afzetting presteerde in
alle instellingen van de betrokken inrichtende macht die niet behoren tot een
scholengemeenschap of in alle centra van de betrokken inrichtende macht in het
ambt waarin het werd ontslagen of afgezet, niet meer in aanmerking nemen voor
de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77bis]
;]
2° volgens artikel 47terdecies ,
kan de diensten die het vóór het ontslag presteerde in de
instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
of het CLB waar het werd ontslagen niet
meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals
bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77bis]
maar beperkt tot de diensten die
gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd ontslagen. Vanaf het ogenblik
van het ontslag kan het personeelslid op basis van diensten gepresteerd in een
andere instelling of een ander CLB van de betrokken inrichtende macht ook geen
recht meer laten gelden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in
de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
of het CLB waar het werd ontslagen,
voor zover het gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd
ontslagen.
§ 7quater. Als een personeelslid
na een ontslag volgens artikel 25
[of na een ontslag of afzetting volgens
artikel 64, 6° of 7°]
, opnieuw wordt aangeworven door de
inrichtende macht, kan hij slechts beroep doen op het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur als hij opnieuw de anciënniteit opbouwt
bedoeld
[in paragraaf 3 of artikel 77bis]
. Hij kan daarbij ook geen beroep doen op diensten die hij
[vóór het ontslag of de afzetting]
presteerde in andere
instellingen of in andere CLB's van de betrokken inrichtende
macht.
Als een personeelslid na een ontslag volgens artikel 24,
artikel 47terdecies of artikel 47quaterdecies opnieuw wordt aangeworven door de
inrichtende macht in de instelling of de pedagogische entiteit of het CLB en in
het ambt waarin hij werd ontslagen, kan hij voor het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij
vóór het ontslag presteerde.
]
[Als een tijdelijk personeelslid na een negatieve beoordeling in een ambt volgens artikel 23, §3, zesde lid, of
artikel 23bis, §3, zesde lid, opnieuw wordt aangeworven in dat ambt in de instelling of het CLB van de
inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort waar hij voor dat ambt een negatieve
beoordeling heeft gekregen, kan hij voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur opnieuw
beroep doen op de diensten die hij vóór de negatieve beoordeling presteerde.]
§ 8.
[Een personeelslid kan het
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke
vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds
als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse
betrekking.]
§ 9. Wanneer een inrichtende
macht over verscheidene vacatures beschikt, moet zij bij voorrang betrekkingen
die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
§ 10. Vastbenoemde
personeelsleden die in één of meer instellingen of CLB's van
dezelfde inrichtende macht een betrekking met onvolledige prestaties in
hoofdambt uitoefenen, komen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur prioritair in aanmerking op personeelsleden die in de instellingen of
CLB's van deze inrichtende macht nog geen vaste benoeming
hebben.
[Deze voorwaarde geldt enkel voor de instellingen of CLB’s van de inrichtende macht waar het personeelslid
van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.]
§ 11. Personeelsleden met recht
op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet
effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of
moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld
worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen
worden.
§ 12. Behoudens andersluidende
overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van zijn recht
op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar
geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.
Die bepaling is
niet van toepassing op de personeelsleden die bij de betrokken inrichtende
macht, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen
uitbreiden.
De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden
tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven
opdracht.
§ 13. Indien een personeelslid
met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van
een ander personeelslid betwist, geeft de inrichtende macht inzage van de
administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling
betwist.
§ 14. De inrichtende macht moet
de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds
schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.
[...]
§ 15.
[...]
[
§ 16. Een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur in een CLB, kan met behoud van zijn recht op die tijdelijke aanstelling van doorlopende duur tijdelijk worden tewerkgesteld in een permanente ondersteuningscel als vermeld in artikel 15 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, of in een regionale ondersteuningscel.
]
]
[
Art. 23bis.
[
§ 1. Dit artikel is van
toepassing op de personeelsleden en de instellingen van het
[basisonderwijs
en het]
[...]
secundair onderwijs die tot een
scholengemeenschap behoren.
§ 2. De inrichtende macht stelt
een tijdelijk personeelslid aan
[voor een doorlopende duur in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking]
.
[Een personeelslid kan slechts
voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de
bepalingen van dit artikel.]
§3.
[Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld
in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen, waarvan 200 dagen effectief
gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen:
zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 70
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen waar het personeelslid de
dienstanciënniteit, vermeld in punt 1°, heeft verworven voor het betrokken ambt van de eerste evaluator
een positieve beoordeling gekregen hebben. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar
in de instelling of instellingen waar hij de in punt 1° vermelde voorwaarden bereikt geen beoordeling
heeft gekregen van de eerste evaluator, wordt die voorwaarde voor die instellingen of instellingen geacht
vervuld te zijn.
De eerste evaluator kan een van de volgende beoordelingen toekennen: een positieve beoordeling, een
beoordeling met werkpunten of een negatieve beoordeling.
Als de eerste evaluator oordeelt dat het personeelslid voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur te verwerven, kent hij een positieve beoordeling toe. Het tijdelijke personeelslid kan
de dienstanciënniteit die hij in de instelling heeft verworven, inroepen voor het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven
en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag
op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de
aanvangsbegeleiding is afgelegd. De beoordeling met werkpunten heeft tot gevolg dat het tijdelijke
personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij deze
beoordeling heeft gekregen, nog niet kan inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid. Het personeelslid moet dan nog bijkomend 200 effectieve
dagen presteren, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging
door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een
maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de
aanstellingsperiode vallen. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten kan
verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met
werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft
doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het
personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De
inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen,
heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengemeenschap recht op een nieuwe
tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling met werkpunten is toegekend.
Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van dit artikel
een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke
aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met
werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer
instellingen van de scholengemeenschap. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken
ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft
opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die
bijkomende periode moet volgen. Uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het tijdelijke personeelslid de
bijkomende 200 effectieve dagen heeft gepresteerd, moet hij van de eerste evaluator een nieuwe beoordeling
krijgen. Dat kan slechts een positieve beoordeling of een negatieve beoordeling zijn. Als het personeelslid van
de eerste evaluator geen beoordeling krijgt, geldt dit als een positieve beoordeling.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk Vter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en
het personeelslid een negatieve beoordeling geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin
die beslissing en de motivering worden opgenomen, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding
is afgelegd. De negatieve beoordeling heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die
hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij de negatieve beoordeling heeft gekregen niet kan
inroepen om zich bij de inrichtende macht kandidaat te stellen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur in het ambt in kwestie, zoals bepaald in paragraaf 7. Het personeelslid dat niet akkoord
gaat met de negatieve beoordeling kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat
vervolgens na of de negatieve beoordeling redelijk en verantwoord is, rekening houdend met het traject van
aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de
negatieve beoordeling. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht
vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een
beslissing neemt.
Als een personeelslid dat van de eerste evaluator een negatieve beoordeling heeft gekregen voor de
prestaties die hij in een ambt in de instelling heeft verricht, het daaropvolgende schooljaar of later in de
instelling waar hij deze negatieve beoordeling heeft gekregen in het betrokken ambt een nieuwe tijdelijke
aanstelling van bepaalde duur krijgt, dan wordt de eerdere negatieve beoordeling omgezet in een beoordeling
met werkpunten. Het personeelslid moet dan in het betrokken ambt in de instelling bijkomend 200 effectieve
dagen presteren, onder de voorwaarden vermeld in het vierde en vijfde lid, voordat hij in aanmerking komt
voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Bij de nieuwe tijdelijke aanstelling van het
personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de motivering die de eerste evaluator in het verslag van
de negatieve beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het
personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of
de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in
kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap worden algemene afspraken onderhandeld
over de beoordeling. Daarbij moet alleszins rekening gehouden worden met de volgende principes:
- een eerste evaluator kan aan een tijdelijk personeelslid dat gespreid over meerdere schooljaren in
eenzelfde ambt voor bepaalde duur is aangesteld in een of meer instellingen van dezelfde
scholengemeenschap slechts twee maal een negatieve beoordeling of een beoordeling met
werkpunten toekennen. Als het personeelslid in een instelling van de scholengemeenschap
opnieuw tijdelijk wordt aangesteld voor bepaalde duur in een ambt waarvoor hij eerder al twee
negatieve beoordelingen heeft gekregen, ofwel een beoordeling met werkpunten gevolgd door
negatieve beoordeling heeft gekregen, ofwel een negatieve beoordeling gevolgd door een
beoordeling met werkpunten heeft gekregen, dan kan de eerste evaluator in een instelling van de
scholengemeenschap in dat ambt geen derde beoordeling meer toekennen die een negatieve
beoordeling is of een beoordeling met werkpunten is. Als de eerste evaluator van dit personeelslid
van mening is dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor een nieuwe of verdere tijdelijke
aanstelling, dan kan hij dit enkel doen via een evaluatie met eindconclusie onvoldoende als vermeld
in hoofdstuk Vter;
- als een tijdelijk personeelslid in hetzelfde ambt een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft in
meerdere instellingen van dezelfde scholengemeenschap, dan tellen voor de toepassing van het
hiervoor vermelde principe alle negatieve beoordelingen en beoordelingen met werkpunten die in
hetzelfde schooljaar zijn toegekend samen als één beoordeling.
Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een
of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in de instelling of
instellingen waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling heeft gekregen, evenals
in alle instellingen van die scholengemeenschap waar het personeelslid van de eerste evaluator geen
beoordeling heeft gekregen.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat
naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap, na
onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid
betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt
de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook
openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle
instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.
Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn
kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak
op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.
Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, als vermeld in het eerste lid, dan
geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
]
§ 4. De anciënniteit bedoeld
[in paragraaf 3 of artikel 77ter]
wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin
het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
laat gelden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de
anciënniteit, in afwijking van artikel 6 en rekening houdend met artikel
77, berekend op basis van prestaties in één of meer instellingen
van de betrokken scholengemeenschap en dit ongeacht het net waartoe de
instellingen waarin deze prestaties werden verricht, behoren.
Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit
artikel wordt, in afwijking van artikel 6, § 1, a), het aantal
gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd.
§ 5.
[Het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de
[in paragraaf 3 of artikel 77ter]
bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
het
vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij
organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de
[in paragraaf 3 of artikel 77ter]
bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt
dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het
personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij
overgangsmaatregel, bezit.
Is de
[in paragraaf 3 of artikel 77ter]
bedoelde
anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een
specialiteit waarvoor het personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
een voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit,
dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven
ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist
bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel,
bezit.
]
[In afwijking van de bepalingen van deze paragraaf komt ook de dienstancienniteit in aanmerking die een personeelslid in een ander ambt heeft verworven, als de inrichtende macht gebruikmaakt van artikel 6, § 4, tweede lid. Die dienstancienniteit wordt berekend conform paragraaf 4, laatste lid, van dit artikel en is voor deze toepassing beperkt tot
[maximaal 200 dagen]
dienstancienniteit.]
§ 6. Een personeelslid dat
krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij
vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in
één of meer instellingen van deze
scholengemeenschap.
§ 7.
[Een personeelslid dat
aangesteld is voor bepaalde duur en dat wordt ontslagen
:
1°
[volgens artikel 25 of volgens artikel 24 van het
decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs ]
, kan de
diensten die het vóór het ontslag presteerde in alle instellingen
van de scholengemeenschap in het ambt waarin het werd ontslagen, niet meer in
aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in
§§ 3 en 4 van dit artikel;
2° volgens artikel 24
of
[47quaterdecies of volgens artikel 73quaterdecies van het decreet
rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs]
, kan de diensten
die het vóór het ontslag presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen
voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en
4 van dit artikel maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het
ambt waarvoor het werd ontslagen. Het personeelslid kan daarenboven de diensten
die het gepresteerd heeft bij andere instellingen van de scholengemeenschap in
het ambt waarvoor het werd ontslagen, niet aanwenden om in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
waar het werd ontslagen het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur in te roepen zoals bedoeld in § 3 van dit
artikel.
]
[Een personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat op het einde van het schooljaar een negatieve
beoordeling heeft gekregen, als vermeld in paragraaf 3, zesde lid, kan de diensten die hij tot dat ogenblik
presteerde in de instelling waar hij de negatieve beoordeling kreeg niet meer in aanmerking nemen voor de
berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit artikel of van artikel 77ter, maar
beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor hij de negatieve beoordeling kreeg. Het
personeelslid kan daarenboven de diensten die hij gepresteerd heeft bij andere instellingen van de
scholengemeenschap in het ambt waarvoor hij een negatieve beoordeling kreeg, niet aanwenden om in de
instelling waar hij die negatieve beoordeling kreeg het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur in te roepen zoals bedoeld in paragraaf 3 of in artikel 77ter.]
[
§ 7bis. Een personeelslid dat
aangesteld is voor doorlopende duur en :
1°
[dat wordt
ontslagen of afgezet volgens artikel 64, 6° of 7°, of volgens artikel
61, 6° of 7°, van het decreet Rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs, kan de diensten die het vóór het ontslag
of de afzetting presteerde in alle instellingen van de scholengemeenschap in
het ambt waarin het werd ontslagen of afgezet, niet meer in aanmerking nemen
voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77ter]
;]
2° dat wordt ontslagen volgens
[ artikel 47terdecies of volgens artikel 73terdecies van het decreet
rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs]
:
- kan de diensten die het vóór het ontslag
presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
waar het werd ontslagen
niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals
bedoeld in § 3 en § 4 van dit artikel maar beperkt tot de diensten
die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd
ontslagen;
- verliest het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur enkel in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
waar
het werd ontslagen én beperkt tot het ambt waarin het werd
ontslagen;
- kan vanaf het ogenblik van het ontslag op basis
van diensten gepresteerd in een andere instelling van de scholengemeenschap ook
geen recht meer laten gelden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
waar het werd ontslagen, voorzover
het gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd
ontslagen;
3° een definitieve evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende" heeft gekregen in toepassing van artikel 47undecies, kan in
afwachting van een nieuwe evaluatie geen aanspraak maken op een uitbreiding van
zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
waar en het ambt waarvoor het de evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen.
§ 7ter. Een personeelslid dat
vast benoemd is en dat wordt
[ ontslagen of afgezet]
:
1°
[volgens artikel 64, 6° of 7°, of volgens
artikel 61, 6° of 7°, van het decreet Rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs, kan de diensten die het vóór het ontslag
of de afzetting presteerde in alle instellingen van de scholengemeenschap in
het ambt waarin het werd ontslagen of afgezet, niet meer in aanmerking nemen
voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 77ter]
;]
2° volgens
[artikel
47terdecies of volgens artikel 73terdecies van het decreet rechtspositie
personeelsleden Gemeenschapsonderwijs]
, kan de diensten die het
vóór het ontslag presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de
berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in §§ 3 en 4 van
dit artikel maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt
waarvoor het werd ontslagen. Vanaf het ogenblik van het ontslag kan het
personeelslid op basis van diensten gepresteerd in een andere instelling van de
scholengemeenschap ook geen recht meer laten gelden op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
waar het werd ontslagen, voor zover het gaat om een aanstelling in het ambt
waarin het werd ontslagen.
§ 7quater. Als een personeelslid
na een ontslag volgens artikel 25
[of na een ontslag of afzetting volgens
artikel 64, 6° of 7°]
, opnieuw wordt aangesteld in een
instelling van de scholengemeenschap, kan hij slechts beroep doen op het recht
op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur als hij opnieuw de
anciënniteit opbouwt bedoeld
[in paragraaf 3 of artikel 77ter]
. Hij kan daarbij ook geen beroep
doen op diensten die hij
[vóór het ontslag of de
afzetting]
presteerde in andere instellingen van de
scholengemeenschap.
Als een personeelslid na een ontslag
volgens artikel 24, artikel 47terdecies of artikel 47quaterdecies opnieuw wordt
aangeworven door de inrichtende macht in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 47septies, §2,]
én in het ambt waarin hij werd ontslagen, kan hij voor het
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op
de diensten die hij vóór het ontslag
presteerde.
[Als een tijdelijk personeelslid na een negatieve beoordeling in een ambt volgens artikel 23, §3, zesde lid, of
artikel 23bis, §3, zesde lid, opnieuw wordt aangeworven in dat ambt in de instelling waar hij voor dat ambt
een negatieve beoordeling heeft gekregen, kan hij voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij vóór de negatieve beoordeling presteerde.]
]
§ 8.
[Een personeelslid kan het
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke
vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds
als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse
betrekking.]
§ 9. Wanneer een inrichtende
macht over verscheidene vacatures beschikt, moet zij bij voorrang betrekkingen
die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
§ 10. Vastbenoemde
personeelsleden die in één of meer instellingen van dezelfde
scholengemeenschap een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt
uitoefenen, komen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
prioritair in aanmerking op personeelsleden die in de instellingen van deze
scholengemeenschap nog geen vaste benoeming hebben.
[Deze voorwaarde geldt enkel voor de instellingen van de scholengemeenschap waar het personeelslid van
de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.]
§ 11. Personeelsleden met recht
op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet
effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of
moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld
worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen
worden.
§ 12. Behoudens andersluidende
overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van zijn recht
op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar
geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.
Die bepaling is
niet van toepassing op de personeelsleden die bij de betrokken
scholengemeenschap, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht
willen uitbreiden.
De toepassing van deze paragraaf mag niet
leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven
opdracht.
§ 13. Indien een personeelslid
met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van
een ander personeelslid betwist, geeft de inrichtende macht inzage van de
administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling
betwist.
§ 14. De inrichtende macht moet
de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds
schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.
[...]
§ 15.
[...]
§ 16. Een personeelslid heeft
geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de
scholengemeenschap indien het geen diensten heeft gepresteerd in instellingen
van de scholengemeenschap. Het personeelslid heeft wel recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur in die instellingen van de scholengemeenschap
die afhangen van dezelfde inrichtende macht als deze waar hij het recht op
tijdelijke aanstelling met doorlopende duur heeft verworven.
]
[
§ 17. Als een scholengemeenschap bestaat uit instellingen van meerdere inrichtende machten, wisselen die inrichtende machten binnen de scholengemeenschap met betrekking tot de tijdelijke personeelsleden die voor bepaalde duur zijn aangesteld de gegevens uit die relevant zijn voor het naleven van de rechten en verplichtingen die opgenomen zijn in dit artikel. Het gaat daarbij om volgende gegevens van een personeelslid:
1° de identificatiegegevens;
2° de opdracht(en) en betrekking(en);
3° de dienstanciënniteit;
4° de school en het schoolbestuur;
5° verslagen van functionerings- of evaluatiegesprekken;
6° verslagen in functie van de beoordeling.
Verslagen over de beoordeling, functionerings- of evaluatiegesprekken worden alleen uitgewisseld tussen die instellingen van de scholengemeenschap waarvoor het personeelslid diensten presteert.
De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om specifieke bepalingen uit te werken omtrent de opslagperioden en de verwerkingsactiviteiten en procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een behoorlijke transparante verwerking.
]
]
[
Art. 23ter.
[...]
]
Art. 24.
[
§ 1.
De inrichtende macht kan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor
bepaalde duur met een opzeggingstermijn van dertig kalenderdagen ontslaan. De
redenen van dit ontslag kunnen enkel en alleen verband houden met een
tekortkoming aan zijn plichten.
Het ontslag
bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk gemotiveerd en aan het
personeelslid betekend conform artikel 27.
[
§ 1bis.
[...]
Het ontslag bedoeld in het eerste lid wordt
schriftelijk gemotiveerd en aan het personeelslid betekend conform artikel
27.
]
§ 2.
Wanneer het personeelslid wiens aanstelling met toepassing
[van § 1 en
§ 1bis]
wordt beëindigd, reeds eerder bij tuchtmaatregel was
teruggezet tot de tijdelijke aanstelling, wordt, zo nodig, de duur van de
opzeggingstermijn verlengd afhankelijk van het aantal arbeidsdagen die nodig
zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen van de werkloosheids- en de
verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens deze opzeggingstermijn
is artikel 21, § 1, b en f, niet van toepassing.
Tijdens deze opzeggingstermijn geniet het personeelslid het
brutosalaris van het ambt waarin het, voor zijn terugzetting, vast benoemd
was.
Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk
afstand doen van deze opzeggingstermijn.
]
Art. 25.
[De inrichtende macht
kan elk personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor bepaalde duur zonder
opzegging om dringende redenen ontslaan. Naargelang de aard van deze redenen
kan de inrichtende macht beslissen dat dit ontslag betrekking heeft op
één, meerdere of al haar instellingen.]
Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming
die het voortduren van de tijdelijke aanstelling onmiddellijk en definitief
onmogelijk maakt. Ontslag om dringende redenen overeenkomstig de bepalingen van
dit artikel kan niet meer worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging
ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de inrichtende macht of
zijn gemandateerde.
Alleen de dringende redenen
waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen
drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend ter rechtvaardiging van
het ontslag.
[
[
[Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen vanaf de dag nadat de post de schriftelijke mededeling van
[de motieven van het
ontslag om dringende redenen, vermeld in het derde lid,]
voor het eerst heeft aangeboden, met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de
bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 69.]
[Als de laatste dag van de voormelde termijn een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd
tot de eerstvolgende werkdag.]
[Als het personeelslid de mededeling met de
motieven van het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen,]
wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De inrichtende macht moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven is, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 67. Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is.]
[Het ontslag om dringende redenen is
definitief ofwel na het verstrijken van de beroepstermijn, ofwel nadat de kamer
van beroep een definitieve beslissing heeft genomen.]
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen van de
beroepsprocedure en waarborgt de rechten van verdediging van de betrokken
personeelsleden. De kamer van beroep doet in laatste aanleg uitspraak over het
beroep.
]
Art. 26.
[Een personeelslid dat
tijdelijk aangesteld is voor bepaalde duur]
kan vrijwillig zijn ambt neerleggen
met inachtneming van een opzeggingstermijn van zeven kalenderdagen.
De inrichtende macht of haar gemandateerde kan
met een kortere termijn instemmen. Die instemming blijkt uit een geschrift; het
vermeldt de datum van ambtsneerlegging en wordt door beide partijen
ondertekend.
Art. 27.
Op straffe van
nietigheid dient de kennisgeving van het ontslag het begin en de duur van de
opzeggingstermijn te vermelden. Indien de opzegging uitgaat van het
personeelslid, geschiedt de kennisgeving van de opzegging, op straffe van
nietigheid, door afgifte aan de gemandateerde van de inrichtende macht van een
geschrift. De handtekening van de gemandateerde van de inrichtende macht op het
duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van kennisneming. De
kennisgeving kan ook geschieden bij een ter post aangetekende brief die
uitwerking heeft de derde werkdag na datum van verzending, hetzij bij
gerechtsdeurwaardersexploot.
Indien de opzegging
uitgaat van de inrichtende macht, kan de kennisgeving van de opzegging, op
straffe van nietigheid, enkel geschieden hetzij bij ter post aangetekende brief
die uitwerking heeft op de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij
gerechtsdeurwaardersexploot, met dien verstande dat het personeelslid die
nietigheid niet kan dekken en dat ze door de rechter van ambtswege wordt
vastgesteld.
Art. 28.
Onverminderd het
bepaalde in artikel 21, § 1, wordt de uitvoering van de tijdelijke
aanstelling opgeschort gedurende de periodes bepaald door de artikelen 28,
2° , 29 en 31 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de
arbeidsovereenkomsten.
Art. 29.
Bij opzegging door de
inrichtende macht voor of tijdens de opschorting van de tijdelijke aanstelling
of voor of tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende
vakantiedagen, wordt de opzeggingstermijn opgeschort tijdens deze periode,
behoudens bij toepassing van artikel 21, § 1.
Afdeling 3. - Benoeming in vast
verband
Art. 30.
De inrichtende macht
kan een vacante betrekking in een wervingsambt slechts
[geheel of gedeeltelijk]
door benoeming toewijzen
:
1° indien zij, overeenkomstig de ter zake
geldende bepalingen, die betrekking niet ingevolge de bepalingen inzake
reaffectatie of wedertewerkstelling moet toewijzen aan een wegens ontstentenis
van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid;
2° indien de betrekking niet reeds door mutatie
[of
affectatie]
is toegewezen.
Art. 31.
[
§ 1.
[Een personeelslid kan in vast verband worden benoemd als hij op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19 en, rekening houdend met artikel 77, daarenboven :
1°
[op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 360 dagen
dienstanciënniteit heeft in het bedoelde ambt bij de inrichtende macht. De inrichtende macht kan ook
dienstanciënniteit in aanmerking nemen die het personeelslid heeft verworven in instellingen die tot een
andere inrichtende macht behoren. Als het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht of
gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs moeten de 360 dagen zijn gepresteerd in de opleiding, de
module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;]
2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn, vermeld in de oproep tot de kandidaten;
3° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
[Behoort de instelling of het CLB waar het personeelslid voor doorlopende
duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle
instellingen of CLB’s van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, maar niet voor
die instelling of instellingen waar het personeelslid van de eerste evaluator als laatste beoordeling een
negatieve beoordeling heeft gekregen, als vermeld in artikel 23, §3, of in artikel 23bis, §3, tenzij de inrichtende
macht instemt met een vaste benoeming in de instelling.]
[Behoort de instelling waar het
personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, tot een scholengemeenschap, dan vervult het
personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengemeenschap, maar niet voor die
instelling of instellingen waar het personeelslid van de eerste evaluator als laatste beoordeling een negatieve
beoordeling heeft gekregen, als vermeld in artikel 23, §3, of in artikel 23bis, §3, tenzij de inrichtende macht
instemt met een vaste benoeming in de instelling.]
Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle opleidingen, modules of vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 23, § 5, en artikel 23bis, § 5. De bepalingen van dit punt zijn niet van toepassing op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling of op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voorzover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in de opleiding, de module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;
4° als laatste evaluatie in het betrokken ambt geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" verkregen heeft bij de inrichtende macht waar de vacante betrekking zich situeert. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" kreeg in een instelling van de inrichtende macht die behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle instellingen van deze inrichtende macht die behoren tot deze scholengemeenschap. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" kreeg in een instelling van de inrichtende macht die niet behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle instellingen van deze inrichtende macht die niet behoren tot een scholengemeenschap. Als het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.
De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend.
]
§ 2. In de instellingen en CLB's
van het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt elke benoeming in een wervingsambt
en elke wijziging ervan schriftelijk vastgesteld. De overeenkomst vermeldt ten
minste :
1° de benaming en het adres van de inrichtende
macht en van de instelling of het CLB waarin het personeelslid tewerkgesteld
wordt;
2° de identiteit van het
personeelslid;
3° het uit te oefenen ambt en de omvang van
de opdracht;
4° in voorkomend geval, het pedagogisch
project, de aanvullende verplichtingen en
onverenigbaarheden.
De overeenkomst van benoeming wordt
opgemaakt in ten minste twee exemplaren, waarvan één bestemd voor
het personeelslid.
§ 3. In de instellingen of CLB's
van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt elke benoeming in een
wervingsambt en elke wijziging ervan vastgesteld bij besluit van de inrichtende
macht. Het besluit vermeldt ten minste :
1° de benaming en
het adres van de inrichtende macht en van de instelling of het CLB waarin het
personeelslid tewerkgesteld wordt;
2° de identiteit van het
personeelslid;
3° het uit te oefenen ambt en de omvang van
de opdracht;
4° in voorkomend geval, het pedagogisch
project, de aanvullende verplichtingen en
onverenigbaarheden.
Een afschrift van dit besluit wordt
meegedeeld aan het betrokken personeelslid.
§ 4. Bij ontstentenis van hetzij
de schriftelijke overeenkomst bedoeld in § 2, hetzij het besluit bedoeld
in § 3, wordt het personeelslid geacht vast benoemd te zijn voor het ambt,
voor de opdracht en in de betrekking die het werkelijk uitoefent.
§ 5.
[De inrichtende macht legt criteria vast die ze zal hanteren om een vaste benoeming toe te kennen als er
meerdere personeelsleden zijn die zich kandidaat hebben gesteld voor eenzelfde betrekking. Deze criteria
worden onderhandeld in het daartoe bevoegde lokaal comité.]
§ 6. Het personeelslid wordt
benoemd bij een inrichtende macht en geaffecteerd aan een instelling of een CLB
van deze inrichtende macht.
§ 7.
[...]
§ 8. De Vlaamse regering bepaalt
de regels volgens welke
[de vaste benoeming, de nieuwe affectatie en de
mutatie worden meegedeeld]
aan het departement onderwijs
[opdat zij
zouden]
uitwerking hebben ten aanzien van de overheid.
§ 9. De Vlaamse regering bepaalt
de gevolgen van een nieuwe vaste benoeming ten aanzien van de door het
betrokken personeelslid voorheen reeds verkregen vaste benoeming, met dien
verstaande dat een personeelslid slechts vast benoemd kan zijn ten belope van
maximaal één voltijdse betrekking in hoofdambt. Het voltijds
karakter wordt bepaald in functie van de prestaties vereist voor een voltijdse
betrekking in het ambt van de nieuwe
benoeming.
]
[
Art. 31bis.
[...]
]
[
Art. 31ter.
[...]
]
Art. 32.
Onverminderd de
reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking
en reaffectatie geldt de vaste benoeming binnen dezelfde categorie en binnen
eenzelfde soort :
a) voor het ambt waarvoor het
vast benoemd is en, behalve voor de personeelsleden van het hoger onderwijs van
het korte type en van het hoger kunstonderwijs, voor alle vakken en
specialiteiten van dat ambt waarvoor het betrokken personeelslid het vereiste
of het gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs heeft;
b) voor het ambt, en voor de leraars, het vak of deze specialiteit
waarin het betrokken personeelslid zijn opdracht uitoefent op het ogenblik van
de vaste benoeming en waarvoor het vast benoemd is, indien het personeelslid
vast benoemd wordt met een voldoend geacht of het gelijkwaardig geacht
bekwaamheidsbewijs.
Voor de toepassing van dit
artikel dient onder "soort" begrepen : het wervings-, selectie- of
bevorderingsambt.
[
Art. 32bis.
§ 1. In
afwijking van artikel 32 geldt voor het gewoon en buitengewoon secundair
onderwijs en
[het volwassenenonderwijs]
dit artikel.
§ 2.
Onverminderd de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking en reaffectatie geldt de draagwijdte van de vaste
benoeming binnen dezelfde categorie en binnen eenzelfde soort ambt
:
1° voor het ambt en het volume van de
betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en voor de leraren,
[voor alle opleidingen, modules, vakken en specialiteiten]
van dat ambt
waarvoor betrokkene het vereiste of het hiermee gelijkwaardig geacht
bekwaamheidsbewijs heeft;
2° voor het ambt en
het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en
voor de leraren,
[de opleiding of de module,]
het vak of de specialiteit
waarin betrokkene zijn opdracht uitoefent op het ogenblik van de vaste
benoeming, indien het personeelslid vast benoemd is met een voldoende geacht of
het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs.
§ 3.
Voor de toepassing van dit artikel worden als vereiste en voldoende geachte
bekwaamheidsbewijzen beschouwd, zowel de door organieke bepalingen als door
overgangsbepalingen erkende bekwaamheidsbewijzen.
§ 4.
Voor de toepassing van dit artikel dient onder soort ambt te worden begrepen :
het wervings-, selectie- of
bevorderingsambt.
]
[
Art. 32ter.
§ 1. In
afwijking van artikel 32 geldt voor de CLB's dit artikel.
§ 2.
Onverminderd de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking en reaffectatie geldt de draagwijdte van de vaste
benoeming binnen dezelfde categorie en binnen eenzelfde soort ambt voor het
ambt en het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd
is.
§ 3.
Voor de toepassing van dit artikel worden als vereiste bekwaamheidsbewijzen
beschouwd, zowel de door organieke bepalingen als door overgangsbepalingen
erkende
bekwaamheidsbewijzen.
]
Art. 33.
§ 1.
[
[Behoudens andersluidende overeenkomst in het bevoegd paritair comité en onverminderd de bepalingen betreffende de reaffectatie en wedertewerkstelling, deelt de inrichtende macht ieder schooljaar met het oog op een vaste benoeming op 1 januari van het schooljaar, voor 15 november aan de personeelsleden van haar instellingen de vacante betrekkingen mee. Behoort een instelling tot een scholengemeenschap dan deelt de inrichtende macht van die instelling de vacante betrekkingen in haar instellingen die behoren tot die scholengemeenschap mee aan de personeelsleden van de scholengemeenschap. De mededeling van de vacante betrekkingen omvat :
1° alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling of instellingen op 15 oktober van dat schooljaar;
2° eventueel de betrekkingen die in de periode van 15 oktober tot en met 1 januari van dat schooljaar vacant zullen worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis. De inrichtende macht kan deze betrekkingen eveneens meedelen als vacante betrekking met het oog op een vaste benoeming;
3° de betrekking van een vastbenoemd personeelslid dat uiterlijk op 15 oktober van dat schooljaar in toepassing van artikel V.75, § 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Op het ogenblik van deze terbeschikkingstelling wordt de betrekking waar het personeelslid titularis van is een vacante betrekking;
4° het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 oktober van dat schooljaar een verlof wegens verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar geniet als vermeld in artikel 5, § 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties;
5° het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 oktober van dat schooljaar een gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 50 of 55 jaar geniet als vermeld in artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 betreffende de loopbaanonderbreking van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.
[
6° de betrekking of het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend
personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 oktober van dat
schooljaar voor een volledig schooljaar afwezig is omwille van een of meer van volgende verlofstelsels:
a) verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet;
b) verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet;
c) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot
oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs of zoals bepaald in het
koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het gesubsidieerd
onderwijs;
d) verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de
Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een
ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschapsof gewestregering, van een lid van de
Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene
beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door
personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;
e) verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van
19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medischsociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten
behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen en of de
gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die
groepen;
f) politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36bis van het decreet van 28 april 1993
betreffende het onderwijs IV;
g) verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse
Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties;
h) afwezigheid voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de
Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde
prestaties.
]
De mededeling van de vacante betrekkingen bevat een duidelijke omschrijving van de aangeboden betrekkingen en vermeldt de vorm waarin en de termijn waarbinnen een personeelslid moet kandideren, evenals de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vaste benoeming. Dit bericht wordt aan alle in het eerste lid bedoelde personeelsleden meegedeeld en openbaar gemaakt.
De vaste benoeming gaat in 1 januari volgend op de vacantverklaring, voor zover de betrekkingen bedoeld in deze paragraaf op die datum nog vacant zijn.
]
]
§ 2. De
Vlaamse Regering kan voor de categorieën van personeelsleden die ze
aanwijst, de vaste benoeming afhankelijk maken van een onderwijsopdracht
waarvan zij het minimum bepaalt. Bij de vaststelling van de categorieën
zal de Vlaamse Regering zich inzonderheid laten leiden door de situatie op de
arbeidsmarkt en door het aantal wegens ontstentenis van betrekking in deze
categorie ter beschikking gestelde vast benoemde personeelsleden en de
specifieke kenmerken van sommige ambten,
[opleidingen, modules, vakken en
specialiteiten]
.
[
§ 3.
[...]
(voetnoot 2)
indien ze wordt uitgesproken :
- in het voltijds secundair onderwijs in het ambt van leraar met
de specialiteit huishoudkunde, de specialiteit kleding en de specialiteit
verpleegkunde, ongeacht de graad van de onderwijsvorm en ongeacht of het een
technisch of een praktisch vak betreft;
- in het
buitengewoon secundair onderwijs van de opleidingsvormen 1, 2 en 3 in het ambt
van leraar algemene en sociale vorming, specialiteit lichamelijke
opvoeding;
- in het buitengewoon secundair
onderwijs van de opleidingsvorm 3 in de ambten van leraar beroepsgerichte
vorming met de specialiteit gezinstechnieken, de specialiteit kleding en de
specialiteit textiel;
- in het buitengewoon
secundair onderwijs van de opleidingsvorm 4 in het ambt van leraar met de
specialiteit kleding, de specialiteit gezinstechnieken en de specialiteit
textiel, ongeacht of het een technisch of een praktisch vak
betreft;
- in het buitengewoon secundair onderwijs
van de opleidingsvorm 4 in het ambt van leraar in het algemeen vak lichamelijke
opvoeding, ongeacht de graad en de onderwijsvorm.
De bepalingen van voorgaand lid zijn niet van toepassing op de
wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde personeelsleden die
[...]
voor een vaste benoeming in aanmerking komen.
]
[
§ 4.
[
[In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, bepaalt de inrichtende macht afzonderlijk voor haar centra voor volwassenenonderwijs, voor haar academies voor deeltijds kunstonderwijs en voor haar leersteuncentra of leersteuncentra als vermeld in
artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun, jaarlijks op basis van een
beleidsplan en na onderhandelingen in het bevoegde lokaal comité welke vacante
betrekkingen ze meedeelt in respectievelijk de centra voor volwassenenonderwijs,
de academies voor deeltijds kunstonderwijs en de leersteuncentra of leersteuncentra als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.]
De inrichtende macht moet de vacante betrekkingen waarover in het bevoegde lokale onderhandelingscomité geen akkoord wordt bereikt, meedelen als het gaat om vacante betrekkingen die gedurende de drie aan het betrokken schooljaar voorafgaande schooljaren ook vacant waren. De inrichtende macht moet alleszins jaarlijks de betrekkingen,
[vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°, 5° en 6°,]
meedelen.
]
]
Art. 34.
[
Een betrekking die deel uitmaakt van een instelling, afdeling, vestigingsplaats,
[...]
graad, opleidingsvorm of andere onderverdeling die ingevolge de toepassing van rationalisatie in afbouw is, komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of voor een benoeming in vast verband. In deze betrekking kan ook geen mutatie of een nieuwe affectatie plaatsvinden.
Deze bepaling is niet van toepassing op
[de CLB's]
.
]
[
Art. 34bis.
[...]
]
Art. 35.
§ 1.
Het personeelslid dat voor een vaste benoeming in verschillende betrekkingen
kandideert, moet voor iedere betrekking een afzonderlijke kandidatuur indienen.
Indien het identieke betrekkingen in hetzelfde
ambt betreft volstaat evenwel één kandidatuurstelling.
§ 2. Bij
de vaste benoeming geniet het personeelslid dat een dienstanciënniteit
heeft van ten minste 960 dagen gepresteerd bij de inrichtende macht in een
betrekking van de betrokken categorie, bij deze inrichtende macht voorrang
boven een kandidaat die deze anciënniteit niet heeft.
[De 960 dagen
moeten worden bereikt op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de vaste benoeming ingaat.]
[Voor scholen behorend tot een
scholengemeenschap :
- mag voor de vaststelling
van deze 960 dagen ook rekening gehouden worden met diensten gepresteerd bij
een andere inrichtende macht behorend tot dezelfde scholengemeenschap;
- geldt de verworven voorrang voor alle scholen
van deze scholengemeenschap.
]
§ 3.
[Een vastbenoemd personeelslid heeft met het oog op de uitbreiding van zijn vaste benoeming bij zijn inrichtende macht voorrang op tijdelijke personeelsleden voor het geheel of een deel van een volgens artikel 33, § 1, eerste lid, vacant verklaarde betrekking, op voorwaarde dat hij :
- ofwel in het bezit is van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties en hij daarenboven bij dezelfde inrichtende macht vast benoemd werd voor hetzelfde ambt;
- ofwel in het bezit is van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en hij daarenboven bij dezelfde inrichtende macht al vast benoemd werd in hetzelfde ambt en voor de leraar in hetzelfde vak, dezelfde specialiteit, dezelfde module of dezelfde opleiding als de aangeboden prestaties.
De in deze paragraaf bedoelde voorrang geldt niet alleen voor alle instellingen van de betrokken inrichtende macht, maar desgevallend eveneens voor alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling behoort waarin het betrokken personeelslid al deeltijds vast benoemd is.
]
[
§ 4.
[...]
]
[
Art. 35bis.
§ 1.
[...]
§ 2. Het
personeelslid dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt op zijn verzoek
vast benoemd in een vacante betrekking in een wervingsambt, op voorwaarde dat
hij :
1° de voorwaarden vervult voor vaste
benoeming;
2° de vaste benoeming bij de
inrichtende macht aanvraagt;
3°
[
[vanaf 1 februari]
]
voorafgaand aan de datum van vaste benoeming in dienst is in de
instelling waar de betrekking te begeven is;
4° tijdelijk personeelslid is of voor een onvolledige
betrekking vast benoemd is.
De betrekking hoeft
niet vacant verklaard te worden.
Die vaste
benoeming heeft steeds
[
[vanaf 1 januari]
]
als ingangsdatum.
§ 3. Een
inrichtende macht raad heeft de mogelijkheid om het personeelslid dat bij haar
wordt gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante betrekking, op zijn
verzoek vast te benoemen in die betrekking.
De
betrekking hoeft niet vacant verklaard te worden.
Die vaste benoeming heeft steeds
[
[vanaf 1 januari]
]
als ingangsdatum.
]
Art. 36.
[§ 1.]
Bij gebrek aan kandidaten, leden van haar personeel, die voldoen aan de
voorwaarden van artikel 31, kan de inrichtende macht een personeelslid van een
instelling of centrum, behorend tot een andere inrichtende macht van hetzelfde
net, op zijn verzoek benoemen indien het voldoet aan de voorwaarden van artikel
31, § 1, de 2° voorwaarde uitgezonderd.
[
§ 2.
[...]
]
Afdeling IV. -
[Ondersteunend en beleids- en
ondersteunend personeel]
[Onderafdeling A. - Secundair
onderwijs]
[
Art. 36bis.
Deze
onderafdeling geldt voor het
[gewoon en buitengewoon secundair onderwijs
[, met
uitzondering van de internaten]
]
.
]
[
Art. 36ter.
[
§ 1. De
personeelscategorie ondersteunend personeel bestaat uit de wervingsambten die
door de Vlaamse Regering worden vastgelegd.
§ 2.
[De wervingsambten, vermeld in paragraaf 1, kunnen via voltijdse of deeltijdse betrekkingen worden
ingevuld.]
]
]
[
Art. 36quater.
Voor de
toepassing van hoofdstuk III worden de diensten gepresteerd in ambten van de
categorie van het opvoedend hulppersoneel en/of het administratief personeel
beschouwd als zijnde gepresteerd in een ambt van het ondersteunend personeel.
]
[Onderafdeling B. - Basisonderwijs
]
[
Art. 36quinquies.
§ 1.
[De
personeelscategorie beleids- en ondersteunend personeel bestaat uit
[de wervings- en selectieambten]
die door de Vlaamse Regering worden
vastgelegd.]
§ 2. De ambten bedoeld in
§ 1 kunnen via voltijdse of deeltijdse betrekkingen worden
ingevuld.
§ 3.
[...]
§ 4.
[...]
]
[
Art. 36sexies.
De Vlaamse regering bepaalt de
administratieve en geldelijke toestand van de personeelsleden van het beleids-
en ondersteunend personeel.
In afwachting dat de Vlaamse
regering nieuwe uitvoeringsbesluiten vastlegt voor de personeelsleden van het
beleids- en ondersteunend personeel van het basisonderwijs, geldt voor :
1° de administratieve medewerker de bepalingen die van
toepassing zijn voor de administratieve medewerker in het secundair onderwijs
met betrekking tot :
- de prestatieregeling;
-
de jaarlijkse vakantieregeling;
- de
verlofregeling;
- de bezoldiging.
2° de
[ICT-coördinator
[,
[de beleidsondersteuner, de adjunct-directeur]
]
en de zorgcoördinator]
de bepalingen die van
toepassing zijn voor het onderwijzend personeel met betrekking tot
:
- de jaarlijkse vakantieregeling;
- de
verlofregeling.
]
[Afdeling 5. -
[ Inzetbaarheid van de personeelsleden binnen de scholengemeenschappen]
]
[
Art. 36octies.
[
Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd
aan een instelling, kunnen in het basisonderwijs:
1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de
vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
2° de leden van het onderwijzend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de
vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengemeenschap worden ingezet;
3° de leden van het beleidsen ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen,
voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de
totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
4° in afwijking van punt 2° de personeelsleden die zijn aangesteld met overgedragen lestijden, worden ingezet
voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap. Daarover
moet vooraf in het lokaal comité worden onderhandeld.
Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een
instelling, kunnen in het secundair onderwijs:
1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de
vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
2° de leden van het ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, als ze
daarmee instemmen, voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet.
Bij de toepassing van het eerste lid, 3° en 4°, en het tweede lid, 2°, worden minstens de volgende principes
gehanteerd:
1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair
wordt ingericht;
2° de afstand over de openbare weg tussen de instelling van aanstelling of affectatie en de instelling waar het
personeelslid wordt ingezet mag nooit meer dan 25 kilometer bedragen. Dat geldt niet als het personeelslid
ermee instemt om over een grotere afstand ingezet te worden;
3° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet
is bepaald.
De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, worden, onverminderd
artikel 20 en 45, opgenomen in de overeenkomst of het besluit waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de
functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk Vbis.
]
]
[Afdeling 6.
[Inzetbaarheid van de personeelsleden tewerkgesteld in de scholengemeenschapsinstellingen of
aangesteld ter ondersteuning van de werking van een scholengemeenschap]
]
[
Art. 36novies.
[
Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd
aan een instelling, kunnen in afwijking van artikel 36octies de personeelsleden, die zijn aangesteld in of geaffecteerd
aan een scholengemeenschapsinstelling of die zijn aangesteld in een functie of een betrekking die wordt ingericht ter
ondersteuning van de werking van de scholengemeenschap, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor
en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de
scholengemeenschap.
Bij de toepassing van het eerste lid, worden minstens de volgende principes gehanteerd:
1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair
wordt ingericht;
2° de afstand over de openbare weg tussen de instelling van aanstelling of affectatie en de instelling waar het
personeelslid wordt ingezet mag nooit meer dan 25 kilometer bedragen. Dat geldt niet als het personeelslid
ermee instemt om over een grotere afstand ingezet te worden;
3° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet
is bepaald.
De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, onverminderd artikel 20
en 45, opgenomen in de overeenkomst of het besluit waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de
functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk Vbis.
]
]
[Afdeling 7. - Regionale ondersteuningscel van de centra voor leerlingenbegeleiding]
[
Art. 36novies/1.
Met behoud van de toepassing van de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan een instelling, kunnen:
1° met behoud van de toepassing van punt 3°, de leden van het bestuurspersoneel van de CLB die een regionale ondersteuningscel vormen, worden ingezet om opdrachten voor de regionale ondersteuningscel te vervullen;
2° met behoud van de toepassing van punt 3°, de leden van het ondersteunend en technisch personeel van de CLB die een regionale ondersteuningscel vormen mits hun instemming, worden ingezet om opdrachten voor andere CLB van de regionale ondersteuningscel of voor de totaliteit van de regionale ondersteuningscel te vervullen;
3° de personeelsleden, die worden aangesteld in een betrekking die wordt opgericht ter ondersteuning van de werking van de regionale ondersteuningscel, worden ingezet om opdrachten voor en in andere CLB van de regionale ondersteuningscel of om opdrachten voor de totaliteit van de regionale ondersteuningscel te vervullen.
Bij de toepassing van het eerste lid, 2° en 3°, moeten alleszins de volgende principes worden gehanteerd:
1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan het CLB waar de betrekking reglementair wordt opgericht;
2° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet wordt bepaald.
De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, met behoud van de toepassing van artikel 20 en 45, opgenomen in de overeenkomst of het besluit waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in titel II, hoofdstuk Vbis, van dit decreet.
]
[Afdeling 8. Centra voor volwassenenonderwijs]
[
Art. 36novies/2.
Met behoud van de toepassing van de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan het centrum voor volwassenenonderwijs waar zijn betrekking reglementair wordt opgericht, kan een personeelslid van het bestuurs- en onderwijzend personeel - met uitzondering van de directeur - en van het ondersteunend personeel ingezet worden in het centrum en in alle vestigingsplaatsen van dit centrum.
Bij de toepassing van het eerste lid moeten alleszins de volgende principes worden gehanteerd :
1° de inzetbaarheid van een personeelslid wordt steeds bepaald vanuit de standplaats van het personeelslid;
2° de standplaats van een personeelslid wordt bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de inrichtende macht. De standplaats kan enkel worden gewijzigd na een nieuw overleg;
3° de afstand over de openbare weg tussen de standplaats van het personeelslid en de vestigingsplaats waar het personeelslid bij een wijziging van zijn opdracht wordt ingezet, mag nooit meer dan 25 km bedragen. Dit geldt niet als het personeelslid instemt om over een grotere afstand ingezet te worden of als het personeelslid al een opdracht uitoefent in de vestigingsplaats waar de wijziging plaatsvindt.
De bepalingen over de inzetbaarheid en de standplaats, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, met behoud van de toepassing van artikel 20 en 45, opgenomen in de overeenkomst of het besluit waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in titel II, hoofdstuk Vbis, van dit decreet.
]
[Afdeling 9. Inzetbaarheid van de personeelsleden die aangesteld zijn in een ambt
van leerondersteunend personeel in een leersteuncentrum of een leersteuncentrum als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei
2023 over leersteun]
[
Art. 36novies/3.
Zonder afbreuk te doen aan het principe dat een personeelslid
wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een instelling, kunnen de personeelsleden
die zijn aangesteld in een ambt van het leerondersteunend personeel in een leersteuncentrum of een leersteuncentrum als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet
van 5 mei 2023 over leersteun, worden ingezet voor de vervulling van hun opdracht voor en
in scholen voor gewoon onderwijs als vermeld in artikel 5, 14°, van het decreet van
5 mei 2023 over leersteun.
Bij de toepassing van het eerste lid worden minstens de volgende principes
gehanteerd:
1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling
waar de betrekking reglementair wordt ingericht;
2° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet is bepaald.
De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste en het tweede lid,
worden, met behoud van de toepassing van artikel 20 en 45, opgenomen in de
overeenkomst of het besluit waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de
functiebeschrijving, vermeld in titel II, hoofdstuk Vbis.
]
[Afdeling 10. Onderwijsinternaten]
[
Art. 36novies/4.
Met behoud van de toepassing van de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan het onderwijsinternaat waar zijn
betrekking reglementair wordt opgericht, kan een personeelslid van het ondersteunend personeel ingezet worden in het onderwijsinternaat en in alle vestigingsplaatsen van dit onderwijsinternaat.
Bij de toepassing van het eerste lid moeten alleszins de volgende principes
worden gehanteerd:
1° de inzetbaarheid van een personeelslid wordt steeds bepaald vanuit de standplaats van het personeelslid;
2° de standplaats van een personeelslid wordt bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de inrichtende macht. De standplaats kan enkel worden gewijzigd na een nieuw overleg;
3° de afstand over de openbare weg tussen de standplaats van het personeelslid en de vestigingsplaats waar het personeelslid bij een wijziging van zijn
opdracht wordt ingezet, mag nooit meer dan 25 km bedragen. Dit geldt niet als het personeelslid instemt om over een grotere afstand ingezet te worden
of als het personeelslid al een opdracht uitoefent in de vestigingsplaats waar
de wijziging plaatsvindt.
De bepalingen over de inzetbaarheid en de standplaats, vermeld in het eerste
en het tweede lid, worden, met behoud van de toepassing van artikel 20 en 45,
opgenomen in de overeenkomst of het besluit waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in titel II, hoofdstuk Vbis, van dit
decreet.
]
[Afdeling VIII. Mandaat van leraar-specialist]
[
Art. 36novies/5.
In afwijking van artikel 5, 26°, wordt in deze afdeling verstaan onder leraar: een wervingsambt
van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het basisonderwijs en in het secundair onderwijs.
In deze afdeling wordt verstaan onder lesomkadering:
1° in het gewoon voltijds secundair onderwijs: het totaal van de uren-leraar waar de school dat schooljaar recht op
heeft conform artikel 22/19, 22/22, 22/24, 65, 209, 210, 222, 226, 227, 234 en 235 van de Codex Secundair Onderwijs van
17 december 2010;
2° in het buitengewoon secundair onderwijs: het totaal van de lesuren waar de school dat schooljaar recht op heeft
conform artikel 22/19, 22/22, 22/24, 65, 298, 318 en 319 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;
3° in de centra voor deeltijds onderwijs: het totaal van de uren-leraar waar het centrum dat schooljaar recht op
heeft conform artikel 89 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse
Gemeenschap en conform artikel 22/19, 22/22, 22/24 en 65 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;
4° in het gewoon basisonderwijs: het totaal van de lestijden waar de school dat schooljaar recht op heeft conform
artikel 132, 134 en 135, artikel 138, § 1, eerste lid, 1°, 3°, 3°bis, 8°, 9° en 10°, artikel 141, § 2, artikel 173quater,
173quinquies/1 en 146, § 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
5° in het buitengewoon basisonderwijs: het totaal van de lestijden waar de school dat schooljaar recht op heeft
conform artikel 137bis, 138, § 1, eerste lid, 1°, 4°, 6°, 7°, 8°, 9° en 10°, en artikel 146, § 2, van het decreet basisonderwijs
van 25 februari 1997.
]
[
Art. 36novies/6.
§ 1. De inrichtende macht kan een mandaat van leraar-specialist toekennen aan een of meer
personeelsleden die aangesteld zijn in een ambt van leraar.
De inrichtende macht kan een opdracht in het mandaat van leraar-specialist, vermeld in het eerste lid, toekennen
aan een of meer personeelsleden van een school voor gewoon basisonderwijs, voor buitengewoon basisonderwijs, voor
voltijds gewoon secundair onderwijs of voor buitengewoon secundair onderwijs, of van een centrum voor deeltijds
onderwijs tot een maximum van 5% van de lesomkadering waar die school of dat centrum dat schooljaar recht op heeft.
De opdracht die een personeelslid in het mandaat van leraar-specialist toegewezen krijgt, moet minstens een derde van
een voltijdse lesopdracht bedragen. Als het maximum van 5% van de lesomkadering van de school of het centrum
minder bedraagt dan een derde van een voltijdse lesopdracht, kan de inrichtende macht in die school of dat centrum
aan één personeelslid een mandaat van leraar-specialist toewijzen dat kleiner is dan een derde van een voltijdse
lesopdracht en tot een maximum van 5% van de voormelde lesomkadering.
De inrichtende macht onderhandelt over de criteria en de specifieke taken voor de toekenning van het mandaat
van leraar-specialist, vermeld in het eerste lid, in het bevoegde lokaal comité. Bij het vaststellen van die criteria en
specifieke taken houdt de inrichtende macht rekening met de volgende voorwaarden:
1° het personeelslid heeft minstens tien jaar dienstanciënniteit verworven in het ambt van leraar waarin het
personeelslid het mandaat van leraar-specialist krijgt;
2° het personeelslid bezit aantoonbare expertise in functie van de specifieke taak of taken die hij toegewezen krijgt
of het personeelslid zal die expertise verwerven;
3° het personeelslid heeft in het ambt van leraar als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie
“onvoldoende” verkregen.
§ 2. Het mandaat van leraar-specialist, vermeld in paragraaf 1, wordt toegekend voor drie schooljaren en kan
worden verlengd.”
]
[
Art. 36novies/7.
De inrichtende macht kan een eind maken aan een mandaat van leraar-specialist als vermeld in
artikel 36novies/6 met een gemotiveerde opzeg van drie maanden.
In de volgende gevallen maakt de inrichtende macht een eind aan een mandaat van leraar-specialist als vermeld
in artikel 36novies/6:
1° na een definitieve evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” voor het mandaat;
2° met toepassing van artikel 21, § 1, eerste lid, d), g), h), i) en j), en artikel 86. Als met toepassing van artikel 21,
§ 1, eerste lid, d), bij de start van het schooljaar de opdrachten die al zijn toegekend in een mandaat van leraar-specialist
als vermeld in artikel 36novies/6, in de school of in het centrum het maximum van 5% van de toegekende
lesomkadering van dat schooljaar overschrijden door een daling in de lesomkadering, onderhandelt de inrichtende
macht in het lokaal comité over de criteria die gehanteerd zullen worden om te bepalen op welke wijze de voormelde
daling wordt toegepast ten aanzien van de personeelsleden die een mandaat van leraar-specialist hebben.
Een personeelslid dat belast is met een mandaat van leraar-specialist als vermeld in artikel 36novies/6, kan op
1 september vrijwillig afzien van dat mandaat. Het personeelslid deelt dat met een aangetekende brief mee aan de
inrichtende macht vóór 1 april van hetzelfde jaar. In onderling overleg kan van beide van de voormelde data worden
afgeweken.
]
[
Art. 36novies/8.
Het personeelslid dat het mandaat van leraar-specialist, vermeld in artikel 36novies/6, uitoefent,
heeft recht op een niet-verworven salarisschaal voor de opdracht waarvoor het personeelslid met dat mandaat is belast.
De Vlaamse Regering bepaalt de niet-verworven salarisschaal en de voorwaarden voor de toekenning ervan.
]
HOOFDSTUK IV. - Selectie en
bevordering
[
Art. 36decies.
[Dit hoofdstuk is niet
van toepassing
[...]
op het mandaat van algemeen directeur bedoeld in hoofdstuk
IVquater, noch op het mandaat van coördinerend directeur bedoeld in
hoofdstuk IVquinquies.]
]
Art. 37.
De artikelen 38, 39, 40
en 42 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het administratief
personeel van de instellingen en centra. De artikelen 39 en 40, § 2, zijn
niet van toepassing op het technisch personeel van de centra.
[
Art. 37bis.
§ 1. Een volledige betrekking in een
selectie- of bevorderingsambt wordt steeds toegekend hetzij aan
één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met
een halftijdse betrekking worden belast.
§ 2. In afwijking van § 1 kan in
[het volwassenenonderwijs]
en in het deeltijds kunstonderwijs een betrekking
in een selectieambt worden toegekend aan één of meerdere
personeelsleden en een betrekking in een bevorderingsambt aan één
of twee personeelsleden.
[
§3. Een halftijdse betrekking in een bevorderingsambt in een leersteuncentrum
wordt steeds toegekend aan één personeelslid.
In afwijking van paragraaf 1 kan in een leersteuncentrum of een leersteuncentrum als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun
een betrekking in een selectieambt worden toegekend aan een of meerdere
personeelsleden.
]
[
§4. Een halftijdse betrekking in een bevorderingsambt in een onderwijsinternaat
wordt steeds toegekend aan één personeelslid.
]
[
§5. In afwijking van paragraaf 1 kan in het basisonderwijs een betrekking in een selectieambt worden toegekend
aan een of meer personeelsleden.
]
]
Art. 38.
Een inrichtende macht kan
een vacante betrekking in een selectie- of bevorderingsambt door benoeming
slechts toewijzen :
1° indien zij,
overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen, de betrekking niet ingevolge de
toepassing van de bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling moet
toewijzen aan een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld
personeelslid;
2° indien de betrekking niet
reeds door mutatie
[of affectatie]
is toegewezen.
[Bij
een benoeming in een betrekking van de pedagogische begeleidingsdienst moet de
inrichtende macht daarenboven ook rekening houden met de maximumgrens van 85 %
van de vastgestelde personeelsformatie van de pedagogische begeleidingsdienst,
zoals bepaald in artikel 16, §
5, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van
onderwijs.]
[
Art. 38bis.
[...]
]
Art. 39.
Een betrekking die, hetzij
deel uitmaakt van een instelling, afdeling, vestigingsplaats, graad, cyclus of
andere onderverdeling die ingevolge de toepassing van rationalisatieregelen in
progressieve opheffing is, hetzij slechts voor een beperkte duur kan worden
gesubsidieerd, komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of een
benoeming in vast verband. Dit artikel is niet van toepassing op
[de CLB's]
.
[Een
betrekking in de pedagogische begeleidingsdienst komt niet in aanmerking voor
benoeming in vast verband als door deze vaste benoeming de maximumgrens van 85
% van de vastgestelde personeelsformatie van de pedagogische
begeleidingsdienst, zoals bepaald in artikel 16, § 5, van het decreet van
8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt
overschreden.]
[
Art. 39bis.
[§ 1. Dit artikel is van toepassing
op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en
die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige
betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in
§ 4.
§ 2. Als een vastbenoemde directeur
gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in § 4, dan moet de
inrichtende macht vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de
vastbenoemde directeur meedelen of zij de volledige betrekking waarvan hij
titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet als een vacante betrekking
zal beschouwen en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal
gebeuren.
Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de
aanvang van de eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een
verlenging bedoeld.
Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren
en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur.
Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de
inrichtende macht zijn beslissing aan de directeur met een ter post
aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Deze brief
wordt voor de verdere procedure beschouwd als de voor kennisgeving ondertekende
mededeling. Deze kennisgeving kan niet meer gewijzigd worden, tenzij met
uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken
directeur.
Bij gebrek aan schriftelijke mededeling kan de
inrichtende macht de volledige betrekking niet als een vacante betrekking
beschouwen, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde
directeur.
Het beschouwen als een vacante betrekking bedoeld in
het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een
periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren voltijds afwezig is geweest
omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. Om de
duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met
ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf de voor kennisgeving ondertekende
mededeling.
§ 3.
[...]
§ 4. De in § 1 bedoelde
verlofstelsels zijn :
a) verlof om tijdelijk een andere
opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de
administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde
personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de
pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor
onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een
opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn;
b) verlof voor het
uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of
coördinerend directeur vermeld in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de
mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in
het niet-tertiair onderwijs;
c) verlof wegens bijzondere
opdracht zoals bepaald in artikel 51quater, van dit decreet;
d)
verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 51quater, van dit
decreet;
e) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in
artikel 53 van het
decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in
het vrij gesubsidieerd onderwijs of zoals bepaald in het koninklijk besluit van
16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het gesubsidieerd
onderwijs;
f) verlof om een ambt uit te oefenen in een
ministerieel kabinet zoals bepaald in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof
om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een
Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van
een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene
beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale
Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor
leerlingenbegeleiding;
g) verlof erkende politieke groepen
zoals bepaald in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het
verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde
prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de staat en van
de gemeenschappen en of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk
ten behoeve van de voorzitters van die groepen;
h)
[h) politiek verlof zoals bepaald in artikel V.29 en volgende van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs;]
i)
[afwezigheid voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990
[betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties]
.]
[j)
[...]
]
§ 5. De directeur wiens betrekking in
toepassing van dit artikel als vacant werd beschouwd, blijft na de
vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke
toestand die verbonden is aan zijn verlof of
terbeschikkingstelling.
Op het ogenblik dat de betrokken
directeur geen gebruik meer maakt van de in § 4 bedoelde verlofstelsels,
wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de
betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere
vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de
betrokken betrekking.
]
[
§ 6. In afwijking van paragraaf 2 geldt volgende bepaling voor de vastbenoemde
directeur in een onderwijsinternaat. Als een vastbenoemde directeur in een onderwijsinternaat op 1 september 2023 minstens gedurende de drie voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was in het ambt van beheerder in een
internaat, omdat hij gebruikmaakte van een of meerdere verlofstelsels als vermeld
in paragraaf 4, kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2023 als een vacante betrekking beschouwen, maar enkel en alleen als de
betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord
ondertekend wordt.
]
]
Art. 40.
[
Het personeelslid moet om vast
benoemd te worden in een selectie- of bevorderingsambt, op het ogenblik van de
vaste benoeming voldoen aan de volgende voorwaarden :
1°
houder zijn van het vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs vastgesteld
voor dit specifieke selectie- of bevorderingsambt, organiek of bij
overgangsmaatregel;
2°
[als laatste evaluatie geen
evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" hebben verkregen in het
desbetreffende selectie- of bevorderingsambt bij de inrichtende macht waar de
vacante betrekking zich situeert. Als het personeelslid de evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" kreeg in een instelling van de inrichtende macht
die behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle
instellingen van deze inrichtende macht die behoren tot deze
scholengemeenschap. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende" kreeg in een instelling van de inrichtende macht die niet behoort
tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle instellingen van
deze inrichtende macht die niet behoren tot een scholengemeenschap. Als het
personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt aan deze voorwaarde geacht
voldaan te zijn;]
3° voldoen aan de algemene
wervingsvoorwaarden van artikel
19.
]
[
Art. 40bis.
§ 1. Om in een ambt van
de pedagogische begeleidingsdienst van het gesubsidieerd onderwijs of
gesubsidieerde centra vastbenoemd te worden, moet het personeelslid voldoen aan
artikel 40 en bovendien op het ogenblik van de vaste benoeming :
1° benoemd of aangesteld zijn in het
gesubsidieerd onderwijs of in een gesubsidieerd centrum of lid van de inspectie
zijn, of lid zijn van het onderwijzend personeel van de hogescholen of van het
academisch personeel van de universiteiten, of behoren tot het contractueel
personeel van een van de pedagogische begeleidingsdiensten van het
gesubsidieerd onderwijs of de gesubsidieerde centra;
2° acht jaar dienstanciënniteit hebben, berekend
overeenkomstig artikel 6. De diensten die een personeelslid verworven heeft in
een hogeschool of een universiteit of als contractueel personeelslid van een
van de pedagogische begeleidingsdiensten van het gesubsidieerd onderwijs of de
gesubsidieerde centra, komen eveneens in aanmerking voor deze
dienstanciënniteit.
Het personeelslid moet
aan de voorwaarden van deze paragraaf voldoen uiterlijk op het ogenblik van de
vaste benoeming.
§ 2. In afwijking van
§ 1 kunnen de ambten van de pedagogische begeleidingsdiensten via een
vaste benoeming ook worden toegewezen aan een kandidaat die :
1° blijk geeft van een zeer grondig onderwijskundig
inzicht;
2° ten minste acht jaar relevante
ervaring heeft in of met het onderwijs of de CLB's of met
nascholing.
§ 3.
[Het personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in het ambt van pedagogisch adviseur en dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt op zijn verzoek in dat ambt benoemd op voorwaarde dat hij :
1° de voorwaarden voor vaste benoeming vervult;
2° de vaste benoeming aanvraagt bij de inrichtende macht;
3° op het ogenblik van de vaste benoeming ten minste vier jaar een functie in de pedagogische begeleidingsdienst uitoefent.
Deze vaste benoeming kan daarenboven enkel plaatsvinden voor zover het percentage vastbenoemde personeelsleden gerespecteerd wordt, zoals bepaald in
artikel 16, § 5,
van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
]
§ 4.
[...]
]
Art. 41.
[ § 1. ]
Benoeming in een selectie- of bevorderingsambt kan enkel geschieden indien de
betrekking wordt uitgeoefend als hoofdambt.
[§ 2. De
Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke
[de vaste benoeming, de
nieuwe affectatie en de mutatie in een selectie- of bevorderingsambt worden
meegedeeld]
aan het departement onderwijs
[opdat zij zouden]
uitwerking
hebben ten aanzien van de
overheid.]
Art. 42.
§ 1.
[Een
selectie- of bevorderingsambt kan tijdelijk worden toegewezen :
a) indien de titularis van het ambt tijdelijk
afwezig is;
b) in een betrekking waarin op grond
van artikel 39 geen benoeming mogelijk is;
c) in
afwachting van een vaste benoeming in het selectie- of bevorderingsambt in een
instelling.
Wanneer het personeelslid tijdelijk
in een selectie- of bevorderingsambt wordt aangesteld in een instelling in
afwachting van een vaste benoeming, neemt de inrichtende macht uiterlijk op het
einde van het tweede volledige schooljaar, een beslissing houdende hetzij vaste
benoeming van het personeelslid in het selectie- of bevorderingsambt, indien
het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 40 voldoet, hetzij de
terugkeer van het personeelslid naar zijn vorig ambt. Indien de inrichtende
macht geen beslissing neemt vóór het einde van die periode wordt
het personeelslid dat aan alle voorwaarden van artikel 40 voldoet, geacht van
ambtswege vast benoemd te zijn in het selectie- of bevorderingsambt, tenzij het
voordien schriftelijk te kennen geeft deze benoeming niet te
wensen.
De termijn van twee volledige schooljaren
kan worden verlengd wanneer het gaat om :
1°
de bevorderingsambten in éénklassige kleuter-, lagere en
bassisscholen, voor zover personeelsleden van de inrichtende macht die aan de
benoemingsvoorwaarden voldoen, hiervoor niet hebben
gekandideerd;
2°
[...]
In afwachting
van de vaste benoeming blijft het personeelslid in voorkomend geval titularis
van het ambt waarin het vast benoemd is;
d) in een
vacante betrekking in de pedagogische
begeleidingsdienst.
]
[
§ 1bis. Om tegemoet te komen aan een
tekort op de arbeidsmarkt, kan de inrichtende macht een definitief
gepensioneerde na de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 21, § 1, g),
tijdelijk aanstellen in een betrekking in een selectie- of bevorderingsambt
bedoeld in § 1, a), b) en d). Deze aanstelling gebeurt met behoud van de
toepassing van de bepalingen van dit decreet. Het personeelslid kan niet vast
benoemd worden in deze betrekking. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere
voorwaarden.
]
§ 2.
[Het
personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld in een selectie- of
bevorderingsambt moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 40.
[Het
personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld in een ambt van de pedagogische
begeleidingsdiensten moet bovendien voldoen aan de voorwaarden vermeld in
artikel 40bis.]
In afwijking van artikel 40,
1°, kan een personeelslid met een ander bekwaamheidsbewijs worden
aangesteld wanneer er geen kandidaten zijn die aan de gestelde voorwaarden
voldoen.
Deze aanstelling is beperkt tot de duur
van het lopende
schooljaar.
]
§ 3.
Tijdelijke aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt is slechts mogelijk
na voorafgaande toepassing van de bepaling van artikel 38, 1°
.
§ 4.
[Een
tijdelijke aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt eindigt voor het
geheel of een deel van de opdracht volgens het bepaalde van artikel 21, §
1, a, b, c, d en g.
[Als de aanstelling gebeurt op grond van § 1bis geldt
artikel 21, § 1, g ), niet.]
Het
personeelslid of de inrichtende macht kan om een andere reden dan deze bedoeld
in het eerste lid de tijdelijke aanstelling beëindigen gedurende de eerste
zes maanden met een opzeggingstermijn van 15 kalenderdagen. Beide partijen
kunnen instemmen met een kortere opzeggingstermijn. Die instemming wordt
schriftelijk meegedeeld. Na het verstrijken van deze periode kan de tijdelijke
aanstelling enkel
[op het einde van het schooljaar worden beëindigd, behoudens een andersluidend schriftelijk akkoord tussen beide partijen]
.
]
§ 5.
[Onverminderd de bepalingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling, kan in
het gesubsidieerd vrij onderwijs, krachtens een algemeen verbindend verklaarde
beslissing van het bevoegde paritair comité en voor de inrichtende
machten die in deze beslissing worden vermeld, een personeelslid in afwijking
op de verplichting tot benoeming in een selectie- en bevorderingsambt in een
instelling na het verstrijken van het tweede schooljaar zoals bedoeld in
artikel 42, § 1, c, voor onbeperkte duur tijdelijk worden aangesteld in
een selectie- of bevorderingsambt in een
instelling.]
[
§ 6. Een personeelslid dat tijdelijk
is aangesteld in een selectie- of bevorderingsambt kan, zonder opzegging, om
dringende redenen worden ontslagen.
Onder dringende redenen
wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de tijdelijke
aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende
redenen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden
gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie
werkdagen bekend is aan de inrichtende macht.
Alleen de
dringende redenen waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende
brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend
ter rechtvaardiging van het ontslag. Het ontslag om dringende redenen wordt
gegeven door de inrichtende macht.
[
[Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen vanaf de dag nadat de post de schriftelijke
mededeling van de motieven van het ontslag om dringende redenen, vermeld in het derde lid, voor het eerst heeft
aangeboden, met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 69.]
[Als de laatste dag van de voormelde termijn een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd
tot de eerstvolgende werkdag.]
[Als het personeelslid de mededeling met de
motieven van het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen,]
wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De inrichtende macht moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven wordt, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 67. Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is.]
Het ontslag om dringende redenen is
definitief ofwel na het verstrijken van de beroepstermijn, ofwel nadat de kamer
van beroep een definitieve beslissing heeft genomen.
De Vlaamse
Regering bepaalt de nadere regelen van de beroepsprocedure en waarborgt de
rechten van verdediging van de betrokken personeelsleden. De kamer van beroep
doet in laatste aanleg uitspraak over het
beroep.
]
Art. 43.
Elke aanstelling in een
selectie- of bevorderingsambt wordt schriftelijk vastgesteld op de wijze en met
de vermeldingen als bepaald in artikel 20.
[
Art. 43bis.
Bij uitbreiding van een
kleuterschool tot een basisschool heeft de directeur van de betrokken
kleuterschool voorrang voor een benoeming in het ambt van directeur van de
basisschool.
De inrichtende macht kan dit
personeelslid gedurende één jaar tijdelijk aanstellen in het ambt
van directeur van de basisschool.
Indien zij na
één jaar dit personeelslid niet vast benoemd heeft in het ambt
van directeur van de basischool, moet zij haar beslissing met redenen
omkleden.
]
[
Art. 43ter.
[
Een personeelslid dat
vast benoemd is in een selectie- of bevorderingsambt én voorheen vast
benoemd was in een ander ambt in het onderwijs, kan vrijwillig afzien van de
vaste benoeming in het betrokken ambt.
Het
personeelslid deelt dit door middel van een aangetekende brief
vóór 1 juni mee aan de inrichtende macht. Het wordt dan op 1
september eropvolgend ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van
betrekking in het ambt waarin het voorheen vast benoemd was.
De datum van 1 juni kan vervangen worden door een latere datum,
ofwel in onderling akkoord tussen het betrokken personeelslid en zijn
inrichtende macht, ofwel eenzijdig door het betrokken personeelslid omwille van
een evaluatie "onvoldoende" die hem in toepassing van hoofdstuk Vter werd
toegekend na 15 mei.
]
]
[
Art. 43quater.
Bij de omvorming van een centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs, verbonden aan een instelling voor
voltijds gewoon secundair onderwijs waar technisch of beroepssecundair
onderwijs wordt georganiseerd, tot een autonoom centrum voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs, heeft de coördinator van het centrum in
kwestie voorrang voor een vaste benoeming in het ambt van directeur van het
autonome centrum.
De inrichtende macht kan dat personeelslid
vast benoemen in het ambt van directeur van het autonome centrum, mits hij
voldoet aan de bepalingen van artikel 40.
]
[
Art. 43quinquies.
Het personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2018 belast is met het mandaat van directeur in een CLB, is vanaf 1 september 2018 tijdelijk aangesteld in het ambt van directeur.
Het personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2018 als titularis belast is met het mandaat van directeur in een CLB, heeft voorrang voor een vaste benoeming in het ambt van directeur in dat CLB.
De inrichtende macht kan het personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2018 als titularis belast is met het mandaat van directeur in een CLB, onmiddellijk vast benoemen in het ambt van directeur van dat CLB, op voorwaarde dat het personeelslid voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 40.
]
Art. 44.
[
§ 1. In
afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan
de inrichtende macht een lid van het ondersteunend personeel in het voltijds
gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het
opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in
deze categorie, de hogere salarisschaal 106 toekennen.
Als de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de
inrichtende macht die hogere salarisschaal toekennen aan één
voltijdse betrekking van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon
secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het
opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.
Als de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de inrichtende
macht die hogere salarisschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van
het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het
buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het
deeltijds kunstonderwijs.
Als de instelling meer
dan 900 leerlingen telt, kan de inrichtende macht die hogere salarisschaal
toekennen aan drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel in
het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs
of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds
kunstonderwijs.
§ 2. In
afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk en in afwijking van § 1, kan
de inrichtende macht een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair
onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt
van het ondersteunend personeel en dat met toepassing van dit decreet werd
geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere
salarisschaal.
Bij die vaste benoeming moet steeds
rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het
personeelslid.
Het personeelslid hoeft zich geen
kandidaat te stellen voor deze vaste benoeming.
De
vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal, heeft tot
gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt die verbonden is aan die hogere
salarisschaal
[...]
.
De vaste benoeming in
hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal kan alleen plaatsvinden als de
verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn
nageleefd.
§ 3. Een
personeelslid komt alleen in aanmerking voor de bevordering bepaald in § 1
en § 2, als hij voor zijn opdracht in een ambt van de
personeelscategorieën bedoeld in § 1 of § 2 als laatste
evaluatie geen evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft
gekregen.
Als het personeelslid niet werd
geëvalueerd, wordt die voorwaarde geacht voldaan te
zijn.
]
[HOOFDSTUK IVbis. - Vastbenoemde personeelsleden
tijdelijk belast met een andere opdracht in een wervings-, selectie- of
bevorderingsambt]
[
Art. 44bis.
§ 1.
[De inrichtende macht kan een opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt tijdelijk toewijzen aan een vastbenoemd personeelslid, dat aangesteld is in een instelling als vermeld in artikel 4, § 1, van dit decreet, in een instelling als vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, of in een centrum voor basiseducatie als vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie. Die toewijzing kan alleen na toepassing van de principes van de tijdelijke aanstelling, vermeld in hoofdstuk III, afdeling 2, van dit decreet, voor wat een wervingsambt betreft, of, als vermeld in hoofdstuk IV van dit decreet, voor wat een selectie- of bevorderingsambt betreft.]
§ 2
[. Het vastbenoemde personeelslid kan, met zijn instemming, geheel of gedeeltelijk afzien van de uitoefening van de opdracht waarvoor het vastbenoemd is om in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt tijdelijk belast te worden met een andere opdracht waarvoor het niet vastbenoemd is. Het vastbenoemde personeelslid vraagt daarvoor aan zijn inrichtende macht een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. De inrichtende macht kan dat verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen toestaan.
Het personeelslid kan het verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, vermeld in het eerste lid, ook aanvragen aan zijn inrichtende macht om een opdracht op te nemen in een centrum voor basiseducatie, in een hogeschool, bij de inspectie of bij de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. De inrichtende macht kan dat verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen toestaan.
]
§ 3. Het
vastbenoemde personeelslid wordt met de andere opdracht belast overeenkomstig
de bepalingen van dit decreet die de tijdelijke aanstelling regelen, met
uitzondering van de bepalingen
[betreffende de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, vermeld in hoofdstuk III, afdeling 2,]
wat de wervingsambten
betreft.
§ 4. Tijdens
de periode gedurende welke het personeelslid tijdelijk belast wordt met een
andere opdracht en voor de beëindiging ervan gelden de regels die voor de
tijdelijke personeelsleden van toepassing zijn op het ambt waarin het
personeelslid tijdelijk fungeert.
§ 5.
[In
afwijking van § 4 wordt het vastbenoemde personeelslid tijdens de periode
van tijdelijke aanstelling verder beschouwd als vast benoemd personeelslid voor
de toepassing van de reglementaire bepalingen inzake :
1° het bevallingsverlof;
2°
het verlof wegens een bedreiging door een beroepsziekte en het verlof wegens
moederschapsbescherming;
3° het verlof wegens
ziekte of gebrekkigheid, met inbegrip van arbeidsongevallen, van ongevallen op
de weg van en naar het werk en van beroepsziekten;
4° de anciënniteit voor het bepalen van het recht op
verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
5° de
toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten.
Het eerste lid van deze paragraaf geldt eveneens voor het
vastbenoemde personeelslid dat overeenkomstig de bepalingen van
[hoofdstuk III]
van deze titel als tijdelijk personeelslid wordt
aangesteld.
]
[§ 6.
[In dit artikel wordt met een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt altijd een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur bedoeld.]
]
]
[
Art. 44ter.
De Vlaamse regering
bepaalt de nadere regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de
vastbenoemde personeelsleden die
[via een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen]
tijdelijk belast worden met een andere
opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt waarvoor ze niet
vastbenoemd zijn.
]
[HOOFDSTUK IVter.
[
[Mandaat van preventieadviseur]
]
]
[
Art. 44quater.
[
§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “het bevoegde comité” verstaan:
– voor het gesubsidieerd officieel onderwijs: het hoog overlegcomité dat bevoegd is voor de inrichtende macht van
de instelling;
– voor het gesubsidieerd vrij onderwijs: het comité voor preventie en bescherming op het werk dat bevoegd is voor
de instelling.
§ 2. Als een inrichtende macht een personeelslid belast met de functie van preventieadviseur in het kader van de
wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de Codex over
het welzijn op het werk kan de inrichtende macht aan dit personeelslid het mandaat van preventieadviseur toekennen
voor het uitoefenen van deze functie.
De inrichtende macht kan het mandaat van preventieadviseur slechts toekennen aan een personeelslid dat
aangesteld is in een betrekking in een ambt in een instelling van de inrichtende macht en moet daarbij rekening houden
met artikel II.1-19 van de Codex over het welzijn op het werk.
Het personeelslid dat belast wordt met het mandaat neemt de functie van preventieadviseur op volgens de
voorwaarden, opgenomen in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk en de Codex over het welzijn op het werk.
Bij de beëindiging van het mandaat van preventieadviseur dat de inrichtende macht aan een personeelslid heeft
toegekend, houdt de inrichtende macht rekening met artikel II.1-19 van de Codex over het welzijn op het werk.
]
]
[
Art. 44quinquies. t.e.m. art. 44terdecies
[...]
]
[HOOFDSTUK IVquater. - Mandaat van algemeen
directeur]
[
Art. 44quaterdecies.
§ 1.
[De inrichtende macht die minstens twee instellingen heeft, kan een directeur van een van haar instellingen belasten met de taak van algemeen directeur voor de totaliteit van die instellingen.]
[
Het personeelslid mag als laatste
evaluatie geen evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" hebben
verkregen.
Bij afwezigheid van het personeelslid dat met
toepassing van het eerste lid initieel belast is met het mandaat van algemeen
directeur, kan de inrichtende macht een ander personeelslid voor de duur van
die afwezigheid belasten met het mandaat. Dat personeelslid oefent tot de dag
waarop het afwezige personeelslid opnieuw effectief zijn mandaat opneemt, de
bevoegdheden van algemeen directeur uit.
]
§ 2. Deze
algemeen directeur kan aanspraak maken
[op een niet-verworven
salarisschaal]
indien de instellingen van de inrichtende macht ten
minste 2000 regelmatig ingeschreven leerlingen tellen op 1 februari van het
voorafgaande
[schooljaar]
. De Vlaamse regering bepaalt
[de
niet-verworven salarisschaal]
en de modaliteiten voor de
toekenning.
[§ 3. In afwijking van het bepaalde
in artikel 71 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs-VIII,
wordt de overname van een onderwijsinstelling voor de gelding van dit artikel
geacht reeds op 1 februari van het voorafgaand schooljaar te hebben
plaatsgevonden.]
]
[HOOFDSTUK IVquinquies - Mandaat van
coördinerend directeur]
[
Art. 44quinquiesdecies.
§ 1.
[In
een scholengemeenschap van het secundair onderwijs kan een personeelslid
voltijds of kunnen twee personeelsleden elk halftijds bij mandaat worden
aangesteld tot coördinerend directeur van die scholengemeenschap als het
personeelslid belast is met taken voor de totaliteit van de instellingen die
deel uitmaken van de scholengemeenschap.]
[Het
personeelslid moet tijdelijk aangesteld zijn of vast benoemd zijn als directeur
aan een instelling van de scholengemeenschap.]
[Het personeelslid mag
als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" hebben
verkregen.]
[Bij afwezigheid van het personeelslid dat
met toepassing van het eerste lid initieel belast is met het mandaat van
coördinerend directeur, kan de inrichtende macht een ander personeelslid
voor de duur van die afwezigheid belasten met het mandaat. Dat personeelslid
oefent tot de dag waarop het afwezige personeelslid opnieuw effectief zijn
mandaat opneemt, de bevoegdheden van coördinerend directeur
uit.]
§ 2. De
directeur die belast wordt met het mandaat van coördinerend directeur kan
aanspraak maken
[op een niet-verworven salarisschaal]
, indien de
instellingen die behoren tot de scholengemeenschap ten minste 2000 regelmatig
ingeschreven leerlingen telt op 1 februari van het voorafgaande
[schooljaar]
.
De Vlaamse regering bepaalt
[de niet-verworven salarisschaal]
en de modaliteiten voor de
toekenning.
[§3. In afwijking van het bepaalde in
[artikel 11 van de Codex Secundair Onderwijs]
, wordt de overname van een onderwijsinstelling voor de gelding
van dit artikel geacht reeds op 1 februari van het voorafgaand schooljaar te
hebben plaatsgevonden.]
]
[HOOFDSTUK IVquinquies/1. - Herinschakeling na definitieve arbeidsongeschiktheid]
[Afdeling 1. - Algemene bepaling]
[
Art. 44quinquies decies/1.
Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op de personeelsleden, vermeld in artikel 4, § 1, die in vast verband benoemd zijn volgens de bepalingen van dit decreet.
]
[Afdeling 2. - Personeelslid dat bij beslissing van MEDEX definitief ongeschikt bevonden is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald]
[
Art. 44quinquies decies/2.
§ 1. Het vast benoemde personeelslid dat na uitputting van het bezoldigd ziekteverlof ter beschikking gesteld wordt wegens ziekte, kan zijn inrichtende macht verzoeken om een overleg over de mogelijkheden tot tewerkstelling na arbeidsongeschiktheid. De inrichtende macht moet dat overleg zo spoedig mogelijk organiseren en nodigt daartoe de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer uit. Het overleg tussen het personeelslid, de inrichtende macht en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer resulteert in een advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, dat aan beide partijen wordt bezorgd. De inrichtende macht richt dat advies onmiddellijk aan MEDEX, met de vraag om dat advies mee in overweging te nemen bij het behandelen van het dossier van dat personeelslid voor de pensioencommissie.
§ 2. Als MEDEX beslist dat het personeelslid definitief ongeschikt is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald, organiseert de inrichtende macht onmiddellijk opnieuw een overleg met het personeelslid en, indien het personeelslid hierom verzoekt, de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, om de beslissing van MEDEX te concretiseren. Dat overleg moet leiden tot een van volgende conclusies :
1° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van
[de functiebeschrijving]
;
2° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;
3° tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 5;
4° geen tewerkstelling is mogelijk.
De conclusie van het overleg wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen het personeelslid en de inrichtende macht. Als de conclusie luidt dat geen tewerkstelling mogelijk is, is artikel 51sexies van toepassing. Dat artikel is ook van toepassing als het personeelslid en de inrichtende macht niet tot een overeenkomst komen.
]
[Afdeling 3.
[Het re-integratietraject van een werknemer die het overeengekomen werk definitief niet kan uitoefenen]
]
[
Art. 44quinquies decies/3.
[§ 1. Deze afdeling is van toepassing op het vastbenoemde personeelslid voor wie de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer met toepassing van artikel I.4-73, § 4, c), van de codex over het welzijn op het werk van 28 april 2017 heeft beslist dat hij definitief ongeschikt is om het overeengekomen werk te hervatten, maar in staat is om bij de inrichtende macht een aangepast of ander werk uit te voeren, in voorkomend geval na aanpassing van de werkpost.]
§ 2.
[Als conform artikel I.4-74 en I.4-75 van de codex over het welzijn op het werk van 28 april 2017, de inrichtende macht en het personeelslid erme akkoord gaan om die beslissing en het door de inrichtende macht uitgewerkte re-integratieplan te volgen, sluiten de inrichtende macht en het personeelslid een schriftelijke overeenkomst over de vorm van tewerkstelling.]
Die tewerkstelling kan onder een van de volgende vormen :
1° tewerkstelling in het ambt van benoeming na aanpassing van
[de functiebeschrijving]
;
2° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;
3° tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 5.
[ Als conform artikel I.4-74 en I.4-75 van de codex over het welzijn op het werk van 28 april 2017, de inrichtende macht en het personeelslid ermee akkoord gaan om die beslissing en het door de inrichtende macht uitgewerkte re-integratieplan te volgen, sluiten de inrichtende macht en het personeelslid een schriftelijke overeenkomst over de vorm van tewerkstelling. ]
]
[Afdeling 4. - Tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming via inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar]
[
Art. 44quinquies decies/4.
Voor het personeelslid, vermeld in artikel 44quinquies decies/2, § 2, 2°, en artikel 44quinquies decies/3, § 2, 2°, voor wie na overleg is overeengekomen dat hij tewerkgesteld kan blijven in het ambt van vaste benoeming, kan de inrichtende macht voor zover het personeelslid vast benoemd is in het ambt van leraar, in afwijking van artikel 32 of 32bis, de draagwijdte van de vaste benoeming inperken. Dat houdt in dat zij uitdrukkelijk vastlegt welke vakken, specialiteiten, opleidingen of modules niet langer tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoren. Die inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming mag niet als gevolg hebben dat voor de leraar geen enkel vak, specialiteit, opleiding of module nog tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoort. De inperking kan niet slaan op het volume van de vaste benoeming.
De inrichtende macht legt de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar vast in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 44quinquies decies/2, § 2, en artikel 44quinquies decies/3, § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming meegedeeld wordt aan het beleidsdomein Onderwijs en Vorming opdat zij uitwerking zou hebben ten aanzien van de overheid. De aangepaste draagwijdte van de vaste benoeming is persoonsgebonden en is tegenstelbaar aan derden.
]
[Afdeling 5. - Tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming]
[
Art. 44quinquies decies/5.
§ 1. Aan het personeelslid, vermeld in artikel 44quinquies decies/2, § 2, 3°, en artikel 44quinquies decies/3, § 2, 3°, voor wie na overleg is overeengekomen dat een tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming beoogd wordt, biedt de inrichtende macht een proefperiode van tewerkstelling in dat andere ambt aan met het oog op een nieuwe vaste benoeming.
Die proefperiode is alleen mogelijk in een ambt waarin het personeelslid nog niet vast benoemd is. Bovendien is de proefperiode alleen mogelijk in een ambt waarvoor het personeelslid aan de aanstellingsvoorwaarden beantwoordt als vermeld in dit decreet.
Voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/2 kan de proefperiode maximaal duren tot de dag voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt. Voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/3 duurt de proefperiode minimaal zes maanden en maximaal twaalf maanden.
De afspraken betreffende de proefperiode worden vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 44quinquies decies/2, § 2, en artikel 44quinquies decies/3, § 2.
§ 2. Tijdens de proefperiode wordt het personeelslid tewerkgesteld in een niet-organieke betrekking van het nieuwe ambt. Het personeelslid is in dienstactiviteit en behoudt de salaristoelage die verbonden is aan zijn betrekking in het ambt van vaste benoeming. De inrichtende macht kan in die betrekking een vervanger aanstellen.
§ 3. Uiterlijk twee maanden voor het einde van de proefperiode neemt de inrichtende macht een beslissing over de nieuwe vaste benoeming van het personeelslid. Ze neemt die beslissing na een overleg met het betrokken personeelslid om vast te stellen of de proefperiode geslaagd is of niet. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode geslaagd is, wordt het personeelslid vast benoemd, zoals bepaald in artikel 44quinquies decies/6. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode niet geslaagd is, is artikel 51sexies van toepassing.
]
[
Art. 44quinquies decies/6.
De nieuwe vaste benoeming betekent het ontslag uit het ambt waarvoor het personeelslid voorheen vast benoemd was en de onmiddellijke vaste benoeming in het nieuwe ambt, voor een overeenstemmend volume. In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming, vindt de nieuwe vaste benoeming plaats ongeacht of er een vacante betrekking in dat ambt beschikbaar is. De betrekking in het ambt waarin het personeelslid voorheen vast benoemd was, wordt een vacante betrekking vanaf de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming.
Als het een wervingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor vaste benoeming in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 31, § 1, met uitzondering van de punten 1°, 2° en 3°.
Als het een selectie- of bevorderingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor vaste benoeming in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 40, artikel 40bis, § 1 en § 2, en artikel 41, § 1.
In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming gaat voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/2 de nieuwe vaste benoeming uiterlijk in op de eerste dag van de maand voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt en voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/3 uiterlijk op de dag na het einde van de proefperiode.
Na de nieuwe vaste benoeming is de regelgeving met betrekking tot het nieuwe ambt van vaste benoeming volledig op het personeelslid van toepassing.
]
[
Art. 44quinquies decies/7.
Een nieuwe vaste benoeming zoals bepaald in artikel 44quinquies decies/6 is eveneens mogelijk voor een personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/5, § 1, aan wie geen proefperiode aangeboden kan worden omdat het personeelslid al deeltijds in het ambt vast benoemd is. De inrichtende macht bepaalt dan de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming, die op de eerste dag van een maand moet liggen.
]
HOOFDSTUK V. -
[Mutatie en
affectatie]
Art. 45.
[§ 1. De
mutatie bestaat in het toewijzen bij een andere inrichtende macht van een
andere betrekking van het ambt waarin het personeelslid vast benoemd is. Een
mutatie geschiedt niet dan op verzoek van het personeelslid.
]
[§ 2. De
nieuwe affectatie bestaat in het toewijzen van een personeelslid aan een
instelling of centrum ingericht door dezelfde inrichtende macht in een
betrekking van het ambt waarin het personeelslid vast benoemd is. In de
instellingen en centra van het gesubsidieerd vrij onderwijs geschiedt de nieuwe
affectatie niet dan met akkoord van het personeelslid.]
[Dit akkoord is
niet vereist wanneer de nieuwe affectatie geschiedt binnen een pedagogische
entiteit die bestaat uit enerzijds één instelling met een eerste
graad en anderzijds één instelling met een tweede
[en derde
graad en eventueel het HBO5]
van het secundair onderwijs, die behoort tot
dezelfde inrichtende macht en die in hetzelfde gebouwencomplex is gelegen. De
criteria en modaliteiten van deze affectatie worden onderhandeld in het
bevoegde
onderhandelingscomité.]
[
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 kan een inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst of in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer.
In afwijking van paragraaf 1 kan een inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer.
§ 4. In afwijking van paragraaf 2 kan een inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst of in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer.
In afwijking van paragraaf 2 kan een inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer.
]
[
§ 4bis. In afwijking van paragraaf 1 kan de inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt in het buitengewoon basisonderwijs of in het buitengewoon secundair onderwijs, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in een wervingsambt in het gewoon basisonderwijs of in het gewoon secundair onderwijs, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor dat ambt.
In afwijking van paragraaf 2 kan de inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt in het buitengewoon basisonderwijs of in het buitengewoon secundair onderwijs, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in een wervingsambt van het gewoon basisonderwijs of in het gewoon secundair onderwijs, op voorwaarde dat het personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor dat ambt.
]
[
§ 5.
[...]
§ 6.
[...]
§ 7.
[...]
]
[
§ 8. In afwijking van paragraaf 2 kan de inrichtende macht een personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2023 vastbenoemd is in een ambt in een internaat als vermeld in artikel III.20 van de Codificatie sommige
bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 of een internaat gewoon onderwijs als vermeld in deel III,
hoofdstuk 4, afdeling 2, van de voormelde codificatie, mits zijn akkoord op 1 september 2023 een nieuwe affectatie
toewijzen in een vacante betrekking in een wervingsambt in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs, in het
gewoon of buitengewoon secundair onderwijs of in een internaat, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over
een vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs voor dat ambt. Als het personeelslid deze affectatie aanvaardt,
houdt dit in dat het personeelslid ook de salarisschaal verbonden aan dit ambt aanvaardt.
In afwijking van paragraaf 1 kan de inrichtende macht een personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2023 vastbenoemd is in een ambt in een internaat als vermeld in artikel III.20 van de Codificatie sommige
bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 of een internaat gewoon onderwijs als vermeld in deel III,
hoofdstuk 4, afdeling 2, van de voormelde codificatie, op zijn verzoek op 1 september 2023 een mutatie toewijzen in
een vacante betrekking in een wervingsambt in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs, in het gewoon of
buitengewoon secundair onderwijs of in een internaat, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist
of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs voor dat ambt. Als het personeelslid deze mutatie opneemt, houdt dit in dat
het personeelslid ook de salarisschaal verbonden aan dit ambt aanvaardt.
Een personeelslid dat niet in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs van ten minste hoger secundair onderwijs
(ten minste hso) wordt geacht in het bezit te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van administratief
medewerker in het basisonderwijs of het secundair onderwijs. Voor het personeelslid blijft de salarisschaal gelden die
hem op grond van de reglementering die gold op 31 augustus 2023 werd verleend voor het ambt waarin hij was
aangesteld
]
[
§9. In afwijking van paragraaf 2 kan de inrichtende macht een personeelslid dat
uiterlijk op 31 augustus 2023 vastbenoemd is in een ambt in een internaat als
vermeld in artikel III.35 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs
van 28 oktober 2016, mits zijn akkoord op 1 september 2023 een nieuwe affectatie
toewijzen in een vacante betrekking in een wervingsambt in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs, in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs of in
een onderwijsinternaat, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs voor dat ambt. Als het personeelslid
deze affectatie aanvaardt, houdt dit in dat het personeelslid ook de salarisschaal
verbonden aan dit ambt aanvaardt.
In afwijking van paragraaf 1 kan de inrichtende macht een personeelslid dat
uiterlijk op 31 augustus 2023 vastbenoemd is in een ambt in een internaat als
vermeld in artikel III.35 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs
van 28 oktober 2016, op zijn verzoek op 1 september 2023 een mutatie toewijzen
in een vacante betrekking in een wervingsambt in het gewoon of buitengewoon
basisonderwijs, in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs of in een
onderwijsinternaat, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist
of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs voor dat ambt. Als het personeelslid deze
mutatie opneemt, houdt dit in dat het personeelslid ook de salarisschaal verbonden
aan dit ambt aanvaardt.
]
Art. 46.
§ 1. Een
[...]
betrekking kan aan het personeelslid
[...]
bij mutatie
[of
[ nieuwe]
affectatie]
worden toegewezen voor zover de betrekking,
overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen, niet ingevolge de bepalingen
inzake reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een
wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid.
Niemand kan in een betrekking gemuteerd worden
[of een nieuwe
affectatie verkrijgen]
indien hij in de gesubsidieerde instellingen of centra
niet vast benoemd is in een betrekking van hetzelfde ambt
[, behoudens bij
[bij toepassing van artikel 45, § 3, § 4, § 5, § 6 of § 7]
]
.
De inrichtende macht is verplicht het personeelslid op het
ogenblik zelf van de mutatie in vast verband te benoemen en te affecteren.
Het personeelslid moet bij de inrichtende macht
die het verlaat, ontslag nemen voor de opdracht waarvoor het mutatie heeft
aangevraagd. De overgang van de ene naar de andere inrichtende macht moet
zonder onderbreking gebeuren.
§ 2. Mutatie
overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk naar onderwijsinstellingen van
het gesubsidieerd onderwijs of naar gesubsidieerde centra is eveneens mogelijk
voor personeelsleden van onderwijsinstellingen en van centra van het
Gemeenschapsonderwijs.
[De diensten die vóór deze mutatie
gepresteerd werden in hetzelfde ambt
[ , of in geval van toepassing van
[van artikel 45, § 3, § 4, § 5, § 6 of § 7]
, in het ambt waarin het personeelslid voordien vast benoemd was,]
worden gelijkgesteld met diensten
gepresteerd in het gesubsidieerd
onderwijs.]
[
Art. 46bis.
[...]
]
[
Art. 46ter.
[...]
]
Art. 47.
Mutatie
[of een nieuwe
affectatie]
is niet mogelijk naar een betrekking die deel uitmaakt van een
instelling, afdeling, vestigingsplaats, graad, cyclus of andere onderverdeling
die ingevolge de toepassing van rationalisatieregelen in progressieve opheffing
is of slechts voor een beperkte duur kan worden gesubsidieerd.
[HOOFDSTUK Vbis. -
Functiebeschrijving]
(voetnoot 5)
[
Art. 47bis.
§ 1.
[Dit hoofdstuk geldt voor de
personeelsleden en de instellingen en centra bedoeld in dit
decreet.]
§ 2.
[Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder “instelling” desgevallend ook een pedagogische entiteit
verstaan die bestaat uit alle instellingen voor secundair onderwijs, die behoren tot dezelfde inrichtende macht en liggen
binnen eenzelfde kadastraal perceel of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee
kadastrale percelen, hetzij door een weg. De vestigingsplaatsen die op deze locatie liggen en die behoren tot andere dan
de hiervoor vermelde instellingen, behoren niet tot de pedagogische entiteit.]
]
[
Art. 47ter.
§ 1.
[Voor de personeelsleden
vermeld in artikel 47bis worden, in het kader van hun begeleiding,
[...]
functiebeschrijvingen
opgesteld.]
Een functiebeschrijving moet gezien worden
als een constructief en positief beleidsinstrument dat het mogelijk maakt een
autonoom personeelsbeleid te voeren gericht op het verstrekken van
kwaliteitsvol onderwijs.
§ 2.
[Een functiebeschrijving is verplicht voor elk personeelslid en wordt door de eerste evaluator
ondertekend. Voor
[...]
de directeur, de adviseur-coördinator van de
pedagogische begeleidingsdienst en in voorkomend geval de adjunct-directeur of – voor het CLB
[, het leersteuncentrum of het leersteuncentrum,
vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun,]
– de
coördinator wordt de functiebeschrijving ondertekend door de inrichtende macht. Voor de directeur, belast
met de functie directeur coördinatie-scholengemeenschap, wordt de functiebeschrijving ondertekend door de
evaluator aangeduid door de scholengemeenschap. De functiebeschrijving wordt bij de aanstelling
overhandigd. Het betrokken personeelslid ondertekent de functiebeschrijving voor kennisname.]
§ 3. De inrichtende macht of de
scholengemeenschap, indien de instelling tot een scholengemeenschap behoort,
onderhandelt de algemene afspraken inzake functiebeschrijvingen in het lokaal
comité, met dien verstande dat rekening moet worden gehouden met de
principes vermeld in dit hoofdstuk.
[De kerntaken die moeten worden opgenomen in de functiebeschrijvingen kunnen op deze manier per
ambt, en desgevallend binnen het ambt per functie, worden vastgelegd.]
[De inrichtende machten van de CLB's die een regionale ondersteuningscel vormen, maken algemene afspraken over de functiebeschrijvingen, waarbij ze rekening houden met de principes, vermeld in dit hoofdstuk. Over deze afspraken wordt onderhandeld in de respectieve lokale comités van de betrokken CLB's of desgevallend in het lokaal onderhandelingscomité van de netoverstijgende regionale ondersteuningscel als vermeld in artikel 50 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.]
[De kerntaken die moeten worden opgenomen in de functiebeschrijvingen kunnen op deze manier per
ambt, en desgevallend binnen het ambt per functie worden vastgelegd.]
§ 4. De inrichtende macht duidt voor
ieder personeelslid twee evaluatoren aan en houdt daarbij rekening met volgende
principes :
1° voor personeelsleden tewerkgesteld in
wervingsambten moet één van beide evaluatoren
[steeds een directeur, een adjunct-directeur of - voor het CLB - een coördinator]
;
[...]
2°
[voor de eerste
evaluator gelden volgende bepalingen :
- de eerste evaluator
moet een personeelslid zijn van de inrichtende macht waarbij het betrokken
personeelslid is tewerkgesteld. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing
voor personeelsleden die tewerkgesteld zijn
[in een scholengemeenschapsinstelling of]
ter ondersteuning van of op het
niveau van de scholengemeenschap. In dat geval kan de eerste evaluator wel een
personeelslid zijn van een andere inrichtende macht van de
scholengemeenschap;
[Deze bepaling is eveneens niet van toepassing voor personeelsleden die tewerkgesteld zijn ter ondersteuning van of op het niveau van de regionale ondersteuningscel. In dat geval kan de eerste evaluator een personeelslid zijn van een andere inrichtende macht van de regionale ondersteuningscel;]
- voor een personeelslid dat aangesteld is
in een wervingsambt, moet de eerste evaluator aangesteld zijn in een selectie-
of bevorderingsambt. Voor een personeelslid dat aangesteld is in een
selectieambt, moet de eerste evaluator aangesteld zijn in een bevorderingsambt.
Voor een personeelslid dat aangesteld is in een bevorderingsambt, is de eerste
evaluator de directeur;
- voor een personeelslid dat
aangesteld is in het ambt van pedagogisch adviseur is de eerste evaluator de
adviseur-coördinator of een lid van de inrichtende
macht;
-
[de eerste evaluator heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding
te bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het
concrete begeleidingstraject. De eerste evaluator moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met
het personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen
ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen;]
]
3°
[voor de tweede evaluator gelden volgende
bepalingen :
- is de eerste evaluator een personeelslid dat
aangesteld is in een selectieambt, c.q. een bevorderingsambt, dan is de tweede
evaluator dat minstens ook, of is hij een lid van de inrichtende macht;
- voor een personeelslid dat aangesteld is in het ambt van
pedagogisch adviseur is de tweede evaluator een lid van de inrichtende
macht;
- de rol van de tweede evaluator wordt bepaald binnen de
algemene afspraken bedoeld in § 3 en in artikel 47novies, maar deze
afspraken mogen geen afbreuk doen aan de rol en de taken van de eerste
evaluator zoals vastgelegd in dit artikel en in artikel 47decies. Deze
afspraken moeten minstens inhouden dat het personeelslid en de eerste evaluator
op hun verzoek tijdens de in hoofdstuk Vbis en Vter bedoelde procedure steeds
een beroep kunnen doen op de tweede evaluator;
]
§ 5.
[ In afwijking van paragraaf 4 worden
[...]
de directeur en de adviseur-coördinator van de pedagogische begeleidingsdienst geëvalueerd door de inrichtende macht. De inrichtende
macht heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan
daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject. De
inrichtende macht moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien heeft
het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek kan
een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden
opgenomen.
[Als een inrichtende macht in een onderwijsinternaat slechts een halftijdse
betrekking in het ambt van directeur opricht, en het betrokken personeelslid
deze betrekking van directeur combineert met een betrekking in een wervings- of selectieambt in dezelfde instelling, dan wordt het personeelslid in
afwijking van paragraaf 4 voor beide ambten geëvalueerd door de inrichtende
macht. Het personeelslid heeft geen tweede evaluator]
[Als een inrichtende macht in een leersteuncentrum slechts een halftijdse
betrekking van directeur opricht, en het betrokken personeelslid deze
betrekking van directeur combineert met een betrekking in een wervings- of
selectieambt in dezelfde instelling, wordt het personeelslid in afwijking van
paragraaf 4 voor beide ambten geëvalueerd door de inrichtende macht. Het
personeelslid heeft geen tweede evaluator]
In afwijking van het eerste lid wordt de directeur, belast met de functie directeur coördinatie-scholengemeenschap, geëvalueerd door de evaluator die in overleg wordt aangeduid door de scholengemeenschap. Hij heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen.
Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete
begeleidingstraject. De evaluator moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid.
Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het
functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen.
In afwijking van paragraaf 4 wordt het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur
geëvalueerd door de instantie die hem met het mandaat belast heeft. De instantie die de evaluatie op zich
neemt, heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan
daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject. De
instantie die de evaluatie op zich neemt moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het
personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van
het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen.
]
§ 6.
[In afwijking van paragraaf 4 kan de inrichtende macht voor de evaluatie van de adjunct-directeur of –
voor het CLB – van de coördinator kiezen om ofwel zelf de adjunct-directeur of – voor het CLB – de
coördinator te evalueren ofwel de directeur aan te duiden als eerste evaluator en zelf de rol van tweede
evaluator op zich te nemen. Indien de inrichtende macht ervoor kiest om de adjunct-directeur of – voor het
CLB – de coördinator zelf te evalueren, dan heeft ze als voornaamste taak het personeelslid voldoende
coaching en begeleiding te bezorgen. De eerste evaluator of desgevallend de inrichtende macht moet
regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op
diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden
opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen.]
§ 7.
[Een opleiding tot evaluator is verplicht voor wie als evaluator wordt aangesteld. Evaluatoren moeten
binnen de twee jaar na hun aanduiding als evaluator een opleiding tot evaluator succesvol afgerond hebben.
Evaluatoren die al voor 1 september 2021 als evaluator aangeduid waren en nog geen opleiding hadden
gevolgd, krijgen daarvoor de tijd tot 1 september 2023.
Wie na deze termijn niet aan deze voorwaarde voldoet kan niet evalueren.
]
§ 8.
[De functiebeschrijving, die moet vastgelegd worden per ambt en per instelling, bevat de kerntaken van
het personeelslid. De kerntaken omvatten de taken eigen aan de functie, de professionalisering, en het overleg
en de samenwerking met directie, collega’s
[en desgevallend CLB, ouders en leersteuncentra of
leersteuncentra als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over
leersteun.]
. Wanneer zijn kerntaken wijzigen,
krijgt het personeelslid een nieuwe functiebeschrijving. Daarbij wordt rekening gehouden met de algemene
afspraken die in uitvoering van paragraaf 3 zijn vastgelegd met de bepalingen van het arbeidsreglement en,
in het gesubsidieerd vrij onderwijs, met de bepalingen van de arbeidsovereenkomst.]
§ 9. De functiebeschrijving van de
[leerkracht levensbeschouwelijk onderricht]
moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische
aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken
eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de
ondertekening van dit deel van de betrokken functiebeschrijving door een
afgevaardigde van de bevoegde instantie.
]
[
Art. 47ter/1.
[
§1. De lijst van de instellingsgebonden opdrachten wordt opgemaakt door de directeur en
onderhandeld in het lokaal comité.
De instellingsgebonden opdrachten worden niet opgenomen in de functiebeschrijving. Een overzicht van de
verdeling van de instellingsgebonden opdrachten op schoolniveau wordt aan alle personeelsleden bezorgd.
§2. Bij het verdelen van de instellingsgebonden opdrachten tussen alle personeelsleden houdt de inrichtende
macht rekening met onder andere:
1° de aard van de kerntaken van de personeelsleden in de instelling, het voltijds of deeltijds karakter ervan en
de tijd die hieraan besteed wordt;
2° het principe van de billijke verdeling van de instellingsgebonden opdrachten, inzonderheid met betrekking
tot personeelsleden die nog in andere instellingen werkzaam zijn;
3° de competenties van de personeelsleden.
Bij het toewijzen van instellingsgebonden opdrachten aan personeelsleden moet de inrichtende macht bovendien
rekening houden met de tijd die de personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen
opgericht door of krachtens een wet of een decreet, en met de tijd die een vakbondsafgevaardigde besteedt aan zijn
vertegenwoordiging in de Vlaamse Onderwijsraad.
§3. Voor de personeelsleden aangesteld in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel kunnen
naast de kerntaken, ook een beperkt aantal instellingsgebonden opdrachten worden gevraagd, zoals:
- het opnemen van verantwoordelijkheden die het lesof klasgebeuren overschrijden;
- het opnemen van een of andere specifieke rol of opdracht;
- het vervangen van afwezige leraars en aanvullend toezicht houden;
- vertegenwoordiging in schoolexterne organen.
]
[
§4. Dit artikel is niet van toepassing op personeelsleden aangesteld in een wervingsambt van het leerondersteunend personeel in de leersteuncentra of de leersteuncentra, vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.
]
]
[
Art. 47quater.
[
Onverminderd
[artikel 47ter en 47ter/1]
legt de
Vlaamse Regering voor het basisonderwijs voor de verschillende ambten vast
welke taken niet tot het taken- en opdrachtenpakket kunnen behoren. Deze taken
mogen niet in de functiebeschrijving opgenomen
worden.
Onverminderd
[artikel 47ter en 47ter/1]
wordt voor het basisonderwijs ook rekening
gehouden met de bepalingen van hoofdstuk X, afdeling 2, van het decreet
Basisonderwijs van 25 februari 1997.
]
[...]
]
[
Art. 47quinquies.
[
§1. Voor de wervingsambten van het bestuursen onderwijzend personeel wordt, voor zover dit
ambt een lesopdracht omvat, bij het vastleggen van de functiebeschrijvingen, onverminderd artikel 47ter en 47ter/1,
rekening gehouden met het volgende principe:
De kerntaak van de leraar is het lesgeven, in de brede zin van het woord. Het gaat om een geïntegreerde
lerarenopdracht, die betrekking heeft op alles wat als vanzelfsprekend bij het lerarenberoep hoort, vertrekkend vanuit
de brede professionaliteit van de lesgever. Tot deze geïntegreerde lerarenopdracht behoren kerntaken zoals:
- de planning en voorbereiding van lessen;
- het lesgeven zelf;
- de klaseigen leerlingenbegeleiding;
- de evaluatie van de leerlingen en cursisten;
- de professionalisering;
-
[het overleg en de samenwerking met directie, collega’s, en in voorkomend geval CLB, leersteuncentra of leersteuncentra als vermeld in artikel
20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun en ouders.]
§2. Een personeelslid in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel kan belast worden met een
specifieke functie op voorwaarde dat de inrichtende macht daarvoor omkaderingsmiddelen aanwendt. In dat geval
worden voor dit personeelslid in afwijking van paragraaf 1 – of aanvullend op paragraaf 1 indien het personeelslid
belast wordt met zowel een lesopdracht als een specifieke functiespecifieke taken opgenomen in de functiebeschrijving.
De criteria die worden gebruikt om voor die specifieke taken al dan niet omkaderingsmiddelen aan te wenden en
om ze te verdelen onder alle personeelsleden alsook de criteria voor de verdeling van de omkaderingsmiddelen
worden onderhandeld in het lokaal comité.
§3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan voor de wervingsambten van het bestuursen onderwijzend personeel in
het basisonderwijs in de functiebeschrijving enkel de geïntegreerde lerarenopdracht worden opgenomen, die bestaat
uit de hoofdopdracht en de volgende kerntaken:
- de planning en voorbereiding van lessen;
- de klaseigen leerlingenbegeleiding;
- de evaluatie van de leerlingen;
- de professionalisering;
-
[het overleg
en de samenwerking met directie, collega’s, CLB, leersteuncentra of leersteuncentra als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun en
ouders.]
]
[
§4. Voor de wervingsambten van het leerondersteunend personeel wordt bij het
vastleggen van de functiebeschrijvingen, onverminderd artikel 47ter, rekening
gehouden met het volgende principe: de kerntaak van de leerondersteuner is
het bieden van leersteun als vermeld in artikel 7 van het decreet van 5 mei 2023 over
leersteun. Hiertoe behoren taken zoals:
– de planning, voorbereiding en nazorg van leersteun;
– de leersteun zelf;
– de professionalisering;
– het overleg en de samenwerking met directie, collega’s, schoolteams in
de scholen voor gewoon onderwijs, ouders en in voorkomend geval CLB,
welzijnspartners, andere leersteuncentra of leersteuncentra als vermeld in
artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun, en andere relevante
partners.
]
]
[
Art. 47sexies.
[...]
]
[HOOFDSTUK Vter. - Evaluatie]
(voetnoot 6)
[
Art. 47septies.
§ 1. Dit hoofdstuk geldt voor de
instellingen en centra bedoeld in dit decreet.
§ 2.
[Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder “instelling” desgevallend ook een pedagogische entiteit
verstaan die bestaat uit alle instellingen voor secundair onderwijs, die behoren tot de inrichtende macht en liggen
binnen eenzelfde kadastraal perceel of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee
kadastrale percelen, hetzij door een weg. De vestigingsplaatsen die op deze locatie liggen en die behoren tot andere dan
de hiervoor vermelde instellingen, behoren niet tot de pedagogische entiteit.]
]
[Afdeling I. - De evaluatie]
[
Art. 47octies.
§ 1. Een evaluatie moet gezien
worden als een constructief en positief beleidsinstrument, dat het mogelijk
maakt een autonoom personeelsbeleid te voeren gericht op het verstrekken van
kwaliteitsvol onderwijs.
[Een personeelslid moet geëvalueerd worden op diens volledige functioneren op basis van zijn functiebeschrijving en van de persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen in de verslagen van de functioneringsgesprekken.]
[De resultaten van de Vlaamse toetsen, vermeld in artikel 3, 56°bis, van het decreet basisonderwijs van
25 februari 1997 en in artikel 3, 46°/1, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, kunnen niet als
element gebruikt worden bij de evaluatie van een individueel personeelslid.]
§ 2.
[Een personeelslid voor wie geen functiebeschrijving werd opgesteld volgens de bepalingen van
hoofdstuk Vbis, voor wie geen persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen werden opgenomen in de
verslagen van zijn functioneringsgesprekken of voor wie niet in voldoende mate kan aangetoond worden dat
de nodige coaching en begeleiding werd voorzien, kan niet worden geëvalueerd. Als aan een personeelslid
het verslag van het eerste formele functioneringsgesprek werd overhandigd met daarin de persoonsen
ontwikkelingsgerichte doelstellingen van het personeelslid en een duidelijke weergave van de tekortkomingen die zich stellen, moet een termijn van minimum 120 dagen effectieve prestaties gerespecteerd worden –
waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen,
wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie – vooraleer een
evaluatieverslag met als eindconclusie “onvoldoende” kan overhandigd worden.]
§ 3.
[Evaluatoren doen met het oog op de evaluatie zelf een aantal vaststellingen, en kunnen bijkomend een
beroep doen op informatie die zij verkregen hebben van derden.]
]
[
Art. 47novies.
De inrichtende macht of de
scholengemeenschap, indien de instelling tot een scholengemeenschap behoort,
onderhandelt de algemene afspraken inzake evaluatie in het lokaal
comité, met dien verstande dat rekening moet worden gehouden met de
principes vermeld in dit hoofdstuk.
[De inrichtende machten van de CLB's die een regionale ondersteuningscel vormen, maken algemene afspraken over de evaluatie, waarbij ze rekening houden met de principes, vermeld in dit hoofdstuk. Over deze afspraken wordt onderhandeld in de respectieve lokale comités van de betrokken CLB's of desgevallend in het lokaal onderhandelingscomité van de netoverstijgende regionale ondersteuningscel als vermeld in artikel 50 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding]
]
[
Art. 47decies.
§ 1. Met het oog op de evaluatie,
zoals bedoeld in artikel 47octies, wordt er een evaluatiegesprek gehouden
tussen de eerste evaluator, of de inrichtende macht voor
[...]
de directeur
[, de adviseur-coördinator van de pedagogische
begeleidingsdienst]
en
[in voorkomend geval de adjunct-directeur of - voor het CLB - de coördinator]
.
Het evaluatiegesprek heeft als eerste
doel het functioneren van het personeelslid te verbeteren daar waar dit nodig
is en het te ondersteunen. Het is niet louter op het verleden gericht. Na het
gesprek moeten niet enkel de goede en sterke punten, maar ook de eventueel te
verbeteren punten van het personeelslid duidelijk zijn. Het evaluatiegesprek
kan bijgevolg aanleiding geven tot het bijsturen naar de toekomst toe en het
kan leiden tot nieuwe, duidelijke
[persoonsen
ontwikkelingsgerichte doelstellingen]
.
§ 2. Het evaluatiegesprek,
vermeld in § 1, leidt steeds tot een evaluatieverslag.
Dit
evaluatieverslag, opgesteld door de eerste evaluator of de inrichtende macht
voor
[...]
de directeur
[, de
adviseur-coördinator van de pedagogische begeleidingsdienst]
en
[in voorkomend geval de adjunct-directeur of - voor het CLB - de coördinator]
,
[door de evaluator aangeduid door de scholengemeenschap voor de directeur belast
met de functie van directeur coördinatie-scholengemeenschap of door de instantie die met de evaluatie
belast is voor het personeelslid belast met het mandaat van coördinerend directeur,]
beschrijft op zorgvuldige wijze het volledig
functioneren van het personeelslid ten opzichte van de functiebeschrijving, met
inbegrip van de voor de betrokken evaluatieperiode
[...]
afgesproken
persoons- en ontwikkelingsgerichte doelstellingen en bevat steeds een
eindconclusie.
De eerste evaluator, of de inrichtende macht
voor
[...]
de directeur
[, de
adviseur-coördinator van de pedagogische begeleidingsdienst]
en
[in voorkomend geval de adjunct-directeur of - voor het CLB - de coördinator]
, ondertekent en dateert het evaluatieverslag
en legt het voor aan het betrokken personeelslid. Het personeelslid ondertekent
en dateert ter kennisneming en bezorgt het onmiddellijk terug aan de eerste
evaluator of de inrichtende macht voor
[...]
de
directeur
[, de adviseur-coördinator van de pedagogische
begeleidingsdienst]
en
[in voorkomend geval de adjunct-directeur of - voor het CLB - de coördinator]
. De eerste
evaluator bezorgt onmiddellijk een kopie van dit evaluatieverslag aan het
personeelslid. De eerste evaluator bezorgt eveneens een kopie van het
evaluatieverslag ter kennisneming aan de tweede evaluator en aan de inrichtende
macht.
Als het evaluatieverslag de eindconclusie "onvoldoende"
bevat, moet het
[...]
steeds de beroepsmogelijkheden
bevatten.
§ 3. De
[leerkracht levensbeschouwelijk onderricht]
wordt voor de niet-vakinhoudelijke en niet-vaktechnische aspecten
geëvalueerd door de eerste evaluator.
[Daartoe kan de eerste evaluator de les bijwonen.]
Voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten levert de bevoegde instantie van de betrokken eredienst
of van de niet-confessionele zedenleer een bijdrage tot deze
evaluatie.
]
[Afdeling II. - De evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende"]
[
Art. 47undecies.
§ 1. Een evaluatie, bedoeld in
afdeling I, kan leiden tot een evaluatieverslag met eindconclusie
"onvoldoende".
[In afwijking van het eerste lid is een evaluatieverslag met eindconclusie “onvoldoende” onmogelijk voor een
personeelslid aangesteld in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel en belast met een
specifieke functie, zoals vermeld in artikel 47quinquies, §2, voor zover hij voordien belast was met een
lesopdracht en daarvoor geen functioneringsverslag met persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen
heeft gekregen dat aanleiding gaf tot een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”. Hetzelfde geldt voor
het personeelslid dat die specifieke functie combineert met een lesopdracht en voor die lesopdracht geen
persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen heeft gekregen in zijn functioneringsverslag die aanleiding
geven tot een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”.]
§ 2.
[Tegen een evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" kan het personeelslid beroep aantekenen bij de
bevoegde kamer van het college van beroep, zoals vermeld in artikel
47septiesdecies, § 1. Die kamer van het college van beroep garandeert de
rechten van verdediging.]
Als het personeelslid, binnen
de in artikel 47septies decies, § 5, 1°, voorziene termijn, geen
beroep aantekent, is de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" definitief na
het verstrijken van deze termijn.
[Als het personeelslid,
binnen de in artikel 47septiesdecies, § 5, 1°, voorziene termijn,
beroep aantekent, is de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" definitief na
de uitspraak van de bevoegde kamer van het college van beroep voor zover die
kamer de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" niet
vernietigt.]
§ 3.
[Na een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”, en voor zover deze niet leidt tot het ontslag zoals
bedoeld in dit hoofdstuk, moet betrokkene een nieuwe evaluatie krijgen. Deze nieuwe evaluatie kan ten
vroegste plaatsvinden na een periode van minstens 120 dagen effectieve prestaties, waarbij de volgende
dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen
en schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie. Deze periode start op het ogenblik dat het
evaluatieverslag wordt voorgelegd aan het betrokken personeelslid overeenkomstig artikel 47decies, §2.
Bovendien moet een periode van minstens 12 maanden gerespecteerd worden sinds aan betrokkene het
verslag van het eerste formele functioneringsgesprek werd overhandigd, bedoeld in artikel 47octies, §2.]
]
[
Art. 47duodecies.
[...]
]
[
Art. 47terdecies.
Het personeelslid dat in een
wervingsambt vast benoemd is of tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur
wordt, met toepassing van artikel 60, 11°, ontslagen door de inrichtende
macht als het in éénzelfde instelling of centrum voor dat
wervingsambt ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie
"onvoldoende" ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie "onvoldoende"
in zijn loopbaan heeft gekregen.
Het ontslag geldt voor het
ambt in die instelling of dat centrum waarop de evaluaties met eindconclusie
"onvoldoende" betrekking hebben.
]
[
Art. 47quaterdecies.
Het personeelslid dat in een
wervingsambt tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur wordt, met toepassing
van artikel 60, 10°, door de inrichtende macht ontslagen als het voor dat
wervingsambt één definitieve evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende" heeft gekregen.
Het ontslag geldt voor het ambt
in die instelling of dat centrum waarop de evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende" betrekking heeft.
]
[
Art. 47quinquiesdecies.
[Het personeelslid dat belast is met een mandaat, als vermeld in titel II, hoofdstuk IVquater en IVquinquies, van dit decreet, wordt na één definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" door de inrichtende macht ontheven van zijn mandaat]
]
[
Art. 47sexiesdecies.
§ 1. Het personeelslid dat in
een selectie- of bevorderingsambt vast benoemd is, wordt, met toepassing van
artikel 60, 11°, ontslagen door de inrichtende macht als het in
éénzelfde instelling voor dat selectie- of bevorderingsambt ofwel
twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie "onvoldoende" ofwel
drie definitieve evaluaties met eindconclusie "onvoldoende" in zijn loopbaan
heeft gekregen.
Het ontslag geldt voor het ambt in die
instelling of dat centrum waarop de evaluaties met eindconclusie "onvoldoende"
betrekking hebben.
§ 2. De inrichtende macht kan een
personeelslid dat vast benoemd is in een selectie- of bevorderingsambt en
voorheen vast benoemd was in een ambt in het onderwijs, na één
definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" voor dat selectie- of
bevorderingsambt uit dit ambt verwijderen.
Het betrokken
personeelslid wordt door de betrokken inrichtende macht onmiddellijk ter
beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt waarin hij
voorheen vast benoemd was.
§ 3. Het personeelslid dat in een
selectie- of bevorderingsambt tijdelijk aangesteld is, wordt, met toepassing
van artikel 60, 10°, ontslagen door de inrichtende macht als het voor dat
selectie- of bevorderingsambt één definitieve evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen.
Het ontslag geldt
voor het ambt in die instelling of dat centrum waarop de evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" betrekking
heeft.
]
[Afdeling III. - Het college van
beroep]
[
Art. 47septiesdecies.
§ 1. Er wordt een college van
beroep opgericht, bestaande uit drie kamers waarvan twee kamers ten behoeve van
het personeel waarop dit decreet van toepassing is. Er is een kamer voor
:
1° het gesubsidieerd vrij onderwijs;
2° het gesubsidieerd officieel
onderwijs.
§ 2.
[De bevoegde kamer van het
college van beroep]
doet in een met redenen omklede beslissing uitspraak
over de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" door enerzijds na te gaan of
de evaluatie op een zorgvuldige en kwaliteitsvolle manier is gebeurd,
anderzijds dient zij de redelijkheid van de sanctie te
beoordelen.
[De bevoegde kamer van het
college van beroep]
heeft de volgende bevoegdheden :
1° nagaan
of de procedureregels op het niveau van de instelling of het centrum zijn
nageleefd. Aan de hand van elementen uit het dossier moet worden nagegaan of
:
- zowel de procedure betreffende de evaluatie als de
procedure betreffende het vastleggen van de functiebeschrijvingen werden
nageleefd;
- de rechten van verdediging niet werden
geschonden;
2° nagaan of de evaluatie is gebeurd volgens de
regels en in de geest van de functiebeschrijvingen en
evaluatie;
3° oordelen of de beslissing betreffende een
evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" steunt op motieven die de toekenning
van een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" in rechte en in feite
aanvaardbaar maken;
4° oordelen of er een redelijke
verhouding bestaat tussen de feiten en de uiteindelijke beslissing tot het
geven van een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende";
5°
de beslissing betreffende een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende"
vernietigen.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt
de nadere regelen inzake de samenstelling en de uitoefening van het mandaat van
de leden van het college van beroep met dien verstande dat
:
1°
[iedere kamer van het college van beroep]
wordt voorgezeten door een onafhankelijk persoon;
2° er een
pariteit is tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers- en
werknemersorganisaties;
3°
[De bevoegde kamer van het
college van beroep]
beslist bij gewone meerderheid van
stemmen;
4° de voorzitter stemgerechtigd is : bij staking
van stemmen na een tweede stemronde is de stem van de voorzitter
doorslaggevend;
5° bij de stemming er steeds pariteit moet
zijn tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties,
behoudens bij een tweede zitting wanneer op de eerste zitting de
vertegenwoordigers van één van beide organisaties afwezig
bleven.
De Vlaamse Regering benoemt de voorzitter en bepaalt de
vergoedingen waarop hij recht heeft.
§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt
de nadere regelen inzake het secretariaat en de werkingskosten van het college
van beroep.
§ 5. De Vlaamse Regering bepaalt
de nadere regelen betreffende beroepsprocedure en betreffende de werking van
[de kamers van het college van beroep]
in het procedurereglement, met
dien verstande dat :
1° op straffe van verval het beroep
dient ingesteld te worden binnen een termijn van twintig kalenderdagen volgend
op de overhandiging van de kopie van het evaluatieverslag met eindconclusie
"onvoldoende" door de eerste evaluator of door de inrichtende macht voor
[...]
de directeur
[, de adviseur-coördinator van
de pedagogische begeleidingsdienst]
en desgevallend de
adjunct-directeur
[of door de evaluator aangeduid
door de scholengemeenschap voor de directeur belast met de functie van directeur coördinatiescholengemeenschap]
.
[Als de laatste dag van de voormelde termijn een zondag of een wettelijke
feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. De voormelde termijn van twintig kalenderdagen
kan worden opgeschort tijdens een vakantieperiode.]
[Indien de beroepsmogelijkheden in strijd met artikel 47decies, §2, niet vermeld zijn in het evaluatieverslag, dan
neemt de termijn van twintig kalenderdagen een aanvang vier maanden nadat aan de betrokkene de kopie van het
evaluatieverslag met eindconclusie “onvoldoende” werd overhandigd;]
;
2° het beroep de evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" opschort;
3° voor het
vaststellen van de redenen tot wraking van de voorzitter en de leden zal worden
uitgegaan van het bepaalde in artikel 828 van het Gerechtelijk
Wetboek;
4° de rechten van de verdediging tijdens de
procedure worden gewaarborgd.
[5° een beroep kan worden behandeld volgens de vereenvoudigde procedure als het beroep zonder voorwerp of
klaarblijkelijk onontvankelijk is, of als het college van beroep klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te
nemen.]
]
HOOFDSTUK VI. - Administratieve
standen
Afdeling 1. - Algemene
bepalingen
Art. 48.
De administratieve
standen waarin de personeelsleden zich geheel of gedeeltelijk kunnen bevinden
zijn :
- dienstactiviteit;
- non-activiteit;
-
terbeschikkingstelling.
Art. 49.
Een personeelslid
wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht zich in
dienstactiviteit te bevinden, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het
personeelslid van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in een
andere administratieve stand plaatst.
Afdeling 2. - Dienstactiviteit
Art. 50.
Behoudens
uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in dienstactiviteit
recht op een wedde en op verhoging in wedde en kan het zijn aanspraak doen
gelden op een selectie- en bevorderingsambt.
Art. 51.
Het personeelslid
verkrijgt onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden, verlof,
gelijkgesteld met dienstactiviteit.
In afwachting
van de uitvaardiging door de Vlaamse Regering van de verlofstelsels blijven de
op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke
of reglementaire verlofstelsels van toepassing.
[
Als in de
voormelde wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse
Regering uitgevaardigde verlofstelsels wordt vermeld dat als gevolg van een
tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten verlof het salaris tijdens het
jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot
gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar, enkel voor de
bezoldiging, een aantal kalenderdagen eveneens als dergelijk verlof wordt
beschouwd. De aldus met een periode van verlof gelijkgestelde dagen worden niet
meegerekend om de duur te bepalen van de periode van verlof waarop het
personeelslid nog recht heeft. Voor het berekenen van dit aantal kalenderdagen
:
1° worden het aantal kalenderdagen genoten verlof
opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of
dienstjaar;
2° wordt het resultaat met 0,2
vermenigvuldigd;
3° wordt het resultaat naar de lagere
eenheid afgerond.
]
[
Art. 51bis.
[...]
]
[
Art. 51ter.
De personeelsleden die deelnemen
aan de nascholingsactiviteiten zoals bedoeld in
[titel II, hoofdstuk II, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs]
bevinden zich van
rechtswege in de stand "dienstactiviteit" gedurende de periode van nascholing.
Zij blijven alle voordelen genieten die zij in hun ambt genoten, met inbegrip
van de weddenverhogingen en bijkomende vergoedingen.
]
[
Art. 51quater.
§ 1. Personeelsleden kunnen een
verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht opnemen voor
diensten of projecten met belang voor het onderwijs.
Het
betreft diensten of projecten die de werking van het onderwijs ten goede komen
door deelname, ondersteuning en begeleiding te leveren inzake vernieuwingen of
experimenten op onderwijsvlak, inzake het onderwijsbeleid of inzake het
onderwijsonderzoek.
§ 2. Personeelsleden kunnen onder
de voorwaarde bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens bijzondere
opdracht bekomen, zonder terugbetaling van het salaris, in het kader van de
hiernavolgende diensten of projecten :
1° de pedagogische
begeleidingsdiensten en nascholing op initiatief van de representatieve
groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd
onderwijs;
2° de Europese scholen;
3°
de projecten waarbij er een vervanging is door gesubsidieerde contractuelen,
die door het departement Onderwijs worden bezoldigd, of door personeelsleden
bedoeld in
[artikel V.16 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]
;
4°
[een opdracht in de vereniging die de rijdende kleuterschool Vlaanderen organiseert volgens de artikelen 168 en 169 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;]
5° de functie
van secretaris van een reaffectatiecommissie;
6°
[...]
7°
[...]
8°
[...]
9° de projecten die
kaderen in een door de Vlaamse Gemeenschap onderschreven Europese en bilaterale
uitwisselingsprojecten;
10° de door de Europese Unie
ondersteunde Europese onderwijsprojecten;
11°
[...]
12°
[...]
13° het begeleiden en ondersteunen van
de inspraakstructuren in het onderwijs;
[14° een opdracht
in de internationale school Ferney-Voltaire;]
[
15° de projecten van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.
]
De Vlaamse
regering kan de in het eerste lid bedoelde lijst uitbreiden met initiatieven en
projecten die een bijzonder belang voor het onderwijs
vertonen.
[De Vlaamse Regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere modaliteiten vast. Het totale aantal verloven wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in het eerste lid, punt 15°, wordt voor het gemeenschaps- en het gesubsidieerd onderwijs samen vastgelegd op maximaal
[42]
voltijdse equivalenten, waarvan er minimaal 12 voltijdse equivalenten worden voorbehouden voor het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve groeperingen van inrichtende machten.]
§ 3. De personeelsleden kunnen
onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens
opdracht bekomen, mits een terugbetaling van het salaris, voor een dienst of
project in het belang van het onderwijs.
De Vlaamse regering
bepaalt naast de in het eerste lid bedoelde voorwaarde :
1°
ten aanzien van de dienst/het project :
-
[...]
-
[...]
- voor welke
diensten en projecten het verlof wegens opdracht beperkt wordt tot een bepaalde
maximumduur;
2° ten aanzien van het betrokken personeelslid
:
- voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht
in hoofde van het personeelslid beperkt wordt tot een bepaalde
maximumduur;
- de gevolgen voor de administratieve en
geldelijke rechtspositie van het betrokken
personeelslid;
3°
[ten aanzien van de instelling waar het
personeelslid geaffecteerd of aangesteld is :
- de wijze waarop
zij in het beslissingsproces wordt betrokken.
]
[
§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten waarbij een financiële bijdrage aan een organisatie kan worden gevraagd voor de administratieve kosten met betrekking tot het aanvragen voor een personeelslid van een verlof wegens opdracht, verlof voor vakbondsopdrachten, verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet, of verlof voor prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen erkende politieke groeperingen of hun voorzitters. Deze financiële bijdrage wordt uitsluitend gevraagd aan organisaties die er zich toe verbonden hebben het salaris van het personeelslid, verhoogd met alle vergoedingen en bijslagen die door het Ministerie van Onderwijs en Vorming worden uitbetaald, voor de voormelde periode terug te betalen aan het Ministerie van Onderwijs en Vorming na voorlegging van een schriftelijke betalingsstaat.
§ 5. Als een organisatie in het kader van een verlof wegens opdracht beroep doet op een personeelslid voor een periode die geen volledig schooljaar, met inbegrip van de zomervakantie, omvat, dan wordt aan de organisatie naast de terugbetaling van het salaris van het betrokken personeelslid voor de periode van het genoten verlof een bijkomende salariskost aangerekend. Deze bijkomende salariskost wordt berekend op basis van een aantal kalenderdagen volgens volgende principes :
1° alle kalenderdagen van het genoten verlof wegens opdracht worden opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar;
2° het resultaat van de optelling wordt met 0,2 vermenigvuldigd;
3° het resultaat wordt naar de lagere eenheid afgerond.
]
]
[
Art. 51quinquies.
Een personeelslid dat met
toepassing van de artikelen 41 en 42 van de arbeidswet van 16 maart 1971 door
de werkgever verwijderd werd uit een risico, kan door de bevoegde inrichtende
macht belast worden met pedagogische of administratieve taken in een
niet-organieke betrekking in haar ambt in de instelling of het centrum in
kwestie en/of voor de scholengemeenschap. Mits onderling akkoord kan het
personeelslid deze taken ook uitoefenen in een andere instelling van de
scholengemeenschap.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere
administratieve en geldelijke gevolgen van deze
maatregel.
]
[
Art. 51sexies.
Na uitputting van de krachtens de wet of het decreet voorgeschreven procedures tot re-integratie of wedertewerkstelling, en met behoud van de bepalingen betreffende verlof en terbeschikkingstelling, kan de inrichtende macht een vast benoemd personeelslid als vermeld in artikel 44quinquies decies/2 of artikel 44quinquies decies/3 de uitoefening van zijn ambt ontzeggen.
]
[
Art. 51septies.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden die gebruik maken van een langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen.
§ 2. In afwijking van de bepalingen betreffende tijdelijke aanstelling kan een personeelslid vermeld in paragraaf 1, tijdens de duur van zijn langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen zijn tijdelijke aanstelling niet uitbreiden in vergelijking tot het volume van zijn tijdelijke aanstelling op de vooravond van het verlof. De toepassing van artikel 23 en artikel 23bis is eveneens beperkt tot het volume van zijn tijdelijke aanstelling op de vooravond van het verlof.
§ 3. Met behoud van de toepassing van de voorwaarden betreffende vaste benoeming, kan een personeelslid dat op de vooravond van het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen deeltijds vast benoemd is, zijn vaste benoeming slechts uitbreiden tot een volume dat maximaal gelijk is aan het volume van werkhervatting dat in de beslissing over het verlof goedgekeurd werd.
§ 4. Het deel van de vast benoemde opdracht waarvoor het personeelslid het verlof vermeld in paragraaf 1 neemt, wordt na een periode van 24 maanden van voormeld verlof een vacante betrekking.
§ 5. Het personeelslid wiens betrekking volgens paragraaf 4 als vacant wordt beschouwd, blijft na de vacantwording van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof.
]
[
Art. 51octies.
Het personeelslid heeft recht op borstvoedingspauzes op het werk conform de bepalingen die opgenomen zijn in de cao nr. 80 van de Nationale Arbeidsraad van 27 november 2001 zoals gewijzigd bij de cao nr. 80bis van 13 oktober 2010. De periode van de borstvoedingspauze wordt bezoldigd en gelijkgesteld met dienstactiviteit.
]
[
Art. 51novies.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden die gebruik hebben gemaakt van het recht om eenmalig het verlof voor verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar te beëindigen en die na een werkhervatting opnieuw een verlof voor verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar opnemen.
§ 2. In afwijking van de bepalingen betreffende tijdelijke aanstelling kan een personeelslid, vermeld in paragraaf 1, tijdens de duur van zijn verlof voor verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar zijn tijdelijke aanstelling niet uitbreiden in vergelijking tot het volume van zijn tijdelijke aanstelling op de vooravond van het verlof. De toepassing van artikel 23 en artikel 23bis is eveneens beperkt tot het volume van zijn tijdelijke aanstelling op de vooravond van het verlof.
§ 3. Met behoud van de toepassing van de voorwaarden betreffende vaste benoeming kan een personeelslid, vermeld in paragraaf 1, vast benoemd worden of zijn vaste benoeming slechts uitbreiden tot een volume dat maximaal gelijk is aan het volume van de prestaties die hij maximaal kan uitoefenen gedurende zijn verlof.
§ 4. Het deel van de vast benoemde opdracht waarvoor het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, het verlof neemt, wordt een vacante betrekking.
§ 5. Het personeelslid wiens betrekking volgens paragraaf 4 als vacant wordt beschouwd, blijft na de vacantwording van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof.
]
[
Art. 51decies.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op een personeelslid wiens betrekking vacant is verklaard in toepassing
[artikel 33, §1, 4°, 5° en 6°, artikel 84undevicies of artikel 84vicies sexies, §1, 4°, 5° en 6]
.
§ 2. Het personeelslid van wie de betrekking volgens paragraaf 1 vacant is verklaard, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of afwezigheid.
Als het personeelslid, vermeld in het eerste lid, in de loop van het schooljaar uit zijn verlof of afwezigheid terugkeert, dan neemt hij in de eigen instelling of, als dat niet mogelijk is, in een andere instelling van de inrichtende macht een vacante betrekking in. In het basis- en secundair onderwijs is dit beperkt tot de instellingen van de inrichtende macht die behoren tot dezelfde scholengemeenschap. Als er geen vacante betrekking voorhanden is, wordt het personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in toepassing van artikel V.75, § 1, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016.
Als het personeelslid, vermeld in het eerste lid, op 1 september uit zijn verlof of afwezigheid terugkeert, neemt dit personeelslid bij de verdeling van de betrekkingen zijn rangorde in op basis van zijn dienstanciënniteit, zoals voorzien in het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage.
]
Afdeling 3. - Non-activiteit
Art. 52.
Behoudens
uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in de stand van
non-activiteit geen recht op wedde.
Het kan
alleen onder de door de Vlaamse Regering gestelde voorwaarden aanspraak maken
op een verhoging in wedde en op een selectie- of bevorderingsambt.
Art. 53.
[...]
Art. 54.
Onder de door de
Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden is het personeelslid in de stand
non-activiteit :
a) wanneer het in vredestijd
sommige militaire prestaties vervult of voor de civiele bescherming of voor
taken van openbaar nut wordt aangewezen op grond van de wetten houdende het
statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari
1980;
b)
[...]
c) wanneer het afwezig is op grond van een machtiging om zijn ambt
met verminderde prestaties
[...]
uit te oefenen.
In dit geval is het personeelslid in non-activiteit voor de niet-uitgeoefende
prestaties;
[d) wanneer het ambt dat het als vastbenoemd
personeelslid uitoefent niet langer beschouwd kan worden als hoofdambt in de
zin van de bezoldigingsregeling die op hem van toepassing is. In dit geval is
het personeelslid in non-activiteit voor de prestaties waarvoor het vast
benoemd is, maar waarvoor het geen wedde meer ontvangt;]
[ e) wanneer het personeelslid ingevolge een beslissing van de pensioencommissie van Medex toegelaten wordt tot het tijdelijk pensioen. Tijdens deze periode van non-activiteit blijft het personeelslid titularis van zijn betrekking. Als het personeelslid na het tijdelijk pensioen weer in dienst treedt, wordt de periode van non-activiteit gelijkgesteld met dienstactiviteit.]
In afwachting dat de Vlaamse Regering de hiervoor bedoelde
voorwaarden vastlegt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van
dit decreet geldende wettelijke of reglementaire bepalingen van
toepassing.
[Het personeelslid is eveneens in de
stand non-activiteit wanneer het met politiek verlof is, met inbegrip van de
periode van eventuele uitgestelde indiensttreding na het beëindigen van
het mandaat.]
[
De wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie die, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk aansluiten bij een voorafgaande periode van afwezigheid voor verminderde prestaties, en die een nieuwe periode van afwezigheid voor verminderde prestaties onmiddellijk voorafgaan, worden eveneens als een periode van afwezigheid voor verminderde prestaties beschouwd.
Onverminderd de berekeningswijze van de tijdens de zomervakantie toe te kennen uitgestelde bezoldiging en als in wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse Regering vastgelegde voorwaarden wordt vermeld dat als gevolg van een tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten afwezigheid voor verminderde prestaties het salaris tijdens het jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar een aantal kalenderdagen niet of niet volledig worden bezoldigd. Om dat aantal kalenderdagen te berekenen :
1° worden alle kalenderdagen genoten afwezigheid voor verminderde prestaties opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of dienstjaar;
2° wordt het resultaat met 0,2 vermenigvuldigd;
3° wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond.
Als ten gevolge van die berekening het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld in overeenstemming met de regeling die in dit geval voor de vastbenoemde personeelsleden wordt toegepast.
Onverminderd de berekeningswijze van de geldelijke anciënniteit voor tijdelijke personeelsleden met het recht op uitgestelde bezoldiging, komen de voormelde dagen wel in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit en worden niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van afwezigheid voor verminderde prestaties waarop het personeelslid nog recht heeft.
In afwijking van de bepalingen van het vijfde lid eindigt de afwezigheid voor verminderde prestaties, toegekend voor een volledig schooljaar of dienstjaar steeds bij het einde van dat schooljaar of dienstjaar, de zomervakantie inbegrepen.
]
Art. 55.
Ongewettigde
afwezigheid plaatst het personeelslid ambtshalve in de stand non-activiteit.
Tijdens de periodes van ongewettigde afwezigheid
kan het personeelslid geen aanspraak maken op bevordering tot een hogere wedde
en op een benoeming in een selectie- of bevorderingsambt.
Afdeling 4. -
Terbeschikkingstelling
Art. 56.
[
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 65 en 66 betreffende de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel kan het personeelslid onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden, zonder opzegging, ter beschikking worden gesteld :
a) wegens ontstentenis van betrekking;
b) wegens ziekte of gebrekkigheid;
c) wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.
In afwachting dat de Vlaamse Regering de voorwaarden ter zake vastlegt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke of reglementaire bepalingen van toepassing.
Een overeenkomstig a) en b) ter beschikking gesteld personeelslid kan gedurende twee jaar zijn aanspraken op een selectie- of bevorderingsambt en op bevordering tot een hoger salaris doen gelden.
]
Art. 57.
§ 1.
Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden
[vanaf de datum waarop hij aanspraak kan maken op een rustpensioen]
en dertig dienstjaren telt die
in aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.
§ 2. Het
bepaalde van de vorige paragraaf is niet van toepassing op de personeelsleden
:
1° die ter beschikking werden
gesteld wegens gedeeltelijke ontstentenis van betrekking;
2° de directeurs van een kleuter- of lagere of basisschool, de
onderwijzers, de leermeesters niet-confessionele zedenleer, de leermeesters
godsdienst, de leermeesters lichamelijke opvoeding en de bijzondere
leermeesters die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van
betrekking bij toepassing van de wettelijke bepalingen tot opheffing van de
vierde graden of van artikel 22, derde lid, a en c van de wetten op het lager
onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957, of nog van de bepalingen van
het koninklijk besluit van 8 oktober 1975 houdende de eerste maatregelen tot
rationalisatie van het gewoon lager onderwijs, van toepassing vanaf het
schooljaar 1975-1976;
3° de personeelsleden
die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking en op wie
de bepalingen toepasselijk zijn van :
a) artikel
22 van het koninklijk besluit nr. 49 van 2 juli 1982 betreffende de
oprichtingsnormen en de herstructurering in het secundair onderwijs met
volledig leerplan;
b) artikel 39 van het
koninklijk besluit nr. 439 van 11 augustus 1986 houdende rationalisatie en
programmatie van het buitengewoon onderwijs;
c)
artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot
vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger
onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de
organisatie van het hoger onderwijs van het lange type;
d) artikel 16 van het koninklijk besluit nr. 461 van 17 september
1986 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het onderwijs voor
sociale promotie;
e) artikel 14 van het koninklijk
besluit nr. 541 van 31 maart 1987 houdende het rationalisatie- en
programmatieplan van het aanvullend secundair beroepsonderwijs;
f) artikel 11bis van het koninklijk besluit nr. 467 van 1 oktober
1986 betreffende de rationalisatie en programmatie en de normen inzake
personeelsomkadering van de psycho-medisch-sociale centra en tot vaststelling
van de voorwaarden voor toegang tot de Fondsen voor schoolgebouwen;
[
4°
[...]
5° die volledig, halftijds of een
vierde ter beschikking zijn gesteld in toepassing van de overgangsmaatregel
zoals bepaald in artikel 9quinquies van het besluit van 11 februari 2000
betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het
onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra;
De
terbeschikkingstelling zoals bedoeld in het eerste lid, kan ook aanvangen na of
verder lopen dan het tijdstip waarop het personeelslid het recht heeft
verkregen op een pensioen ten laste van de
Schatkist;
]
[6°
[...]
]
[
7° die
ter beschikking zijn gesteld wegens ziekte en waarvoor er een geschil voor een
arbeidsrechtbank lopende is. Dit geschil moet handelen over het niet-erkennen
van een afwezigheid ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte of
over de consolidatiedatum;
8° die ter beschikking zijn
gesteld wegens ziekte en waarvoor de procedure buitendienstongeval niet is
afgesloten.
]
[9° die gedeeltelijk ter beschikking gesteld zijn wegens ziekte of gebrekkigheid tijdens een verlof voor
verminderde prestaties wegens ziekte.]
Art. 58.
[
De Vlaamse Regering
bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden die terbeschikking gesteld
zijn :
a) wegens volledige ontstentenis van
betrekking of om de redenen vermeld in
[artikel 56, eerste lid, b) en c)]
,
aanspraak kunnen maken op een wachtgeldtoelage;
b)
wegens volledige ontstentenis van betrekking doch volledig of gedeeltelijk
gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn, aanspraak kunnen maken op een
weddetoelage;
c) wegens gedeeltelijke ontstentenis
van betrekking aanspraak kunnen maken op een weddetoelage.
]
[d) wegens ziekte, aanspraak kunnen maken op een wachtgeldtoelage.]
De wachtgeldtoelage, de toelagen en de vergoedingen die
eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend, zijn onderworpen aan de
mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in
dienstactiviteit. In afwachting dat de Vlaamse Regering de hiervoor bedoelde
voorwaarden vastlegt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van
dit decreet geldende wettelijke of reglementaire bepalingen van toepassing.
Art. 59.
[...]
HOOFDSTUK VII. - Definitieve
ambtsneerlegging
Art. 60.
Onverminderd de
bepalingen van artikel 21 in verband met de beëindiging van de tijdelijke
aanstelling wordt het tijdelijk aangestelde of het vast benoemde personeelslid
voor zover niet anders bepaald,
[...]
zonder opzegging uit zijn ambt
ontslagen :
1° indien het niet meer voldoet
aan de volgende voorwaarden :
a)
[onderdaan van
een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie
zijn, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen
vrijstelling;]
b)
[de burgerlijke en
politieke rechten genieten, behoudens een door de Vlaamse regering te verlenen
vrijstelling die samengaat met de vrijstelling bedoeld in
a);]
c)
[...]
2° indien het na een geoorloofde afwezigheid zonder
geldige reden behoudens overmacht, zijn dienst niet hervat en gedurende een
ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijft;
3° indien het zonder geldige reden zijn
betrekking verlaat en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien
kalenderdagen afwezig blijft;
4° indien het
zich bevindt in de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en
van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
5° indien het na uitputting van de procedure weigert een einde
te maken aan een vastgestelde en volgehouden toestand van onverenigbaarheid;
[...]
6°
[als ze worden toegelaten tot het definitief vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen of lichamelijke ongeschiktheid;]
7° indien het na terugroeping in actieve dienst zonder
gegronde redenen weigert de door de inrichtende macht aangewezen betrekking te
bekleden;
[8°
[...]
]
9°
[vanaf het ogenblik waarop de inrichtende macht, op verzoek
van bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de bevoegde instantie van
de niet-confessionele zedenleer, aan de opdracht van de
[leerkracht levensbeschouwelijk onderricht]
een einde maakt;
[...]
]
[
10°
vanaf het ogenblik dat voor het personeelslid dat in een wervingsambt tijdelijk
aangesteld is voor bepaalde duur of tijdelijk aangesteld is in een selectie- of
bevorderingsambt, de voorwaarden voor een ontslag in toepassing van
[artikel
47quaterdecies, 47quinquiesdecies]
of artikel 47sexiesdecies, § 3,
vervuld zijn;
11° vanaf het ogenblik dat voor het
vastbenoemde personeelslid of het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is
voor doorlopende duur, de voorwaarden voor een ontslag in toepassing van
[artikel 47terdecies, 47quinquiesdecies]
of artikel 47sexies decies, §
1, vervuld zijn.
]
Art. 61.
[
Het ontslag in toepassing van artikel 60 wordt door de inrichtende macht met redenen omkleed en ter
kennis gebracht van de betrokkene. Het ontslag of de afzetting als gevolg van een tuchtmaatregel volgens artikel 64,
6° of 7°, wordt door de inrichtende macht gegeven na het definitief worden van de tuchtmaatregel.
Op straffe van nietigheid kan de kennisgeving door de inrichtende macht van het in het eerste lid vermelde ontslag
of afzetting enkel geschieden hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft op de derde werkdag na
de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot, met dien verstande dat het personeelslid die
nietigheid niet kan dekken en dat ze door de rechter van ambtswege wordt vastgesteld.
]
Art. 62.
Voor de vast benoemde
personeelsleden
[en voor de tijdelijken met een aanstelling van doorlopende
duur]
geven eveneens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging :
1° het vrijwillig ontslag. Tenzij bij
onderlinge overeenkomst een andere termijn wordt overeengekomen mag het
personeelslid zijn dienst slechts verlaten na inachtneming van een
opzeggingstermijn van minstens vijftien kalenderdagen;
2°
[het bereiken van de leeftijdsgrens;]
3°
[het ontslag of de afzetting als gevolg
van een tuchtmaatregel volgens artikel 64, 6° of 7°;]
[
4° de definitieve pensionering;
5° het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van dit artikel.
]
[6°
[...]
]
[7° de weigering van een vastbenoemd personeelslid van een internaat om opgenomen te worden in het
transitiekader en om aldus op 1 september 2023 over te gaan naar een voorziening conform de regeling, vermeld in
artikel 5, § 2, van het decreet van 28 april 2023 over de transitie van personeelsleden van sommige instellingen van
Onderwijs naar Welzijn.]
[
In afwijking van punt 2° geeft het bereiken van de leeftijdsgrens geen aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging als het betrokken personeelslid en zijn inrichtende macht overeenkomen de aanstelling te verlengen.
Dergelijke verlenging kan slechts onder volgende voorwaarden :
1° de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;
2° in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in 'hetzelfde ambt' zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.
]
[
Art. 62bis.
Een vastbenoemd personeelslid dat in
toepassing van artikel 60, 5°, 9°, 10° of 11°,
[of artikel 62, eerste lid, 3° en 6°]
,
3°,
[wordt ontslagen of afgezet]
, wordt pas definitief uit zijn ambt
verwijderd na een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld volgens
het aantal arbeidsdagen dat vereist is om aanspraak te kunnen maken op
uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de
verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Deze
opzeggingstermijn begint te lopen vanaf de betekening van de beslissing bedoeld
in artikel 61.
[Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid beschouwd als tijdelijk aangesteld voor de duur van de
opzeggingstermijn. De inrichtende macht kan het personeelslid met een andere opdracht belasten. Het personeelslid
kan worden vervangen naar rato van de grootte van zijn oorspronkelijke opdracht, behalve bij een ontslag wegens de
reden, vermeld in artikel 62, eerste lid, 6°. De dienstanciënniteit die een personeelslid tijdens de opzeggingstermijn
verwerft, komt niet in aanmerking voor het verwerven van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
als vermeld in artikel 23 of 23bis.]
Het personeelslid ontvangt het brutosalaris
verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was.
Het
personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die
opzeggingstermijn.
]
HOOFDSTUK VIII. - Sancties
Art. 63.
Alle bedingen of
bepalingen strijdig met dwingende wets-, decreets- of reglementsbepalingen of
met aanvullende regels van het bevoegd paritair comité, zijn nietig voor
zover zij ertoe strekken de rechten van het personeelslid in te korten.
HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling
[
Art. 63bis.
[
Dit hoofdstuk is van
toepassing op de volgende personeelsleden :
- de
vastbenoemde personeelsleden;
- de personeelsleden
die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur;
- de vastbenoemde personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld
wegens ontstentenis van betrekking en die zijn gereaffecteerd of weder
tewerkgesteld.
]
[ Artikel 67 is eveneens van toepassing op een tijdelijk personeelslid dat ontslagen wordt om dringende reden volgens artikel 25 of artikel 42, § 6.]
]
Afdeling 1. - De tuchtstraffen
Art. 64.
In geval van
tekortkoming aan hun plichten kunnen de
[...]
personeelsleden
één van de volgende sancties oplopen :
1° de blaam;
2° de afhouding
van de wedde;
3° de schorsing bij
tuchtmaatregel;
4° de terbeschikkingstelling
bij tuchtmaatregel;
5°
[de terugkeer tot de
tijdelijke aanstelling voor het personeelslid dat vast benoemd is in een
wervingsambt, de terugzetting in rang voor het personeelslid dat vast benoemd
is in een selectie- of bevorderingsambt of het uitstel van vaste benoeming voor
een bepaalde duur van het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor
doorlopende duur.]
[De terugzetting in rang is niet van toepassing op de
personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten;]
6° het ontslag.
[Naargelang de aard van de redenen waarom een
ontslag gegeven wordt, kan de inrichtende macht beslissen dat dit ontslag
betrekking heeft op één, meerdere of
[al haar instellingen of
centra]
;]
[7° de afzetting. Naargelang de aard van de
redenen waarom tot afzetting wordt overgegaan, kan de inrichtende macht
beslissen dat de afzetting betrekking heeft op één, meerdere of
al haar instellingen of centra.]
Een
tuchtmaatregel is definitief indien de termijn waarin is voorzien voor het
instellen van een beroep is verstreken of nadat in beroep een definitieve
beslissing werd genomen.
[Betreft het een
[leerkracht levensbeschouwelijk onderricht]
dan kan de
tuchtstraf enkel worden opgelegd op voorstel of met instemming van de bevoegde
instantie van de betrokken godsdienst of de niet-confessionele
zedenleer.]
Art. 65.
§ 1. De
afhouding van de wedde wordt toegepast ten hoogste zes maanden en mag niet meer
dan één vijfde van de laatste bruto-activiteitswedde per maand
bedragen.
§ 2. De
schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste
één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd doch
blijft in de administratieve stand waarin het zich bevond op de dag voor de
tuchtschorsing. Onverminderd het bepaalde in § 4, heeft de schorsing de
halvering van de laatste
[bruto-activiteitsweddentoelage of -wachtgeldtoelage]
tot
gevolg.
§ 3. De
terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één
jaar bedragen en mag de twee jaar niet overschrijden. Het personeelslid wordt
uit zijn ambt verwijderd en ontvangt een wachtgeld ten bedrage van de helft van
de laatste bruto-activiteitswedde.
§ 4. De
afhouding van de wedde of de toekenning, met toepassing van § 3, van een
wachtgeld mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid wordt
verminderd tot een bedrag lager dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering
waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij in het stelsel van de sociale
zekerheid voor werknemers dat voordeel zou genieten.
§ 5. Bij
terugkeer tot de tijdelijke aanstelling blijft het personeelslid in de
betrekking die het als vast benoemd personeelslid bekleedde de dag voorafgaand
aan de tuchtuitspraak en behoort tot de categorie bedoeld in
[, al
[naargelang het geval artikel 23, § 3, artikel 77bis, artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter,]
,]
en is
reaffectatievrij. Het personeelslid dat bij tuchtmaatregel is teruggezet tot de
tijdelijke aanstelling, komt slechts opnieuw in aanmerking voor een vaste
benoeming na verloop van twee volledige schooljaren volgend op de
uitspraak.
§ 6.
[Bij de terugzetting in rang wordt het personeelslid bezoldigd volgens de
[salarisschaal]
verbonden aan het ambt dat hem bij die tuchtmaatregel is
toegewezen.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere
gevolgen van deze sanctie inzonderheid de gevolgen ten aanzien van de andere
personeelsleden.
]
[
§ 7. Bij het uitstel van vaste
benoeming blijft het personeelslid aangesteld voor doorlopende duur en blijft
ook het recht op zulke aanstelling behouden. Het komt slechts opnieuw in
aanmerking voor een vaste benoeming na verloop van twee volledige schooljaren
volgend op de
uitspraak.
]
Art. 66.
[...]
Afdeling 2. - De preventieve
schorsing
Art. 67.
[
[De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de preventieve schorsing. Deze preventieve schorsing is enkel mogelijk wanneer het personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk wordt vervolgd en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst of bij een ontslag om dringende redenen.]
De preventieve
schorsing is een bewarende maatregel uitgesproken door de inrichtende macht
voor de duur van het tuchtonderzoek en mag, behoudens bij een strafrechtelijk
onderzoek of strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, of in het kader
van een beroepsprocedure volgens artikel 69, § 2, niet meer dan
één jaar bedragen.
[
Wanneer het personeelslid
strafrechtelijk vervolgd wordt of wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk
vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het personeelslid op
heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn, kan de
inrichtende macht beslissen tot een inhouding van salaris. Er mag niet meer dan
een vijfde van het laatste bruto-activiteitssalaris worden ingehouden. De
afhouding van het salaris mag niet tot gevolg hebben dat het salaris van het
personeelslid verminderd wordt tot een bedrag lager dan het bedrag van de
werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij in het
stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers dat voordeel zou
genieten.
Indien in aansluiting op een preventieve schorsing
met afhouding van salaris beslist wordt geen tuchtstraf of de tuchtstraf blaam
op te leggen, wordt het afgehouden salaris betaald.
Indien in
aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris een
tuchtstraf opgelegd wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, dan wordt
het bedrag van het tijdens de preventieve schorsing afgehouden salaris in
mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de
tuchtstraf. Indien het bedrag van het afgehouden salaris groter is dan het
bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil
aan de betrokkene betaald.
]
Het hiervoor bedoelde
besluit waarborgt de rechten van verdediging.
]
[
Art. 67bis.
§ 1. Met uitzondering van de
preventieve schorsing in toepassing van artikel 25 en artikel 42, § 6, kan
het personeelslid tegen de preventieve schorsing
[of, als dat
van toepassing is, tegen de afhouding van salaris]
in beroep
gaan bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 69.
[Op straffe van verval moet het beroep worden ingesteld
binnen een termijn van twintig kalenderdagen, te rekenen vanaf de dag na de eerste aanbieding door de post van de
schriftelijke mededeling, die door de inrichtende macht aangetekend wordt verstuurd, met de kennisgeving van de
preventieve schorsing. De voormelde termijn van twintig kalenderdagen kan worden opgeschort tijdens een
vakantieperiode.]
[Als de laatste dag van de voormelde termijn een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd
tot de eerstvolgende werkdag.]
Het beroep wordt ingesteld bij beroepsschrift en
moet alle middelen bevatten die tegen de preventieve schorsing
[of, als dat
van toepassing is, tegen de afhouding van salaris]
kunnen worden ingebracht. Daartoe ontvangt het
betrokken personeelslid met dezelfde zending als die waarmee hem de preventieve
schorsing wordt meegedeeld, een kopie van zijn dossier.
Het
personeelslid dat over nieuwe elementen beschikt, kan tegen zijn preventieve
schorsing
[of, als dat
van toepassing is, tegen de afhouding van salaris]
een beroep instellen, van zodra minstens drie
maanden verstreken zijn sinds de dag na het versturen van de ter post
aangetekende brief met de kennisgeving van de preventieve
schorsing.
§ 2.
[Het
beroep schort de preventieve schorsing niet op; de afhouding van salaris wordt
wel opgeschort.]
§ 3.
[Ten
aanzien van betwistingen inzake het niet in acht nemen door de inrichtende
macht van de bepalingen van artikel 67 of het kennelijk onredelijke karakter
van de preventieve schorsing doet de bevoegde kamer van beroep in laatste
aanleg uitspraak. De kamer van beroep kan de preventieve schorsing bevestigen
of vernietigen. In afwijking van artikel 70, 3° beslissen de kamers van
beroep bij unanimiteit wanneer zij de preventieve schorsing wensen te
vernietigen.
Bij een beroep
tegen een preventieve schorsing met afhouding van salaris of tegen de afhouding
van salaris heeft de kamer van beroep de bevoegdheid om de afhouding van
salaris te bevestigen, te vernietigen of te
beperken.
]
§ 4. De Vlaamse Regering kan de
nadere regelen van de beroepsprocedure bepalen en waarborgt de rechten van
verdediging van de betrokken
personeelsleden.
]
Afdeling 3. - De tuchtmacht
Art. 68.
[
§ 1.
Behoudens de in § 2
[en § 2bis]
van dit artikel bepaalde
afwijkingen wordt de tuchtmacht uitgeoefend door de tot benoemen bevoegde
overheid.
§ 2.
[In het gemeentelijk onderwijs ingericht door de gemeenten van het Brusselse
Hoofdstedelijke Gewest is het schepencollege bevoegd om de blaam, de afhouding
van wedde en de schorsing bij tuchtmaatregel voor maximum één
maand op te leggen. In het provinciaal onderwijs heeft de bestendige deputatie
dezelfde bevoegdheid.]
[De afwijkingen voorzien in het eerste lid gelden niet voor de scholengemeenschapsinstellingen.]
[
§ 2bis.
[Als het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de inrichtende macht waarbij het personeelslid een opdracht verricht, voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de decretale en reglementaire bepalingen die ter zake van toepassing zijn. Als het gereaffecteerde of wedertewerkgestelde personeelslid de tuchtstraf ontslag of afzetting oploopt, kan de definitieve beslissing tot het ontslag of de afzetting ook betrekking hebben op de oorspronkelijke vaste benoeming, op voorwaarde dat de overheid, vermeld in paragraaf 1, of de raad van bestuur, vermeld in artikel 62, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, dat ontslag of die afzetting ten opzichte van de oorspronkelijke vaste benoeming bevestigt binnen de hierna vermelde termijnen. De inrichtende macht die de tuchtmacht uitoefent, deelt hiertoe vanaf het ogenblik dat de beslissing definitief is binnen een termijn van twintig kalenderdagen de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting, in voorkomend geval de beslissing van de kamer van beroep, en het tuchtdossier waarop zij haar uitspraak heeft gesteund mee aan de overheid of aan de raad van bestuur die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken. De hiervoor vermelde overheid of de raad van bestuur die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken, heeft na ontvangst van het dossier twintig kalenderdagen de tijd om aan het betrokken personeelslid mee te delen of zij de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet bevestigt. Als de hiervoor vermelde overheid of raad van bestuur geen juridische verantwoordelijkheid meer draagt voor het personeelslid en er geen rechtsopvolger is aangeduid, beslist de kamer van beroep of de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet betrekking heeft op de oorspronkelijke vaste benoeming. Als de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting wordt bevestigd, kan het personeelslid tegen die beslissing geen nieuw beroep aantekenen bij de kamer van beroep.]
De Vlaamse regering kan nadere modaliteiten bepalen volgens
dewelke deze tuchtmacht wordt uitgeoefend.
]
§ 3. De
Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de uitoefening van de
tuchtmacht. Het hiervoor bedoelde besluit waarborgt de rechten van
verdediging.
]
Afdeling 4. - De kamers van
beroep
Art. 69.
§ 1.
[Er worden kamers van beroep ingesteld ten behoeve van het personeel waarop dit
decreet van toepassing is.
Er is een kamer van
beroep voor :
1° het gesubsidieerd officieel
onderwijs;
2° het gesubsidieerd vrij
onderwijs.
]
§ 2.
[De kamers van beroep doen in laatste aanleg uitspraak over
het beroep dat een personeelslid heeft ingesteld tegen een tuchtstraf die de
inrichtende macht heeft uitgesproken. De kamers van beroep hebben de
bevoegdheid om de tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen, of om een
lichtere tuchtstraf uit te spreken. Ze doen tevens uitspraak in alle
aangelegenheden waarvoor door of krachtens dit decreet bevoegdheid werd
verleend.]
Art. 70.
De Vlaamse Regering
bepaalt de nadere regelen inzake de samenstelling en de uitoefening van het
mandaat van de leden van de kamers van beroep met dien verstande dat :
1° de kamers van beroep worden voorgezeten
door een onafhankelijk persoon;
2° er een
pariteit is tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers- en
werknemersorganisaties;
3° de kamers van
beroep beslissen bij gewone meerderheid van stemmen;
4°
[de voorzitter stemgerechtigd is : bij staking van stemmen
na een tweede stemronde is de stem van de voorzitter doorslaggevend]
;
5° bij de stemming er steeds pariteit moet zijn tussen de
vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties, behoudens bij
een tweede zitting wanneer op de eerste zitting de vertegenwoordigers van
één van beide organisaties afwezig bleven.
De
Vlaamse Regering benoemt de voorzitter en bepaalt de vergoedingen waarop hij
recht heeft.
Art. 71.
De Vlaamse Regering
bepaalt de nadere regelen inzake het secretariaat en de werkingskosten van de
kamers van beroep.
Afdeling 5. - De procedure in
beroep
Art. 72.
De Vlaamse Regering
bepaalt de nadere regelen betreffende de werkwijze van de kamer van beroep, in
het procedurereglement, met dien verstande dat :
1°
[op straffe van verval het beroep dient ingesteld te worden binnen een termijn van twintig kalenderdagen, te
rekenen vanaf de dag na de eerste aanbieding door de post van de schriftelijke mededeling van de tuchtstraf die door
de inrichtende macht aangetekend wordt verstuurd.
[Als de laatste dag van deze
termijn een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. De
voormelde termijn van twintig kalenderdagen kan worden opgeschort tijdens een vakantieperiode.]
]
2° het beroep de tuchtmaatregel opschort;
3° de aangevatte preventieve schorsing tijdens de
beroepsprocedure kan worden verlengd, ook na het verstrijken van de in artikel
67 bedoelde termijn;
4° voor het vaststellen
van de redenen tot wraking van de voorzitter en de leden zal worden uitgegaan
van het bepaalde in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek;
5° de rechten van de verdediging tijdens de procedure worden
gewaarborgd.
[6° een beroep kan worden behandeld volgens de vereenvoudigde procedure als het beroep zonder voorwerp of
klaarblijkelijk onontvankelijk is, of als de kamer van beroep klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te
nemen.]
Afdeling 6. - Doorhaling van de
tuchtstraffen
Art. 73.
§ 1. De
doorhaling van de tuchtstraf,
[het ontslag en de afzetting uitgezonderd]
,
gebeurt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op :
- één jaar voor de
blaam;
- drie jaar voor de afhouding van de
wedde;
- vijf jaar voor de
tuchtschorsing;
- zeven jaar voor de
terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel.
De
termijn loopt vanaf de datum van de tuchtuitspraak.
§ 2.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf, heeft de doorhaling tot gevolg
dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden
inzonderheid bij de aanspraken op een selectie- of bevorderingsambt. De
doorgehaalde tuchtstraf wordt uit het personeelsdossier
verwijderd.
HOOFDSTUK X - Rechten van personeelsleden bij het
overnemen van onderwijsinstellingen
[, bij de overheveling van een
vestigingsplaats
[...]
[
[...]
[...]
]
]
Art. 74.
[
§ 1. De
personeelsleden van een instelling die door een andere inrichtende macht wordt
overgenomen, verkrijgen de hoedanigheid van personeelslid van deze inrichtende
macht. Alleen indien de instelling die overgenomen wordt tot een ander net
behoort dan datgene waartoe ze na de overname zal behoren, kan een
personeelslid afzien van deze hoedanigheid.
§ 2. De
personeelsleden bedoeld in § 1 gaan, al naargelang het geval zij
vastbenoemd of tijdelijk aangesteld zijn in de instelling die overgenomen
wordt, als vastbenoemd of tijdelijk aangesteld personeelslid
over.
§ 3. Voor de
toepassing van dit decreet worden de diensten
[gepresteerd in een ambt,
betrekking, opleiding, module,]
vak of specialiteit
[bij de inrichtende
macht die de instelling overlaat,]
geacht gepresteerd te zijn in
hetzelfde ambt, dezelfde betrekking,
[dezelfde opleiding, dezelfde
module,]
hetzelfde vak of dezelfde specialiteit bij de inrichtende macht
die de instelling overneemt. Wanneer een instelling van het
gemeenschapsonderwijs wordt overgenomen, worden de gepresteerde diensten in het
gemeenschapsonderwijs beschouwd als diensten gepresteerd in het gesubsidieerd
onderwijs.
§ 4. Een
kandidatuurstelling voor een tijdelijke aanstelling of voor een vaste benoeming
gedaan bij de inrichtende macht die haar instelling overlaat, wordt geacht
gedaan te zijn bij de inrichtende macht die de instelling overneemt.
[De
mededeling van de vacante betrekkingen met het oog op een vaste benoeming in de
instelling die wordt overgelaten, wordt eveneens geacht gedaan te zijn door de
inrichtende macht die de instelling overneemt.]
]
[
§ 5. De personeelsleden die voor de
overname recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals
bedoeld in
[artikel 23,
§3, of artikel 77bis en artikel 23bis, §3, of artikel 77ter van dit decreet of in artikel 21, §3, of artikel 100quater decies en
artikel 21bis, §3, of artikel 100quinquies decies]
van het decreet Rechtspositie
personeelsleden gemeenschapsonderwijs behouden dit recht na de
overname.
]
[
Art. 74bis.
Voor de personeelsleden
van het Provinciaal Maritiem Instituut te Knokke-Heist - Oostende, worden de
diensten die zijn gepresteerd in het onderwijs dat werd georganiseerd door de
inrichtende macht die op het ogenblik van de overname het bestuur waarnam van
de zeevisserijschool van het gemeenschapsonderwijs te Knokke-Heist, de vrije
visserijschool te Oostende en de stedelijke visserijschool te Oostende,
gelijkgesteld met diensten als personeelslid van het Provinciaal Maritiem
Instituut.
]
[
Art. 74bis 1.
§ 1. Voor de toepassing van dit
artikel wordt verstaan onder :
1° overheveling van een
vestigingsplaats :
a) in het basisonderwijs : een
herstructurering zoals vermeld in artikel 3, 22°, van het decreet van 25
februari 1997 basisonderwijs, waarbij een school een vestigingsplaats, zijnde
een gedeelte van een school, zoals vermeld in artikel 3, 56°, van hetzelfde
decreet, afschaft en een andere school tegelijkertijd op dezelfde locatie een
vestigingsplaats opricht;
b)
[bij de onderwijsinternaten: een overheveling als vermeld in artikel 46 van
het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten, waarbij een onderwijsinternaat een vestigingsplaats, namelijk een gedeelte van een onderwijsinternaat,
afschaft en een ander onderwijsinternaat tegelijkertijd op dezelfde locatie een
vestigingsplaats opricht;]
;
c) in het volwassenenonderwijs : de overheveling van het
geheel van het onderwijsaanbod georganiseerd in een vestigingsplaats zoals
vermeld in artikel 2, 33°,
40° en 44°, en artikel 65 van het decreet van 15 juni 2007
betreffende het volwassenenonderwijs;
[d) in het deeltijds kunstonderwijs: de overheveling van een of meer structuuronderdelen in een bepaalde vestigingsplaats als vermeld in artikel 131 van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs;]
2°
[...
[...]
]
;
3°
[...
[...]
]
.
§ 2.
[Bij de overheveling van een vestigingsplaats naar een instelling van een andere inrichtende macht stellen de betrokken inrichtende machten, en in het deeltijds kunstonderwijs ook de andere instanties die bij de organisatie van de vestigingsplaats betrokken zijn, ten behoeve van de situatie van het personeel een schriftelijke overeenkomst op.]
De overeenkomst
houdt minstens rekening met :
1° de personeelsleden die in
de vestigingsplaats
[...]
tewerkgesteld zijn in het schooljaar
voorafgaand aan de overheveling
[...]
, en met de omvang van die
tewerkstelling;
2° de omvang van de omkadering die bij de
overheveling
[...]
betrokken is.
In het
volwassenenonderwijs is de schriftelijke overeenkomst niet vereist als er bij
de overheveling geen leraarsuren worden overgedragen. Als echter bij een
overheveling zonder leraarsuren toch een schriftelijke overeenkomst afgesloten
wordt, is alleen § 3 van toepassing.
§ 3. Als de overeenkomst vermeld in
§ 2, erin voorziet dat de overheveling
[...]
gepaard gaat
met een overname van personeelsleden, verkrijgen deze personeelsleden mits hun
toestemming de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht waartoe
de vestigingsplaats
[...]
na de overheveling behoort
[...]
, ten belope van de
opdracht waarvoor ze bij die inrichtende macht tewerkgesteld worden. Deze
personeelsleden gaan, al naargelang ze vastbenoemd of tijdelijk aangesteld
zijn, over als vastbenoemde of tijdelijk aangestelde personeelsleden. De
personeelsleden die voor de overheveling
[...]
recht hadden op
een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur,
[zoals bedoeld in artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter van dit decreet of in artikel 21, § 3, of artikel 100quater decies en artikel 21bis, § 3, of artikel 100quinquies decies van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs,]
, behouden dit recht na de overheveling
[...]
.
De diensten die het personeelslid volgens de
bepalingen van dit decreet of volgens de bepalingen van het decreet van 27
maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs gepresteerd
heeft in een ambt, betrekking, opleiding, module, vak of specialiteit bij de
inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats
[...]
voor de
overheveling
[...]
, worden geacht ook gepresteerd
te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, dezelfde opleiding, dezelfde
module, hetzelfde vak of dezelfde specialiteit bij de inrichtende macht waartoe
de vestigingsplaats
[...]
na de overheveling
[...]
behoort.
[ Een kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, die geldt bij de inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats of het filiaal voor de overheveling of voor de samensmelting behoorde, wordt geacht ook gedaan te zijn bij de inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats of het filiaal na de overheveling of de nieuwe instelling na de samensmelting behoort.]
§ 4.
[...]
§ 5.
[...]
]
[
Art. 74bis2.
[...]
]
[HOOFDSTUK Xbis. - Rechten van personeelsleden bij
wijziging van de samenstelling van een scholengemeenschap]
[
Art. 74ter.
§ 1. Wanneer een instelling die
voorheen niet tot een scholengemeenschap behoorde, toetreedt tot een
scholengemeenschap, dan worden de diensten die voor de toetreding tot de
scholengemeenschap in deze instelling werden gepresteerd in een ambt,
betrekking, vak of specialiteit geacht ook gepresteerd te zijn in dat ambt,
deze betrekking, dat vak of deze specialiteit in deze scholengemeenschap.
[
Het personeelslid dat in de instelling die
toetreedt tot een scholengemeenschap in de loop van het voorgaande schooljaar
tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt bij de toetreding tot de
scholengemeenschap zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur onder de
voorwaarden gesteld in dit decreet. Het personeelslid behoudt eveneens zijn
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de
toetreding voor alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de
instelling is
toegetreden.
Het
personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een scholengemeenschap
uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en
geaffecteerd is, behoudt bij de toetreding tot de scholengemeenschap alle
rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste benoeming en affectatie.
Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is, beantwoordt bij de toetreding
tot de scholengemeenschap aan de voorwaarden gesteld in dit decreet voor een
uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de
scholengemeenschap waartoe de instelling is
toegetreden.
]
Een kandidaatstelling voor een
tijdelijke aanstelling die in toepassing van dit decreet reeds werd gedaan bij
het schoolbestuur of inrichtende macht van de betrokken school of instelling,
wordt geacht ook gedaan geweest te zijn voor de scholengemeenschap waartoe de
school of instelling zal behoren.
§ 2. Wanneer een instelling die
voorheen tot een scholengemeenschap behoorde, toetreedt tot een andere
scholengemeenschap, dan worden de diensten die voor de toetreding tot deze
andere scholengemeenschap in deze instelling werden gepresteerd in een ambt,
betrekking, vak of specialiteit geacht ook gepresteerd te zijn in dat ambt,
deze betrekking, dat vak of deze specialiteit in deze andere
scholengemeenschap.
[
Het personeelslid dat
in de instelling die toetreedt tot een andere scholengemeenschap in de loop van
het voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur,
behoudt bij de toetreding tot de andere scholengemeenschap zijn tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur onder de voorwaarden gesteld in dit decreet.
Het personeelslid behoudt eveneens zijn recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
geldt vanaf het ogenblik van de toetreding voor alle instellingen van de
scholengemeenschap waartoe de instelling is
toegetreden.
Het
personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een andere
scholengemeenschap uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar
vastbenoemd en geaffecteerd is, behoudt bij de toetreding tot de andere
scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste
benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is,
beantwoordt bij de toetreding tot de scholengemeenschap aan de voorwaarden
gesteld in dit decreet in aanmerking voor een uitbreiding van zijn vaste
benoeming in alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling
is toegetreden.
]
Een kandidaatstelling voor
een tijdelijke aanstelling die in toepassing van dit decreet reeds werd gedaan
bij een schoolbestuur of een inrichtende macht van de scholengemeenschap of de
raad van bestuur van de scholengroep, wordt geacht ook gedaan geweest te zijn
voor de scholengemeenschap waartoe de school of instelling zal
behoren.
§ 3.
[Wanneer een
instelling uit een scholengemeenschap treedt, en niet opnieuw toetreedt tot een
scholengemeenschap, dan worden de diensten die in deze instelling in de
scholengemeenschap werden gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of
specialiteit steeds geacht gepresteerd te zijn in dat ambt, deze betrekking,
dat vak of deze specialiteit in een instelling die niet tot een
scholengemeenschap
behoort.
Het personeelslid
dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt in de loop van het
voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt
bij de uittreding uit de scholengemeenschap zijn recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de uittreding voor alle
instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap
behoren.
Het personeelslid
dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt uiterlijk op het
einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en geaffecteerd is, behoudt bij
de uittreding uit de scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden
zijn aan deze vaste benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds
vastbenoemd is, beantwoordt bij de uittreding tot de scholengemeenschap aan de
voorwaarden gesteld in dit decreet in aanmerking voor een uitbreiding van zijn
vaste benoeming in alle instellingen van de inrichtende macht die niet tot een
scholengemeenschap behoren.
]
Een
kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling die in toepassing van dit
decreet reeds werd gedaan bij het schoolbestuur of een inrichtende macht van de
scholengemeenschap, wordt geacht ook gedaan geweest te zijn bij het betrokken
schoolbestuur of de betrokken inrichtende macht.
§ 4.
[...]
§ 5.
[...]
]
[HOOFDSTUK Xter. - Concordantie]
[
Art. 74quater.
§ 1. De Vlaamse Regering kan bij het
wijzigen van een personeelscategorie, een ambt,
[een opleiding, een
module,]
een vak, een specialiteit of de classificatie van een vak of
specialiteit, ambtshalve concordanties opstellen. Een ambtshalve concordantie
is de omzetting van de bestaande benaming van een personeelscategorie, een
ambt,
[een opleiding, een
module,]
een vak, een specialiteit of een
classificatie van een vak of specialiteit naar een nieuwe benaming.
§ 2.
[Voor de toepassing van dit
artikel kan de Vlaamse Regering de nadere administratieve en geldelijke
bepalingen voor de betrokken personeelsleden vastleggen.
Het
betreft bepalingen inzake :
- de prestaties geleverd als
tijdelijk personeelslid;
- de rechten met betrekking tot de
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur;
- de mededeling
van vacante betrekkingen met het oog op een vaste benoeming;
-
de kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur of
een vaste benoeming;
- de draagwijdte van de vaste benoeming;
- de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van
betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling;
- de
bekwaamheidsbewijzen;
- de
[salarisschalen;]
[- de nuttige ervaring.]
]
§ 3.
[...]
]
[
Art. 74quinquies.
§ 1. De Vlaamse Regering kan bij het
wijzigen of invoeren van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een
module, een vak, een specialiteit of de classificatie van een vak of
specialiteit voorwaarden voor individuele concordanties
bepalen.
Een individuele concordantie houdt de omzetting in van
de bestaande benaming van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een
module, een vak, een specialiteit of een classificatie van een vak of
specialiteit naar een nieuwe benaming voor een welbepaald
personeelslid.
De individuele concordantie is persoonsgebonden
en eenmalig.
§ 2. Over een individuele
concordantie wordt steeds overlegd tussen de inrichtende macht of haar
afgevaardigde en het personeelslid.
Als beide partijen tot een
overeenkomst komen, wordt een individueel concordantieformulier opgesteld dat
door beide partijen wordt ondertekend.
De Vlaamse Regering
bepaalt hoe de individuele concordantie wordt meegedeeld opdat ze uitwerking
zou hebben ten aanzien van de overheid.
§ 3. Als de inrichtende macht of haar
afgevaardigde en het personeelslid geen overeenkomst bereiken als vermeld in
§ 2, dan deelt de inrichtende macht of haar afgevaardigde de reden hiervan
schriftelijk mee aan het betrokken personeelslid.
Het
personeelslid kan vervolgens bij de Commissie Bezwaarschriften, hierna
commissie te noemen, een gemotiveerd bezwaarschrift
neerleggen.
Het personeelslid kan zich ook met een
bezwaarschrift tot de commissie wenden als de inrichtende macht nalaat om een
beslissing te nemen.
Dat bezwaarschrift houdt in dat het
personeelslid een eigen voorstel indient tot concordantie of dat het
personeelslid een voorstel indient om geen concordantie te
verkrijgen.
De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de
indiening van een bezwaarschrift.
De commissie hoort de
betrokken partijen. Ze houdt bij haar uitspraak rekening met de bepalingen van
§ 1.
Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken
personeelslid niet aanvaardt, is de door de inrichtende macht gemaakte keuze in
hoofde van het personeelslid bindend en definitief vanaf de vastgelegde
ingangsdatum van de concordantie.
Als de commissie het
bezwaarschrift van het betrokken personeelslid aanvaardt, is die beslissing ten
aanzien van de inrichtende macht bindend en definitief vanaf de vastgelegde
ingangsdatum van de concordantie.
De Vlaamse Regering bepaalt
de samenstelling van de commissie.
§ 4. De Vlaamse Regering kan inzake
een individuele concordantie nadere administratieve en geldelijke bepalingen
vastleggen voor de personeelsleden voor wie krachtens § 1 een individuele
concordantie nodig is.
Het betreft bepalingen over
:
1° de prestaties geleverd als tijdelijk
personeelslid;
2° de rechten met betrekking tot de
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur;
3° de
kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling, een toelating tot de
proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;
4° de
vacantverklaring van betrekkingen met het oog op een toelating tot de
proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;
5° de
draagwijdte van de vaste benoeming;
6° de
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en
wedertewerkstelling;
7° de bekwaamheidsbewijzen;
8° de salarisschalen;
9° de nuttige
ervaring.
]
HOOFDSTUK XI. - Opheffings-, overgangs- en
slotbepalingen
Art. 75.
Opgeheven worden :
...
3° het koninklijk besluit van 13 februari 1968 houdende
erkenning van de definitieve benoeming van de personeelsleden der
gesubsidieerde officiële en vrije inrichtingen voor kleuter-, lager en
buitengewoon, secundair en hoger onderwijs van het korte type en van het lange
type met volledig leerplan en van de tehuizen voor kinderen wiens ouders geen
vaste verblijfplaats hebben, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5
augustus 1975, 12 januari 1976 en 8 januari 1980 en bij besluit van de Vlaamse
Regering van 28 februari 1990, voor wat de personeelsleden betreft bedoeld in
artikel 4;
...
Art. 76.
[...]
[
Art. 76bis.
[...]
]
[
Art. 76ter.
[...]
]
[
Art. 76quater.
[...]
]
Art. 77.
[§ 1.]
Voor de
toepassing van
[de artikelen 6, 7, 23, 23bis, 31, § 1, 1° , 35, §
2 en artikel 40, § 3]
, worden de diensten, gepresteerd door
personeelsleden die voldoen aan de door dit decreet gestelde voorwaarden in
één van de in artikel 4, § 1, a bedoelde categorieën
voor het van kracht worden van dit decreet in een niet-gesubsidieerde
betrekking eveneens in aanmerking genomen voor zover deze diensten gepresteerd
werden na 1 september 1985.
[
§ 2. Voor het gewoon secundair
onderwijs komen de diensten die een personeelslid vanaf 1 september 1999 heeft
gepresteerd
[voor de toepassing van artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter,]
,
als volgt in aanmerking :
a) voor een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur in een instelling die niet behoort tot een
scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de
inrichtende macht die de betrokken instelling beheert en die niet tot een
scholengemeenschap behoren;
b) voor een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in
de betrokken scholengemeenschap en dit ongeacht het net waartoe de instellingen
waarin deze prestaties werden verricht, behoren.
De prestaties
verricht vóór 1 september 1999 komen, onverminderd de toepassing
van artikel 76, § 3, voor de berekening van deze anciënniteit als
volgt in aanmerking :
a) voor een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap
: alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de
betrokken instelling beheert;
b) voor een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur in een scholengemeenschap : alle prestaties
verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 1999 tot de betrokken
scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere instellingen
van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur
stelt.
§ 3. In het gewoon secundair
onderwijs komen de prestaties geleverd vóór 1 september 1999,
onverminderd de bepalingen van artikel 76, § 3, voor de berekening van de
720 dagen dienstanciënniteit vermeld in artikel 31, § 1, 1°, als
volgt in aanmerking :
a) voor een vaste benoeming in een
instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties
verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling
beheert;
b) voor een vaste benoeming in een scholengemeenschap
: alle prestaties verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 1999 tot de
betrokken scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere
instellingen van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur
stelt.
§ 4. Voor de toepassing van artikel
23 worden de prestaties die een personeelslid vóór 1 september
2000 heeft geleverd in een gesubsidieerd PMS- of MST-centrum eveneens in
aanmerking genomen.
Deze diensten worden tot en met 31
augustus 2003 geacht verworven te zijn bij de CLB's van de inrichtende macht
waar het personeelslid kandideert voor een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur en in het na concordantie overeenstemmende ambt met toepassing
van artikel 182 van het
decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding.
§ 5. Voor de toepassing van artikel
23 wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke personeelsleden die
namens de officieel gesubsidieerde centra of de vrij gesubsidieerde centra deel
uitmaken van de stuurgroep bedoeld in de
artikelen 199 tot en met
204 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding, geacht te zijn verworven en effectief gepresteerd in
alle CLB's van de inrichtende macht waar het personeelslid werd toegewezen
vanaf 1 september 2000.
§ 6. Voor de toepassing van artikel
23, § 3, worden de personeelsleden die in toepassing van
artikel 188 van het
decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding
werden overgedragen naar een CLB, geacht gekandideerd te hebben voor een
aanstelling van doorlopende duur in het schooljaar 2000-2001 en dit in het CLB
en in het ambt van toewijzing.
Voor de toepassing van artikel
31 worden de personeelsleden die in toepassing van artikel 188 van het decreet
van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding werden
overgedragen naar een CLB, geacht gekandideerd te hebben voor een vaste
benoeming op 1 januari 2001 en dit in het CLB en in het ambt van
toewijzing.
§ 7. De personeelsleden die op 1
september 2000 werden overgedragen met toepassing van artikel 188 van het
decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding in
het ambt van arts en die met ingang van 1 september 2000 het ambt van directeur
bij mandaat uitoefenen, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden inzake
vaste benoeming bedoeld in artikel 31, § 1, 4°, van dit artikel en dit
voor wat betreft de betrekking waarin ze op 1 september 2000 werden
toegewezen.
]
[
§ 8. Voor het basisonderwijs komen
de diensten die een personeelslid vanaf 1 september 2005 heeft gepresteerd
[voor de toepassing van artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter,]
§ 3, als volgt in
aanmerking :
a) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle
prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken
instelling beheert en die niet tot een scholengemeenschap behoren;
b) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een
scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in de betrokken
scholengemeenschap en dit ongeacht het net waartoe de instellingen waarin deze
prestaties werden verricht, behoren.
De prestaties verricht
vóór 1 september 2005 komen voor de berekening van deze
anciënniteit als volgt in aanmerking :
a) voor een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een instelling die niet behoort
tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de
inrichtende macht die de betrokken instelling beheert;
b) voor
een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een scholengemeenschap :
alle prestaties verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 2005 tot de
betrokken scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere
instellingen van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur stelt.
§ 9. Voor het basisonderwijs komen de
prestaties geleverd vóór 1 september 2005 voor de berekening van
de 720 dagen dienstanciënniteit vermeld in artikel 31, § 1, 1°,
als volgt in aanmerking :
- voor een vaste benoeming in een
instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties
verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling
beheert;
- voor een vaste benoeming in een scholengemeenschap
: alle prestaties verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 2005 tot de
betrokken scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere
instellingen van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur
stelt.
]
[
Art. 77bis.
§ 1. In afwijking van artikel 23, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2019 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2019 in dat ambt in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.
[Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid
zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende
macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die
door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en
die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De
inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle
personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het
recht is verworven.
Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als
een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
]
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§ 2.
[In afwijking van paragraaf 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23, §3,]
heeft een personeelslid op of na 1 september 2020 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als het personeelslid:
1° tijdens het schooljaar 2019-2020 in het betrokken ambt aangesteld is in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht;
2° uiterlijk op 30 juni 2020 in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht in het betrokken ambt gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
[
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid
zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende
macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die
door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en
die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De
inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle
personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het
recht is verworven
Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als
een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
]
Als het personeelslid in een of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§ 3.
[In afwijking van paragraaf 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23, §3,]
heeft een personeelslid op 1 september recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23, § 5, als hij in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° na 31 augustus 2019 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht;
2° uiterlijk op 30 juni 2019 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen en ten hoogste 719 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
3° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij tijdelijk is aangesteld geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.
Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.
[Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid
zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de inrichtende
macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die
door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en
die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De
inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle
personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het
recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat
vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.]
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
[
§4. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23, §3, heeft een personeelslid op of na
1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel
23, §5, als hij in een of meer instellingen of CLB’s van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn,
waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het
tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2020 geen
beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn;
3° tijdens het schooljaar 2020-2021 of later in het betrokken ambt niet tijdelijk aangesteld zijn voor
doorlopende duur in een of meer instellingen of CLB’s van dezelfde inrichtende macht.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen
of CLB’s van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de
inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een
wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt
vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen
waarvoor het recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet,
dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§5. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 9 en van artikel 23, §3, heeft een personeelslid op of na
1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel
23, §5, als hij in een of meer instellingen of CLB’s van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee
schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen
effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde
dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de
aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het
kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum
van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de
aanstellingsperiode vallen;
2° voor het betrokken ambt na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling met
werkpunten gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid na 1 september 2019 en
uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen
of CLB’s van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de
inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een
wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt
vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen
waarvoor het recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet,
dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§6. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 5, van paragraaf 7 en 9 en van artikel 23, §3, heeft een
personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals
bepaald in het tweede lid, voor een ambt, vermeld in artikel 23, §5, als hij in een of meer instellingen of CLB’s
van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd
zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° voor het betrokken ambt en uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten gekregen hebben
waarin de eerste evaluator oordeelde dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur te verwerven;
3° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen of
CLB’s van dezelfde inrichtende macht.
Het tijdelijke personeelslid dat aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet, verwerft het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op of na 1 september 2022 als dat dit personeelslid uiterlijk op
30 juni 2022 of later bijkomend 200 dagen effectieve prestaties heeft gepresteerd in het betrokken ambt in een
of meer instellingen of CLB’s van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren en in
toepassing van hoofdstuk Vter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met
eindconclusie “onvoldoende” gekregen heeft. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit
een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden
tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde
dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator tijdens het schooljaar 2020-2021 en uiterlijk op
30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, heeft op 1 september 2021 of later in een
instelling of CLB van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort recht op een nieuwe
tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Het tijdelijke
personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt
als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende
schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen of CLB’s van de inrichtende macht die
niet tot een scholengemeenschap behoren. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur
geldt pas nadat in toepassing van artikel 23 een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht
op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven.
Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten
die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van
aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve
prestaties moet volgen.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen
of CLB’s van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de
inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een
wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt
vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief.
De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle
personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het
recht is verworven. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat
vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§7. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 6, van paragraaf 9 en van artikel 23, §3, heeft een personeelslid
op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld
in artikel 23,
§5, als hij in een of meer instellingen of CLB’s van dezelfde inrichtende macht voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste
290 dagen en ten hoogste 579 dagen;
2° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen of
CLB’s van dezelfde inrichtende macht;
3° op 30 juni 2022 of later in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd
zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
4° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het personeelslid de in punt 3°
vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede
lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar
waarin hij de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling heeft gekregen,
wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk Vter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven
en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag
op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de
aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve
dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op
voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk Vter uiterlijk op het einde van die termijn geen
definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de
periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of
moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen
meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met
werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling of CLB van
de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoort recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling
van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke
aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van artikel 23 een betrekking is toegekend aan
de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het
tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het
betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf
opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer instellingen of CLB’s van de
inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren. Bij een nieuwe aanstelling van het
personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van
de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het
personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.
Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid,
kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met
werkpunten redelijk is en of die het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft
doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het
personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De
inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of
de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in
kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor betrekkingen in alle instellingen
of CLB’s van de inrichtende macht waarbij het recht is verworven.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies ervan voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de
inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een
wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt
vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen
waarvoor het recht is verworven.
Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik
als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§8. Het tijdelijke personeelslid dat voor 31 augustus 2021 in een of meer instellingen of CLB’s van
dezelfde inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren in een ambt reeds dienstanciënniteit
heeft verworven en niet voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1 tot en met 7 of van paragraaf 9, kan voor
het betrokken ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur enkel verwerven als het
personeelslid op of na 1 september 2021 een nieuwe tijdelijke aanstelling krijgt in het betrokken ambt in een
of meer instellingen of CLB’s van dezelfde inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren
en op 30 juni daaropvolgend beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 23, §3. De voormelde
dienstanciënniteit die het tijdelijke personeelslid voor 31 augustus 2021 al heeft verworven, geldt daarbij
vanaf 1 september 2021 voor de toepassing van artikel 23, §3.
§9. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 8 en van artikel 23, §3, verwerft het tijdelijke personeelslid
dat op 1 juli 2021 door een inrichtende macht vast benoemd wordt in een ambt volgens artikel 84vicies septies,
§2, 3° of 4°, vanaf 1 september 2021 in dat ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
Dat recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor alle instellingen en CLB’s van de
inrichtende macht die niet behoren tot een scholengemeenschap.
]
[
§ 10. Als een personeelslid in toepassing van paragraaf 1 tot en met 9 in het ambt van leraar het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven en het personeelslid daarna in hetzelfde ambt van leraar
dit recht ook wil laten gelden voor een opleiding, een module, een vak of een specialiteit waarvoor hij een voldoend
geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan moet dit personeelslid voor
die opleiding, die module, dit vak of die specialiteit een dienstanciënniteit verwerven van ten minste 290 dagen,
waarvan 200 dagen effectief gepresteerd zijn, als vermeld in artikel 23, § 3.
]
]
[
Art. 77ter.
§ 1. In afwijking van artikel 23bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2019 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2019 in dat ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.
[Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid
zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de
inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat naar
keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na
onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid
betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt
de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook
openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle
instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.]
Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.
[Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik
als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt]
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§ 2.
[In afwijking van paragraaf 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23bis, §3,]
heeft een personeelslid op of na 1 september 2020 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als het personeelslid:
1° tijdens het schooljaar 2019-2020 in het betrokken ambt aangesteld is in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap;
2° uiterlijk op 30 juni 2020 in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.
[Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid
zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de
inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat naar
keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na
onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid
betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt
de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook
openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle
instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.]
Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.
[Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik
als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.]
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§ 3.
[In afwijking van 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23bis, §5,]
heeft een personeelslid recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° na 31 augustus 2019 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap;
2° uiterlijk op 30 juni 2019 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen of ten hoogste 719 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
3° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij tijdelijk is aangesteld geen beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.
Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.
Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen van die scholengemeenschap.
[Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het personeelslid
zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat bij de
inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat naar
keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na
onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid
betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt
de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook
openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle
instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.]
Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.
[Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik
als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.]
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
[
§4. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 23bis, §3, heeft een personeelslid op of na
1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel
23bis, §5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn,
waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het
tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2020 geen
beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn;
3° tijdens het schooljaar 2020-2021 of later in het betrokken ambt niet tijdelijk aangesteld zijn voor
doorlopende duur in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap.
Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een
of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen
van die scholengemeenschap.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat
naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na
onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid
betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook
openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle
instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.
Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn
kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak
op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.
Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik
als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§5. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 9 en van artikel 23bis, §3, heeft een personeelslid op of na
1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel
23bis, §5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee
schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen
effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde
dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de
aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het
kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum
van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de
aanstellingsperiode vallen;
2° voor het betrokken ambt na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling met
werkpunten gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid na 1 september 2019 en
uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een
of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen
van die scholengemeenschap.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat
naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na
onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid
betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt
de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook
openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle
instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.
Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn
kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak
op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.
Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik
als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen
§6. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 5, van paragraaf 7 en 9 en van artikel 23bis, §3, heeft een
personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals
bepaald in het tweede lid, voor een ambt, vermeld in artikel 23bis, §5, als hij in een of meer instellingen van
dezelfde scholengemeenschap voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd
zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° voor het betrokken ambt en uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten gekregen hebben
waarin de eerste evaluator oordeelde dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur te verwerven;
3° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van
dezelfde scholengemeenschap.
Het tijdelijke personeelslid dat aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet, verwerft het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op of na 1 september 2022 als dat dit personeelslid uiterlijk op
30 juni 2022 of later bijkomend 200 dagen effectieve prestaties heeft gepresteerd in het betrokken ambt in een
of meer instellingen van de scholengemeenschap en in toepassing van hoofdstuk Vter uiterlijk op het einde
van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” gekregen heeft. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte
en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen
meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator tijdens het schooljaar 2020-2021 en uiterlijk op
30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, heeft op 1 september 2021 of later in een
instelling van de scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het
ambt waarvoor de beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur
geldt pas nadat in toepassing van artikel 23 een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht
op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik
waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten
heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap.
Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten
die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van
aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve
prestaties moet volgen.
Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een
of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen
van die scholengemeenschap.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat
naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na
onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid
betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt
de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook
openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle
instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.
Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn
kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak
op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.
Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik
als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§7. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 6, van paragraaf 9 en van artikel 23bis, §3, heeft een
personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een
ambt, vermeld in artikel 23bis, §5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voldoet
aan de volgende voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste
290 dagen en ten hoogste 579 dagen;
2° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van
dezelfde scholengemeenschap;
3° op 30 juni 2022 of later in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd
zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
4° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het personeelslid de in punt 3°
vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede
lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar
waarin hij de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling heeft gekregen,
wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk Vter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven
en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag
op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de
aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve
dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op
voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk Vter uiterlijk op het einde van die termijn geen
definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de
periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of
moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen
meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met
werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de
scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de
beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in
toepassing van artikel 23bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een
nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij
de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft
gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap. Bij een nieuwe aanstelling van het
personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van
de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het
personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.
Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid,
kan verhaal halen bij de inrichtende macht. De inrichtende macht gaat vervolgens na of de beoordeling met
werkpunten redelijk is en of die het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft
doorlopen. De inrichtende macht bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de inrichtende macht vragen om gehoord te worden. De
inrichtende macht hoort in dat geval beide partijen voordat ze een beslissing neemt.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of
de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de beoordeling in
kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap worden algemene afspraken onderhandeld
over de beoordeling.
Als het personeelslid het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven in een
of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dat recht voor betrekkingen in alle instellingen
van die scholengemeenschap.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de inrichtende macht van een van de instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid kan dat
naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op een wijze die door de scholengemeenschap na
onderhandeling in het bevoegde onderhandelingscomité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid
betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post aangetekende brief. De scholengemeenschap deelt
de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook
openbaar. Die kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven en voor alle
instellingen van de scholengemeenschap in kwestie.
Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan die waarbij hij zijn
kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak
op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.
Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik
als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld
in hoofdstuk IVbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor ze een verlof
hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§8. Het tijdelijke personeelslid dat in een of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap voor
31 augustus 2021 in een ambt reeds dienstancienniteit heeft verworven en niet voldoet aan de voorwaarden
van paragraaf 1 tot en met 7 of van paragraaf 9, kan voor het betrokken ambt het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur enkel verwerven als het personeelslid op of na 1 september 2021 een
nieuwe tijdelijke aanstelling krijgt in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde
scholengemeenschap en op 30 juni daaropvolgend beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 23bis, §3. De
voormelde dienstanciënniteit die het tijdelijke personeelslid voor 31 augustus 2021 al heeft verworven, geldt
daarbij vanaf 1 september 2021 voor de toepassing van artikel 23bis, §3.
§9. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 8 en van artikel 23bis, §3, verwerft het tijdelijke
personeelslid dat op 1 juli 2021 door een inrichtende macht vast benoemd wordt in een ambt volgens artikel
84vicies septies, §2, 3° of 4°, vanaf 1 september 2021 in dat ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur. Dat recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor alle instellingen
van de scholengemeenschap.
§10. Voor de toepassing van artikel 31, §1, 1°, kan een personeelslid dat op 1 januari 2021 door de
inrichtende macht deeltijds benoemd is in een ambt, voor een uitbreiding van zijn vaste benoeming op
1 januari 2022 in dat ambt bij deze inrichtende macht, beroep doen op alle prestaties die hij in het ambt heeft
verworven bij de betrokken inrichtende macht en op de prestaties die hij in dat ambt heeft verworven bij een
andere inrichtende macht, beide voor wat de instellingen betreft die tot dezelfde scholengemeenschap
behoren. Dit geldt enkel op voorwaarde dat de betrokken inrichtende macht op 1 januari 2021 geen gebruik
heeft gemaakt van de bepaling dat er bij haar een dienstanciënniteit van ten minste 360 dagen, waarvan 240
effectief gepresteerd, moest verworven zijn.
]
[
§ 11. Als een personeelslid in toepassing van paragraaf 1 tot en met 9 in het ambt van leraar het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven en het personeelslid daarna in hetzelfde ambt van leraar
dit recht ook wil laten gelden voor een opleiding, een module, een vak of een specialiteit waarvoor hij een voldoend
geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan moet dit personeelslid voor
die opleiding, die module, dit vak of die specialiteit een dienstanciënniteit verwerven van ten minste 290 dagen,
waarvan 200 dagen effectief gepresteerd zijn, als vermeld in artikel 23bis, § 3.
]
]
Art. 78.
[...]
Art. 79.
[...]
Art. 80.
[...]
Art. 81.
[...]
Art. 82.
[...]
Art. 83.
In artikel 9 van de wet
van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving
worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid worden de woorden ... geschrapt;
2° in het
[derde]
lid worden de woorden ...
vervangen door de woorden ...
Art. 84.
In dezelfde wet wordt
artikel 28, § 1, 5° , opgeheven.
[
Art. 84bis.
[...]
]
[
Art. 84ter.
[...]
]
[
Art. 84quater.
[...]
]
[
Art. 84quinquies.
[
§ 1. De personeelsleden die op 30
juni 2006 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis
van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een
ambt in de categorie van het opvoedend hulppersoneel, worden, mits inachtneming
van
[de bepalingen inzake de globale puntenenveloppe opgenomen in de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]
, met ingang van 1 september
2006 geconcordeerd naar het ambt van opvoeder. Die concordantie is
persoonsgebonden. De concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en
administratieve rechtspositie van het personeelslid.
§ 2. De personeelsleden die op 30
juni 2006 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis
van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een
ambt in de categorie van het administratief personeel, worden, mits
inachtneming van
[de bepalingen inzake de globale puntenenveloppe opgenomen in de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]
, met ingang van 1
september 2006 geconcordeerd naar het ambt van administratief medewerker. Die
concordantie is persoonsgebonden. De concordantie heeft geen gevolgen voor de
geldelijke en administratieve rechtspositie van het
personeelslid.
§ 3. Van de concordantie, vermeld in
§§ 1 en 2 kan mits wederzijds akkoord tussen inrichtende macht en
betrokken personeelslid worden afgeweken. De afwijking kan enkel op 1 september
2006 worden toegepast en de concordantie is eveneens persoonsgebonden. Het
personeelslid volgt vervolgens de geldelijke en administratieve rechtspositie
die verbonden is aan het ambt waarnaar hij als gevolg van de afwijking wordt
geconcordeerd. Bij de toepassing van deze paragraaf moet de inrichtende macht
steeds rekening houden met
[artikel 30 van de codificatie betreffende het
secundair onderwijs]
.
§ 4. Het personeelslid behoudt bij
de concordantie steeds de salarisschaal die hij genoot op 30 juni 2006 en de
daarmee overeenstemmende puntenwaarde, zoals bepaald in
[de bepalingen inzake de globale puntenenveloppe opgenomen in de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]
.
§ 5. Het personeelslid dat op het
ogenblik van de concordantie, vermeld in §§ 1 en 2, met toepassing
van het
besluit
van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 betreffende de
deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van
de psychomedisch-sociale centra of van het
besluit
van de Vlaamse Regering van 11 februari 2000 betreffende de
volledige terbeschikkingstellling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen, ter beschikking gesteld is in een ambt van
het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel, wordt
beschouwd als zijnde ambtshalve geconcordeerd zoals vermeld in §§ 1
en 2.
]
]
[
Art. 84sexies.
[
§ 1. Een
tijdelijk personeelslid kan vrijwillig afstand doen van de in artikel
84quinquies vastgelegde concordantie. Deze vrijwillige afstand is eenmalig en
is onomkeerbaar.
§ 2. De in
artikel 84quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een tijdelijk
personeelslid van rechtswege als het personeelslid gedurende een ononderbroken
periode van twee kalenderjaren niet in het onderwijs is tewerkgesteld. Voor de
toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd : de
vakantieperioden, de militaire dienst en de perioden van wederoproeping, de
ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte
duur met behoud van wedde(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen
van familiale of sociale aard, de loopbaanonderbreking en de verloven zonder
behoud van wedde(toelage) voor een maximumduur van 6 werkdagen per schooljaar.
§ 3. De in
artikel 84quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een vastbenoemd
personeelslid van rechtswege bij ontslag uit het onderwijs of ingevolge een
bevordering in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van
artikel 44.
]
]
[
Art. 84septies.
[...]
]
[
Art. 84octies.
De Vlaamse regering kan
maatregelen nemen ter uitvoering van de overgangsbepalingen inzake
ondersteunend, administratief en opvoedend hulppersoneel.
]
[
Art. 84novies.
De artikelen 84ter tot en
met 84octies zijn niet van toepassing op de PMS-centra en op de CLB's.
]
[
Art. 84decies.
§ 1. Voor de personeelsleden die in
juni 2003 in dienst zijn in een gesubsidieerde instelling van het
basisonderwijs als gesubsidieerd contractueel personeelslid, als contractueel
personeelslid ten laste van het departement onderwijs of als contractueel
personeelslid zoals bedoeld in artikel 154, § 1, van het decreet van 25
februari 1997 betreffende het basisonderwijs, worden de diensten gepresteerd
als contractueel personeelslid in een administratieve functie in een
gesubsidieerde instelling van het basisonderwijs, beschouwd als
dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 23bis, 31, 35, 74 en
77. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van
administratief medewerker in de personeelscategorie van het beleids- en
ondersteunend personeel in het basisonderwijs.
Een
personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van
maximaal 720 dagen verwerven. De beperking tot 720 dagen geldt niet voor de
toepassing van artikel 44, § 2bis.
De bepalingen van deze
paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat
vóór juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit
ontslag opnieuw wordt aangeworven door het schoolbestuur dat het ontslag heeft
gegeven.
§ 2. Voor de personeelsleden die in
juni 2003 in dienst zijn als contractueel personeelslid ten laste van het
departement onderwijs in een gesubsidieerde instelling van het basisonderwijs
of secundair onderwijs, worden de diensten gepresteerd als contractueel
personeelslid in een ambt van het onderwijzend, opvoedend of paramedisch,
medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel in een
gesubsidieerde instelling van het basisonderwijs of secundair onderwijs
beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 23bis,
31, 35, 74 en 77. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden
in het betrokken ambt of in het ambt van beleidsmedewerker in de
personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel in het
basisonderwijs.
Het personeelslid kan op basis van deze
diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op
het contractueel personeelslid dat vóór juni 2003 werd ontslagen,
tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door het
schoolbestuur dat het ontslag heeft gegeven.
§ 3. Diensten gepresteerd door de
personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van
betrekking en die wedertewerkgesteld zijn als administratieve medewerker in het
basisonderwijs, worden, mits instemming van het schoolbestuur, beschouwd als
dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 23bis, 31, 35, 74 en
77, met dien verstande dat een personeelslid op basis van deze diensten een
dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen kan verwerven. Deze diensten
worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van administratief
medewerker in de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend
personeel in het basisonderwijs.
§ 4. In afwijking van de bepalingen
van hoofdstuk III, en onverminderd de bepalingen van artikel 36quinquies,
§ 3, deelt de inrichtende macht vóór 15 oktober 2003 aan de
personeelsleden die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen de vacante
betrekkingen mee van administratief medewerker of beleidsmedewerker, die kunnen
worden ingericht op basis van de puntenenveloppe zoals bedoeld in
hoofdstuk IX, afdeling
IIIbis van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het
basisonderwijs. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de
toestand op 15 september 2003. In een vacante betrekking die op deze wijze werd
meegedeeld, kan op 1 januari 2004 worden vastbenoemd.
§ 5. Voor de personeelsleden die in
juni 2003 in dienst zijn als contractueel personeelslid ten laste van het
departement onderwijs in een gesubsidieerd CLB, worden de diensten gepresteerd
als contractueel personeelslid in een ambt van het technisch of het
administratief personeel in een gesubsidieerd CLB beschouwd als
dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 23ter, 31, 31ter, 35,
74 en 77. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het
betrokken ambt. Het personeelslid kan op basis van deze diensten een
dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven. De bepalingen van
deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat
vóór juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit
ontslag opnieuw wordt aangeworven door het centrumbestuur dat het ontslag heeft
gegeven.
§ 6. In afwijking van de bepalingen
van de artikelen 23, 23bis, 23ter en 84undecies, kan het personeelslid bedoeld
in § 1, § 2, § 3 en § 5 dat een beroep wenst te doen op het
recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, op straffe van
verlies van zijn recht voor schooljaar 2003-2004, vóór 15
augustus 2003 bij het schoolbestuur of centrumbestuur, kandideren met een ter
post aangetekende
brief.
[
§ 7. Voor de personeelsleden die in
juni 2003 in dienst zijn als contractueel personeelslid ten laste van het
departement Onderwijs in een gesubsidieerde instelling van het deeltijds
kunstonderwijs of van het volwassenenonderwijs, worden de diensten gepresteerd
als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs in een
ambt van een personeelscategorie van het deeltijds kunstonderwijs of
volwassenenonderwijs beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in de
artikelen 6, 23, 31, 35, 74 en 77. Deze diensten worden beschouwd alsof zij
gepresteerd werden in het overeenkomstig ambt.
Het
personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van
maximaal 720 dagen verwerven.
De bepalingen van deze paragraaf
zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat
vóór juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit
ontslag opnieuw wordt aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft
gegeven.
§ 8. Diensten als contractueel
personeelslid ten laste van het departement Onderwijs die gepresteerd zijn door
de personeelsleden die in de maand juni 2004 tewerkgesteld zijn als
contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs bij een
representatieve vereniging van inrichtende machten van het gesubsidieerd
officieel onderwijs, het gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs of het
gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs, worden mits instemming van de
inrichtende macht en het akkoord van het bevoegd lokaal comité,
beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in de artikelen 6, 23,
23bis, 31, 35, 74 en 77, met dien verstande dat een personeelslid op basis van
deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen kan
verwerven.
Deze diensten worden in dat geval beschouwd als
zijnde gepresteerd bij de betrokken inrichtende macht. De inrichtende macht
beslist voor welk ambt deze diensten in aanmerking komen. Als de inrichtende
macht de diensten in aanmerking laat komen voor het ambt van administratief
medewerker in het beleids- en ondersteunend personeel of het ambt van
administratief medewerker in het ondersteunend personeel, geldt de beperking
van 720 dagen dienstanciënniteit niet voor de toepassing van artikel 44,
§§ 1, 2 of 2bis.
]
]
[
Art. 84undecies.
In afwijking van artikel 23 moet het
personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht op tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur in een instelling van het basisonderwijs of
het deeltijds kunstonderwijs, vóór 15 juni bij de inrichtende
macht kandideren met een ter post aangetekende brief. Deze kandidaatstelling
geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht werd
verworven.
]
[
Art. 84duodecies.
[...]
]
[
Art. 84terdecies.
[...]
]
[
Art. 84quaterdecies.
[...]
]
[
Art. 84quinquies decies.
Met behoud van de toepassing van
[de bepalingen inzake geldelijke rechtspositie opgenomen in de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]
, blijven het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs en de ter uitvoering ervan genomen bepalingen
van toepassing op de gesubsidieerde leden van de pedagogische
begeleidingsdiensten.
]
[
Art. 84sexies decies.
De salarisschaal, het
bekwaamheidsbewijs en de geldelijke anciënniteit die tussen 1 september
1999 en 30 september 2000 conform de op dat ogenblik geldende regelgeving
werden toegekend aan een personeelslid dat tijdens voormelde periode in een
betrekking in een bepaald ambt aangesteld was, en als het gaat om het ambt van
leraar in een bepaald vak of specialiteit, in een centrum voor
volwassenenonderwijs, worden voor dat ambt en als het gaat om het ambt van
leraar in dat vak of die specialiteit als verworven
beschouwd.
Het personeelslid behoudt deze salarisschaal, het
bekwaamheidsbewijs en de geldelijke anciënniteit bij wijze van
overgangsmaatregel voor het in het eerste lid bedoelde ambt, vak of
specialiteit bij een aanstelling in een centrum voor volwassenenonderwijs,
tenzij het personeelslid voor dat ambt, dat vak of die specialiteit in een
centrum voor volwassenenonderwijs conform de vigerende regelgeving recht heeft
op een betere salarisschaal, een beter bekwaamheidsbewijs en een betere
geldelijke anciënniteit.
]
[
Art. 84septies decies.
[
§ 1. Een personeelslid dat werd
aangesteld op basis van artikel
15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het
onderwijs of op basis van artikel 27 van de gecoördineerde wetten van 18
juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken kan na 1 september 2009
opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009
aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 19bis tot en met
19quater.
§ 2. Een personeelslid dat de
grondige kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van
artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs
kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet
vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal
verplichte tweede taal zoals bepaald in artikel
19quinquies.
§ 3. Een personeelslid dat tot en
met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat
beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van
onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel
19quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een
basisschool gelegen in het Vlaamse Gewest.
]
]
[
Art. 84octiesdecies.
[...]
]
[
Art. 84undevicies.
[...]
]
[
Art. 84vicies.
De prestaties die een personeelslid tot en met 31 augustus 2018 geleverd heeft in het mandaat van directeur in een CLB worden in aanmerking genomen voor de administratieve en geldelijke anciënniteit van het personeelslid.
]
[
Art. 84vicies semel.
Een vastbenoemde lector aan een centrum voor volwassenenonderwijs die op 1 september 2019 niet wil overgaan naar een hogeschool overeenkomstig de regeling, vermeld in artikel V.206/1 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, deelt die beslissing uiterlijk op 1 januari 2019 aan de inrichtende macht van het centrum voor volwassenenonderwijs mee. In dat geval komt er op 1 september 2019 in toepassing van artikel 62, eerste lid, 6°, een einde aan de vaste benoeming van het betrokken personeelslid als lector bij het centrum voor volwassenenonderwijs.
In afwijking van het eerste lid blijft een personeelslid dat geaffecteerd is aan een centrum voor volwassenenonderwijs, ingericht door een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs, dat niet wil overgaan naar een vrije hogeschool personeelslid van de inrichtende macht van het centrum voor volwassenenonderwijs en wordt het op het ogenblik van de overdracht van de opleiding ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt van lector.
In afwijking van het eerste lid blijft een personeelslid dat geaffecteerd is aan een centrum voor volwassenenonderwijs, ingericht door het gesubsidieerd vrij onderwijs, dat niet wil overgaan naar een publiekrechtelijke hogeschool overeenkomstig de regeling, vermeld in artikel V.206/1 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, personeelslid van de inrichtende macht van het centrum voor volwassenenonderwijs en wordt het op het ogenblik van de overdracht van de opleiding ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt van lector.
]
[
Art. 84vicies bis.
[...]
]
[
Art. 84vicies ter.
[...]
]
[
Art. 84vicies quater.
[...]
]
[
Art. 84vicies quinquies.
[...]
]
[
Art. 84vicies sexies.
[...]
]
[
Art. 84vicies septies.
[...]
]
[
Art. 84duodetricies
§1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° een leersteuncentrum: een centrum als vermeld in artikel 20 van het decreet
van 5 mei 2023 over leersteun;
2° de opdracht van ondersteuner: de opdracht, vermeld in artikel 172quinquies, §8,
en 172quinquies/1, §6, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en
van artikel 314/8, §8, en 314/9, §6, van de Codex Secundair Onderwijs van 17
december 2010;
3° een betrekking van ondersteuner: een betrekking die is opgericht op basis van
de personeelsomkadering, vermeld in artikel 172quinquies en 172quinquies/1
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 314/8 en 314/9
van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010.
§2. In afwijking van titel II, hoofdstuk III, gebeurt de aanstelling in een ambt van
het leerondersteunend personeel in een leersteuncentrum op 1 september 2023,
van een personeelslid dat tijdens het schooljaar 2022-2023 is aangesteld in een
betrekking van ondersteuner, volgens de volgende procedure:
1° een personeelslid dat tijdens het schooljaar 2022-2023 aangesteld is in een
betrekking van ondersteuner, deelt aan de inrichtende macht van de school
mee kandidaat te zijn voor een aanstelling in een ambt van het leerondersteunend personeel in het leersteuncentrum van zijn voorkeur. De inrichtende macht
beslist over de wijze van kandidaatstelling;
2° de inrichtende macht van de school stelt per leersteuncentrum een lijst op met
de personeelsleden, vermeld in punt 1°. Een personeelslid kan maar op één lijst
voorkomen;
3° de inrichtende macht van de school bezorgt uiterlijk op 5 juni 2023 de lijst of de
lijsten, vermeld in punt 2° en in artikel 103sexies decies, §2, 2°, van het decreet
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, met
de personeelsleden aan de inrichtende machten van de betreffende leersteuncentra;
4° de lijst met personeelsleden, vermeld in punt 2°, bevat:
a) van elk personeelslid de identiteit en contactgegevens;
b) van elk personeelslid alle diploma’s;
c) van elk personeelslid het laatst uitgeoefende ambt;
d) van elk personeelslid het aantal dagen dienstanciënniteit in een betrekking
van ondersteuner en in voorkomend geval in een betrekking in het
tijdelijke project van de prewaarborgregeling of waarborgregeling, in het
geïntegreerd onderwijs of het project inclusief onderwijs voor leerlingen
met een verstandelijke beperking;
e) van elk personeelslid de statutaire toestand: vastbenoemd, ter beschikking
gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tijdelijk aangesteld voor
doorlopende duur, tijdelijk aangesteld voor bepaalde duur;
f) van elk personeelslid de omvang van de laatste opdracht als ondersteuner;
g) van elk personeelslid de omvang van de gewenste aanstelling in het
leersteuncentrum;
h) van elk vastbenoemd personeelslid de gewenste statutaire toestand in het
leersteuncentrum;
5° de inrichtende macht van het leersteuncentrum kiest uit de verkregen lijst of
lijsten, vermeld in punt 2° en in artikel 103sexies decies, §2, 2°, van het decreet
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, de
personeelsleden die op 1 september 2023 zullen worden aangesteld in het leersteuncentrum. Daarbij houdt ze ten minste rekening met de vereiste expertise,
vermeld in artikel 8 van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun;
6° uiterlijk op 23 juni 2023 doet de inrichtende macht van het leersteuncentrum via
een aangetekende brief of via een e-mail met ontvangstbevestiging een voorstel
van aanstelling in een betrekking in een ambt van het leerondersteunend personeel, aan de personeelsleden die ze conform punt 5° geselecteerd heeft. Een
personeelslid dat niet akkoord gaat met het voorstel meldt dat op de wijze die
wordt bepaald door de inrichtende macht van het leersteuncentrum, binnen vijf
werkdagen nadat het personeelslid het voorstel heeft ontvangen;
7° als de inrichtende macht van het leersteuncentrum beslist om een personeelslid uit de lijst of lijsten, vermeld in punt 2° en in artikel 103sexies decies,
§2, 2°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, niet in aanmerking te nemen, deelt ze dat mee via
een aangetekende brief of via een e-mail met ontvangstbevestiging aan het
betrokken personeelslid uiterlijk op 23 juni 2023. Ze voegt daarbij een motivering voor die beslissing.
De inrichtende macht van de school voor buitengewoon onderwijs waar het
personeelslid tijdens het schooljaar 2022-2023 aangesteld is in een betrekking
van ondersteuner, en de inrichtende macht van het leersteuncentrum dat toegang
krijgt tot de lijst of lijsten, zijn elk verwerkingsverantwoordelijke voor wat betreft
hun opdracht, vermeld in het eerste lid. De verwerkingsverantwoordelijken bewaren de lijsten tot uiterlijk 31 december 2023.
§3. Onverminderd paragraaf 2, eerste lid, 1°, kan een inrichtende macht ook kandidaten toevoegen aan de lijst of lijsten, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, 2°, en
in artikel 103sexies decies, §2, 2°, van het decreet rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, die diensten hebben gepresteerd in
een betrekking van ondersteuner vóór het schooljaar 2022-2023, in het tijdelijke
project van de prewaarborgregeling of waarborgregeling of in het geïntegreerd
onderwijs of het project inclusief onderwijs voor leerlingen met een verstandelijke
beperking. De toevoeging van een kandidaat aan deze lijst gebeurt uitsluitend op
vraag van de kandidaat zelf
]
[
Art. 84undetricies.
§1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° een leersteuncentrum: een centrum als vermeld in artikel 20 van het decreet
van 5 mei 2023 over leersteun;
2° een betrekking van ondersteuner: een betrekking die is opgericht op basis van
de personeelsomkadering, vermeld in artikel 172quinquies en 172quinquies/1
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 314/8 en 314/9
van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;
3° een betrekking in het tijdelijke project van de prewaarborgregeling of waarborgregeling: een betrekking die is opgericht in het schooljaar 2015-2016 of
2016-2017 op basis van de personeelsomkadering, vermeld in artikel 172ter
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 2017 en artikel 314/6 van de
Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010.
§2. De diensten die een personeelslid gepresteerd heeft in een betrekking van
ondersteuner of in het tijdelijke project van de prewaarborgregeling of waarborgregeling, gelden vanaf 1 september 2023 als diensten die zijn gepresteerd in een
ambt van het leerondersteunend personeel in een leersteuncentrum.
§3. Met behoud van de toepassing van paragraaf 2 geldt voor een personeelslid dat
uiterlijk op 30 juni 2023 aangesteld was in een betrekking van ondersteuner, en
dat vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld wordt in
een betrekking van het ambt van leerondersteuner in een leersteuncentrum, het
volgende:
1° wie uiterlijk op 30 juni 2023 vastbenoemd is voor een ambt, is voor hetzelfde volume vastbenoemd voor het ambt van leerondersteuner, voor zover
het leersteuncentrum dat ambt binnen de hem toegekende omkadering kan
oprichten;
2° een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een ambt die het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2023 heeft, geldt voor ten minste hetzelfde volume voor
het ambt van leerondersteuner waarin het personeelslid aangesteld wordt in
een leersteuncentrum, voor zover het leersteuncentrum dat ambt binnen de
hem toegekende omkadering kan oprichten.
Het personeelslid, vermeld in het eerste lid, 1°, moet op het ogenblik dat
hij in een ambt van leerondersteuner vast benoemd wordt, voor het overeenkomstig volume van opdracht ontslag nemen in de school in het ambt van vaste
benoeming.
]
[
Art. 84tricies.
In afwijking van artikel 36 kan de inrichtende macht een personeelslid op 1 januari 2024 vast benoemen in het ambt van leerondersteuner in
een vacant verklaarde betrekking als vermeld in artikel 33, als dat personeelslid
op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de bepalingen van artikel 19
en daarenboven:
1° op 15 november 2023 minstens 360 dagen dienstanciënniteit heeft verworven
in het betrokken ambt in het leersteuncentrum van de inrichtende macht;
2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn, vermeld in de
oproep tot de kandidaten;
3° op 31 december 2023 voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor het personeelslid zich kandidaat heeft gesteld. De bepalingen van dit
punt zijn niet van toepassing op personeelsleden die zijn aangesteld bij wijze
van reaffectatie of wedertewerkstelling of op personeelsleden als vermeld in
hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van hun opdracht waarvoor ze
vastbenoemd zijn en waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk
een andere opdracht uit te oefenen. Die personeelsleden moeten 360 dagen
dienstanciënniteit hebben verworven in het ambt van de vacant verklaarde
betrekking;
4° als laatste evaluatie in het ambt in kwestie geen evaluatie met eindconclusie
‘onvoldoende’ heeft verkregen bij de inrichtende macht waar de betrekking
vacant is. Als het personeelslid niet is geëvalueerd, wordt die voorwaarde
geacht vervuld te zijn.
De vaste benoeming is alleen mogelijk als het personeelslid de betrekking in
hoofdambt uitoefent.
]
[
Art. 84tricies semel.
§1. Voor de personeelsleden die in het schooljaar 2022-2023
in dienst zijn als contractueel personeelslid in een functie van opvoeder en aangesteld worden in een onderwijsinternaat binnen de omkadering, vermeld in artikel
25 tot en met 28 van het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten, worden de
diensten die ze gepresteerd hebben als contractueel personeelslid in een functie
van opvoeder, beschouwd als dienstanciënniteit als vermeld in artikel 6, 23, 31 en
35. De diensten worden beschouwd alsof ze gepresteerd werden in het ambt van
internaatsmedewerker in de personeelscategorie van het ondersteunend personeel
in een onderwijsinternaat.
In afwijking van het eerste lid, komen de volgende periodes niet in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit:
1° politiek verlof of politiek mandaat;
2° onbezoldigde ziektedagen;
3° verlof zonder wedde.
§2. In afwijking van de bepalingen van artikel 23, §3 en §4, heeft het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, op 1 september 2023 recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur als het personeelslid voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° het personeelslid wordt op 1 september 2023 aangesteld in een onderwijsinternaat binnen de omkadering, vermeld in artikel 25 tot en met 28 van het
decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten;
2° het personeelslid heeft op 1 september 2023 een dienstanciënniteit verworven
van 290 dagen;
3° het personeelslid stelt zich, om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, op straffe van verlies van zijn recht
voor het volgende schooljaar, voor 15 augustus 2023 kandidaat bij de inrichtende macht. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een aangetekende brief of op een wijze die door de inrichtende macht, na onderhandeling
in het bevoegde lokaal comité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een aangetekende brief. De
inrichtende macht deelt de mogelijkheden van mededeling van kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt die ook openbaar. De kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht is verworven. Als
de kandidatuur van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, vermeld
in het eerste lid, geldt die vanaf dat ogenblik als een kandidatuur voor dat
ambt die over de schooljaren doorloopt.
Voor het bepalen van de dienstanciënniteit, bedoeld in punt 2°, wordt,
in afwijking van artikel 6, §1, a), het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2
vermenigvuldigd.
§3. In afwijking van artikel 31, §1, 1°, wordt voor het personeelslid, vermeld in
paragraaf 1, voor een vaste benoeming op 1 januari 2024 de dienstanciënniteit in
het ambt van internaatsmedewerker vastgesteld op 1 september 2023.
§4. Voor de personeelsleden die in het schooljaar 2022-2023 in dienst zijn als contractueel personeelslid en aangesteld worden in een onderwijsinternaat binnen de
omkadering, vermeld in artikel 25 tot en met 28 van het decreet van 16 juni 2023 over de
onderwijsinternaten wordt de geldelijke anciënniteit die uiterlijk op 31 augustus
2023 door de inrichtende macht was toegekend aan hen als contractueel personeelslid meegenomen.
]
[
Art. 84tricies bis.
De vastbenoemde beheerders die op 31 augustus 2023 titularis zijn van een betrekking en die op 1 september 2023 niet als directeur in een
onderwijsinternaat worden aangesteld, worden, voor het volume van de opdracht
waarvan ze op 31 augustus 2023 titularis zijn, aangesteld in het ambt van internaatsmedewerker in de personeelscategorie van het ondersteunend personeel binnen de omkadering, vermeld in artikel 25 tot en met 28 van het decreet van 16 juni 20023
over de onderwijsinternaten. Ze behouden de salarisschaal die ze hebben op 31
augustus 2023, tenzij ze door het besluit van de Vlaamse Regering dat de salarisschalen regelt, recht hebben op een gunstiger salaris.
]
TITEL III. - Andere bepalingen
Art. 85.
§ 1. Artikel 51
van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957,
opgeheven door de wet van 14 juli 1975 wordt opnieuw opgenomen in de volgende
lezing : ...
§ 2. De
artikelen 24, 25 en 26 van dezelfde gecoördineerde wetten, zoals later
gewijzigd, worden opgeheven.
§ 3. Artikel 27
van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen door de volgende
bepaling : ...
§ 4. In artikel
28 van dezelfde gecoördineerde wetten worden de volgende wijzigingen
aangebracht :
1° het vijfde lid
wordt vervangen door het volgend lid : ...
2°
het zesde lid wordt opgeheven.
Art. 86.
In artikel 10, § 4,
laatste streepje van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de
voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor
secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale
promotie worden de woorden ... vervangen door de woorden ...
Art. 87.
In artikel 8 van de wet van
29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving,
gewijzigd door de wetten van 14 juli 1975 en 20 februari 1978 en het decreet
van 5 juli 1989 worden tussen de woorden "israëlitische" en "islamitische"
het woord "anglicaanse" ingevoegd.
Art. 88.
De bepalingen van de
rubrieken A en B, punt 4 van de omzendbrief van 11 september 1978, ref.
III/GP/RD/WW/VDH betreffende de prestaties van het onderwijzend, opvoedend
hulppersoneel en paramedisch personeel van de onderwijsinrichtingen voor
buitengewoon onderwijs, zoals gewijzigd bij de omzendbrief van 2 februari 1984
betreffende dezelfde aangelegenheid, worden bekrachtigd. De bepalingen van de
hoofdstukken I, II en IV van de omzendbrief van 10 juli 1985, ref. B4/42/S27
(voetnoot 1)
betreffende de prestaties van het personeel, de
klasseraad en klassedirectie en de bijscholing in het buitengewoon onderwijs
[worden bekrachtigd]
, behalve :
Decr.
van 8-7-1996
- de bepalingen van de rubrieken 4.1.1., 4.1.2. en 4.2.2.3.1.,
litt. C die worden bekrachtigd tot 31 augustus 1986;
- de bepalingen van de rubrieken 3.2. en 4.2.2.3. die worden
bekrachtigd tot 31 augustus 1989.
De Vlaamse
Regering kan deze bepalingen geheel of gedeeltelijk opheffen.
Art. 89.
In artikel 199 van het
decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II worden de volgende
wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste
lid worden de woorden "en buiten" vervangen door de woorden "of buiten";
2° het tweede lid wordt vervangen door de
volgende bepaling : ...
Art. 90.
Dit decreet treedt in werking
de eerste dag van de maand volgend op de publikatie ervan in het Belgisch
Staatsblad met uitzondering van :
- artikel 85
dat uitwerking heeft vanaf 1 september 1990;
-
artikel 86 dat uitwerking heeft vanaf 1 september 1971.
- (3):
Artikel 19quater, tweede lid, schendt artikel 129, § 2, van de Grondwet, in zoverre het van toepassing is op de personeelsleden van een Franstalige basisschool die behoort tot het gesubsidieerd vrij onderwijs en die gevestigd is in een gemeente met een bijzonder taalstatuut. (Arr. Grondwettelijk Hof nr. 28/2015, 12-3-2015)
- (4):
Vernietigt artikel 19quater, tweede lid, in zoverre het van toepassing is op de personeelsleden van een Franstalige basisschool die behoort tot het vrij gesubsidieerd onderwijs en die gevestigd is in een gemeente met een bijzonder taalstatuut. (Arr. Grondwettelijk Hof nr. 68/2016, 11-5-2016)
- (2):
Met ingang van 1
februari 1998 heeft de vaste benoeming, bedoeld in artikel 33, § 3, eerste
lid, terug uitwerking ten aanzien van de overheid. (B.Vl.R. 9-3-1999; Art. 2)
- (5):
De wijzigingen aangebracht door het decreet over het onderwijs XXXI, art. 21 t.e.m. 32 aan hoofdstuk Vbis en Vter treden voor de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur die voor 1 september 2021 een eerste evaluatie met als eindconclusie “onvoldoende” hebben gekregen pas in werking nadat deze personeelsleden opnieuw geëvalueerd worden en die nieuwe evaluatie definitief is geworden (art. 263 van het decreet over het onderwijs XXXI (09/07/2021, B.S. 26/08/2021)
- (6):
De wijzigingen aangebracht door het decreet over het onderwijs XXXI, art. 21 t.e.m. 32 aan hoofdstuk Vbis en Vter treden voor de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur die voor 1 september 2021 een eerste evaluatie met als eindconclusie “onvoldoende” hebben gekregen pas in werking nadat deze personeelsleden opnieuw geëvalueerd worden en die nieuwe evaluatie definitief is geworden (art. 263 van het decreet over het onderwijs XXXI (09/07/2021, B.S. 26/08/2021)
- (1):
Opgeheven, voor zover het
betrekking heeft op de hogescholen (B.Vl.R. 9-5-1996; Art. 2, 37°
)