Decreet betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs. (citeeropschrift: "decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs")
goedkeuringsdatum
27 MAART 1991
publicatiedatum
B.S.25/05/1991
datum laatste wijziging
12/09/2024
[Opgeheven, voor zover het betrekking
heeft op de hogescholen (B.Vl.R. 9-5-1996; Art. 2, 36°
)]
COORDINATIE
(1)
Decr. van 17/07/1991 (B.S. 31/08/1991)
(2)
Decr. van 23/10/1991 (B.S. 28/11/1991)
(3)
Decr. van 09/04/1992 (B.S. 16/05/1992)
(4)
Decr. van 28/04/1993 (B.S. 28/05/1993)
(5)
Decr. van 01/12/1993 (B.S. 21/12/1993)
(6)
Decr. van 15/12/1993 (B.S. 15/02/1994)
detail
Decreet houdende wijziging van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs ;
(7)
Decr. van 15/12/1993 (B.S. 01/03/1994)
detail
Decreet betreffende het onderwijs V ;
(8)
Decr. van 21/12/1994 (B.S. 16/03/1995)
(9)
Decr. van 19/04/1995 (B.S. 20/07/1995)
(10)
Decr. van 08/07/1996 (B.S. 05/09/1996)
(11)
B.Vl.R. van 09/05/1996 (B.S. 25/07/1996)
(12)
Decr. van 15/07/1997 (B.S. 21/08/1997)
(13)
Decr. van 14/07/1998 (B.S. 29/08/1998)
detail
Decreet betreffende het onderwijs IX ;
(14)
Decr. van 14/07/1998 (B.S. 29/08/1998)
detail
Decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs ;
(15)
Decr. van 01/12/1998 (B.S. 10/04/1999)
(16)
Decr. van 02/03/1999 (B.S. 21/08/1999)
(17)
B.Vl.R. van 09/03/1999 (B.S. 07/05/1999)
(18)
Decr. van 18/05/1999 (B.S. 31/08/1999)
(19)
Decr. van 08/06/2000 (B.S. 25/08/2000)
(20)
Decr. van 20/10/2000 (B.S. 16/12/2000)
(21)
Decr. van 13/07/2001 (B.S. 27/11/2001)
(22)
Decr. van 14/02/2003 (B.S. 01/07/2003)
(23)
Decr. van 10/07/2003 (B.S. 24/10/2003)
(24)
Decr. van 02/04/2004 (B.S. 07/06/2004)
(25)
Decr. van 07/05/2004 (B.S. 31/08/2004)
detail
Decreet betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen ;
(26)
Decr. van 07/05/2004 (B.S. 20/09/2004)
detail
Decreet betreffende de onderwijsgebonden sport ;
(27)
Decr. van 15/07/2005 (B.S. 16/09/2005)
(28)
Decr. van 23/06/2006 (B.S. 20/11/2006)
(29)
Decr. van 07/07/2006 (B.S. 31/08/2006)
(30)
Decr. van 16/05/2007 (B.S. 02/07/2007)
(31)
Decr. van 15/06/2007 (B.S. 31/08/2007)
(32)
Decr. van 22/06/2007 (B.S. 21/08/2007)
(33)
Decr. van 13/07/2007 (B.S. 31/08/2007)
(34)
Decr. van 04/07/2008 (B.S. 01/09/2008)
(35)
Decr. van 13/02/2009 (B.S. 26/03/2009)
(36)
Decr. van 30/04/2009 (B.S. 20/07/2009)
(37)
Decr. van 08/05/2009 (B.S. 28/08/2009)
detail
Decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs ;
(38)
Decr. van 08/05/2009 (B.S. 28/08/2009)
detail
Decreet betreffende het onderwijs XIX
;
(39)
Decr. van 18/12/2009 (B.S. 30/12/2009)
(40)
Decr. van 09/07/2010 (B.S. 31/08/2010)
(41)
Arr. Grondw. Hof nr. 106/2010 van 30/09/2010 (B.S. 18/11/2010)
(42)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011)
(43)
Decr. van 17/06/2011 (B.S. 20/07/2011)
(44)
Decr. van 01/07/2011 (B.S. 30/08/2011)
(45)
Decr. van 21/12/2012 (B.S. 19/02/2013)
(46)
Decr. van 12/07/2013 (B.S. 30/08/2013)
(47)
Decr. van 19/07/2013 (B.S. 27/08/2013)
(48)
Decr. van 25/04/2014 (B.S. 25/09/2014)
(49)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 30/12/2014)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015 ;
(50)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 03/02/2015)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2014 ;
(51)
Decr. van 19/06/2015 (B.S. 21/08/2015)
(52)
Decr. van 03/07/2015 (B.S. 15/07/2015)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015 ;
(53)
Decr. van 03/07/2015 (B.S. 28/07/2015)
detail
Decreet houdende diverse bepalingen onderwijs ;
(54)
Decr. van 17/06/2016 (B.S. 10/08/2016)
(55)
Decr. van 23/12/2016 (B.S. 13/02/2017)
(56)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
(57)
Decr. van 16/06/2017 (B.S. 18/08/2017)
(58)
Decr. van 26/01/2018 (B.S. 09/03/2018)
(59)
Decr. van 16/03/2018 (B.S. 20/04/2018)
(60)
Decr. van 27/04/2018 (B.S. 25/06/2018)
(61)
Decr. van 04/05/2018 (B.S. 16/07/2018)
(62)
Decr. van 15/06/2018 (B.S. 17/08/2018)
(63)
Decr. van 06/07/2018 (B.S. 20/08/2018)
(64)
Decr. van 06/07/2018 (B.S. 30/08/2018)
(65)
Decr. van 15/03/2019 (B.S. 08/05/2019)
(66)
Decr. van 05/04/2019 (B.S. 24/06/2019)
(67)
Decr. van 03/07/2020 (B.S. 24/08/2020)
detail
Decreet over het onderwijs XXX ;
(68)
Decr. van 18/12/2020 (B.S. 30/12/2020)
detail
Programmadecreet bij de begroting 2021 ;
(69)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 26/08/2021)
detail
Decreet over het onderwijs XXXI ;
(70)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 09/08/2022)
detail
Decreet tot uitvoering van dringende maatregelen om het lerarenambt in het basis- en secundair onderwijs te herwaarderen ;
(71)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over diverse maatregelen voor het onderwijs ;
(72)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over het onderwijs XXXII ;
(73)
Decr. van 28/04/2023 (B.S. 05/06/2023)
detail
Decreet over de transitie van personeelsleden van sommige instellingen van Onderwijs naar Welzijn ;
(74)
Decr. van 05/05/2023 (B.S. 02/08/2023)
detail
Decreet over leersteun ;
(75)
Decr. van 16/06/2023 (B.S. 14/08/2023)
detail
Decreet over de onderwijsinternaten ;
(76)
Decr. van 14/07/2023 (B.S. 24/08/2023)
detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen over het lerarenambt ;
(77)
Decr. van 07/07/2023 (B.S. 28/08/2023)
detail
Decreet over het onderwijs XXXIII ;
(78)
Decr. van 23/11/2023 (B.S. 20/12/2023)
detail
Decreet tot opheffing van meerdere onderwijsbepalingen ;
(79)
Decr. van 19/04/2024 (B.S. 28/06/2024)
detail
Decreet over het onderwijs XXXIV ;
(80)
Decr. van 17/05/2024 (B.S. 15/07/2024)
detail
Decreet over het onderwijs in de gemeenschapsinstellingen
die ter uitvoering van het jeugddelinquentierecht zijn opgericht ;
De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en
definitie
Artikel 1.
Dit decreet regelt een
aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 59bis, § 2, 2° , van de
Grondwet. Het kan worden aangehaald als het decreet rechtspositie
personeelsleden
[gemeenschapsonderwijs]
.
Art. 2.
§ 1.
[Dit
decreet is van toepassing op de volgende personeelscategorieën :
- het bestuurs- en onderwijzend personeel met
inbegrip van de
[leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht]
;
- het
opvoedend hulppersoneel;
- het paramedisch en
sociaal personeel;
- het psychologisch,
orthopedagogisch en medisch personeel;
- het
technisch personeel;
- het administratief
personeel;
- het ondersteunend personeel;
[- het beleids- en ondersteunend
personeel;]
- het personeel van de
pedagogische begeleidingsdienst;
- het statutair
meesters-, vak- en dienstpersoneel;
[- het leerondersteunend personeel;]
die in het
gemeenschapsonderwijs worden tewerkgesteld bij de scholengroep of in de
volgende instellingen :
- de scholen van het
basisonderwijs
[,
[
[de instellingen van het secundair onderwijs en de academies voor deeltijds kunstonderwijs]
[de instellingen van het secundair onderwijs, de GI-afdelingen en de academies voor deeltijds kunstonderwijs]
]
]
, in welke vorm ook;
-
[de onderwijsinternaten;]
-
[de semi-internaten;]
- de pedagogische begeleidingsdienst;
[- de
leersteuncentra;]
- de centra voor
leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscel,
verder aangeduid als CLB;
- de centra
voor volwassenenonderwijs;
- het vormingscentrum
]
§ 2.
[...]
§ 3. De Vlaamse
Regering bepaalt de nadere omschrijving van de in § 1 genoemde
categorieën. In afwachting hiervan blijven evenwel de bestaande
wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen van
kracht.
[De Vlaamse Regering kan in het basisonderwijs de ambten bepalen voor een personeelscategorie van het pedagogisch ondersteunend personeel.]
Art. 3.
Voor de toepassing van dit
decreet wordt verstaan onder :
1° de ARGO :
de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs bedoeld in het bijzonder
decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs;
2° de centrale raad :
de raad met die naam bedoeld in artikel 5 van het bijzonder decreet van 19
december 1988;
3°
[de instelling : de scholen
van het basisonderwijs
[, de scholen en de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs van het secundair onderwijs,
[de
scholengemeenschapsinstellingen]
[de academies voor deeltijds kunstonderwijs]
,]
[de centra voor volwassenenonderwijs, de leersteuncentra]
,
[de onderwijsinternaten, de semi-internaten,]
de pedagogische
begeleidingsdienst en de
[centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend
geval hun permanente ondersteuningscel]
.
[...]
]
[Voor de
personeelsleden die
[op basis van artikel 32 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010]
, bij de scholengroep aangesteld
zijn, en voor de vastbenoemde personeelsleden van het meesters-, vak- en
dienstpersoneel die bij de scholengroep aangesteld zijn, wordt de scholengroep
voor de toepassing van dit decreet beschouwd als een
instelling;]
4°
[het schooljaar: de periode van 1 september tot en met 31 augustus van
het daaropvolgende jaar;]
5° de titularis : het personeelslid dat in een vacante
betrekking vast benoemd, tijdelijk aangesteld of tot de proeftijd toegelaten
is, met uitzondering van wie voor een tijd de tijdelijke titularis vervangt;
6° de bekwaamheidsbewijzen : de door de
Vlaamse Regering voor het ambt bepaalde bekwaamheidsbewijzen;
7° de godsdienst : één van de erediensten
bedoeld in
[de reglementaire bepalingen inzake levensbeschouwelijk onderricht]
;
8° de
[godsdienstleerkracht]
: de godsdienstleraar en de
leermeester godsdienst;
9° een ambt : een
functie die in de onderwijssector wordt uitgeoefend en door de Gemeenschap
wordt gefinancierd. De Vlaamse Regering stelt de verschillende ambten vast en
maakt een indeling in wervings-, selectie- en bevorderingsambten. Zolang de
Vlaamse Regering geen uitvoering heeft verleend aan deze bepaling blijft de
bestaande reglementering van kracht;
10° een
betrekking :
[de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een
instelling, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald aantal
prestatie-eenheden per week. Als het gaat om een onderwijsopdracht vermeldt de
inrichtende macht eveneens het onderwijsniveau, de opleiding, de module, het
vak en de specialiteit ervan of de met het vak of specialiteit gelijkgestelde
activiteit, de graad en voor het voor het voltijds secundair onderwijs
eventueel het HBO5, de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.]
[Als het gaat om een opdracht
[in een ambt van het beleids- en
ondersteunend personeel, van het leerondersteunend personeel]
of in een ambt van het ondersteunend personeel dan vermeldt de inrichtende macht eveneens
[het vereiste opleidingsniveau en - uitgezonderd voor de CLB's - de puntenwaarde]
.]
Een betrekking kan
volledig of onvolledig zijn. Een volledige betrekking stemt overeen met het
aantal prestatie-eenheden vereist voor een ambt met volledige
prestaties.
[Een personeelslid dat deeltijds werkt, heeft het
recht dat deze prestaties maximaal over een proportioneel aantal halve dagen
per week worden gespreid;]
11° een vacante betrekking : de betrekking die niet is
toegewezen aan een tot de proeftijd toegelaten of vast benoemd
personeelslid.
[Met het oog op een vaste benoeming is dit ook een betrekking die vacant wordt verklaard volgens
[artikel 28, §1, 4°, 5° en 6°, artikel 100terdecies of artikel 100sexies decies, §1, 4°, 5° en 6°]
;]
;
12° opdracht van een
personeelslid : aantal prestatie-eenheden per week door een personeelslid
verricht in een bepaald ambt in een instelling en, indien het een
onderwijsopdracht betreft, in een bepaald onderwijsniveau,
[in een bepaalde
opleiding of in een bepaalde module of]
in een bepaald vak en de
specialiteit ervan of een ermede gelijkgestelde activiteit, en in voorkomend
geval,
[de graad en voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het
HBO5,]
en de onderwijsvorm of de opleidingsvorm. De prestatie-eenheid is
de basiseenheid die voor een bepaald ambt door de Vlaamse Regering wordt
vastgesteld;
13°
[de mutatie : de benoeming en affectatie aan een andere
scholengroep of een instelling van een andere scholengroep in een betrekking
van het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd is.]
[Bij toepassing van artikel 31, § 4, vindt de benoeming en affectatie plaats in een ander ambt dan het ambt waarin het personeelslid vast benoemd is;]
14° de lokale bestuursorganen : de in artikel 5, § 1,
2° en 3° , van het bijzonder decreet van 19 december 1988 bedoelde
bestuursorganen alsmede de in artikel 5, § 2, van hetzelfde bijzonder
decreet bedoelde bestuurslichamen;
[15°
contractueel personeelslid : personeelslid dat werd aangenomen met een
arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de
arbeidsovereenkomsten;
16° lokaal
comité : het inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden
bevoegde lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan;
17° vacature : elke volledige of onvolledige betrekking die,
ofwel definitief vacant is, ofwel tijdelijk vacant is, voor een periode van
tenminste tien werkdagen;
]
[
18° het Gemeenschapsonderwijs : het Gemeenschapsonderwijs
zoals bepaald in artikel 3 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998
betreffende het gemeenschapsonderwijs;
19°
gemeenschapsonderwijs : het gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 2
van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
20° Raad van het
Gemeenschapsonderwijs : de Raad van het Gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in
artikel 5 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
21° afgevaardigd
bestuurder : de afgevaardigd bestuurder van de Raad van het
Gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 5 van het bijzonder decreet van
14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;
22° scholengroep : de scholengroep zoals bedoeld in artikel 5,
§ 6 van het bijzonder decreet van14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
23° raad van bestuur :
de raad van bestuur van een scholengroep zoals bedoeld in artikel 5, § 5
van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
24° directeur : de
directeur van een school of een centrum voor leerlingenbegeleiding zoals
bedoeld in artikel 5, § 2 en artikel 16 van het bijzonder decreet van 14
juli 1998
[betreffende het gemeenschapsonderwijs, de
directeur van een leersteuncentrum]
[of van een onderwijsinternaat. En voor de
scholengemeenschapsinstellingen]
[ een directeur die de raad van bestuur heeft aangewezen als
directeur van de scholengemeenschapsinstelling;]
;
25° algemeen directeur : de algemeen directeur zoals bedoeld
in artikel 5, § 3 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende
het gemeenschapsonderwijs;
26° college van
directeurs : het college van directeurs zoals bedoeld in artikel 5, § 3
van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
27° instellingshoofd :
het hoofd van een instelling zoals bedoeld in artikel 2, § 1. Voor de
pedagogische begeleidingsdienst wijst de afgevaardigd bestuurder een
personeelslid van de pedagogische begeleidingsdienst als instellingshoofd aan;
28° scholengemeenschap : de
scholengemeenschap zoals bedoeld in
[artikel 3, 36°, van de codificatie betreffende
het secundair onderwijs]
[en de scholengemeenschap basisonderwijs zoals
bedoeld in artikel 3, 52bis , van het decreet van 25 februari 1997 betreffende
het basisonderwijs]
;
29°
vormingscentrum : de permanente ondersteuningscel voor de gefinancierde centra
voor leerlingenbegeleiding, zoals bedoeld
[in artikel 15 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding]
;
]
[30°
raadsman : een advocaat, een personeelslid van een instelling of wat de
werknemer betreft, een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie en wat
de werkgever betreft, een vertegenwoordiger van de Raad van het
Gemeenschapsonderwijs;]
[
31°
bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst : de instantie of
personen die de bevoegdheid op basis van de eigen interne regelgeving hebben,
of de instantie of personen die van het representatieve orgaan van de eredienst
of van het hoofd van de eredienst de bevoegdheid krijgen;
32° bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer
: de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap, vermeld in het
decreet
van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van
de levensbeschouwelijke vakken;
]
[
33°
module : een module zoals bedoeld in
artikel 24 van het
decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs;
34° opleiding : een opleiding, zoals
bedoeld in artikel 24 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs;
]
[35°
HBO5 : het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5 in het voltijds
secundair onderwijs
[...]
]
[36°
leraar : leraar in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en
in het secundair volwassenenonderwijs
[...]
;]
[
37° leeftijdsgrens : het einde van het schooljaar waarin een personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
]
[
38° het net :
- het gemeenschapsonderwijs : het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals bedoeld in
artikel 2
van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;
- het gesubsidieerd officieel onderwijs : het onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de Vlaamse Gemeenschap;
- het gesubsidieerd vrij onderwijs : het onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap;
]
[
39° leerkracht levensbeschouwelijk onderricht: de godsdienstleerkracht, de leermeester niet-confessionele zedenleer en de leraar niet-confessionele zedenleer;
40° MEDEX: de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Medische Expertise, cel Pensioenen;
41° preventieadviseur-arbeidsgeneesheer: de preventieadviseur deskundig in arbeidsgeneeskunde verbonden aan de externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk zoals bepaald in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk;
]
[
42°
[onderwijsinternaten: de onderwijsinternaten die erkend zijn overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten;]
.
]
[43° regionale ondersteuningscel: de netoverstijgende regionale ondersteuningscel of de regionale ondersteuningscel, vermeld in artikel 16 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.".]
[44° aanvangsbegeleiding: de structureel verankerde ondersteuning van een tijdelijk personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur. De aanvangsbegeleiding ondersteunt het tijdelijke personeelslid in het leren beheersen van zijn kerntaken, in het zichzelf verder leren ontwikkelen als persoon en professional en in het leren vinden van zijn weg in zijn instelling als werkplek en lerende organisatie.]
[45° een leersteuncentrum: een centrum als vermeld in artikel 20, §1, van
het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.]
[Voor de toepassing van dit decreet dienen de woorden "centrale
raad", "de lokale bestuursorganen" en "bestuur" gelezen te worden als : "het
bestuursorgaan of de bestuursorganen die ten aanzien van de instellingen de
bestuurshandelingen verrichten overeenkomstig de door of krachtens de wet, het
decreet en inzonderheid het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende
de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of het bijzonder decreet van 14
juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs toegewezen bevoegdheden."
]
[46° GI-afdeling: een entiteit als vermeld in artikel 2, 10°, van het decreet van 17 mei 2024 over het onderwijs in
de gemeenschapsinstellingen die ter uitvoering van het jeugddelinquentierecht zijn opgericht.]
Art. 4.
[ § 1. ]
Voor het berekenen van de dienstanciënniteit in het
[gemeenschapsonderwijs]
:
a)
[ bestaat het aantal dagen, gepresteerd als tijdelijk
aangesteld personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties, uit
al de kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken
activiteitsperiode, met inbegrip van alle vakantieperioden met uitzondering van
de zomervakantie, als ze in die activiteitsperiode vallen. Dat aantal wordt
vermenigvuldigd met 1,2.
In afwijking hiervan
bestaat voor het administratief personeel, de administratief medewerker van het
beleids- en ondersteunend personeel, de administratief medewerker van het
ondersteunend personeel en voor de personeelsleden van de CLB's
[en de semi-internaten]
het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk
aangesteld personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties, uit
al de kalenderdagen van het begin tot het einde van een ononderbroken
activiteitsperiode, met inbegrip van alle vakantieperioden. Dit aantal wordt
niet vermenigvuldigd met 1,2.
De dagen,
gepresteerd in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid in
een betrekking met volledige dienstprestaties, worden gerekend vanaf het begin
tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip
van alle vakantieperioden;
]
b) worden de dagen gepresteerd in een betrekking met onvolledige
dienstprestaties, die ten minste de helft bedraagt van het aantal uren vereist
voor de betrekking met volledige dienstprestaties, op dezelfde grond in
aanmerking genomen als de dagen gepresteerd in een betrekking met volledige
dienstprestaties. Het aantal dagen gepresteerd in een betrekking die niet de
helft bedraagt van het aantal uren, vereist voor een betrekking met volledige
dienstprestaties wordt met de helft verminderd;
c) mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende
betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen
dan het aantal dagen gepresteerd in een betrekking met volledige
dienstprestaties die tijdens dezelfde periode wordt
uitgeoefend;
d) vormen dertig dagen een
maand;
e) worden als diensten beschouwd de
diensten door het personeelslid in het Gemeenschapsonderwijs gepresteerd in de
stand dienstactiviteit alsook het verlof dat hem is toegekend overeenkomstig
artikel 77.
Eveneens als diensten worden beschouwd de perioden tijdens welke
het personeelslid zich in de administratieve stand van terbeschikkingstelling
bevindt
[zoals bepaald in artikel 82, a) en
b)]
;
f)
[komen de dagen gepresteerd in een ambt van
godsdienstleerkracht slechts in aanmerking voor de berekening van de
dienstanciënniteit in datzelfde ambt.
De
diensten die - zowel in het gemeenschaps- als in het gesubsideerd onderwijs -
gepresteerd werden tussen 1 september 1975 en 31 augustus 2001 in het ambt van
godsdienstleerkracht belast met islamitische godsdienst en die in aanmerking
komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, komen in
aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit in dat
ambt.
[De diensten die - zowel in het gemeenschaps- als in het gesubsidieerd onderwijs - gepresteerd werden tot en met 31 augustus 2013 in het ambt van godsdienstleerkracht belast met anglicaanse godsdienst en die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit in dat ambt.]
]
g) kan gedurende een schooljaar een
[dienstanciënniteit]
van
maximaal 360 dagen worden
verworven.
[h) tellen de kalenderdagen die gepresteerd zijn als tijdelijk personeelslid tussen 1 juli en 31 augustus in een
betrekking van het zomeraanbod, vermeld in artikel 130quater van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs, mee om de dienstanciënniteit te berekenen, vermeld in punt a), eerste lid.]
[§ 2. Voor de
berekening van de dienstanciënniteit komen de hiervoor bedoelde diensten
enkel in aanmerking indien ze gepresteerd werden in
hoofdambt.]
[
§ 3. De
regering bepaalt op welke wijze de volgende diensten mee in aanmerking worden
genomen voor het berekenen van de dienstanciënniteit in de centra voor
leerlingenbegeleiding in het gemeenschapsonderwijs :
1° contractueel personeelslid bij een PMS-centrum van het
gemeenschapsonderwijs;
2° contractueel
personeelslid bij een equipe voor medisch schooltoezicht;
3° klerk, gepresteerd vóór de overdracht naar
het gemeenschapsonderwijs en tijdens de wettelijke vooropzegperiode na de
overdracht
[...]
;
4°
gesubsidieerd contractueel personeelslid.
]
[§ 4. Voor de toepassing van hoofdstuk
III in het deeltijds kunstonderwijs worden de diensten, gepresteerd in het ambt
van studiemeester-opvoeder, ook beschouwd als zijnde gepresteerd in het ambt
van
[administratief medewerker]
.]
[Voor de toepassing van hoofdstuk III in het basisonderwijs en in het secundair onderwijs kan de raad van bestuur de diensten die een personeelslid gepresteerd heeft in een wervingsambt in het buitengewoon basis- of buitengewoon secundair onderwijs beschouwen als zijnde gepresteerd in een wervingsambt in het gewoon basisonderwijs of in het gewoon secundair onderwijs. De raad van bestuur kan hierbij voor een personeelslid diensten in aanmerking nemen ten belope van
[maximaal 290 dagen]
, berekend volgens paragraaf 1.]
[
§ 5.
[De prestaties die een personeelslid levert in een betrekking die wordt ingericht
op basis van artikel 154, §2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997,
artikel 251/1 of 332/1 van de Codex Secundair Onderwijs, artikel 48, §2, van het
decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, artikel
130ter van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs,
artikel 82 van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs, artikel 52, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun en artikel
43, §2, van het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten komen in
aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit volgens de bepalingen
van dit artikel.
]
]
Art. 5.
De nuttige ervaring is de
tijd doorgebracht in het onderwijs of de tijd gedurende welke een persoon, als
werknemer in een particuliere of openbare dienst of als zelfstandige een beroep
of een ambacht heeft uitgeoefend. Zij wordt aangetoond op de wijze bepaald door
de Vlaamse Regering. Zolang de Vlaamse Regering geen uitvoering heeft verleend
aan deze bepaling blijft de bestaande reglementering van kracht.
[
Art. 5bis.
Artikel 19, § 2 en § 3, van het
besluit van de Vlaamse regering van 7 oktober 1997 betreffende de nuttige
ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs, wordt
bekrachtigd met ingang van 1 september 1997.
]
HOOFDSTUK II. - Plichten
Art. 6.
[ De personeelsleden moeten
het belang behartigen van het gemeenschapsonderwijs en van de instelling waarin
zij tewerkgesteld zijn. Zij behartigen daarenboven het belang van de
leerlingen, de cursisten en de consultanten. ]
Art. 7.
De personeelsleden vervullen
de taken die hun worden opgedragen, persoonlijk en nauwgezet, met inachtneming
van de verplichtingen die hun door of krachtens de wet of het decreet of bij
dienstorder zijn opgelegd.
[De personeelsleden respecteren daarbij de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder.]
Art. 8.
De personeelsleden moeten
zich in hun dienstbetrekkingen en in hun omgang met de leerlingen, de ouders
van de leerlingen en het publiek op een correcte wijze gedragen.
De personeelsleden moeten alles vermijden dat het
vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de
waardigheid van hun functie in het onderwijs.
Het
is de personeelsleden verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs
buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig
ander voordeel aan te nemen.
Art. 9.
In de uitoefening van hun
ambt moeten de personeelsleden de neutraliteit in acht nemen en aan het
pedagogisch project van het
[gemeenschapsonderwijs]
gestalte geven. Zij
mogen daarenboven hun gezag niet aanwenden voor politieke of commerciële
doeleinden.
[De leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht]
moeten meewerken aan de realisatie van het
pedagogisch project van het Gemeenschapsonderwijs en het schoolwerkplan.
Art. 10.
Behoudens overmacht mogen de
personeelsleden de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder
voorafgaande toestemming van de rechtstreekse hiërarchische overheid.
Art. 11.
De personeelsleden zijn ertoe
gehouden het ambtsgeheim te bewaren.
[De personeelsleden van een CLB
[en een GI-afdeling]
zijn er daarnaast toe gehouden het beroepsgeheim te bewaren.]
Art. 12.
[ Onverminderd de toepassing van de strafwetten wordt iedere overtreding door een vastbenoemd personeelslid en door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor doorlopende duur van de in dit hoofdstuk vermelde bepalingen, al naar het geval, bestraft met een van de in artikel 61 bepaalde tuchtstraffen.
]
[HOOFDSTUK IIbis. -
Aansprakelijkheid]
[
Art.12bis.
§ 1. Dit artikel geldt
voor de personeelsleden vermeld in artikel 2, § 1,
[...]
.
§ 2. De raad van
bestuur -
[voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst]
de afgevaardigd bestuurder - sluit voor haar
personeelsleden een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand
af, zodat alle personeelsleden in het kader van de uitoefening van hun opdracht
verzekerd zijn als hun burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt of zij
gevat worden door een juridische
procedure.
Als de raad van
bestuur -
[voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst]
de afgevaardigd bestuurder - deze
verplichting niet naleeft, moet zij de kosten ten laste nemen die het
personeelslid ten gevolge van het ontbreken van voormelde verzekering zelf moet
dragen.
De polis van
voormelde verzekering moet vlot raadpleegbaar zijn voor de
personeelsleden.
Als een
personeelslid zelf, ten laste van een derde die niet de raad van bestuur of een
van haar leden is, een vordering tot schadevergoeding instelt voor fysieke of
materiële schade of de daaruit voortvloeiende morele schade opgelopen in
of ten gevolge van de uitoefening van zijn ambt, dan moet de raad van bestuur -
[voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst]
de afgevaardigd bestuurder - instaan voor de
juridische bijstand.
[De raad van bestuur bedoeld in deze paragraaf is deze waar het personeelslid in dienst is op het ogenblik dat de feiten zich voordoen die aanleiding geven tot de toepassing van deze paragraaf.]
]
[
Art. 12bis
[/1]
.
Ingeval het personeelslid bij de uitvoering
van zijn ambt de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel
aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.
Voor
lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan
toevallig voorkomt.
De werkgever kan de vergoedingen en de
schadeloosstellingen die hem krachtens dit artikel verschuldigd zijn en die na
de feiten met het personeelslid zijn overeengekomen of door de rechter
vastgesteld, op de wedde inhouden in de voorwaarden als bepaald bij artikel 23
van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der
werknemers.
]
[HOOFDSTUK IIter. - Bijstand]
[
Art. 12ter.
Een personeelslid kan zich in de
procedures, bepaald krachtens dit decreet, steeds laten bijstaan of
vertegenwoordigen door een raadsman.
]
[HOOFDSTUK IIquater . - Ter beschikking stellen van
personeelsleden ten behoeve van gebruikers]
[
Art. 12quater.
§ 1. Behoudens de krachtens decreet
bepaalde gevallen, kan een personeelslid niet ter beschikking worden gesteld
van derden die over deze personeelsleden enig gedeelte van het gezag uitoefenen
dat normaal aan de werkgever toekomt.
Geldt evenwel niet als
de uitoefening van een gezag in de zin van het eerste lid, het naleven door de
derde van de verplichtingen die op hem rusten inzake het welzijn op het werk,
alsook instructies die door de derde worden gegeven in uitvoering van een
contractuele of statutaire rechtsverhouding die hem met de werkgever verbindt,
inzonderheid in het kader van een vorm van samenwerking tussen scholen of een
scholengemeenschap.
§ 2. De rechtshandeling waarbij een
personeelslid in dienst wordt genomen om ter beschikking te worden gesteld van
een gebruiker in strijd met de bepaling van het eerste lid, is nietig vanaf het
begin der uitvoering van de tewerkstelling bij de
gebruiker.
]
[HOOFDSTUK IIquinquies. - Secundaire
arbeidsvoorwaarden]
[
Art. 12quinquies.
Dit hoofdstuk geldt voor
de personeelsleden vermeld in artikel 2, § 1, met uitzondering van het
personeel van de pedagogische
begeleidingsdiensten.
]
[
Art. 12sexies.
De raad van bestuur -
voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder - stelt aan haar
personeelsleden de middelen ter beschikking die zij nodig hebben om hun
opdracht uit te voeren.
Als
een personeelslid in het kader van zijn opdracht bovenop deze middelen extra
onkosten maakt, moet de raad van bestuur - voor het vormingscentrum de
afgevaardigd bestuurder - deze onkosten vergoeden op voorwaarde dat het
instellingshoofd van de instelling waar het personeelslid zijn opdracht
uitoefent aan het personeelslid vooraf toestemming heeft gegeven om die
onkosten te maken.
De
middelen waarvoor de kosten gedragen worden door de raad van bestuur en voor
het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder, blijven eigendom van de
scholengroep en voor het vormingscentrum van de Raad van het
Gemeenschapsonderwijs.
]
[
Art. 12septies.
§ 1. Personeelsleden die
in opdracht van de raad van bestuur - voor het vormingscentrum de afgevaardigd
bestuurder - verplaatsingen maken met hun eigen wagen, moto of bromfiets hebben
recht op de kilometervergoeding gelijk aan het bedrag dat jaarlijks bepaald
wordt in uitvoering van artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari
1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De raad van bestuur - voor
het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder - kan dit bedrag met maximum 10
% verminderen, op voorwaarde dat ze daarnaast een omniumverzekering heeft
afgesloten voor
dienstverplaatsingen.
Personeelsleden
die in opdracht van de raad van bestuur - voor het vormingscentrum de
afgevaardigd bestuurder - verplaatsingen maken met het openbaar vervoer
genieten, bij de inlevering van het vervoerbewijs, de volledige betaling van de
erop vermelde bedragen. De verplaatsingen per trein worden terugbetaald aan het
tarief van een standaardbiljet 2e klas.
§ 2.
[...]
§ 3. De bepalingen van
dit artikel gelden niet als de raad van bestuur - voor het vormingscentrum de
afgevaardigd bestuurder -een systeem van kilometervergoeding voor
dienstverplaatsingen hanteert, dat gunstiger is dan dit vermeld in paragraaf 1
en 2.
]
[HOOFDSTUK IIsexies. - Bescherming van het privéleven]
[
Art. 12octies.
Feiten uit het privéleven die geen weerslag hebben op de relatie tussen de leerling, cursist of consultant en het personeelslid, het schoolleven of op de werking van de centra kunnen geen aanleiding geven tot een maatregel vanwege de inrichtende macht.
]
[HOOFDSTUK IIsepties. - Auteursrechten]
[
Art. 12novies.
Het personeelslid dat in uitvoering van zijn aanstelling werken tot stand brengt die vallen binnen het toepassingsgebied van zijn ambt en opdracht, behoudt alle morele rechten op die werken en draagt zijn vermogensrechten over aan de inrichtende macht.
De vermogensrechten worden zonder specifieke vergoeding overgedragen, in hun meest volledige wettelijke omvang, voor alle gekende exploitatievormen en voor de volledige beschermingsduur van de werken. De inrichtende macht kan deze werken vrij naar eigen inzichten exploiteren en is niet verplicht tot exploitatie over te gaan.
Indien het werk in de toekomst geëxploiteerd wordt volgens exploitatievormen die momenteel onbekend zijn, zal het winstaandeel van het personeelslid gelijk zijn aan het winstaandeel dat volgens de marktvoorwaarden die gelden op het ogenblik van exploitatie, toegekend wordt aan auteurs die hun werk volgens dezelfde exploitatievormen in het gewone commerciële circuit uitgeven.
]
[Hoofdstuk IIocties. Flexibele werkregeling]
[
Art. 12decies.
Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2019/1158 van het Europees
Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en
mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad.
]
[
Art. 12undecies.
Een personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet om volgens de geldende regelgeving recht te
hebben op loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand, voor mantelzorg of voor palliatieve
zorgen, heeft, ongeacht of dat personeelslid die loopbaanonderbreking al of niet opneemt, het recht om voor een
aaneengesloten periode van maximaal twaalf maanden een flexibele werkregeling aan te vragen voor zorgdoeleinden.
Een flexibele werkregeling als vermeld in het eerste lid, is een aanpassing van het bestaande werkpatroon van het
personeelslid.
]
[
Art. 12duodecies.
Het personeelslid dat een flexibele werkregeling wil voor zorgdoeleinden als vermeld in
artikel 12undecies, bezorgt daarvoor een schriftelijke aanvraag aan de raad van bestuur minstens twee maanden vóór
de gewenste begindatum of, als het gaat om een aanvraag voor palliatieve zorgen, minstens twee weken vóór de
gewenste begindatum. De voormelde termijnen kunnen in onderling akkoord tussen de raad van bestuur en het
personeelslid worden ingekort. De voormelde aanvraag vermeldt de gewenste begin- en einddatum en het ingeroepen
zorgdoeleinde.
De raad van bestuur heeft het recht om een document of documenten te vragen om het zorgdoeleinde te staven
dat conform het eerste lid wordt ingeroepen.
]
[
Art. 12ter decies.
De raad van bestuur kan de aanvraag, vermeld in artikel 12duodecies, rekening houdend met de
behoeften van het personeelslid en de continuiteit van het onderwijs en de dienstverlening inwilligen, weigeren of een
gemotiveerd tegenvoorstel doen dat bestaat uit een andere flexibele werkregeling of een andere periode voor de
uitoefening van de flexibele werkregeling. Het uitstel van een flexibele werkregeling mag niet tot gevolg hebben dat
de flexibele werkregeling onmogelijk wordt.
De raad van bestuur bezorgt het personeelslid een schriftelijk antwoord binnen dertig dagen nadat de raad van
bestuur de voormelde aanvraag heeft ontvangen. Als de raad van bestuur weigert, deelt de raad van bestuur de
gemotiveerde weigeringsbeslissing schriftelijk mee aan het personeelslid.
Het uitblijven van een antwoord van de raad van bestuur of een niet of onvoldoende gemotiveerde
weigeringsbeslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord.
]
[
Art. 12quater decies.
Het personeelslid heeft het recht om na afloop van de flexibele werkregeling, vermeld in
artikel 12undecies, zijn oorspronkelijke werkpatroon te hervatten.
]
[
Art. 12quinquies decies.
De flexibele werkregeling, vermeld in artikel 12undecies, kan vervroegd worden stopgezet.
De raad van bestuur kan een opzeggingstermijn vastleggen voor de aanvraag van de stopzetting.
]
HOOFDSTUK III. -
[Wervingsambten]
Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 13.
De wervingsambten worden
uitgeoefend door personeelsleden die ofwel tijdelijk aangesteld ofwel vast
benoemd zijn. Zij worden toegewezen door werving volgens de hieronder bepaalde
regels.
Art. 14.
[Het personeelslid
ondertekent bij de eerste indiensttreding het pedagogisch project, de
gehechtheids- en de neutraliteitsverklaring van het gemeenschapsonderwijs.]
Art. 15.
De prioriteitswetten van
3 augustus 1919 en 27 mei 1947 zijn niet van toepassing op de wervingsambten.
Art. 16.
[...]
Afdeling II. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijke
personeelsleden
Art. 17.
[
§ 1. Om
als tijdelijk personeelslid te kunnen worden aangesteld moet het personeelslid
op het ogenblik van de aanstelling voldoen aan volgende voorwaarden :
1°
[onderdaan van een lidstaat van de
Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie is, behoudens door de
Vlaamse regering te verlenen vrijstelling;]
2°
[de burgerlijke en politieke rechten geniet, behoudens een
door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling die samengaat met de
vrijstelling bedoeld in 1°;]
3°
houder is van een bekwaamheidsbewijs zoals bedoeld in artikel 3, 6°;
4°
[voldoen aan de taalvereisten zoals
bepaald in de artikelen 17bis tot en met 17quinquies;]
5° van onberispelijk gedrag zijn, zoals dat blijkt
[uit een
uittreksel uit het strafregister]
dat
[niet langer dan een maand tevoren werd afgegeven]
;
6°
[...]
7° zich kandidaat hebben
gesteld op een wijze bepaald door het college van directeurs.
§ 2.
[In afwijking van paragraaf 1, 3°, kan een personeelslid ten voorlopigen titel
tijdelijk aangesteld worden op basis van een geldig ingediende aanvraag tot gelijkwaardigheid van zijn diploma bij het National Academic Recognition Information
Centre (NARIC).
De voorlopige tijdelijke aanstelling, vermeld in het eerste lid, is niet mogelijk
in een ambt dat of in een functie die ressorteert onder de bepalingen van de wet
betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10
mei 2015.
De voorlopige tijdelijke aanstelling, vermeld in het eerste lid, eindigt van
rechtswege en zonder vooropzeg conform artikel 23, eerste lid, i), vanaf het ogenblik dat het personeelslid op basis van de beslissing van NARIC geen gelijkwaardigheid toegekend krijgt die voldoet als bekwaamheidsbewijs voor een aanstelling
in dat ambt.
]
.
§ 3. Niemand
kan als tijdelijk aangesteld personeelslid worden aangesteld in strijd met de
reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens onstentenis van betrekking,
de reaffectatie en de wedertewerkstelling
[...]
.
§ 4. Bij
gebrek aan kandidaten kan de directeur of raad van bestuur al naar gelang het
geval afwijken van de in § 1, 7°, genoemde
verplichting.
§ 5.
[Onverminderd de bepalingen van dit decreet worden
[de leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht]
door de directeur geworven, op
voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst,
respectievelijk de bevoegde instantie van de niet-confessionele
zedenleer.]
§ 6. Een
tijdelijke aanstelling van een personeelslid dat houder is van een "ander
bekwaamheidsbewijs" is in duur beperkt tot het lopende
schooljaar.
]
[
Art. 17bis.
[Een personeelslid voldoet aan de
taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een
bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de
onderwijstaal.]
]
[
Art. 17ter.
§ 1. Een personeelslid dat niet in
het bezit is van een bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 17bis, moet met
betrekking tot de taalvereisten voor de onderwijstaal voldoen aan de bepalingen
van dit artikel.
§ 2. Een personeelslid dat behoort
[tot het bestuurs- en onderwijzend personeel, tot het leerondersteunend personeel]
of tot de pedagogische
begeleidingsdienst moet de onderwijstaal minstens beheersen op niveau C1 van
het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.
§ 3. Een personeelslid dat behoort
tot een andere personeelscategorie dan deze bedoeld in § 2 moet de
onderwijstaal minstens beheersen op niveau B2 van het Gemeenschappelijk
Europees Referentiekader voor Talen.
§ 4.
[In afwijking van paragraaf 2 moet een personeelslid dat aangesteld wordt in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en dat uitsluitend één of meer levende vreemde talen onderwijst, of belast is met een opdracht die uitsluitend in een vreemde taal wordt gegeven, zoals bedoeld in artikel 157/1 van de Codex Secundair Onderwijs en artikel 27/1 van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken, de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.]
[
In afwijking van het eerste lid moet een personeelslid dat een taal onderwijst
[in de opleiding Oekraïens richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2]
, Russisch richtgraad 1 en 2, Servisch-Kroatisch richtgraad 1 of Tsjechisch richtgraad 1 in het studiegebied Slavische Talen, in de opleiding Bulgaars richtgraad 1, Fins richtgraad 1, Grieks richtgraad 1 en 2 of Hongaars richtgraad 1 in het studiegebied Europese neventalen richtgraad 1 en 2 of in de opleiding Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2 of Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied Oosterse talen de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.]
]
[
Artikel 17quater
Indien de bestuurstaal niet dezelfde
taal is als de onderwijstaal, moet het personeelslid dat behoort tot een
selectie- of bevorderingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel, tot
de pedagogische begeleidingsdienst, tot het ambt van administratief medewerker
of een ambt van het administratief personeel de bestuurstaal beheersen op
niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.
Indien de bestuurstaal niet dezelfde taal is als de
onderwijstaal, moet het personeelslid dat niet bedoeld is in het eerste lid de
bestuurstaal beheersen op niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees
Referentiekader voor Talen.
[Een personeelslid voldoet aan de
taalvereisten voor de bestuurstaal als hij in het bezit is van een
bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de bestuurstaal aan een door de Vlaamse
Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde Nederlandstalige
onderwijsinstelling.]
]
[
Art. 17quinquies.
Een personeelslid dat de wettelijk of
decretaal verplichte tweede taal onderwijst, moet deze taal minstens beheersen
op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen voor
de vaardigheden op het vlak van lezen en schrijven, en op niveau B2 van het
Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen voor de vaardigheden op
het vlak van luisteren en spreken.
[Een personeelslid voldoet
aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal als
zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk
of decretaal verplichte tweede taal of indien het personeelslid in het bezit is
van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is om deze taal te mogen geven in het
secundair onderwijs.]
]
[
Art. 17sexies.
§ 1. Het personeelslid bewijst
[eveneens]
de in artikel 17ter tot en met artikel 17quinquies vereiste
taalkennis :
1° aan de hand van alle studiebewijzen van
door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs die
het door voormelde artikelen vereiste niveau van taalkennis
aantonen;
2° of aan de hand van alle studiebewijzen die
gelijkwaardig zijn met de in 1° vermelde studiebewijzen en die het door
voormelde artikelen vereiste niveau van taalkennis
aantonen;
3°
[of aan de hand van een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het personeelslid heeft behaald, op voorwaarde dat het getuigschrift, het certificaat of het attest het vereiste niveau van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen aantoont. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift, een certificaat of een attest dat behaald is via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.]
§ 2. Indien een directeur
moeilijkheden ondervindt om een kandidaat aan te werven die de vereiste
taalbekwaamheid bezit, kan hij een kandidaat aanwerven die niet over de
vereiste taalbekwaamheid beschikt. Op aanvraag kent de minister bevoegd voor
onderwijs aan deze kandidaat een tijdelijke afwijking toe die geldt voor een
termijn van 3 jaar, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanstelling in een
ambt in een personeelscategorie bedoeld in de artikelen 17ter tot en met
17quinquies.
Tijdens voormelde periode van 3 jaar komt het
personeelslid dat voormelde afwijking heeft verkregen, niet in aanmerking
[voor een vaste benoeming of voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur]
, tenzij het personeelslid voor het einde van deze periode aan de
voorwaarden inzake taalvereisten, bedoeld in artikel 17ter tot en met
17quinquies, voldoet.
[
[...]
]
]
Art. 18.
§ 1. Elke
aanstelling in een wervingsambt en elke wijziging ervan moeten schriftelijk
worden vastgesteld en ten minste vermelden :
1° de benaming en het adres van de instelling
[en de
scholengroep waartoe de instelling behoort]
;
2°
de identiteit van het personeelslid;
3° het
uit te oefenen ambt en de omvang van de betrekking.
Bovendien wordt in het geschrift vermeld of het gaat om een
aanstelling in een vacante of een niet-vacante betrekking en in dit laatste
geval desgevallend de naam van de titularis van de betrekking en, in voorkomend
geval, van het afwezige personeelslid dat hem tijdelijk vervangt.
§ 2. Bij
ontstentenis van een geschrift, wordt het personeelslid geacht aangesteld te
zijn voor het ambt, voor de opdracht en in de betrekking die het werkelijk
uitoefent.
Art. 19.
[...]
Art. 20.
[ § 1. De
tijdelijke aanstelling gebeurt door de directeur.
§ 2. In
afwijking van de bepaling van § 1 gebeurt de tijdelijke aanstelling
[...]
bij de scholengroep door de raad van bestuur, op voorstel
van het betrokken instellingshoofd.
§ 3. In
afwijking van de bepaling van § 1 gebeurt de tijdelijke aanstelling in het
vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd
bestuurder, op voorstel van het betrokken
instellingshoofd.
]
[
§ 4. Een tijdelijke aanstelling gebeurt in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking voor een bepaalde duur of voor een doorlopende duur.
]
[
Art. 20bis.
§ 1. Een tijdelijk personeelslid wordt altijd aangesteld voor bepaalde duur, tenzij het personeelslid voldoet aan artikel 21, 21bis, 100quater decies of 100quinquies decies.
Tijdens de tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft een tijdelijk personeelslid recht op aanvangsbegeleiding. Het tijdelijke personeelslid wordt tijdens de periode van aanvangsbegeleiding gecoacht en ondersteund. De duur en intensiteit van de aanvangsbegeleiding worden bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de eerste evaluator en opgenomen in een schriftelijke overeenkomst
[...]
. De schriftelijke overeenkomst wordt in onderling overleg tussen het personeelslid en de eerste evaluator tijdens de periode van de aanvangsbegeleiding aangepast als gevolg van nieuwe afspraken.
Over de algemene afspraken over de aanvangsbegeleiding wordt in het bevoegde lokaal comité onderhandeld door de raad van bestuur, door de afgevaardigd bestuurder in het geval van het vormingscentrum, of door de scholengemeenschap, als de instelling tot een scholengemeenschap behoort.
§ 2. Voor een vastbenoemd personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor bepaalde duur met toepassing van artikel 55bis of als gevolg van een reaffectatie of wedertewerkstelling, geldt de verplichting tot aanvangsbegeleiding, vermeld in paragraaf 1, niet.
]
Art. 21.
[
§ 1. Dit
artikel is van toepassing op de personeelsleden en de instellingen, met
uitzondering van deze van het
[basisonderwijs en het]
[...]
secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren.
§ 2.
[Een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur kan gebeuren in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking.]
[Een
personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit
personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.]
§ 3.
[Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld
in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen, waarvan 200 dagen effectief
gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen:
zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 70
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen, voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen waar het personeelslid de
dienstanciënniteit, vermeld in 1°, heeft verworven voor het betrokken ambt van de eerste evaluator een
positieve beoordeling gekregen hebben. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de
instelling of instellingen waar hij de in punt 1° vermelde voorwaarden bereikt geen beoordeling heeft
gekregen van de eerste evaluator, wordt die voorwaarde voor die instellingen of instellingen geacht
vervuld te zijn.
De eerste evaluator kan één van de volgende beoordelingen toekennen: een positieve beoordeling, een
beoordeling met werkpunten of een negatieve beoordeling.
Als de eerste evaluator oordeelt dat het personeelslid voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur te verwerven, kent hij een positieve beoordeling toe. Het tijdelijke personeelslid kan
de dienstanciënniteit die hij in de instelling heeft verworven, inroepen voor het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur als vermeld in het eerste lid.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven
en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag
op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de
aanvangsbegeleiding is afgelegd. De beoordeling met werkpunten heeft tot gevolg dat het tijdelijke
personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij deze
beoordeling heeft gekregen, nog niet kan inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid. Het personeelslid moet dan nog bijkomend 200 effectieve
dagen presteren, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging
door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens die bijkomende periode tot een
maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen, voor zover die dagen binnen de
aanstellingsperiode vallen. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten kan
verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met
werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft
doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het
personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad
van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen,
heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengroep recht op een nieuwe
tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling met werkpunten is toegekend.
Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van dit artikel
en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een
nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij
de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft
gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengroep. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid
in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de
beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid
tijdens die bijkomende periode moet volgen. Uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het tijdelijke
personeelslid de bijkomende 200 effectieve dagen heeft gepresteerd, moet hij van de eerste evaluator een nieuwe beoordeling krijgen. Dat kan slechts een positieve beoordeling of een negatieve beoordeling zijn. Als
het personeelslid van de eerste evaluator geen beoordeling krijgt, geldt dit als een positieve beoordeling.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en
het personeelslid een negatieve beoordeling geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin
die beslissing en de motivering worden opgenomen, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding
is afgelegd. De negatieve beoordeling heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die
hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij de negatieve beoordeling heeft gekregen, niet kan
inroepen om zich bij de raad van bestuur kandidaat te stellen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur in het ambt in kwestie, zoals bepaald in paragraaf 7. Het personeelslid dat niet akkoord
gaat met de negatieve beoordeling kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat
vervolgens na of de negatieve beoordeling redelijk en verantwoord is, rekening houdend met het traject van
aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de
negatieve beoordeling. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur
vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing
neemt.
Als een personeelslid dat van de eerste evaluator een negatieve beoordeling heeft gekregen voor de
prestaties die hij in een ambt in de instelling heeft verricht, het daaropvolgende schooljaar of later in de
instelling waar hij deze negatieve beoordeling heeft gekregen in het betrokken ambt een nieuwe tijdelijke
aanstelling van bepaalde duur krijgt, dan wordt de eerdere negatieve beoordeling omgezet in een beoordeling
met werkpunten. Het personeelslid moet dan in het betrokken ambt in de instelling bijkomend 200 effectieve
dagen presteren, onder de voorwaarden vermeld in het vierde en vijfde lid, voordat hij in aanmerking komt
voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Bij de nieuwe tijdelijke aanstelling van het
personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de motivering die de eerste evaluator in het verslag van
de negatieve beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het
personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of
de niet-confessionele zedenleer. Dat akkoord blijkt uit de ondertekening van dat deel van de beoordeling in
kwestie door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling. Daarbij
moet alleszins rekening gehouden worden met de volgende principes:
- een eerste evaluator kan aan een tijdelijk personeelslid dat gespreid over meerdere schooljaren in
eenzelfde ambt voor bepaalde duur is aangesteld in een of meer instellingen van de scholengroep
slechts twee maal een negatieve beoordeling of een beoordeling met werkpunten toekennen. Als het
personeelslid in een instelling van de scholengroep opnieuw tijdelijk wordt aangesteld voor
bepaalde duur in een ambt waarvoor hij eerder al twee negatieve beoordelingen heeft gekregen,
ofwel een beoordeling met werkpunten gevolgd door negatieve beoordeling heeft gekregen, ofwel
een negatieve beoordeling gevolgd door een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, dan kan
de eerste evaluator in een instelling van de scholengroep in dat ambt geen derde beoordeling meer
toekennen die een negatieve beoordeling is of die een beoordeling met werkpunten is. Als de eerste
evaluator van dit personeelslid van mening is dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor
een nieuwe of verdere tijdelijke aanstelling, dan kan hij dit enkel doen via een evaluatie met
eindconclusie onvoldoende, als vermeld in hoofdstuk VIIIter;
- als een tijdelijk personeelslid in hetzelfde ambt een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft in
meerdere instellingen van de scholengroep, dan tellen voor de toepassing van het hiervoor
vermelde principe alle negatieve beoordelingen en beoordelingen met werkpunten die in hetzelfde
schooljaar zijn toegekend samen als één beoordeling.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren en
waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling
heeft gekregen;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren en waar
het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft
gekregen.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, als vermeld in het eerste lid, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de
schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
]
§ 4. De
anciënniteit bedoeld
[in paragraaf 3 of artikel 100quater decies]
wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand
aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur laat gelden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in
afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties in één
of meer instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.
Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld
in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a , het aantal
gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd.
In afwijking van artikel 4, § 2, dient voor de vaststelling
van het recht bedoeld in
[in paragraaf 3 of artikel 100quater decies]
in
[het volwassenenonderwijs]
en het
deeltijds kunstonderwijs die dienstanciënniteit niet in hoofdambt
verworven te zijn.
§ 5.
[Het
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt
waarin de
[in paragraaf 3 of artikel 100quater decies]
bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het
personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs,
bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de
[in paragraaf 3 of artikel 100quater decies]
bedoelde anciënniteit verworven in een ambt
van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor
[opleidingen, modules
of]
alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
een vereist
bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel,
bezit.
Is de
[in paragraaf 3 of artikel 100quater decies]
bedoelde
anciënniteit verworven
[in een ambt van leraar voor een opleiding, een
module, een vak]
of een specialiteit waarvoor het personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
een
voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij
overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht
[voor dit ambt, die opleiding,
die module, dit vak]
of deze specialiteit en daarenboven ook
[voor
alle opleidingen, modules, vakken en specialiteiten]
waarvoor het
personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij
overgangsmaatregel, bezit.
]
[In afwijking van de bepalingen van deze paragraaf komt ook de dienstanciënniteit in aanmerking die een personeelslid in een ander ambt heeft verworven, als de raad van bestuur in het basis- of secundair onderwijs gebruikmaakt van artikel 4, § 4, tweede lid.
[Die dienstanciënniteit wordt berekend conform paragraaf 4, derde lid, van dit artikel en is voor deze toepassing beperkt tot
[maximaal 200 dagen]
dienstanciënniteit.]
]
§ 6. Een
personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt
wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft
gepresteerd in één of meer instellingen van de
scholengroep.
§ 7.
[Een
personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat wordt ontslagen
:
1° volgens artikel 24, kan de diensten die
het vóór het ontslag presteerde in alle instellingen van de
scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen, niet meer in aanmerking
nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quater decies]
;
2° volgens
artikel 73quaterdecies , kan de diensten die het vóór het ontslag
presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd ontslagen
niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals
bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quater decies]
, maar beperkt tot de diensten
die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd ontslagen. Het
personeelslid kan daarenboven de diensten die het gepresteerd heeft bij andere
instellingen van de scholengroep in het ambt waarvoor het werd ontslagen, niet
aanwenden om in de instelling of de pedagogische entiteit waar het werd
ontslagen het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te
roepen zoals bedoeld in
[in paragraaf 3 van dit artikel of artikel 100quater decies]
.
]
[Het personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat op het einde van het schooljaar een negatieve
beoordeling heeft gekregen, als vermeld in paragraaf 3, zesde lid, kan de diensten die hij tot dat ogenblik
presteerde in de instelling waar hij de negatieve beoordeling kreeg niet meer in aanmerking nemen voor de
berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit artikel of van artikel 100quater decies,
maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor hij de negatieve beoordeling
kreeg. Het personeelslid kan daarenboven de diensten die hij gepresteerd heeft bij andere instellingen van de
scholengroep in het ambt waarvoor hij een negatieve beoordeling kreeg, niet aanwenden om in de instelling
waar hij die negatieve beoordeling kreeg het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te
roepen, zoals bedoeld in paragraaf 3 of in artikel 100quater decies.]
[
§ 7bis. Een personeelslid dat
aangesteld is voor doorlopende duur en :
1°
[dat wordt
ontslagen of afgezet volgens artikel 61, 6° of 7°, kan de diensten die
het vóór het ontslag of de afzetting presteerde in alle
instellingen van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen of
afgezet, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de
anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quater decies]
;]
2° dat wordt ontslagen volgens artikel
73terdecies :
- kan de diensten die het vóór het
ontslag presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd
ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de
anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quater decies]
maar
beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd
ontslagen;
- verliest het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur enkel in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar
het werd ontslagen én beperkt tot het ambt waarin het werd
ontslagen;
- kan vanaf het ogenblik van het ontslag op basis
van diensten gepresteerd in een andere instelling van de scholengroep ook geen
recht meer laten gelden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in
de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd ontslagen, voor zover
het gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd
ontslagen;
3° een definitieve evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende" heeft gekregen in toepassing van artikel 73undecies, kan in
afwachting van een nieuwe evaluatie geen aanspraak maken op een uitbreiding van
zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar en het ambt waarvoor het de evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen.
§ 7ter. Een personeelslid dat vast
benoemd is en dat wordt
[ontslagen of afgezet]
:
1°
[volgens artikel 61, 6° of 7°, kan de
diensten die het vóór het ontslag of de afzetting presteerde in
alle instellingen van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen of
afgezet, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de
anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quater decies]
;]
2° volgens artikel 73terdecies, kan de
diensten die het vóór het ontslag presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen
voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quater decies]
van dit artikel maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het
ambt waarvoor het werd ontslagen. Vanaf het ogenblik van het ontslag kan het
personeelslid op basis van diensten gepresteerd in een andere instelling van de
scholengroep ook geen recht meer laten gelden op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd
ontslagen, voor zover het gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd
ontslagen.
§ 7quater. Als een personeelslid na
een ontslag volgens artikel 24
[of na een ontslag of afzetting volgens
artikel 61, 6° of 7°]
, opnieuw wordt aangeworven door de
scholengroep, kan hij slechts beroep doen op het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur als hij opnieuw de anciënniteit opbouwt
bedoeld
[in paragraaf 3 of artikel 100quater decies]
. Hij kan daarbij ook geen beroep doen op diensten die hij
[vóór het ontslag of de afzetting]
presteerde in andere
instellingen van de scholengroep.
Als een personeelslid na een
ontslag volgens artikel 73terdecies of artikel 73quaterdecies opnieuw wordt
aangeworven door de scholengroep in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
én in het ambt waarin hij werd ontslagen, kan hij voor het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten
die hij vóór het ontslag presteerde.
[Als een tijdelijk personeelslid na een negatieve beoordeling in een ambt volgens artikel 21, §3, zesde lid, of
artikel 21bis, §3, zesde lid, opnieuw wordt aangeworven in dat ambt in de instelling van de scholengroep
waar hij voor dat ambt een negatieve beoordeling heeft gekregen, kan hij voor het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij vóór de negatieve beoordeling
presteerde.]
]
§ 8.
[Een
personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat,
behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld
voor een voltijdse betrekking.]
§ 9. Wanneer
de directeur over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang
betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
§ 10.
[Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep een
betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde
volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing:
1° in instellingen van dezelfde scholengroep, die niet tot een scholengemeenschap behoren en waar het
personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen;
2° in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.
]
§ 11.
Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een
arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij
kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de
geldende regels vervangen worden.
§ 12.
Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en op straffe van
verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat
zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die
betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.
Die bepaling is niet van toepassing op de
personeelsleden die binnen de scholengroep, een niet-voltijdse betrekking
uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.
De
toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische
opsplitsing van de te begeven opdracht.
§ 13. Indien
een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage
van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de
aanstelling betwist.
§ 14. De
directeur moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het
personeelslid.
[...]
§ 15.
[...]
§ 16. Voor
de toepassing van dit artikel worden ten aanzien van de personeelsleden van het
vormingscentrum, de bevoegdheden van de directeur van het CLB uitgeoefend door
de afgevaardigd bestuurder.
§ 17.
[Een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur in een CLB, kan met behoud van zijn recht op die tijdelijke aanstelling van doorlopende duur tijdelijk worden tewerkgesteld in het vormingscentrum of in een regionale ondersteuningscel.]
]
[
Art. 21bis.
[
§ 1. Dit artikel is van toepassing
op de personeelsleden en de instellingen van het
[basisonderwijs en
het]
[...]
secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap
behoren.
§ 2.
[Een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur kan gebeuren in een vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking.]
[Een personeelslid kan slechts
voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de
bepalingen van dit artikel.]
§ 3.
[Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld
in paragraaf 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 290 dagen, waarvan 200 dagen effectief
gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen:
zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 70
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° uiterlijk op 30 juni van het schooljaar in de instelling of instellingen waar het personeelslid de
dienstanciënniteit, vermeld in punt 1°, heeft verworven voor het betrokken ambt van de eerste evaluator
een positieve beoordeling gekregen hebben. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar
in de instelling of instellingen waar hij de in punt 1° vermelde voorwaarden bereikt geen beoordeling
heeft gekregen van de eerste evaluator, wordt die voorwaarde voor die instellingen of instellingen geacht
vervuld te zijn.
De eerste evaluator kan één van de volgende beoordelingen toekennen: een positieve beoordeling, een
beoordeling met werkpunten of een negatieve beoordeling.
Als de eerste evaluator oordeelt dat het personeelslid voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur te verwerven, kent hij een positieve beoordeling toe. Het tijdelijke personeelslid kan
de dienstanciënniteit die hij in de instelling heeft verworven, inroepen voor het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven
en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag
op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de
aanvangsbegeleiding werd afgelegd. De beoordeling met werkpunten heeft tot gevolg dat het tijdelijke
personeelslid de dienstanciënniteit die hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij deze
beoordeling heeft gekregen, nog niet kan inroepen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur, als vermeld in het eerste lid. Het personeelslid moet dan nog bijkomend 200 effectieve
dagen presteren, voordat hij in aanmerking komt voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging
door een beroepsziekte en/ of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een
maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de
aanstellingsperiode vallen. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten kan
verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met
werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft
doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het
personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad
van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen,
heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de scholengemeenschap recht op een nieuwe
tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de beoordeling met werkpunten is toegekend.
Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in toepassing van dit artikel
en van artikel 21 een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe
tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de
beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd
in een of meer instellingen van de scholengemeenschap. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in
het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling
heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens die
bijkomende periode moet volgen. Uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het tijdelijke personeelslid de
bijkomende 200 effectieve dagen heeft gepresteerd, moet hij van de eerste evaluator een nieuwe beoordeling
krijgen. Dat kan slechts een positieve beoordeling of een negatieve beoordeling zijn. Als het personeelslid van
de eerste evaluator geen beoordeling krijgt, geldt dit als een positieve beoordeling.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en
het personeelslid een negatieve beoordeling geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin
die beslissing en de motivering worden opgenomen, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding
is afgelegd. De negatieve beoordeling heeft tot gevolg dat het tijdelijke personeelslid de dienstanciënniteit die
hij in het ambt heeft verworven in de instelling waar hij de negatieve beoordeling heeft gekregen niet kan
inroepen om zich bij de raad van bestuur kandidaat te stellen voor het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur in het ambt in kwestie, zoals bepaald in paragraaf 7. Het personeelslid dat niet akkoord
gaat met de negatieve beoordeling kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat
vervolgens na of de negatieve beoordeling redelijk en verantwoord is, rekening houdend met het traject van
aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de
negatieve beoordeling. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur
vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing
neemt.
Als een personeelslid dat van de eerste evaluator een negatieve beoordeling heeft gekregen voor de
prestaties die hij in een ambt in de instelling heeft verricht, het daaropvolgende schooljaar of later in de
instelling waar hij deze negatieve beoordeling heeft gekregen in het betrokken ambt een nieuwe tijdelijke
aanstelling van bepaalde duur krijgt, dan wordt de eerdere negatieve beoordeling omgezet in een beoordeling
met werkpunten. Het personeelslid moet dan in het betrokken ambt in de instelling bijkomend 200 effectieve
dagen presteren, onder de voorwaarden, vermeld in het vierde en vijfde lid, voordat hij in aanmerking komt
voor het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Bij de nieuwe tijdelijke aanstelling van het
personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de motivering die de eerste evaluator in het verslag van
de negatieve beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het
personeelslid tijdens die bijkomende periode moet volgen.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of
de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken
beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling. Daarbij
moet alleszins rekening gehouden worden met de volgende principes:
- een eerste evaluator kan aan een tijdelijk personeelslid dat gespreid over meerdere schooljaren in
eenzelfde ambt voor bepaalde duur is aangesteld in een of meer instellingen van de scholengroep
slechts twee maal een negatieve beoordeling of een beoordeling met werkpunten toekennen. Als het
personeelslid in een instelling van de scholengroep opnieuw tijdelijk wordt aangesteld voor
bepaalde duur in een ambt waarvoor hij eerder al twee negatieve beoordelingen heeft gekregen,
ofwel een beoordeling met werkpunten gevolgd door negatieve beoordeling heeft gekregen, ofwel
een negatieve beoordeling gevolgd door een beoordeling met werkpunten heeft gekregen, dan kan
de eerste evaluator in een instelling van de scholengroep in dat ambt geen derde beoordeling meer
toekennen die een negatieve beoordeling is of die een beoordeling met werkpunten is. Als de eerste
evaluator van dit personeelslid van mening is dat het personeelslid niet in aanmerking komt voor
een nieuwe of verdere tijdelijke aanstelling, dan kan hij dit enkel doen via een evaluatie met
eindconclusie onvoldoende, als vermeld in hoofdstuk VIIIter;
- als een tijdelijk personeelslid in hetzelfde ambt een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur heeft in
meerdere instellingen van de scholengroep, dan tellen voor de toepassing van het hiervoor
vermelde principe alle negatieve beoordelingen en beoordelingen met werkpunten die in hetzelfde
schooljaar zijn toegekend samen als één beoordeling.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net en waar het
personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft
gekregen;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep en waar het
personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft
gekregen;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren en
waar het personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling
heeft gekregen.
Om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, als vermeld in het eerste lid, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de
schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
]
§ 4.
[De anciënniteit bedoeld
[in paragraaf 3 of artikel 100quinquies decies]
wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin
het personeelslid zijn recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
laat gelden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de
anciënniteit in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties
:
- in één of meer instellingen die sinds de
oprichting van de scholengemeenschap tot die scholengemeenschap
behoren;
- in één of meer instellingen van het
basisonderwijs die vanaf 1 september 2005 behoren tot dezelfde
scholengemeenschap;
- in één of meer instellingen
die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.
Voor
het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking
van artikel 4, § 1, a , het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2
vermenigvuldigd.
]
§ 5.
[Het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de
[in paragraaf 3 of artikel 100quinquies decies]
bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
het vereiste
bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke
bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de
[in paragraaf 3 of artikel 100quinquies decies]
bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit
recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het
personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij
overgangsmaatregel, bezit.
Is de
[in paragraaf 3 of artikel 100quinquies decies]
bedoelde
anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een
specialiteit waarvoor het personeelslid
[uiterlijk op 1 september van het schooljaar waarin hij het recht wil laten gelden]
een voldoende geacht
bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit,
dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven
ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist
bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel,
bezit.
]
[In afwijking van de bepalingen van deze paragraaf komt ook de dienstancienniteit in aanmerking die een personeelslid in een ander ambt heeft verworven, als de raad van bestuur gebruikmaakt van artikel 4, § 4, tweede lid. Die dienstancienniteit wordt berekend conform paragraaf 4, laatste lid, van dit artikel en is voor deze toepassing beperkt tot
[maximaal 200 dagen]
dienstancienniteit.]
§ 6. Een personeelslid dat krachtens
§ 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf
opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één
of meer instellingen van de scholengemeenschap.
§ 7.
[Een personeelslid dat
aangesteld is voor bepaalde duur en dat wordt ontslagen
:
1°
[volgens artikel 24 of volgens artikel 25 van het
decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs]
, kan de
diensten die het vóór het ontslag presteerde in alle instellingen
van de scholengemeenschap en van de scholengroep in het ambt waarin het werd
ontslagen, niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de
anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies]
;
2°
[volgens artikel 73quaterdecies of volgens
artikel 47quaterdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs]
, kan de diensten die het vóór
het ontslag presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het
werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de
anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies]
maar
beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd
ontslagen. Het personeelslid kan daarenboven de diensten die het gepresteerd
heeft bij andere instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep
in het ambt waarvoor het werd ontslagen, niet aanwenden om in de instelling of
de pedagogische entiteit waar het werd ontslagen het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur in te roepen zoals bedoeld
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies]
.
]
[Het personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur en dat op het einde van het schooljaar een negatieve
beoordeling heeft gekregen, als vermeld in paragraaf 3, zesde lid, kan de diensten die hij tot dat ogenblik
presteerde in de instelling waar hij de negatieve beoordeling kreeg niet meer in aanmerking nemen voor de
berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit artikel of van artikel 100quinquies
decies, maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het ambt waarvoor hij de negatieve
beoordeling kreeg. Het personeelslid kan daarenboven de diensten die hij gepresteerd heeft bij andere
instellingen van de scholengemeenschap en van de scholengroep in het ambt waarvoor hij een negatieve
beoordeling kreeg, niet aanwenden om in de instelling waar hij die negatieve beoordeling kreeg het recht op
een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in te roepen, zoals bedoeld in paragraaf 3 of in artikel
100quinquies decies.]
[
§ 7bis. Een personeelslid dat
aangesteld is voor doorlopende duur en :
1°
[dat wordt
ontslagen of afgezet volgens artikel 61, 6° of 7°, of volgens artikel
64, 6° of 7°, van het decreet Rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs, kan de diensten die het vóór het ontslag
of de afzetting presteerde in alle instellingen van de scholengemeenschap en
van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen of afgezet, niet meer
in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld
in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies]
;]
2° dat
wordt ontslagen
[artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het
decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs]
:
- kan de diensten die het vóór het ontslag
presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd ontslagen
niet meer in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals
bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies]
maar beperkt tot de diensten die
gepresteerd werden in het ambt waarvoor het werd ontslagen;
-
verliest het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur enkel in
de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd ontslagen én
beperkt tot het ambt waarin het werd ontslagen;
- kan vanaf het
ogenblik van het ontslag op basis van diensten gepresteerd in een andere
instelling van de scholengemeenschap en van de scholengroep ook geen recht meer
laten gelden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de
instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd ontslagen, voor zover het
gaat om een aanstelling in het ambt waarin het werd
ontslagen;
3° een definitieve evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende" heeft gekregen in toepassing van artikel 73undecies, kan in
afwachting van een nieuwe evaluatie geen aanspraak maken op een uitbreiding van
zijn recht op tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar en het ambt waarvoor het de evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" heeft gekregen.
§ 7ter. Een personeelslid dat vast
benoemd is en dat wordt ontslagen
[of afgezet]
:
1°
[volgens artikel 61, 6° of 7°, of volgens
artikel 64, 6° of 7°, van het decreet Rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs, kan de diensten die het vóór het ontslag
of de afzetting presteerde in alle instellingen van de scholengemeenschap en
van de scholengroep in het ambt waarin het werd ontslagen of afgezet, niet meer
in aanmerking nemen voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld
in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies]
;]
2°
[artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het decreet
rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs]
, kan de
diensten die het vóór het ontslag presteerde in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd ontslagen niet meer in aanmerking nemen
voor de berekening van de anciënniteit zoals bedoeld in
[paragraaf 3 en 4 van dit artikel of artikel 100quinquies decies]
maar beperkt tot de diensten die gepresteerd werden in het
ambt waarvoor het werd ontslagen. Vanaf het ogenblik van het ontslag kan het
personeelslid op basis van diensten gepresteerd in een andere instelling van de
scholengemeenschap en van de scholengroep ook geen recht meer laten gelden op
een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
waar het werd ontslagen, voor zover het gaat om een
aanstelling in het ambt waarin het werd ontslagen.
§ 7quater. Als een personeelslid na
een ontslag volgens artikel 24
[of na een ontslag of afzetting volgens
artikel 61, 6° of 7°]
, opnieuw wordt aangesteld in een
instelling van de scholengemeenschap, kan hij slechts beroep doen op het recht
op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur als hij opnieuw de
anciënniteit opbouwt bedoeld
[in paragraaf 3 of artikel 100quinquies decies]
. Hij kan daarbij ook geen beroep
doen op diensten die hij
[vóór het ontslag of de
afzetting]
presteerde in andere instellingen van de scholengemeenschap
en van de scholengroep.
Als een personeelslid na een ontslag
volgens artikel 73terdecies of artikel 73quaterdecies opnieuw wordt aangeworven
in de instelling of
[de
pedagogische entiteit, vermeld in artikel 73septies, §2,]
én in het ambt waarin hij
werd ontslagen, kan hij voor het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij vóór
het ontslag presteerde.
[Als een tijdelijk personeelslid na een negatieve beoordeling in een ambt volgens artikel 21, §3, zesde lid, of
artikel 21bis, §3, zesde lid, opnieuw wordt aangeworven in dat ambt in de instelling van de scholengroep
waar hij voor dat ambt een negatieve beoordeling heeft gekregen, kan hij voor het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur opnieuw beroep doen op de diensten die hij vóór de negatieve beoordeling
presteerde.]
]
§ 8.
[Een personeelslid kan het
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke
vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds
als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse
betrekking.]
§ 9. Wanneer de directeur over
verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die
definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
§ 10.
[Vastbenoemde personeelsleden die in een of meer instellingen van de scholengemeenschap een
betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde
volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing:
1° in instellingen van dezelfde scholengemeenschap en waar het personeelslid van de eerste evaluator een
positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen;
2° in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep en waar het personeelslid
van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen;
3° in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren en waar het
personeelslid van de eerste evaluator een positieve beoordeling of geen beoordeling heeft gekregen.
]
§ 11. Personeelsleden met recht op
een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet
effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of
moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld
worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen
worden.
§ 12. Behoudens andersluidende
overeenkomst met de directeur en op straffe van verlies van zijn recht op de
aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel
aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.
Die bepaling is niet
van toepassing op de personeelsleden die binnen de scholengemeenschap een
niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.
De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot
onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven
opdracht.
§ 13. Indien een personeelslid met
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een
ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage van de administratieve
documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist.
§ 14. De directeur moet de
beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds
schriftelijk motiveren en meedelen aan het
personeelslid.
[...]
§ 15.
[Als een scholengemeenschap bestaat uit instellingen van meerdere inrichtende machten, wisselen die inrichtende machten binnen de scholengemeenschap met betrekking tot de tijdelijke personeelsleden die voor bepaalde duur zijn aangesteld de gegevens uit die relevant zijn voor het naleven van de rechten en verplichtingen die in dit artikel opgenomen zijn. Het gaat daarbij om volgende gegevens van een personeelslid:
1° de identificatiegegevens;
2° de opdracht(en) en betrekking(en);
3° de dienstanciënniteit;
4° de school en het schoolbestuur;
5° verslagen van functionerings- of evaluatiegesprekken;
6° verslagen in functie van de beoordeling.
Verslagen over de beoordeling, functionerings- of evaluatiegesprekken worden alleen uitgewisseld tussen die instellingen van de scholengemeenschap waar het personeelslid diensten presteert.
De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om specifieke bepalingen uit te werken omtrent de opslagperioden en de verwerkingsactiviteiten en procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een behoorlijke transparante verwerking.
]
]
]
[
Art. 21ter.
[...]
]
Art. 22.
[...]
Art. 23.
[
Een tijdelijke
aanstelling in een wervingsambt eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg voor
het geheel of een deel van de opdracht :
a) bij
de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat
hem tijdelijk vervangt;
b) op het ogenblik dat de
betrekking van het tijdelijk aangesteld personeelslid geheel of gedeeltelijk
wordt toegewezen aan een ander personeelslid :
-
door toepassing van de reglementering op de terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling;
- door een nieuwe affectatie of mutatie;
- door vaste benoeming;
-
[door toepassing van artikel
55duodecies;]
-
[door toepassing van
artikel 48, 49, § 2, 52, 53 of 73sexiesdecies, § 3;]
c) op het ogenblik dat het tijdelijk
personeelslid vast wordt benoemd in deze betrekking;
d)
[ ...]
e) uiterlijk op het
einde van het schooljaar of de leergang waarvoor de aanstelling werd gedaan,
onverminderd de toepassing van de reglementering inzake reaffectatie en
wedertewerkstelling. Deze bepaling is eveneens van toepassing ten aanzien van
de personeelsleden die werden aangeworven overeenkomstig de voorheen bestaande
rechtspositieregeling.
[Ze is evenwel niet van toepassing op de
personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende
duur;]
f)
[bij het bereiken van de leeftijdsgrens;]
g)
[overeenkomstig artikel 24 voor personeelsleden die aangesteld zijn voor
bepaalde duur;]
h) door afschaffing van de
betrekking;
i) voor de personeelsleden die niet
voldoen aan de voorwaarden van artikel 17;
j)
[voor de personeelsleden die werden aangesteld met miskenning van de in
artikel 21 of 21bis bedoelde voorrangsregels;]
k) op het ogenblik dat wordt vastgesteld dat de betrekking buiten
de reglementaire normen werd opgericht;
[
l) bij de definitieve pensionering;
m) bij het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van dit artikel.
]
]
[
In afwijking van punt f) eindigt de aanstelling van een personeelslid niet na het bereiken van de leeftijdsgrens als het betrokken personeelslid en zijn inrichtende macht overeenkomen de aanstelling te verlengen.
Dergelijke verlenging kan slechts onder volgende voorwaarden :
1° de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;
2° in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in 'hetzelfde ambt' zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.
]
[Om
tegemoet te komen aan een tekort op de arbeidsmarkt kan de Vlaamse Regering de
voorwaarden bepalen waaronder een definitief gepensioneerde na de
leeftijdsgrens bedoeld onder f) als tijdelijk personeelslid in een wervingsambt
kan worden aangesteld. Deze aanstelling gebeurt met behoud van de toepassing
van de bepalingen van dit decreet. Het personeelslid wordt aangesteld voor een
bepaalde duur en verwerft geen recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur.]
[De directeur of in voorkomend geval de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder moet de beëindiging van
een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.]
Art. 24.
[
Elk personeelslid dat
tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur kan, zonder opzegging, om dringende
redenen worden ontslagen.
Onder dringende redenen
wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de tijdelijke
aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende
redenen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden
gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie
werkdagen bekend is aan het instellingshoofd.
Alleen de dringende redenen waarvan kennis is gegeven bij een ter
post aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen
worden aangewend ter rechtvaardiging van het ontslag. Het ontslag om dringende
redenen wordt gegeven :
- door de
directeur;
- door de raad van bestuur voor het
personeelslid aangesteld bij de scholengroep
[...]
;
- door de afgevaardigd
bestuurder voor het personeelslid aangesteld in het vormingscentrum of de
pedagogische begeleidingsdienst.
[
[
[Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen vanaf de dag nadat
de post de schriftelijke mededeling van
[de motieven van het
ontslag om dringende redenen, vermeld in het derde lid,]
voor het eerst heeft aangeboden, beroep
aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 71.]
[Als de laatste dag van de voormelde termijn een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd
tot de eerstvolgende werkdag.]
[Als het personeelslid de mededeling met de
motieven van het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen,]
wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De raad van bestuur - en voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder - moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven wordt, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 59. Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is.]
Het ontslag
om dringende redenen is definitief ofwel na het verstrijken van de
beroepstermijn, ofwel nadat de kamer van beroep een definitieve beslissing
heeft genomen.
De Vlaamse Regering bepaalt de
nadere regelen van de beroepsprocedure en waarborgt de rechten van verdediging
van de betrokken personeelsleden. De kamer van beroep doet in laatste aanleg
uitspraak over het beroep.
]
]
Art. 25.
[Een personeelslid dat
tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur kan zijn ambt neerleggen met
inachtneming van een opzeggingstermijn van zeven kalenderdagen. Het
instellingshoofd kan met een kortere termijn instemmen. Die instemming blijkt
uit een geschrift; het vermeldt de datum van ambtsneerlegging en wordt door
beide partijen ondertekend.]
Art. 26 en 27.
[...]
Afdeling III. - Vacantverklaring met het oog op
mutatie en vaste benoeming
Art. 28.
[
§ 1.
[De raad van bestuur - voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder - verklaart jaarlijks alle vacante betrekkingen vacant met het oog op een vaste benoeming op 1 januari van het lopende schooljaar. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen omvat :
1° alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling of instellingen op 15 oktober van dat schooljaar;
2° de betrekkingen die in de periode van 15 oktober tot en met 1 januari van dat schooljaar vacant zullen worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis. De raad van bestuur kan deze betrekkingen vacant verklaren;
3° de betrekking van een vastbenoemd personeelslid dat uiterlijk op 15 oktober van dat schooljaar in toepassing van artikel V.75, § 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Op het ogenblik van deze terbeschikkingstelling wordt de betrekking waar het personeelslid titularis van is een vacante betrekking;
4° het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 oktober van dat schooljaar een verlof wegens verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar geniet als vermeld in artikel 5, § 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties;
5° het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 oktober van dat schooljaar een gedeeltelijke loopbaan-onderbreking vanaf de leeftijd van 50 of 55 jaar geniet als vermeld in artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 betreffende de loopbaanonderbreking van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.
[
6° de betrekking of het deel van de betrekking in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend
personeel van een vastbenoemd personeelslid waarvoor dat personeelslid op 15 oktober van dat schooljaar
voor een volledig schooljaar afwezig is omwille van een of meer van volgende verlofstelsels:
a) verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;
b) verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet;
c) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 29 van het koninklijk besluit van
15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969
tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuursen onderwijzend personeel, van het
opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunsten normaalonderwijs van de Staat, alsmede der
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is
met het toezicht op deze inrichtingen;
d) verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de
Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een
ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschapsof gewestregering, van een lid van de
Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene
beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door
personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;
e) verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van
19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten
behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen en of de
gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die
groepen;
f) politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36 bis van het decreet van 28 april 1993
betreffende het onderwijs IV;
g) verlof toegekend aan personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals
bepaald in artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van
artikel 160 van het van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van
de leden van het bestuursen onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel der inrichtingen voor het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunsten normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze
inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze
inrichtingen;
h) verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse
Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties;
i) afwezigheid voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de
Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde
prestaties.
]
[
[In afwijking van het eerste lid bepaalt de raad van bestuur afzonderlijk
voor haar centra voor volwassenenonderwijs, voor haar academies voor deeltijds
kunstonderwijs en voor haar leersteuncentra of leersteuncentra als vermeld in artikel
20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun, jaarlijks op basis van een beleidsplan
en na onderhandelingen in het bevoegde lokaal comité welke vacante betrekkingen
hij vacant verklaart in respectievelijk de centra voor volwassenenonderwijs, de academies voor deeltijds kunstonderwijs en de leersteuncentra of leersteuncentra als
vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.]
]
De raad van bestuur moet de vacante betrekkingen waarover in het bevoegde lokaal comité geen akkoord wordt bereikt vacant verklaren als het gaat om vacante betrekkingen die gedurende de drie aan het betrokken schooljaar voorafgaande schooljaren ook vacant waren. De raad van bestuur moet alleszins jaarlijks de betrekkingen, vermeld in
[het eerste lid, 4°, 5° en
6°]
, vacant verklaren.
]
§ 2.
[De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt
[elk schooljaar voor 15 november]
openbaar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend.]
§ 3. De Vlaamse Regering kan voor de categorieën van
personeelsleden die ze aanwijst, de vaste benoeming afhankelijk maken van een
onderwijsopdracht waarvan zij het minimum bepaalt. Bij de vaststelling van deze
categorieën zal de Vlaamse Regering zich inzonderheid laten leiden door de
situatie op de arbeidsmarkt, door het aantal wegens ontstentenis van betrekking
in deze categorie ter beschikking gestelde vastbenoemde personeelsleden en de
specifieke kenmerken van sommige ambten, vakken, specialiteiten, opleidingen of
modules.
]
[
Art. 28bis.
[...]
]
[
Art. 28ter.
[...]
]
Art. 29.
[ Een betrekking die deel uitmaakt van een instelling, afdeling, vestigingsplaats,
[...]
graad, opleidingsvorm of andere onderverdeling die ingevolge de toepassing van rationalisatie in afbouw is, komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of voor een benoeming in vast verband. In deze betrekking kan ook geen mutatie of een nieuwe affectatie plaatsvinden.
]
[
Art. 29bis.
[...]
]
Afdeling IV. - Mutatie
Art. 30.
[...]
Art. 31.
[
§ 1. Een
personeelslid kan binnen dezelfde scholengroep
[mits zijn akkoord]
een nieuwe
affectatie krijgen in een vacante betrekking van het ambt waarin het vast
benoemd is, voor zover die betrekking, krachtens de reglementering ter zake,
niet door reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een
personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking werd
gesteld.
[Dat akkoord]
is niet vereist wanneer de nieuwe affectatie geschiedt
binnen een pedagogische entiteit die bestaat uit enerzijds één
instelling met een eerste graad en anderzijds uit één instelling
met een tweede en derde
[graad en eventueel het HBO5]
van het secundair
onderwijs, die behoort tot dezelfde inrichtende macht en die in hetzelfde
gebouwencomplex is gelegen. De criteria en modaliteiten van deze affectatie
worden onderhandeld in het bevoegde
onderhandelingscomité.
Een personeelslid
kan, op zijn verzoek, worden gemuteerd in een
[vacante betrekking]
,
voorzover die betrekking, krachtens de reglementering ter zake, niet door
reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een
personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking werd
gesteld.
De betrekking kan bij wijze van
affectatie of mutatie worden toegewezen aan het personeelslid dat in die
betrekking werd gereaffecteerd.
§ 2.
[Voor
de affectatie of mutatie van
[een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht]
is de instemming vereist van de bevoegde instantie
van de betrokken godsdienst, respectievelijk de bevoegde instantie van de
niet-confessionele zedenleer.]
]
[
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst of in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer.
In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst of in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer.
In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer.
]
[
§ 4bis. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt in het buitengewoon basisonderwijs of in het buitengewoon secundair onderwijs, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in een wervingsambt in het gewoon basisonderwijs of in het gewoon secundair onderwijs, op voorwaarde dat het personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor dat ambt.
In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in een wervingsambt in het buitengewoon basisonderwijs of in het buitengewoon secundair onderwijs, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in een wervingsambt in het gewoon basisonderwijs of in het gewoon secundair onderwijs, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor dat ambt.
]
[
§ 5.
[...]
§ 6.
[...]
§ 7.
[...]
]
[§ 8. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2023 vastbenoemd is in een ambt in een internaat buitengewoon onderwijs als vermeld in deel III, hoofdstuk 4,
afdeling 1, onderafdeling 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, of een
internaat met permanente openstelling als vermeld in deel III, hoofdstuk 6, van dezelfde codificatie, of een tehuis als
vermeld in artikel III.37 van dezelfde codificatie, mits zijn akkoord, op 1 september 2023 een nieuwe affectatie toewijzen
in een vacante betrekking in een wervingsambt in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs, in het gewoon of
buitengewoon secundair onderwijs of in een internaat, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist
of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs voor dat ambt. Als het personeelslid deze affectatie aanvaardt, houdt dit in
dat het personeelslid ook de salarisschaal verbonden aan dit ambt aanvaardt.
]
[In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2023 vastbenoemd is in een ambt in een internaat buitengewoon onderwijs als vermeld in deel III, hoofdstuk 4,
afdeling 1, onderafdeling 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, of een
internaat met permanente openstelling als vermeld in deel III, hoofdstuk 6, van dezelfde codificatie, of een tehuis als
vermeld in artikel III.37 van dezelfde codificatie, op zijn verzoek op 1 september 2023 een mutatie toewijzen in een
vacante betrekking in een wervingsambt in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs, in het gewoon of
buitengewoon secundair onderwijs of in een internaat, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist
of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs voor dat ambt. Als het personeelslid deze mutatie opneemt, houdt dit in dat
het personeelslid ook de salarisschaal verbonden aan dit ambt aanvaardt.
]
[Een personeelslid dat niet in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs van ten minste hoger secundair onderwijs
(ten minste hso) wordt geacht in het bezit te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van administratief
medewerker in het basisonderwijs of het secundair onderwijs. Voor het personeelslid blijft de salarisschaal gelden die
hem op grond van de reglementering die gold op 31 augustus 2023 werd verleend voor het ambt waarin hij was
aangesteld.
]
[De betrekking in een school voor buitengewoon basis- of secundair onderwijs die tot en met 31 augustus 2023 werd
ingericht overeenkomstig artikel III.29 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en vanaf 1 september 2023 overeenkomstig artikel 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van
17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het buitengewoon basisonderwijs en betreffende coördinatieopdrachten door ondersteuningsnetwerken in het basis- en secundair onderwijs, of artikel 311 van de Codex Secundair
Onderwijs wordt ingericht, is in het schooljaar 2023-2024 niet onderworpen aan de reglementering betreffende
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling.]
[
§9. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat
uiterlijk op 31 augustus 2023 vastbenoemd is in een ambt in een internaat gewoon
onderwijs als vermeld in deel III, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 1, van
de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 of
een tehuis als vermeld in deel III, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 2, van
de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, mits
zijn akkoord op 1 september 2023 een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante
betrekking in een wervingsambt in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs,
in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs of in een onderwijsinternaat,
op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist of voldoend geacht
bekwaamheidsbewijs voor dat ambt. Als het personeelslid deze affectatie aanvaardt, houdt dit in dat het personeelslid ook de salarisschaal verbonden aan dit
ambt aanvaardt.
In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat
uiterlijk op 31 augustus 2023 vastbenoemd is in een ambt in een internaat gewoon
onderwijs als vermeld in deel III, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 1, van de
Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 of een
tehuis als vermeld in deel III, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 2, van de
Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, op zijn
verzoek op 1 september 2023 een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in
een wervingsambt in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs, in het gewoon
of buitengewoon secundair onderwijs of in een onderwijsinternaat, op voorwaarde
dat dit personeelslid beschikt over een vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs voor dat ambt. Als het personeelslid deze mutatie opneemt, houdt dit in dat
het personeelslid ook de salarisschaal verbonden aan dit ambt aanvaardt.
]
Art. 32.
[ De raad van bestuur
bepaalt de wijze waarop de aanvragen tot affectatie of mutatie worden
ingediend. ]
Art. 33.
[De nieuwe affectatie of
mutatie wordt toegekend door de raad van bestuur. Vooraf wordt het betrokken
instellingshoofd geraadpleegd.
]
Art. 34.
[
§ 1. Het
personeelslid verliest bij een nieuwe affectatie of mutatie zijn vroegere
affectatie binnen de perken van de nieuwe opdracht. Het personeelslid dat wordt
gemuteerd, moet in de scholengroep die het verlaat, ontslag nemen voor de
opdracht waarvoor het wordt gemuteerd. De overgang van de ene naar de andere
scholengroep moet zonder onderbreking gebeuren.
§ 2.
Vastbenoemde personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra kunnen overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling
muteren naar het gemeenschapsonderwijs.
De
diensten die vóór deze mutatie gepresteerd werden in hetzelfde
ambt
[of in geval van toepassing van
[van artikel 31, § 3, § 4, § 5, § 6 of § 7]
, in het ambt waarin het personeelslid voordien vast benoemd was,]
worden gelijkgesteld met diensten gepresteerd in het
gemeenschapsonderwijs.
]
[
Art. 34bis.
[...]
]
[
Art. 34ter.
[...]
]
Afdeling V. - Vaste benoeming
Art. 35.
Een vacant verklaarde
betrekking in een wervingsambt kan slechts
[geheel of gedeeltelijk]
door benoeming worden toegewezen :
1° indien, overeenkomstig de ter zake
geldende bepalingen, die betrekking niet door reaffectatie of
wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een wegens ontstentenis van
betrekking ter beschikking gesteld personeelslid;
2° indien de betrekking niet reeds door
[een nieuwe affectatie
of]
mutatie is toegewezen.
[Een vacant verklaarde betrekking kan, in afwijking van het 1°
van het vorig lid, door benoeming worden toegewezen aan een personeelslid dat
daarin is gereaffecteerd of wedertewerkgesteld.]
Art. 36.
[Een personeelslid kan in vast verband worden benoemd als hij op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de bepalingen van artikel 17, met uitzondering van paragraaf 1, 7°, en daarenboven :
1°
[op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 360 dagen
dienstanciënniteit telt in het betrokken ambt bij de scholengroep. De raad van bestuur kan ook
dienstanciënniteit in aanmerking nemen die het personeelslid heeft verworven in instellingen die tot een
andere scholengroep behoren of die tot een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs behoren. Als
het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs moeten de 360 dagen
gepresteerd zijn in de opleiding, de module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;]
2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn, vermeld in de oproep tot de kandidaten;
3° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
[Behoort de instelling
waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult
het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren, maar niet voor die instelling of instellingen waar het personeelslid van de eerste
evaluator als laatste beoordeling een negatieve beoordeling heeft gekregen, als vermeld in artikel 23, §3, of in
artikel 23bis, §3, tenzij het instellingshoofd instemt met een vaste benoeming in de instelling.]
[Behoort de instelling waar het personeelslid voor
doorlopende duur is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde
voor alle instellingen van deze scholengemeenschap, maar niet voor die instelling of instellingen waar het
personeelslid van de eerste evaluator als laatste beoordeling een negatieve beoordeling heeft gekregen, als
vermeld in artikel 23, §3, of in artikel 23bis, §3, tenzij het instellingshoofd instemt met een vaste benoeming
in de instelling.]
Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle opleidingen, modules of vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 21, § 5, en artikel 21bis, § 5. De bepalingen van dit punt zijn niet van toepassing op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling of op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij vast benoemd is en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in de opleiding, de module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;
4°
[als laatste evaluatie in het ambt in kwestie geen evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen
bij de scholengroep waar de vacante betrekking zich situeert. Als het personeelslid niet is geëvalueerd, wordt die
voorwaarde geacht voldaan te zijn. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen
in een instelling van de scholengroep die behoort tot een scholengemeenschap, geldt deze bepaling voor alle
instellingen van die scholengroep die behoren tot die scholengemeenschap. Als het personeelslid de evaluatie met
eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen in een instelling van de scholengroep die niet behoort tot een
scholengemeenschap, geldt deze bepaling voor alle instellingen van die scholengroep die niet behoren tot een
scholengemeenschap.]
De vaste benoeming is slechts mogelijk als het personeelslid de betrekking in hoofdambt uitoefent.
]
[
Art. 36bis.
(voetnoot 2)
[
§ 1. De
vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in
hoofdambt uitoefenen, hebben, met het oog op de uitbreiding van hun vaste
benoeming
[voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor het geheel of een deel van een vacant verklaarde betrekking]
, op voorwaarde dat zij :
1°
ofwel in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden
prestaties en zij daarenboven in de scholengroep vast benoemd werden voor
hetzelfde ambt;
2° ofwel in het bezit zijn
van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en zij daarenboven in de
scholengroep vast benoemd werden in hetzelfde ambt, en voor de leraren in
dezelfde
[opleidingen, modules, vakken of specialiteiten]
als de aangeboden prestaties.
§ 2. Indien
een personeelslid vast benoemd is in instellingen die behoren tot een
scholengemeenschap, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de
betrekkingen :
1° in instellingen van
dezelfde scholengemeenschap, ongeacht het net;
2° in instellingen van een andere scholengemeenschap van
dezelfde scholengroep;
3° in instellingen van
dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap
behoren.
Indien een personeelslid vastbenoemd is
in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, dan geldt de
voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen :
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot
een scholengemeenschap behoren;
2° in de
instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap
behoren.
]
[
§
3.
[...]
]
]
[
Art. 36ter.
[...]
]
[
Art. 36quater en 36quinquies.
[...]
]
Art. 37.
[
§ 1.
[De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur op voorstel van het instellingshoofd, en voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder.
[De raad van bestuur legt criteria vast die ze zal hanteren om een vaste
benoeming toe te kennen als er zich meerdere personeelsleden kandidaat hebben gesteld voor eenzelfde
betrekking. Deze criteria worden onderhandeld in het daartoe bevoegde lokaal comité.]
Een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht wordt na advies van de directeur en met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit decreet vast benoemd op voordracht van de bevoegde instantie van de godsdienst of betrokken eredienst respectievelijk bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer.
]
§ 2.
[Bij
ontstentenis van andere kandidaten wordt het personeelslid dat een vacant
verklaarde betrekking waarneemt en
[de
in artikel 36 of artikel 100septies decies gestelde voorwaarden]
vervult,
[...]
vast
benoemd.]
§ 3. Elke
vaste benoeming wordt toegekend
[
[1 januari]
]
na de vacantverklaring, voor zover
de betrekking op dezelfde datum nog vacant
is.
]
[
Art. 37bis.
[...]
]
Art. 38.
De Vlaamse Regering
bepaalt de gevolgen van een nieuwe vaste benoeming ten aanzien van de door het
betrokken personeelslid voorheen reeds verkregen vaste benoeming, met dien
verstande dat een personeelslid slechts vast benoemd kan zijn ten belope van
maximaal één voltijdse betrekking. Het voltijds karakter wordt
bepaald in functie van de prestaties vereist voor een voltijdse betrekking in
het ambt van de nieuwe benoeming.
Dit artikel is
niet van toepassing op de benoemingen die gebeurd zijn overeenkomstig de
rechtspositieregeling die vóór 1 april 1991 van toepassing was.
Art. 39.
[
§ 1. De
raad van bestuur wijst de instelling aan waar het vast benoemd personeelslid
zijn betrekking opneemt. Die affectatie vermeldt de omvang van de opdracht.
§ 2. Met
ingang van 1 september 2000 krijgen de leden van het meesters-, vak- en
dienstpersoneel, evenals het ondersteunend personeel ter uitvoering van de
rekenplichtigheid zoals bepaald in
[artikel 32 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010”]
een definitieve affectatie bij de
scholengroep.
]
[
Art. 39bis.
§ 1. Zonder
afbreuk te doen aan het principe dat een personeelslid wordt geaffecteerd aan
een instelling die onder de raad van bestuur ressorteert, kunnen de leden van
het opvoedend hulppersoneel, het administratief personeel en het ondersteunend
personeel van de instellingen die de scholengroep vormen, voor de vervulling
van opdrachten in hun instelling voor andere instellingen van de scholengroep
of voor de totaliteit van de scholengroep worden ingezet.
§ 2.
[...]
]
Art. 40.
[...
]
[
Art. 40bis.
[
§ 1.
Onverminderd de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking en reaffectatie geldt de draagwijdte van de vaste
benoeming binnen dezelfde categorie en binnen eenzelfde soort ambt :
1° voor het ambt en het volume van de
betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en voor de leraren
[voor alle opleidingen, modules, vakken en specialiteiten]
van dat
ambt waarvoor betrokkene het vereiste of het hiermee gelijkwaardig geacht
bekwaamheidsbewijs bezit;
2° voor het ambt en
het volume van de betrekking waarvoor het personeelslid vast benoemd is, en
voor de leraren,
[de opleiding of de module,]
het vak of de
specialiteit waarin betrokkene zijn opdracht uitoefent op het ogenblik van de
vaste benoeming, indien het personeelslid vast benoemd is met een voldoende
geacht of het hiermee gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs.
Deze bepaling geldt ook voor de vaste benoemingen die werden
toegekend overeenkomstig de reglementering die van toepassing was
vóór de inwerktreding van dit decreet.
§ 2. Voor de
toepassing van dit artikel worden als vereiste en voldoende geachte
bekwaamheidsbewijzen beschouwd, zowel de door organieke bepalingen als door
overgangsbepalingen erkende bekwaamheidsbewijzen.
§ 3. Voor de
toepassing van dit artikel dient onder soort ambt te worden begrepen : het
wervings-, selectie- of bevorderingsambt.
§ 4. De
Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke
[de vaste benoeming, de
nieuwe affectatie en de mutatie worden meegedeeld]
aan het departement
onderwijs
[opdat zij zouden]
uitwerking hebben ten aanzien van de
overheid.
]
]
[
Art. 40ter.
§ 1.
[...]
.
§ 2. Het
personeelslid dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt op zijn verzoek
vast benoemd in een vacante betrekking in een wervingsambt, op voorwaarde dat
hij :
1° de voorwaarden vervult
voor vaste benoeming;
2° de vaste benoeming
[bij de raad van bestuur]
aanvraagt;
3°
[vanaf 1 februari]
voorafgaand aan de datum van vaste
benoeming in dienst is in de instelling waar de betrekking te begeven is;
4° tijdelijk personeelslid is of voor een
onvolledige betrekking vast benoemd is.
De
betrekking hoeft niet vacant verklaard te worden.
Die vaste benoeming heeft steeds
[1 januari]
als ingangsdatum.
§ 3.
[De
raad van bestuur heeft de mogelijkheid om het personeelslid dat in de
scholengroep wordt gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante
betrekking, op zijn verzoek vast te benoemen in die
betrekking.
De betrekking hoeft niet
vacant verklaard te worden.
Die vaste benoeming
heeft steeds
[1 januari]
als ingangsdatum.
]
]
Afdeling VI. -
[Ondersteunend en beleids- en
ondersteunend personeel]
[
Onderafdeling A. - Secundair
onderwijs
Art. 40quater.
Deze onderafdeling is
van toepassing op het
[gewoon en buitengewoon secundair onderwijs
[...]
]
.
Art. 40quinquies.
[
§ 1. De personeelscategorie
ondersteunend personeel bestaat uit de wervingsambten die door de Vlaamse
Regering worden vastgelegd.
§ 2.
[De wervingsambten, vermeld in paragraaf 1, kunnen via voltijdse of deeltijdse betrekkingen worden
ingevuld.]
]
Art. 40sexies.
Voor de toepassing
van hoofdstuk III worden de diensten gepresteerd in ambten van de categorie van
het opvoedend hulppersoneel en/of het administratief personeel beschouwd als
zijnde gepresteerd in een ambt van het ondersteunend
personeel.
Onderafdeling B. -
Basisonderwijs
Art. 40septies.
§ 1.
[De personeelscategorie
beleids- en ondersteunend personeel bestaat uit
[de wervings- en
selectieambten]
die door de
Vlaamse Regering worden vastgelegd.]
§ 2. De ambten bedoeld in §
1 kunnen via voltijdse of deeltijdse betrekkingen worden
ingevuld.
§ 3.
[...]
§ 4.
[...]
Art. 40octies.
De Vlaamse regering bepaalt de
administratieve en geldelijke toestand van de personeelsleden van het beleids-
en ondersteunend personeel.
In afwachting dat de Vlaamse
regering nieuwe uitvoeringsbesluiten vastlegt voor de personeelsleden van het
beleids- en ondersteunend personeel van het basisonderwijs, gelden voor :
1° de administratieve medewerker de bepalingen die van
toepassing zijn voor de administratieve medewerker in het secundair onderwijs
met betrekking tot :
- de prestatieregeling;
-
de jaarlijkse vakantieregeling;
- de
verlofregeling;
- de bezoldiging.
2° de
[ICT-coördinator
[,
[de beleidsondersteuner, de adjunct-directeur]
]
en de zorgcoördinator]
de bepalingen die van
toepassing zijn voor het onderwijzend personeel met betrekking tot
:
- de jaarlijkse vakantieregeling;
- de
verlofregeling.
]
[
Afdeling VII. -
[Inzetbaarheid van de personeelsleden binnen de scholengemeenschappen]
Art. 40novies.
[
Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd
aan een instelling, kunnen in het basisonderwijs:
1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de
vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
2° de leden van het onderwijzend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de
vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengemeenschap worden ingezet;
3° de leden van het beleidsen ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen,
voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de
totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
4° in afwijking van punt 2° de personeelsleden die zijn aangesteld met overgedragen lestijden, worden ingezet
voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap. Daarover
moet vooraf in het lokaal comité worden onderhandeld.
Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een
instelling, kunnen in het secundair onderwijs:
1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de
vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
2° de leden van het ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, als ze
daarmee instemmen, voor de vervulling van opdrachten voor en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet.
Bij de toepassing van het eerste lid, 3° en 4°, en het tweede lid, 2°, worden minstens volgende principes gehanteerd:
1° het personeelslid wordt steeds aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair
wordt ingericht;
2° de afstand over de openbare weg tussen de instelling van aanstelling of affectatie en de instelling waar het
personeelslid wordt ingezet mag nooit meer dan 25 kilometer bedragen. Dat geldt niet als het personeelslid
ermee instemt om over een grotere afstand ingezet te worden;
3° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet
is bepaald.
De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, worden, onverminderd
artikel 18 en 31, opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving,
vermeld in hoofdstuk VIIIbis.
]
]
[
Afdeling VIIbis.
[Inzetbaarheid van de personeelsleden tewerkgesteld in de scholengemeenschapsinstellingen of
aangesteld ter ondersteuning van de werking van een scholengemeenschap]
Art. 40decies.
[
Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt aangesteld in of geaffecteerd
aan een instelling, kunnen in afwijking van artikel 40novies de personeelsleden die zijn aangesteld of geaffecteerd in
een scholengemeenschapsinstelling of die zijn aangesteld in een functie of een betrekking die wordt ingericht ter
ondersteuning van de werking van de scholengemeenschap, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor
en in andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de
scholengemeenschap.
Bij de toepassing van het eerste lid worden minstens volgende principes gehanteerd:
1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling waar de betrekking reglementair
wordt ingericht;
2° de afstand over de openbare weg tussen de instelling van aanstelling of affectatie en de instelling waar het
personeelslid wordt ingezet mag nooit meer dan 25 kilometer bedragen. Dat geldt niet als het personeelslid
ermee instemt om over een grotere afstand ingezet te worden;
3° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet
is bepaald.
De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, onverminderd artikel 18
en 31, opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld
in hoofdstuk VIIIbis.
]
]
[
Afdeling VIIter. Regionale ondersteuningscel van de centra voor leerlingenbegeleiding
Art. 40undecies.
Met behoud van de toepassing van de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan een instelling, kunnen:
1° met behoud van de toepassing van punt 3°, de leden van het bestuurspersoneel van de CLB die een regionale ondersteuningscel vormen, worden ingezet om opdrachten voor de regionale ondersteuningscel te vervullen;
2° met behoud van de toepassing van punt 3°, de leden van het ondersteunend en technisch personeel van de CLB die een regionale ondersteuningscel vormen mits hun instemming, worden ingezet om opdrachten voor andere CLB van de regionale ondersteuningscel of voor de totaliteit van de regionale ondersteuningscel te vervullen;
3° de personeelsleden, die worden aangesteld in een betrekking die wordt opgericht ter ondersteuning van de werking van de regionale ondersteuningscel, worden ingezet om opdrachten voor en in andere CLB van de regionale ondersteuningscel of om opdrachten voor de totaliteit van de regionale ondersteuningscel te vervullen.
Bij de toepassing van het eerste lid, 2° en 3°, moeten alleszins de volgende principes worden gehanteerd:
1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan het CLB waar de betrekking reglementair wordt opgericht;
2° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet wordt bepaald.
De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, met behoud van de toepassing van artikel 18 en 31, opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk VIIIbis van dit decreet.
]
[Afdeling VIIquater. Centra voor volwassenenonderwijs]
[
Art. 40duodecies.
Met behoud van de toepassing van de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan het centrum voor volwassenenonderwijs waar zijn betrekking reglementair wordt opgericht, kan een personeelslid van het bestuurs- en onderwijzend personeel - met uitzondering van de directeur - en van het ondersteunend personeel ingezet worden in het centrum en in alle vestigingsplaatsen van dit centrum.
Bij de toepassing van het eerste lid moeten alleszins de volgende principes worden gehanteerd :
1° de inzetbaarheid van een personeelslid wordt steeds bepaald vanuit de standplaats van het personeelslid;
2° de standplaats van een personeelslid wordt bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de directeur. De standplaats kan enkel worden gewijzigd na een nieuw overleg;
3° de afstand over de openbare weg tussen de standplaats van het personeelslid en de vestigingsplaats waar het personeelslid bij een wijziging van zijn opdracht wordt ingezet, mag nooit meer dan 25 km bedragen. Dit geldt niet als het personeelslid instemt om over een grotere afstand ingezet te worden of als het personeelslid al een opdracht uitoefent in de vestigingsplaats waar de wijziging plaatsvindt.
De bepalingen over de inzetbaarheid en de standplaats, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, met behoud van de toepassing van artikel 18 en 31, opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk VIIIbis van dit decreet.
]
[Afdeling 7quinquies. Inzetbaarheid van de personeelsleden die aangesteld zijn in
een ambt van leerondersteunend personeel in een leersteuncentrum of een leersteuncentrum als vermeld in artikel 20,
§2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun]
[
Art. 40terdecies.
Zonder afbreuk te doen aan het principe dat een personeelslid
wordt aangesteld in of geaffecteerd aan een instelling, kunnen de personeelsleden
die zijn aangesteld in een ambt van leerondersteunend personeel in een leersteuncentrum of een leersteuncentrum als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van
5 mei 2023 over leersteun, worden ingezet voor de vervulling van hun opdracht voor en in
scholen voor gewoon onderwijs als vermeld in artikel 5, 14°, van het decreet van 5 mei 2023
over leersteun.
Bij de toepassing van het eerste lid worden minstens de volgende principes
gehanteerd:
1° het personeelslid wordt altijd aangesteld in of geaffecteerd aan de instelling
waar de betrekking reglementair wordt ingericht;
2° er wordt altijd rekening gehouden met de statutaire toestand van het personeelslid die conform dit decreet is bepaald.
De bepalingen over de inzetbaarheid, vermeld in het eerste en het tweede lid,
worden, met behoud van de toepassing van artikel 18 en 31, opgenomen in het
geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving,
vermeld in hoofdstuk VIIIbis.
]
[Afdeling 7sexies. Onderwijsinternaten]
[
Art. 40quaterdecies.
Met behoud van de toepassing van de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan het onderwijsinternaat waar zijn
betrekking reglementair wordt opgericht, kan een personeelslid van het ondersteunend personeel ingezet worden in het onderwijsinternaat en in alle vestigingsplaatsen van dit onderwijsinternaat.
Bij de toepassing van het eerste lid moeten alleszins de volgende principes
worden gehanteerd:
1° de inzetbaarheid van een personeelslid wordt steeds bepaald vanuit de standplaats van het personeelslid;
2° de standplaats van een personeelslid wordt bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de directeur. De standplaats kan enkel worden gewijzigd na een nieuw overleg;
3° de afstand over de openbare weg tussen de standplaats van het personeelslid en de vestigingsplaats waar het personeelslid bij een wijziging van zijn
opdracht wordt ingezet, mag nooit meer dan 25 km bedragen. Dit geldt niet
als het personeelslid instemt om over een grotere afstand ingezet te worden
of als het personeelslid al een opdracht uitoefent in de vestigingsplaats waar
de wijziging plaatsvindt.
De bepalingen over de inzetbaarheid en de standplaats, vermeld in het eerste
en het tweede lid, worden, met behoud van de toepassing van artikel 18 en 31,
opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de
functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk VIIIbis van dit decreet.
]
[Afdeling VIII. Mandaat van leraar-specialist]
[
Art. 40quinquies decies.
In afwijking van artikel 3, 36°, wordt in deze afdeling verstaan onder leraar: een
wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het basisonderwijs en in het secundair onderwijs.
In deze afdeling wordt verstaan onder lesomkadering:
1° in het gewoon voltijds secundair onderwijs: het totaal van de uren-leraar waar de school dat schooljaar recht op
heeft conform artikel 22/19, 22/22, 22/24, 65, 209, 210, 222, 226, 227, 234 en 235 van de Codex Secundair Onderwijs van
17 december 2010;
2° in het buitengewoon secundair onderwijs: het totaal van de lesuren waar de school dat schooljaar recht op heeft
conform artikel 22/19, 22/22, 22/24, 65, 298, 318 en 319 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;
3° in de centra voor deeltijds onderwijs: het totaal van de uren-leraar waar het centrum dat schooljaar recht op
heeft conform artikel 89 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse
Gemeenschap en conform artikel 22/19, 22/22, 22/24 en 65 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;
4° in het gewoon basisonderwijs: het totaal van de lestijden waar de school dat schooljaar recht op heeft conform
artikel 132, 134 en 135, artikel 138, § 1, eerste lid, 1°, 3°, 3°bis, 8°, 9° en 10°, artikel 141, § 2, artikel 173quater,
173quinquies/1 en 146, § 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
5° in het buitengewoon basisonderwijs: het totaal van de lestijden waar de school dat schooljaar recht op heeft
conform artikel 137bis, 138, § 1, eerste lid, 1°, 4°, 6°, 7°, 8°, 9° en 10°, en artikel 146, § 2, van het decreet basisonderwijs
van 25 februari 1997.
]
[
Art. 40sexies decies.
§ 1. De raad van bestuur kan een mandaat van leraar-specialist toekennen aan een of meer
personeelsleden die aangesteld zijn in een ambt van leraar.
De raad van bestuur kan een opdracht in het mandaat van leraar-specialist, vermeld in het eerste lid, toekennen
aan een of meer personeelsleden van een school voor gewoon basisonderwijs, voor buitengewoon basisonderwijs, voor
voltijds gewoon secundair onderwijs of voor buitengewoon secundair onderwijs, of van een centrum voor deeltijds
onderwijs tot een maximum van 5% van de lesomkadering waar die school of dat centrum dat schooljaar recht op heeft.
De opdracht die een personeelslid in het mandaat van leraar-specialist toegewezen krijgt, moet minstens een derde van
een voltijdse lesopdracht bedragen. Als het maximum van 5% van de lesomkadering van de school of het centrum
minder bedraagt dan een derde van een voltijdse lesopdracht, kan de raad van bestuur in die school of dat centrum
aan één personeelslid een mandaat van leraar-specialist toewijzen dat kleiner is dan een derde van een voltijdse
opdracht en tot een maximum van 5% van de voormelde lesomkadering.
De raad van bestuur onderhandelt over de criteria en de specifieke taken voor de toekenning van het mandaat van
leraar-specialist in het bevoegde lokaal comité. Bij het vastleggen van die criteria en specifieke taken houdt de raad van
bestuur rekening met de volgende voorwaarden:
1° het personeelslid heeft minstens tien jaar dienstanciënniteit verworven in het ambt van leraar waarin het
personeelslid het mandaat van leraar-specialist krijgt;
2° het personeelslid bezit aantoonbare expertise in functie van de specifieke taak of taken die hij toegewezen krijgt
of het personeelslid zal die expertise verwerven;
3° het personeelslid heeft in het ambt van leraar als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie
“onvoldoende” verkregen.
§ 2. Het mandaat van leraar-specialist, vermeld in paragraaf 1, wordt toegekend voor drie schooljaren en kan
worden verlengd.
]
[
Art. 40septies decies.
De raad van bestuur kan een eind maken aan een mandaat van leraar-specialist als vermeld
in artikel 40sexies decies met een gemotiveerde opzeg van drie maanden.
In de volgende gevallen maakt de raad van bestuur een eind aan een mandaat van leraar-specialist als vermeld in
artikel 40sexies decies:
1° na een definitieve evaluatie met de eindconclusie “onvoldoende” voor het voormelde mandaat;
2° met toepassing van artikel 23, eerste lid, f), h), i), k) en m), en artikel 86. Als met toepassing van artikel 23, eerste
lid, k), bij de start van het schooljaar de opdrachten die al zijn toegekend in een mandaat van leraar-specialist als
vermeld in artikel 40sexies decies, in de school of in het centrum het maximum van 5% van de toegekende
lesomkadering van dat schooljaar overschrijden door een daling in de lesomkadering, onderhandelt de raad van
bestuur in het lokaal comité over de criteria die toegepast zullen worden om te bepalen op welke wijze de voormelde
daling wordt toegepast ten aanzien van de personeelsleden die een mandaat van leraar-specialist hebben.
Een personeelslid dat belast is met een mandaat van leraar-specialist als vermeld in artikel 40sexies decies, kan op
1 september vrijwillig afzien van dat mandaat. Het personeelslid deelt dat met een aangetekende brief mee aan de raad
van bestuur vóór 1 april van hetzelfde jaar. In onderling overleg kan van beide van de voormelde data worden
afgeweken.
]
[
Art. 40duodevicies.
Het personeelslid dat het mandaat van leraar-specialist, vermeld in artikel 40sexies decies,
uitoefent, heeft recht op een niet-verworven salarisschaal voor de opdracht waarvoor het personeelslid met dat
mandaat is belast.
De Vlaamse Regering bepaalt de niet-verworven salarisschaal en de voorwaarden voor de toekenning ervan.
]
HOOFDSTUK IV. -
[...]
Art. 41.
[...]
HOOFDSTUK V. - Selectie en
bevordering
[
Art. 41bis.
[Dit hoofdstuk is niet van
toepassing
[...]
op het mandaat van algemeen directeur bedoeld in hoofdstuk Vquater
noch op het mandaat van coördinerend directeur bedoeld in hoofdstuk
Vquinquies.]
]
[
Art. 41ter.
De artikelen 31 tot 34 zijn
van overeenkomstige toepassing op de selectie- en bevorderingsambten.
]
[
Art. 41quater.
§ 1. Een volledige betrekking in een
selectie- of bevorderingsambt wordt steeds toegekend hetzij aan
één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met
een halftijdse betrekking worden belast.
§ 2. In afwijking van § 1 kan in
[het volwassenenonderwijs]
en in het deeltijds kunstonderwijs een betrekking
in een selectieambt worden toegekend aan één of meerdere
personeelsleden en een betrekking in een bevorderingsambt aan één
of twee personeelsleden.
[
§3. Een halftijdse betrekking in een bevorderingsambt in een leersteuncentrum
wordt steeds toegekend aan één personeelslid.
In afwijking van paragraaf 1 kan in een leersteuncentrum of een leersteuncentrum als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun
een betrekking in een selectieambt worden toegekend aan een of meerdere
personeelsleden.
]
[
§4. Een halftijdse betrekking in een bevorderingsambt in een onderwijsinternaat
wordt steeds toegekend aan één personeelslid.
]
[
§5. In afwijking van paragraaf 1 kan in het basisonderwijs een betrekking in een selectieambt worden toegekend
aan een of meer personeelsleden.
]
]
Art. 42.
Een vacant verklaarde
betrekking in een selectie- of bevorderingsambt kan door toelating tot de
proeftijd slechts worden toegewezen :
1°
indien zij, overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen, niet door
reaffectatie of wedertewerkstelling moet worden toegewezen aan een wegens
onstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid;
2° indien de betrekking niet reeds door
[een
nieuwe affectatie of]
mutatie is toegewezen.
[Een vacant verklaarde betrekking kan, in afwijking van 1° van
het vorig lid, door toelating tot de proeftijd worden toegewezen aan een
personeelslid dat daarin is gereaffecteerd of wedertewerkgesteld.
]
[Bij
een toelating tot de proeftijd in een vacant verklaarde betrekking in de
pedagogische begeleidingsdienst moet daarenboven ook rekening gehouden worden
met de maximumgrens van 85 % van de vastgestelde personeelsformatie van de
pedagogische begeleidingsdienst, zoals bepaald in
artikel 16, § 5,
van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
Toelating tot de proeftijd is slechts mogelijk tot voormelde maximumgrens van
85 % wordt bereikt.]
[
Art. 42bis.
[
§ 1. Dit artikel is van toepassing op
een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die
gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige
betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in
§ 4.
§ 2. Als een vastbenoemde directeur
gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in § 4, dan moet de raad
van bestuur vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de
vastbenoemde directeur meedelen of hij de volledige betrekking waarvan hij
titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet zal vacant verklaren en,
desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren.
Met de
aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van de eerste aanvraag van
een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging
bedoeld.
Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens
voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de
betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de raad van
bestuur zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief
die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Deze brief wordt voor de
verdere procedure beschouwd als de voor kennisgeving ondertekende mededeling.
Deze kennisgeving kan niet meer gewijzigd worden, tenzij met uitdrukkelijk
schriftelijk akkoord van de betrokken directeur.
Bij gebrek aan
schriftelijke mededeling kan de raad van bestuur de volledige betrekking niet
vacant verklaren tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de
vastbenoemde directeur.
De vacantverklaring bedoeld in het
eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode
van minstens drie opeenvolgende schooljaren voltijds afwezig is geweest omwille
van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in § 4. Om de duur van de
betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken
perioden van afwezigheid vanaf de voor kennisgeving ondertekende
mededeling.
§ 3.
[...]
§ 4. De in § 1 bedoelde
verlofstelsels zijn :
a) verlof om tijdelijk een andere
opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de
administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde
personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de
pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor
onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een
opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn;
b) verlof voor het
uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of
coördinerend directeur vermeld in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de
mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in
het niet-tertiair onderwijs;
c) verlof wegens bijzondere
opdracht zoals bepaald in artikel 77quater, van dit decreet;
d)
verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater, van dit
decreet;
e) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in
artikel 29 van het
koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160
van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut
van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de
staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de
leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze
inrichtingen;
f) verlof om een ambt uit te oefenen in een
ministerieel kabinet zoals bepaald in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof
om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een
Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van
een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene
beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale
Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor
leerlingenbegeleiding;
g) verlof erkende politieke groepen
zoals bepaald in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het
verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde
prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de staat en van
de gemeenschappen en of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk
ten behoeve van de voorzitters van die groepen;
h)
[politiek verlof zoals bedoeld in artikel V.29 en volgende van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs;]
i) verlof toegekend aan
personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals bepaald
in artikel 39 van het
koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160
van het van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het
statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het
opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor
het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen
afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht
op deze inrichtingen;
j)
[afwezigheid voor verminderde prestaties zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990
[betreffende het verlof en de afwezigheid voor verminderde prestaties]
.]
[k)
[...]
]
§ 5. De directeur wiens betrekking in
toepassing van dit artikel vacant werd verklaard, blijft na de vacantverklaring
van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden
is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling.
Op het ogenblik
dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in § 4 bedoelde
verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van
betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd
ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij
opnieuw titularis van de betrokken betrekking.
]
[
§ 6. In afwijking van paragraaf 2 geldt volgende bepaling voor de vastbenoemde
directeur in een onderwijsinternaat. Als een vastbenoemde directeur in een onderwijsinternaat op 1 september 2023 minstens gedurende de drie voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was in het ambt van beheerder in een internaat, omdat hij gebruikmaakte van een of meerdere verlofstelsels als vermeld
in paragraaf 4, kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2023 in aanmerking nemen voor vacantverklaring, maar enkel en alleen als de
betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord
ondertekend wordt.
]
]
Art. 43.
Een betrekking die hetzij
deel uitmaakt van een instelling, afdeling, vestigingsplaats, graad, cyclus of
andere onderverdeling die ingevolge de toepassing van rationalisatieregelen
progressief wordt opgeheven, hetzij slechts voor een beperkte duur kan worden
ingericht, komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of een benoeming
in vast verband.
[Een betrekking in de pedagogische
begeleidingsdienst komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of een
benoeming in vast verband als door deze vaste benoeming de maximumgrens van 85
% van de vastgestelde personeelsformatie van de pedagogische
begeleidingsdienst, zoals bepaald in artikel 16, § 5, van het decreet van
8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt
overschreden.]
[
Art. 43bis.
[...]
]
Art. 44.
[ De raad van bestuur - voor
de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum : de afgevaardigd
bestuurder - maakt de betrekkingen die hij vacant verklaart bekend samen met
een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie en vaste
benoeming moeten worden ingediend. Deze bekendmaking gebeurt ten minste
één maal per jaar. Hij raadpleegt daartoe de instellingshoofden
en
[...]
ook het bestuur van de scholengemeenschap over het bestaan van een
vacante betrekking in de instelling.
]
[Voor
de scholen van het basisonderwijs zijn de bepalingen betreffende de
scholengemeenschappen zoals bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing
tijdens de schooljaren 2003-2004 en
2004-2005.]
Art. 45.
[ De raad van bestuur - voor
de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum : de afgevaardigd
bestuurder - beslist over de toelating tot de proeftijd. Hij raadpleegt daartoe
het instellingshoofd. Een kandidatuur kan, gemotiveerd, worden afgewezen.
]
Art. 46.
[
Om toegelaten te worden tot
de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt, moet het personeelslid op
het ogenblik van de toelating tot de proeftijd voldoen aan de volgende
voorwaarden :
1° houder zijn van het voorziene
vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, organiek of bij
overgangsmaatregel;
2°
[als laatste evaluatie
[...]
geen evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" hebben verkregen in het desbetreffende selectie- of
bevorderingsambt bij de scholengroep waar de betrekking zich situeert. Als het
personeelslid de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" kreeg in een
instelling van de scholengroep die behoort tot een scholengemeenschap, dan
geldt deze bepaling voor alle instellingen van deze scholengroep die behoren
tot deze scholengemeenschap. Als het personeelslid de evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" kreeg in een instelling van de scholengroep die
niet behoort tot een scholengemeenschap, dan geldt deze bepaling voor alle
instellingen van deze scholengroep die niet behoren tot een scholengemeenschap.
Als het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt aan deze voorwaarde
geacht voldaan te zijn;]
3° voldoen aan de
algemene wervingsvoorwaarden, bedoeld in artikel 14 en 17, § 1 tot en met
§ 4;
4° beschikken over de bekwaamheden
vereist voor het ambt. Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij
zijn vastgelegd, worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd.
Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de
verantwoordelijkheid van de raad voor het gemeenschapsonderwijs;
5° zich bij de raad van bestuur - voor de
pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum : de afgevaardigd
bestuurder - bij een ter post aangetekende brief kandidaat hebben gesteld in de
vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de
kandidaten.
]
[
Art. 46bis.
§ 1. Om toegelaten te worden tot de
proeftijd in een ambt van de pedagogische begeleidingsdienst, moet de kandidaat
voldoen aan de voorwaarden van artikel 46, en bovendien ten minste acht jaar
dienstanciënniteit hebben, berekend overeenkomstig artikel
4.
Naast de personeelsleden op wie dit decreet van toepassing
is, kunnen ook :
- de leden van het onderwijzend personeel van
de hogescholen;
- de leden van het academisch personeel van de
universiteiten;
- de contractuele personeelsleden van de
pedagogische begeleidingsdienst;
tot een ambt van de
pedagogische begeleidingsdienst worden toegelaten.
De diensten
die voormelde personeelsleden verworven hebben in een hogeschool of een
universiteit of als contractueel personeelslid van de pedagogische
begeleidingsdienst worden mee in aanmerking genomen voor de berekening van de
dienstanciënniteit bedoeld in het eerste lid.
Het
personeelslid moet aan de voorwaarden van deze paragraaf voldoen, uiterlijk op
het ogenblik dat hij zijn ambt opneemt.
§ 2. In afwijking van § 1 kan een
ambt van de pedagogische begeleidingsdienst ook door toelating tot de proeftijd
worden toegewezen aan een kandidaat die :
1° blijk geeft
van een zeer grondig onderwijskundig inzicht;
2° ten
minste acht jaar relevante ervaring heeft in of met het onderwijs of de centra
of met nascholing.
§ 3.
[Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is in het ambt van pedagogisch adviseur en dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt op zijn verzoek tot de proeftijd toegelaten op voorwaarde dat hij :
1° de voorwaarden voor de toelating tot de proeftijd vervult;
2° de toelating tot de proeftijd aanvraagt bij afgevaardigd bestuurder;
3° op het ogenblik van de toelating tot de proeftijd ten minste vier jaar een functie in de pedagogische begeleidingsdienst uitoefent.
Deze vaste benoeming volgend op het doorlopen van de proeftijd kan daarenboven enkel plaatsvinden voor zover het percentage vastbenoemde personeelsleden gerespecteerd wordt, zoals bepaald in
artikel 16, § 5,
van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
]
]
Art. 47.
[§ 1.]
Benoeming
in een selectie- of bevorderingsambt kan enkel geschieden indien de betrekking
wordt uitgeoefend als hoofdambt.
[§ 2. De Vlaamse
regering bepaalt de regels volgens welke de toelating tot de proeftijd,
[de
vaste benoeming, de nieuwe affectatie en de mutatie in een selectie- of
bevorderingsambt worden meegedeeld]
aan het departement onderwijs
[opdat zij
zouden]
uitwerking hebben ten aanzien van de
overheid.]
[
§ 3. Artikel
40bis is van overeenkomstige toepassing op de selectie- en
bevorderingsambten.
]
Art. 48.
[
§ 1. De
proeftijd omvat een periode van 12 maanden effectief gepresteerd in de
betrekking van het ambt waarin het personeelslid tot de proeftijd is
toegelaten. Deze proeftijd is éénmaal verlengbaar voor 12
maanden. Gedurende de proeftijd behoudt het personeelslid zijn aanspraak op de
betrekking waarin het geaffecteerd was vóór zijn toelating tot de
proeftijd. Gedurende de proeftijd wordt die betrekkingniet vacant verklaard.
[
De prestaties die een personeelslid dat toegelaten is tot de proeftijd levert tijdens de periode dat hij belast is met een van de volgende functies, worden beschouwd als effectieve prestaties :
- het mandaat van algemeen directeur;
- het mandaat van coördinerend directeur in een scholengemeenschap van het secundair onderwijs;
- de aanstelling als directeur belast met een coördinerende opdracht voor een scholengemeenschap van het basisonderwijs bedoeld in
artikel 4bis, § 1,
van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2004 betreffende de puntenenveloppen voor de scholengemeenschappen basisonderwijs.
]
§ 2. Tenzij
hierover ongunstig advies wordt uitgebracht en onverminderd artikel 49, §
2, wordt het personeelslid bij het beëindigen van de proeftijd in vast
verband benoemd.
Het instellingshoofd is bevoegd
om advies uit te brengen. Voor het ambt van directeur formuleert vanaf 1
januari 2000 de algemeen directeur een advies aan de raad van bestuur.
§ 3. De vaste
benoeming gebeurt door de raad van bestuur - voor de pedagogische
begeleidingsdiensten het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder.
Vooraleer wordt beslist een personeelslid niet vast te benoemen, moet het
worden gehoord. Het personeelslid moet vooraf op de hoogte zijn gebracht van de
motieven. Het kan zich laten bijstaan door een
raadsman.
]
[
Art. 48bis.
In afwijking van de
bepalingen van dit hoofdstuk heeft, bij uitbreiding van een kleuterschool tot
basisschool, de directeur van de betrokken kleuterschool voorrang voor een
vaste benoeming in het ambt van directeur van de basisschool.
De
[raad van bestuur]
kan dit personeelslid evenwel ook toelaten
tot de proeftijd. Indien hij, na het verstrijken van de proeftijd dit
personeelslid niet vast benoemt in het ambt van directeur van de basisschool,
moet hij zijn beslissing met redenen omkleden.
]
[
Art. 48ter.
[§ 1.]
In afwijking van de bepalingen van
dit hoofdstuk moet een personeelslid dat reeds deeltijds vast benoemd is in een
selectie- of bevorderingsambt, met het oog op een uitbreiding van vaste
benoeming in hetzelfde ambt geen proeftijd meer doorlopen. De raad van bestuur
- voor de pedagogische begeleidingsdiensten en het vormingscentrum de
afgevaardigd bestuurder - kan dit personeelslid vast benoemen mits het voldoet
aan de bepalingen van artikel 46, 1° tot en met
5°.
[
§ 2. Voor een uitbreiding van een vaste
benoeming in een ambt van de pedagogische begeleidingsdienst moet een
personeelslid voloen aan § 1 en daarenboven ook voldoen aan de bepalingen
van artikel 46bis en moet de afgevaardigd bestuurder ook steeds rekening houden
met de maximumgrens van 85 % van de vastgestelde personeelsformatie zoals
bepaald in artikel 16, §
5, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van
onderwijs. Het personeelslid dat aan voormelde voorwaarden voldoet en
daarenboven de leeftijd van 55 jaar of meer heeft bereikt, heeft voorrang bij
een uitbreiding van zijn vaste benoeming ten aanzien van personeelsleden die
deze leeftijd nog niet hebben bereikt.
]
]
[
Art. 48quater.
Bij de omvorming van een centrum voor
deeltijds beroepssecundair, onderwijs verbonden aan een instelling voor
voltijds gewoon secundair onderwijs waar technisch of beroepssecundair
onderwijs wordt georganiseerd, tot een autonoom centrum voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs, heeft de coördinator van het centrum in
kwestie voorrang voor een vaste benoeming in het ambt van directeur van het
autonome centrum.
In afwijking op de bepalingen van dit
hoofdstuk moet het personeelslid geen proeftijd doorlopen in het ambt van
directeur. De raad van bestuur kan dit personeelslid vast benoemen in het ambt
van directeur van het autonome centrum, mits hij voldoet aan de bepalingen van
artikel 46, 1° tot en met 3° en 5°.
]
[
Art. 48quinquies.
Het personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2018 belast is met het mandaat van directeur in een CLB, is vanaf 1 september 2018 tijdelijk aangesteld in het ambt van directeur.
In afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk heeft het personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2018 als titularis belast was met het mandaat van directeur in een CLB, voorrang voor een vaste benoeming in het ambt van directeur van dat CLB.
In afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk moet het personeelslid dat uiterlijk op 31 augustus 2018 als titularis belast was met het mandaat van directeur in een CLB, geen proeftijd doorlopen in het ambt van directeur. De raad van bestuur kan dat personeelslid onmiddellijk vast benoemen in het ambt van directeur van het CLB, op voorwaarde dat hij voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 46, 1° tot en met 3°, en 5°.
]
Art. 49.
§ 1. Het in een
selectie- of bevorderingsambt vast benoemd personeelslid wordt door
[de raad
van bestuur]
geaffecteerd in de vacante betrekking waarin het zijn proeftijd
heeft volbracht.
§ 2. Indien de
in § 1 bedoelde betrekking tijdens de proeftijd of op het einde van de
proeftijd niet meer kan worden ingericht of wanneer tijdens de proeftijd blijkt
dat het personeelslid onregelmatig tot de proeftijd werd toegelaten, neemt het
personeelslid de in artikel 48, § 1, bedoelde betrekking, waarop het zijn
aanspraken heeft behouden, opnieuw op.
[
Art. 49bis.
Zonder afbreuk te doen aan
het principe dat een personeelslid, toegelaten tot de proeftijd of benoemd,
wordt geaffecteerd aan een bepaalde instelling, kunnen de directeur
[...]
en de adjunct-directeur van
de instellingen die de scholengroep vormen, voor de vervulling van opdrachten
voor andere instellingen van de scholengroep of voor de totaliteit van de
scholengroep worden ingezet.
]
Art. 50.
[
§ 1. Voor het waarnemen van een
selectie- of bevorderingsambt kan de raad van bestuur - voor de pedagogische
begeleidingsdienst en het vormingscentrum : de afgevaardigd bestuurder - op
voordracht van het college van directeurs een personeelslid aanwijzen :
1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig
is;
2° in een betrekking waarin op grond van artikel 43
geen benoeming mogelijk is;
3° in afwachting van een
toelating tot de proeftijd die moet gebeuren uiterlijk op het einde van het
tweede volledige schooljaar volgend op de datum waarop de betrekking vacant is
geworden.
[Deze bepaling is niet van toepassing op de pedagogische
begeleidingsdienst;]
[4° in een vacante betrekking
in de pedagogische begeleidingsdienst.]
[Tijdens die
periode blijft het personeelslid in voorkomend geval titularis van het ambt
waarin het vast benoemd is.]
[§ 1bis. Om tegemoet te komen aan een
tekort op de arbeidsmarkt kan de raad van bestuur na de leeftijdsgrens bedoeld
in artikel 23, f), een definitief gepensioneerde waarnemend aanstellen in een
betrekking in een selectie- of bevorderingsambt bedoeld in § 1, 1°,
2° en 4°. Deze aanstelling gebeurt met behoud van de toepassing van de
bepalingen van dit decreet. Het personeelslid kan niet tot de proeftijd worden
toegelaten of vast benoemd worden in deze betrekking. De Vlaamse Regering
bepaalt de nadere voorwaarden.]
§ 2. Het personeelslid dat wordt
aangesteld voor het waarnemen van een selectie- of bevorderingsambt moet
voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 46, 1° tot en met 4°.
[De personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdienst moeten tevens aan
de voorwaarden van artikel 46bis voldoen.]
Wanneer er
geen kandidaten zijn die aan de gestelde voorwaarden voldoen :
1° kan van de bepalingen van artikel 46, 4°, worden
afgeweken;
2° kan in afwijking van artikel 46, 1°, een
personeelslid met een ander bekwaamheidsbewijs worden aangesteld. Deze
aanstelling is beperkt tot de duur van het lopende
schooljaar.
§ 3. Een aanstelling voor het waarnemen
van een selectie- of bevorderingsambt is slechts mogelijk na voorafgaande
toepassing van artikel 42, 1°.
§ 4.
[Een waarnemende aanstelling in een
selectie- of bevorderingsambt eindigt voor het geheel of een deel van de
opdracht :
-
[volgens artikel 23, a, b, c, d, f, h en k. Als
de aanstelling gebeurt op grond van § 1bis geldt artikel 23, f,
niet;]
- op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk
waarnemend personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een
personeelslid door toelating tot de proeftijd volgens artikel
45;
- door vaste benoeming;
- bij toepassing
van de artikelen 52, 53 of 73sexies-decies, § 3.
De raad
van bestuur - voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum :
de afgevaardigd bestuurder - kan om een andere reden dan deze vermeld in het
eerste lid de waarnemende aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt
gedurende de eerste zes maanden beëindigen met een opzegtermijn van
vijftien kalenderdagen. Het personeelslid kan instemmen met een kortere
opzeggingstermijn. Die instemming wordt schriftelijk meegedeeld. Na het
verstrijken van deze periode kan de waarnemende aanstelling enkel
[op het einde van het schooljaar worden beëindigd, behoudens een andersluidend schriftelijk akkoord tussen beide partijen]
.
]
§ 5. In afwijking van de bepalingen van
§ 2 en § 4 heeft een personeelslid, dat in de periode van 1 september
1985 tot en met 31 augustus 1990 gedurende tenminste 240 dagen per schooljaar
tijdelijk was aangesteld met een coördinatieopdracht in het deeltijds
beroepssecundair onderwijs, voorrang voor waarnemende aanstelling in het
selectieambt van coördinator in het centrum voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs waar de betrekking werd uitgeoefend. Het
personeelslid moet aantonen dat het aan deze voorwaarden voldoet.
§ 6. Voor een periode van maximaal zestig
dagen mag de oproep van de kandidaten zich beperken tot de personeelsleden van
de instelling. Bij toepassing van deze bepaling en in afwijking van § 4
eindigt de aanstelling uiterlijk na het verstrijken van voormelde termijn van
maximaal zestig dagen.
]
[
Art. 50bis.
[...]
]
[
Art. 50ter.
[...]
]
Art. 51.
Elke waarnemende aanstelling
in een selectie- of bevorderingsambt moet schriftelijk worden vastgelegd in
overeenstemming met het bepaalde van artikel 18.
Art. 52.
[ Een personeelslid dat tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt werd toegelaten of met het waarnemen ervan belast werd, kan vrijwillig afzien van de voltooiing van de proeftijd of afstand doen van zijn aanstelling als waarnemend personeelslid. Het personeelslid moet een opzeggingstermijn van vijftien kalenderdagen in acht nemen. De raad van bestuur kan met een kortere termijn instemmen. Die instemming blijkt uit een geschrift dat de datum van ambtsneerlegging vermeldt en door beide partijen wordt ondertekend.
]
[
Art. 52bis.
Een personeelslid dat een waarnemende
aanstelling heeft in een selectie- of bevorderingsambt kan, zonder opzegging,
om dringende redenen worden ontslagen.
Onder dringende redenen
wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de waarnemende
aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende
redenen overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden
gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie
werkdagen bekend is aan de raad van bestuur.
Alleen de
dringende redenen waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende
brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend
ter rechtvaardiging van het ontslag. Het ontslag om dringende redenen wordt
gegeven door de raad van bestuur of door de afgevaardigd bestuurder voor het
personeelslid aangesteld in het vormingscentrum of de pedagogische
begeleidingsdienst.
[
[Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen vanaf de dag nadat de post de schriftelijke
mededeling van de motieven van het ontslag om dringende redenen, vermeld in het derde lid, voor het eerst heeft
aangeboden, met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de bevoegde kamer van beroep, vermeld in artikel 71.]
[Als de laatste dag van de voormelde termijn een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd
tot de eerstvolgende werkdag.]
[Als het personeelslid de mededeling met de
motieven van het ontslag ontvangt tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen,]
wordt de voormelde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. De raad van bestuur - en voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder - moet vanaf het moment waarop het ontslag gegeven wordt, het personeelslid met onmiddellijke ingang preventief schorsen bij hoogdringendheid conform artikel 59. Die preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, waarbij die periode nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke waarnemende aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft. Als het personeelslid geen beroep aantekent, beslaat de preventieve schorsing de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing tot preventieve schorsing bij hoogdringendheid aan het betrokken personeelslid is meegedeeld, tot het ogenblik dat de termijn om beroep aan te tekenen verstreken is.
]
Het ontslag om dringende redenen is
definitief ofwel na het verstrijken van de beroepstermijn, ofwel nadat de kamer
van beroep een definitieve beslissing heeft genomen.
De Vlaamse
Regering bepaalt de nadere regelen van de beroepsprocedure en waarborgt de
rechten van verdediging van de betrokken personeelsleden. De kamer van beroep
doet in laatste aanleg uitspraak over het beroep.
]
Art. 53.
[
Een personeelslid dat werd benoemd in een selectie- of bevorderingsambt en voorheen vast benoemd was in een ander ambt in het onderwijs, kan op 1 september vrijwillig afzien van de vaste benoeming in het betrokken ambt.
Het personeelslid deelt dit door middel van een aangetekende brief vóór 1 juni mee aan de raad van bestuur. Het wordt dan op 1 september erop volgend ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt waarin het voorheen vast benoemd was. De datum van 1 juni kan vervangen worden door een latere datum, ofwel in onderling akkoord tussen het betrokken personeelslid en de raad van bestuur, ofwel eenzijdig door het betrokken personeelslid omwille van een evaluatie met eindconclusie 'onvoldoende' die hem in toepassing van hoofdstuk VIIIter werd toegekend na 15 mei.
]
[
Art. 53bis.
§ 1.
[Een
vastbenoemd directeur kan, op voorstel van de afgevaardigd bestuurder, door de
Raad van het Gemeenschapsonderwijs met een twee derde meerderheid in het kader
van het beleidsmatig toezicht met een andere opdracht worden
belast.]
§ 2.
[De
vastbenoemde directeur neemt een betrekking op in het ambt waarin hij voorheen
vast benoemd was bij de scholengemeenschap of de scholengroep waar hij als
directeur was aangewezen, tenzij het personeelslid en de raad van bestuur van
de scholengroep akkoord gaan met een andere opdracht. De aanstelling van het
personeelslid gebeurt via een verlof wegens opdracht of door een betrekking in
te richten op basis van de puntenenveloppe die ter ondersteuning aan de
scholengemeenschap wordt toegekend.]
§ 3. Het
personeelslid behoudt de wedde verbonden aan het ambt van directeur.
§ 4. Wanneer een
vastbenoemde directeur met een andere opdracht wordt belast, wordt de
betrekking van directeur onmiddellijk
vacant.
[
§ 5.
[Het personeelslid dat in toepassing van § 1 met een andere opdracht wordt belast, kan tegen deze beslissing beroep aantekenen bij een beroepsinstantie samengesteld uit de voorzitters van de kamers van beroep. De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Het beroep schort de in § 1 vermelde beslissing op.
De raad van bestuur kan de directeur tijdens voormelde beroepsprocedure preventief schorsen volgens artikel 59. Deze preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing aan het betrokken personeelslid wordt meegedeeld en tot de beroepsprocedure is beëindigd.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende het secretariaat en de werking van de beroepsinstantie, de procedure en de redenen tot wraking.
]
]
]
Art. 54.
[...]
Art. 55.
[
§ 1. In
afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan
de raad van bestuur een lid van het ondersteunend personeel in het voltijds
gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het
opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in
deze categorie, de hogere salarisschaal 106 toekennen.
Als de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de raad van
bestuur die hogere salarisschaal toekennen aan één voltijdse
betrekking van het ondersteunend personeel in het voltijds gewoon secundair
onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het opvoedend
hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.
Als
de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur die hogere
salarisschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van het ondersteunend
personeel in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon
secundair onderwijs of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds
kunstonderwijs.
Als de instelling meer dan 900
leerlingen telt, kan de raad van bestuur die hogere salarisschaal toekennen aan
drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel in het voltijds
gewoon secundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs of van het
opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.
§ 2. In
afwijking op dit hoofdstuk en in afwijking van § 1, kan de raad van
bestuur een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs of het
buitengewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt van het
ondersteunend personeel en dat met toepassing van dit decreet werd
geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere
salarisschaal.
Bij die vaste benoeming moet steeds
rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het
personeelslid.
Het personeelslid hoeft zich geen
kandidaat te stellen voor die vaste benoeming.
De
vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal, heeft tot
gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt die verbonden is aan die hogere
salarisschaal
[...]
.
De vaste benoeming in
hetzelfde ambt met een hogere salarisschaal kan alleen plaatsvinden als de
verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn
nageleefd.
§ 3. Een personeelslid komt alleen in
aanmerking voor de bevordering vermeld in § 1 en § 2, als hij voor
zijn opdracht in een ambt van de personeelscategorieën bedoeld in § 1
of § 2 als laatste evaluatie geen evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende" heeft gekregen.
Als het personeelslid niet werd
geëvalueerd, wordt die voorwaarde geacht voldaan te
zijn.
]
[HOOFDSTUK Vbis. - Vastbenoemde personeelsleden
tijdelijk belast met een andere opdracht in een wervings-, selectie- of
bevorderingsambt]
[
Art. 55bis.
§ 1.
[De directeur kan een opdracht in een wervingsambt tijdelijk toewijzen aan een vastbenoemd personeelslid of aan een personeelslid dat is toegelaten tot de proeftijd, dat aangesteld is in een instelling als vermeld in artikel 2, § 1, van dit decreet, in een instelling als vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 of in een centrum voor basiseducatie als vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie. Die toewijzing is alleen mogelijk na toepassing van de principes van de tijdelijke aanstelling, vermeld in hoofdstuk III, afdeling 2, van dit decreet.
De raad van bestuur - voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder - kan een opdracht in een selectie- of bevorderingsambt tijdelijk toewijzen aan een vastbenoemd personeelslid of een personeelslid dat is toegelaten tot de proeftijd, dat aangesteld is in een instelling als vermeld in artikel 2, § 1, van dit decreet, in een instelling als vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 of in een centrum voor basiseducatie als vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie. Die toewijzing is alleen mogelijk na toepassing van de principes van de tijdelijke aanstelling, vermeld in hoofdstuk V van dit decreet.
]
§ 2.
[Het vastbenoemde personeelslid kan, met zijn instemming, geheel of gedeeltelijk afzien van de uitoefening van de opdracht waarvoor het vastbenoemd is om in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt tijdelijk belast te worden met een andere opdracht waarvoor het niet vastbenoemd is. Het vastbenoemde personeelslid vraagt daarvoor aan het college van directeurs van de scholengroep - voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum aan de afgevaardigd bestuurder - een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Het college van directeurs van de scholengroep - voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder - kan dat verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen toestaan.
Het personeelslid kan het verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, vermeld in het eerste lid, ook aanvragen aan het college van directeurs van de scholengroep - voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum aan de afgevaardigd bestuurder - om een opdracht op te nemen in een centrum voor basiseducatie, in een hogeschool, bij de inspectie of bij de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. Het college van directeurs van de scholengroep - voor de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum: de afgevaardigd bestuurder - kan dat verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen toestaan.
]
§ 3. Het
vastbenoemde personeelslid wordt met de andere opdracht belast overeenkomstig
de bepalingen van dit decreet die ofwel de tijdelijke aanstelling in een
wervingsambt regelen, met uitzondering van de bepalingen inzake de
kandidaatstelling
[en de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, vermeld in hoofdstuk III, afdeling 2, ofwel de waarnemende aanstelling in selectie- en bevorderingsambten, vermeld in hoofdstuk V]
.
§ 4. Tijdens de
periode gedurende welke het personeelslid tijdelijk belast wordt met een andere
opdracht en voor de beëindiging ervan, gelden de regels die voor de
tijdelijke personeelsleden van toepassing zijn op het ambt waarin het
personeelslid tijdelijk fungeert.
§ 5.
[In
afwijking van § 4 wordt het vastbenoemde personeelslid tijdens de periode
van tijdelijke of waarnemende aanstelling verder beschouwd als vastbenoemd
personeelslid voor de toepassing van de reglementaire bepalingen inzake :
1° het bevallingsverlof;
2° het verlof wegens een bedreiging door een beroepsziekte en
het verlof wegens moederschapsbescherming;
3°
het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, met inbegrip van arbeidsongevallen,
van ongevallen op de weg van en naar het werk en van
beroepsziekten;
4° de anciënniteit voor
het bepalen van het recht op verlof wegens ziekte of
gebrekkigheid;
5° de toekenning van een
vergoeding wegens begrafeniskosten.
Het eerste lid
van deze paragraaf geldt eveneens voor het vastbenoemde personeelslid dat
overeenkomstig de bepalingen van
[hoofdstuk III.]
als tijdelijk
personeelslid wordt aangesteld.
]
[§ 6.
[...]
]
[§ 7.
[In dit artikel wordt met een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt altijd een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur bedoeld.]
]
]
[
Art. 55ter.
De Vlaamse regering bepaalt
de nadere regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de
vastbenoemde personeelsleden die tijdelijk belast worden met een andere
opdracht in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt waarvoor ze niet
vastbenoemd zijn.
]
[HOOFDSTUK Vter.
[
[Mandaat van preventieadviseur]
]
]
[
Art. 55quater.
[
Als een raad van bestuur een personeelslid belast met de functie van preventieadviseur in het kader
van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de Codex
over het welzijn op het werk kan de raad van bestuur aan dit personeelslid het mandaat van preventieadviseur
toekennen voor het uitoefenen van deze functie.
De raad van bestuur kan het mandaat van preventieadviseur slechts toekennen aan een personeelslid dat
aangesteld is in een betrekking in een ambt in een instelling van de inrichtende macht en moet daarbij rekening houden
met artikel II.1-19 van de Codex over het welzijn op het werk.
Het personeelslid dat belast wordt met het mandaat neemt de functie van preventieadviseur op volgens de
voorwaarden, opgenomen in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk en de Codex over het welzijn op het werk.
Bij de beëindiging van het mandaat van preventieadviseur dat de raad van bestuur aan een personeelslid heeft
toegekend, houdt de raad van bestuur rekening met artikel II.1-19 van de Codex over het welzijn op het werk.
]
]
[
Art. 55quinquies. t.e.m. art. 55quaterdecies
[...]
]
[HOOFDSTUK Vquater. - Mandaat van algemeen
directeur]
[
Art. 55quinquiesdecies.
§ 1. Het mandaat van
algemeen directeur, zoals bedoeld in Hoofdstuk III - afdeling 4 van het
bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs wordt
toegewezen of beëindigd volgens de voorwaarden en op de wijze zoals
bepaald in dat decreet. Het mandaat wordt toegekend voor onbepaalde duur en kan
op elk ogenblik op gemotiveerde wijze worden beëindigd.
§ 2. Wanneer het
mandaat van algemeen directeur vacant is, richt de raad van bestuur een oproep
tot alle directeurs van de scholen van de scholengroep om zich kandidaat te
stellen voor het mandaat van algemeen directeur. De raad van bestuur bepaalt de
termijn waarbinnen de kandidaten zich kandidaat moeten stellen. Deze termijn
bedraagt ten minste 10 kalenderdagen.
§ 3. De raad van
bestuur stelt vooraf de criteria vast op grond waarvan de kandidaten worden
beoordeeld en deelt deze criteria bij de oproep mee aan de
kandidaten.
§ 4. Om in een
mandaat van algemeen directeur aangesteld te kunnen worden, moet het
personeelslid bij de aanvang van dat mandaat beschikken over de bekwaamheden
vereist voor het ambt. Deze bekwaamheden en het profiel op basis waarvan zij
zijn vastgelegd worden door de raad voor het gemeenschapsonderwijs vastgelegd.
Zij worden getest in een proef die wordt georganiseerd onder de
verantwoordelijkheid van de raad voor het
gemeenschapsonderwijs.
[Het personeelslid mag als laatste
evaluatie geen evaluatie met eindconlusie "onvoldoende" hebben
verkregen.]
[§ 5. Bij afwezigheid van het
personeelslid dat met toepassing van § 1 initieel belast is met het
mandaat van algemeen directeur, kan de raad van bestuur een ander personeelslid
voor de duur van die afwezigheid belasten met het mandaat. Voor een periode van
maximaal 60 dagen mag de raad van bestuur een lid van het college van
directeurs aanduiden om het mandaat van algemeen directeur waar te nemen. Bij
toepassing van deze bepaling
[...]
eindigt de aanstelling uiterlijk na het verstrijken van voormelde termijn van
maximaal 60 dagen.
[
Als de raad van bestuur geen geschikt personeelslid vindt dat beantwoordt aan de voorwaarde gesteld in paragraaf 4, kan zij van deze voorwaarde afwijken tot op het ogenblik dat zij een geschikt personeelslid aanduidt dat wel aan deze voorwaarde beantwoordt. Bij toepassing van deze bepaling is de aanstelling van het personeelslid beperkt tot een aanstelling van maximum een jaar.]
]
]
[
Art. 55sexiesdecies.
De raad van bestuur deelt de
gemotiveerde beslissing tot toewijzing van het mandaat van algemeen directeur
schriftelijk mee aan alle kandidaten.
]
[
Art. 55septiesdecies.
§ 1. Bij beëindiging
van het mandaat van algemeen directeur duidt de raad van bestuur onverwijld een
lid van het college van directeurs aan dat tot de dag waarop de nieuwe algemeen
directeur zijn mandaat opneemt, de bevoegdheden van algemeen directeur
uitoefent.
[De raad van bestuur kan hierbij afwijken van de voorwaarde gesteld in artikel 55quinquies decies, § 4, tot op het ogenblik dat zij een geschikt personeelslid aanduidt dat wel aan deze voorwaarde beantwoordt. Bij toepassing van deze bepaling is de aanstelling van het personeelslid beperkt tot een aanstelling van maximum een jaar.]
§ 2. Indien de
algemene vergadering of de Raad van het Gemeenschapsonderwijs het mandaat van
de algemeen directeur beëindigt, wordt deze beslissing onverwijld
medegedeeld aan de voorzitter van de raad van bestuur. De beëindiging van
het mandaat door deze organen heeft uitwerking de dag volgend op de ontvangst
van de beslissing tot beëindiging van het mandaat bij de voorzitter van de
raad van bestuur.
§ 3.
[...]
]
[
Art. 55octiesdecies.
De directeur van een
onderwijsinstelling die het mandaat van algemeen directeur uitoefent, kan
aanspraak maken
[op een niet-verworven salarisschaal]
indien de
instellingen die behoren tot de scholengroep waarvan hij algemeen directeur is,
ten minste 2000 regelmatig ingeschreven leerlingen tellen op 1 februari van het
voorafgaande
[schooljaar]
.
[...]
De
Vlaamse regering bepaalt
[de niet-verworven salarisschaal]
en de
modaliteiten van de toekenning.
[Voor de toepassing van dit artikel wordt de overname van een onderwijsinstelling geacht al op 1 februari van het
voorafgaande schooljaar te hebben plaatsgevonden.]
]
[HOOFDSTUK Vquinquies - Mandaat van coördinerend
directeur]
[
Art. 55vicies.
§ 1.
[Op
voordracht van de scholengemeenschap van het secundair onderwijs kan de
scholengroep een personeelslid voltijds of twee personeelsleden elk halftijds
bij mandaat aanstellen tot coördinerend directeur van die
scholengemeenschap als het personeelslid belast is met taken voor de totaliteit
van de instellingen die deel uitmaken van de scholengemeenschap.
]
[Het personeelslid moet tijdelijk aangesteld zijn
of vast benoemd zijn als directeur aan een instelling van de
scholengemeenschap.]
[Het personeelslid mag als laatste evaluatie geen
evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" hebben
verkregen.]
[Bij afwezigheid van het personeelslid dat
met toepassing van het eerste lid initieel belast is met het mandaat van
coördinerend directeur, kan de scholengroep op voordracht van de
scholengemeenschap een ander personeelslid voor de duur van die afwezigheid
belasten met het mandaat. Dat personeelslid oefent tot de dag waarop het
afwezige personeelslid opnieuw effectief zijn mandaat opneemt, de bevoegdheden
van coördinerend directeur uit.]
§ 2. De
directeur die belast wordt met het mandaat van coördinerend directeur kan
aanspraak maken
[op een niet-verworven salarisschaal]
, indien de
instellingen die behoren tot de scholengemeenschap ten minste 2000 regelmatig
ingeschreven leerlingen tellen op 1 februari van het voorafgaande schooljaar.
[...]
De Vlaamse regering bepaalt
[de
niet-verworven salarisschaal]
en de modaliteiten voor de toekenning.
[In afwijking van het bepaalde in
artikel
71 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het
onderwijs-VIII, wordt de overname van een onderwijsinstelling voor de gelding
van dit artikel geacht reeds op 1 februari van het voorafgaand schooljaar te
hebben plaatsgevonden.]
]
[HOOFDSTUK Vquinquies/1. - Herinschakeling na definitieve arbeidsongeschiktheid]
[
Afdeling 1. - Algemene bepaling]
[
Art. 55vicies/1.
Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1, die in vast verband benoemd zijn volgens de bepalingen van dit decreet.
]
[Afdeling 2. - Personeelslid dat bij beslissing van MEDEX definitief ongeschikt bevonden is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald]
[
Art. 55vicies/2.
§ 1. Het vast benoemde personeelslid dat na uitputting van het bezoldigd ziekteverlof ter beschikking gesteld wordt wegens ziekte, kan zijn inrichtende macht verzoeken om een overleg over de mogelijkheden tot tewerkstelling na arbeidsongeschiktheid. De inrichtende macht moet dat overleg zo spoedig mogelijk organiseren en nodigt daartoe de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer uit. Het overleg tussen het personeelslid, de inrichtende macht en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer resulteert in een advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, dat aan beide partijen wordt bezorgd. De inrichtende macht richt dat advies onmiddellijk aan MEDEX, met de vraag om dat advies mee in overweging te nemen bij het behandelen van het dossier van dat personeelslid voor de pensioencommissie.
§ 2. Als MEDEX beslist dat het personeelslid definitief ongeschikt is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die door MEDEX worden bepaald, organiseert de inrichtende macht onmiddellijk opnieuw een overleg met het personeelslid en, indien het personeelslid hierom verzoekt, de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, om de beslissing van MEDEX te concretiseren. Dat overleg moet leiden tot een van volgende conclusies :
1° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van
[de
functiebeschrijving]
;
2° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;
3° tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 5;
4° geen tewerkstelling is mogelijk.
De conclusie van het overleg wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen het personeelslid en de inrichtende macht. Als de conclusie luidt dat geen tewerkstelling mogelijk is, is artikel 77sexies van toepassing. Dat artikel is ook van toepassing als het personeelslid en de inrichtende macht niet tot een overeenkomst komen.
]
[Afdeling 3. - Personeelslid dat een beroep doet op de procedure tot re-integratie zoals bepaald in de wetgeving over het gezondheidstoezicht op de werknemers]
[
Art. 55vicies/3.
§ 1.
[Deze afdeling is van toepassing op het vastbenoemde personeelslid voor wie de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer met toepassing van artikel I.4-73, § 4, c), van de codex over het welzijn op het werk van 28 april 2017, heeft beslist dat hij definitief ongeschikt is om het overeengekomen werk te hervatten, maar in staat is om bij de inrichtende macht een aangepast of ander werk uit te voeren, in voorkomend geval na aanpassing van de werkpost.]
§ 2.
[Als conform artikel I.4-74 en I.4-75 van de codex over het welzijn op het werk van 28 april 2017, het schoolbestuur en het personeelslid ermee akkoord gaan om die beslissing en het door het schoolbestuur uitgewerkte re-integratieplan te volgen, sluiten het schoolbestuur en het personeelslid een schriftelijke overeenkomst over de vorm van tewerkstelling.]
Die tewerkstelling kan onder een van de volgende vormen :
1° tewerkstelling in het ambt van benoeming na aanpassing van
[de
functiebeschrijving]
;
2° tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 4;
3° tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming zoals bepaald in afdeling 5.
[Als de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, vermeld in artikel I.4-73, § 4, c), van de codex over het welzijn op het werk van 28 april 2017, niet leidt tot een overeenkomst over tewerkstelling, is artikel 77sexies van toepassing.".]
]
[Afdeling 4. - Tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming via inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar]
[
Art. 55vicies/4.
Voor het personeelslid, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, 2°, en artikel 55vicies/3, § 2, 2°, voor wie na overleg is overeengekomen dat hij tewerkgesteld kan blijven in het ambt van vaste benoeming, kan de inrichtende macht voor zover het personeelslid vast benoemd is in het ambt van leraar, in afwijking van artikel 40bis, de draagwijdte van de vaste benoeming inperken. Dat houdt in dat zij uitdrukkelijk vastlegt welke vakken, specialiteiten, opleidingen of modules niet langer tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoren. Die inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming mag niet als gevolg hebben dat voor de leraar geen enkel vak, specialiteit, opleiding of module nog tot de draagwijdte van de vaste benoeming behoort. De inperking kan niet slaan op het volume van de vaste benoeming.
De inrichtende macht legt de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming van een leraar vast in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, en artikel 55vicies/3, § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de inperking van de draagwijdte van de vaste benoeming meegedeeld wordt aan het beleidsdomein Onderwijs en Vorming opdat zij uitwerking zou hebben ten aanzien van de overheid. De aangepaste draagwijdte van de vaste benoeming is persoonsgebonden en is tegenstelbaar aan derden.
]
[Afdeling 5. - Tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming]
[
Art. 55vicies/5.
§ 1. Aan het personeelslid, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, 3°, en artikel 55vicies/3, § 2, 3°, voor wie na overleg is overeengekomen dat een tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming beoogd wordt, biedt de inrichtende macht een proefperiode van tewerkstelling in dat andere ambt aan met het oog op een nieuwe vaste benoeming.
Die proefperiode is alleen mogelijk in een ambt waarin het personeelslid nog niet vast benoemd is. Bovendien is de proefperiode alleen mogelijk in een ambt waarvoor het personeelslid aan de aanstellingsvoorwaarden beantwoordt als vermeld in dit decreet.
Voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/2 kan de proefperiode maximaal duren tot de dag voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt. Voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/3 duurt de proefperiode minimaal zes maanden en maximaal twaalf maanden.
De afspraken betreffende de proefperiode worden vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 55vicies/2, § 2, en artikel 55vicies/3, § 2.
§ 2. Tijdens de proefperiode wordt het personeelslid tewerkgesteld in een niet-organieke betrekking van het nieuwe ambt. Het personeelslid is in dienstactiviteit en behoudt het salaris dat verbonden is aan zijn betrekking in het ambt van vaste benoeming. De inrichtende macht kan in die betrekking een vervanger aanstellen.
§ 3. Uiterlijk twee maanden voor het einde van de proefperiode neemt de inrichtende macht een beslissing over de nieuwe vaste benoeming van het personeelslid. Ze neemt die beslissing na een overleg met het betrokken personeelslid om vast te stellen of de proefperiode geslaagd is of niet. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode geslaagd is, wordt het personeelslid vast benoemd, zoals bepaald in artikel 55vicies/6. Als de inrichtende macht van oordeel is dat de proefperiode niet geslaagd is, is artikel 77sexies van toepassing.
]
[
Art. 55vicies/6.
De nieuwe vaste benoeming betekent het ontslag uit het ambt waarvoor het personeelslid voorheen vast benoemd was en de onmiddellijke vaste benoeming in het nieuwe ambt, voor een overeenstemmend volume. In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming, vindt de nieuwe vaste benoeming plaats ongeacht of er een vacante betrekking in dat ambt beschikbaar is. De betrekking in het ambt waarin het personeelslid voorheen vast benoemd was, wordt een vacante betrekking vanaf de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming.
Als het een wervingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor vaste benoeming in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 36, § 1, met uitzondering van de punten 1°, 2° en 3°.
Als het een selectie- of bevorderingsambt betreft, moet het personeelslid aan de voorwaarden beantwoorden voor toelating tot de proeftijd in het betrokken ambt zoals bepaald in artikel 46, artikel 46bis, § 1 en § 2, en artikel 47, § 1. In afwijking van artikel 48, § 1 en § 2, wordt het personeelslid meteen vast benoemd.
In afwijking van de bepalingen over de vaste benoeming gaat voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/2 de nieuwe vaste benoeming uiterlijk in op de eerste dag van de maand voor de eerste verjaardag van de beslissing van MEDEX die aanleiding gegeven heeft tot de tewerkstelling in het desbetreffende ambt en voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/3 uiterlijk op de dag na het einde van de proefperiode.
Na de nieuwe vaste benoeming is de regelgeving met betrekking tot het nieuwe ambt van vaste benoeming volledig op het personeelslid van toepassing.
]
[
Art. 55vicies/7.
Een nieuwe vaste benoeming zoals bepaald in artikel 55vicies/6 is eveneens mogelijk voor een personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/5, § 1, aan wie geen proefperiode aangeboden kan worden omdat het personeelslid al deeltijds in het ambt vast benoemd is. De inrichtende macht bepaalt dan de ingangsdatum van de nieuwe vaste benoeming, die op de eerste dag van een maand moet liggen.".
]
HOOFDSTUK VI. - Rechten van personeelsleden bij het
overnemen van onderwijsinstellingen
[, bij de overheveling van een
vestigingsplaats
[
[...]
[of bij de overheveling van een hbo5- of een SLO-opleiding]
]
]
[
Art. 55vicies/8.
§ 1. De personeelsleden van een instelling van een scholengroep van het Gemeenschapsonderwijs die door een andere scholengroep wordt overgenomen, krijgen de hoedanigheid van personeelslid van de scholengroep die de instelling overneemt.
§ 2. De personeelsleden bedoeld in paragraaf 1, die vast benoemd zijn of tot de proeftijd zijn toegelaten in de instelling die wordt overgenomen, gaan over als vast benoemd personeelslid, respectievelijk tot de proeftijd toegelaten personeelslid naar de scholengroep die de instelling overneemt.
De personeelsleden bedoeld in paragraaf 1 die als tijdelijk personeelslid in dienst zijn op de laatste effectieve lesdag van de instelling die wordt overgenomen en voor hun prestaties door het Ministerie van Onderwijs en Vorming worden bezoldigd, gaan over als tijdelijk personeelslid naar de scholengroep die de instelling overneemt.
§ 3. De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van dit decreet heeft gepresteerd in een ambt, betrekking, opleiding, module, vak of specialiteit in de instelling die wordt overgenomen, worden geacht gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, dezelfde opleiding, dezelfde module, hetzelfde vak of dezelfde specialiteit in de scholengroep die de instelling overneemt.
§ 4. Een kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling, een toelating tot de proeftijd of een vaste benoeming die is ingediend bij de raad van bestuur van de scholengroep die de instelling overlaat, wordt geacht gedaan te zijn bij de raad van bestuur van de scholengroep die de instelling overneemt.
Een kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die is ingediend bij de raad van bestuur van de scholengroep die de instelling overlaat, wordt geacht ook gedaan te zijn bij de raad van bestuur van de scholengroep die de instelling overneemt.
De mededeling door de raad van bestuur van de scholengroep van de vacante betrekkingen met het oog op een vaste benoeming in de instelling die wordt overgenomen, wordt geacht gedaan te zijn door de raad van bestuur van de scholengroep die de instelling overneemt.
§ 5. Personeelsleden die in de instelling die wordt overgenomen op het ogenblik van de overname recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur,
[bedoeld in artikel 21, § 3, artikel 100quater decies, artikel 21bis, § 3, of artikel 100quinquies decies,]
, behouden dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de scholengroep die de instelling overneemt.
]
Art. 56.
[
§ 1.
[De
personeelsleden van een instelling die door het Gemeenschapsonderwijs wordt
overgenomen, verkrijgen op hun verzoek de hoedanigheid van personeelslid van
het gemeenschapsonderwijs.]
§ 2. De
personeelsleden bedoeld in § 1 gaan, al naar gelang het geval zij
vastbenoemd of tijdelijk aangesteld zijn in de instelling die overgenomen
wordt, als vastbenoemd of tijdelijk aangesteld personeelslid
over.
Voor overname in de hoedanigheid
van tijdelijk personeelslid komen in aanmerking de personeelsleden die op de
laatste effectieve lesdag voor de overname in dienst zijn en voor hun
prestaties door de Vlaamse Gemeenschap worden bezoldigd.
§ 3.
[De
diensten gepresteerd in het gesubsidieerd onderwijs worden beschouwd als
diensten gepresteerd in het gemeenschapsonderwijs. Voor de toepassing van dit
decreet worden de diensten
[ gepresteerd in een ambt, betrekking, opleiding,
module]
, vak of specialiteit in de overgenomen instelling geacht
gepresteerd te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking,
[dezelfde
opleiding, dezelfde module,]
hetzelfde vak of dezelfde specialiteit in
de scholengroep, en, in voorkomend geval, de scholengemeenschap die
na overname bevoegd is voor de instelling.]
§ 4.
[Een
kandidatuurstelling voor een tijdelijke aanstelling of voor een vaste benoeming
gedaan bij de inrichtende macht die haar instelling overlaat, wordt geacht
gedaan te zijn bij de raad van bestuur
[ die de instelling overneemt]
.
[De mededeling van de vacante betrekkingen met het oog op een vaste benoeming
in de instelling die wordt overgenomen, wordt eveneens geacht gedaan te zijn
bij de raad van bestuur die deze instelling overneemt.]
]
§ 5.
[De
personeelsleden die voor de overname recht hadden op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur,
[zoals bedoeld in artikel 21, § 3, of artikel 100quater decies, en artikel 21bis, § 3, of artikel 100quinquies decies, van dit decreet of in artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs,]
behouden dit
recht na de overname. ]
]
[
Art. 56/1.
§ 1. Voor de toepassing van dit artikel
wordt verstaan onder :
1° overheveling van een
vestigingsplaats :
a) in het basisonderwijs : een
herstructurering zoals vermeld in artikel 3, 22°, van het decreet van 25
februari 1997 basisonderwijs, waarbij een school een vestigingsplaats, zijnde
een gedeelte van een school, zoals vermeld in artikel 3, 56°, van hetzelfde
decreet, afschaft en een andere school tegelijkertijd op dezelfde locatie een
vestigingsplaats opricht;
b)
[ bij de onderwijsinternaten: een overheveling als vermeld in artikel 46 van
het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten, waarbij een onderwijsinternaat een vestigingsplaats, namelijk een gedeelte van een onderwijsinternaat,
afschaft en een ander onderwijsinternaat tegelijkertijd op dezelfde locatie een
vestigingsplaats opricht;]
c) in het volwassenenonderwijs : de
overheveling van het geheel van het onderwijsaanbod georganiseerd in een
vestigingsplaats zoals vermeld in artikel 2, 33°, 40° en 44°, en
artikel 65 van het
decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs;
[d) in het deeltijds kunstonderwijs: de overheveling van een of meer structuuronderdelen in een bepaalde vestigingsplaats als vermeld in artikel 131 van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs;]
2°
[...]
3°
[...]
§ 2.
[Bij de overheveling van een vestigingsplaats naar een instelling van een andere inrichtende macht stellen de betrokken inrichtende machten, en in het deeltijds kunstonderwijs ook de andere instanties die bij de organisatie van de vestigingsplaats betrokken zijn, ten behoeve van de situatie van het personeel een schriftelijke overeenkomst op.]
De overeenkomst
houdt minstens rekening met :
1° de personeelsleden die in
de vestigingsplaats
[...]
tewerkgesteld zijn in het schooljaar
voorafgaand aan de overheveling
[...]
, en met de omvang van die
tewerkstelling;
2° de omvang van de omkadering die bij de
overheveling
[...]
betrokken is.
In het
volwassenenonderwijs is de schriftelijke overeenkomst niet vereist als er bij
de overheveling geen leraarsuren worden overgedragen. Als echter bij een
overheveling zonder leraarsuren toch een schriftelijke overeenkomst afgesloten
wordt, is alleen § 3 van toepassing.
§ 3. Als de overeenkomst vermeld in
§ 2 erin voorziet dat de overheveling
[...]
gepaard gaat met
een overname van personeelsleden, verkrijgen deze personeelsleden mits hun
toestemming de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht waartoe
de vestigingsplaats
[...]
na de overheveling behoort
[...]
, ten belope van de opdracht
waarvoor ze bij die inrichtende macht tewerkgesteld worden. Deze
personeelsleden gaan, al naargelang ze vastbenoemd of tijdelijk aangesteld
zijn, over als vastbenoemde of tijdelijk aangestelde personeelsleden. De
personeelsleden die voor de overheveling
[...]
recht hadden op
een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur,
[zoals bedoeld in artikel 21, § 3, of artikel 100quater decies en artikel 21bis, § 3, of artikel 100quinquies decies van dit decreet of in artikel 23, § 3, of artikel 77bis en artikel 23bis, § 3, of artikel 77ter van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs,]
behouden dit recht na de overheveling
[...]
.
De diensten die het personeelslid volgens de
bepalingen van dit decreet of volgens de bepalingen van het decreet van 27
maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs gepresteerd
heeft in een ambt, betrekking, opleiding, module, vak of specialiteit bij de
inrichtende macht waartoe de vestigingsplaats
[...]
voor de
overheveling
[...]
behoorde, worden geacht ook gepresteerd
te zijn in hetzelfde ambt, dezelfde betrekking, dezelfde opleiding, dezelfde
module, hetzelfde vak of dezelfde specialiteit bij de inrichtende macht waartoe
de vestigingsplaats
[...]
na de overheveling
[...]
behoort.
Een kandidaatstelling voor een
tijdelijke aanstelling, die geldt bij de inrichtende macht waartoe de
vestigingsplaats
[...]
voor de overheveling
[...]
behoorde, wordt geacht ook gedaan te zijn bij de inrichtende macht waartoe de
vestigingsplaats
[...]
na de overheveling
[...]
behoort.
§ 4.
[...]
§ 5.
[...]
]
[
Art. 56/2.
[...]
]
[HOOFDSTUK VIbis. - Rechten van personeelsleden bij
wijziging van de samenstelling van een scholengemeenschap]
[
Art. 56bis.
§ 1. Wanneer een instelling die voorheen
niet tot een scholengemeenschap behoorde, toetreedt tot een scholengemeenschap,
dan worden de diensten die voor de toetreding tot de scholengemeenschap in deze
instelling werden gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit
geacht ook gepresteerd te zijn in dat ambt, deze betrekking, dat vak of deze
specialiteit in deze scholengemeenschap.
[
Het personeelslid dat in de instelling die
toetreedt tot een scholengemeenschap in de loop van het voorgaande schooljaar
tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt bij de toetreding tot de
scholengemeenschap zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur onder de
voorwaarden gesteld in dit decreet. Het personeelslid behoudt eveneens zijn
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de
toetreding voor alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de
instelling is
toegetreden.
Het
personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een scholengemeenschap
uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en
geaffecteerd is, behoudt bij de toetreding tot de scholengemeenschap alle
rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste benoeming en affectatie.
Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is, beantwoordt bij de toetreding
tot de scholengemeenschap, en onverminderd artikel 36bis, van de voorwaarden
gesteld in dit decreet voor een uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle
instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling is
toegetreden.
]
Een kandidaatstelling voor een
tijdelijke aanstelling die in toepassing van dit decreet reeds werd gedaan bij
de raad van bestuur of inrichtende macht van de betrokken instelling, wordt
geacht ook gedaan geweest te zijn voor de scholengemeenschap waartoe de
instelling zal behoren.
§ 2. Wanneer instelling die voorheen tot
een scholengemeenschap behoorde, toetreedt tot een andere scholengemeenschap,
dan worden de diensten die voor de toetreding tot deze andere
scholengemeenschap in deze instelling werden gepresteerd in een ambt,
betrekking, vak of specialiteit geacht ook gepresteerd te zijn in dat ambt,
deze betrekking, dat vak of deze specialiteit in deze andere
scholengemeenschap.
[
Het personeelslid dat
in de instelling die toetreedt tot een andere scholengemeenschap in de loop van
het voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur,
behoudt bij de toetreding tot de andere scholengemeenschap zijn tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur onder de voorwaarden gesteld in dit decreet.
Het personeelslid behoudt eveneens zijn recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
geldt vanaf het ogenblik van de toetreding voor alle instellingen van de
scholengemeenschap waartoe de instelling is
toegetreden.
Het
personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een andere
scholengemeenschap uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar
vastbenoemd en geaffecteerd is, behoudt bij de toetreding tot de andere
scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste
benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is,
beantwoordt bij de toetreding tot de scholengemeenschap, en onverminderd
artikel 36bis, aan de voorwaarden gesteld in dit decreet voor een uitbreiding
van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe
de instelling is toegetreden.
]
Een
kandidaatstelling voor een tijdelijke aanstelling die in toepassing van dit
decreet reeds werd gedaan bij de raad van bestuur of een inrichtende macht van
de scholengemeenschap of de scholengroep, wordt geacht ook gedaan geweest te
zijn voor de scholengemeenschap waartoe de instelling zal
behoren.
§ 3.
[Wanneer een
instelling uit een scholengemeenschap treedt, en niet opnieuw toetreedt tot een
scholengemeenschap, dan worden de diensten die in deze instelling in de
scholengemeenschap werden gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of
specialiteit steeds geacht gepresteerd te zijn in dat ambt, deze betrekking,
dat vak of deze specialiteit in een instelling die niet tot een
scholengemeenschap
behoort.
Het personeelslid
dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt in de loop van het
voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt
bij de uittreding uit de scholengemeenschap zijn tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur onder de voorwaarden gesteld in dit decreet. Het personeelslid
behoudt eveneens zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het
ogenblik van de uittreding voor alle instellingen van de scholengroep die niet
tot een scholengemeenschap
behoren.
Het personeelslid
dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt uiterlijk op het
einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en geaffecteerd is, behoudt bij
de uittreding uit de scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden
zijn aan deze vaste benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds
vastbenoemd is, beantwoordt bij de uittreding uit de scholengemeenschap, en
onverminderd artikel 36bis, aan de voorwaarden gesteld in dit decreet voor een
uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengroep
die niet tot een scholengemeenschap
behoren.
]
Een kandidaatstelling voor een
tijdelijke aanstelling die in toepassing van dit decreet reeds werd gedaan bij
de raad van bestuur of een inrichtende macht van de scholengemeenschap, wordt
geacht ook gedaan geweest te zijn bij de betrokken raad van bestuur.
§ 4.
[...]
]
[HOOFDSTUK VIter. - Concordantie]
[
Art. 56ter.
§ 1. De Vlaamse Regering kan bij het
wijzigen van een personeelscategorie, een ambt,
[een opleiding, een
module,]
een vak, een specialiteit of de classificatie van een vak of
specialiteit, ambtshalve concordanties opstellen. Een ambtshalve concordantie
is de omzetting van de bestaande benaming van een personeelscategorie, een
ambt,
[een opleiding, een module,]
een vak, een specialiteit of een
classificatie van een vak of specialiteit naar een nieuwe
benaming.
§ 2.
[Voor de toepassing van dit artikel
kan de Vlaamse Regering de nadere administratieve en geldelijke bepalingen voor
de betrokken personeelsleden vastleggen.
Het betreft
bepalingen inzake :
- de prestaties geleverd als tijdelijk
personeelslid;
- de rechten met betrekking tot de tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur;
- de kandidaatstelling voor
een tijdelijke aanstelling, een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming
of een mutatie;
- de vacantverklaring van betrekkingen met het
oog op een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een mutatie;
- de draagwijdte van de vaste benoeming;
- de
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en
wedertewerkstelling;
- de bekwaamheidsbewijzen;
- de
[salarisschalen;]
[- de nuttige
ervaring.]
]
§ 3.
[...]
]
[
Art. 56quater.
§ 1. De Vlaamse Regering kan bij het
wijzigen of invoeren van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een
module, een vak, een specialiteit of de classificatie van een vak of
specialiteit, voorwaarden voor individuele concordanties
bepalen.
Een individuele concordantie houdt de omzetting in van
de bestaande benaming van een personeelscategorie, een ambt, een opleiding, een
module, een vak, een specialiteit of een classificatie van een vak of
specialiteit naar een nieuwe benaming voor een welbepaald
personeelslid.
De individuele concordantie is persoonsgebonden
en eenmalig.
§ 2. Over een individuele concordantie
wordt steeds overlegd tussen de raad van bestuur of zijn afgevaardigde en het
personeelslid.
Als beide partijen tot een overeenkomst komen,
wordt een individueel concordantieformulier opgesteld dat door beide partijen
wordt ondertekend.
De Vlaamse Regering bepaalt hoe de
individuele concordantie wordt meegedeeld opdat ze uitwerking zou hebben ten
aanzien van de overheid.
§ 3. Als de raad van bestuur of zijn
afgevaardigde en het personeelslid geen overeenkomst bereiken als vermeld in
§ 2, dan deelt de raad van bestuur of zijn afgevaardigde de reden hiervan
schriftelijk mee aan het betrokken personeelslid.
Het
personeelslid kan vervolgens bij de Commissie Bezwaarschriften, hierna
commissie te noemen, een gemotiveerd bezwaarschrift
neerleggen.
Het personeelslid kan zich ook met een
bezwaarschrift tot de commissie wenden als de raad van bestuur nalaat om een
beslissing te nemen.
Dat bezwaarschrift houdt in dat het
personeelslid een eigen voorstel indient tot concordantie of dat het
personeelslid een voorstel indient om geen concordantie te
verkrijgen.
De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de
indiening van een bezwaarschrift.
De commissie hoort de
betrokken partijen. Ze houdt bij haar uitspraak rekening met de bepalingen van
§ 1.
Als de commissie het bezwaarschrift van het betrokken
personeelslid niet aanvaardt, is de door de raad van bestuur gemaakte keuze
voor het personeelslid bindend en definitief vanaf de vastgelegde ingangsdatum
van de concordantie.
Als de commissie het bezwaarschrift van
het betrokken personeelslid aanvaardt, is die beslissing ten aanzien van de
raad van bestuur bindend en definitief vanaf de vastgelegde ingangsdatum van de
concordantie.
De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling van
de commissie.
§ 4. De Vlaamse Regering kan inzake een
individuele concordantie nadere administratieve en geldelijke bepalingen
vastleggen voor de personeelsleden voor wie krachtens § 1 een individuele
concordantie nodig is. Het betreft bepalingen over :
1° de
prestaties geleverd als tijdelijk personeelslid;
2° de
rechten met betrekking tot de tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur;
3° de kandidaatstelling voor een tijdelijke
aanstelling, een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een
mutatie;
4° de vacantverklaring van betrekkingen met het
oog op een toelating tot de proeftijd, een vaste benoeming of een
mutatie;
5° de draagwijdte van de vaste
benoeming;
6° de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis
van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling;
7° de
bekwaamheidsbewijzen;
8° de salarisschalen;
9° de nuttige
ervaring.
]
HOOFDSTUK VII. - Maatregelen van
orde
Art. 57.
De maatregelen van orde
bedoeld in dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de vast benoemde
personeelsleden.
De in dit hoofdstuk bedoelde
maatregelen van orde zijn geen tuchtmaatregelen.
Afdeling I. - Overplaatsing in het belang van de
dienst
Art. 58.
[
§ 1. De
Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de overplaatsing in het
belang van de dienst binnen de scholengroep, met dien verstande dat :
1° deze maatregel slechts kan worden
toegepast nadat is vastgesteld dat de minimale verstandhouding die voor de
goede werking van de dienst of van het onderwijs nodig is, blijvend gestoord
is;
2° de beslissing genomen wordt door raad
van bestuur, na advies van de betrokken instellingshoofden;
3° de rechten van verdediging gegarandeerd worden.
§ 2. Een
personeelslid kan, met onderling akkoord van de betrokken raden van bestuur,
naar een instelling van een andere scholengroep worden
overgeplaatst.
]
Afdeling II. - Preventieve
schorsing
Art. 59.
[
De Vlaamse regering
bepaalt de nadere regelen inzake de preventieve schorsing.
[
De preventieve schorsing is enkel mogelijk indien het belang van
het onderwijs of van de dienst dit vereist. De preventieve schorsing is een
administratieve maatregel uitgesproken door de raad van bestuur -
[voor de
pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum]
: door de
afgevaardigd bestuurder - na advies van het instellingshoofd.
In het geval van een tuchtvordering wordt de preventieve schorsing
uitgesproken voor de duur van het tuchtonderzoek en mag ze, behoudens bij een
strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten,
of in het kader van een beroepsprocedure volgens artikel 71, niet meer dan
één jaar bedragen.
De preventieve
schorsing kan maximum zes maanden bedragen indien er binnen deze periode geen
tuchtvordering wordt ingesteld, behoudens bij een strafrechtelijk onderzoek of
een strafrechtelijke vervolging.
]
[
Wanneer het
personeelslid strafrechtelijk vervolgd wordt of wanneer het personeelslid
tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het
personeelslid op heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen
zijn, kan de raad van bestuur - de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de
pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum - beslissen tot een
afhouding van salaris. Er mag niet meer dan een vijfde van het laatste
bruto-activiteitssalaris of -wachtgeld worden ingehouden. De afhouding van het
salaris of het wachtgeld mag niet voor gevolg hebben dat het salaris van het
personeelslid verminderd wordt tot een bedrag lager dan het netto belastbaar
bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben
indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid van
werknemers.
Indien in aansluiting op een preventieve schorsing
met afhouding van salaris beslist wordt geen tuchtstraf of de tuchtstraf blaam
op te leggen, wordt het afgehouden salaris betaald.
Indien in
aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris een
tuchtstraf opgelegd wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, dan wordt
het bedrag van het tijdens de preventieve schorsing afgehouden salaris in
mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de
tuchtstraf. Indien het bedrag van het afgehouden salaris groter is dan het
bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil
aan de betrokkene betaald.
]
Het in het
eerste lid bedoelde besluit garandeert de rechten van verdediging.
]
[
Art. 59bis.
[Artikel 59 geldt
eveneens voor de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn
[voor doorlopende duur en voor de personeelsleden die tijdelijk of waarnemend aangesteld zijn en ontslagen worden om dringende redenen volgens artikel 24 of artikel 52bis]
. ]
]
[
Art. 59ter.
§ 1. Met uitzondering van de
preventieve schorsing in toepassing van artikel 24, artikel 52bis, artikel
53bis, § 5, en artikel 73undecies, § 4, kan het personeelslid tegen
de preventieve schorsing
[of, als dat van toepassing is,
tegen de afhouding van salaris ]
in beroep gaan bij de kamer
van beroep, vermeld in artikel 71.
[Op straffe van verval moet het beroep worden ingesteld
binnen een termijn van twintig kalenderdagen, te rekenen vanaf de dag na de eerste aanbieding door de post van de
schriftelijke mededeling van de preventieve schorsing die door de raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder
voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, aangetekend wordt verstuurd. De
voormelde termijn van twintig kalenderdagen kan worden opgeschort tijdens een vakantieperiode.]
[Als de laatste dag van de voormelde termijn een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd
tot de eerstvolgende werkdag.]
Het beroep wordt
ingesteld bij beroepsschrift en moet alle middelen bevatten die tegen de
preventieve schorsing
[of, als dat van toepassing is, tegen
de afhouding van salaris]
kunnen worden ingebracht. Daartoe
ontvangt het betrokken personeelslid met dezelfde zending als die waarmee hem
de preventieve schorsing wordt meegedeeld, een kopie van zijn
dossier.
Het personeelslid dat over nieuwe elementen beschikt,
kan tegen zijn preventieve schorsing
[of, als dat van
toepassing is, tegen de afhouding van salaris]
een beroep
instellen, van zodra minstens drie maanden verstreken zijn sinds de dag na het
versturen van de ter post aangetekende brief met de kennisgeving van de
preventieve schorsing.
§ 2.
[Het beroep
schort de preventieve schorsing niet op; de afhouding van salaris wordt wel
opgeschort.]
§ 3.
[Ten aanzien
van betwistingen inzake het niet in acht nemen door de raad van bestuur - de
afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst -
van de bepalingen van artikel 59 of het kennelijk onredelijke karakter van de
preventieve schorsing doet de kamer van beroep in laatste aanleg uitspraak. De
kamer van beroep kan de preventieve schorsing bevestigen of vernietigen. Als de
preventieve schorsing waartegen beroep werd aangetekend, gepaard gaat met een
tuchtonderzoek, beslist de kamer van beroep in afwijking van artikel 72,
3°, bij unanimiteit wanneer ze de preventieve schorsing wenst te
vernietigen.
Bij een beroep
tegen een preventieve schorsing met afhouding van salaris of tegen de afhouding
van salaris heeft de kamer van beroep de bevoegdheid om de afhouding van
salaris te bevestigen, te vernietigen of te
beperken.
]
§ 4. De Vlaamse Regering kan de
nadere regelen van de beroepsprocedure bepalen en waarborgt de rechten van
verdediging van de betrokken
personeelsleden.
]
Afdeling III. - De terbeschikkingstelling wegens
ambtsontheffing in het belang van de dienst
Art. 60.
[...]
HOOFDSTUK VIII. - Tuchtregeling
[
Art. 60bis.
[
Dit hoofdstuk is van
toepassing op de volgende personeelsleden :
- de
vastbenoemde personeelsleden;
[- de personeelsleden die
toegelaten zijn tot de proeftijd;]
- de
personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende
duur;
- de vastbenoemde personeelsleden die ter
beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking en die zijn
gereaffecteerd of wedertewerkgesteld.
]
]
Afdeling I. - Tuchtstraffen
Art. 61.
§ 1. In
geval van tekortkoming aan hun plichten kunnen de
[...]
personeelsleden
één van de volgende sancties oplopen :
1° de blaam;
2° de afhouding
van de wedde;
3° de schorsing bij
tuchtmaatregel;
4° de terbeschikkingstelling
bij tuchtmaatregel;
5°
[de terugkeer tot de
tijdelijke aanstelling voor het personeelslid dat vast benoemd is in een
wervingsambt, de terugzetting in rang voor het personeelslid dat vast benoemd
is in een selectie- of bevorderingsambt of het uitstel van vaste benoeming voor
een bepaalde duur van het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor
doorlopende duur.]
[De terugzetting in rang is niet van toepassing op de
personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdienst;]
6°
[het ontslag. Naargelang de aard van de redenen waarom een ontslag gegeven
wordt, kan de raad van bestuur beslissen dat dit ontslag betrekking heeft op
één, meerdere of al haar instellingen;]
[7°
de afzetting. Naargelang de aard van de redenen waarom de afzetting gegeven
wordt, kan de raad van bestuur beslissen dat de afzetting betrekking heeft op
één, meerdere of al haar instellingen.]
[Betreft het
[een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht]
dan kan de tuchtstraf enkel worden opgelegd op
voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de betrokken
godsdienst of de niet-confessionele zedenleer.]
§ 2.
[...]
Art. 62.
[
§ 1. De
tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, worden uitgesproken door de raad van
bestuur.
§ 2. In
afwijking op § 1 worden de tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, voor de
leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum
uitgesproken door de afgevaardigd bestuurder.
§ 3. Een
tuchtstraf is definitief ofwel na het verstrijken van de termijn van twintig
kalenderdagen, bedoeld in artikel 73, tweede lid, ofwel nadat de kamer van
beroep een definitieve beslissing heeft genomen, zoals bedoeld in artikel 71,
tweede lid. De raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder voor de leden
van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, is gehouden de
beslissing van de kamer van beroep uit te voeren.
]
[
Art. 62bis.
[
Als het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de raad van bestuur waarbij het personeelslid een opdracht verricht, voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de decretale en reglementaire bepalingen die ter zake van toepassing zijn. Als het gereaffecteerde of wedertewerkgestelde personeelslid de tuchtstraf ontslag of afzetting oploopt, kan de definitieve beslissing tot het ontslag of de afzetting ook betrekking hebben op de oorspronkelijke vaste benoeming, op voorwaarde dat de raad van bestuur, vermeld in artikel 62, § 1, van dit decreet, of de overheid, vermeld in
artikel 68, § 1,
van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, dat ontslag of die afzetting ten opzichte van de oorspronkelijke vaste benoeming bevestigt binnen de hierna vermelde termijnen. De raad van bestuur die de tuchtmacht uitoefent, deelt hiertoe vanaf het ogenblik dat de beslissing definitief is binnen een termijn van twintig kalenderdagen de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting, in voorkomend geval de beslissing van de kamer van beroep, en het tuchtdossier waarop zij haar uitspraak heeft gesteund mee aan de raad van bestuur of aan de hiervoor vermelde overheid, die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken. De raad van bestuur of de overheid die de oorspronkelijke vaste benoeming heeft uitgesproken, heeft na ontvangst van het dossier twintig kalenderdagen de tijd om aan het betrokken personeelslid mee te delen of zij de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet bevestigt. Als de hiervoor vermelde raad van bestuur of overheid geen juridische verantwoordelijkheid meer draagt voor het personeelslid en er geen rechtsopvolger is aangeduid, beslist de kamer van beroep of de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting al of niet betrekking heeft op de oorspronkelijke vaste benoeming. Als de definitieve beslissing tot ontslag of afzetting wordt bevestigd, kan het personeelslid tegen die beslissing geen nieuw beroep aantekenen bij de kamer van beroep.
De
Vlaamse regering kan nadere modaliteiten bepalen volgens dewelke deze
tuchtmacht wordt uitgeoefend.
]
]
Art. 63.
[
De
afhouding van het salaris wordt toegepast ten hoogste zes maanden en mag niet
meer dan één vijfde van het laatste bruto-activiteitssalaris of
-wachtgeld bedragen.
]
Art. 64.
De schorsing bij
tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het
personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd doch blijft in de administratieve
stand waarin het zich bevond op de dag vóór de schorsing. De
schorsing heeft de halvering van de laatste bruto-activiteitswedde of -
wachtgeld voor gevolg.
Art. 65.
De terbeschikkingstelling
bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar duren en niet
langer dan twee jaar.
Het personeelslid wordt uit
zijn ambt verwijderd en ontvangt een wachtgeld ten bedrage van de helft van de
bruto-activiteitswedde of -wachtgeld.
Art. 66.
De afhouding van de wedde
of het wachtgeld of de toekenning van een wachtgeld mag niet voor gevolg hebben
dat de wedde van het personeelslid verminderd wordt tot een bedrag lager dan
het netto belastbaar bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene
recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van
sociale zekerheid van werknemers.
Art. 67.
[
§ 1. Bij
de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling blijft het personeelslid in de
betrekking die het als vast benoemd personeelslid bekleedde de dag voorde
tuchtuitspraak.
[Het personeelslid behoort dan
tot de groep bedoeld in artikel 21, § 3, en artikel 21bis, §
3.]
Het kan niet uit zijn betrekking worden
verwijderd door toepassing van de reglementering inzake reaffectatie en
wedertewerkstelling.
Het artikel 23, § 1, b)
en e) is niet van toepassing op deze personeelsleden. Het personeelslid dat bij
tuchtmaatregel is teruggezet tot de tijdelijke aanstelling, komt slechts
opnieuw in aanmerking voor een vaste benoeming na verloop van twee volledige
schooljaren volgend op de uitspraak.
§ 2. De
terugzetting in rang heeft tot gevolg dat de
[salarisschaal]
wordt
toegekend, die verbonden is aan het ambt dat definitief wordt toegewezen door
de terugzetting in rang.
De Vlaamse
regering bepaalt de nadere gevolgen van deze sanctie inzonderheid van de
gevolgen ten aanzien van de andere personeelsleden.
§ 3. De
centrale raad, en met ingang van 1 januari 2000 de raad van bestuur, wijst een
instelling aan waar een personeelslid dat bij tuchtmaatregel in rang is
teruggezet, die betrekking dient op te
nemen.
]
[
§ 4. Bij het uitstel van vaste
benoeming blijft het personeelslid aangesteld voor doorlopende duur en blijft
ook het recht op zulke aanstelling behouden. Het komt slechts opnieuw in
aanmerking voor een vaste benoeming na verloop van twee volledige schooljaren
volgend op de
uitspraak.
]
Art. 68.
[...]
Art. 69.
De Vlaamse Regering
bepaalt de nadere regelen inzake de uitoefening van de tuchtmacht, alsmede de
toepasselijke procedure. Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een
periode voor de tuchtuitspraak. Het hiervoor bedoelde besluit garandeert de
rechten van verdediging.
Afdeling II. - Doorhaling van de
tuchtstraffen
Art. 70.
§ 1. De
doorhaling van de tuchtstraf,
[met uitzondering van het ontslag of de
afzetting]
, gebeurt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is
vastgesteld op :
- één jaar voor de
blaam;
- drie jaar voor de afhouding van de
wedde;
- vijf jaar voor de
tuchtschorsing;
- zeven jaar voor de
terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel.
De termijn loopt vanaf de datum van de tuchtuitspraak.
§ 2.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf, heeft de doorhaling tot gevolg
dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden
inzonderheid bij de aanspraken op een selectie- of bevorderingsambt, noch bij
de toekenning van de evaluatie die wordt uitgebracht na de doorhaling.
De
doorgehaalde tuchtstraf wordt uit het personeelsdossier
verwijderd.
Afdeling III. - De kamer van
beroep
Art. 71.
Er wordt een
[kamer van
beroep]
ingesteld bevoegd voor het personeel waarop dit decreet van
toepassing is.
[De kamer van beroep doet in
laatste aanleg uitspraak over het beroep dat een personeelslid heeft ingesteld
tegen de tuchtstraf die de raad van bestuur, of de afgevaardigd-bestuurder voor
de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum heeft
uitgesproken. De kamer van beroep heeft de bevoegdheid om de tuchtstraf te
bevestigen of te vernietigen, of om een lichtere tuchtstraf uit te spreken. Ze
doet tevens uitspraak in alle aangelegenheden waarvoor door of krachtens dit
decreet bevoegdheid werd
verleend.]
Art. 72.
[
De Vlaamse Regering
bepaalt de nadere regelen inzake de samenstelling en de uitoefening van het
mandaat van de leden van de kamer van beroep, met dien verstande dat
:
1° de kamer van beroep wordt voorgezeten
door een onafhankelijk persoon;
2° er een
pariteit is tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers- en
werknemersorganisaties;
3° de kamer van beroep
beslist bij gewone meerderheid van stemmen;
4°
de voorzitter stemgerechtigd is. Bij staking van stemmen na een tweede
stemronde is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
5° bij stemming er steeds pariteit moet zijn tussen de
vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties, behoudens bij
een tweede zitting wanneer op de eerste zitting de vertegenwoordigers van een
van beide geledingen afwezig bleven.
De Vlaamse
Regering stelt de voorzitter aan en bepaalt de vergoedingen waar hij recht op
heeft.
]
Art. 73.
De Vlaamse Regering
bepaalt de nadere regelen betreffende
[het secretariaat en]
de werkwijze
van de
[kamer van beroep]
, de procedure en de redenen tot wraking.
[Op straffe van verval het beroep dient ingesteld te worden binnen een termijn van twintig kalenderdagen, te
rekenen vanaf de dag na de eerste aanbieding door de post van de schriftelijke mededeling van de tuchtstraf die door
de raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het
vormingscentrum, aangetekend wordt verstuurd.
[Als de laatste dag van
de voormelde termijn een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende
werkdag. De voormelde termijn van twintig kalenderdagen kan worden opgeschort tijdens een vakantieperiode.]
Het beroep heeft een schorsende werking.]
[Een beroep kan worden behandeld volgens de vereenvoudigde procedure als het beroep zonder voorwerp of
klaarblijkelijk onontvankelijk is, of als de kamer van beroep klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te
nemen.]
[HOOFDSTUK VIIIbis. -
[Functiebeschrijving]
]
(voetnoot 3)
[
Art. 73bis.
[
§ 1.
[Dit hoofdstuk geldt voor de
personeelsleden en de instellingen bedoeld in dit
decreet.]
§ 2.
[Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder “instelling” desgevallend ook een pedagogische entiteit
verstaan die bestaat uit alle instellingen voor secundair onderwijs, die behoren tot hetzelfde schoolbestuur en liggen
binnen eenzelfde kadastraal perceel of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee
kadastrale percelen, hetzij door een weg. De vestigingsplaatsen die op deze locatie liggen en die behoren tot andere dan
de hiervoor vermelde instellingen, behoren niet tot de pedagogische entiteit.]
]
]
[
Art. 73ter.
[
§ 1.
[Voor de personeelsleden vermeld in
artikel 73bis worden, in het kader van hun begeleiding,
[...]
functiebeschrijvingen
opgesteld.]
Een functiebeschrijving moet gezien worden
als een constructief en positief beleidsinstrument dat het mogelijk maakt een
autonoom personeelsbeleid te voeren dat gericht is op het verstrekken van
kwaliteitsvol onderwijs.
§ 2.
[Een functiebeschrijving is verplicht voor elk personeelslid
en wordt door de eerste evaluator ondertekend. De functiebeschrijving wordt bij de aanstelling zo snel als
mogelijk overhandigd. Het betrokken personeelslid ondertekent de functiebeschrijving voor kennisname.]
§ 3. De raad van bestuur
[- voor de
pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd
bestuurder -]
of de scholengemeenschap, indien de instelling tot een
scholengemeenschap behoort, onderhandelt de algemene afspraken inzake
functiebeschrijvingen in het lokaal comité, met dien verstande dat
rekening moet worden gehouden met de principes vermeld in dit
hoofdstuk.
[De kerntaken die moeten worden opgenomen in de functiebeschrijvingen kunnen op deze manier per
ambt, en desgevallend binnen het ambt per functie, worden vastgelegd.]
[De raden van bestuur van de CLB's die een regionale ondersteuningscel vormen, maken algemene afspraken over de functiebeschrijvingen, waarbij ze rekening houden met de principes, vermeld in dit hoofdstuk. Over deze afspraken wordt onderhandeld in de respectieve lokale comités van de betrokken CLB's of desgevallend in het lokaal onderhandelingscomité van de netoverstijgende regionale ondersteuningscel als vermeld in artikel 50 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.]
[De kerntaken die moeten worden opgenomen in de functiebeschrijvingen kunnen op deze manier per
ambt, en desgevallend binnen het ambt per functie worden vastgelegd.]
§ 4. De directeur wijst voor ieder
personeelslid van zijn instelling twee evaluatoren aan. De raad van bestuur
wijst
[...]
voor elk
personeelslid waarvoor de scholengroep als instelling wordt beschouwd, twee
evaluatoren aan. Hierbij wordt rekening gehouden met volgende principes
:
1° voor personeelsleden tewerkgesteld in wervingsambten
moet één van beide evaluatoren
[steeds de directeur, de adjunct-directeur of - voor het CLB
[, het leersteuncentrum of het leersteuncentrum, vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun,]
- de coördinator]
zijn;
[...]
2° voor de eerste
evaluator gelden volgende bepalingen :
- de eerste evaluator
moet een personeelslid zijn van de instelling waar het betrokken personeelslid
is tewerkgesteld.
Voor een personeelslid dat tewerkgesteld is
[in
een scholengemeenschapsinstelling of]
ter ondersteuning van of op het niveau van de scholengemeenschap, kan de eerste
evaluator een personeelslid zijn dat tewerkgesteld is in een andere instelling
van de scholengemeenschap.
Voor een personeelslid dat
tewerkgesteld is bij de scholengroep is de eerste evaluator een personeelslid
dat tewerkgesteld is bij de scholengroep of in een instelling van de
scholengroep;
[Voor een personeelslid dat tewerkgesteld is ter ondersteuning van of op het niveau van de regionale ondersteuningscel kan de eerste evaluator een personeelslid zijn dat tewerkgesteld is in een ander CLB van de regionale ondersteuningscel;]
- voor een personeelslid dat aangesteld is in een
wervingsambt, moet de eerste evaluator aangesteld zijn in een selectie- of
bevorderingsambt. Voor een personeelslid dat aangesteld is in een selectieambt,
moet de eerste evaluator aangesteld zijn in een bevorderingsambt. Voor een
personeelslid dat aangesteld is in een bevorderingsambt, is de eerste evaluator
de directeur;
-
[de eerste evaluator heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te
bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete
begeleidingstraject. De eerste evaluator moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het
personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek.
Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen
ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen;]
3°
voor de tweede evaluator gelden volgende bepalingen :
- is de
eerste evaluator een personeelslid dat aangesteld is in een selectieambt c.q.
bevorderingsambt, dan is de tweede evaluator dat minstens ook, of is hij een
lid van de raad van bestuur;
- de rol van de tweede evaluator
wordt bepaald binnen de algemene afspraken bedoeld in § 3 en in artikel
73novies, maar deze afspraken mogen geen afbreuk doen aan de rol en de taken
van de eerste evaluator zoals vastgelegd in dit artikel en in artikel 73decies.
Deze afspraken moeten minstens inhouden dat het personeelslid en de eerste
evaluator op hun verzoek tijdens de in hoofdstuk VIIIbis enVIIIter bedoelde
procedure steeds een beroep kunnen doen op de tweede
evaluator.
[De personeelsleden van de pedagogische
begeleidingsdienst die aangesteld zijn in het ambt van pedagogisch adviseur
hebben eveneens twee evaluatoren. Hierbij gelden volgende bepalingen
:
-
[de adviseur-coördinator is de eerste evaluator. Hij heeft als voornaamste taak het personeelslid
voldoende coaching en begeleiding te bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien
worden voor de opname van het concrete begeleidingstraject. De adviseur-coördinator moet regelmatig
functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien heeft het personeelslid op diens
verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek kan een verslag worden
opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen worden opgenomen;]
- de afgevaardigd bestuurder is de tweede evaluator. Zijn
rol wordt bepaald binnen de algemene afspraken bedoeld in § 3 en in
artikel 73novies, maar deze afspraken mogen geen afbreuk doen aan de rol en de
taken van de eerste evaluator zoals vastgelegd in dit artikel en in artikel
73decies. Deze afspraken moeten minstens inhouden dat het personeelslid en de
eerste evaluator op hun verzoek tijdens de in hoofdstuk VIIIbis en VIIIter
bedoelde procedure steeds een beroep kunnen doen op de tweede
evaluator.
]
§ 5.
[
[In afwijking van paragraaf 4 wordt de directeur geëvalueerd door de raad van bestuur.]
De directeur van het vormingscentrum en de
adviseur-coördinator van de pedagogische begeleidingsdienst worden
geëvalueerd door de afgevaardigd bestuurder.
[De directeur, belast met de functie directeur coördinatie-scholengemeenschap, wordt geëvalueerd door
de evaluator die in overleg wordt aangeduid door de scholengemeenschap.]
Deze personeelsleden hebben
geen tweede evaluator.
[Als een raad van bestuur in een leersteuncentrum slechts een halftijdse
betrekking in het ambt van directeur opricht, en het betrokken personeelslid
deze betrekking van directeur combineert met een betrekking in een wervingsof selectieambt in dezelfde instelling, wordt het personeelslid in afwijking van
paragraaf 4 voor beide ambten geëvalueerd door de raad van bestuur. Het
personeelslid heeft geen tweede evaluator.]
[Als een raad van bestuur in een onderwijsinternaat slechts een halftijdse
betrekking in het ambt van directeur opricht, en het betrokken personeelslid
deze betrekking van directeur combineert met een betrekking in een wervings- of selectieambt in dezelfde instelling, dan wordt het personeelslid in
afwijking van paragraaf 4 voor beide ambten geëvalueerd door de raad van
bestuur. Het personeelslid heeft geen tweede evaluator.]
Voor de toepassing van hoofdstuk
VIIIbis en van hoofdstuk VIIIter wordt deze evaluator steeds beschouwd als
eerste evaluator.
[De eerste evaluator heeft als voornaamste taak het personeelslid voldoende coaching en begeleiding te
bezorgen. Er kan daarbij in delegatie of externe hulp voorzien worden voor de opname van het concrete
begeleidingstraject.
De eerste evaluator moet regelmatig functioneringsgesprekken houden met het personeelslid. Bovendien
heeft het personeelslid op diens verzoek recht op een functioneringsgesprek. Van het functioneringsgesprek
kan een verslag worden opgemaakt waarin eventueel persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen
worden opgenomen.
]
]
§ 6.
[Een opleiding tot evaluator is verplicht voor wie als evaluator wordt aangesteld. Evaluatoren moeten
binnen de twee jaar na hun aanduiding als evaluator een opleiding tot evaluator succesvol afgerond hebben.
Evaluatoren die al voor 1 september 2021 als evaluator aangeduid waren en nog geen opleiding hadden
gevolgd, krijgen daarvoor de tijd tot 1 september 2023.
Wie na deze termijn niet aan deze voorwaarde voldoet kan niet evalueren.
]
§ 7.
[De functiebeschrijving, die moet vastgelegd worden per ambt en per instelling, bevat de kerntaken van
het personeelslid. De kerntaken omvatten de taken eigen aan de functie, de professionalisering, en het overleg
en de samenwerking met directie, collega’s
[en desgevallend CLB, ouders en leersteuncentra of
leersteuncentra als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over
leersteun.]
. Wanneer zijn kerntaken wijzigen,
krijgt het personeelslid een nieuwe functiebeschrijving. Daarbij wordt rekening gehouden met de algemene
afspraken die in uitvoering van paragraaf 3 zijn vastgelegd en met de bepalingen van het arbeidsreglement.]
§ 8. De functiebeschrijving van
[de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht]
moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische
aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken
eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de
ondertekening van dit deel van de betrokken functiebeschrijving door een
afgevaardigde van de bevoegde instantie.
]
]
[
Art. 73ter/1.
[
§1. De lijst van de instellingsgebonden opdrachten wordt opgemaakt door de directeur en
onderhandeld in het lokaal comité.
De instellingsgebonden opdrachten worden niet opgenomen in de functiebeschrijving. Een overzicht van de
verdeling van de instellingsgebonden opdrachten op schoolniveau wordt aan alle personeelsleden bezorgd.
§2. Bij het verdelen van de instellingsgebonden opdrachten tussen alle personeelsleden houdt de directeur
rekening met onder andere:
1° de aard van de kerntaken van de personeelsleden in de instelling, het voltijds of deeltijds karakter ervan
en de tijd die hieraan besteed wordt;
2° het principe van de billijke verdeling van de instellingsgebonden opdrachten, inzonderheid met
betrekking tot personeelsleden die nog in andere instellingen werkzaam zijn;
3° de competenties van de personeelsleden.
Bij het toewijzen van instellingsgebonden opdrachten aan personeelsleden moet het instellingshoofd bovendien
rekening houden met de tijd die de personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen
opgericht door of krachtens een wet of een decreet, en met de tijd die een vakbondsafgevaardigde besteedt aan zijn
vertegenwoordiging in de Vlaamse Onderwijsraad.
§3. Voor de personeelsleden aangesteld in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel kunnen
naast de kerntaken, ook een beperkt aantal instellingsgebonden opdrachten worden gevraagd, zoals:
- het opnemen van verantwoordelijkheden die het lesof klasgebeuren overschrijden;
- het opnemen van een of andere specifieke rol of opdracht;
- het vervangen van afwezige leraars en aanvullend toezicht houden;
- vertegenwoordiging in schoolexterne organen.
]
[
§4. Dit artikel is niet van toepassing op personeelsleden aangesteld in een wervingsambt van het leerondersteunend personeel in de leersteuncentra of de leersteuncentra, vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.
]
]
[
Art. 73quater.
[
[Onverminderd
[artikel
73ter en 73ter/1]
legt de Vlaamse Regering voor het
basisonderwijs voor de verschillende ambten vast welke taken niet tot het
taken- en opdrachtenpakket kunnen behoren. Deze taken mogen niet in de
functiebeschrijving opgenomen worden.
Onverminderd
[artikel
73ter en 73ter/1]
wordt voor
het basisonderwijs ook rekening gehouden met de bepalingen van
hoofdstuk X, afdeling
2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari
1997.
]
[...]
]
]
[
Art. 73quinquies.
[
§1. Voor de wervingsambten van het bestuursen onderwijzend personeel wordt, voor zover dit
ambt een lesopdracht omvat, bij het vastleggen van de functiebeschrijvingen, onverminderd artikel 73ter en 73ter/1,
rekening gehouden met het volgende principe:
De kerntaak van de leraar is het lesgeven, in de brede zin van het woord. Het gaat om een geïntegreerde
lerarenopdracht, die betrekking heeft op alles wat als vanzelfsprekend bij het lerarenberoep hoort, vertrekkend vanuit
de brede professionaliteit van de lesgever. Tot deze geïntegreerde lerarenopdracht behoren kerntaken zoals:
- de planning en voorbereiding van lessen;
- het lesgeven zelf;
- de klaseigen leerlingenbegeleiding;
- de evaluatie van de leerlingen en cursisten;
- de professionalisering;
-
[- het overleg en de samenwerking met directie, collega’s, en in voorkomend geval CLB, leersteuncentra of leersteuncentra als vermeld in artikel
20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun en ouders.]
.
§2. Een personeelslid in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel kan belast worden met een
specifieke functie op voorwaarde dat het schoolbestuur daarvoor omkaderingsmiddelen aanwendt. In dat geval
worden voor dit personeelslid in afwijking van paragraaf 1 – of aanvullend op paragraaf 1 indien het personeelslid
belast wordt met zowel een lesopdracht als een specifieke functiespecifieke taken opgenomen in de functiebeschrijving.
De criteria die worden gebruikt om voor die specifieke taken al dan niet omkaderingsmiddelen aan te wenden en
om ze te verdelen onder alle personeelsleden alsook de criteria voor de verdeling van de omkaderingsmiddelen
worden onderhandeld in het lokaal comité.
§3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan voor de wervingsambten van het bestuursen onderwijzend personeel in
het basisonderwijs in de functiebeschrijving enkel de geïntegreerde lerarenopdracht worden opgenomen, die bestaat
uit de hoofdopdracht en de volgende kerntaken:
- de planning en voorbereiding van lessen;
- de klaseigen leerlingenbegeleiding;
- de evaluatie van de leerlingen;
- de professionalisering;
-
[het overleg
en de samenwerking met directie, collega’s, CLB, leersteuncentra of leersteuncentra als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun en
ouders.]
]
[
§4. Voor de wervingsambten van het leerondersteunend personeel wordt bij
het vastleggen van de functiebeschrijvingen, onverminderd artikel 73ter, rekening gehouden met het volgende principe: de kerntaak van de leerondersteuner is het bieden van leersteun als vermeld in artikel 7 van het decreet van
5 mei 2023 over leersteun. Hiertoe behoren taken zoals:
– de planning, voorbereiding en nazorg van leersteun;
– de leersteun zelf;
– de professionalisering;
– het overleg en de samenwerking met directie, collega’s, schoolteams in
de scholen voor gewoon onderwijs, ouders en in voorkomend geval CLB,
welzijnspartners, andere leersteuncentra of leersteuncentra als vermeld in
artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun, en andere relevante
partners.
]
]
[
Art. 73sexies.
[...]
]
[HOOFDSTUK VIIIter.
[- Evaluatie]
]
(voetnoot 4)
[
Art. 73septies.
[
§ 1.
[Dit hoofdstuk geldt voor de
personeelsleden en de instellingen bedoeld in dit
decreet.]
§ 2.
[Voor de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder “instelling” desgevallend ook een pedagogische entiteit
verstaan die bestaat uit alle instellingen voor secundair onderwijs, die behoren tot hetzelfde schoolbestuur en liggen
binnen eenzelfde kadastraal perceel of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee
kadastrale percelen, hetzij door een weg. De vestigingsplaatsen die op deze locatie liggen en die behoren tot andere dan
de hiervoor vermelde instellingen, behoren niet tot de pedagogische entiteit.]
]
]
[AFDELING I. - De evaluatie]
[
Art. 73octies.
[
§ 1. Een evaluatie moet gezien
worden als een constructief en positief beleidsinstrument, dat het mogelijk
maakt een autonoom personeelsbeleid te voeren gericht op het verstrekken van
kwaliteitsvol onderwijs.
[Een personeelslid moet geëvalueerd worden op diens volledige functioneren op basis van zijn functiebeschrijving en van de persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen in de verslagen van de functioneringsgesprekken.]
[De resultaten van de Vlaamse toetsen, vermeld in artikel 3, 56°bis, van het decreet basisonderwijs van
25 februari 1997 en in artikel 3, 46°/1, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, kunnen niet als
element gebruikt worden bij de evaluatie van een individueel personeelslid.]
§ 2.
[Een personeelslid voor wie geen functiebeschrijving werd opgesteld volgens de bepalingen van
hoofdstuk VIIIbis, voor wie geen persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen werden opgenomen in de
verslagen van zijn functioneringsgesprekken of voor wie niet in voldoende mate kan aangetoond worden dat
de nodige coaching en begeleiding werd voorzien, kan niet worden geëvalueerd. Als aan een personeelslid
het verslag van het eerste formele functioneringsgesprek werd overhandigd met daarin de persoonsen
ontwikkelingsgerichte doelstellingen van het personeelslid en een duidelijke weergave van de tekortkomingen die zich stellen, moet een termijn van minimum 120 dagen effectieve prestaties gerespecteerd worden –
waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen,
wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie – vooraleer een
evaluatieverslag met als eindconclusie “onvoldoende” kan overhandigd worden.]
§ 3.
[Evaluatoren doen met het oog op de evaluatie zelf een aantal vaststellingen, en kunnen bijkomend een
beroep doen op informatie die zij verkregen hebben van derden.]
]
]
[
Art. 73novies.
[
De raad van bestuur
[- voor de
pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum de afgevaardigd
bestuurder -]
of de scholengemeenschap, indien de instelling tot een
scholengemeenschap behoort, onderhandelt de algemene afspraken inzake evaluatie
in het lokaal comité, met dien verstande dat rekening moet worden
gehouden met de principes vermeld in dit hoofdstuk.
[
De raden van bestuur van de CLB's die een regionale ondersteuningscel vormen, maken algemene afspraken over de evaluatie, waarbij ze rekening houden met de principes, vermeld in dit hoofdstuk. Over deze afspraken wordt onderhandeld in de respectieve lokale comités van de betrokken CLB's of desgevallend in het lokaal onderhandelingscomité van de netoverstijgende regionale ondersteuningscel als vermeld in artikel 50 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.
]
]
]
[
Art. 73decies.
[
§ 1. Met het oog op de evaluatie
zoals bedoeld in artikel 73octies, wordt er een evaluatiegesprek gehouden
tussen de eerste evaluator
[...]
en het betrokken
personeelslid.
Het evaluatiegesprek heeft als eerste doel het
functioneren van het personeelslid te verbeteren daar waar dit nodig is en het
te ondersteunen. Het is niet louter op het verleden gericht. Na het gesprek
moeten niet enkel de goede en sterke punten, maar ook de eventueel te
verbeteren punten van het personeelslid duidelijk zijn. Het evaluatiegesprek
kan bijgevolg aanleiding geven tot het bijsturen naar de toekomst toe en het
kan leiden tot nieuwe, duidelijke
[persoonsen
ontwikkelingsgerichte doelstellingen]
.
§ 2. Het evaluatiegesprek, vermeld in
§ 1, leidt steeds tot een evaluatieverslag.
Dit
evaluatieverslag, opgesteld door de eerste evaluator
[...]
beschrijft
op zorgvuldige wijze het volledig functioneren van het personeelslid ten
opzichte van de functiebeschrijving, met inbegrip van de voor de betrokken
evaluatieperiode
[...]
afgesproken persoons- en ontwikkelingsgerichte
doelstellingen en bevat steeds een eindconclusie.
De eerste
evaluator
[...]
ondertekent en dateert het evaluatieverslag en legt het
voor aan het betrokken personeelslid. Het personeelslid ondertekent en dateert
ter kennisneming en bezorgt het onmiddellijk terug aan de eerste evaluator
[...]
. De eerste evaluator bezorgt onmiddellijk een kopie van dit
evaluatieverslag aan het personeelslid. De eerste evaluator bezorgt eveneens
een kopie van dit evaluatieverslag ter kennisneming aan de tweede evaluator en
aan de raad van bestuur.
Als het evaluatieverslag de
eindconclusie "onvoldoende" bevat, moet het
[...]
steeds de beroepsmogelijkheden bevatten.
§ 3.
[De leerkracht levensbeschouwelijk onderricht]
wordt voor de niet-vakinhoudelijke en niet-vaktechnische aspecten
geëvalueerd door de eerste evaluator.
[Daartoe kan de eerste evaluator de les bijwonen.]
Voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten levert de bevoegde instantie van de betrokken eredienst
of van de niet-confessionele zedenleer een bijdrage tot deze
evaluatie.
]
]
[Afdeling II. - De evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende"]
[
Art. 73undecies.
[
§ 1. Een evaluatie, bedoeld in
afdeling I, kan leiden tot een evaluatieverslag met eindconclusie
"onvoldoende".
[In afwijking van het eerste lid is een evaluatieverslag met eindconclusie “onvoldoende” onmogelijk voor een
personeelslid aangesteld in een wervingsambt van het bestuursen onderwijzend personeel en belast met een
specifieke functie, zoals vermeld in artikel 73quinquies, §2, voor zover hij voordien belast was met een
lesopdracht en daarvoor geen functioneringsverslag met persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen
heeft gekregen dat aanleiding gaf tot een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”. Hetzelfde geldt voor
het personeelslid dat die specifieke functie combineert met een lesopdracht en voor die lesopdracht geen
persoonsen ontwikkelingsgerichte doelstellingen heeft gekregen in zijn functioneringsverslag die aanleiding
geven tot een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”.]
§ 2.
[Tegen een evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" kan het personeelslid beroep aantekenen bij de
bevoegde kamer van het college van beroep, zoals vermeld in artikel
73septiesdecies, § 1. Die kamer van het college van beroep garandeert de
rechten van verdediging.]
Als het personeelslid, binnen
de in artikel 73septies decies, § 5, 1°, voorziene termijn, geen
beroep aantekent, is de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" definitief na
het verstrijken van deze termijn.
[Als het personeelslid,
binnen de in artikel 73septiesdecies, § 5, 1°, voorziene termijn,
beroep aantekent, is de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" definitief na
de uitspraak van de bevoegde kamer van het college van beroep voor zover die
kamer de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" niet
vernietigt.]
§ 3.
[Na een evaluatie met eindconclusie “onvoldoende”, en voor zover deze niet leidt tot het ontslag zoals
bedoeld in dit hoofdstuk, moet betrokkene een nieuwe evaluatie krijgen. Deze nieuwe evaluatie kan ten
vroegste plaats vinden na een periode van minstens 120 dagen effectieve prestaties, waarbij de volgende
dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen
en schoolvakanties, met uitzondering van de zomervakantie. Deze periode start op het ogenblik dat het
evaluatieverslag wordt voorgelegd aan het betrokken personeelslid overeenkomstig artikel 73decies, §2.
Bovendien moet een periode van minstens 12 maanden gerespecteerd worden sinds aan betrokkene het
verslag van het eerste formele functioneringsgesprek werd overhandigd, bedoeld in artikel 73octies, §2.]
§ 4. De raad van bestuur kan de
directeur na een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" preventief schorsen
volgens artikel 59. Deze preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het
ogenblik dat de kopie van het evaluatieverslag wordt overhandigd aan het
betrokken personeelslid overeenkomstig artikel 73decies, § 2, en tot de
termijn of de procedure bedoeld in § 2 verstreken
is.
]
]
[
Art. 73duodecies.
[...]
]
[
Art. 73terdecies.
[
Het personeelslid dat in een
wervingsambt vast benoemd is of tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur
wordt, met toepassing van artikel 86, 11°, ontslagen door de raad van
bestuur als het in éénzelfde instelling voor dat wervingsambt
ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie "onvoldoende"
ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie "onvoldoende" in zijn
loopbaan heeft gekregen.
Het ontslag geldt voor het ambt in die
instelling waarop de evaluaties met eindconclusie "onvoldoende" betrekking
hebben.
]
]
[
Art. 73quaterdecies.
Het personeelslid dat in een
wervingsambt tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur wordt, met toepassing
van artikel 86, 10°, door de raad van bestuur ontslagen als het voor dat
wervingsambt één definitieve evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende" heeft gekregen.
Het ontslag geldt voor het ambt
in die instelling waarop de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende"
betrekking heeft.
]
[
Art. 73quinquiesdecies.
[Het personeelslid dat belast is met een mandaat, als vermeld in hoofdstuk Vquater en Vquinquies van dit decreet, wordt na één definitieve evaluatie met eindconclusie ‹ onvoldoende › door de raad van bestuur ontheven van zijn mandaat.]
]
[
Art. 73sexies decies.
§ 1. Het personeelslid dat in een
selectie- of bevorderingsambt vast benoemd is, wordt, met toepassing van
artikel 86, 11°, ontslagen door de raad van bestuur
[of door de
afgevaardigd bestuurder voor het vormingscentrum en de pedagogische
begeleidingsdienst]
als het, in toepassing van hoofdstuk VIIIbis en
VIIIter, in éénzelfde instelling voor dat selectie-of
bevorderingsambt ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met
eindconclusie "onvoldoende" ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie
"onvoldoende" in zijn loopbaan heeft gekregen.
Het ontslag
geldt voor het ambt in die instelling waarop de evaluaties met eindconclusie
"onvoldoende" betrekking hebben.
§ 2. De raad van bestuur
[of de
afgevaardigd bestuurder voor het vormingscentrum en de pedagogische
begeleidingsdienst]
kan een personeelslid dat vast benoemd is in een
selectie- of bevorderingsambt en voorheen vast benoemd was in een ambt in het
onderwijs, na één definitieve evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende", in toepassing van hoofdstuk VIIIbis en VIIIter, voor dat
selectie- of bevorderingsambt uit dit ambt verwijderen.
Het
betrokken personeelslid wordt door de betrokken raad van bestuur onmiddellijk
ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt waarin
hij voorheen vast benoemd was.
§ 3. Het personeelslid dat in een
selectie- of bevorderingsambt waarnemend aangesteld is of tot de proeftijd is
toegelaten, wordt, met toepassing van artikel 86, 10°, ontslagen door de
raad van bestuur
[of door de afgevaardigd bestuurder voor het vormingscentrum
en de pedagogische begeleidingsdienst]
als het, in toepassing van
hoofdstuk VIIIbis en VIIIter, voor dat selectie- of bevorderingsambt
één definitieve evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" heeft
gekregen.
Het ontslag geldt voor het ambt in die instelling
waarop de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" betrekking
heeft.
]
[Afdeling III. - Het college van
beroep]
[
Art. 73septies decies.
§ 1. Er wordt een college van beroep
opgericht, bestaande uit drie kamers waarvan één voor het
gemeenschapsonderwijs ten behoeve van het personeel waarop dit decreet van
toepassing is.
§ 2.
[De bevoegde kamer van het
college van beroep]
doet in een met redenen omklede beslissing uitspraak
over de evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" door enerzijds na te gaan of
de evaluatie op een zorgvuldige en kwaliteitsvolle manier is gebeurd,
anderzijds dient zij de redelijkheid van de sanctie te
beoordelen.
[De bevoegde kamer van het college van
beroep]
heeft de volgende bevoegdheden :
1° nagaan
of de procedureregels op het niveau van de instelling zijn nageleefd. Aan de
hand van elementen uit het dossier moet worden nagegaan of
-
zowel de procedure betreffende de evaluatie als de procedure betreffende het
vastleggen van de functiebeschrijvingen werden nageleefd;
- de
rechten van verdediging niet werden geschonden;
2° nagaan
of de evaluatie is gebeurd volgens de regels en in de geest van de
functiebeschrijvingen en evaluatie;
3° oordelen of de
beslissing betreffende een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" steunt op
motieven die de toekenning van een evaluatie met eindconclusie "onvoldoende" in
rechte en in feite aanvaardbaar maken;
4° oordelen of er
een redelijke verhouding bestaat tussen de feiten en de uiteindelijke
beslissing tot het geven van een evaluatie met eindconclusie
"onvoldoende";
5° de beslissing betreffende een evaluatie
met eindconclusie "onvoldoende" vernietigen.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de
nadere regelen inzake de samenstelling en de uitoefening van het mandaat van de
leden van het college van beroep met dien verstande dat
:
1°
[iedere kamer van het college van beroep]
wordt voorgezeten door een onafhankelijk persoon;
2° er een
pariteit is tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers- en
werknemersorganisaties;
3°
[de bevoegde kamer van het
college van beroep]
beslist bij gewone meerderheid van
stemmen;
4° de voorzitter stemgerechtigd is : bij staking
van stemmen na een tweede stemronde is de stem van de voorzitter
doorslaggevend;
5° bij de stemming er steeds pariteit moet
zijn tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers-en werknemersorganisaties,
behoudens bij een tweede zitting wanneer op de eerste zitting de
vertegenwoordigers van één van beide organisaties afwezig
bleven.
De Vlaamse Regering benoemt de voorzitter en bepaalt de
vergoedingen waarop hij recht heeft.
§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de
nadere regelen inzake het secretariaat en de werkingskosten van het college van
beroep.
§ 5. De Vlaamse Regering bepaalt de
nadere regelen betreffende de beroepsprocedure en betreffende de werking van
[de kamers van het college van beroep]
, in het procedurereglement, met
dien verstande dat :
1° op straffe van verval het beroep
dient ingesteld te worden binnen een termijn van twintig kalenderdagen volgend
op de overhandiging van de kopie van het evaluatieverslag met de eindconclusie
"onvoldoende" door de eerste evaluator, de raad van bestuur voor
[...]
de directeur of de afgevaardigd bestuurder voor
de directeur van het vormingscentrum.
[Als de laatste dag van de voormelde termijn een zondag of een wettelijke
feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. De voormelde termijn van twintig kalenderdagen
kan worden opgeschort tijdens een vakantieperiode.]
[Indien de beroepsmogelijkheden in strijd met artikel 73decies, §2, niet vermeld zijn in het evaluatieverslag, dan
neemt de termijn van twintig kalenderdagen een aanvang vier maanden nadat aan de betrokkene de kopie van het
evaluatieverslag met eindconclusie “onvoldoende” werd overhandigd;]
;
2° het beroep de evaluatie met
eindconclusie "onvoldoende" opschort;
3° voor het
vaststellen van de redenen tot wraking van de voorzitter en de leden zal worden
uitgegaan van het bepaalde in artikel 828 van het Gerechtelijk
Wetboek;
4° de rechten van verdediging tijdens de procedure
worden gewaarborgd.
[5° een beroep kan worden behandeld volgens de vereenvoudigde procedure als het beroep zonder voorwerp of
klaarblijkelijk onontvankelijk is, of als het college van beroep klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te
nemen.]
]
HOOFDSTUK IX. - Administratieve
standen
Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 74.
De administratieve
standen waarin de personeelsleden zich geheel of gedeeltelijk kunnen bevinden
zijn :
- dienstactiviteit;
- non-activiteit;
-
terbeschikkingstelling.
Art. 75.
Een personeelslid wordt
voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht zich in
dienstactiviteit te bevinden, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het
personeelslid van rechtswege of bij beslissing van een ter zake bevoegd orgaan
van
[het Gemeenschapsonderwijs]
in een andere administratieve stand plaatst.
Afdeling II. - Dienstactiviteit
Art. 76.
Behoudens uitdrukkelijk
strijdige bepaling heeft het personeelslid in actieve dienst recht op een wedde
en op verhoging tot hogere wedde en kan zijn aanspraak doen gelden op een
selectie- en bevorderingsambt.
Art. 77.
Het personeelslid krijgt
onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden, verlof gelijkgesteld
met dienstactiviteit.
In afwachting van de
uitvaardiging door de Regering van deze verlofstelsels blijven de op het
ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke of
reglementaire verlofstelsels van toepassing.
[
Als in de
voormelde wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse
Regering uitgevaardigde verlofstelsels wordt vermeld dat als gevolg van een
tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten verlof het salaris tijdens het
jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot
gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar, enkel voor de
bezoldiging, een aantal kalenderdagen eveneens als dergelijk verlof wordt
beschouwd. De aldus met een periode van verlof gelijkgestelde dagen worden niet
meegerekend om de duur te bepalen van de periode van verlof waarop het
personeelslid nog recht heeft. Om dat aantal kalenderdagen te berekenen
:
1° worden het aantal kalenderdagen genoten verlof
opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of
dienstjaar;
2° wordt het resultaat met 0,2
vermenigvuldigd;
3° wordt het resultaat naar de lagere
eenheid afgerond.
]
[
Art. 77bis.
[...]
]
[
Art. 77ter.
De personeelsleden die deelnemen aan
de nascholingsactiviteiten zoals bedoeld in
[titel II, hoofdstuk II, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs]
bevinden zich van
rechtswege in de stand "dienstactiviteit" gedurende de periode van nascholing.
Zij blijven alle voordelen genieten die zij in hun ambt genoten, met inbegrip
van de weddenverhogingen en bijkomende vergoedingen.
]
[
Art. 77quater.
§ 1. Personeelsleden kunnen een
verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht opnemen voor
diensten of projecten met belang voor het onderwijs.
Het
betreft diensten of projecten die de werking van het onderwijs ten goede komen
door deelname, ondersteuning en begeleiding te leveren inzake vernieuwingen of
experimenten op onderwijsvlak, inzake het onderwijsbeleid of inzake het
onderwijsonderzoek.
§ 2. Personeelsleden kunnen onder de
voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens bijzondere
opdracht bekomen, zonder terugbetaling van het salaris, in het kader van de
hiernavolgende diensten of projecten :
1° de pedagogische
begeleidingsdiensten en nascholing op initiatief van het
Gemeenschapsonderwijs;
2° de Europese
scholen;
3° de projecten waarbij er een vervanging is door
gesubsidieerde contractuelen, die door het departement Onderwijs worden
bezoldigd, of door personeelsleden bedoeld in
[artikel V.16 van de Codificatie sommige bepalingen betreffende het onderwijs]
;
4°
[een opdracht in de vereniging die de rijdende kleuterschool Vlaanderen organiseert volgens de artikelen 168 en 169 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;]
5° de functie van secretaris van een
reaffectatiecommissie;
6°
[...]
7°
[...]
8°
[...]
9° de projecten die kaderen in een door de
Vlaamse Gemeenschap onderschreven Europese en bilaterale
uitwisselingsprojecten;
10° de door de Europese Unie
ondersteunde Europese onderwijsprojecten;
11°
[...]
12°
[...]
13° het begeleiden en ondersteunen van
de inspraakstructuren in het onderwijs;
[14° een opdracht
in de internationale school Ferney-Voltaire;]
[ 15° de projecten van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.
]
De Vlaamse
regering kan de in het eerste lid bedoelde lijst uitbreiden met initiatieven en
projecten die een bijzonder belang voor het onderwijs
vertonen.
[De Vlaamse Regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere modaliteiten vast. Het totale aantal verloven wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in het eerste lid, 15°, wordt voor het gemeenschaps- en het gesubsidieerd onderwijs samen vastgelegd op maximaal
[42]
voltijdse equivalenten, waarvan er minimaal 12 voltijdse equivalenten worden voorbehouden voor het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve groeperingen van inrichtende machten.
]
§ 3. De personeelsleden kunnen onder
de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens opdracht
bekomen, mits een terugbetaling van het salaris, voor een dienst of project in
het belang van het onderwijs.
De Vlaamse regering bepaalt
naast de in het eerste lid bedoelde voorwaarde :
1° ten
aanzien van de dienst/het project
-
[...]
-
[...]
- voor welke
diensten en projecten het verlof wegens opdracht beperkt wordt tot een bepaalde
maximumduur;
2° ten aanzien van het betrokken
personeelslid
- voor welke diensten en projecten het verlof
wegens opdracht in hoofde van het personeelslid beperkt wordt tot een bepaalde
maximumduur;
- de gevolgen voor de administratieve en
geldelijke rechtspositie van het betrokken
personeelslid;
3°
[ten aanzien van de instelling waar het
personeelslid geaffecteerd of aangesteld is :
- de wijze
waarop zij in het beslissingsproces wordt betrokken.
]
[
§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten waarbij een financiële bijdrage aan een organisatie kan worden gevraagd voor de administratieve kosten met betrekking tot het aanvragen voor een personeelslid van een verlof wegens opdracht, verlof voor vakbondsopdrachten, verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet, of verlof voor prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen erkende politieke groeperingen of hun voorzitters. Deze financiële bijdrage wordt uitsluitend gevraagd aan organisaties die er zich toe verbonden hebben het salaris van het personeelslid, verhoogd met alle vergoedingen en bijslagen die door het Ministerie van Onderwijs en Vorming worden uitbetaald, voor de voormelde periode terug te betalen aan het Ministerie van Onderwijs en Vorming na voorlegging van een schriftelijke betalingsstaat.
§ 5. Als een organisatie in het kader van een verlof wegens opdracht beroep doet op een personeelslid voor een periode die geen volledig schooljaar, met inbegrip van de zomervakantie, omvat, dan wordt aan de organisatie naast de terugbetaling van het salaris van het betrokken personeelslid voor de periode van het genoten verlof een bijkomende salariskost aangerekend. Deze bijkomende salariskost wordt berekend op basis van een aantal kalenderdagen volgens volgende principes :
1° alle kalenderdagen van het genoten verlof wegens opdracht worden opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar;
2° het resultaat van de optelling wordt met 0,2 vermenigvuldigd;
3° het resultaat wordt naar de lagere eenheid afgerond.
]
]
[
Art. 77quinquies.
Een personeelslid dat met toepassing
van artikelen 41 en 42 van de arbeidswet van 16 maart 1971 door de werkgever
verwijderd werd uit een risico kan door de bevoegde inrichtende macht belast
worden met pedagogische of administratieve taken in een niet organieke
betrekking in haar ambt in de instelling of het centrum in kwestie en/of voor
de scholengemeenschap. Mits onderling akkoord kan het personeelslid deze taken
ook uitoefenen in een andere instelling van de scholengemeenschap.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere administratieve en
geldelijke gevolgen van deze maatregel.
]
[
Art. 77sexies.
Na uitputting van de krachtens de wet of het decreet voorgeschreven procedures tot re-integratie of wedertewerkstelling, en met behoud van de bepalingen over verlof en terbeschikkingstelling, kan de raad van bestuur een vast benoemd personeelslid als vermeld in artikel 55vicies/2 of artikel 55vicies/3 de uitoefening van zijn ambt ontzeggen.
]
[
Art. 77septies.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden die gebruik maken van een langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen.
§ 2. In afwijking van de bepalingen betreffende tijdelijke aanstelling kan een personeelslid vermeld in paragraaf 1, tijdens de duur van zijn langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen zijn tijdelijke aanstelling niet uitbreiden in vergelijking tot het volume van zijn tijdelijke aanstelling op de vooravond van het verlof. De toepassing van artikel 21 en artikel 21bis is eveneens beperkt tot het volume van zijn tijdelijke aanstelling op de vooravond van het verlof.
§ 3. Met behoud van de toepassing van de voorwaarden betreffende vaste benoeming, kan een personeelslid dat op de vooravond van het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen deeltijds vast benoemd is, zijn vaste benoeming slechts uitbreiden tot een volume dat maximaal gelijk is aan het volume van werkhervatting dat in de beslissing over het verlof goedgekeurd werd.
§ 4. Het deel van de vast benoemde opdracht waarvoor het personeelslid het verlof vermeld in paragraaf 1 neemt, wordt na een periode van 24 maanden van voormeld verlof een vacante betrekking.
§ 5. Het personeelslid wiens betrekking volgens paragraaf 4 als vacant wordt beschouwd, blijft na de vacantwording van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof.
]
[
Art. 77octies.
Het personeelslid heeft recht op borstvoedingspauzes op het werk conform de bepalingen die opgenomen zijn in de cao nr. 80 van de Nationale Arbeidsraad van 27 november 2001 zoals gewijzigd bij de cao nr. 80bis van 13 oktober 2010. De periode van de borstvoedingspauze wordt bezoldigd en gelijkgesteld met dienstactiviteit.
]
[
Art. 77novies.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden die gebruik hebben gemaakt van het recht om eenmalig het verlof voor verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar te beëindigen en die na een werkhervatting opnieuw een verlof voor verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar opnemen.
§ 2. In afwijking van de bepalingen betreffende tijdelijke aanstelling kan een personeelslid, vermeld in paragraaf 1, tijdens de duur van zijn verlof voor verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar zijn tijdelijke aanstelling niet uitbreiden in vergelijking tot het volume van zijn tijdelijke aanstelling op de vooravond van het verlof. De toepassing van artikel 21 en artikel 21bis is eveneens beperkt tot het volume van zijn tijdelijke aanstelling op de vooravond van het verlof.
§ 3. Met behoud van de toepassing van de voorwaarden betreffende vaste benoeming, kan een personeelslid, vermeld in paragraaf 1, vast benoemd worden of zijn vaste benoeming slechts uitbreiden tot een volume dat maximaal gelijk is aan het volume van de prestaties die hij maximaal kan uitoefenen gedurende zijn verlof.
§ 4. Het deel van de vast benoemde opdracht waarvoor het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, het verlof neemt, wordt een vacante betrekking.
§ 5. Het personeelslid wiens betrekking volgens paragraaf 4 als vacant wordt beschouwd, blijft na de vacantwording van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof.
]
[
Art. 77decies.
§ 1. Dit artikel is van toepassing op een personeelslid wiens betrekking vacant is verklaard in toepassing
[“artikel 28, §1, 4°, 5° en 6°, artikel 100terdecies of artikel 100sexies decies, §1, 4, 5°
en 6°]
.
§ 2. Het personeelslid wiens betrekking volgens paragraaf 1 vacant is verklaard, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of afwezigheid.
Als het personeelslid, vermeld in het eerste lid, in de loop van het schooljaar uit zijn verlof of afwezigheid terugkeert, dan neemt hij in de eigen instelling of, als dat niet mogelijk is, in een andere instelling van de scholengemeenschap of desgevallend de scholengroep een vacante betrekking in. Als er geen vacante betrekking voorhanden is, wordt het personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in toepassing van artikel V.75, § 1, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016.
Als het personeelslid, vermeld in het eerste lid, op 1 september uit zijn verlof of afwezigheid terugkeert, neemt dit personeelslid bij de verdeling van de betrekkingen zijn rangorde in op basis van zijn dienstanciënniteit, zoals voorzien in het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage.
]
Afdeling III. - Non-activiteit
Art. 78.
Behoudens uitdrukkelijk
strijdige bepaling heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen
recht op wedde.
Het kan alleen onder de door de
Regering bepaalde voorwaarden aanspraak maken op verhoging tot een hogere wedde
en op een selectie- of bevorderingsambt.
Art. 79.
[...]
Art. 80.
Onder de door de Regering
bepaalde voorwaarden is het personeelslid in de stand non-activiteit :
a) wanneer het in vredestijd sommige militaire
prestaties vervult of voor de civiele bescherming of voor taken van openbaar
nut wordt aangewezen op grond van de wetten houdende het statuut van de
gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
b)
[...]
c) wanneer het
afwezig is op grond van een machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties
[...]
uit te oefenen. In dit geval is het
personeelslid in non-activiteit voor de niet uitgeoefende prestaties;
[d) wanneer het met politiek verlof is, met inbegrip van
de periode van eventuele uitgestelde indiensttreding na het beëindigen van
het mandaat; ]
[e)
wanneer het ambt dat het als vastbenoemd personeelslid uitoefent niet langer
beschouwd kan worden als hoofdambt in de zin van de bezoldigingsregeling die op
hem van toepassing is. In dit geval is het personeelslid in non-activiteit voor
de prestaties waarvoor het vast benoemd is, maar waarvoor het geen wedde meer
ontvangt;]
[f) wanneer het personeelslid ingevolge een beslissing van de pensioencommissie van Medex toegelaten wordt tot het tijdelijk pensioen. Tijdens deze periode van non-activiteit blijft het personeelslid titularis van zijn betrekking. Als het personeelslid na het tijdelijk pensioen weer in dienst treedt, wordt de periode van non-activiteit gelijkgesteld met dienstactiviteit.
]
In afwachting dat de Vlaamse Regering de hiervoor bedoelde
voorwaarden vastlegt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van
dit decreet geldende wettelijke of reglementaire bepalingen van toepassing.
[
De wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie die, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk aansluiten bij een voorafgaande periode van afwezigheid voor verminderde prestaties, en die een nieuwe periode van afwezigheid voor verminderde prestaties onmiddellijk voorafgaan, worden eveneens als een periode van afwezigheid voor verminderde prestaties beschouwd.
Onverminderd de berekeningswijze van de tijdens de zomervakantie toe te kennen uitgestelde bezoldiging en als in wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse Regering vastgelegde voorwaarden wordt vermeld dat als gevolg van een tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten afwezigheid voor verminderde prestaties het salaris tijdens het jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar een aantal kalenderdagen niet of niet volledig worden bezoldigd. Om dat aantal kalenderdagen te berekenen :
1° worden alle kalenderdagen genoten afwezigheid voor verminderde prestaties opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of dienstjaar;
2° wordt het resultaat met 0,2 vermenigvuldigd;
3° wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond.
Als ten gevolge van die berekening het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld in overeenstemming met de regeling die in dit geval voor de vastbenoemde personeelsleden wordt toegepast.
Onverminderd de berekeningswijze van de geldelijke anciënniteit voor tijdelijke personeelsleden met het recht op uitgestelde bezoldiging, komen de voormelde dagen wel in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit en worden niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van afwezigheid voor verminderde prestaties waarop het personeelslid nog recht heeft.
In afwijking van de bepalingen van het vierde lid eindigt de afwezigheid voor verminderde prestaties, toegekend voor een volledig schooljaar of dienstjaar steeds bij het einde van dat schooljaar of dienstjaar, de zomervakantie inbegrepen.
]
Art. 81.
Ongewettigde afwezigheid
plaatst het personeelslid ambtshalve in de stand non-activiteit, onverminderd
de tuchtstraf die eraan kan worden verbonden.
Tijdens de periodes van ongewettigde afwezigheid kan het
personeelslid geen aanspraak maken op bevordering tot een hogere wedde en op
een selectie- of bevorderingsambt.
Afdeling IV. -
Terbeschikkingstelling
Art. 82.
[
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 65 en 66 betreffende de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel kan het personeelslid onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden, zonder opzegging, ter beschikking worden gesteld :
a) wegens ontstentenis van betrekking;
b) wegens ziekte of gebrekkigheid;
c) wegens persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het rustpensioen.
In afwachting dat de Vlaamse Regering de voorwaarden ter zake vastlegt, blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke of reglementaire bepalingen van toepassing.
Een overeenkomstig a) en b) ter beschikking gesteld personeelslid kan gedurende twee jaar zijn aanspraken op een selectie- of bevorderingsambt en op bevordering tot een hoger salaris doen gelden.
]
Art. 83.
§ 1.
Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden
[vanaf de datum waarop hij aanspraak kan maken op een rustpensioen]
en dertig
dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de berekening van het
rustpensioen.
§ 2. Het
bepaalde van de vorige paragraaf is niet van toepassing op de personeelsleden
:
1° die ter beschikking werden gesteld wegens
gedeeltelijke ontstentenis van betrekking;
2°
directeurs van een kleuterschool of lagere school of basisschool, onderwijzers,
leermeesters niet-confessionele zedenleer, leermeesters godsdienst,
leermeesters lichamelijke opvoeding en bijzondere leermeesters die ter
beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking bij toepassing van
de wettelijke bepalingen tot opheffing van de vierde graden of van artikel 22,
derde lid, a) en c), van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd
op 20 augustus 1957 of nog van de bepalingen van het koninklijk besluit van 8
oktober 1975 houdende de eerste maatregelen tot rationalisatie van het gewoon
lager onderwijs, van toepassing vanaf het schooljaar 1975-1976;
3° de personeelsleden die ter beschikking
gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking en op wie de bepalingen
toepasselijk zijn van :
a) artikel 22 van het
koninklijk besluit nr. 49 van 2 juli 1982 betreffende de oprichtingsnormen en
de herstructurering van instellingen in het secundair onderwijs met volledig
leerplan;
b) artikel 39 van het koninklijk besluit
nr. 439 van 11 augustus 1986 houdende rationalisatie en programmatie van het
buitengewoon onderwijs;
c) artikel 25 van het
koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het
rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het
korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het
hoger onderwijs van het lange type;
d) artikel 16
van het koninklijk besluit nr. 461 van 17 september 1966 houdende het
rationalisatie- en programmatieplan van het onderwijs voor sociale
promotie;
e) artikel 14 van het koninklijk besluit
nr. 541 van 31 maart 1987 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van
het aanvullend secundair beroepsonderwijs en tot wijziging van het koninklijk
besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het
rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het
korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het
hoger onderwijs van het lange type;
f) artikel
11bis van het koninklijk besluit nr. 467 van 1 oktober 1986 betreffende de
rationalisatie en programmatie en de normen inzake personeelsomkadering van de
psycho-medisch-sociale centra en tot vaststelling van de voorwaarden voor
toegang tot de Fondsen voor schoolgebouwen;
[
4°
[...]
5° die volledig, halftijds of een vierde ter
beschikking zijn gesteld in toepassing van de overgangsmaatregel zoals bepaald
in artikel 9quinquies van het besluit van 11 februari 2000 betreffende de
volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van
de psycho-medisch-sociale centra.
De terbeschikkingstelling
zoals bedoeld in het eerste lid, kan ook aanvangen na of verder lopen dan het
tijdstip waarop het personeelslid het recht heeft verkregen op een pensioen ten
laste van de Schatkist;
]
[6°
[...]
]
[
7° die ter beschikking zijn gesteld
wegens ziekte en waarvoor er een geschil voor een arbeidsrechtbank lopende is.
Dit geschil moet handelen over het niet-erkennen van een afwezigheid ten
gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte of over de
consolidatiedatum;
8° die ter beschikking zijn gesteld
wegens ziekte en waarvoor de procedure buitendienstongeval niet is
afgesloten.
]
[9° die gedeeltelijk ter beschikking gesteld zijn wegens ziekte of gebrekkigheid tijdens een verlof voor
verminderde prestaties wegens ziekte“9° die gedeeltelijk ter beschikking gesteld zijn wegens ziekte of gebrekkigheid tijdens een verlof voor
verminderde prestaties wegens ziekte.]
Art. 84.
[
De Vlaamse Regering
bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden die ter beschikking gesteld
zijn :
a) wegens volledige ontstentenis van
betrekking of om de redenen vermeld in
[artikel 82, eerste lid, b) en c)]
, aanspraak kunnen maken op een wachtgeld;
b)
wegens volledige ontstentenis van betrekking doch volledig of gedeeltelijk
gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn, aanspraak kunnen maken op een
wedde;
c) wegens gedeeltelijke ontstentenis van
betrekking aanspraak kunnen maken op een wedde.
]
[d) wegens ziekte, aanspraak kunnen maken op een wachtgeld.]
Dit wachtgeld, de toelagen en de vergoedingen die eventueel aan
die personeelsleden worden toegekend zijn onderworpen aan de
mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in
dienstactiviteit.
Art. 85.
[...]
HOOFDSTUK X. - Definitieve
ambtsneerlegging
Art. 86.
Onverminderd de bepalingen
van artikel 23 in verband met de beëindiging van de tijdelijke aanstelling
worden de tijdelijk aangestelde en de vast benoemde personeelsleden tenzij
anders bepaald
[...]
zonder opzegging ontslagen :
1° indien zij niet meer voldoen aan één van de
volgende voorwaarden :
a)
[onderdaan van een
lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie zijn,
behoudens door de Vlaamse regering te verlenen
vrijstelling;]
b)
[de burgerlijke en
politieke rechten genieten, behoudens een door de Vlaamse regering te verlenen
vrijstelling die samengaat met de vrijstelling bedoeld in a).]
c)
[...]
2° indien zij na een geoorloofde afwezigheid, zonder
geldige redenen behoudens overmacht, hun dienst niet hervatten en gedurende een
ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven;
3° indien zij zonder geldige redenen hun
betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien
kalenderdagen afwezig blijven;
4° indien zij
zich bevinden in de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en
van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
5°
[als ze worden toegelaten tot het definitief vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen of lichamelijke ongeschiktheid;]
6° indien zij na terugroeping in actieve dienst, onder meer
bij reaffectatie of wedertewerkstelling zonder geldige redenen weigeren de door
een ter zake bevoegd orgaan aangewezen betrekking te bekleden;
7° vanaf het ogenblik waarop hun onregelmatige vaste benoeming
of tijdelijke aanstelling wordt ingetrokken. In dat geval behoudt het
personeelslid evenwel de aan zijn voorafgaande toestand verbonden rechten;
8°
[...]
;
9°
[vanaf het ogenblik waarop de bevoegde instantie van de
betrokken eredienst of van de niet-confessionele zedenleer, aan de opdracht van
[de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht]
een einde
maakt;]
[
10°
vanaf het ogenblik dat voor het personeelslid dat in een wervingsambt tijdelijk
aangesteld is voor bepaalde duur of tijdelijk aangesteld is in een selectie- of
bevorderingsambt, de voorwaarden voor een ontslag in toepassing van
[artikel
73quaterdecies, 73quinquiesdecies]
of artikel 73sexiesdecies, § 3,
vervuld zijn;
11° vanaf het ogenblik dat voor het
vastbenoemde personeelslid of het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is
voor doorlopende duur, de voorwaarden voor een ontslag in toepassing van
[artikel 73terdecies, 73quinquiesdecies]
of artikel 73sexies decies, §
1, vervuld zijn.
]
Art. 87.
[
Het ontslag in toepassing van artikel 86 wordt door de raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder
voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, met redenen omkleed en ter kennis
gebracht van de betrokkene. Het ontslag of de afzetting als gevolg van een tuchtmaatregel volgens artikel 61, 6° of 7°,
wordt door de raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst
en het vormingscentrum, gegeven na het definitief worden van de tuchtmaatregel. Een afschrift van deze beslissing
wordt ook steeds bezorgd aan het instellingshoofd.
Op straffe van nietigheid kan de kennisgeving door de raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder voor de
leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, van het in het eerste lid vermelde ontslag of
afzetting enkel geschieden hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft op de derde werkdag na de
datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot, met dien verstande dat het personeelslid die nietigheid
niet kan dekken en dat ze door de rechter van ambtswege wordt vastgesteld.
]
Art. 88.
[
Voor de vast benoemde
personeelsleden en voor de tijdelijken met een aanstelling van doorlopende duur
geven eveneens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging :
1° het vrijwillige ontslag. Tenzij bij onderlinge overeenkomst
een andere termijn wordt overeengekomen mag het personeelslid zijn dienst
slechts verlaten met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste
vijftien kalenderdagen;
2°
[het bereiken van de leeftijdsgrens;]
3°
[
het ontslag of de afzetting als gevolg van een tuchtmaatregel volgens artikel
61, 6° of 7°;]
4° bij toepassing van
artikel 83, § 1;
5°
[de definitieve pensionering;]
[ 6° het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van dit artikel.]
[7°
[...]
]
[8° de weigering van een vastbenoemd personeelslid van een internaat om opgenomen te worden in het
transitiekader en om aldus op 1 september 2023 over te gaan naar een voorziening conform de regeling, vermeld in
artikel 5, § 2, van het decreet van 28 april 2023 over de transitie van personeelsleden van sommige instellingen van
Onderwijs naar Welzijn.]
[
In afwijking van punt 2° geeft het bereiken van de leeftijdsgrens geen aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging als het betrokken personeelslid en zijn inrichtende macht overeenkomen de aanstelling te verlengen.
Dergelijke verlenging kan slechts onder volgende voorwaarden :
1° de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;
2° in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in 'hetzelfde ambt', zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.
]
]
[
Art. 88bis.
[
Een vastbenoemd
personeelslid dat in toepassing van artikel 86, 9°, 10° of 11°,
[of artikel 88, eerste lid, 3° en 7° ]
[wordt ontslagen of afgezet]
, wordt pas
definitief uit zijn ambt verwijderd na een opzeggingstermijn waarvan de duur
wordt vastgesteld volgens het aantal arbeidsdagen dat vereist is om aanspraak
te kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering
en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Deze
opzeggingstermijn begint te lopen vanaf de betekening van de beslissing bedoeld
in artikel 87.
[Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid beschouwd als tijdelijk aangesteld voor de duur van de
opzeggingstermijn. De raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder voor de pedagogische begeleidingsdienst en
het vormingscentrum, kan het personeelslid met een andere opdracht belasten. Het personeelslid kan worden
vervangen naar rato van de grootte van zijn oorspronkelijke opdracht, behalve bij een ontslag wegens de reden,
vermeld in artikel 88, eerste lid, 7°. De dienstanciënniteit die een personeelslid tijdens de opzeggingstermijn verwerft,
komt niet in aanmerking voor het verwerven van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur als
vermeld in artikel 21 of 21bis.]
Het personeelslid
ontvangt het brutosalaris verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd
was.
Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk
afstand doen van die opzeggingstermijn.
]
]
HOOFDSTUK XI. - Slot-, opheffings- en
overgangsbepalingen
Art. 89.
[...]
Art. 90.
[...]
[
Art. 90bis.
[...]
]
Art. 91.
[§ 1. Voor de
toepassing
[
[van de artikelen 21, § 3, of 100quater decies en 21bis, § 3, of 100 quinquies decies]
]
komen
alleen de diensten na 1 september 1988 in aanmerking.
§ 2. Diensten
gepresteerd in een instelling van de scholengroep, of binnen de lokale raad
waaronder de instelling ressorteerde vóór de inwerkingtreding van
het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs,
worden voor de toepassing van de anciënniteitsregels beschouwd als
diensten gepresteerd in de scholengroep.
]
[§ 3. Diensten
gepresteerd in een instelling van de scholengemeenschap, of binnen de lokale
raad of scholengroep waaronder de instelling ressorteert bij de oprichting van
de scholengemeenschap, worden voor de toepassing van de
anciënniteitsregels beschouwd als diensten gepresteerd in de
scholengemeenschap.]
[Voor de scholen van het basisonderwijs
zijn de bepalingen betreffende de scholengemeenschappen zoals bedoeld in het
eerste lid, niet van toepassing tijdens de schooljaren 2003-2004 en
2004-2005.]
[
§ 4. De diensten verworven
vóór 1 september 2000 in een PMS-centrum van het
Gemeenschapsonderwijs of in het Vormingscentrum van de PMS-centra van het
Gemeenschapsonderwijs, worden voor de toepassing van artikel 21 en artikel 36,
§ 1, 1°, geacht verworven te zijn bij het CLB waar het personeelslid
kandideert voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur en in het na
concordantie overeenstemmende ambt met toepassing van artikel 182 van het
decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding.
§ 5. Voor de toepassing van artikel 21
wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke personeelsleden die namens
het Gemeenschapsonderwijs deel uitmaken van de stuurgroep bedoeld in de
artikelen 199 tot en met 204 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de
centra voor leerlingenbegeleiding, geacht te zijn verworven en effectief
gepresteerd in het CLB of de CLB's waar het personeelslid werd toegewezen vanaf
1 september
2000.
]
[
Art. 91bis.
[...]
]
Art. 92.
[...]
Art. 93.
[...]
Art. 94.
[...]
[
Art. 94bis.
[...]
]
Art. 95.
[...]
[
Art. 95bis.
[...]
]
Art. 96.
De Vlaamse Regering kan
bijzondere maatregelen treffen inzake de terugkeer ten behoeve van de
personeelsleden die werkzaam zijn in de Bondsrepubliek Duitsland en op wie dit
decreet van toepassing is.
Art. 97.
[...]
[
Art. 97bis.
Voor de toepassing van de
artikelen 4, 5, 21 en 36, § 1, 1° , van dit decreet, worden de
diensten in aanmerking genomen die de personeelsleden gepresteerd hebben in een
betrekking van de categorie van het administratief personeel in het
rijksonderwijs/gemeenschapsonderwijs, in de periode van 1 september 1985 tot 31
maart 1991, en die bezoldigd werden met een wedde door het ministerie van
onderwijs/departement onderwijs.
]
Art 98.
[...]
Art. 99.
De diensten gepresteerd door
de personeelsleden in de semi-internaten en in de
[internaten die in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen voorzien]
vóór het van kracht worden van dit decreet komen in aanmerking
voor de in artikel 4 bedoelde anciënniteit.
[
Art. 99/1.
De prestaties die een personeelslid tot en met 31 augustus 2018 geleverd heeft in het mandaat van directeur in een CLB worden in aanmerking genomen voor de administratieve en geldelijke anciënniteit van het personeelslid.
]
Art. 100.
[...]
[
Art. 100bis.
[...]
]
[
Art. 100ter.
[...]
]
[
Art. 100quater.
[...]
]
[
Art. 100quinquies.
[
§ 1. De
personeelsleden die op 30 juni 2006 vast benoemd zijn, toegelaten zijn tot de
proeftijd, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of
tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie
van het opvoedend hulppersoneel worden, mits inachtneming van
[de bepalingen
inzake de globale puntenenveloppe opgenomen in de codificatie betreffende het
secundair onderwijs]
, met ingang van 1 september 2006 geconcordeerd naar het
ambt van opvoeder. Die concordantie is persoonsgebonden.
De
concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve
rechtspositie van het personeelslid.
§ 2. De
personeelsleden die op 30 juni 2006 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld
zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een
vacante betrekking in een ambt in de categorie van het administratief personeel
worden, op voorwaarde van
[de bepalingen inzake de globale puntenenveloppe
opgenomen in de codificatie betreffende het secundair onderwijs]
, met ingang
van 1 september 2006 geconcordeerd naar het ambt van administratief medewerker.
Die concordantie is persoonsgebonden.
De
concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve
rechtspositie van het personeelslid.
§ 3. Van de
concordantie, vermeld in §§ 1 en 2, kan mits wederzijds akkoord
tussen inrichtende macht en betrokken personeelslid worden afgeweken. De
afwijking kan enkel op 1 september 2006 worden toegepast en de concordantie is
eveneens persoonsgebonden.
Het personeelslid
volgt vervolgens de geldelijke en administratieve rechtspositie die verbonden
is aan het ambt waarnaar hij als gevolg van de afwijking wordt geconcordeerd.
Bij de toepassing van deze paragraaf moet de
inrichtende macht steeds rekening houden met
[artikel 30 van de codificatie betreffende het
secundair onderwijs]
.
§ 4. Het
personeelslid behoudt bij de concordantie steeds de salarisschaal die hij
genoot op 30 juni 2006 en de daarmee overeenstemmende puntenwaarde, zoals
bepaald in
[de bepalingen inzake de globale puntenenveloppe opgenomen in de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]
.
§ 5. Het
personeelslid dat op het ogenblik van de concordantie, vermeld in §§
1 en 2, met toepassing van het
besluit
van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 betreffende de
deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van
de psychomedisch-sociale centra of van hetbesluit
van de Vlaamse Regering van 11 februari 2000 betreffende de
volledige terbeschikkingstellling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van
de centra voor leerlingenbegeleiding, ter beschikking gesteld is in een ambt
van het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel, wordt
beschouwd als ambtshalve geconcordeerd zoals vermeld in §§ 1 en
2.
§ 6. In
afwijking op artikel 48 kan de raad van bestuur het personeelslid dat uiterlijk
op 30 juni 2006 toegelaten is tot de proeftijd in het selectieambt van
opvoeder-huismeester of directiesecretaris vast benoemen in dit ambt op
voormelde datum.
]
]
[
Art. 100sexies.
[
§ 1. Een
tijdelijk personeelslid kan vrijwillig afstand doen van de in artikel
100quinquies vastgelegde concordantie. Deze vrijwillige afstand is eenmalig en
is onomkeerbaar.
§ 2. De in
artikel 100quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een tijdelijk
personeelslid van rechtswege als het personeelslid gedurende een ononderbroken
periode van twee kalenderjaren niet in het onderwijs is tewerkgesteld. Voor de
toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd : de
vakantieperioden, de militaire dienst en de perioden van wederoproeping, de
ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte
duur met behoud van wedde(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen
van familiale of sociale aard, de loopbaanonderbreking en de verloven zonder
behoud van wedde(toelage) voor een maximumduur van 6 werkdagen per schooljaar.
§ 3. De in
artikel 100quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een vastbenoemd
personeelslid van rechtswege bij ontslag uit het onderwijs of ingevolge een
bevordering in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van
artikel 55.
]
]
[
Art. 100septies.
[...]
]
[
Art. 100octies.
De regering kan maatregelen
nemen ter uitvoering van de overgangsbepalingen inzake ondersteunend,
administratief en opvoedend hulppersoneel.
]
[
Art. 100novies.
De artikelen 100ter tot en
met 100octies zijn niet van toepassing op de PMS-centra en op de CLB's.
]
[
Art. 100decies.
[...]
]
[
Art. 100undecies.
§ 1. Voor de personeelsleden die in juni
2003 in dienst zijn in een gefinancierde instelling van het basisonderwijs als
gesubsidieerd contractueel personeelslid, als contractueel personeelslid ten
laste van het departement onderwijs of als contractueel personeelslid zoals
bedoeld in artikel 154, §
1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het
basisonderwijs, worden de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid
in een administratieve functie in een gefinancierde instelling van het
basisonderwijs beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen
4, 21, 21bis, 36 en 56. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd
werden in het ambt van administratief medewerker in de personeelscategorie van
het beleids- en ondersteunend personeel in het basisonderwijs.
Een personeelslid kan op basis van deze diensten een
dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven. De beperking tot 720
dagen geldt niet voor de toepassing van artikel 55, §
2bis.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing
op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2003 werd
ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven
door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven.
§ 2. Voor de personeelsleden die in juni
2003 in dienst zijn als contractueel personeelslid ten laste van het
departement onderwijs in een gefinancierde instelling van het basisonderwijs of
secundair onderwijs, worden de diensten gepresteerd als contractueel
personeelslid in een ambt van het onderwijzend, opvoedend of paramedisch,
medisch, sociaal, orthopedagogisch en psychologisch personeel in een
gefinancierde instelling van het basisonderwijs of secundair onderwijs
beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 4, 21, 21bis,
36 en 56. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het
betrokken ambt of in het ambt van beleidsmedewerker in de personeelscategorie
van het beleids- en ondersteunend personeel in het basisonderwijs.
Het personeelslid kan op basis van deze diensten een
dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven.
De
bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel
personeelslid dat vóór juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit
personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de scholengroep die
het ontslag heeft gegeven.
§ 3. De personeelsleden die op 30 juni
2003 vast benoemd zijn of ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van
betrekking in een ambt van rekenplichtig correspondent, eerste rekenplichtige
correspondent, klerk, klerk-typist, eerste klerk-typist of opsteller in de
categorie van het administratief personeel in een school van het
basisonderwijs, worden met ingang van 1 september 2003 geconcordeerd naar het
ambt van administratief medewerker in de categorie van het beleids- en
ondersteunend personeel. Deze concordantie is persoonsgebonden. Deze
concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve
rechtspositie van het personeelslid. Het personeelslid behoudt bij de
concordantie steeds de
[salarisschaal]
die het genoot op 30 juni 2003.
De diensten gepresteerd in ambten van de categorie van het
administratief personeel worden beschouwd als zijnde gepresteerd in het ambt
van administratief medewerker in de categorie van het beleids- en ondersteunend
personeel.
De vastbenoemde administratieve medewerkers die
werden geconcordeerd zoals bedoeld in het eerste lid, worden aangesteld of
geaffecteerd in het ambt van administratief medewerker dat wordt ingericht op
basis van de puntenenveloppes zoals bedoeld in
artikel 153novies en
artikel 192, § 4,
van het decreet van 25 februari betreffende het basisonderwijs.
Voor de personeelsleden die op 1 september 2003 worden
geconcordeerd naar een vastbenoemd ambt van administratief medewerker met
onvolledige prestaties, zijn voor de vaste benoemingen op 1 januari 2004 en 1
januari 2005 de bepalingen van artikel 36ter niet van
toepassing.
§ 4. Diensten gepresteerd door de
personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van
betrekking en die in de maand juni 2003 tewerkgesteld zijn als administratieve
hulp in het basisonderwijs, worden mits instemming van de raad van bestuur,
beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 4, 21, 21bis,
36 en 56 met dien verstande dat een personeelslid op basis van deze diensten
een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen kan verwerven. Deze diensten
worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van administratief
medewerker in de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend
personeel in het basisonderwijs.
§ 5. In afwijking van de bepalingen van
hoofdstuk III en onverminderd de bepalingen van artikel 40septies , stelt de
raad van bestuur vóór 15 oktober 2003 de lijst op met de vacante
betrekkingen van administratief medewerker of beleidsmedewerker, die kunnen
worden ingericht op basis van de puntenenveloppe zoals bedoeld in
hoofdstuk IX, afdeling
IIIbis, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het
basisonderwijs. Bij het opstellen van deze lijst houdt de raad van bestuur
rekening met de betrekkingen die op 15 september 2003 vacant zijn. Een
betrekking die op deze wijze werd vacant verklaard kan op 1 januari 2004 door
benoeming worden toegewezen.
§ 6. Voor de personeelsleden die in juni
2003 in dienst zijn als contractueel personeelslid ten laste van het
departement onderwijs in een gefinancierd CLB of in het vormingscentrum, worden
de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid in een ambt van het
technisch of het administratief personeel in een gefinancierd CLB of in het
vormingscentrum beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in
artikelen 4, 21, 21ter, 36, 36quater en 56. Deze diensten worden beschouwd
alsof zij gepresteerd werden in het betrokken ambt. Het personeelslid kan op
basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen
verwerven. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het
contractueel personeelslid dat vóór juni 2003 werd ontslagen,
tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de
scholengroep die het ontslag heeft gegeven.
§ 7. In afwijking van de bepalingen van
de artikelen 21, 21bis en 21ter, kan het personeelslid bedoeld in § 1,
§ 2, § 4 en § 6 dat een beroep wenst te doen op het recht van
een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, op straffe van verlies van
zijn recht voor schooljaar 2003-2004, vóór 15 augustus 2003 bij
de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende
brief.
[
§ 8. Voor de personeelsleden die in juni
2003 in dienst zijn in een gefinancierde instelling van het secundair onderwijs
als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs, worden
de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid in een administratieve
functie in een gefinancierde instelling van het secundair onderwijs beschouwd
als dienstanciënniteit zoals bepaald in de artikelen 4, 21, 21bis, 36 en
56. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van
administratief medewerker in de personeelscategorie van het ondersteunend
personeel in het secundair onderwijs.
Het personeelslid kan op
basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen
verwerven. De beperking tot 720 dagen geldt niet voor de toepassing van artikel
55, §§ 1 en 2.
De bepalingen van deze paragraaf zijn
niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór
juni 2003 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt
aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft
gegeven.
§ 9. Voor de personeelsleden die in juni
2003 in dienst zijn als contractueel personeelslid ten laste van het
departement Onderwijs in een gefinancierde instelling van het deeltijds
kunstonderwijs of van het volwassenenonderwijs, worden de diensten gepresteerd
als contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs in een
ambt van een personeelscategorie van het deeltijds kunstonderwijs of
volwassenenonderwijs beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in de
artikelen 4, 21, 36 en 56. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd
werden in het overeenkomstig ambt.
Het personeelslid kan op
basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen
verwerven.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van
toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2003
werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt
aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven.
§ 10. Diensten als contractueel
personeelslid ten laste van het departement Onderwijs die gepresteerd zijn door
de personeelsleden die in de maand juni 2004 tewerkgesteld zijn als
contractueel personeelslid ten laste van het departement Onderwijs bij het
Gemeenschapsonderwijs, worden mits instemming van de raad van bestuur en het
akkoord van het bevoegd lokaal comité, beschouwd als
dienstanciënniteit zoals bepaald in de artikelen 4, 21, 21bis, 36 en 56,
met dien verstande dat een personeelslid op basis van deze diensten een
dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen kan
verwerven.
Deze diensten worden in dat geval beschouwd als
zijnde gepresteerd bij de betrokken scholengroep. De raad van bestuur beslist
voor welk ambt deze diensten in aanmerking komen. Als de raad van bestuur de
diensten in aanmerking laat komen voor het ambt van administratief medewerker
in het beleids- en ondersteunend personeel of het ambt van administratief
medewerker in het ondersteunend personeel, geldt de beperking van 720 dagen
dienst-anciënniteit niet voor de toepassing van artikel 55, § 1,
§ 2 of § 2bis.
]
]
[
Art. 100duodecies.
[...]
]
[
Art. 100terdecies.
[...]
]
[
Art. 100quater decies.
§ 1. In afwijking van artikel 21, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2019 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2019 in dat ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep gespreid over ten minste drie schooljaren in dat ambt een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
[Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.]
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§ 2.
[In afwijking van paragraaf 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21, §3,]
heeft een personeelslid op of na 1 september 2020 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als het personeelslid:
1° tijdens het schooljaar 2019-2020 in het betrokken ambt aangesteld is in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;
2° uiterlijk op 30 juni 2020 in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep in het betrokken ambt gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
[Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.]
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§ 3.
[In afwijking van paragraaf 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21, §3,]
heeft een personeelslid op 1 september recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° na 31 augustus 2019 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;
2° uiterlijk op 30 juni 2019 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen en ten hoogste 719 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
3° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij tijdelijk is aangesteld geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens deze bijkomende periode moet volgen.
Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat hij een beslissing neemt.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité van de scholengroep worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
[Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.]
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
[
§4. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21, §3, heeft een personeelslid op of
na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in
artikel 21, §5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn,
waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het
tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2020 geen
beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn;
3° tijdens het schooljaar 2020-2021 of later in het betrokken ambt niet tijdelijk aangesteld zijn voor
doorlopende duur in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§5. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 9 en van artikel 21, §3, heeft een personeelslid op of
na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in
artikel 21, §5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee
schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen
effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde
dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de
aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het
kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum
van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de
aanstellingsperiode vallen;
2° voor het betrokken ambt na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling met
werkpunten gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid na 1 september 2019 en
uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§6. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 5, van paragraaf 7 en 9 en van artikel 21, §3, heeft een
personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals
bepaald in het tweede lid, voor een ambt, vermeld in artikel 21, §5, als hij in een of meer instellingen van
dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd
zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° voor het betrokken ambt en uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten gekregen hebben
waarin de eerste evaluator oordeelde dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur te verwerven;
3° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van
dezelfde scholengroep.
Het tijdelijke personeelslid dat aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet, verwerft het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op of na 1 september 2022 als dat dit personeelslid uiterlijk op
30 juni 2022 of later bijkomend 200 dagen effectieve prestaties heeft gepresteerd in het betrokken ambt in een
of meer instellingen van dezelfde scholengroep en in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde
van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” gekregen heeft. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte
en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen
meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator tijdens het schooljaar 2020-2021 en uiterlijk op
30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het
recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, heeft op 1 september 2021 of later in
een instelling van de scholengroep recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt
waarvoor de beoordeling is toegekend. Het tijdelijke personeelslid verliest dit recht op een nieuwe tijdelijke
aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik waarop hij de beoordeling met
werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in een of meer
instellingen van de scholengroep. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas
nadat in toepassing van artikel 21 en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die
het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven.
Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten
die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van
aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve
prestaties moet volgen.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§7. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 6, van paragraaf 9 en van artikel 21, §3, heeft een personeelslid
op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld
in artikel 21, §5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste
290 dagen en ten hoogste 579 dagen;
2° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van
dezelfde scholengroep;
3° op 30 juni 2022 of later in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd
zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
4° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het personeelslid de in punt 3°
vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede
lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar
waarin hij de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling heeft gekregen,
wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven
en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag
op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de
aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve
dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op
voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn
geen definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de
periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of
moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen
meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met
werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de
scholengroep recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de
beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in
toepassing van artikel 21 en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht
op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit
recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik
waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten
heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengroep. Bij een nieuwe aanstelling van het
personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van
de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het
personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.
Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid,
kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met
werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft
doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het
personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad
van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat het een beslissing neemt.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of
de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken
beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité van de scholengroep worden algemene afspraken onderhandeld over de
beoordeling.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§8. Het tijdelijke personeelslid dat in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voor
31 augustus 2021 in een ambt reeds dienstanciënniteit heeft verworven en niet voldoet aan de voorwaarden
van paragraaf 1 tot en met 7 of van paragraaf 9, kan voor het betrokken ambt het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur enkel verwerven als het personeelslid op of na 1 september 2021 een
nieuwe tijdelijke aanstelling krijgt in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde
scholengroep en op 30 juni daaropvolgend beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 21, §3, of van artikel
21bis, §3. De voormelde dienstanciënniteit die het tijdelijke personeelslid voor 31 augustus 2021 al heeft
verworven, geldt daarbij vanaf 1 september 2021 voor de toepassing van artikel 21, §3, of van artikel 21bis, §3.
§9. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 8 en van artikel 21, §3, verwerft het tijdelijke personeelslid
dat op 1 juli 2021 door een raad van bestuur vast benoemd wordt in een ambt volgens artikel 100septies decies,
§2, 3°, of 4°, vanaf 1 september 2021 in dat ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
]
[
§ 10. Als een personeelslid in toepassing van paragraaf 1 tot en met 9 in het ambt van leraar het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven en het personeelslid daarna in hetzelfde ambt van leraar
dat recht ook wil laten gelden voor een opleiding, een module, een vak of een specialiteit waarvoor hij een voldoend
geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan moet dit personeelslid voor
die opleiding, die module, dit vak of die specialiteit een dienstanciënniteit verwerven van ten minste 290 dagen,
waarvan 200 dagen effectief gepresteerd zijn, als vermeld in artikel 21, § 3, of artikel 21bis, § 3.
]
]
[
Art. 100quinquies decies.
§ 1. In afwijking van artikel 21bis, § 3, heeft een personeelslid op of na 1 september 2019 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
[voor een ambt, vermeld in artikel 21bis, §5,]
als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2019 in dat ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep gespreid over ten minste drie schooljaren in dat ambt een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
[Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.]
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§ 2.
[In afwijking van paragraaf 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21bis, §3,]
heeft een personeelslid op of na 1 september 2020 het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
[voor een ambt, vermeld
in artikel 21bis, §5,]
als het personeelslid:
1° tijdens het schooljaar 2019-2020 in het betrokken ambt aangesteld is in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;
2° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft verworven van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 210 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
[Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.]
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§ 3.
[In afwijking van paragraaf 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21bis, §3,]
heeft een personeelslid recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in artikel 21bis, § 5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° na 31 augustus 2019 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep;
2° uiterlijk op 30 juni 2019 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen en ten hoogste 719 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen;
3° voor het betrokken ambt geen beoordeling met werkpunten als vermeld in het tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin hij tijdelijk is aangesteld geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie `onvoldoende' heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen. Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt conform de werkpunten in de beoordeling een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens deze bijkomende periode moet volgen.
Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid, kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur rechtvaardigt. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat het een beslissing neemt.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité worden algemene afspraken onderhandeld over de beoordeling.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
[Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.]
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden, vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
[
§4. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 9 en van artikel 21, §3, heeft een personeelslid op of
na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in
artikel 21, §5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2020 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 effectief gepresteerd zijn,
waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2020 geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het
tweede lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2020 geen
beoordeling heeft gekregen, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn;
3° tijdens het schooljaar 2020-2021 of later in het betrokken ambt niet tijdelijk aangesteld zijn voor
doorlopende duur in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§5. In afwijking van paragraaf 1, 2, 3, 4, 6,7 en 9 en van artikel 21bis, §3, heeft een personeelslid op of
na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een ambt, vermeld in
artikel 21bis, §5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende
voorwaarden:
1° na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee
schooljaren een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen
effectief gepresteerd zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde
dagen: zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de
aanstellingsperiode vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het
kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum
van 140 dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de
aanstellingsperiode vallen;
2° voor het betrokken ambt na 1 september 2019 en uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling met
werkpunten gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid na 1 september 2019 en
uiterlijk op 30 juni 2021 geen beoordeling heeft gekregen, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§6. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 5, van paragraaf 7 en 9 en van artikel 21bis, §3, heeft een
personeelslid op of na 1 september 2022 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals
bepaald in het tweede lid, voor een ambt, vermeld in artikel 21bis, §5, als hij in een of meer instellingen van
dezelfde scholengroep voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd
zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
2° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni 2021 een beoordeling met werkpunten gekregen hebben
waarin de eerste evaluator oordeelde dat het personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur te verwerven;
3° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van
dezelfde scholengroep.
Het tijdelijke personeelslid dat aan de voorwaarden van het eerste lid voldoet, verwerft het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op of na 1 september 2022 als dat dit personeelslid uiterlijk op
30 juni 2022 of later bijkomend 200 dagen effectieve prestaties heeft gepresteerd in het betrokken ambt in een
of meer instellingen van de scholengroep en in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die
termijn geen definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” gekregen heeft. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of
moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen
meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met
werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de
scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de
beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in
toepassing van artikel 21 en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht
op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit
recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik
waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten
heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap.
Bij een nieuwe aanstelling van het personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten
die de eerste evaluator in het verslag van de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van
aanvangsbegeleiding opgesteld dat het personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve
prestaties moet volgen.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§7. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 6, van paragraaf 9 en van artikel 21bis, §3, heeft een
personeelslid op of na 1 september 2021 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur voor een
ambt, vermeld in artikel 21bis, §5, als hij in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voldoet aan
de volgende voorwaarden:
1° uiterlijk op 30 juni 2021 in het betrokken ambt een dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste
290 dagen en ten hoogste 579 dagen;
2° na 31 augustus 2021 tijdelijk aangesteld worden in het betrokken ambt in een of meer instellingen van
dezelfde scholengroep;
3° op 30 juni 2022 of later in het betrokken ambt gespreid over ten minste twee schooljaren een
dienstanciënniteit verworven hebben van ten minste 580 dagen, waarvan 400 dagen effectief gepresteerd
zijn, waarbij de volgende dagen ook worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen: zaterdagen,
zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover die binnen de aanstellingsperiode
vallen. Het zwangerschapsverlof en de periode van verwijdering uit een risico in het kader van
bedreiging door een beroepsziekte en/of moederschapsbescherming worden tot een maximum van 140
dagen meegerekend als effectief gepresteerde dagen voor zover die dagen binnen de aanstellingsperiode
vallen;
4° voor het betrokken ambt uiterlijk op 30 juni van het schooljaar waarin het personeelslid de in punt 3°
vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling met werkpunten, als vermeld in het tweede
lid, gekregen hebben van de eerste evaluator. Als het personeelslid uiterlijk op 30 juni van het schooljaar
waarin hij de in punt 3° vereiste dienstanciënniteit heeft verworven geen beoordeling heeft gekregen,
wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Onverminderd de toepassing van hoofdstuk VIIIter kan de eerste evaluator ook oordelen dat het
personeelslid nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven
en het personeelslid een beoordeling met werkpunten geven. De eerste evaluator maakt daartoe een verslag
op waarin die beslissing en de werkpunten opgenomen worden, samen met het traject dat tijdens de
aanvangsbegeleiding werd afgelegd. In dat geval moet het personeelslid bijkomend 200 dagen effectieve
dagen presteren waarna hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft, op
voorwaarde dat het personeelslid in toepassing van hoofdstuk VIIIter uiterlijk op het einde van die termijn
geen definitieve evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen. Het zwangerschapsverlof en de
periode van verwijdering uit een risico in het kader van bedreiging door een beroepsziekte en/of
moederschapsbescherming worden tijdens deze bijkomende periode tot een maximum van 70 dagen
meegerekend als effectief gepresteerde dagen voorzover die dagen binnen de aanstellingsperiode vallen.
Het tijdelijke personeelslid dat van de eerste evaluator op 30 juni 2022 of later een beoordeling met
werkpunten heeft gekregen waaruit blijkt dat hij nog niet voldoet om het recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur te verwerven, heeft het daaropvolgende schooljaar of later in een instelling van de
scholengemeenschap recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het ambt waarvoor de
beoordeling is toegekend. Dit recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur geldt pas nadat in
toepassing van artikel 21 en van artikel 21bis een betrekking is toegekend aan de personeelsleden die het recht
op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben verworven. Het tijdelijke personeelslid verliest dit
recht op een nieuwe tijdelijke aanstelling van bepaalde duur in het betrokken ambt als hij vanaf het ogenblik
waarop hij de beoordeling met werkpunten heeft gekregen vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten
heeft gepresteerd in een of meer instellingen van de scholengemeenschap. Bij een nieuwe aanstelling van het
personeelslid in het betrokken ambt wordt, conform de werkpunten die de eerste evaluator in het verslag van
de beoordeling heeft opgenomen, een aangepast traject van aanvangsbegeleiding opgesteld dat het
personeelslid tijdens de bijkomende periode van 200 dagen effectieve prestaties moet volgen.
Het personeelslid dat niet akkoord gaat met de beoordeling met werkpunten, vermeld in het tweede lid,
kan verhaal halen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur gaat vervolgens na of de beoordeling met
werkpunten redelijk is en dit het uitstel van het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
rechtvaardigt, rekening houdend met het traject van aanvangsbegeleiding dat het personeelslid heeft
doorlopen. De raad van bestuur bevestigt of vernietigt de beoordeling met werkpunten. Zowel het
personeelslid als de eerste evaluator kunnen aan de raad van bestuur vragen om gehoord te worden. De raad
van bestuur hoort in dat geval beide partijen voordat het een beslissing neemt.
De beoordeling van de leerkracht levensbeschouwelijk onderricht moet voor de vakinhoudelijke en
vaktechnische aspecten ook het akkoord wegdragen van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of
de niet-confessionele zedenleer. Dit akkoord blijkt uit de ondertekening van dit deel van de betrokken
beoordeling door een afgevaardigde van de bevoegde instantie.
In het bevoegde lokaal comité van de scholengroep worden algemene afspraken onderhandeld over de
beoordeling
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende volgorde voor de
betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Om een beroep te kunnen doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur stelt het
personeelslid zich, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgende schooljaar, voor 15 juni kandidaat
bij de raad van bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een ter post aangetekende brief of op
een wijze die door het college van directeurs, na onderhandelingen in het bevoegde onderhandelingscomité,
wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een ter post
aangetekende brief. De raad van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van de kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt dit ook openbaar. Als de kandidatuur van het personeelslid aan alle
voorwaarden voldoet, dan geldt dat vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur
voor dat ambt.
Het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden,
vermeld in hoofdstuk Vbis, voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht waarvoor ze een
verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
§8. Het tijdelijke personeelslid dat in een of meer instellingen van dezelfde scholengroep voor
31 augustus 2021 in een ambt reeds dienstanciënniteit heeft verworven en niet voldoet aan de voorwaarden
van paragraaf 1 tot en met 7 of van paragraaf 9, kan voor het betrokken ambt het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur enkel verwerven als het personeelslid op of na 1 september 2021 een
nieuwe tijdelijke aanstelling krijgt in het betrokken ambt in een of meer instellingen van dezelfde
scholengroep en op 30 juni daaropvolgend beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 21, §3, of van artikel
21bis, §3. De voormelde dienstanciënniteit die het tijdelijke personeelslid voor 31 augustus 2021 al heeft
verworven, geldt daarbij vanaf 1 september 2021 voor de toepassing van artikel 21, §3, of van artikel 21bis, §3.
§9. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 8 en van artikel 21bis, §3, verwerft het tijdelijke
personeelslid dat op 1 juli 2021 door een raad van bestuur vast benoemd wordt in een ambt volgens artikel
100septies decies, §2, 3° of 4°, vanaf 1 september 2021 in dat ambt het recht op een tijdelijke aanstelling van
doorlopende duur. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt in de volgende
volgorde voor de betrekkingen:
1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
]
[
§ 10. Als een personeelslid in toepassing van paragraaf 1 tot en met 9 in het ambt van leraar het recht op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven en het personeelslid daarna in hetzelfde ambt van leraar
dat recht ook wil laten gelden voor een opleiding, een module, een vak of een specialiteit waarvoor hij een voldoend
geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan moet dit personeelslid voor
die opleiding, die module, dit vak of die specialiteit een dienstanciënniteit verwerven van ten minste 290 dagen,
waarvan 200 dagen effectief gepresteerd zijn, als vermeld in artikel 21, § 3, of artikel 21bis, § 3.
]
]
[
Art. 100sexies decies
[...]
]
[
Art. 100septies decies
§ 1. In afwijking van artikel 36 kan de raad van bestuur een personeelslid op 1 juli 2021 vast
benoemen in een ambt in een vacant verklaarde betrekking als vermeld in artikel 100sexies decies, als dat personeelslid
op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de bepalingen van artikel 17, met uitzondering van paragraaf 1,
7°, en daarenboven:
1° op 31 mei 2021 360 dagen dienstanciënniteit heeft verworven in het betrokken ambt in een of meer instellingen
van de scholengroep. Als het een leraar betreft die is aangesteld op basis van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs
moeten de 360 dagen gepresteerd zijn in de opleiding, de module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde
betrekking;
2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn, vermeld in de oproep tot de kandidaten;
3° op 30 juni 2021 in een instelling van de scholengroep waar hij de in punt 1° vereiste dienstanciënniteit heeft
verworven, is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Behoort de instelling waar het
personeelslid is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle
instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren. Behoort de instelling waar het
personeelslid is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle
instellingen van deze scholengemeenschap. Is het personeelslid op 30 juni 2021 aangesteld in het ambt van leraar met
een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, dan geldt dit als een aanstelling in
dat ambt voor alle opleidingen, modules of vakken en specialiteiten waarvoor dat vereiste bekwaamheidsbewijs, bij
organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, geldt. Is het personeelslid op
30 juni 2021 aangesteld in het ambt van leraar met een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke
bepaling of bij overgangsmaatregel, in een opleiding, module, vak of specialiteit dan geldt dit als een aanstelling in dat
ambt voor die opleiding, die module, dat vak of die specialiteit en daarenboven ook voor alle opleidingen, modules,
vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij
overgangsmaatregel, bezit. Voor het personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling
en voor het personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij
is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, moeten,
voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, de 360 dagen dienstanciënniteit verworven zijn in de opleiding, de
module, het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;
4° als laatste evaluatie in het ambt in kwestie geen evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft verkregen bij
de scholengroep waar de vacante betrekking zich situeert. Als het personeelslid niet is geëvalueerd, wordt die
voorwaarde geacht voldaan te zijn. Als het personeelslid de evaluatie met eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen
in een instelling van de scholengroep die behoort tot een scholengemeenschap, geldt deze bepaling voor alle
instellingen van die scholengroep die behoren tot die scholengemeenschap. Als het personeelslid de evaluatie met
eindconclusie “onvoldoende” heeft gekregen in een instelling van de scholengroep die niet behoort tot een
scholengemeenschap, geldt deze bepaling voor alle instellingen van die scholengroep die niet behoren tot een
scholengemeenschap.
De vaste benoeming is slechts mogelijk als het personeelslid de betrekking in hoofdambt uitoefent.
§ 2.
[Als er meerdere personeelsleden zijn die zich kandidaat stellen voor vaste benoeming in eenzelfde
betrekking moet de raad van bestuur bij de toewijzing van de vaste benoeming in die betrekking de volgende
volgorde respecteren:
1° de personeelsleden die in de scholengroep deeltijds benoemd zijn in het ambt;
2° de tijdelijke personeelsleden die in de scholengroep uiterlijk op 30 juni 2021 in het ambt tijdelijk
aangesteld zijn voor doorlopende duur;
3° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt ten minste 580 dagen
dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de scholengroep. Voor het bepalen
van deze 580 dagen dienstanciënniteit wordt, in afwijking van artikel 4, §1, a, het aantal gepresteerde
dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd. De raad van bestuur kan beslissen om een tijdelijk personeelslid dat
voldoet aan deze voorwaarde niet vast te benoemen, als het personeelslid in het ambt uiterlijk op
30 juni 2021 van de eerste evaluator een beoordeling met werkpunten heeft gekregen. De raad van
bestuur deelt de weigering via een schriftelijke motivatie mee aan het personeelslid. Dit geldt ook als het
tijdelijk personeelslid de enige kandidaat is voor de vacant verklaarde betrekking;
4° de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 mei 2021 in het ambt waarvoor ze zich kandidaat stellen
ten minste 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in een of meer instellingen van de
scholengroep. De raad van bestuur kan beslissen om een tijdelijk personeelslid dat voldoet aan deze
voorwaarde niet vast te benoemen, op voorwaarde dat het personeelslid dan een schriftelijke motivatie
krijgt waarin de raad van bestuur opneemt om welke redenen ze de vaste benoeming weigert. Dit geldt
ook als het tijdelijk personeelslid de enige kandidaat is voor de vacant verklaarde betrekking.
]
[...]
De raad van bestuur kan binnen elke groep, vermeld in het eerste lid, bij- komende criteria bepalen om een vaste
benoeming toe te kennen. Deze criteria worden onderhandeld in het daartoe bevoegde lokaal onderhandelingscomité.
§ 3. In afwijking van artikel 37, § 3, wordt de vaste benoeming toegekend op 1 juli 2021 na de vacantverklaring,
voor zover de betrekking op dezelfde datum nog vacant is.
]
Art. 101.
§ 1. De
bepalingen van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der
personeelsleden van het Rijksonderwijs, gewijzigd bij de wetten van 31 maart
1967, 6 juli 1970, 27 juli 1971, 11 juli 1973, 19 december 1974, 18 februari
1977, 2 juli 1981 en 31 juli 1984, de koninklijke besluiten nr. 269 van 31
maart 1984, nr. 456 van 10 september 1986, de decreten van 5 juli 1989 en 31
juli 1990 en het koninklijk besluit van 28 september 1984, geheel of
gedeeltelijk, worden opgeheven op een door de Vlaamse Regering te bepalen
datum.
§ 2. Opgeheven
worden :
1° het koninklijk besluit van 29
augustus 1966 houdende het statuut van de leden van het administratief
personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs, gewijzigd bij ...; de bijlagen 1 en 2
bij dit koninklijk besluit worden evenwel opgeheven op een door de Vlaamse
Regering te bepalen datum;
2° het koninklijk
besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede de
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de
inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd
bij ..., met uitzondering van de artikelen 35, 78 en 92 die worden opgeheven
met ingang van 1 januari 1990 en met uitzondering van artikel 20
[en artikel
33, 6° ]
voor wat betreft de personeelsleden van het aanvullend secundair
beroepsonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie; wat evenwel het
personeel van de inspectiediensten bedoeld in artikel 70, § 2, van het
bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs betreft, wordt dit besluit opgeheven op een door de
Vlaamse Regering te bepalen datum;
3° het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling
van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en
protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, gewijzigd bij ...
[uitgezonderd voor zover het bekwaamheidsbewijzen vaststelt in het
niet-universitair hoger onderwijs]
;
4° het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling
van het statuut van de leden van het technisch personeel van de
Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde
Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de
inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra,
de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde
psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij ..., met uitzondering van de
artikelen 2; 16; 71; 85,1; 86,1 en 198, het hoofdstuk IX en hoofdstuk XI,
afdeling 4, die worden opgeheven op een door de Vlaamse Regering te bepalen
datum;
5° het koninklijk besluit van 22 juli
1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten
voor een tijdelijke aanstelling in het Rijksonderwijs.
§ 3. In artikel
9, 1° lid van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen
van de onderwijswetgeving worden de woorden "die door de Minister van Openbaar
Onderwijs op voordracht van de hoofden van de betrokken erediensten worden
benoemd" geschrapt.
§ 4. In het
besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1990 houdende de regeling van
de uitoefening van de bevoegdheden van de commissaris van de Vlaamse Regering
bij de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs worden de artikelen 10 en
11, 2° lid, opgeheven.
Art. 102.
[...]
Art. 103.
[...]
[
Art. 103bis.
[
[...]
]
]
[
Art. 103ter.
[...]
]
[
Art. 103quater.
[...]
]
[
Art. 103quinquies.
[...]
]
[
Art. 103sexies.
[...]
]
[
Art. 103septies.
Met behoud van de toepassing van
[de bepalingen inzake geldelijke rechtspositie opgenomen in de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]
blijven
het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs en de ter uitvoering ervan genomen bepalingen
van toepassing op de leden van de pedagogische
begeleidingsdienst.
]
[
Art. 103octies.
De salarisschaal, het bekwaamheidsbewijs
en de geldelijke anciënniteit die tussen 1 september 1999 en 30 september
2000 conform de op dat ogenblik geldende regelgeving werden toegekend aan een
personeelslid dat tijdens voormelde periode in een betrekking in een bepaald
ambt aangesteld was, en als het gaat om het ambt van leraar in een bepaald vak
of specialiteit, in een centrum voor volwassenenonderwijs, worden voor dat ambt
en als het gaat om het ambt van leraar in dat vak of die specialiteit als
verworven beschouwd.
et personeelslid behoudt deze
salarisschaal voor het in het eerste lid bedoelde ambt, vak of specialiteit bij
een aanstelling in een centrum voor volwassenenonderwijs, het
bekwaamheidsbewijs en de geldelijke anciënniteit bij wijze van
overgangsmaatregel, tenzij het personeelslid voor dat ambt, dat vak of die
specialiteit in een centrum voor volwassenenonderwijs conform de vigerende
regelgeving recht heeft op een betere salarisschaal, een beter
bekwaamheidsbewijs en een betere geldelijke
anciënniteit.
]
[
Art. 103novies.
[
§ 1. Een personeelslid dat werd
aangesteld op basis van artikel
15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het
onderwijs of op basis van artikel 27 van de gecoördineerde wetten van 18
juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken kan na 1 september 2009
opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009
aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 17bis tot en met
17quater.
§ 2. Een personeelslid dat de grondige
kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van artikel 15 van
de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1
september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1
september 2009 aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte
tweede taal zoals bepaald in artikel 17quinquies.
§ 3. Een personeelslid dat tot en met het
academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt
als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het
basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 17quinquies te
voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool
gelegen in het Vlaamse Gewest.
]
]
[
Art. 103decies.
[...]
]
[
Art. 103undecies.
Een vastbenoemde lector aan een centrum voor volwassenenonderwijs die op 1 september 2019 niet wil overgaan naar een hogeschool overeenkomstig de regeling, vermeld in artikel V.206/1 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, deelt die beslissing uiterlijk op 1 januari 2019 aan de raad van bestuur van het centrum voor volwassenenonderwijs mee. In dat geval komt er in toepassing van artikel 88, eerste lid, 7°, op 1 september 2019 een einde aan de vaste benoeming van het betrokken personeelslid als lector bij het centrum voor volwassenenonderwijs.
In afwijking van het eerste lid blijft een personeelslid dat niet wil overgaan naar een vrije hogeschool personeelslid van de scholengroep van het centrum voor volwassenenonderwijs en wordt het op het ogenblik van de overdracht van de opleiding ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt van lector.
]
[
Art. 103duodecies.
[...]
]
[
Art. 103ter decies.
[...]
]
[
Art. 103quater decies.
[...]
]
[
Art. 103quinquies decies.
[...]
]
[
Art. 103sexies decies.
§1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° een leersteuncentrum: een centrum als vermeld in artikel 20 van het decreet
van 5 mei 2023 over leersteun;
2° de opdracht van ondersteuner: de opdracht, vermeld in artikel 172quinquies, §8,
en 172quinquies/1, §6, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en
van artikel 314/8, §8, en 314/9, §6, van de Codex Secundair Onderwijs van 17
december 2010;
3° een betrekking van ondersteuner: een betrekking die is opgericht op basis van
de personeelsomkadering, vermeld in artikel 172quinquies en 172quinquies/1
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 314/8 en 314/9
van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010.
§2. In afwijking van hoofdstuk III gebeurt de aanstelling in een ambt van het leerondersteunend personeel in een leersteuncentrum op 1 september 2023, van een
personeelslid dat tijdens het schooljaar 2022-2023 is aangesteld in een betrekking
van ondersteuner, volgens de volgende procedure:
1° een personeelslid dat tijdens het schooljaar 2022-2023 aangesteld is in een
betrekking van ondersteuner, deelt aan de raad van bestuur van zijn scholengroep mee kandidaat te zijn voor een aanstelling in een ambt van het leerondersteunend personeel in het leersteuncentrum van zijn voorkeur. De raad van
bestuur beslist over de wijze van kandidaatstelling;
2° de raad van bestuur van de scholengroep stelt per leersteuncentrum een lijst op
met de personeelsleden, vermeld in punt 1°. Een personeelslid kan maar op één
lijst voorkomen;
3° de raad van bestuur van de scholengroep bezorgt uiterlijk op 5 juni 2023 de lijst
of de lijsten, vermeld in punt 2°, met de personeelsleden aan de inrichtende
machten van de betreffende leersteuncentra;
4° de lijst met personeelsleden, vermeld in punt 2°, bevat:
a) van elk personeelslid de identiteit en contactgegevens;
b) van elk personeelslid alle diploma’s;
c) van elk personeelslid het laatst uitgeoefende ambt;
d) van elk personeelslid het aantal dagen dienstanciënniteit in een betrekking
van ondersteuner en in voorkomend geval in een betrekking in het
tijdelijke project van de prewaarborgregeling of waarborgregeling, in het
geïntegreerd onderwijs of het project inclusief onderwijs voor leerlingen
met een verstandelijke beperking;
e) van elk personeelslid de statutaire toestand: vastbenoemd, ter beschikking
gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tijdelijk aangesteld voor
doorlopende duur, tijdelijk aangesteld voor bepaalde duur;
[26]
f) van elk personeelslid de omvang van de laatste opdracht als ondersteuner;
g) van elk personeelslid de omvang van de gewenste aanstelling in het
leersteuncentrum;
h) van elk vastbenoemd personeelslid de gewenste statutaire toestand in het
leersteuncentrum;
5° de inrichtende macht van het leersteuncentrum kiest uit de verkregen lijst of
lijsten, vermeld in punt 2° en in artikel 84duodetricies, §2, 2°, van het decreet
rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, de
personeelsleden die op 1 september 2023 zullen worden aangesteld in het leersteuncentrum. Daarbij houdt ze ten minste rekening met de vereiste expertise,
vermeld in artikel 8 van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun;
6° uiterlijk op 23 juni 2023 doet de inrichtende macht van het leersteuncentrum via
een aangetekende brief of via een e-mail met ontvangstbevestiging een voorstel
van aanstelling in een betrekking in een ambt van het leerondersteunend personeel, aan de personeelsleden die ze conform punt 5° geselecteerd heeft. Een
personeelslid dat niet akkoord gaat met het voorstel meldt dat op de wijze die
wordt bepaald door de inrichtende macht van het leersteuncentrum, binnen vijf
werkdagen nadat het personeelslid het voorstel heeft ontvangen;
7° als de inrichtende macht van het leersteuncentrum beslist om een personeelslid
uit de lijst of lijsten, vermeld in punt 2° en in artikel 84duodetricies, §2, 2°, van
het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart
1991, niet in aanmerking te nemen, deelt ze dat mee via een aangetekende
brief of via een e-mail met ontvangstbevestiging aan het betrokken personeelslid
uiterlijk op 23 juni 2023. Ze voegt daarbij een motivering voor die beslissing.
De raad van bestuur van de scholengroep waar het personeelslid tijdens het
schooljaar 2022-2023 aangesteld is in een betrekking van ondersteuner, en de
inrichtende macht van het leersteuncentrum dat toegang krijgt tot de lijst of lijsten, zijn elk verwerkingsverantwoordelijke voor wat betreft hun opdracht, vermeld
in het eerste lid. De verwerkingsverantwoordelijken bewaren de lijsten tot uiterlijk
31 december 2023.
§3. Onverminderd paragraaf 2, eerste lid, 1°, kan een raad van bestuur ook kandidaten toevoegen aan de lijst of lijsten, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, 2°,
en in artikel 84duodetricies, §2, 2°, van het decreet rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, die diensten hebben gepresteerd in
een betrekking van ondersteuner vóór het schooljaar 2022-2023, in het tijdelijke
project van de prewaarborgregeling of waarborgregeling of in het geïntegreerd
onderwijs of het project inclusief onderwijs voor leerlingen met een verstandelijke
beperking. De toevoeging van een kandidaat aan deze lijst gebeurt uitsluitend op
vraag van de kandidaat zelf.
]
[
Art. 103septies decies.
§1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan
onder:
1° een leersteuncentrum: een centrum als vermeld in artikel 20 van het decreet
van 5 mei 2023 over leersteun;
2° een betrekking van ondersteuner: een betrekking die is opgericht op basis van
de personeelsomkadering, vermeld in artikel 172quinquies en 172quinquies/1
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 314/8 en 314/9
van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;
3° een betrekking in het tijdelijke project van de prewaarborgregeling of waarborgregeling: een betrekking die is opgericht in het schooljaar 2015-2016 of
2016-2017 op basis van de personeelsomkadering, vermeld in artikel 172ter van
het decreet basisonderwijs van 25 februari 2017 en artikel 314/6 van de Codex
Secundair Onderwijs van 17 december 2010.
§2. De diensten die een personeelslid gepresteerd heeft in een betrekking van ondersteuner of in het tijdelijke project van de prewaarborgregeling of waarborgregeling,
gelden vanaf 1 september 2023 als diensten die zijn gepresteerd in een ambt van het
leerondersteunend personeel in een leersteuncentrum.
§3. Met behoud van de toepassing van paragraaf 2 geldt voor een personeelslid dat
uiterlijk op 30 juni 2023 aangesteld was in een betrekking van ondersteuner, en
dat vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld wordt
in een betrekking in het ambt van leerondersteuner in een leersteuncentrum, het
volgende:
1° wie uiterlijk op 30 juni 2023 vastbenoemd is voor een ambt, is voor hetzelfde volume vastbenoemd voor het ambt van leerondersteuner, voor zover
het leersteuncentrum dat ambt binnen de hem toegekende omkadering kan
oprichten;
2° een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een ambt die het personeelslid uiterlijk op 30 juni 2023 heeft, geldt voor ten minste hetzelfde volume voor
het ambt van leerondersteuner waarin het personeelslid aangesteld wordt in
een leersteuncentrum, voor zover het leersteuncentrum dat ambt binnen de
hem toegekende omkadering kan oprichten.
Het personeelslid, vermeld in het eerste lid, 1°, moet op het ogenblik dat hij
in een ambt van leerondersteuner vast benoemd wordt, voor het overeenkomstige volume van opdracht ontslag nemen in de school in het ambt van vaste
benoeming.
]
[
Art. 103duodevicies.
In afwijking van artikel 36 kan de raad van bestuur een personeelslid op 1 januari 2024 vast benoemen in het ambt van leerondersteuner in
een vacant verklaarde betrekking als vermeld in artikel 28, als dat personeelslid
op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de bepalingen van artikel 17,
met uitzondering van paragraaf 1, 7°, en daarenboven:
1° op 15 november 2023 minstens 360 dagen dienstanciënniteit heeft verworven
in het betrokken ambt in het leersteuncentrum van de scholengroep;
2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn, vermeld in de
oproep tot de kandidaten;
3° op 31 december 2023 voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor het personeelslid zich kandidaat heeft gesteld. De bepalingen van dit
punt zijn niet van toepassing op personeelsleden die zijn aangesteld bij wijze
van reaffectatie of wedertewerkstelling of op personeelsleden als vermeld in
hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun opdracht waarvoor ze
vastbenoemd zijn en waarvoor ze een verlof hebben verkregen om tijdelijk
een andere opdracht uit te oefenen. Die personeelsleden moeten 360 dagen
dienstanciënniteit hebben verworven in het ambt van de vacant verklaarde
betrekking;
4° als laatste evaluatie in het ambt in kwestie geen evaluatie met eindconclusie
‘onvoldoende’ heeft verkregen bij de scholengroep waar de betrekking vacant
is. Als het personeelslid niet is geëvalueerd, wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn.
De vaste benoeming is alleen mogelijk als het personeelslid de betrekking in
hoofdambt uitoefent.
]
[
Art. 103undevicies.
§1. Voor de personeelsleden die in het schooljaar 2022-2023
in dienst zijn als contractueel personeelslid in een functie van opvoeder en aangesteld worden in een onderwijsinternaat binnen de omkadering, vermeld in artikel
25 tot en met 28 van het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten, worden
de diensten die gepresteerd zijn als contractueel personeelslid in een functie van
opvoeder, beschouwd als dienstanciënniteit als vermeld in artikel 4, 21 en 36. De
diensten worden beschouwd alsof ze gepresteerd zijn in het ambt van internaatsmedewerker in de personeelscategorie van het ondersteunend personeel in een
onderwijsinternaat.
In afwijking van het eerste lid komen de volgende periodes niet in aanmerking
voor de berekening van de dienstanciënniteit:
1° politiek verlof of politiek mandaat;
2° onbezoldigde ziektedagen;
3° verlof zonder wedde.
§2. In afwijking van de bepalingen van artikel 21, §3 en §4, heeft het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, op 1 september 2023 recht op een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur als het personeelslid voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° het personeelslid wordt op 1 september 2023 aangesteld in een onderwijsinternaat binnen de omkadering, vermeld in artikel 25 tot en met 28 van het
decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten;
2° het personeelslid heeft op 1 september 2023 een dienstanciënniteit verworven
van 290 dagen;
3° het personeelslid stelt zich, om een beroep te doen op het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, op straffe van verlies van zijn recht
voor het volgende schooljaar, voor 15 augustus 2023 kandidaat bij de raad van
bestuur. Het personeelslid kan dat naar keuze doen met een aangetekende
brief of op een wijze die door het college van directeurs, na onderhandeling in
het bevoegde lokaal comité, wordt vastgelegd en die, wat tegenstelbaarheid
betreft, minimaal dezelfde garanties biedt als een aangetekende brief. De raad
van bestuur deelt de mogelijkheden van mededeling van kandidaatstelling
mee aan alle personeelsleden en maakt die ook openbaar. Als de kandidatuur
van het personeelslid aan alle voorwaarden voldoet, vermeld in dit artikel,
geldt die vanaf dat ogenblik als een kandidatuur voor dat ambt die over de
schooljaren doorloopt.
Voor het bepalen van de dienstanciënniteit, bedoeld in punt 2°, wordt,
in afwijking van artikel 4, §1, a), het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2
vermenigvuldigd.
§3. In afwijking van artikel 36, eerste lid, 1°, wordt voor het personeelslid, vermeld
in paragraaf 1, voor een vaste benoeming op 1 januari 2024 de dienstanciënniteit
in het ambt van internaatsmedewerker vastgesteld op 1 september 2023.
§4. Voor de personeelsleden die in het schooljaar 2022-2023 in dienst zijn als contractueel personeelslid en aangesteld worden in een onderwijsinternaat binnen de
omkadering, vermeld in artikel 25 tot en met 28 van het decreet van 16 juni 2023 over de
onderwijsinternaten wordt de geldelijke anciënniteit die uiterlijk op 31 augustus
2023 door de raad van bestuur was toegekend aan hen als contractueel personeelslid meegenomen.
]
[
Art. 103vicies.
§1. De vastbenoemde en tot de proeftijd toegelaten beheerders die
op 31 augustus 2023 titularis zijn van een betrekking en die op 1 september 2023
niet als directeur in een onderwijsinternaat worden aangesteld, worden, voor het
volume van de opdracht waarvan ze op 31 augustus 2023 titularis zijn, aangesteld
in het ambt van internaatsmedewerker in de personeelscategorie van het ondersteunend personeel binnen de omkadering, vermeld in artikel 25 tot en met 28 van
het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten. Ze behouden de salarisschaal die
ze hebben op 31 augustus 2023, tenzij ze door het besluit van de Vlaamse Regering dat de salarisschalen regelt, recht hebben op een gunstiger salaris.
§2. Een personeelslid dat op 31 augustus 2023 tot de proeftijd is toegelaten in het
ambt van beheerder, wordt, na twaalf maanden effectieve prestaties vanaf zijn
toelating tot de proeftijd in het ambt van beheerder, vastbenoemd in het ambt van
directeur, als hij op 1 september 2023 het ambt van directeur heeft toegewezen
gekregen.
]
Art. 104.
Dit decreet treedt in werking
op 1 april 1991.
- (2):
Artikel 36bis, §
1, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs
schendt artikel 24 van de Grondwet niet in zoverre het de inrichtende machten
het recht ontzegt de uitbreiding van de vaste benoeming te weigeren van
personeelsleden die reeds vast benoemd zijn in een deeltijdse betrekking en die
in het verleden voldoening hebben gegeven, wanneer die weigering gebaseerd is
op de omstandigheid dat die personeelsleden niet voldoen aan door de
inrichtende macht aanvullend opgestelde selectiecriteria.
Dezelfde bepaling schendt de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet niet in
zoverre zij het niet mogelijk maakt de uitbreiding van de vaste benoeming van
personeelsleden die reeds vast benoemd zijn in een deeltijdse betrekking en die
in het verleden voldoening hebben gegeven, aan aanvullende selectievoorwaarden
te onderwerpen. (Arrest Grondwettelijk Hof nr. 106/2010, 30-9-2010 - B.S.
18-11-2010)
- (3):
De wijzigingen aangebracht door het decreet over het onderwijs XXXI, art. 57 t.e.m. 68 aan hoofdstuk VIIIbis en VIIIter treden voor de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur die voor 1 september 2021 een eerste evaluatie met als eindconclusie “onvoldoende” hebben gekregen pas in werking nadat deze personeelsleden opnieuw geëvalueerd worden en die nieuwe evaluatie definitief is geworden (art. 263 van het decreet over het onderwijs XXXI (09/07/2021, B.S. 26/08/2021)
- (4):
De wijzigingen aangebracht door het decreet over het onderwijs XXXI, art. 57 t.e.m. 68 aan hoofdstuk VIIIbis en VIIIter treden voor de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur die voor 1 september 2021 een eerste evaluatie met als eindconclusie “onvoldoende” hebben gekregen pas in werking nadat deze personeelsleden opnieuw geëvalueerd worden en die nieuwe evaluatie definitief is geworden (art. 263 van het decreet over het onderwijs XXXI (09/07/2021, B.S. 26/08/2021)