Besluit van de Vlaamse Regering houdende de codificatie
betreffende het secundair onderwijs [citeeropschrift: "Codex Secundair Onderwijs"]
goedkeuringsdatum
17 DECEMBER 2010
publicatiedatum
B.S.24/06/2011
datum laatste wijziging
02/09/2024
COORDINATIE
(1)
Decr. van 17/06/2011 (B.S. 20/07/2011)
(2)
Decr. van 01/07/2011 (B.S. 30/08/2011)
(3)
Decr. van 08/07/2011 (B.S. 25/07/2011)
(4)
Decr. van 25/11/2011 (B.S. 23/02/2012)
(5)
Decr. van 01/06/2012 (B.S. 22/06/2012)
(6)
Decr. van 08/06/2012 (B.S. 23/07/2012)
detail
Het decr. van 08/06/2012 wijzigt het decr. van 25/11/2011 dat codex secundair onderwijs wijzigt. ;
(7)
Decr. van 29/06/2012 (B.S. 27/07/2012)
(8)
Decr. van 21/12/2012 (B.S. 31/12/2012)
(9)
Decr. van 21/12/2012 (B.S. 19/02/2013)
(10)
Decr. van 05/07/2013 (B.S. 30/07/2013)
(11)
Decr. van 12/07/2013 (B.S. 30/08/2013)
(12)
Decr. van 19/07/2013 (B.S. 27/08/2013)
(13)
Arr. nr. 37/2014 van 27/02/2014 (B.S. 03/03/2014)
(14)
Arr. nr. 80/2014 van 08/05/2014 (B.S. 27/06/2014)
(15)
Decr. van 21/03/2014 (B.S. 28/08/2014)
(16)
Decr. van 04/04/2014 (B.S. 20/08/2014)
(17)
Decr. van 25/04/2014 (B.S. 25/09/2014)
(18)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 30/12/2014)
(19)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 30/12/2014)
(20)
Decr. van 03/07/2015 (B.S. 28/07/2015)
(21)
Decr. van 19/06/2015 (B.S. 21/08/2015)
(22)
Decr. van 13/11/2015 (B.S. 23/11/2015)
(23)
Decr. van 13/11/2015 (B.S. 23/11/2015)
(24)
Decr. van 18/12/2015 (B.S. 27/01/2016)
(25)
Decr. van 10/06/2016 (B.S. 17/08/2016)
(26)
Decr. van 17/06/2016 (B.S. 10/08/2016)
(27)
Decr. van 15/07/2016 (B.S. 06/09/2016)
(28)
Decr. van 25/11/2016 (B.S. 22/12/2016)
(29)
Decr. van 23/12/2016 (B.S. 29/12/2016)
(30)
Decr. van 16/06/2017 (B.S. 18/08/2017)
(31)
Decr. van 22/12/2017 (B.S. 29/12/2017)
(32)
Decr. van 24/11/2017 (B.S. 15/01/2018)
(33)
Decr. van 26/01/2018 (B.S. 09/03/2018)
(34)
Decr. van 23/03/2018 (B.S. 16/04/2018)
(35)
Decr. van 30/03/2018 (B.S. 23/05/2018)
(36)
Decr. van 20/04/2018 (B.S. 07/06/2018)
(37)
Decr. van 27/04/2018 (B.S. 25/06/2018)
(38)
Decr. van 08/06/2018 (B.S. 26/06/2018)
(39)
Decr. van 04/05/2018 (B.S. 16/07/2018)
(40)
Decr. van 15/06/2018 (B.S. 17/08/2018)
(41)
Decr. van 06/07/2018 (B.S. 20/08/2018)
(42)
Decr. van 06/07/2018 (B.S. 30/08/2018)
(43)
Decr. van 30/11/2018 (B.S. 21/12/2018)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2018 ;
(44)
Decr. van 30/11/2018 (B.S. 21/12/2018)
detail
Decreet betreffende het duaal leren in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4 ;
(45)
Decr. van 21/12/2018 (B.S. 28/12/2018)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2019 ;
(46)
Decr. van 21/12/2019 (B.S. 11/01/2019)
detail
Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat de termijnen van de aanmeldingsprocedure betreft ;
(47)
Decr. van 15/03/2019 (B.S. 08/05/2019)
detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen betreffende het onderwijs uit cao XI vanaf het schooljaar 2019-2020 ;
(48)
Decr. van 22/03/2019 (B.S. 15/05/2019)
detail
Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid ;
(49)
Decr. van 05/04/2019 (B.S. 24/06/2019)
detail
Decreet betreffende het Onderwijs XXIX ;
(50)
Decr. van 17/05/2019 (B.S. 26/07/2019)
detail
Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft ;
(51)
Decr. van 22/11/2019 (B.S. 11/12/2019)
detail
Decreet houdende wijziging van diverse decreten, wat de wijziging van het inschrijvingsrecht betreft ;
(52)
Decr. van 20/12/2019 (B.S. 30/12/2019)
detail
Programmadecreet bij begroting 2020 ;
(53)
Decr. van 13/12/2019 (B.S. 09/01/2020)
detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2019 ;
(54)
Decr. van 08/05/2020 (B.S. 14/05/2020)
detail
Decreet tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs
naar aanleiding van de coronacrisis (Dit decreet wijzigt de Codex Secundair Onderwijs en het decreet van 17/05/2019 dat o.a. de Codex Secundair Onderwijs wijzigt.) ;
(55)
Decr. van 19/06/2020 (B.S. 08/07/2020)
detail
Decreet tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam Hermesfonds ;
(56)
Decr. van 26/06/2020 (B.S. 17/07/2020)
detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2020 ;
(57)
Decr. van 03/07/2020 (B.S. 24/08/2020)
detail
Decreet over het onderwijs XXX ;
(58)
Decr. van 18/12/2020 (B.S. 24/12/2020)
detail
Decreet tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs
naar aanleiding van de coronacrisis (V) ;
(59)
Decr. van 12/02/2021 (B.S. 26/05/2021)
detail
Decreet betreffende de onderwijsdoelen voor de tweede
en de derde graad van het secundair onderwijs en diverse andere verwante maatregelen ;
(60)
Decr. van 25/06/2021 (B.S. 06/07/2021)
detail
Decreet tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs
naar aanleiding van de coronacrisis (VIII) (Dit decreet wijzigt de codex secundair onderwijs en het decreet van 17/05/2019 dat o.a. de codex secundair onderwijs wijzigt.) ;
(61)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 20/08/2021)
detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2021 ;
(62)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 26/08/2021)
detail
Decreet over het onderwijs XXXI ;
(63)
Decr. van 04/02/2022 (B.S. 16/03/2022)
detail
Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat betreft het inschrijvingsrecht in het gewoon onderwijs buiten het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en de regelgeving over het LOP en de CLR ;
(64)
Decr. van 18/02/2022 (B.S. 05/05/2022)
detail
Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft bijkomende maatregelen voor het inschrijvingsrecht betreffende voorrangs- en ordeningscriteria ;
(65)
Decr. van 18/02/2022 (B.S. 11/05/2022)
detail
Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex
Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft het inschrijvingsrecht in het gewoon onderwijs in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ;
(66)
Decr. van 25/02/2022 (B.S. 25/05/2022)
detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen over het onderwijs uit cao XII Leerplicht, cao V Basiseducatie en cao VI Hoger onderwijs vanaf het school- of academiejaar 2021-2022 ;
(67)
Decr. van 10/06/2022 (B.S. 13/07/2022)
detail
Decreet tot wijziging van de regelgeving over duaal leren,
de aanloopfase en het stelsel van leren en werken ;
(68)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 09/08/2022)
detail
Decreet tot uitvoering van dringende maatregelen om het lerarenambt in het basis- en secundair onderwijs te herwaarderen ;
(69)
Decr. van 24/06/2022 (B.S. 22/08/2022)
detail
Decreet over de relancemaatregelen in het onderwijs ;
(70)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over diverse maatregelen voor het onderwijs ;
(71)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over het onderwijs XXXII ;
(72)
Decr. van 28/10/2022 (B.S. 13/01/2023)
detail
Decreet tot wijziging van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat de
voorrangsgroepen voor leerlingen met een voortraject in het Nederlandstalig basisonderwijs bij de
inschrijvingen in het gewoon secundair onderwijs betreft ;
(73)
Decr. van 24/03/2023 (B.S. 07/04/2023)
detail
Decreet over het hybride onderwijs in het secundair onderwijs ;
(74)
Decr. van 28/04/2023 (B.S. 18/07/2023)
detail
Decreet over de Vlaamse toetsen in het onderwijs ;
(75)
Decr. van 28/04/2023 (B.S. 18/07/2023)
detail
Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, de Codex Secundair
Onderwijs van 17 december 2010 en het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs, wat
betreft het gebruik van persoonsgegevens in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en het deeltijds
kunstonderwijs ;
(76)
Decr. van 05/05/2023 (B.S. 02/08/2023)
detail
Decreet over leersteun ;
(77)
Decr. van 16/06/2023 (B.S. 14/08/2023)
detail
Decreet over de onderwijsinternaten ;
(78)
Decr. van 14/07/2023 (B.S. 24/08/2023)
detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen over het lerarenambt ;
(79)
Decr. van 07/07/2023 (B.S. 28/08/2023)
detail
Decreet over het onderwijs XXXIII ;
(80)
Decr. van 14/07/2023 (B.S. 28/08/2023)
detail
Decreet tot wijziging van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codex
Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, wat de opleiding Basisverpleegkunde betreft ;
(81)
Decr. van 30/06/2023 (B.S. 29/08/2023)
detail
Programmadecreet houdende
bepalingen tot begeleiding van de begrotingsaanpassing 2023 ;
(82)
Decr. van 23/11/2023 (B.S. 20/12/2023)
detail
Decreet tot opheffing van meerdere onderwijsbepalingen ;
(83)
Decr. van 22/12/2023 (B.S. 29/12/2023)
detail
Programmadecreet bij de begroting 2024 ;
(84)
Decr. van 26/04/2024 (B.S. 05/06/2024)
detail
Decreet tot wijziging van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs, wat de opleiding Basisverpleegkunde betreft ;
(85)
Decr. van 19/04/2024 (B.S. 28/06/2024)
detail
Decreet over het onderwijs XXXIV ;
(86)
Decr. van 03/05/2024 (B.S. 01/07/2024)
detail
Decreet tot vervanging van bijlagen bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en de Codex Secundair Onderwijs en tot wijziging van het decreet van 19 april 2024 over het onderwijs XXXIV ;
(87)
Decr. van 17/05/2024 (B.S. 02/09/2024)
detail
Decreet over de onderwijsdoelen voor de eerste graad van het secundair onderwijs
en het zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs en diverse andere verwante maatregelen ;
(88)
Decr. van 17/05/2024 (B.S. 11/06/2024)
detail
Decreet tot wijziging van diverse decreten, wat het beheren en bewaren van bestuursdocumenten en persoonsgegevens betreft ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 14 februari 2003 betreffende het
onderwijs XIV, artikel X.35, zoals gewijzigd, dat bepaalt :
"Artikel X.35. De Vlaamse Regering kan de bepalingen van volgende
decreten coördineren, met inachtneming van de wijzigingen die daarin
uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn aangebracht tot aan het tijdstip van de
coördinatie :
1°het koninklijk besluit
van 20 augustus 1957 houdende coördinatie van de wetten op het lager
onderwijs;
2° de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
3° de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en
geïntegreerd onderwijs;
4° de wet van 7
juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger
onderwijs;
5° de wet van 19 juli 1971
betreffende de toekenning van studietoelagen;
5bis° koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot
vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds
secundair onderwijs;
5ter° koninklijk besluit
nr. 65 van 20 juli1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het
bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor
buitengewoon onderwijs;
5quater° koninklijk
besluit nr. 66 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten
van het administratief personeel en opvoedend hulppersoneel worden bepaald in
de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs met uitzondering van de internaten
of semi-internaten;
5quinquies° koninklijk
besluit nr. 67 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten
van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch
personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair
onderwijs;
5sexies° koninklijk besluit nr. 297
van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de salarissen, de salaristoelagen
en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding;
6° het bijzonder
decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs;
7° het bijzonder
decreet van 19 december 1988 betreffende de Vlaamse Autonome
Hogescholen;
8° het decreet van 5 juli 1989
betreffende het onderwijs;
9° het decreet van
12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde
volwassenen;
10° het decreet van 31 juli 1990
betreffende het onderwijs II;
11° het decreet
van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van
het Gemeenschapsonderwijs;
12° het decreet van
27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het
gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor
leerlingenbegeleiding;
13° het decreet van 12
juni 1991 betreffende de universiteiten van de Vlaamse
Gemeenschap;
14° het bijzonder decreet van 26
juni 1991 betreffende de Universiteit Gent en het Universitair Centrum
Antwerpen;
15° het decreet van 17 juli 1991
betreffende de inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische
begeleidingsdiensten;
16° het decreet van 9
april 1992 betreffende het onderwijs III;
17°
het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;
18° het decreet van 15 december 1993 betreffende het onderwijs
V;
19° het decreet van 13 juli 1994
betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap; 20° het decreet van
21 december 1994 betreffende het onderwijs VI;
21° het decreet van 16 april 1996 betreffende de
lerarenopleiding en de nascholing;
22° het
decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII;
22bis° koninklijk besluit nr. 439 van 11 augustus 1986
houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs;
23° het decreet Basisonderwijs van 25
februari 1997;
24° het decreet van 15 juli
1997 betreffende het onderwijs VIII;
25° het
decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool;
26° het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen
met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van
25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;
27° het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs
IX;
28° het decreet van 1 december 1998
betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;
29° het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal
aangelegenheden van het volwassenenonderwijs;
30° het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs
X;
31° het decreet van 18 mei 1999 betreffende
het onderwijs XI;
32° het decreet van 8 juni
2000 houdende dringende maatregelen betreffende het
lerarenambt;
33° het decreet van 20 oktober
2000 betreffende het onderwijs XII Ensor;
34°
het decreet van 16 februari 2001 houdende regeling van de studietoelagen voor
het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap;
35° het decreet van 20 april 2001 houdende een aanpassing van
de regelgeving betreffende het tertiair onderwijs;
36° het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs
XIII Mozaïek;
36bis° het decreet van 22
juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen I;
36ter° het decreet van 18 januari 2002 betreffende de
eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds
gewoon en buitengewoon secundair onderwijs;
36quater° de decretale bepalingen uit het besluit van de
Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van
opleidingsvorm 3 in het buitengewoon secundair onderwijs;
37° het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs
XIV;
38° het decreet van 15 juli 2005
betreffende het onderwijs XV;
39° het decreet
van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI;
40° het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs
XVII;
41° het decreet van 16 mei 2007
betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs;
42° het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs
XVIII;
43° het decreet van 4 juli 2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten
betreft 44° het decreet van 10 juli 2008 houdende enkele dringende
bepalingen voor het deeltijds kunstonderwijs;
45° het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs
XIX;
46° het decreet van 9 juli 2010
betreffende het onderwijs XX.
Te dien einde kan de
Vlaamse Regering :
1°de volgorde en de
nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen
de teksten naar de vorm wijzigen;
2° de
verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen, met de nieuwe
nummering overeenbrengen;
3° zonder afbreuk te
doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de
redactie ervan wijzigen teneinde eenheid in de terminologie te brengen, de
bepalingen onderling te doen overeenstemmen en ze in overeenstemming te brengen
met de actuele stand van de regelgeving, inzonderheid door de afstemming met de
bepalingen inzake begrippenkader;
4° in de
bepalingen die niet in de coördinatie worden opgenomen, de verwijzingen
naar de gecoördineerde bepalingen aanpassen."
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven
op 24 augustus 2009;
Gelet op het advies nummer
47.188/1 van de Raad van State, gegeven op 10 december 2009 met toepassing van
artikel 84, § 3, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel
van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en
Brussel;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
De wettelijke en decretale bepalingen
betreffende het secundair onderwijs, met inachtneming van de wijzigingen die ze
hebben ondergaan, worden gecoördineerd in een codificatie volgens de bij
dit besluit gevoegde tekst.
Art. 2.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.
DEEL I. - INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1.
De codificatie van de wettelijke en
decretale bepalingen betreffende het secundair onderwijs regelt
gemeenschapsaangelegenheden.
Art. 2.
§ 1.
[De bepalingen van deel III van de codificatie zijn van toepassing op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs, buitengewoon secundair onderwijs en deeltijds beroepssecundair onderwijs.
In afwijking van het eerste lid :
1°
[...]
2° gelden artikel 96 tot en met 99,
[...]
, 115/1
[
[
[en
116 tot en met 120]
]
]
niet voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs;
3°
[gelden artikel 110/1 tot en met 110/18, 111 en
[112, 122/2 tot en met 122/6,]
123/2 tot en met 123/4, 123/6 tot en met
[met 123/24/5]
ook voor de leertijd.]
]
§ 2. De bepalingen van deel IV van de
codificatie zijn van toepassing op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend,
gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair
onderwijs.
De artikelen 216 en 242 tot en met
[251/1]
gelden ook
voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
[
De artikelen 253/1 tot en met 253/31 zijn enkel van toepassing op de scholen gelegen in het Nederlandse
taalgebied. De artikelen 253/33 tot en met 253/63 zijn enkel van toepassing op de scholen gelegen in het tweetalige
gebied Brussel-Hoofdstad.
[Artikel 253/1 tot en met 253/6, artikel 253/21 tot en met 253/37, en artikel 253/52 tot en met 253/61 gelden ook
voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd.]
[Artikel 253/1 tot en met 253/61 zijn niet van toepassing op de
[opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die worden]
georganiseerd door scholen voor voltijds secundair onderwijs.]
]
[§ 2/1. De bepalingen van deel III en deel IV van de codificatie zijn ook van toepassing op de
[opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die worden]
georganiseerd door scholen voor voltijds secundair onderwijs, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld en met behoud van toepassing van de bepalingen van
[de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]
.
]
§ 3. De bepalingen van deel V van de
codificatie zijn van toepassing op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend,
gefinancierd of gesubsidieerd buitengewoon secundair
onderwijs
[, met uitzondering van artikel 357, dat niet van toepassing is op het buitengewoon secundair onderwijs, maar enkel op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs
[, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de
[opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die worden]
georganiseerd door scholen voor voltijds secundair onderwijs.]
]
.
[De artikelen 295/1 tot en met 295/15 zijn niet van toepassing op de ziekenhuisscholen.]
[
De artikelen 351 tot en met 356 gelden ook voor het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
]
[
§ 3/1. De bepalingen van deel V/1 van deze codex zijn van toepassing op door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
De bepalingen van deel V/2 van deze codex zijn van toepassing op door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
]
[§ 3/2. De bepalingen van deel V/3 van deze codex zijn van toepassing op door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 3 en 4 met duale structuuronderdelen.]
§ 4. Deel VI bevat een overzicht van de
uitwerkingsdatum van de artikelen van de codificatie en deel VII wijzigt de
verwijzingen naar artikelen die opgenomen zijn in de codificatie betreffende
het secundair onderwijs.
§ 5. De codificatie is niet van
toepassing op de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde
[onderwijsinternaten]
en semi-internaten. (1)
[
§ 6. Op duale structuuronderdelen en aanloopstructuuronderdelen, ingericht door een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, zijn de volgende artikelen van toepassing: artikel 4 tot en met 10, artikel 12,
[artikel 14, § 1 en § 3,]
artikel 15, uitgezonderd paragraaf 1, 16°, artikel 35 tot en met 38, artikel 41 tot en met 43, artikel 47, 48, artikel 70, artikel 100 tot en met 103, artikel 106 tot en met 108, artikel 110/1 tot en met 110/18, artikel 111, 112, artikel 115 tot en met 117/1, artikel 122 tot en met 123/19, artikel 136 tot en met 136/6, artikel 150, artikel 157/1, artikel 169 tot en met 173, artikel 252, 252/1, 253
[, artikel 253/1 tot en met
253/6, artikel 253/21 tot en met
[253/37]
, artikel 253/54 tot en met 253/63,]
[
[en 256/11]
]
.
]
DEEL II. - BEGRIPPEN
Art. 3.
Voor de toepassing van de bepalingen
opgenomen in de codificatie betreffende het secundair onderwijs worden de
volgende begrippen gebruikt :
1°
[administratieve groep : entiteit binnen de onderwijsstructuur geïdentificeerd door een uniek administratief groepsnummer;]
[1°/1 afstand : de kortst mogelijke afstand tussen de hoofdingang van de hoofdvestigingsplaats van de ene school tot de hoofdingang van de hoofdvestigingsplaats van de andere school gemeten langs de rijbaan, zoals omschreven in artikel 2 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, zonder rekening te houden met wegomleggingen, verkeersvrije straten, eenrichtingsverkeer en autosnelwegen;]
[
1°/2 afzondering: het verblijf van
een persoon in een ruimte, die de persoon niet zelfstandig kan verlaten;
1°/3 afzonderingskamer: een specifieke, veilig ingerichte, hoog beveiligde ruimte, die de persoon niet zelfstandig
kan verlaten;
]
2° algemeen vormende component : het deel van het
opleidingsprofiel dat tot doel heeft een lerende persoonsvorming en een
maatschappelijk-culturele vorming bij te brengen;
[
2°/1 anderstalige nieuwkomer :
a) in het voltijds gewoon secundair onderwijs : een leerling die
[...]
gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoet :
1) op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar enerzijds minstens twaalf jaar en anderzijds geen achttien jaar geworden is;
2) een nieuwkomer is, dat wil zeggen maximaal één jaar ononderbroken in België verblijven;
3) niet het Nederlands als thuistaal of moedertaal heeft;
4) onvoldoende de onderwijstaal beheerst om met goed gevolg de lessen te kunnen volgen;
5) maximaal negen maanden ingeschreven is (vakantiemaanden juli en augustus niet inbegrepen) in een onderwijsinstelling met het Nederlands als onderwijstaal;
b) in het deeltijds beroepssecundair onderwijs : een leerling zoals gedefinieerd in
artikel 3, 1°,
het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;
[ c) in het voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs: een leerling die officieel verblijft in een open asielcentrum, zijnde een collectieve opvangstructuur als vermeld in artikel 2, 10°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde categorieën van vreemdelingen en die op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar respectievelijk voor het voltijds gewoon secundair onderwijs minstens twaalf jaar en geen achttien jaar geworden is en voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;]
]
3°
basisoptie : een groep leervakken die in de eerste graad een bredere observatie
en oriëntatie van de leerling mogelijk maakt;
4°
basisvorming : de vakken die aan elke leerling van een bepaald leerjaar zonder
uitzondering dienen te worden onderwezen;
5°
[...]
6° beroepsgerichte component
: het deel van het opleidingsprofiel dat tot doel heeft één of
meer beroepsopleidingen te realiseren;
[6° /1 beroepskwalificatie: een beroepskwalificatie zoals gedefinieerd in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur;]
7° beroepsopleiding
: een samenhangend geheel van beroepsgerichte opleidingsactiviteiten;
8° bestuurspersoneel : de selectie- en bevorderingsambten
van de personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel die door
de Vlaamse Regering zijn bepaald voor het secundair
onderwijs;
9° betrokken personen : de personen die het
ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling
onder hun bewaring hebben of de meerderjarige leerling
zelf;
[9°/0 bevoegd steunpunt: het universitair steunpunt dat erkend en gesubsidieerd wordt voor de ontwikkeling van
de Vlaamse toetsen volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1999 houdende de regeling van de
procedure en de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de universitaire steunpunten;]
[ 9° /1 brede basiszorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlingen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren;
]
10° centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs
:
- hetzij een autonome entiteit [die deeltijds beroepssecundair onderwijs en, wat het voltijds gewoon secundair onderwijs betreft, duale structuuronderdelen en aanloopstructuuronderdelen organiseert] en die door de Vlaamse Gemeenschap wordt
erkend, gefinancierd of gesubsidieerd en daartoe aan de hand van een uniek
nummer wordt geïdentificeerd;
- hetzij een aan een school
voor voltijds gewoon secundair onderwijs verbonden entiteit
[die deeltijds beroepssecundair onderwijs en, wat het voltijds gewoon secundair onderwijs betreft, duale structuuronderdelen en aanloopstructuuronderdelen organiseert]
en die door de Vlaamse Gemeenschap wordt
erkend, gefinancierd of gesubsidieerd;
[ 10°/1
[CLR: de Commissie inzake leerlingenrechten, vermeld in deel VIII, hoofdstuk 2, van de Codificatie
sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016;]
]
[10° /2 compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden;
]
[10° /2/1 consultatieve leerlingenbegeleiding: de kernactiviteit van een centrum voor leerlingenbegeleiding waarbij het versterking biedt aan de school bij problemen van individuele leerlingen of groepen van leerlingen;]
[
10° /3 contactonderwijs : onderwijs waarbij er een rechtstreeks en regelmatig contact is tussen de leraar of begeleider van een onderwijsactiviteit en de leerling, gebonden aan een bepaald tijdstip en plaats van onderwijsverstrekking;
]
11° cursist : een
regelmatige leerling in het hoger beroepsonderwijs;
12°
deeltijds beroepssecundair onderwijs : het onderwijs dat minder weken per jaar
of minder lesuren per week omvat dan bepaald is voor het voltijds secundair
onderwijs;
[12°/0 Departement Werk en Sociale Economie: het departement, vermeld in artikel 25, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;]
[
12° /1 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum, een beperkte variatie in het onderwijsleerproces aanbrengt om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen;
12° /2 dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende structuuronderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden;
12° /3 disproportionaliteit/disproportioneel: onredelijkheid van aanpassingen aangetoond na een proces van afweging met toepassing van de criteria, als vermeld in artikel 2, § 2 en § 3, van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;
]
13° doorstroomcomponent : het deel van het
opleidingsprofiel dat tot doel heeft een lerende voor te bereiden op de
vereisten van vervolgonderwijs en/of -opleiding;
14° extra
lesuren : een eenheid waarin de omkadering voor het voeren van een gelijke
onderwijskansenbeleid in het buitengewoon secundair onderwijs uitgedrukt
wordt;
[14° /0 finaliteit: een begrip dat aangeeft waarop studierichtingen prioritair voorbereiden, namelijk op het hoger onderwijs, op de arbeidsmarkt of op beide;]
[14°/0/0 feedbackrapport: een rapport met de resultaten op de Vlaamse toetsen op het schoolniveau, het niveau
van de leerlingengroep of het leerlingniveau;]
[14°/0/0/1 fixatie: elke handeling of elk gebruik van materiaal die de bewegingsvrijheid van een persoon beperkt,
verhindert of belemmert, waarbij de persoon niet zelfstandig zijn bewegingsvrijheid kan herwinnen;]
[14°/0/1 GC-verslag: een verslag gemeenschappelijk curriculum, een verslag
dat toegang geeft tot leersteun bij een gemeenschappelijk curriculum als vermeld in artikel 352 van deze codex;]
[14° /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen;
]
[14° /2
[...]
]
[14°/3 Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen: de Nederlandstalige vertaling van het door de
Raad van Europa gepubliceerde Common European Framework of Reference for Languages (CEFR).]
15° hoofdvestigingsplaats : vestigingsplaats waar de
administratieve zetel van de school wordt ondergebracht;
[
15° /1 huisonderwijs :
- het onderwijs dat verstrekt wordt aan leerplichtigen van wie de ouders beslist hebben om hen niet in te schrijven in een door de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school of centrum;
- onder huisonderwijs wordt eveneens verstaan het onderwijs dat aan een leerplichtige wordt verstrekt in het kader van één van volgende regelingen :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1990 waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand aan de leerplicht kan worden voldaan;
2° het koninklijk besluit van 1 maart 2002 tot oprichting van een Centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;
3° het koninklijk besluit van 12 november 2009 tot oprichting van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;
]
[15°/2
[IAC-verslag: een verslag individueel aangepast curriculum, een verslag dat toegang geeft tot een individueel aangepast curriculum, vermeld in artikel 294, §2, 1°, van deze codex;]
]
16° inhaallessen : de lessen die facultatief kunnen
georganiseerd worden met het oog op een bijkomende gedifferentieerde benadering
van de leerling;
[ 16°/2 kadastraal perceel : een deel van het Belgisch grondgebied dat door een kadastraal perceelnummer wordt geïdentificeerd zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 20 september 2002 tot vaststelling van de vergeldingen en de nadere regels voor de afgifte van kadastrale uittreksels en inlichtingen;]
17° Koninklijk besluit nummer 66 : het
koninklijk besluit nummer 66 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze
waarop de ambten van het administratief personeel en het opvoedend
hulppersoneel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs met
uitzondering van de internaten of semi-internaten;
[ 17°/1
[leefentiteit]
: leerlingen met ten minste één gemeenschappelijke ouder of leerlingen met eenzelfde hoofdverblijfplaats;]
[17° /1/1 leerlingenbegeleiding: een geheel van preventieve en begeleidende maatregelen. Leerlingenbegeleiding situeert zich op vier domeinen: de onderwijsloopbaan, leren en studeren, psychisch en sociaal functioneren en preventieve gezondheidszorg. De maatregelen vertrekken steeds vanuit een geïntegreerde en holistische benadering voor de vier begeleidingsdomeinen en dit vanuit een continuüm van zorg;]
[
17° /2 leerlingenstage : een vorm van opleiding :
a) buiten een vestigingsplaats van de school;
b) in een reële arbeidsomgeving bij een werkgever;
c) onder gelijkaardige omstandigheden als reguliere werknemers van die werkgever;
d) waarbij effectieve arbeid wordt verricht;
e) met de bedoeling beroepservaring op te doen;
]
[
17°/2/1 leerling met een zorgthuis:
a) een leerling die effectief gebruik maakt van een jeugdhulpverleningsbeslissing als vermeld in artikel 2, § 1, 28°,
van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp voor:
- een verblijf bij een jeugdhulpaanbieder als vermeld in artikel 2, § 1, 27°, van hetzelfde decreet, met uitzondering
van de
[onderwijsinternaten]
, vermeld in artikel 68, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende
de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp en met uitzondering van
vrijwillige Jeugdhulpverlening in de multifunctionele centra, als bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van
26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een
handicap;
- contextbegeleiding in functie van autonoom wonen of begeleiding in een kleinschalige wooneenheid,
overeenkomstig artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp;
b) een leerling die geplaatst is door de jeugdrechter of jeugdrechtbank in een gemeenschapsinstelling als vermeld
in artikel 2, 4°, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht;
c) een niet-begeleide minderjarige vreemdeling voor wie de voorwaarden, vermeld in
[artikel 5 en 5/1]
van hoofdstuk 6 van
titel XIII van de Programmawet (I) van 24 december 2002, vervuld zijn;
]
[ 17° /3
[leertijd: de opleiding, vermeld in artikel 2, 15°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding";]
]
[
17° /4 leerling met specifieke onderwijsbehoeften: leerling met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen :
a) één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en;
b) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en;
c) persoonlijke en externe factoren;
]
[
17°/4/1 leerondersteuner: de leerondersteuner, vermeld in artikel 5, 9°, van
het decreet van 5 mei 2023 over leersteun;
17°/4/2 leersteun: ondersteuning als vermeld in artikel 6 van het decreet
van 5 mei 2023 over leersteun;
17°/4/3 leersteunmodel: het leersteunmodel voor de organisatie van leersteun in scholen voor gewoon onderwijs, vermeld in hoofdstuk 3 van
het decreet van 5 mei 2023 over leersteun;
]
[17°/5 leerwinst: de verandering in de leerprestaties tussen twee metingen bij dezelfde leerlingen op dezelfde
meetschaal. Leerwinst kan verwijzen naar diverse niveaus: het Vlaamse niveau, het schoolniveau, en het
leerlingniveau;]
18°
lesuur : een prestatie van vijftig minuten;
19° lokaal
comité : het inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden
bevoegde lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan;
[19°/1
[ LOP: een lokaal overlegplatform als vermeld in deel VIII, hoofdstuk 1, van de Codificatie sommige
bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016;]
]
20°
[...
]
21°
[...
]
22°
[...]
23°
[...]
24°
ondersteunend personeel : de ambten van de personeelscategorie van het
ondersteunend personeel die door de Vlaamse Regering zijn bepaald voor het
secundair onderwijs;
[24° /1 onderwijsinspectie : de inspectie, zoals bedoeld in het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs of de inspectie, zoals bedoeld in het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, voor zover belast met taken op het gebied van het secundair onderwijs;]
[24° /2 onderwijskwalificatie: een onderwijskwalificatie als gedefinieerd in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur]
25°
[onderwijsnet :
-
het gemeenschapsonderwijs : het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals
bedoeld in artikel 2
van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
- het gesubsidieerd officieel onderwijs
: het onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het
gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de
Vlaamse Gemeenschap;
- het gesubsidieerd vrij onderwijs : het
onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke
rechtspersonen en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse
Gemeenschap;
]
26° onderwijsvormen : het algemeen secundair
onderwijs, het beroepssecundair onderwijs, het kunstsecundair onderwijs en het
technisch secundair onderwijs;
27° onderwijzend personeel :
de wervingsambten van de personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend
personeel die door de Vlaamse Regering zijn bepaald voor het secundair
onderwijs;
28° opleiding : een geheel van onderwijs- en
studieactiviteiten, erkend door de overheid en bestaande uit één
of meer van volgende componenten : een algemeen vormende, een beroepsgerichte
en een doorstroomgerichte component;
29° opleidingsprofiel
: een geheel van vaardigheden, kennis en attitudes, geformuleerd als
eindtermen, die binnen een opleiding verworven moeten worden;
30° opleidingsstructuur : het geheel van alle per
studiegebied geordende opleidingen met bijhorende modules;
31°
[...]
32° ouders : de personen die het ouderlijk gezag
uitoefenen of in recht of in feite de leerling onder hun bewaring hebben.
In
het geval de leerling meerderjarig is, wordt onder dit begrip de meerderjarige
leerling verstaan;
[32°/1 OV4-verslag: het verslag, vermeld in artikel 294, §2, 2;]
33°
[...]
;
[33° /0 pakket: een of meerdere vakken waarmee de doelen van de overeenstemmende basisoptie worden gerealiseerd;]
[ 33°/1 pedagogisch project : het geheel van de fundamentele uitgangspunten voor een school, een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of, voor wat de opleiding in de leertijd betreft, een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, en haar werking;]
34° plage-uren :
uren die zich situeren boven het minimum maar binnen het maximum aantal uren
van de opdracht zoals bepaald in de onderwijsreglementering;
[34° /1 preventorium: medische instelling die onder meer in residentieel verband kuurmogelijkheden biedt aan jongeren waar buitengewoon onderwijs van type 5 gegeven wordt;
]
35°
[programmatie: een wijziging van het onderwijsaanbod door middel van:
a) hetzij de oprichting van een school die nog niet bestond op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, met de
bedoeling die school in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring;
b) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren niet georganiseerd
structuuronderdeel dat niet onder toepassing van punt c) of d) valt, met de bedoeling dat structuuronderdeel in
aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring. Als het een structuuronderdeel betreft van het derde
leerjaar van de derde graad dat op semesterbasis wordt georganiseerd, is de desbetreffende datum 1 oktober of 1 maart,
naargelang het geval, van de twee voorafgaande schooljaren;
c) hetzij de heroprichting op 1 oktober van een structuuronderdeel dat minstens drie schooljaren terug is
opgeheven doordat de toepasbare leerlingennorm niet werd bereikt, met de bedoeling dat structuuronderdeel in
aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring. Als het een structuuronderdeel betreft van het derde
leerjaar van de derde graad dat op semesterbasis wordt georganiseerd, is de desbetreffende datum 1 oktober of 1 maart,
naargelang het geval;
d) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van de zes voorafgaande schooljaren niet georganiseerd
structuuronderdeel met in de benaming de component ‘topsport’, met de bedoeling dat structuuronderdeel in
aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring. Opdat de heroprichting van een structuuronderdeel,
conform deze definitie, niet als een programmatie wordt beschouwd, organiseert de betrokken school ten minste één
sportdiscipline die eerder ook al aan die school is toegewezen;
]
36°
[...]
[
36° /1 remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum;]
37° secundair onderwijs : het voltijds gewoon en
buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair
onderwijs;
[37° /1 selectieve participatietoeslagen leerling: de selectieve participatietoeslagen, zoals opgenomen in boek 2, deel 2, titel 1, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid;".]
38°
[school : een autonome entiteit die voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs organiseert en die door de Vlaamse Gemeenschap wordt erkend, gefinancierd of gesubsidieerd en daartoe aan de hand van een uniek nummer wordt geïdentificeerd. Voor de toepassing van deel III, titel II, hoofdstuk 1/1
[
[, hoofdstuk 4/1 en
hoofdstuk 11]
]
, wordt onder school en school voor gewoon secundair onderwijs ook een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor wat de opleiding in de leertijd betreft ook een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen begrepen;]
39°
scholengemeenschap : één school of een groep van scholen die
binnen een geografische omschrijving gezamenlijk instaat voor de
onderwijsvoorziening;
[39°/1 scholengemeenschapsinstelling: een scholengemeenschapsinstelling is een instelling die geen
onderwijsinstelling is en die uitsluitend opgericht kan worden binnen één scholengemeenschap en
zich beperkt tot en als enige doel heeft daar personeelsleden, die werken ter ondersteuning van de
scholen van de scholengemeenschap aan te stellen, te affecteren, toe te laten tot de proeftijd en vast
te benoemen indien ze daarvoor in aanmerking komen.]
40°
[schoolbestuur : de rechtspersoon of natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor één of meer scholen; wat de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen betreft, kan het schoolbestuur ook worden vermeld onder de benaming centrumbestuur;]
[40°/1 sociaal maatschappelijke training : een buitenschoolse training voor leerlingen van opleidingsvorm 1 met als doel ervaring op te doen met het oog op een zinvolle dagbesteding in het kader van wonen
[, werken en vrije tijd, maar niet om beroepservaring op te doen gericht op latere betaalde arbeid]
;]
41°
[...]
42°
[structuuronderdeel: een onderverdeling in het onderwijsaanbod die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd kan worden; ]
[42° /1 studiedomein: een inhoudelijk samenhangend thematisch geheel van studierichtingen die van abstract tot praktisch geordend zijn;]
43°
[...]
[43° /0 studierichting: de combinatie van basisvorming, specifiek gedeelte en complementair gedeelte;]
[
43° /1
[...]
]
[43° /1/1 systematisch contact: een periodiek contact waarop de leerling en het centrum voor leerlingenbegeleiding in persoon samenzitten en er een uniform aanbod voor populaties of doelgroepen wordt voorzien ter uitvoering van het begeleidingsdomein preventieve gezondheidszorg;]
[43°/2
[ ...]
]
44° trekkende bevolking : de
binnenschippers, de kermis- en circusexploitanten en Bartiesten en de
woonwagenbewoners bedoeld in artikel 2, 3° van het decreet van 28 april
1998 inzake het Vlaams beleid ten aanzien van etnisch-culturele
minderheden;
[
44° /1 uitbreiding van zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het centrum voor leerlingenbegeleiding een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart. Het centrum voor leerlingenbegeleiding richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het centrum voor leerlingenbegeleiding bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de school, de leerling, al dan niet in zijn context, wense- lijk is alsook de omvang en de duur daarvan;
]
45° vacature : elke volledige of onvolledige
betrekking die ofwel definitief vacant is ofwel tijdelijk vacant is voor een
periode van ten minste tien werkdagen;
[45° /0 vakkencluster: een groep van twee of meer vakken die zijn vastgelegd in uitvoering van artikel 157/4]
[45° /1 verhoogde zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg;]
46°
[vestigingsplaats: een geografische afbakening die bestaat uit een geheel van gebouwde en ongebouwde
onroerende goederen in gebruik van een onderwijsinstelling dat voldoet aan alle volgende voorwaarden:
1° gelegen zijn binnen eenzelfde of aansluitende kadastrale percelen of gescheiden zijn door één van volgende
mogelijkheden:
a) maximaal twee kadastrale percelen;
b) een weg;
2° volledig of gedeeltelijk gebruikt door personeelsleden van de onderwijsinstelling voor onderwijsactiviteiten,
met uitzondering van:
a) extra-murosactiviteiten;
b) leerlingenstages;
c) lessen, al dan niet gegeven door personeelsleden van de onderwijsinstelling, in een bedrijf of in een
opleidingsof vormingsinstelling die geen onderwijsinstelling is;
d) sporten bewegingsactiviteiten, voor zover de aanwezige sportinfrastructuur buiten het schooldomein ligt en
ook door derden wordt gebruikt.
In afwijking van punt 1° geldt voor de bepalingen aangaande het 'recht op inschrijving' dat een vestigingsplaats
enkel betrekking heeft op eenzelfde of aansluitende kadastrale percelen.
]
[46°/1 de Vlaamse toetsen: gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde, net- en koepeloverschrijdende
toetsen die worden afgenomen in bepaalde leerjaren van het secundair onderwijs in alle scholen en centra over een
selectie van eindtermen;]
47°
[voltijds secundair onderwijs :
- het onderwijs dat aan regelmatige leerlingen van het gewoon secundair onderwijs en van opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs wordt verstrekt naar rata van ten minste 28 wekelijkse lesuren gedurende hetzij 40 weken per jaar hetzij 20 weken per jaar in die structuuronderdelen waarvoor de duurtijd in semesters wordt uitgedrukt
[...]
;
- het onderwijs dat aan regelmatige leerlingen van opleidingsvormen 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs wordt verstrekt naar rata van ten minste 32 wekelijkse lesuren gedurende 40 weken per jaar en rekening houdende met het maximum aantal wekelijkse lesuren dat voor financiering of subsidiering in aanmerking komt;
-
[het onderwijs dat aan regelmatige cursisten in de opleidingen Basisverpleegkunde en Verpleegkunde van het
hoger beroepsonderwijs wordt verstrekt.]
]
[47° /1 ziekenhuisschool: school voor buitengewoon secundair onderwijs van type 5, opleidingsvorm 4, verbonden aan een
[...]
ziekenhuis of een residentiële setting of een preventorium;
]
[
47° /2 zorgcontinuüm: opeenvolging van de fasen in de organisatie van de onderwijsomgeving van brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg;
]
48° 1 februari : hetzij 1 februari, hetzij de
eerstvolgende lesdag indien 1 februari een vrije dag is, waarbij een
facultatieve verlofdag of een pedagogische studiedag ook als een lesdag wordt
beschouwd;
49° 1 oktober : hetzij 1 oktober, hetzij de
eerstvolgende lesdag indien 1 oktober een vrije dag is, waarbij een
facultatieve verlofdag of een pedagogische studiedag ook als een lesdag wordt
beschouwd. (2)
DEEL III. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN BETREFFENDE HET
SECUNDAIR ONDERWIJS
TITEL 1. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE
SCHOLEN
HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Art. 4.
Het secundair onderwijs omvat
:
1° het voltijds secundair
onderwijs;
2° het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
(3)
Art. 5.
In het gewoon, buitengewoon en het
deeltijds beroepssecundair onderwijs bestaan er officiële en vrije
scholen. Vrije scholen worden opgericht door een natuurlijk persoon of een
privaatrechtelijk rechtspersoon. Officiële scholen worden opgericht door
een publiekrechtelijk rechtspersoon. (4)
Art. 6.
§ 1. Krachtens het bijzonder
decreet betreffende het gemeenschapsonderwijs wordt gewoon, buitengewoon,
deeltijds secundair onderwijs ingericht en wordt waar daaraan behoefte bestaat,
de daartoe nodige scholen of centra en afdelingen van scholen of centra tot
stand gebracht.
§ 2. De Vlaamse Gemeenschap
financiert en subsidieert, overeenkomstig de decretale bepalingen betreffende
het secundair onderwijs, de scholen, afdelingen of structuuronderdelen of
andere onderdelen van scholen, die aan de decretale normen beantwoorden en door
provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, andere publiekrechtelijke
personen en private personen, zijn tot stand gebracht.
Waar er
reglementaire programmatie- of rationalisatienormen gelden kunnen geen scholen,
afdelingen of structuuronderdelen of andere onderdelen van scholen in stand
gehouden of opgericht worden indien zij niet beantwoorden aan de gestelde
normen. Evenmin kunnen scholen en centra of afdelingen ervan nieuw of verder
gefinancierd of gesubsidieerd worden indien zij niet beantwoorden aan de
gestelde normen.
§ 3. Voor de toepassing van
reglementaire programmatie- of rationalisatienormen wordt met karakter van het
onderwijs verstrekt door een school of centrum bedoeld, het behoren ervan tot
één van de categorieën van officiële of vrije scholen,
zoals deze in de artikelen 5 en 110 gedefinieerd werden.
(5)
Art. 7.
Een schoolbestuur mag informatie
verstrekken over het eigen opvoedingsproject en het onderwijsaanbod, maar het
mag geen oneerlijke concurrentie voeren.
[Bij die informatieverstrekking, met inbegrip van de studiebekrachtiging, hanteert een schoolbestuur minstens de
benamingen van structuuronderdelen en vakken, die zijn vastgelegd door of krachtens een decreet. Het clusteren van
vakken is mogelijk. Indien vakken worden geclusterd, blijft het in alle communicatie met ouders, leerkrachten en
leerlingen duidelijk welke vakken daarvan onderdeel uitmaken.]
Art. 8.
[
Er mag in de school geen
politieke propaganda gevoerd worden en er mogen geen politieke activiteiten
worden georganiseerd.
In afwijking van het vorige lid kunnen
politieke activiteiten in de school worden toegelaten buiten de periodes waarin
er schoolactiviteiten zijn en buiten de periode van 90 dagen voorafgaand aan
een verkiezing. Personeelsleden en leerlingen worden niet gevraagd of aangezet
om aan deze activiteiten deel te nemen. Het schoolbestuur kan niet betrokken
worden bij de organisatie van een politieke activiteit en houdt rekening met
het beginsel van gelijke behandeling bij de toepassing van deze
bepaling.
Onder politieke activiteiten wordt hier verstaan alle
activiteiten die worden georganiseerd door politieke partijen of politieke
mandatarissen van politieke partijen, waarvan de standpunten en gedragingen
niet in strijd zijn met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden. (7)
]
Art. 9.
Een schoolbestuur kan
handelsactiviteiten verrichten, voorzover deze geen daden van koophandel zijn
en voorzover ze verenigbaar zijn met zijn onderwijsopdracht.
(8)
Art. 10.
Een schoolbestuur dat sponsoring
of mededelingen die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel hebben de verkoop
van producten of diensten te bevorderen, toelaat, waakt erover dat
:
1° door het schoolbestuur verstrekte leermiddelen vrij
blijven van bedoelde mededelingen;
2° activiteiten vrij
blijven van bedoelde mededelingen, behoudens indien deze mededelingen louter
attenderen op het feit dat de activiteit of een gedeelte van de activiteit
ingericht werd door middel van een gift, een schenking of een prestatie om niet
of verricht onder reële prijs door een bij name genoemde natuurlijke
persoon, rechtspersoon of feitelijke vereniging;
3°
sponsoring en bedoelde mededelingen kennelijk niet onverenigbaar zijn met de
pedagogische en onderwijskundige taken en doelstellingen van de
school;
4° sponsoring en bedoelde mededelingen de
objectiviteit, de geloofwaardigheid, de betrouwbaarheid en onafhankelijkheid
van de school niet in het gedrang brengen. (9)
Art. 11.
De overheveling van een school
naar een ander schoolbestuur heeft ten aanzien van het Vlaams Ministerie van
Onderwijs en Vorming uitwerking op 1 september. (10)
Art. 12.
De Vlaamse Regering bepaalt de
verlofregeling en de aanwending van de schooltijd voor het voltijds gewoon en
buitengewoon secundair onderwijs en voor het deeltijds secundair onderwijs in
de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde scholen en
centra. (11)
HOOFDSTUK 2. -
Erkenningsvoorwaarden
Art. 13.
Erkenning is de toekenning van de
bevoegdheid aan het schoolbestuur om aan regelmatige leerlingen de van
rechtswege geldende studiebewijzen toe te kennen.
Financiering
of subsidiëring impliceert een erkenning. (12)
Art. 14.
§ 1. Een structuuronderdeel
gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat alleen voldoet aan de
voorwaarden, vermeld in artikel 15, § 1, 1° tot en met 12°,
17° uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, 20° en
21°, wordt niet gefinancierd of gesubsidieerd maar wel
erkend.
§ 2.
[Alleen voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient het schoolbestuur, uiterlijk op 1 april voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag tot erkenning in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten. Die termijn geldt als vervaltermijn. De Vlaamse Regering legt het model van het formulier voor de voormelde aanvraag vast.
De onderwijsinspectie gaat na of het structuuronderdeel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 15, § 1, 1°, 2°, 3°, 6°, 9° en 11°. Op basis van het advies van de onderwijsinspectie dat uit dat onderzoek volgt, neemt de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 augustus voorafgaand aan de oprichting een van de volgende beslissingen :
1° hetzij voorlopige erkenning voor één schooljaar;
2° hetzij geen voorlopige erkenning.
Artikel 13, eerste lid, is ook op voorlopig erkende structuuronderdelen van toepassing.
In de loop van het schooljaar van voorlopige erkenning gaat de onderwijsinspectie na of het structuuronderdeel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 15, § 1, 1° tot en met 12°, 17°, uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, 20° en 21°. Op basis van het advies van de onderwijsinspectie dat uit dat onderzoek volgt, neemt de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 maart van het schooljaar van voorlopige erkenning een van de volgende beslissingen :
1° hetzij erkenning vanaf het daaropvolgend schooljaar;
2° hetzij niet-erkenning vanaf het daaropvolgend schooljaar.
]
§ 3. De in de erkenning opgenomen
structuuronderdelen gewoon of buitengewoon secundair onderwijs worden per
schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten
bevestigd en meegedeeld aan het betrokken schoolbestuur.
(13)
[De dienstbrief bevat de vestigingsplaatsen waar de erkende structuuronderdelen kunnen worden georganiseerd.]
[
§ 4.
[De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats door een school wordt gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten uiterlijk op het tijdstip van de ingebruikname. In de melding wordt verklaard dat :
1° de vestigingsplaats beantwoordt aan de voorwaarden voor de hygiëne, de veiligheid en de bewoonbaarheid;
2° de school op de hoogte is van aanbevelingen of tekorten die de onderwijsinspectie in het meest recente doorlichtingsverslag heeft geformuleerd over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de betreffende gebouwen, als ze een vestigingsplaats in gebruik neemt waar een andere onderwijsinstelling gevestigd is of voordien gevestigd was. De school vermeldt in dat geval ook het advies van de onderwijsinspectie over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de nieuwe vestigingsplaats.
De Vlaamse Regering legt het model van het formulier voor de melding, vermeld in het eerste lid, vast.
Deze paragraaf geldt niet voor een school die wordt opgericht.
]
]
HOOFDSTUK 3. - Financiering en
subsidiëring
Afdeling 1. - Voorwaarden
Art. 15.
§ 1. Een structuuronderdeel
gewoon of buitengewoon secundair onderwijs wordt gefinancierd of gesubsidieerd
als aan alle onderstaande voorwaarden, die betrekking hebben hetzij op het
structuuronderdeel in kwestie
[hetzij op de vestigingsplaats van de school]
die het organiseert, samen is
voldaan :
1° georganiseerd zijn onder de
verantwoordelijkheid van een schoolbestuur;
2° gevestigd
zijn in gebouwen en lokalen die aan de voorwaarden op het gebied van
hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid voldoen;
3°
[de controle door de onderwijsinspectie of, indien het gaat om opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, een ander daarvoor door de Vlaamse Regering aangewezen orgaan mogelijk maken;]
4°
beschikken over voldoende didactisch materiaal en over een aangepaste
schooluitrusting;
5° bepalingen naleven over de
onderwijstaal en de taalkennis van het personeel;
6° een
structuur aannemen zoals vastgesteld bij decreet. Onder structuur wordt
begrepen de grote indelingen binnen een onderwijsniveau en de duur van die
indelingen;
7° de reglementering betreffende verlofregeling en aanwending
van de schooltijd in acht nemen;
8°
[beantwoorden aan de op het structuuronderdeel toepasbare decretale en reglementaire bepalingen inzake erkende onderwijskwalificaties, eindtermen, ontwikkelingsdoelen, specifieke eindtermen, erkende beroepskwalificaties, curriculumdossiers, leerplannen of
[individueel aangepaste curricula]
; ]
9°
[samenwerkingsafspraken maken met een centrum voor leerlingenbegeleiding en een beleid op leerlingenbegeleiding voeren;]
10°
[...]
11° als school in het geheel van haar werking de
internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen op het gebied van de
rechten van de mens en van het kind in het bijzonder
eerbiedigen;
12° voor wat het gemeenschapsonderwijs en het
gesubsidieerd officieel onderwijs betreft :
a) een open
karakter hebben door open te staan voor alle leerlingen, ongeacht de
ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de
leerling;
b) de leerplannen volgen van het
Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van
de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, of eigen
leerplannen volgen die ermee verenigbaar zijn vanaf een door de Vlaamse
Regering te bepalen datum;
c) een schoolwerkplan,
schoolreglement en schoolboeken gebruiken in overeenstemming met het open
karakter vermeld in punt a);
d) begeleid worden door de
begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van
de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs
Vlaanderen vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum;
13° voldoen aan de reglementaire programmatie- of
rationalisatienormen;
14° deelnemen aan en samenwerken
binnen een lokaal overlegplatform, opgericht overeenkomstig artikel IV.2,
§ 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke
onderwijskansen-I. Onder samenwerken wordt verstaan de in artikel IV.4, eerste
lid, 1°, van hetzelfde decreet vermelde gegevens leveren, en de in het
kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken
naleven
[en op leersteuncentra die deel
uitmaken van een school voor buitengewoon onderwijs als vermeld in artikel 20,
§2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun]
.
[
Dit punt is niet van toepassing op ziekenhuisscholen.]
15° wat het gemeenschapsonderwijs betreft
: de bevoegdheden van de schoolraad respecteren;
16° wat
het gesubsidieerd onderwijs betreft : geen afbreuk doen aan de
besluitvormingsprocedures, vermeld in artikelen 19 tot en met 22 van het
decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse
Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur met betrekking
tot de hem door het schoolbestuur gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp
uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de
verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen
optreden;
17°
[...]
18°
uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : deelnemen aan en
samenwerken binnen een of meer
[overlegfora als vermeld in artikel 357/32 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;]
19° uitsluitend voor
het deeltijds beroepssecundair onderwijs : maximale inspanningen leveren om het
voltijds engagement voor elke jongere te realiseren;
20°
een doeltreffend beleid voert om het rookverbod, bedoeld in het decreet van 6
juni 2008 houdende het instellen van een rookverbod in onderwijsinstellingen en
centra voor leerlingenbegeleiding, kenbaar te maken en te handhaven, controle
uitoefent over de naleving van het verbod en overtreders sancties oplegt,
conform het eigen sanctiebeleid zoals vermeld in het school-, centrum- of
arbeidsreglement;
21° beantwoorden aan de decretale en
reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het
onderwijs.
§ 2.
[Alleen voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient het schoolbestuur, uiterlijk op 1 april voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag tot financiering of subsidiëring in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten. Die termijn geldt als vervaltermijn. De Vlaamse Regering legt het model van het formulier voor de voormelde aanvraag vast.
De onderwijsinspectie gaat na of het structuuronderdeel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, 1°, 2°, 3°, 6°, 9° en 11°. Op basis van het advies van de onderwijsinspectie dat uit dat onderzoek volgt, neemt de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 augustus voorafgaand aan de oprichting een van de volgende beslissingen :
1° hetzij financiering of subsidiëring met inbegrip van voorlopige erkenning voor één schooljaar;
2° hetzij niet-financiering of niet-subsidiëring met inbegrip van geen voorlopige erkenning.
Artikel 13, eerste lid, is ook op voorlopig erkende structuuronderdelen van toepassing.
In de loop van het schooljaar van voorlopige erkenning gaat de onderwijsinspectie na of het structuuronderdeel voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. Op basis van het advies van de onderwijsinspectie dat uit dat onderzoek volgt, neemt de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 maart van het schooljaar van voorlopige erkenning een van de volgende beslissingen :
1° hetzij financiering of subsidiëring met inbegrip van erkenning vanaf het daaropvolgend schooljaar;
2° hetzij niet-financiering of niet-subsidiëring met inbegrip van niet-erkenning vanaf het daaropvolgend schooljaar.
Een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering tot financiering of subsidiëring heeft maar uitwerking als voldaan is aan de vigerende programmatieregels voor scholen en structuuronderdelen. Als aan die programmatieregels niet is voldaan, slaat een gunstige beslissing uitsluitend op erkenning.
In een gefinancierd of gesubsidieerd structuuronderdeel, met inbegrip van voorlopige erkenning, is affectatie, mutatie of vaste benoeming van personeelsleden niet mogelijk.
]
§ 3. De in de financiering
of subsidiëring opgenomen structuuronderdelen secundair onderwijs worden
per schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten
bevestigd en meegedeeld aan het betrokken schoolbestuur.
(14)
[De dienstbrief bevat de vestigingsplaatsen waar de gefinancierde of gesubsidieerde structuuronderdelen kunnen worden georganiseerd.]
[
§ 4.
[De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde diensten
van de Vlaamse Gemeenschap:
1° hetzij gemeld uiterlijk op het tijdstip van de ingebruikname: als de nieuwe vestigingsplaats in dezelfde of
aangrenzende gemeente ligt van de bestaande hoofdvestigingsplaats van de school;
2° hetzij gemotiveerd aangevraagd: als de nieuwe vestigingsplaats niet in dezelfde of aangrenzende gemeente ligt
van de bestaande hoofdvestigingsplaats van de school.
In de melding of aanvraag, vermeld in het eerste lid, wordt verklaard dat:
1° de vestigingsplaats bij ingebruikname beantwoordt aan de voorwaarden voor de hygiëne, de veiligheid en de
bewoonbaarheid;
2° het schoolbestuur op de hoogte is van aanbevelingen of tekorten die de onderwijsinspectie in het meest recente
doorlichtingsverslag heeft geformuleerd over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de betreffende
gebouwen als een vestigingsplaats in gebruik wordt genomen waar een andere onderwijsinstelling gevestigd is of
voordien was. Het schoolbestuur vermeldt in dat geval ook het advies van de onderwijsinspectie over de
bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de nieuwe vestigingsplaats.
Bij de melding of aanvraag, vermeld in het eerste lid, worden de volgende documenten gevoegd:
1° het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité;
2° als de school tot een scholengemeenschap behoort: een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de
nieuwe vestigingsplaats in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
In geval van een aanvraag als vermeld in het eerste lid, 2°, beslist de Vlaamse Regering uiterlijk drie maanden na
de indiening van die aanvraag en nadat ze het advies van de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap heeft
ontvangen. De voormelde beslissingstermijn geldt als ordetermijn.
Deze paragraaf geldt niet voor het schooljaar waarin een school, al dan niet als gevolg van een herstructurering
van bestaande scholen, wordt opgericht.
]
]
Afdeling 2. - Financiering en subsidiering
van de personeelsleden
Onderafdeling 1. -
Salariëring
Art. 16.
De Vlaamse Gemeenschap
verleent aan de gesubsidieerde scholen van het secundair onderwijs die aan de
bij decreet en uitvoeringsbesluiten gestelde voorwaarden voldoen,
salaristoelagen en betaalt, overeenkomstig artikel 65, § 2, van het
bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, de
salarissen van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs die krachtens
de geldende decretale en reglementaire bepalingen in dienst zijn
genomen.
De Vlaamse Gemeenschap betaalt aan de betrokken
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en van het gesubsidieerd
onderwijs, rechtstreeks en maandelijks respectievelijk de salarissen en de
salaristoelagen. (15)
Art. 17.
§ 1. De Vlaamse Regering
verleent salarissen en salaristoelagen voor de leden van het bestuurs- en
onderwijzend personeel, de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten, de
leden van het opvoedend hulppersoneel, de leden van het ondersteunend personeel
en de leden van het administratief personeel.
§ 2. In het buitengewoon
onderwijs worden ook salarissen of salaristoelagen toegekend aan het medisch,
paramedisch, psychologisch
[, orthopedagogisch]
en sociaal personeel, overeenkomstig de normen
toepasselijk op de verschillende types van het gefinancierd of gesubsidieerd
buitengewoon onderwijs.
§ 3. Elke aanvraag om
salaris of salaristoelage voor het personeel moet vergezeld zijn van een
verklaring van het schoolbestuur waarvan de tekst, vastgelegd door de Vlaamse
Regering, moet bevestigen dat voor de betrokken ambten, noch door een publiek-
of privaatrechtelijke rechtspersoon, noch door enig ander orgaan toelagen
worden verleend. (16)
Art. 18.
§ 1. Een school ontvangt
slechts financiering of subsidiering voor haar personeelsleden :
1° die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese
Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, behoudens door de Vlaamse
Regering te verlenen vrijstelling;
2° die de burgerlijke en
politieke rechten genieten, behoudens een door de Vlaamse Regering te verlenen
vrijstelling die samengaat met de vrijstelling bedoeld in
1°;
3° die in het bezit zijn van de vereiste, voldoende
geachte of de andere door de Vlaamse Regering vastgelegde bekwaamheidsbewijzen;
4°
[...]
5° die aangeworven zijn
mits eerbiediging van de reglementering inzake terbeschikkingstelling,
reaffectatie en wedertewerkstelling.
§ 2. Wanneer het
arbeidsgerecht, bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, een
beslissing van een schoolbestuur van het gesubsidieerd vrij onderwijs houdende
beëindiging of vermindering van de opdracht van een door het schoolbestuur
vastbenoemd personeelslid, strijdig acht met het decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, bekomt dit personeelslid de
salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de opdracht die hem
ontnomen werd, alsof hij in dienstactiviteit was gebleven, en verliest het
schoolbestuur de salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de
betrekking, zolang het de betrekking aan een ander niet-rechthebbend
personeelslid toewijst.
Deze bepaling heeft ook uitwerking
wanneer de kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 69 van het decreet
rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, het ontslag van een
vastbenoemd personeelslid door het schoolbestuur als gevolg van een
tuchtmaatregel vernietigt.
Deze bepaling heeft ook uitwerking
wanneer het college van beroep, zoals bedoeld in artikel 47septies decies van
het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs,
één van de evaluaties met eindconclusie 'onvoldoende' die tot het
ontslag hebben geleid, zoals bedoeld in hoofdstuk Vter van hetzelfde decreet,
van een vastbenoemd personeelslid heeft vernietigd.
Het verlies
van de salaristoelage voor een betrekking neemt een einde voor het
schoolbestuur :
1° ofwel op het ogenblik dat de
onregelmatige handeling door het schoolbestuur is
hersteld;
2° ofwel indien hetzelfde of een ander
schoolbestuur het benadeelde personeelslid, met zijn akkoord,
overneemt;
3° ofwel op het ogenblik dat het benadeelde
personeelslid zonder geldige reden weigert een door hetzelfde schoolbestuur of
een ander schoolbestuur aangeboden betrekking in hetzelfde ambt met dezelfde
statutaire toestand te aanvaarden;
4° ofwel op het ogenblik
dat het benadeelde personeelslid zich, om redenen vreemd aan het geschil, in de
voorwaarden voor definitieve ambtsneerlegging bevindt.
De
salaristoelage, die gedurende de periode tussen het onrechtmatig ontslag en de
betekening aan de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd voor het onderwijs
van het vonnis of arrest, of van de uitspraak van de hierboven vermelde kamers
van beroep of het hierboven vermelde college van beroep, aan het schoolbestuur
werd toegekend, wordt van dit schoolbestuur teruggevorderd en wordt vervolgens
toegekend aan het ten onrechte ontslagen personeelslid.
Vanaf
de hogervermelde betekening betalen de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd
voor onderwijs de salaristoelage rechtstreeks aan het ten onrechte ontslagen
personeelslid tot op het ogenblik dat voldaan wordt aan één van
de vier voorwaarden, hierboven vermeld.
(17)
Onderafdeling 2. -
[Onderwijzend
personeel - herverdeling en overdracht van uren]
Art. 19.
§ 1.
[Een schoolbestuur kan van de aan zijn scholen toegekende uren-leraar gewoon onderwijs respectievelijk lesuren buitengewoon onderwijs maximaal twee procent respectievelijk maximaal drie procent herverdelen onder zijn scholen.
Die twee procent voor het gewoon onderwijs en drie procent voor het buitengewoon onderwijs worden berekend op basis van het totaal aantal uren-leraar of lesuren dat gedurende het vorig schooljaar aan het schoolbestuur werd toegekend op basis van de geldende reglementaire normen.
Het schoolbestuur kan alleen uren-leraar of lesuren herverdelen tussen scholen die behoren tot dezelfde scholengemeenschap, als :
1° de herverdeling in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° er een onderhandeling in het lokaal comité heeft plaatsgevonden.
In afwijking van paragraaf 3 kan deze herverdeling gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel.
]
§ 2.
[Het schoolbestuur kan alleen uren-leraar of lesuren herverdelen tussen scholen die niet behoren tot dezelfde scholengemeenschap, als :
1° de herverdeling in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° er een onderhandeling in het lokaal comité heeft plaatsgevonden;
3° daarvan melding gemaakt is aan de betrokken scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort.
In afwijking van paragraaf 3 kan deze herverdeling gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel op voorwaarde dat het lokaal comité daarmee akkoord gaat.
]
§ 3. Bij de in § 1
en § 2 bedoelde herverdeling, mag een schoolbestuur het aantal aan een
school toegekende
[uren-leraar of lesuren]
niet verminderen indien het
in dat schooljaar in die school overeenkomstig de geldende reglementering
nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van
betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te
spreken.
§ 4. Met het oog op de
controle door het Agentschap voor Onderwijsdiensten dienen de schoolbesturen
een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat ze de bepalingen van
§ 3 in acht nemen bij deze herverdeling. De niet-naleving van deze
bepalingen heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis
van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de Vlaamse overheid.
In de bijkomende
[uren-leraar of lesuren]
die een
school via deze herverdeling verkregen heeft, kunnen geen personeelsleden
vastbenoemd worden. Het betrokken schoolbestuur dient een verklaring op eer af
te leggen die er toe strekt dat in de
[bedoelde uren-leraar of lesuren]
geen personeelsleden
vastbenoemd worden. De niet-naleving van deze bepalingen heeft tot gevolg dat
de vaste benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de Vlaamse
overheid.
[In afwijking van deze bepaling is vaste benoeming in uren-leraar mogelijk op 1 januari 2021.]
§ 5. De herverdeling
dient plaats te vinden tegen uiterlijk 1 november van het betrokken schooljaar.
(18)
Art. 20.
§ 1.
[Binnen dezelfde scholengemeenschap kunnen uren-leraar of lesuren tot uiterlijk 1 november van het betrokken schooljaar van een school aan een andere school worden overgedragen, als :
1° de overdracht in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° er een onderhandeling heeft plaatsgevonden in het lokaal comité.
In afwijking van paragraaf 2 kan deze overdracht gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel.
Binnen hetzelfde net kunnen uren-leraar of lesuren tot uiterlijk 1 november van het betrokken schooljaar worden overgedragen van een school aan een andere school die niet behoort tot dezelfde scholengemeenschap, als :
1° de overdracht in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° er een onderhandeling in het lokaal comité heeft plaatsgevonden;
3° daarvan melding gemaakt is aan de betrokken scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort.
In afwijking van paragraaf 2 kan deze overdracht gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel op voorwaarde dat het lokaal comité hiermee akkoord gaat.
]
§ 2. De in dit artikel
bedoelde overdracht is slechts mogelijk indien het betrokken schoolbestuur van
de school die
[uren-leraar of lesuren]
overdraagt op eer verklaart dat
het gedurende dat schooljaar in de betrokken school overeenkomstig de geldende
reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens
ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel
dient uit te spreken.
In de overgedragen
[uren-leraar of lesuren]
kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden.
[In afwijking van deze bepaling is vaste benoeming in uren-leraar mogelijk op 1 januari 2021.]
Indien een schoolbestuur van een school het vastbenoemd
personeel van deze school op datum van 30 juni van het voorafgaand schooljaar,
behoudt, op 1 september bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling of
indien deze personeelsleden op 1 september gereaffecteerd of wedertewerkgesteld
zijn in een andere school, is overdracht wel mogelijk.
§ 3. Met het oog op de
controle door het Agentschap voor Onderwijsdiensten dient het betrokken
schoolbestuur een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat het de
bepalingen van dit artikel in acht neemt bij de overdracht. De niet-naleving
van deze bepalingen heeft tot gevolg dat nieuwe of bijkomende
terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van
het onderwijzend personeel geen uitwerking hebben ten aanzien van de Vlaamse
overheid of dat de vaste benoemingen geen uitwerking hebben ten aanzien van de
Vlaamse overheid. (19)
Art. 21.
§ 1.
[Een school kan tijdens een bepaald schooljaar niet ingerichte uren-leraar overdragen naar het daaropvolgende schooljaar mits te voldoen aan alle volgende voorwaarden :]
1°
het maximum aantal
[uren-leraar of lesuren]
van een bepaald schooljaar dat wordt
overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1
november van dat schooljaar;
2° het maximum aantal
[uren-leraar of lesuren]
van een
bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar
kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar
van dat bepaald schooljaar;
3° het in 1° en 2° bedoelde maximum
aantal overgedragen uren-leraar, of een gedeelte ervan, mag, in afwijking van
artikel 20, na 1 november van dat schooljaar zowel gebruikt worden in de eigen
school als overgedragen worden naar een andere school binnen hetzelfde net of
binnen eenzelfde scholengemeenschap.
§ 2.
[De overdracht van uren-leraar of lesuren tijdens een bepaald schooljaar, vermeld in paragraaf 1, is alleen mogelijk als het betrokken schoolbestuur van de school op erewoord verklaart dat het tijdens dat schooljaar in de betrokken school overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te spreken of als de leden van het onderwijzend personeel die nieuw of bijkomend ter beschikking werden gesteld wegens ontstentenis van betrekking, kunnen worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledig schooljaar. Daarenboven kan een schoolbestuur van een school voor buitengewoon secundair onderwijs die in het lopende schooljaar bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten een aanvraag heeft ingediend met het oog op het bekomen van extra lesuren, geen lesuren overdragen.]
§ 3. De niet-naleving van
de bepalingen van § 2 heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling
wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de
Vlaamse overheid.
§ 4. In de overgedragen
[uren-leraar of lesuren]
kunnen geen personeelsleden vastbenoemd
worden.
§ 5. Met het oog op de
controle van § 4 door het Agentschap voor Onderwijsdiensten, dienen de
schoolbesturen van de betrokken scholen een verklaring op eer af te leggen die
ertoe strekt dat in de bedoelde
[uren-leraar of lesuren]
geen personeelsleden vastbenoemd
worden.
§ 6. De niet-naleving
van de bepalingen van § 4 en § 5 heeft tot gevolg dat de vaste
benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de overheid.
(20)
[§ 7. In afwijking van de bepalingen van paragraaf 4, 5 en 6 is vaste benoeming in uren-leraar mogelijk op
1 januari 2021.]
Art. 22.
De uren-leraar die worden
berekend voor een erkende godsdienst, voor niet-confessionele zedenleer, voor
cultuurbeschouwing respectievelijk voor eigen cultuur en religie, dienen voor
de desbetreffende cursus te worden aangewend, hetzij als lesuren hetzij als
uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden. Het principe van de
aanwending voor de desbetreffende cursus geldt ook indien de uren-leraar het
voorwerp uitmaken van herverdeling of overdracht. Uitsluitend indien de voor de
betrokken cursus bevoegde onderwijsinspectie zich akkoord verklaart, kunnen de
uren-leraar voor aanwending naar een andere levensbeschouwelijke cursus worden
overgeheveld. (21)
[Onderafdeling 2/1.
[...]
]
[
Art. 22/1.
[...]
]
[
Art. 22/2.
[...]
]
[
Art. 22/3.
[...]
]
[
Art. 22/4.
[...]
]
[
Art. 22/5.
[...]
]
[
Art. 22/6.
[...]
]
[
Art. 22/7.
[...]
]
[
Art. 22/8.
[...]
]
[
Art. 22/9.
[...]
]
[
Art. 22/10.
[...]
]
[
Art. 22/11.
Als het personeelslid niet kan worden ingezet voor reguliere vervangingen, wordt het op basis van zijn bekwaamheidsbewijs ingezet in zinvolle pedagogische taken.
]
[
Art. 22/12.
[...]
]
[
Art. 22/13.
[...]
]
[
Art. 22/14.
[...]
]
[Onderafdeling 2/2.
[Onderwijzend personeel - Omzetting van niet-ingevulde vervangingen]
]
[
Art. 22/15.
[
Bij een tekort aan onderwijzend personeel kan het schoolbestuur tijdens de schooljaren 2023-2024 en
2024-2025 in een school voor gewoon secundair onderwijs of in een centrum voor deeltijds onderwijs de uren-leraar van
de betrekkingen in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel in een school die in aanmerking
komen voor een reguliere vervanging als vermeld in artikel 22/2, 1°, omzetten in punten voor de aanwending in de
school of in het centrum in ambten van het ondersteunend personeel.
Bij een tekort aan onderwijzend personeel kan het schoolbestuur tijdens de schooljaren 2023-2024 en 2024-2025 in
een school voor buitengewoon secundair onderwijs de lesuren van de betrekkingen in een wervingsambt van het
bestuurs- en onderwijzend personeel die in aanmerking komen voor een reguliere vervanging als vermeld in
artikel 22/2, 1°, omzetten in punten voor de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel of in uren voor
de aanwending in ambten van het paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
De omzetting, vermeld in het eerste en tweede lid, geldt altijd maximaal voor de duur van de afwezigheid van de
titularis van de betrekking die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging als vermeld in artikel 22/2, 1°, en
maximaal voor de duur van het lopende schooljaar.
In afwijking van het derde lid eindigt de omzetting, vermeld in het eerste en tweede lid:
1° vanaf het ogenblik dat de titularis van de betrekking die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging
vervroegd terugkeert uit zijn afwezigheid. Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is in een betrekking die via
voormelde omzetting werd ingericht in een ambt van het ondersteunend personeel of in een ambt van het paramedisch,
medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel wordt bij de terugkeer van de titularis ontslagen
volgens artikel 23, eerste lid, a), van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van
27 maart 1991 of volgens artikel 21, § 1, eerste lid, a), van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs van 27 maart 1991;
2° als het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is in een betrekking die via voormelde omzetting werd ingericht in
een ambt van het ondersteunend personeel of in een ambt van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en
orthopedagogisch personeel, vrijwillig ontslag neemt volgens artikel 25 van het decreet rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 of volgens artikel 26 van het decreet rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991. In dit geval eindigt de omzetting voor het overeenkomend deel van de
lestijden vanaf het ogenblik dat het ontslag ingaat.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de uren-leraar, vermeld in het eerste lid, kunnen worden omgezet
in punten voor het ondersteunend personeel en de wijze waarop de lesuren, vermeld in het tweede lid, kunnen worden
omgezet in punten voor het ondersteunend personeel en in uren voor het paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch
en orthopedagogisch personeel.
De criteria om het tekort aan onderwijzend personeel te bepalen en de aanwending in ambten van het
ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid, of in ambten van het paramedisch, sociaal, medisch,
psychologisch en orthopedagogisch personeel als vermeld in het tweede lid, worden vastgelegd na onderhandeling in
het bevoegde lokale comité.
De betrekkingen die opgericht worden in ambten van het ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid,
of in ambten van het paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch en orthopedagogisch personeel als vermeld in het
tweede lid, komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid
vast benoemen, affecteren of muteren in die betrekkingen.
]
]
[
Art. 22/16.
[
Een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs of een centrum voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs kan tijdens de schooljaren 2023-2024 en 2024-2025 de uren-leraar van een betrekking in een wervingsambt
van het bestuurs- en onderwijzend personeel die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging als vermeld in
artikel 22/2, 1°, omzetten in een krediet voor de aanwending voor een gastleraar als vermeld in artikel 211, § 3, of in
artikel 211/1.
Een school voor buitengewoon secundair onderwijs kan de lesuren van een betrekking in een wervingsambt van
het bestuurs- en onderwijzend personeel die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging als vermeld in
artikel 22/2, 1°, omzetten in een krediet voor de aanwending voor een gastleraar als vermeld in artikel 308/4 of in
artikel 308/5.
De omzetting, vermeld in het eerste en tweede lid, geldt steeds maximaal voor de duur van de afwezigheid van
de titularis van de betrekking die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging als vermeld in artikel 22/2, 1°,
en maximaal voor de duur van het lopende schooljaar.
In afwijking van het derde lid eindigt de omzetting, vermeld in het eerste en tweede lid:
1° vanaf het ogenblik dat de titularis van de betrekking die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging
vervroegd terugkeert uit zijn afwezigheid. Hierdoor eindigt ook de aanstelling van de gastleraar;
2° als de gastleraar vrijwillig een einde maakt aan zijn aanstelling.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de uren-leraar, vermeld in het eerste lid, en de lesuren, vermeld in
het tweede lid, kunnen worden omgezet in een krediet, de wijze van melding van voormelde omzetting aan de
bevoegde dienst die de Vlaamse Regering aanwijst, de grootte van het krediet per uur-leraar of per lesuur dat wordt
omgezet en de wijze van toekenning van het krediet.
]
]
[
Art. 22/17.
Deze afdeling treedt in werking op 1 september 2018 en houdt op uitwerking te hebben op
[1 juli 2020]
.
]
[Onderafdeling 2/3. Aanvangsbegeleiding]
[
Art. 22/18.
Aan scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs worden vanaf het schooljaar
[2021-2022]
een aantal organieke uren-leraar aanvangsbegeleiding toegekend.
Aan scholen voor buitengewoon secundair onderwijs worden vanaf het schooljaar
[2021-2022]
een aantal organieke lesuren aanvangsbegeleiding toegekend.
[Als de uren-leraar en lesuren niet kunnen worden aangewend voor aanvangsbegeleiding, moeten de scholen die
aanwenden voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel, vermeld in artikel 22/21. Bij een
overdracht of herverdeling kunnen die uren ook alleen voor aanvangsbegeleiding of ondersteuning van de kerntaak
van het onderwijzend personeel worden aangewend. De uit aanvangsbegeleiding toegekende uren-leraar, lesuren, en
uren, inclusief de omgezette punten, kunnen, in afwijking van artikel 21 en artikel 313, § 1, niet overgedragen worden
naar het daaropvolgende schooljaar.]
De uren-leraar aanvangsbegeleiding worden aangewend in wervingsambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van het ondersteunend personeel. Voor de aanwending in het ondersteunend personeel worden uren-leraar omgezet naar punten als vermeld in artikel 22/20.
De lesuren aanvangsbegeleiding worden aangewend in wervingsambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het ondersteunend personeel, het paramedisch personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het orthopedagogisch personeel of het psychologisch personeel. Voor de aanwending in het ondersteunend personeel worden lesuren omgezet naar punten als vermeld in artikel 22/20. Voor de aanwending in het paramedisch personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het orthopedagogisch personeel of het psychologisch personeel worden lesuren omgezet naar uren als vermeld in artikel 22/20.
Voor de toepassing van de personeelsregelgeving wordt, voor wat het bestuurs- en onderwijzend personeel betreft, aanvangsbegeleiding beschouwd als uren die geen lesuren zijn maar ermee gelijkgesteld worden.
]
[
Art. 22/19.
[
Voor het schooljaar 2021-2022 bedraagt het globaal beschikbare aantal uren aanvangsbegeleiding
5646 uren. Die uren worden verdeeld op de volgende wijze:
1° voltijds gewoon secundair onderwijs: 4795 uren-leraar;
2° buitengewoon secundair onderwijs: 732 lesuren;
3° deeltijds beroepssecundair onderwijs: 119 uren-leraar.
Vanaf het schooljaar 2022-2023 wordt het globaal beschikbare aantal uren en de verdeling over de onderwijstypes,
vermeld het eerste lid, 1° tot en met 3°, evenredig aangepast aan eventuele leerlingenfluctuaties ten opzichte van het
voorafgaande schooljaar. Bij die aanpassing wordt de eerste lesdag van februari altijd als teldatum genomen.
Het globaal beschikbare aantal uren wordt op volgende wijze verdeeld over de scholen en centra:
1° voltijds gewoon secundair onderwijs: in verhouding tot het pakket uren-leraar van de school
[in het voorgaande schooljaar]
in de totaliteit van de pakketten uren-leraar van alle scholen. Voor de toepassing van deze bepaling omvat
het pakket uren-leraar:
a) de uren-leraar voor de levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 209;
b) de uren-leraar voor de niet-levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 209;
c) de uren-leraar geïntegreerd ondersteuningsaanbod, vermeld in artikel 226, 227, 234 en 235;
2° buitengewoon secundair onderwijs: in verhouding tot het pakket lesuren van de school
[in het voorgaande schooljaar]
in de totaliteit van de pakketten lesuren van alle scholen. Voor de toepassing van deze bepaling omvat het
pakket lesuren:
a) de lesuren voor de levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 300;
b) de lesuren niet-levensbeschouwing, vermeld in artikel 298, 299, 301, 302 en 303;
c) de lesuren geïntegreerd ondersteuningsaanbod, vermeld in artikel 318 en 319;
3° deeltijds beroepssecundair onderwijs: in verhouding tot het pakket uren-leraar van het centrum
[in het voorgaande schooljaar]
in de totaliteit van de pakketten uren-leraar van alle centra. Voor de toepassing van deze bepaling
omvat het pakket uren-leraar de uren-leraar, vermeld in artikel 89 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel
van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap
]
]
[
Art. 22/20.
[
De uren-leraar of lesuren aanvangsbegeleiding kunnen, met toepassing van artikel 22/18, vierde lid,
worden omgezet naar punten voor de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel, het paramedisch
personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het orthopedagogisch personeel of het psychologisch
personeel. Deze omzetting gebeurt op basis van een omzettingstabel die de Vlaamse Regering vastlegt.
]
]
[Onderafdeling 2/4. Aanvullende uren-leraar en lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het
onderwijzend personeel]
[
Art. 22/21.
§ 1. Vanaf het schooljaar 2021-2022 worden aan scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs en
centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs een aantal organieke uren-leraar voor de ondersteuning van de
kerntaak van het onderwijzend personeel toegekend.
Vanaf het schooljaar 2021-2022 worden aan scholen voor buitengewoon secundair onderwijs een aantal organieke
lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel toegekend.
De aanvullende uren-leraar en lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel,
vermeld in artikel 47quinquies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 en
artikel 73quinquies van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, dienen
aangewend te worden om de werkdruk van het onderwijzend personeel te verminderen met een effect op de
lesopdracht. Ook bij een overdracht of herverdeling kunnen die uren-leraar en lesuren alleen voor de ondersteuning
van de kerntaak van het onderwijzend personeel worden aangewend. De aanvullende uren-leraar, lesuren, en uren,
inclusief de omgezette punten ter ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel, kunnen, in
afwijking van artikel 21 en artikel 313, § 1, niet overgedragen worden naar het daaropvolgende schooljaar.
Er kan aan een onderwijzend personeelslid maximaal één uur-leraar of lesuur toegekend worden. Van dat principe
kan alleen worden afgeweken tot maximaal drie uren-leraar of lesuren per onderwijzend personeelslid op grond van
een gemotiveerd verzoek en na onderhandeling in het lokaal comité. Dit gemotiveerd verzoek kan zowel van de
afvaardiging van het schoolbestuur als van de afvaardiging van het personeel komen.
De uren-leraar en lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel worden
aangewend in wervingsambten van het onderwijzend personeel.
Voor de toepassing van de personeelsregelgeving worden, voor het onderwijzend personeel, uren voor de
ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel beschouwd als uren die geen lesuren zijn, maar ermee
gelijkgesteld worden.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan een schoolbestuur tijdens de schooljaren 2021-2022 en 2022-2023 bij een tekort
aan onderwijzend personeel de aanvullende uren-leraar of lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het
onderwijzend personeel ook aanwenden in ambten van het ondersteunend personeel. De criteria voor de bepaling van
het tekort aan onderwijzend personeel worden bepaald in het bevoegd lokaal comité en de aanwending in ambten van
het ondersteunend personeel kan enkel worden toegepast na onderhandeling in het bevoegd lokaal comité.
De betrekkingen die ingericht worden in ambten van het ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid,
komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast
benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen.
De Vlaamse Regering bepaalt de omzettingen van uren-leraar en lesuren naar punten.
]
[
Art. 22/22.
Voor het schooljaar 2021-2022 bedraagt het globaal beschikbare aantal uren voor de ondersteuning van
de kerntaak van het onderwijzend personeel 9564 uren. Die uren worden verdeeld op de volgende wijze:
1° voltijds gewoon secundair onderwijs: 8188 uren-leraar;
2° buitengewoon secundair onderwijs: 1146 lesuren;
3° deeltijds beroepssecundair onderwijs: 230 uren-leraar.
Vanaf het schooljaar 2022-2023 wordt het globaal beschikbare aantal uren en de verdeling over de onderwijstypes,
vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, evenredig aangepast aan eventuele leerlingenfluctuaties ten opzichte van het
voorafgaande schooljaar. Bij die aanpassing wordt de eerste lesdag van februari altijd als teldatum genomen.
§ 3. Die uren worden conform artikel 22/19, derde lid, over de scholen en centra verdeeld.
]
[Onderafdeling 2/5. Aanvullende uren-leraar en lesuren samen school maken]
[
Art. 22/23.
Vanaf het schooljaar 2021-2022 worden aan scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs en
centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs een aantal organieke uren-leraar samen school maken toegekend.
Vanaf het schooljaar 2021-2022 worden aan scholen voor buitengewoon secundair onderwijs een aantal organieke
lesuren samen school maken toegekend.
De organieke uren-leraar of lesuren samen school maken dienen aangewend te worden om het sociaal overleg en
onderhandeling te versterken. De uren-leraar of lestijden worden aangewend voor de vertegenwoordigers van het
personeel die aangesteld zijn in de school, conform de toepasselijke vigerende Vlaamse of federale regelgeving.
Voor de aanwending van de uren-leraar en de lesuren samen school maken kunnen de scholen samenwerken. Ook
bij een overdracht of herverdeling kunnen die uren-leraar en lesuren alleen voor het samen school maken worden
aangewend. De uren-leraar, lesuren en uren, inclusief de omgezette punten samen school maken, kunnen, in afwijking
van artikel 21 en artikel 313, § 1, niet overgedragen worden naar het daaropvolgende schooljaar.
De Vlaamse Regering bepaalt de ambten en personeelscategorieën waarbinnen betrekkingen kunnen worden
opgericht met de uren-leraar samen school maken. De Vlaamse Regering bepaalt de omzettingen van lesuren en
uren-leraar naar uren en punten.
Voor de toepassing van de personeelsregelgeving wordt, voor het bestuurs- en onderwijzend personeel, het samen
school maken beschouwd als uren die geen lesuren zijn, maar ermee gelijkgesteld worden.
]
[
Art. 22/24.
§ 1. Het aantal organieke uren-leraar dat wordt toegekend aan de scholen voor gewoon voltijds
secundair onderwijs en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, wordt berekend met de formule
0,003190777*B.
In het eerste lid wordt verstaan onder B: het totaalpakket uren-leraar van de school in het voorgaande schooljaar.
Voor de toepassing van het eerste lid omvat het pakket uren-leraar:
1° de uren-leraar voor de levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 209;
2° de uren-leraar voor de niet-levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 209;
3° de uren-leraar geïntegreerd ondersteuningsaanbod, vermeld in artikel 226, 227, 234 en 235;
4° de uren-leraar vermeld in artikel 89, eerste lid, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel voor leren
en werken in de Vlaamse Gemeenschap, wanneer het een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs betreft.
De uren-leraar, vermeld in het eerste lid, worden binnen een school of centrum afgerond naar het hogere geheel
getal als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is
aan vier, wordt er afgerond naar het lagere geheel getal.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 hebben scholen voor gewoon voltijds secundair onderwijs en centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs, die conform paragraaf 1 recht hebben op meer dan drie, maar minder dan zeven,
organieke uren-leraar voor het samen school maken, recht op drie organieke uren-leraar.
In afwijking van paragraaf 1 hebben scholen voor gewoon voltijds secundair onderwijs en centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs, die conform paragraaf 1 recht hebben op zeven organieke uren-leraar of meer, recht op zes
organieke uren-leraar.
In afwijking van paragraaf 1 hebben scholen voor gewoon voltijds secundair onderwijs en centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs, die conform paragraaf 1 recht hebben op minder dan één organiek uur-leraar voor het
samen school maken, recht op één organiek uur-leraar.
§ 3. Het aantal lesuren samen school maken waarop de school voor buitengewoon secundair onderwijs recht heeft,
wordt berekend met de formule 0,003048098*D.
Voor de toepassing van het eerste lid is D=E+F+G, waarbij:
1° E: het totaalpakket lesuren van de school in het voorgaande schooljaar.
Voor de toepassing van E omvat het
pakket lesuren:
a) de lesuren voor de levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 300;
b) de lesuren niet-levensbeschouwing, vermeld in artikel 298, 299, 301, 302 en 303;
c) de lesuren geïntegreerd ondersteuningsaanbod, vermeld in artikel 318 en 319;
2° F: de uren paramedisch personeel, medisch personeel, sociaal personeel, orthopedagogisch personeel en
psychologisch personeel, volgens de richtgetallen/32*22. F wordt binnen een school afgerond naar het hogere geheel
getal als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is
aan vier, wordt er afgerond naar het lagere geheel getal;
3° G: de lesuren, uren en begeleidingseenheden zoals toegekend aan de school in het kader van het
ondersteuningsmodel op de eerste schooldag van februari van het vorige schooljaar, conform artikel 314/8, § 3 en § 5,
en artikel 314/9, § 3. G wordt berekend met de formule G=A+B+C, waarbij:
a) A: de lesuren toegekend in kader van het ondersteuningsmodel;
b) B: de uren toegekend in het kader van het ondersteuningsmodel*22/32;
c) C: 90,43% van de begeleidingseenheden toegekend in het kader van het ondersteuningsmodel*1 gesommeerd
met 9,57% van de begeleidingseenheden toegekend in het kader van het ondersteuningsmodel*22/32.
De term G van de som, vermeld in het tweede lid, wordt binnen een school afgerond naar het hogere geheel getal
als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier,
wordt er afgerond naar het lagere geheel getal.
Het aantal lesuren samen school maken waarop een school voor buitengewoon secundair onderwijs recht heeft,
zoals vermeld in het eerste lid, worden binnen een school afgerond naar het hogere geheel getal als het eerste cijfer na
de komma groter is dan vier. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier, wordt er afgerond
naar het lagere geheel getal.
§ 4. In afwijking van paragraaf 3 hebben scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die conform paragraaf
3 recht hebben op meer dan drie organieke lesuren voor het samen school maken, recht op drie organieke lesuren.
In afwijking van paragraaf 3 hebben scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die conform paragraaf 3
recht hebben op minder dan één organiek lesuur voor het samen school maken, recht op één organiek lesuur.
]
[
Art. 22/25.
De uren-leraar of lesuren samen school maken in wervingsambten van het ondersteunend personeel
worden aangewend op basis van een omzettingstabel die de Vlaamse Regering vastlegt.
De Vlaamse Regering keurt het afsprakenkader tussen het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve
verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs en de representatieve vakorganisaties over de wijze
van toekenning, de verdeling en de inzet van de aanvullende lestijden samen school maken die specifiek gericht zijn
op het versterken van het lokale sociaal overleg goed.
]
[Onderafdeling 2/6. Flexi-jobs]
[
Art. 22/26.
§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° flexi-jobwerknemer: een werknemer als vermeld in artikel 3, 3°, van de wet van 16 november 2015 houdende
diverse bepalingen inzake sociale zaken;
2° flexi-jobarbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst als vermeld in artikel 3, 4°, van de wet van
16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken.
§ 2. Een schoolbestuur kan bij een tekort aan onderwijzend of ondersteunend personeel op de arbeidsmarkt eigen
middelen, werkingsbudget als vermeld in artikel 249 of 329, of een deel van zijn omkadering dat omgezet kan worden
naar een krediet, voor de wervingsambten van het onderwijzend of ondersteunend personeel van een of meer van zijn
scholen aanwenden om via een flexi-jobarbeidsovereenkomst in die school of scholen een flexi-jobwerknemer in dienst
te nemen.
Het tekort aan onderwijzend of ondersteunend personeel op de arbeidsmarkt, vermeld in het eerste lid, blijkt uit
het feit dat het schoolbestuur in de school waar het de flexi-jobwerknemer, vermeld in het eerste lid, in dienst wil
nemen voor een vacature in een wervingsambt van het onderwijzend of ondersteunend personeel, de voormelde
vacature niet kan invullen via een reguliere aanstelling van een personeelslid dat daarvoor beschikt over een vereist of
voldoende geacht bekwaamheidsbewijs.
In het tweede lid wordt verstaan onder vacature: een volledige of onvolledige betrekking die vacant is of waarvan
de afwezige titularis of zijn vervanger regulier kan worden vervangen.
§ 3. Het schoolbestuur sluit met de flexi-jobwerknemer een flexi-jobarbeidsovereenkomst af. De bepalingen in het
decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 en de uitvoeringsbesluiten van die decreten zijn, tenzij uitdrukkelijk
anders bepaald, niet van toepassing op de voormelde werknemers.
In afwijking van het eerste lid, moet een flexi-jobwerknemer voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 17,
§ 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 of artikel 19, § 1, van het
decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991.
De flexi-jobwerknemer mag daarnaast geen andere tewerkstelling bij het schoolbestuur hebben.
§ 4. Voor het aanwenden van een deel van de omkadering als vermeld in paragraaf 2 kan een schoolbestuur enkel
het krediet gebruiken dat het verkrijgt via de omzetting van die omkadering, vermeld in artikel 22/16, 211, § 3 en § 3bis,
en artikel 308/5.
De mogelijkheid om het krediet, vermeld in het eerste lid, te gebruiken, eindigt:
1° vanaf het ogenblik dat de titularis van de betrekking die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging
vervroegd terugkeert uit zijn afwezigheid. Hierdoor eindigt ook de aanstelling van de flexi-jobwerknemer;
2° als de flexi-jobwerknemer ontslag neemt.
]
Onderafdeling 3. - Globale
puntenenveloppe
Art. 23.
§ 1. Deze onderafdeling
is niet van toepassing op het ambt van
bode-kamerbewaarder.
§ 2.
[...]
Art. 24.
In het secundair onderwijs
wordt elk schooljaar aan een scholengemeenschap respectievelijk aan een school
doch enkel indien deze niet tot een scholengemeenschap behoort, een globale
puntenenveloppe toegekend. Bij toekenning aan een scholengemeenschap wordt de
globale puntenenveloppe, na eventuele voorafname bedoeld in artikel 29, §
1, door de scholengemeenschap verdeeld over de scholen die ertoe behoren.
De globale puntenenveloppe strekt ertoe enerzijds om op het
niveau van de school het kader bestuurspersoneel en ondersteunend personeel in
te vullen en anderzijds om op het niveau van de school en van de
scholengemeenschap een beleid inzake taak- en functiedifferentiatie gestalte te
geven. (23)
[ Op het resultaat van de berekening van de globale puntenenveloppe als vermeld in, naargelang van het geval, artikel 25, 26, 27 of 28, wordt een aanwendingspercentage toegepast dat wordt vastgesteld op 96,57%. De Vlaamse Regering kan op basis van de budgettaire mogelijkheden dit aanwendingspercentage wijzigen.]
Art. 25.
§ 1. De globale
puntenenveloppe toegekend aan een scholengemeenschap is samengesteld uit de
onderdelen vermeld in § 2 tot en met § 12
hierna.
§ 2. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs die ten minste 600 regelmatige leerlingen
telt op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het daaropvolgende schooljaar, ten
minste 550 regelmatige leerlingen. Desbetreffend aantal punten wordt
vermenigvuldigd met 2, 3 dan wel 4 indien het minimum aantal leerlingen
respectievelijk 1.200 en 1.150, 1.800 en 1.750, of 2.400 en 2.350 bedraagt. Het
aantal punten blijft gedurende twee opeenvolgende schooljaren toegekend indien
het minimum aantal leerlingen niet wordt bereikt.
[...]
§ 3. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en dat ten minste 600
regelmatige leerlingen telt op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het
daaropvolgende schooljaar, ten minste 550 regelmatige leerlingen. Desbetreffend
aantal punten wordt vermenigvuldigd met 2, 3 dan wel 4 indien het minimum
aantal leerlingen respectievelijk 1.200 en 1.150, 1.800 en 1.750, of 2.400 en
2.350 bedraagt.
Het aantal punten blijft gedurende twee
opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet
wordt bereikt.
[...]
§ 4.
[ Een door de Vlaamse Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs die ten minste 300 regelmatige leerlingen telt op de gebruikelijke teldatum of, vanaf
het daaropvolgende schooljaar, ten minste 275 regelmatige leerlingen. Het aantal punten wordt vermenigvuldigd met
2, 3 of 4 als het minimale aantal leerlingen respectievelijk 600 en 550, 900 en 850, of 1200 en 1150 bedraagt.
Het aantal punten, vermeld in het eerste lid, blijft gedurende twee opeenvolgende schooljaren toegekend als het
minimale aantal leerlingen niet wordt bereikt.
]
§ 5. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs met een eerste graad, met technisch
secundair onderwijs, met beroepssecundair onderwijs of met
[hoger beroepsonderwijs]
,
indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag
erna indien die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht
als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die school 7 maal de
minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van
leraar, belast met het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar blijft dat aantal punten toegekend indien
op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna
indien die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht
als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die school niet lager ligt
dan 6 maal de minimumprestaties die vereist zijn voor een voltijdse betrekking
van leraar, belast met het geven van praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld.
Het in het eerste lid bedoeld aantal punten
wordt vermenigvuldigd met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo
verder), indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt het door de
Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse
uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die
school 15, 19, 22, 29, 31, 33, 36, 43 respectievelijk 50 (en zo verder per
schijf van 7) maal de minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een
voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar
gebeurt de vermenigvuldiging van het in het eerste lid bedoeld aantal punten
met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo verder), indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in die school 14, 18, 21, 28, 30, 32, 35, 41
respectievelijk 47 (en zo verder per schijf van 6) maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Het
aantal punten blijft toegekend indien het minimum gedurende twee opeenvolgende
schooljaren niet wordt bereikt.
Voor de toepassing van deze
bepalingen :
1° worden de volgende praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld niet in aanmerking genomen : stage algemene
verpleegkunde, stage medische wetenschappen, stage psychiatrische
verpleegkunde, stage sociale wetenschappen, stage verzorging, stage
ziekenhuisverpleegkunde;
2° komen de ingerichte
uren-leraar praktische vakken of daaraan gelijkgesteld van een centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een school met
voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, in aanmerking in de
school voor voltijds gewoon secundair onderwijs waar ze worden ingericht. De
uren-leraar, aangewend voor
[gastleraren]
, worden voor een derde als
praktische vakken of daaraan gelijkgesteld beschouwd;
3°
mogen de ingerichte uren-leraar praktische vakken of daaraan gelijkgesteld van
een school die uitsluitend de eerste graad of de eerste en de tweede graad
organiseert gevoegd worden bij één school die tot dezelfde
scholengemeenschap behoort en die geen eerste graad
organiseert.
§ 6. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is, indien op 1 februari van
het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op
een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of
gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum 7 maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daar aan gelijkgesteld. Vanaf het
daaropvolgende schooljaar blijft dat aantal punten toegekend indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum niet lager ligt dan 6 maal de
minimumprestaties die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar,
belast met het geven van praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld.
Het in het eerste lid bedoeld aantal punten
wordt vermenigvuldigd met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo
verder), indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt het door de
Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse
uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in dat
centrum 15, 19, 22, 29, 31, 33, 36, 43 respectievelijk 50 (en zo verder per
schijf van 7) maal de minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een
voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar
gebeurt de vermenigvuldiging van het in het eerste lid bedoeld aantal punten
met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo verder), indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum 14, 18, 21, 28, 30, 32, 35, 41
respectievelijk 47 (en zo verder per schijf van 6) maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Het
aantal punten blijft toegekend indien het minimum gedurende twee opeenvolgende
schooljaren niet wordt bereikt.
Voor de toepassing van deze
bepalingen worden de uren-leraar, aangewend voor
[gastleraren]
, voor een
derde als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld
beschouwd.
§ 7. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs, indien op 1 februari van het voorafgaand
schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag
valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal
aantal wekelijkse lesuren ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in die school ten minste 210 bedraagt. Dat
aantal punten wordt vermenigvuldigd met 2, 4, 5, 6, 8, 9, 10 respectievelijk 12
(en zo telkens per 1 verder), indien het totaal aantal wekelijkse lesuren
ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld in die school ten minste 420, 630, 840, 1.050, 1.260, 1.470,
1.680, 1.890 (en zo verder per schijf van 210) bedraagt.
[In afwijking van het eerste lid van deze paragraaf, wordt voor de berekening van
de globale puntenenveloppe voor schooljaar 2023-2024 geen rekening gehouden
met de lesuren beroepsgerichte vorming, praktische vakken of daaraan gelijkgesteld waarin ondersteuners zijn aangesteld in schooljaar 2022-2023.]
§ 8. De door de Vlaamse
Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde wekelijkse uren-leraar of lesuren,
ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld, bedoeld in § 5, § 6 en § 7, die in een school of
centrum ontoereikend zijn om het door de Vlaamse Regering te bepalen aantal
punten, of een veelvoud daarvan, te genereren, kunnen op het niveau van de
scholengemeenschap samengevoegd worden om alsnog tot desbetreffend aantal
punten, of een veelvoud daarvan, te leiden.
§ 9. Een aantal punten
wordt toegekend dat als volgt wordt berekend :
1° de som
van het aantal regelmatige leerlingen van de tot de scholengemeenschap
behorende scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs op de gebruikelijke
teldatum vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. Deze coëfficiënt ligt alleszins hoger voor een
school die in toepassing van de bepalingen inzake gelijke onderwijskansen recht
heeft op extra uren-leraar, dan voor een school die dat niet heeft. Het
resultaat van elke vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende
gehele getal; en
2° de som van het aantal wekelijkse
uren-leraar van de tot de scholengemeenschap behorende scholen voor voltijds
gewoon secundair onderwijs van het betreffende schooljaar, berekend in
uitvoering van de bepalingen van artikel 209, vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering te bepalen coëfficiënt. Deze coëfficiënt
ligt alleszins hoger voor een school die in toepassing van de bepalingen inzake
gelijke onderwijskansen recht heeft op extra uren-leraar dan voor een school
die dat niet heeft. Het resultaat van elke vermenigvuldiging wordt afgerond
naar het dichtstbijliggende gehele getal; en
3° de som van
het aantal regelmatige leerlingen van de tot de scholengemeenschap behorende
scholen voor buitengewoon secundair onderwijs op de gebruikelijke teldatum,
vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt die varieert naargelang van de omvang van de
leerlingenpopulatie. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond
naar het dichtstbijliggende gehele getal.
[...]
§ 10. Een aantal punten
wordt toegekend dat als volgt wordt berekend :
1° de som
van het aantal regelmatige leerlingen van de tot de scholengemeenschap
behorende scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs op de gebruikelijke
teldatum vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde voor alle scholen
die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat van de
vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal;
en
2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van de
tot de scholengemeenschap behorende scholen voor voltijds gewoon secundair
onderwijs van het betreffende schooljaar, berekend in uitvoering van de
bepalingen van artikel 209, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te
bepalen coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde voor alle
scholen die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat van elke
vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal;
en
3° de som van het aantal regelmatige leerlingen van de
tot de scholengemeenschap behorende scholen voor buitengewoon secundair
onderwijs op de gebruikelijke teldatum, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse
Regering te bepalen coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde
voor alle scholen die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat
van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele
getal.
§ 11. Een aantal punten
wordt toegekend afhankelijk van het aantal regelmatige leerlingen van alle
scholen van de scholengemeenschap, met inbegrip van de centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs,op de gebruikelijke teldatum, meer bepaald
:
a) tussen 900 en 3999 leerlingen : 120
punten;
b) tussen 4.000 en 6.499 leerlingen : 180
punten;
c) tussen 6.500 en 7.999 leerlingen : 240
punten;
d) tussen 8.000 en 9.499 leerlingen : 300
punten;
e) tussen 9.000 en 10.999 leerlingen : 360
punten;
f) vanaf 11.000 leerlingen : 420
punten.
Het aantal van 120 punten blijft gedurende twee
opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum van 900 leerlingen niet
meer wordt bereikt.
§ 12. Een door de
Vlaamse Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een school met
voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs.
§ 13. Bij het bepalen van
de diverse coëfficiënten, zoals vermeld in § 9 en § 10,
houdt de Vlaamse Regering er rekening mee dat, op vergelijkbare basis, het
eindresultaat van de berekening van de globale puntenenveloppe voordeliger is
voor scholengemeenschappen dan voor scholen die niet tot een scholengemeenschap
behoren.
§ 14.
[...]
(24)
Art. 26.
§ 1. De globale
puntenenveloppe toegekend aan een school voor voltijds gewoon secundair
onderwijs die niet tot een scholengemeenschap behoort is samengesteld uit de
onderdelen vermeld in § 2 tot en met § 5 hierna.
§ 2. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs die ten minste 600 regelmatige leerlingen
telt op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het daaropvolgende schooljaar, ten
minste 550 regelmatige leerlingen. Desbetreffend aantal punten wordt
vermenigvuldigd met 2, 3 dan wel 4 indien het minimum aantal leerlingen
respectievelijk 1.200 en 1.150, 1.800 en 1.750, of 2.400 en 2.350 bedraagt.
Het aantal punten blijft gedurende twee opeenvolgende
schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet wordt bereikt.
[...]
§ 3. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs met een eerste graad, met technisch
secundair onderwijs, met beroepssecundair onderwijs of met
[hoger beroepsonderwijs]
,
indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag
erna indien die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht
als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die school 7 maal de
minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van
leraar, belast met het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar blijft dat aantal punten toegekend indien
op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna
indien die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht
als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die school niet lager ligt
dan 6 maal de minimumprestaties die vereist zijn voor een voltijdse betrekking
van leraar, belast met het geven van praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld.
Het in het eerste lid bedoeld aantal punten
wordt vermenigvuldigd met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo
verder), indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt het door de
Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse
uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die
school 15, 19, 22, 29, 31, 33, 36, 43 respectievelijk 50 (en zo verder per
schijf van 7) maal de minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een
voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld. Vanaf het daaropvolgende schooljaar gebeurt de
vermenigvuldiging van het in het eerste lid bedoeld aantal punten met 2, 3, 4,
5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo verder), indien op 1 februari van het
voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een
vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde
totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld in die school 14, 18, 21, 28, 30, 32, 35, 41 respectievelijk 47
(en zo verder per schijf van 6) maal de minimumprestaties bereikt die vereist
zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van
praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Het aantal punten
blijft toegekend indien het minimum gedurende twee opeenvolgende schooljaren
niet wordt bereikt.
Voor de toepassing van deze bepalingen :
1° worden de volgende praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld niet in aanmerking genomen : stage algemene verpleegkunde, stage
medische wetenschappen, stage psychiatrische verpleegkunde, stage sociale
wetenschappen, stage verzorging, stage ziekenhuisverpleegkunde;
2° komen de ingerichte uren-leraar praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs
dat verbonden is aan een school met voltijds gewoon technisch of
beroepssecundair onderwijs, in aanmerking in de school voor voltijds gewoon
secundair onderwijs waar ze worden ingericht. De uren-leraar, aangewend voor
[gastleraren]
, worden voor een derde als praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld beschouwd.
§ 4. Een aantal punten
wordt toegekend dat als volgt wordt berekend :
1° de som van het aantal
regelmatige leerlingen van de school op de gebruikelijke teldatum,
vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. Deze coëfficiënt ligt alleszins hoger voor een
school die in toepassing van de bepalingen inzake gelijke onderwijskansen recht
heeft op extra uren-leraar dan voor een school die dat niet heeft. Het
resultaat van elke vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende
gehele getal; en
2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van de
school van het betreffende schooljaar, berekend in uitvoering van de bepalingen
van artikel 209, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. Deze coëfficiënt ligt alleszins hoger voor een
school die in toepassing van de bepalingen inzake gelijke onderwijskansen recht
heeft op extra uren-leraar dan voor een school die dat niet heeft. Het
resultaat van elke vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende
gehele getal.
§ 5. Een aantal punten
wordt toegekend dat als volgt wordt berekend :
1° de som
van het aantal regelmatige leerlingen van de school op de gebruikelijke
teldatum, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde voor alle scholen
die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat van de
vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal;
en
2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van de
school van het betreffende schooljaar, berekend in uitvoering van de bepalingen
van artikel 209, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde voor alle scholen
die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat van de
vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele
getal.
§ 6. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een school met
voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs.
§ 7. Bij het bepalen van
de diverse coëfficiënten, zoals vermeld in § 4 en § 5,
houdt de Vlaamse Regering er rekening mee dat, op vergelijkbare basis, het
eindresultaat van de berekening van de globale puntenenveloppe voordeliger is
voor scholengemeenschappen dan voor scholen die niet tot een scholengemeenschap
behoren.
§ 8.
[...]
(25)
Art. 27.
§ 1. De globale
puntenenveloppe toegekend aan een school voor buitengewoon secundair onderwijs
die niet tot een scholengemeenschap behoort is samengesteld uit de onderdelen
vermeld in § 2 tot en met § 5 hierna.
§ 2. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs die ten minste 300 regelmatige leerlingen telt
op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het daaropvolgende schooljaar, ten
minste 275 regelmatige leerlingen. Dit aantal punten blijft gedurende twee
opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet
wordt bereikt.
§ 3. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs, indien op 1 februari van het voorafgaand
schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag
valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal
aantal wekelijkse lesuren ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in die school ten minste 210 bedraagt. Dat
aantal punten wordt vermenigvuldigd met 2, 4, 5, 6, 8, 9, 10 respectievelijk 12
(en zo telkens per 1 verder), indien het totaal aantal wekelijkse lesuren
ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld in die school ten minste 420, 630, 840, 1.050, 1.260, 1.470,
1.680, 1.890 (en zo verder per schijf van 210) bedraagt.
[In afwijking van het eerste lid wordt voor de berekening van de globale puntenenveloppe voor schooljaar 2023-2024 geen rekening gehouden met de lesuren
beroepsgerichte vorming, praktische vakken of daaraan gelijkgesteld waarin ondersteuners zijn aangesteld in schooljaar 2022-2023.]
§ 4. Een aantal punten
wordt toegekend dat bestaat uit de som van het aantal regelmatige leerlingen
van de school op de gebruikelijke teldatum, vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering te bepalen coëfficiënt die varieert naargelang van
de omvang van de leerlingenpopulatie. Het resultaat van deze vermenigvuldiging
wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal. In afwijking hierop
heeft een school voor buitengewoon secundair onderwijs van type 5 die beschouwd
wordt als een ziekenhuisschool elk schooljaar recht op 82
punten.
§ 5. Een aantal punten
wordt toegekend dat bestaat uit de som van het aantal regelmatige leerlingen
van de school op de gebruikelijke teldatum, vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering te bepalen coëfficiënt. De coëfficiënt is
dezelfde voor alle scholen die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het
resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende
gehele getal.
§ 6. Bij het bepalen van
de diverse coëfficiënten, zoals vermeld in § 4 en § 5,
houdt de Vlaamse Regering er rekening mee dat, op vergelijkbare basis, het
eindresultaat van de berekening van de globale puntenenveloppe voordeliger is
voor scholengemeenschappen dan voor scholen die niet tot een scholengemeenschap
behoren.
§ 7.
[...]
(26)
Art. 28.
§ 1. De globale
puntenenveloppe toegekend aan een centrum voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs dat autonoom is en dat niet tot een scholengemeenschap behoort is
samengesteld uit de onderdelen vermeld in § 2 en § 3
hierna.
§ 2. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en dat ten minste 600
regelmatige leerlingen telt op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het
daaropvolgende schooljaar, ten minste 550 regelmatige leerlingen. Desbetreffend
aantal punten wordt vermenigvuldigd met 2, 3 dan wel 4 indien het minimum
aantal leerlingen respectievelijk 1.200 en 1.150, 1.800 en 1.750, of 2.400 en
2.350 bedraagt.
Het aantal punten blijft gedurende twee
opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet
wordt bereikt.
[...]
§ 3. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is, indien op 1 februari van
het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op
een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of
gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum 7 maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld. Vanaf het
daaropvolgende schooljaar blijft dat aantal punten toegekend indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum niet lager ligt dan 6 maal de
minimumprestaties die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar,
belast met het geven van praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld.
Het in het eerste lid bedoeld aantal punten
wordt vermenigvuldigd met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo
verder), indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt het door de
Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse
uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in dat
centrum 15, 19, 22, 29, 31, 33, 36, 43 respectievelijk 50 (en zo verder per
schijf van 7) maal de minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een
voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar
gebeurt de vermenigvuldiging van het in het eerste lid bedoeld aantal punten
met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo verder), indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum 14, 18, 21, 28, 30, 32, 35, 41
respectievelijk 47 (en zo verder per schijf van 6) maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Het
aantal punten blijft toegekend indien het minimum gedurende twee opeenvolgende
schooljaren niet wordt bereikt.
Voor de toepassing van deze
bepalingen worden de uren-leraar, aangewend voor
[gastleraren]
, voor een
derde als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld
beschouwd.
§ 4.
[...]
(27)
Art. 29.
§ 1. De
scholengemeenschap verdeelt jaarlijks haar globale puntenenveloppe, bedoeld in
artikel 25, over haar scholen op basis van criteria die worden onderhandeld in
het bevoegde lokaal comité. Als in de scholengemeenschap geen akkoord
wordt bereikt, verdeelt de scholengemeenschap de punten over haar scholen
overeenkomstig de parameters die werden gebruikt voor de toekenning van de
puntenenveloppe.
Voordat de scholengemeenschap overgaat tot de
verdeling van de punten, kan ze een aantal punten voorafnemen om haar beleid
inzake taak- en functiedifferentiatie op niveau van de scholengemeenschap
gestalte te geven. Deze voorafname bedraagt maximum 10% van de
puntenenveloppe.
Een overschrijding van de 10% voorafname is
mogelijk :
1° als de voorafname minder bedraagt dan het
aantal punten bedoeld in artikel 25, § 11. In dat geval kan de
scholengemeenschap de 10% overschrijden tot het aantal punten overeenkomt met
de punten die haar volgens artikel 25, § 11, toekomen op basis van het
aantal leerlingen van de scholengemeenschap;
2° als zowel
over de besteding van de punten als over de gevolgen hiervan op de
personeelsleden, binnen het bevoegde lokaal comité van de
scholengemeenschap een akkoord wordt bereikt.
De
scholengemeenschap verschaft ten aanzien van het lokaal comité van de
scholengemeenschap en ten aanzien van het personeel van de scholen die tot de
scholengemeenschap behoren, volledige klaarheid over de betrekkingen die ze op
basis van voorafname van de puntenenveloppe creëert op het niveau van de
scholengemeenschap. Tevens toont de scholengemeenschap aan dat de aldus
ingerichte betrekkingen haar beleid inzake taak- en functiedifferentiatie op
het niveau van de scholengemeenschap daadwerkelijk gestalte
geven.
De verdeling van de puntenenveloppe mag niet tot gevolg
hebben dat bijkomend personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter
beschikking moeten worden gesteld, tenzij ze onmiddellijk kunnen gereaffecteerd
of wedertewerkgesteld worden in een vacante of niet-vacante organieke
betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledige
schooljaar.
§ 2.
[
[...]
]
(28)
Art. 30.
§ 1. De school wendt de
punten die ze in toepassing van
[artikel 29]
van de scholengemeenschap ontvangt
als volgt aan :
1° in eerste instantie moet ze de punten
steeds aanwenden voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde
personeelsleden in ambten :
- van het
bestuurspersoneel;
- van het ondersteunend
personeel;
- van wervingambten van het onderwijzend of het
ondersteunend personeel voor zover het gaat om taak- en functiedifferentiatie.
In een school voor buitengewoon secundair onderwijs omvat dit daarenboven ook
de instandhouding van betrekkingen in ambten van het paramedisch, medisch,
sociaal, orthopedagogisch en psychologisch personeel die in het kader van taak-
en functiedifferentiatie werden toegewezen;
2° als de
school na toepassing van 1° nog punten ter beschikking heeft, kan ze deze
als volgt en naar keuze aanwenden :
- voor de oprichting van
betrekkingen in ambten bedoeld in § 1, met uitzondering van het
bevorderingsambt van directeur;
- voor het klasvrij maken van
een personeelslid;
- voor taak- en
functiedifferentiatie;
- voor de toekenning van een hogere
salarisschaal in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van
artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs
of artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs;
[- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, vermeld in § 1, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend.]
De school moet bij de aanwending van haar punten
daarenboven rekening houden met volgende principes :
-
[– ambten van het
bestuurspersoneel kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;]
- als een school
punten aanwendt voor ambten in het ondersteunend personeel moeten de
personeelsleden van deze categorie uit tenminste 50% opvoeders
bestaan.
[Voor het bepalen van dit percentage wordt geen rekening gehouden met de personeelsleden
aangesteld in het ambt van ICT-coördinator.]
;
- een betrekking in het ambt van technisch
adviseur-coördinator kan slechts worden opgericht in een school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs met een eerste graad, met technisch
secundair onderwijs, met beroepssecundair onderwijs of met
[hoger beroepsonderwijs]
,
een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en een
school voor buitengewoon secundair onderwijs. In voormelde scholen kan ook
slechts maximum één voltijdse betrekking in het ambt technisch
adviseur-coördinator worden opgericht. De school verschaft ten aanzien van
haar lokaal comité en ten aanzien van haar personeel volledige klaarheid
over de betrekkingen die ze op basis van haar punten zal
oprichten;
[- als een titularis van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel bij een dienstonderbreking niet of gedeeltelijk wordt vervangen, kan de school de puntenwaarde van de niet-ingevulde opdracht van de titularis gebruiken om aan een vervanger in een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel een hogere salarisschaal toe te kennen.]
§ 2.
[Als de
scholengemeenschap, conform artikel 63/1, geen scholengemeenschapsinstelling heeft opgericht, kan ze de
punten van de voorafname, bedoeld in artikel 29, §1, als volgt en naar keuze aanwenden:]
- voor de
oprichting van betrekkingen in ambten van het bestuurspersoneel, het
ondersteunend personeel, en in het kader van taak- en functiedifferentiatie in
wervingsambten van het onderwijzend, het paramedisch, medisch, sociaal,
orthopedagogisch en psychologisch personeel;
- voor het
school- of klasvrij maken van een personeelslid;
[- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, vermeld in § 1, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend.]
Bij de
aanwending van deze puntenenveloppe moet de scholengemeenschap rekening houden
met volgende principes :
1°
[ambten van het bestuurspersoneel kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;]
2° het personeelslid
dat wordt aangesteld in een betrekking opgericht met punten van de voorafname
wordt steeds als tijdelijk personeelslid aangesteld in een school van de
scholengemeenschap en werkt voor de totaliteit van de
scholengemeenschap;
[3° als een titularis van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel bij een dienstonderbreking niet of gedeeltelijk wordt vervangen, kan de scholengemeenschap de puntenwaarde van de niet-ingevulde opdracht van de titularis gebruiken om aan een vervanger in een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel een hogere salarisschaal toe te kennen.]
De bepalingen van het decreet rechtspositie
personeelsleden gemeenschapsonderwijs of het decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met
uitzondering van volgende bepalingen :
- de betrekking is niet
onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. Het
schoolbestuur van de school waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan echter
op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is
gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd
als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of
wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het
terbeschikkinggestelde personeelslid;
- het schoolbestuur van
de school waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze
betrekking een personeelslid aan te stellen dat het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21bis
van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of artikel
23bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs;
- de betrekking kan niet worden vacant
verklaard.
Het schoolbestuur kan in geen geval een
personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze
betrekking.
[
§2bis.
[Als de scholengemeenschap, conform artikel 63/1, een scholengemeenschapsinstelling heeft opgericht, kan ze de
punten van de voorafname, vermeld in artikel 29, § 1, op de volgende wijze aanwenden:
- voor de oprichting van betrekkingen in de scholengemeenschapsinstelling in ambten van het bestuurspersoneel,
het ondersteunend personeel, en in het kader van taak- en functiedifferentiatie in wervingsambten van het
onderwijzend, paramedisch, medisch, sociaal, orthopedagogisch en psychologisch personeel;
- voor het school- of klasvrij maken van een personeelslid in een school van de scholengemeenschap, dat belast is
met het mandaat van algemeen directeur of van een personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend
directeur;
- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend
personeel in de scholengemeenschapsinstelling, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de
vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend.
]
Bij aanwending van de punten van de voorafname in de scholengemeenschapsinstelling moet de
scholengemeenschap rekening houden met volgende principes:
1° in eerste instantie moeten de punten steeds worden aangewend voor de instandhouding van
betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in ambten, bedoeld in het eerste lid;
2° als de
[scholengemeenschapsinstelling]
na toepassing van punt 1° nog punten ter beschikking heeft, kan ze deze als
volgt en naar keuze aanwenden:
- voor de oprichting van betrekkingen in ambten bedoeld in het eerste lid;
-
[...]
- voor de toekenning van een hogere salarisschaal in een ambt van het ondersteunend personeel in
toepassing van
[artikel 55, § 2,]
van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of
[artikel 44, § 2,]
van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;
- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend
personeel, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere
salarisschaal kan worden toegekend;
3°
[ambten van het bestuurspersoneel kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;]
4° als een titularis van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel bij een dienstonderbreking niet of gedeeltelijk wordt vervangen, kan de
[scholengemeenschapsinstelling]
de puntenwaarde van de
niet-ingevulde opdracht van de titularis gebruiken om aan een vervanger in een betrekking in een ambt
van het ondersteunend personeel een hogere salarisschaal toe te kennen.
De betrekkingen die in de scholengemeenschapsinstelling of scholengemeenschapsinstellingen, al naar
gelang het geval, worden ingericht in de punten van de voorafname komen in totaal tot een maximum van
10% van de globale puntenenveloppe in aanmerking voor vacantverklaring, toelating tot de proeftijd, vaste
benoeming of mutatie. Als de scholengemeenschap voor haar voorafname meer dan 10% van de globale
puntenenveloppe overschrijdt, als vermeld in artikel 29, §1, dan komen de betrekkingen die in de
scholengemeenschapsinstelling of scholengemeenschapsinstellingen, al naar gelang het geval, worden
ingericht boven deze 10% niet in aanmerking voor vacantverklaring, toelating tot de proeftijd, vaste
benoeming of mutatie. Er kan maximaal vacant verklaard worden in deze punten tot het percentage dat op
1 september 2020 vooraf genomen werd. Dit percentage kan verhoogd worden na akkoord binnen het
bevoegd lokaal comité, zonder dat het percentage van 10% overschreden kan worden.
]
§ 3. In het
gemeenschapsonderwijs is de scholengroep verplicht om het personeelslid dat
belast is met het mandaat van algemeen directeur school- of klasvrij te maken.
De scholengroep heeft de keuze om hiervoor punten aan te wenden van de
voorafname van de globale puntenenveloppe, bedoeld in [artikel 29]¹ en/of punten
van de enveloppe bedoeld in artikelen 125duodecies, § 4, en 153sexies,
§ 4, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997. Als een
scholengroep ten minste één netoverschrijdende scholengemeenschap
telt, wordt in de overeenkomst van deze scholengemeenschap vastgelegd op welke
wijze aan voormelde verplichting wordt voldaan. De Vlaamse Regering bepaalt het
aantal punten dat nodig is om het personeelslid dat belast is met het mandaat
van algemeen directeur school- of klasvrij te maken.
§ 4. De Vlaamse Regering
bepaalt de ambten en de puntenwaarde die aan elk ambt wordt toegekend. De
puntenwaarde van een ambt wordt bepaald op basis van een bekwaamheidsbewijs of
een salarisschaal.
De Vlaamse Regering bepaalt eveneens het
aantal punten dat nodig is om een personeelslid school- of klasvrij te maken.
(29)
Art. 31.
§ 1. De school die niet
tot een scholengemeenschap behoort, wendt de punten bedoeld in artikelen 26 of
27 als volgt aan :
1° in eerste instantie moet ze haar
punten steeds aanwenden voor de instandhouding van betrekkingen van
vastbenoemde personeelsleden :
- van het
bestuurspersoneel;
- van het ondersteunend
personeel;
- van wervingsambten van het onderwijzend of het
ondersteunend personeel voor zover het gaat om taak- en functiedifferentiatie.
In een school voor buitengewoon secundair onderwijs omvat dit daarenboven ook
de instandhouding van betrekkingen in ambten van het paramedisch, medisch,
sociaal, orthopedagogisch en psychologisch personeel die in het kader van taak-
en functiedifferentiatie werden toegewezen;
2° als de
school na toepassing van 1° nog punten ter beschikking heeft, kan ze deze
als volgt en naar keuze aanwenden :
- voor de oprichting van
betrekkingen in ambten van het bestuurspersoneel, met uitzondering van het
bevorderingsambt van directeur, en het ondersteunend
personeel;
- voor de oprichting van betrekkingen in
wervingsambten van het onderwijzend en het ondersteunend personeel in het kader
van taak- en functiedifferentiatie. In een school voor buitengewoon secundair
onderwijs kunnen in het kader van taak- en functiedifferentiatie daarenboven
ook betrekkingen in wervingsambten van het paramedisch, medisch, sociaal,
orthopedagogisch en psychologisch personeel in stand worden gehouden of worden
opgericht;
- voor het klasvrij maken van een
personeelslid;
- voor de toekenning van een hogere
salarisschaal in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van
artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs
of artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs;
[- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend.]
De school moet bij de aanwending van haar punten
daarenboven rekening houden met volgende principes :
-
[ambten van het
bestuurspersoneel kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;]
- als een school
punten aanwendt voor ambten in het ondersteunend personeel moeten de
personeelsleden van deze categorie uit tenminste 50% opvoeders
bestaan .
[Voor het bepalen van dit percentage wordt geen rekening gehouden met de personeelsleden
aangesteld in het ambt van ICT-coördinator.]
;
- een betrekking in het ambt van technisch
adviseur-coördinator kan slechts worden opgericht in een school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs met een eerste graad, met technisch
secundair onderwijs, met beroepssecundair onderwijs of met
[hoger beroepsonderwijs]
,
een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en een
school voor buitengewoon secundair onderwijs. In voormelde scholen kan ook
slechts maximum één voltijdse betrekking in het ambt technisch
adviseur-coördinator worden opgericht;
[- als een titularis van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel bij een dienstonderbreking niet of gedeeltelijk wordt vervangen, kan de school de puntenwaarde van de niet-ingevulde opdracht van de titularis gebruiken om aan een vervanger in een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel een hogere salarisschaal toe te kennen.]
De school verschaft
ten aanzien van haar lokaal comité en ten aanzien van haar personeel
volledige klaarheid over de betrekkingen die ze op basis van haar punten zal
oprichten.
§ 2. Een centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en niet tot een
scholengemeenschap behoort, wendt de punten bedoeld in artikel 28 als volgt aan
:
1° in eerste instantie moet ze de punten aanwenden voor
de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in ambten
van het bestuurspersoneel;
2° als het centrum na de
toepassing van 1° nog punten ter beschikking heeft, kan ze betrekkingen
oprichten in ambten van het bestuurspersoneel, met uitzondering van het
bevorderingsambt van directeur.
Het centrum voor deeltijds
beroepsonderwijs moet bij de aanwending van zijn punten daarenboven rekening
houden met volgende principes :
- ambten van het
bestuurspersoneel
[kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking]
opgericht
worden;
- er kan slechts maximum één voltijdse
betrekking in het ambt technisch adviseur-coördinator worden
opgericht.
§ 3. De Vlaamse Regering
bepaalt de ambten en de puntenwaarde die aan elk ambt wordt toegekend. De
puntenwaarde van een ambt wordt bepaald op basis van een bekwaamheidsbewijs of
een salarisschaal.
De Vlaamse Regering bepaalt het aantal
punten dat nodig is om een personeelslid school- of klasvrij te maken.
(30)
Onderafdeling 4. - Puntenenveloppe
Raad van het Gemeenschapsonderwijs
Art. 32.
§ 1. Aan de Raad van het
Gemeenschapsonderwijs wordt, ter uitvoering van de rekenplichtigheid, elk
schooljaar een forfaitaire enveloppe van 5.330 punten toegekend, bestemd voor
verdeling over de scholengroepen.
§ 2. De Raad van het
Gemeenschapsonderwijs verdeelt de forfaitaire puntenenveloppe, bedoeld in
§ 1, over de scholengroepen na onderhandeling in het daartoe bevoegde
onderhandelingscomité.
Met deze punten worden in de
scholengroepen betrekkingen opgericht in het ambt van administratief
medewerker.
[De betrekking is onderhevig aan de regelgeving die van kracht is op het ambt van administratief medewerker in het gewoon secundair onderwijs.]
De scholengroep is niet verplicht om op deze
betrekkingen de bepalingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling,
opgenomen in artikel 36 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april
1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling
wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en
de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage, toe te
passen.
De scholengroep kan in deze betrekkingen een
personeelslid vast benoemen. Op het ogenblik dat de scholengroep waaraan de
punten zijn toegekend het personeelslid in dergelijke betrekking vast benoemt,
blijven de punten toegekend aan deze scholengroep.
De
scholengroep deelt de vacantverklaring van voormelde betrekkingen mee aan de
afgevaardigd-bestuurder. Deze toetst de stabiliteit van de vacant verklaarde
betrekkingen aan de mogelijke evolutie van de verdelingscriteria. In toepassing
van artikel 43, § 1, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998
betreffende het gemeenschapsonderwijs is de afgevaardigd-bestuurder belast met
het goedkeuringstoezicht ter zake. (31)
Onderafdeling 5. -
Bedrijfsstages
Art. 33 en 34.
[...]
[Onderafdeling 6. Extra financiering en subsidiëring in het kader van de maatregelen VV15 Digisprong en VV17
Van kwetsbaar naar weerbaar, van het Vlaams relanceplan voor schooljaren 2021-2022 en 2022-
2023]
[
Art. 34/1.
§1. Ter uitvoering van de acties vervat in het speerpunt 1: een toekomstgerichte en veilige
ICT-infrastructuur, speerpunt 2: een sterk ondersteunend en doeltreffend ICT-schoolbeleid, speerpunt 3: ICTcompetente leerkrachten en lerarenopleiders en aangepaste digitale leermiddelen en speerpunt 4: een kennisen
adviescentrum Digisprong ten dienste van het onderwijsveld binnen de maatregel VV 15 van het relanceplan Vlaamse
Veerkracht, zoals opgenomen in de visienota Digisprong. Van achterstand naar voorsprong, goedgekeurd op de
ministerraad van de Vlaamse Regering van 11 december 2020 (VR 2020 1112 DOC.1425/2QUATER), kan de Vlaamse
Regering voor de schooljaren 2021-2022 en 2022-2023 binnen de perken van de beschikbare deelenveloppe van 375
miljoen euro bijkomende omkadering toekennen aan de
[scholen voor gewoon secundair onderwijs, scholen voor
buitengewoon secundair onderwijs, centra voor deeltijds beroeps secundair onderwijs, centra voor vorming van
zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wat duaal leren en de leertijd betreft]
of, wat speerpunten 3 en 4 betreft, ter ondersteuning van deze scholen en centra.
De Vlaamse Regering stelt per actie de verdere modaliteiten vast.
§2. Ter uitvoering van de acties vervat in het speerpunt 1: van achterstand naar voorsprong, speerpunt 2:
versterking van leraren, lerarenopleiders en schoolleiders en speerpunt 3: bevorderen van het mentaal welzijn van
leerlingen, scholieren en studenten binnen de maatregel VV 17 van het relanceplan Vlaamse Veerkracht, zoals
opgenomen in de visienota Van kwetsbaar naar weerbaar, goedgekeurd op de ministerraad van de Vlaamse Regering
van 7 mei 2021 (VR 2021 0705 VV DOC.0055-1 en 2), kan de Vlaamse Regering voor de schooljaren 2021-2022 en
2022-2023 binnen de perken van de beschikbare deelenveloppe van 90 miljoen euro desgevallend aangevuld met
middelen uit de provisie versterking onderwijs en/of de AGODI-provisie bijkomende omkadering toekennen aan de
[scholen voor gewoon secundair onderwijs, scholen voor
buitengewoon secundair onderwijs, centra voor deeltijds beroeps secundair onderwijs, centra voor vorming van
zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wat duaal leren en de leertijd betreft]
. De Vlaamse Regering
stelt per actie de verdere modaliteiten vast.
]
Afdeling 3. - Financiering en
subsidiëring van de werking
Onderafdeling 1. -
Algemeen
Art. 35.
In het door de Vlaamse
Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd voltijds secundair onderwijs en
deeltijds beroepssecundair onderwijs kan geen direct of indirect
inschrijvingsgeld worden gevraagd.
[Na overleg binnen de schoolraad bepalen de schoolbesturen de lijst van bijdragen die aan de betrokken personen kunnen worden gevraagd, evenals de afwijkingen die op deze bijdrageregeling worden toegekend. De bijdrageregeling wordt door middel van het school- of centrumreglement aan de betrokken personen meegedeeld. Zowel de bijdrageregeling als de schoolfacturen vermelden dat gespreide betaling mogelijk is evenals een contactpersoon tot wie de betrokken personen die dergelijke gespreide betaling wensen, zich kunnen richten.]
Art. 36.
De kosten van het
onderwijs, verstrekt in scholen en centra of afdelingen voor onderwijs, tot
stand gebracht door openbare of private personen, vallen ten laste van de
schoolbesturen.
Aan de gefinancierde of gesubsidieerde scholen
en die aan de bij de decreet en uitvoeringsbesluiten gestelde voorwaarden
voldoen, verleent de Vlaamse Gemeenschap salarissen, salaristoelagen en
werkingsbudget. (35)
Art. 37.
Jaarlijks wordt een
forfaitair werkingsbudget verleend om de kosten te dekken die verbonden zijn
aan de werking en de uitrusting van de school, aan het kosteloos verstrekken
van leerboeken en schoolbehoeften aan de leerplichtige leerlingen en aan de
uitgaven voor de financiering van de investeringen.
(36)
Art. 38.
Wat de overeenkomsten
betreft voor aanneming van werken, leveringen en diensten met betrekking tot
uitgaven op de dotatie van het Gemeenschapsonderwijs en met betrekking tot
uitgaven die geheel of gedeeltelijk ten laste van het werkingsbudget, de
uitrustingstoelagen, de bouwtoelagen of de rentetoelagen worden gelegd, zijn de
bestuursorganen van het Gemeenschapsonderwijs en de schoolbesturen ertoe
gehouden de overeenkomsten af te sluiten volgens de procedure en onder de
voorwaarden die voor de federale overheid gelden met dien verstande dat de
bestuursorganen van het Gemeenschapsonderwijs en de schoolbesturen :
- de bevoegdheden uitoefenen die in de federale reglementering
aan een Minister zijn toegekend;
- het in dezelfde
reglementering bepaald advies niet hoeven in te winnen vooraleer een
overeenkomst ingevolge offerteaanvragen of onderhands af te
sluiten;
- onderhandse overeenkomsten mogen sluiten voor de
aankoop van didactisch materieel, welke ook de prijs hiervan
is;
- van de regels betreffende de keuze van een aannemer mogen
afwijken bij openbare of beperkte aanbesteding, als de Vlaamse minister,
bevoegd voor het onderwijs zich binnen de dertig dagen na de aanvraag hiertegen
niet verzet. (37)
Art. 39.
Aan het
Gemeenschapsonderwijs wordt jaarlijks een globale dotatie toegekend, bestemd om
de kosten te dekken die verbonden zijn aan de werking en de uitrusting van de
school en aan het kosteloos verstrekken van leerboeken en schoolbehoeften aan
de leerplichtige leerlingen. Deze dotatie bestaat uit een forfaitair bedrag per
school en een forfaitair bedrag per leerling. Deze bedragen kunnen verschillen
per niveau en vorm van onderwijs. (38)
Art. 40.
De Raad van het
Gemeenschapsonderwijs, de scholengroepen en de schoolbesturen van het
gesubsidieerd onderwijs kunnen voor de aanschaf van uitrustingsapparatuur
leningsovereenkomsten en leasingsovereenkomsten aangaan bij de door de Vlaamse
Regering daartoe erkende financiële instellingen.
(39)
Art. 41.
Het werkingsbudget wordt
uitbetaald aan het schoolbestuur van elke school. Het kan worden aangewend ten
behoeve van al de scholen behorende tot hetzelfde schoolbestuur. Bij deze
aanwending dient het schoolbestuur rekening te houden met een gelijke
behandeling van zijn scholen en van de leerlingen of studenten die tot deze
scholen behoren.
[Het werkingsbudget op basis van de leerlingenkenmerken, zoals vermeld in artikel 242, kan enkel worden
aangewend in het kader van een gelijke onderwijskansenbeleid.]
De Vlaamse Regering bepaalt :
1° de wijze waarop de school zijn aanvraag tot
financiering of subsidiëring indient;
2° de
controlemaatregelen inzonderheid wat de aanwending van het werkingsbudget
betreft. Deze controle mag evenwel geen betrekking hebben op de opportuniteit
van de aanwending. (40)
Art. 42.
In geval van overname van
een school door een ander schoolbestuur, wordt het bedrag van het
werkingsbudget waarop de overgenomen school recht had volgens de vigerende
bepalingen ter zake, voor het eerste schooljaar van de overname, aan het nieuwe
schoolbestuur toegekend. (41)
Art. 43.
§ 1. De representatieve
verenigingen van de schoolbesturen of schoolbesturen van de gesubsidieerde
vrije scholen bepalen, voor de schoolbesturen of schoolbesturen die dit wensen,
de boekhoudkundige verplichtingen inzake de vereenvoudigde boekhouding en de
dubbele boekhouding zoals bepaald in
[de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk]
.
Deze
boekhoudkundige verplichtingen dienen in bijkomende orde er mee rekening te
houden dat de saldi, zoals bepaald conform het Europees Rekening Stelsel, door
de Vlaamse Gemeenschap kunnen worden afgeleid uit de afgelegde rekeningen,
zodat de Vlaamse Gemeenschap kan voldoen aan de terzake geldende Europese
verplichtingen.
§ 2. De onder § 1
bedoelde vereenvoudigde boekhouding omvat, rekening houdend met de aard en de
omvang van de schoolbesturen, ten minste alle verrichtingen betreffende de
mutaties in contant geld of op de rekeningen.
§ 3. De onder § 1
bedoelde regels voor de vereenvoudigde boekhouding omvatten minimaal
:
1° basisregels met betrekking tot het voeren van een
vereenvoudigde boekhouding;
2° de staat van de ontvangsten
en de uitgaven;
3° de jaarrekening;
4°
de inventaris.
§ 4. De onder § 1
bedoelde dubbele boekhouding omvat, rekening houdend met de aard en de omvang
van de scholen, alle verrichtingen, bezittingen en schulden, rechten en
verplichtingen van welke aard ook, betreffende de door de subsidiërende
overheid verstrekte toelagen en de eigen middelen van elk
schoolbestuur.
§ 5. De onder § 1
bedoelde regels voor de economische boekhouding omvatten minimaal
:
1° de vorm en de inhoud van de
jaarrekening;
2° de
waarderingsregels;
3° de structuur van de
jaarrekening;
4° het schema van de
balans;
5° het schema van de
resultatenrekening;
6° de inhoud van de
toelichting;
7° de inhoud van de rubrieken van de balans en
van de resultatenrekening;
8° het minimum algemeen
rekeningenstelsel.
§ 6. De in § 1
bedoelde regels worden door elke representatieve vereniging van de
schoolbesturen of schoolbesturen van de gesubsidieerde vrije scholen meegedeeld
aan de Vlaamse Regering.
§ 7. Voor de eerste maal
vervullen de representatieve verenigingen van de schoolbesturen of
schoolbesturen van de gesubsidieerde vrije scholen binnen 30 dagen na de
inwerkingtreding van deze bepalingen, de in § 6 bedoelde verplichtingen.
(42)
Onderafdeling 2. -
[Naadloze flexibele trajecten onderwijs-welzijn]
Art. 44.
[...]
Onderafdeling 3. - Brussels
ondersteuningscentrum secundair onderwijs
Art. 45.
De vzw Brussels
ondersteuningscentrum secundair onderwijs ontvangt de in deze onderafdeling
bedoelde subsidiëring voor zover zij voldoet aan volgende voorwaarden
:
1° zij stelt zich tot doel een netoverschrijdende
structuur uit te bouwen ter ondersteuning van de Nederlandstalige scholen voor
secundair onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Deze
structuur is in het bijzonder gericht op het ondersteunen van de
taalvaardigheid van de leerlingen, en zal taaltoetsen afnemen bij leerlingen,
begeleidingsinitiatieven ontwikkelen en uitvoeren voor het
taalvaardigheidsonderricht;
2° zij legt uiterlijk op de
eerste dag van de zesde maand na afsluiting van het boekjaar de jaarrekening en
het jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering. (44)
Art. 46.
§ 1. De Vlaamse Regering
waarborgt tot en met 31 december 2010 een subsidiëring voor de loonkosten
van de personeelsleden en de werkingsmiddelen binnen de door de Vlaamse
Gemeenschap voorziene begrotingskredieten.
§ 2. De Vlaamse Regering
kan beslissen over de uitvoering van de subsidiëring bedoeld in § 1
een samenwerkingsakkoord te sluiten met de Vlaamse Gemeenschapscommissie. (45)
Onderafdeling 4. - Bijzondere
maatregelen voor technisch of beroepsgerichte opleidingen
Art. 47.
§ 1. De Vlaamse Regering
kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, aan scholen met
technisch of beroepsgerichte opleidingen, extra middelen toekennen die bestemd
zijn voor investeringen in didactische uitrusting. Onder investering in
didactische uitrusting wordt verstaan : de aankoop van didactische uitrusting
of de beveiliging van reeds aanwezige didactische
uitrusting.
De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van
structuuronderdelen die onder de investeringsoperatie
vallen.
§ 2. Per regelmatige
leerling op de door de Vlaamse Regering te bepalen teldatum worden extra
middelen toegekend.
Om voor extra middelen in aanmerking te
kunnen komen, moeten de betrokken scholen een investeringsplan opstellen. Het
investeringsplan moet voldoen aan de door de Vlaamse Regering vastgelegde,
minimale onderdelen.
§ 3. De beoordeling van
de ingediende investeringsplannen gebeurt door een commissie die paritair is
samengesteld uit drie afgevaardigden van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en
Vorming en twee afgevaardigden van de onderwijsinspectie, enerzijds, en
één afgevaardigde per onderwijsnet, voorgedragen door het
Gemeenschapsonderwijs en de betrokken representatieve verenigingen van
schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs, en één
afgevaardigde van
[de Vlaamse Dienst voorArbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding]
, anderzijds.
De commissie stelt haar huishoudelijk
reglement op en kan experten toelaten tot de vergadering.
De
commissie garandeert dat een aanvankelijk als "onvoldoende" bevonden plan,
bijgestuurd kan worden en éénmaal opnieuw mag worden ingediend
binnen een door haar vooropgestelde termijn, die evenwel nooit minder kan zijn
dan 10 werkdagen te rekenen vanaf de beslissing van de
commissie.
§ 4. De Vlaamse Regering
kan verdere regels vastleggen inzake de toekenning, de uitbetaling en de
controle op de aanwending van deze extra middelen.
(46)
[
Art. 47/1.
§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 20TT, startende in 2024, wordt er jaarlijks een extra werkingsbudget van
10.000.000 euro toegekend aan de scholen voor het voltijds gewoon secundair onderwijs, de scholen voor
buitengewoon secundair onderwijs, de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en de centra voor de vorming
van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, voor materiaalintensieve structuuronderdelen. Dit bedrag
wordt vanaf het begrotingsjaar 2025 geïndexeerd volgens artikel 243, § 3, derde lid, 2°.
Met materiaalintensieve structuuronderdelen wordt bedoeld:
1° groep 1:
a) alle niet-duale structuuronderdelen van de finaliteit arbeidsmarkt, behalve binnen het studiedomein taal en
cultuur en het studiedomein economie en organisatie;
b) alle niet-duale structuuronderdelen van de onderwijsvorm bso, behalve de studiegebieden toerisme, handel en
maatschappelijke veiligheid;
c) alle niet-duale structuuronderdelen van de opleidings-, kwalificatie- en integratiefase van opleidingsvorm 3 van
het buitengewoon secundair onderwijs;
2° groep 2:
a) alle niet-duale structuuronderdelen van de dubbele finaliteit, behalve binnen het studiedomein economie en
organisatie, het studiedomein maatschappij en welzijn met uitzondering van het niet-duale structuuronderdeel mode,
het studiedomein taal en cultuur, de niet-duale structuuronderdelen ballet, creatie en mode en fotografie binnen het
studiedomein kunst en creatie en het niet-duale structuuronderdeel toerisme binnen het studiedomein voeding en
horeca;
b) alle niet-duale structuuronderdelen binnen het studiegebied beeldende kunsten van de onderwijsvorm kso;
c) alle niet-duale structuuronderdelen van de onderwijsvorm tso, behalve de studiegebieden handel, personenzorg, toerisme en maatschappelijke veiligheid;
3° groep 3:
a) alle duale structuuronderdelen van de finaliteit arbeidsmarkt, behalve binnen het studiedomein taal en cultuur
en het studiedomein economie en organisatie;
b) alle duale structuuronderdelen van de dubbele finaliteit, behalve binnen het studiedomein economie en
organisatie, het studiedomein maatschappij en welzijn met uitzondering van het duale structuuronderdeel mode, het
studiedomein taal en cultuur, de duale structuuronderdelen ballet, creatie en mode en fotografie binnen het
studiedomein kunst en creatie en het duale structuuronderdeel toerisme binnen het studiedomein voeding en horeca;
c) alle duale structuuronderdelen binnen de onderwijsvormen bso en tso, behalve binnen het studiegebied handel,
het studiegebied personenzorg tso en het studiegebied toerisme;
d) alle opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs;
e) alle duale structuuronderdelen van de kwalificatie- en integratiefase van opleidingsvorm 3 van het
buitengewoon secundair onderwijs.
§ 2. Een basisbedrag per gewogen regelmatige leerling wordt bekomen door het extra werkingsbudget, vermeld
in paragraaf 1, te delen door het aantal gewogen regelmatige leerlingen op de teldatum voor de berekening van de
werkingsbudgetten voor het schooljaar 20TT-1 - 20TT, vermeld in artikel 169 tot en met 172 en artikel 357/26 van de
Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en in artikel 86, § 1, 2°, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende
het stelsel voor leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.
De regelmatige leerlingen, vermeld in het eerste lid, worden als volgt gewogen:
1° de regelmatige leerlingen die ingeschreven zijn in structuuronderdelen uit de groep 1, vermeld in paragraaf 1,
tweede lid, 1°, worden gewogen aan factor 1;
2° de regelmatige leerlingen die ingeschreven zijn in structuuronderdelen uit de groep 2, vermeld in paragraaf 1,
tweede lid, 2°, worden gewogen aan factor 0,75;
3° de regelmatige leerlingen die ingeschreven zijn in structuuronderdelen uit de groep 3, vermeld in paragraaf 1,
tweede lid, 3°, worden gewogen aan factor 0,50.
§ 3. Het extra werkingsbudget per school of centrum is het resultaat van de vermenigvuldiging van het
basisbedrag per gewogen regelmatige leerling, vermeld in paragraaf 2, met het aantal gewogen regelmatige leerlingen
in de school of het centrum op de reguliere teldatum voor de berekening van de werkingsbudgetten voor het schooljaar
20TT-1 - 20TT, vermeld in artikel 169 tot en met 172 en artikel 357/26 van de Codex Secundair Onderwijs van
17 december 2010, en in artikel 86, § 1, 2°, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel voor leren en werken
in de Vlaamse Gemeenschap.
De regelmatige leerlingen, vermeld in het eerste lid, worden als volgt gewogen:
1° de regelmatige leerlingen die ingeschreven zijn in structuuronderdelen uit de groep 1, vermeld in paragraaf 1,
tweede lid, 1°, worden gewogen aan factor 1;
2° de regelmatige leerlingen die ingeschreven zijn in structuuronderdelen uit de groep 2, vermeld in paragraaf 1,
tweede lid, 2°, worden gewogen aan factor 0,75;
3° de regelmatige leerlingen die ingeschreven zijn in structuuronderdelen uit de groep 3, vermeld in paragraaf 1,
tweede lid, 3°, worden gewogen aan factor 0,50.
§ 4. Het extra werkingsbudget wordt aan de school- en centrumbesturen uitbetaald uiterlijk op 30 juni van het jaar
20TT
]
Art. 48.
De Vlaamse Regering kan,
afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, voorzien in bijkomende
financiering voor scholen met technisch of beroepsgerichte opleidingen die
leiden tot de invulling van knelpuntberoepen, ten einde de kost voor leerlingen
in voormelde opleidingen te verminderen. Op basis van criteria die verband
houden met de kostprijzen van de opleidingen, bepaalt de Vlaamse Regering de
lijst van opleidingen die voor deze bijkomende financiering in aanmerking komen
en modaliteiten van deze bijkomende financiering.
(47)
[Onderafdeling 5. Extra financiering en subsidiëring in het kader van de maatregelen VV15 Digisprong en VV17
Van kwetsbaar naar weerbaar van het Vlaams relanceplan voor schooljaren 2021-2022 en 2022-
2023]
[
Art. 48/1.
§1. Ter uitvoering van de acties vervat in het speerpunt 1: een toekomstgerichte en veilige
ICT-infrastructuur, speerpunt 2: een sterk ondersteunend en doeltreffend ICT-schoolbeleid, speerpunt 3: ICTcompetente leerkrachten en lerarenopleiders en aangepaste digitale leermiddelen en speerpunt 4: een kennisen
adviescentrum Digisprong ten dienste van het onderwijsveld binnen de maatregel VV 15 van het relanceplan Vlaamse
Veerkracht, zoals opgenomen in de visienota Digisprong. Van achterstand naar voorsprong, goedgekeurd op de
ministerraad van de Vlaamse Regering van 11 december 2020 (VR 2020 1112 DOC.1425/2QUATER), kan de Vlaamse
Regering voor de schooljaren 2021-2022 en 2022-2023 binnen de perken van de beschikbare deelenveloppe van 375
miljoen euro bijkomende werkingsbudgetten of investeringsmiddelen toekennen aan de
[scholen voor gewoon secundair onderwijs, scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, centra voor
deeltijds beroeps secundair onderwijs, centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wat duaal leren en de leertijd betreft]
of, wat speerpunten 3 en 4 betreft, ter
ondersteuning van deze scholen en centra. De Vlaamse Regering stelt per actie de verdere modaliteiten vast.
§2. Ter uitvoering van de acties vervat in het speerpunt 1: van achterstand naar voorsprong, speerpunt 2:
versterking van leraren, lerarenopleiders en schoolleiders en speerpunt 3: bevorderen van het mentaal welzijn van
leerlingen, scholieren en studenten binnen de maatregel VV 17 van het relanceplan Vlaamse Veerkracht, zoals
opgenomen in de visienota Van kwetsbaar naar weerbaar, goedgekeurd op de ministerraad van de Vlaamse Regering
van 7 mei 2021 (VR 2021 0705 VV DOC.0055-1 en 2), kan de Vlaamse Regering voor de schooljaren 2021-2022
en 2022-2023 binnen de perken van de beschikbare deelenveloppe van 90 miljoen euro desgevallend aangevuld met
middelen uit de provisie versterking onderwijs en/of de AGODI-provisie bijkomende werkingsbudgetten of
investeringsmiddelen toekennen aan de
[scholen voor gewoon secundair onderwijs, scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, centra voor
deeltijds beroeps secundair onderwijs, centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wat duaal leren en de leertijd betreft]
. De Vlaamse Regering stelt per actie de verdere modaliteiten vast.”
]
[Onderafdeling 6. Extra werkingsbudget voor een offensief Nederlands voor leerlingen die het Nederlands
onvoldoende beheersen]
[
Art. 48.2.
Vanaf het begrotingsjaar 20TT, startende in 2024, wordt er jaarlijks een extra werkingsbudget toegekend
aan scholen voor gewoon secundair onderwijs en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs voor het schooljaar
20TT-1– 20TT, startende in 2023-2024, die op de eerste schooldag van februari van 20TT-4 of 20TT-3 of 20TT-2 meer dan
50 procent regelmatige leerlingen telden die beantwoorden aan het leerlingenkenmerk, vermeld in artikel 242, § 1,
eerste lid, 1°, c), van deze codex.
Voor de maatregel, vermeld in het eerste lid en in artikel 87quinquies van het decreet basisonderwijs van
25 februari 1997, wordt voor het basis- en secundair onderwijs samen vanaf 2024 jaarlijks een bedrag van 20
miljoen euro voorzien. Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2025 geïndexeerd volgens artikel 79, § 3, derde lid,
2°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.
Het bedrag, vermeld in het tweede lid, wordt over het basis- en secundair onderwijs verdeeld op basis van het
aandeel van het onderwijsniveau in het totale aantal regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari van het
jaar 20TT-2 die voldoen aan het leerlingenkenmerk 3, vermeld in artikel 78, § 1, 1°, c), van het decreet basisonderwijs
van 25 februari 1997 en in artikel 242, § 1, eerste lid, 1°, c), van deze codex, en voor zover zij ingeschreven zijn in de
scholen of centra die voldoen aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid of in artikel 87quinquies, eerste lid, van het
decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.
Het extra werkingsbudget per school of centrum voor het betrokken schooljaar is het resultaat van de
vermenigvuldiging van het aantal regelmatige leerlingen dat beantwoordt aan het leerlingenkenmerk, vermeld in
artikel 242, § 1, eerste lid, 1°, c), van deze codex, op de eerste schooldag van februari van jaar 20TT-2 in de school of
het centrum met het binnen de begroting voorziene werkingsbudget, vermeld in dit artikel, voor het secundair
onderwijs voor dat schooljaar gedeeld door het totale aantal regelmatige leerlingen gewoon secundair onderwijs in de
scholen of centra die voldoen aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, dat op de eerste schooldag van februari van
jaar 20TT-2 beantwoordt aan het leerlingenkenmerk, vermeld in artikel 242, § 1, eerste lid, 1°, c), van deze codex.
Het extra werkingsbudget wordt aangewend om leerlingen met een te beperkte kennis van het Nederlands extra
te ondersteunen.
Het extra werkingsbudget voor het betrokken schooljaar wordt aan de school- of centrumbesturen in minstens
twee schijven uitbetaald, waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50% van het extra
werkingsbudget van het betrokken schooljaar vertegenwoordigt en het saldo vóór 1 juli betaald wordt.
De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare begrotingskredieten het extra werkingsbudget, vermeld in dit
artikel, verhogen.
]
[Onderafdeling 7. Bijzondere maatregelen in het kader van de capaciteitsproblematiek]
[
Art. 48/3.
Vanaf het begrotingsjaar 20TT, startende in 2024, tot en met het begrotingsjaar 2027, wordt er jaarlijks
een extra werkingsbudget toegekend aan scholen voor gewoon secundair onderwijs en centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs voor het schooljaar 20TT-1 – 20TT, startende in 2023-2024, die op de eerste schooldag
van oktober van 20TT-1 voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° de school of het centrum heeft op de eerste schooldag van oktober van 20TT-1 ten minste dertig regelmatige
leerlingen meer dan op de eerste schooldag van februari van 20TT-1 in de eerste graad B-stroom, alle structuuronderdelen van het beroepssecundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs samen;
2° de hoofdvestigingsplaats van de school of het centrum is gelegen in een onderwijszone waar in de eerste graad
B-stroom, alle structuuronderdelen van het beroepssecundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs
samen het aantal regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van oktober van 20TT-1 hoger is dan op de eerste
schooldag van februari van 20TT-1.
Vanaf het begrotingsjaar 20TT, startende in 2024, tot en met het begrotingsjaar 2027, wordt er jaarlijks een extra
werkingsbudget toegekend aan scholen voor gewoon secundair onderwijs en centra voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs voor het schooljaar 20TT-1 – 20TT, startende in 2023-2024, die op de eerste schooldag van oktober van 20TT-1
voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
1° de school of het centrum heeft op de eerste schooldag van oktober van 20TT-1 ten minste 30 procent meer
regelmatige leerlingen dan op de eerste schooldag van februari van 20TT-1 in de eerste graad B-stroom;
2° de school of centrum had op de eerste schooldag van februari 20TT-1 nog geen aanbod eerste graad B-stroom,
en heeft wel een aanbod eerste graad B-stroom op de eerste schooldag van oktober 20TT-1.
Een school die aan een van de in het tweede lid bepaalde voorwaarden voldoet, komt slechts in aanmerking indien
de hoofdvestigingsplaats van de school of het centrum is gelegen in een onderwijszone waar in
[...]
het aantal regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van oktober van 20TT-1 hoger is dan op de eerste
schooldag van februari van 20TT-1.
Vanaf het begrotingsjaar 20TT, startende in 2024, tot en met het begrotingsjaar 2027, wordt er jaarlijks een extra
werkingsbudget toegekend aan scholen voor gewoon secundair onderwijs en centra voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs voor het schooljaar 20TT-1 – 20TT, startende in 2023-2024, die op de eerste schooldag van oktober van 20TT-1
voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° de school of het centrum heeft op de eerste schooldag van oktober van 20TT-1 ten minste 30 procent meer
regelmatige leerlingen dan op de eerste schooldag van februari van 20TT-1 in alle structuuronderdelen van het
beroepssecundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs samen;
2° de hoofdvestigingsplaats van de school of het centrum is gelegen in een onderwijszone waar in de eerste graad
B-stroom, alle structuuronderdelen van het beroepssecundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs
samen het aantal regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van oktober van 20TT-1 hoger is dan op de eerste
schooldag van februari van 20TT-1.
Voor de maatregelen, vermeld in het eerste tot en met het vierde lid, wordt vanaf 2024 jaarlijks in een bedrag van
10 miljoen euro voorzien. Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2025 geïndexeerd volgens artikel 243, § 3, derde
lid, 2°.
Het extra werkingsbudget per school of centrum voor het betrokken schooljaar is het resultaat van de
vermenigvuldiging van het aantal bijkomende regelmatige leerlingen in de school of het centrum in het eerste leerjaar
B, het tweede leerjaar B en alle structuuronderdelen van het beroepssecundair onderwijs en het deeltijds
beroepssecundair onderwijs samen op de eerste schooldag van oktober van 20TT-1 ten opzichte van het aantal
regelmatige leerlingen in de school of het centrum in het eerste leerjaar B, het tweede leerjaar B en alle
structuuronderdelen van het beroepssecundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs samen op de
eerste schooldag van februari van 20TT-1 met het binnen de begroting voorziene werkingsbudget, vermeld in dit
artikel, gedeeld door het totale aantal bijkomende regelmatige leerlingen in het eerste leerjaar B, het tweede leerjaar B
en alle structuuronderdelen van het beroepssecundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs samen op
de eerste schooldag van oktober van 20TT-1 in alle scholen en centra die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het
eerste tot en met het vierde lid, ten opzichte van het aantal regelmatige leerlingen in het eerste leerjaar B, het tweede
leerjaar B en alle structuuronderdelen van het beroepssecundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs
samen op de eerste schooldag van februari van 20TT-1 in alle scholen en centra die voldoen aan de voorwaarden,
vermeld in het eerste tot en met het vierde lid.
Het bedrag dat een school of centrum ontvangt per bijkomende regelmatige leerling kan niet meer bedragen dan
11.000 euro. Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2025 geïndexeerd volgens artikel 243, § 3, derde lid, 2°.
Scholen en centra die voor het schooljaar 20TT-1 – 20TT de eerste schooldag van oktober hanteren als teldatum als
vermeld in artikel 86, § 2, derde lid, van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse
Gemeenschap en in artikel 171 en 172, § 1, komen voor het betrokken schooljaar niet in aanmerking voor het extra
werkingsbudget, vermeld in dit artikel.
Het extra werkingsbudget voor het betrokken schooljaar wordt aan de school- of centrumbesturen vóór
1 februari van het betrokken schooljaar betaald.
De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare begrotingskredieten het bedrag, vermeld in het vijfde lid,
verhogen.
]
HOOFDSTUK 4. -
Scholengemeenschappen
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 49.
De bepalingen van dit
hoofdstuk zijn van toepassing op het gewoon en buitengewoon secundair
onderwijs, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 59, 62 en 64 die
niet van toepassing zijn op het buitengewoon secundair onderwijs.
Binnen de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder "school"
verstaan : een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs, met inbegrip
van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat eventueel aan
deze school is gehecht, een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs, of een school voor buitengewoon secundair onderwijs.
(48)
Afdeling 2. - Vorming van een
scholengemeenschap
Art. 50.
Een scholengemeenschap omvat
één of meer scholen die al dan niet behoren tot hetzelfde
schoolbestuur en/of hetzelfde onderwijsnet. (49)
Art. 51.
[
[Scholengemeenschappen komen vrijwillig tot stand bij beslissing of schriftelijke overeenkomst tot vorming van
die scholengemeenschap. Indien de scholengemeenschap bestaat uit een of meer scholen van hetzelfde schoolbestuur,
gebeurt de vorming ervan bij beslissing van dat schoolbestuur. Indien de scholengemeenschap bestaat uit scholen van
verschillende schoolbesturen, gebeurt de vorming ervan bij schriftelijke overeenkomst tussen die schoolbesturen. Als
onmiddellijk na de periode waarvoor de scholengemeenschap is gevormd, vermeld in het tweede lid, de samenstelling
van de scholengemeenschap niet wijzigt, wordt de scholengemeenschap van rechtswege verlengd voor een nieuwe
periode.]
[Tot en met 31 augustus 2026 kunnen geen nieuwe scholengemeenschappen worden gevormd. Op 1 september 2026 worden scholengemeenschappen gevormd voor een periode van zes schooljaren en daarna telkens op
1 september voor telkens een periode van zes schooljaren.]
Tijdens voormelde periode kan de beslissing of overeenkomst inzake de vorming van een scholengemeenschap worden gewijzigd, in die zin dat een school alsnog tot een scholengemeenschap kan toetreden of uit een scholengemeenschap kan stappen. Een uitstap uit de scholengemeenschap kan alleen in volgende gevallen:
1° indien de scholengemeenschap minder dan 900 regelmatige leerlingen telt op de gebruikelijke tellingsdatum;
2° indien de school wordt overgenomen door een schoolbestuur van een ander onderwijsnet, waarbij voor wat het gesubsidieerd vrij onderwijs betreft een onderscheid wordt gemaakt tussen elke erkende godsdienst en het niet-confessioneel onderwijs, op voorwaarde dat alle schoolbesturen die behoren tot de scholengemeenschap ermee instemmen dat de school uit de scholengemeenschap stapt;
3°
[indien een school wordt overgenomen door een ander schoolbestuur van hetzelfde onderwijsnet, op
voorwaarde dat alle schoolbesturen die behoren tot de scholengemeenschap, ermee instemmen dat de school uit de
scholengemeenschap stapt en op voorwaarde dat er een school deel uitmaakt van de scholengemeenschap wiens
schoolbestuur betrokken is bij een fusie van gemeenten in het lopende schooljaar.]
Elke beslissing of overeenkomst met betrekking tot de vorming of de wijziging van een scholengemeenschap wordt uiterlijk 31 maart van het schooljaar voorafgaand aan de inwerkingtreding getroffen, aan de betrokken personeelsleden meegedeeld en schriftelijk aan de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid gemeld. Ook een verlenging van rechtswege wordt uiterlijk op voormelde datum aan de betrokken personeelsleden meegedeeld en schriftelijk aan de bevoegde diensten gemeld.
Een scholengemeenschap neemt al dan niet een rechtspersoonlijkheid of een rechtsvorm aan.
]
Art. 52.
§ 1. Scholengemeenschappen
zijn samenwerkingsverbanden waarvan de werking geregeld wordt in hetzij de
beslissing van het enig betrokken schoolbestuur, hetzij de overeenkomst tussen
de verschillende betrokken schoolbesturen.
Indien het gaat om
samenwerkingsverbanden zonder beheersoverdracht, vallen de
scholengemeenschappen onder de verantwoordelijkheid en het hiërarchisch
toezicht van het betrokken schoolbestuur.
Indien het gaat om
samenwerkingsverbanden met beheersoverdracht, vallen de scholengemeenschappen
onder de toezichtsvormen bepaald in het bijzonder decreet van 14 juli 1998
betreffende het gemeenschapsonderwijs of de organieke regelgeving op de lokale
besturen, respectievelijk de toezichtsvormen georganiseerd door het betrokken
schoolbestuur.
§ 2. Beheersoverdracht is
enkel mogelijk ten aanzien van de bevoegdheden bedoeld in artikel 57, 4°,
6°, 7°, 8° en 9°. (51)
Art. 53.
Een scholengemeenschap is qua
inplanting van de hoofdvestigingsplaats van elk van de betrokken scholen
gelegen binnen maximaal vijf aangrenzende onderwijszones die zijn vastgelegd in
de bijlage I gevoegd bij de codificatie betreffende het secundair onderwijs.
(52)
Art. 54.
Een scholengemeenschap
organiseert een multisectoraal onderwijsaanbod, waaronder ten minste wordt
verstaan :
1° de eerste graad bestaande uit : een eerste
leerjaar A en B,
[een tweede leerjaar A en een tweede leerjaar B]
;
2°
[de tweede graad, die bestaat uit een eerste en tweede leerjaar van de finaliteit doorstroom, met drie
studierichtingen van het algemeen secundair onderwijs, een eerste en tweede leerjaar van de dubbele finaliteit met twee
studiedomeinen en een eerste en tweede leerjaar van de finaliteit arbeidsmarkt met twee studiedomeinen. De
studiedomeinen van de dubbele finaliteit en de finaliteit arbeidsmarkt mogen dezelfde zijn;]
3°
[de derde graad, die bestaat uit een eerste en tweede leerjaar van de finaliteit doorstroom, met drie
studierichtingen van het algemeen secundair onderwijs, een eerste en tweede leerjaar van de dubbele finaliteit met twee
studiedomeinen en een eerste en tweede leerjaar van de finaliteit arbeidsmarkt met twee studiedomeinen. De
studiedomeinen van de dubbele finaliteit en de finaliteit arbeidsmarkt mogen dezelfde zijn. Voor het schooljaar
2023-2024 bestaat het tweede leerjaar van de derde graad nog uit het algemeen secundair onderwijs, met drie opties,
het technisch en het beroepssecundair onderwijs met elk twee studiegebieden. De studiegebieden van het technisch en
beroepssecundair onderwijs mogen dezelfde zijn.]
[
Als een scholengemeenschap vanaf 1 september 2023 door de omschakeling van studiegebieden naar
studiedomeinen niet meer voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, wordt ze van rechtswege
beschouwd te voldoen aan die voorwaarden tot en met het schooljaar 2025-2026.
]
Na
gemotiveerde aanvraag van het betrokken schoolbestuur, kan de Vlaamse Regering
volgens de hierna vermelde criteria afwijking verlenen van de bepalingen van
het eerste lid :
1°
[het niet voldoen aan de voorwaarde van multisectoraliteit houdt in:
a) hetzij het niet of te weinig organiseren van studierichtingen in het eerste en tweede leerjaar van de tweede
respectievelijk de derde graad van het algemeen secundair onderwijs;
b) hetzij het te weinig organiseren van studiedomeinen of studiegebieden in het eerste en tweede leerjaar van de
tweede respectievelijk de derde graad van de dubbele finaliteit of het technisch secundair onderwijs;
c) hetzij het te weinig organiseren van studiedomeinen of studiegebieden in het eerste en tweede leerjaar van de
tweede respectievelijk de derde graad van de finaliteit arbeidsmarkt of het beroepssecundair onderwijs; en
]
2° de scholengemeenschap werkt op het vlak van
leerlingenoriëntering samen met één of meer andere
aangrenzende scholengemeenschappen die het in de eerstbedoelde
scholengemeenschap in het kader van de multisectoraliteit ontbrekend
onderwijsaanbod, wèl organiseren.
Na gemotiveerde
aanvraag van het betrokken schoolbestuur, kan de Vlaamse Regering volgens het
hierna vermeld criterium afwijking verlenen van de bepalingen van het eerste
lid.
De scholengemeenschap bestaat uitsluitend uit scholen van
het gesubsidieerd vrij onderwijs, met dien verstande dat elk van bedoelde
scholen beantwoordt aan de voorwaarde de enige school van het gesubsidieerd
vrij onderwijs te zijn in één der 44 onderwijszones vastgelegd in
[bijlage I, die bij deze codex is gevoegd]
,
die een bepaalde erkende godsdienst organiseert of levensbeschouwing aanhangt.
Bij de toepassing van de voorwaarde "enige school" worden de scholen die noch
het vak godsdienst noch het vak niet-confessionele zedenleer maar wel het vak
cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie organiseren, én enkel
eigen leerplannen van het schoolbestuur hanteren die door de Vlaamse Regering
zijn goedgekeurd, buiten beschouwing gelaten.
Na gemotiveerde
aanvraag van het betrokken schoolbestuur, kan de Vlaamse Regering volgens het
hierna vermeld criterium afwijking verlenen van de bepalingen van het eerste
lid:
De scholengemeenschap bestaat uitsluitend uit scholen van
het gesubsidieerd vrij onderwijs, met dien verstande dat elk van bedoelde
scholen beantwoordt aan de voorwaarden noch het vak godsdienst noch het vak
niet-confessionele zedenleer maar wel het vak cultuurbeschouwing of eigen
cultuur en religie te organiseren, én uitsluitend eigen leerplannen van
het schoolbestuur te hanteren die door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd.
(53)
Art. 55.
§ 1. Een scholengemeenschap
behoort tot één van de volgende contingenten :
1° gemeenschapsonderwijs : maximum 40
scholengemeenschappen, waarvan één in het tweetalig gebied
Brussel-Hoofdstad;
2° gesubsidieerd officieel onderwijs :
maximum 15 scholengemeenschappen, waarvan één in het tweetalig
gebied Brussel-Hoofdstad;
3° gesubsidieerd confessioneel
vrij onderwijs : maximum 80 scholengemeenschappen, waarvan één in
het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;
4° gesubsidieerd
niet-confessioneel vrij onderwijs : maximum 5 scholengemeenschappen, waarvan
één in het tweetalig gebied
Brussel-Hoofdstad.
§ 2. Een scholengemeenschap
bestaande uit scholen die behoren tot verschillende groepen bedoeld in §
1, wordt verrekend op het contingent van die groep waartoe de meeste scholen
van de scholengemeenschap behoren.
Is het aantal scholen uit
de verschillende groepen evenwel gelijk, dan wordt door het
Gemeenschapsonderwijs en/of de betrokken representatieve verenigingen van de
schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs, naargelang van het geval,
bepaald op welk contingent de scholengemeenschap wordt
verrekend.
§ 3. Het
Gemeenschapsonderwijs of de betrokken representatieve vereniging van de
schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs, naargelang van het geval,
beslist welke voorgestelde scholengemeenschappen niet kunnen worden gevormd
indien het vastgestelde contingent in de betrokken groep wordt overschreden.
(54)
Art. 56.
Een scholengemeenschap die op
1 oktober van twee opeenvolgende schooljaren niet langer voldoet aan de
criteria genoemd in dit hoofdstuk, wordt met ingang van het derde schooljaar
van rechtswege niet meer tegenstelbaar aan de overheid.
(55)
Afdeling 3. - Bevoegdheden van een
scholengemeenschap
Art. 57.
Een scholengemeenschap :
1° maakt afspraken over de ordening van een rationeel
onderwijsaanbod, eventueel gespreid over de verschillende scholen die de
scholengemeenschap vormen;
2°
[maakt afspraken over een objectieve leerlingenoriëntering en -begeleiding. Met het oog daarop en voor zover in de scholengemeenschap een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is opgenomen, heeft de scholengemeenschap een overlegplicht ten aanzien van elk regionaal overlegplatform, vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, waarvan het werkingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met dat van de scholengemeenschap;]
3° maakt
afspraken over het personeelsbeleid, meer bepaald over de criteria voor het
aanwerven, functioneren en evalueren van personeelsleden
[en over de aanvangsbegeleiding van personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor bepaalde duur;]
4° maakt afspraken/beslist over de verdeling van de extra
uren-leraar over haar scholen. De verdelingscriteria worden onderhandeld in het
lokaal comité. Bij ontstentenis van een akkoord binnen de
scholengemeenschap over de verdelingscriteria, worden de extra uren-leraar
recht evenredig verdeeld volgens het aandeel dat het pakket uren-leraar van
elke afzonderlijke school uitmaakt binnen de totaliteit van de pakketten
uren-leraar van de diverse scholen die tot de scholengemeenschap
behoren;
5° maakt afspraken/beslist over de verdeling over
haar scholen van de puntenenveloppe bedoeld in artikel 23 tot en met 31. Met
inachtname van de bepalingen van voormelde onderafdeling worden de
verdelingscriteria onderhandeld in het bevoegde lokaal
onderhandelingscomité van de scholengemeenschap. Bij ontstentenis van
een akkoord binnen de scholengemeenschap over de verdelingscriteria, worden de
punten verdeeld overeenkomstig de parameters volgens welke ze toegekend zijn;
6° brengt advies uit inzake investeringen in
schoolgebouwen en infrastructuur waarbij het schoolbestuur een beroep doet op
de investeringsmiddelen van, naargelang van het geval, het
Gemeenschapsonderwijs of het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs;
7° kan een samenwerkingsakkoord sluiten met een of meer
scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die buiten de desbetreffende
scholengemeenschap zijn gebleven; een school voor buitengewoon secundair
onderwijs kan samenwerkingsakkoorden sluiten met verschillende
scholengemeenschappen;
8° kan een samenwerkingsakkoord
sluiten met één of meer scholen voor secundair onderwijs die niet
tot een scholengemeenschap behoren en/of met één of meer scholen
voor basisonderwijs, met één of meer scholen van deeltijds
kunstonderwijs en/of één of meer centra voor
volwassenenonderwijs;
9° maakt afspraken/beslist over de
aanwending van de punten voor ICT-coördinatie;
10°
[...]
11° kan afspraken maken over de engagementsverklaring
vermeld in artikel 111. (56)
Art. 58.
Schoolbesturen kunnen aan de
scholengemeenschappen andere bevoegdheden toewijzen dan hier bepaald, tenzij
dit bij decretale of reglementaire bepalingen wordt verboden.
Voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs gebeurt deze
toewijzing op grond van artikel 4, § 2, van het bijzonder decreet.
Indien bij de scholengemeenschap verschillende schoolbesturen
zijn betrokken, dan zullen die de extra bevoegdheden bij schriftelijke
overeenkomst vastleggen. (57)
Afdeling 4. - Diverse voordelen voor
scholengemeenschappen
Art. 59.
Zoals bepaald in artikel 191
wordt de gewone rationalisatienorm per school met 15 % verminderd voor een
school die tot een scholengemeenschap behoort. (58)
Art. 60.
§ 1. Tot 1 november van het
betrokken schooljaar kunnen door het betrokken schoolbestuur tussen scholen die
behoren tot eenzelfde scholengemeenschap, uren-leraar worden overgedragen, mits
:
1° in overeenstemming met de afspraken die binnen de
scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° onderhandeling in het
lokaal comité.
§ 2. Tot 1 november van het
betrokken schooljaar kunnen door het betrokken schoolbestuur tussen scholen die
niet behoren tot eenzelfde scholengemeenschap, uren-leraar worden overgedragen,
mits :
1° in overeenstemming met de afspraken die binnen
de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° onderhandeling in
het lokaal comité. Indien er bijkomende terbeschikkingstellingen wegens
ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel
worden uitgesproken, kan de overdracht evenwel enkel na akkoord in het lokaal
comité;
3° melding aan de betrokken
scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort.
(59)
Art. 61.
§ 1. Tot 1 november van het
betrokken schooljaar kunnen door het betrokken schoolbestuur uren-leraar worden
herverdeeld tussen scholen die behoren tot eenzelfde scholengemeenschap, mits
:
1° in overeenstemming met de afspraken die binnen de
scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° onderhandeling in het
lokaal comité.
§ 2. Tot 1 november van het
betrokken schooljaar kunnen door het betrokken schoolbestuur uren-leraar worden
herverdeeld tussen scholen die niet behoren tot eenzelfde scholengemeenschap,
mits :
1° in overeenstemming met de afspraken die binnen
de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° onderhandeling in
het lokaal comité. Indien er bijkomende terbeschikkingstellingen wegens
ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel
worden uitgesproken, dan kan de herverdeling evenwel enkel na akkoord in het
lokaal comité;
3° melding aan de betrokken
scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort.
(60)
Art. 62.
De gewone
leerlingencoëfficiënten tot vaststelling van het aantal wekelijkse
uren-leraar voor scholen die behoren tot een scholengemeenschap en gelegen zijn
in het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad, worden verhoogd met
:
1° 0,10 : voor de eerste graad;
2°
0,20 : voor de tweede
[en de derde]
en het hoger
beroepsonderwijs. (61)
Art. 63.
[...]
(62)
[
Art. 63/1.
In een scholengemeenschap kunnen de betrokken schoolbesturen beslissen om één scholengemeenschapsinstelling op te richten.
Voor zover de samenstelling van de scholengemeenschap niet wijzigt kan deze scholengemeenschapsinstelling niet
opgeheven worden.
Een voorwaarde voor de oprichting van deze scholengemeenschapsinstelling of in het geval van het vijfde lid de
scholengemeenschapsinstellingen, is dat elk schoolbestuur uit de scholengemeenschap, voor wat betreft de betrokken
scholengemeenschap, mede oprichter is van een scholengemeenschapsinstelling conform het derde, vierde of vijfde lid.
Als de scholen van de scholengemeenschap tot hetzelfde schoolbestuur behoren dan is dit schoolbestuur
verantwoordelijk voor de scholengemeenschapsinstelling.
Als de scholen van de scholengemeenschap tot verschillende schoolbesturen behoren, wordt een rechtspersoon
opgericht die verantwoordelijk is voor de scholengemeenschapsinstelling, vermeld in het eerste lid. Deze nieuwe
rechtspersoon beperkt zich tot en heeft uitsluitend als doel om ten aanzien van de personeelsleden aangesteld of
geaffecteerd aan de scholengemeenschapsinstelling de bevoegdheden uit te oefenen die zijn vastgelegd in het decreet
Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs hetzij het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs.
In afwijking van het eerste en het vierde lid wordt er, als de scholen van de scholengemeenschap behoren tot
schoolbesturen van verschillende onderwijsnetten en er door de betrokken schoolbesturen gekozen wordt voor de
oprichting van scholengemeenschapsinstellingen, één scholengemeenschapsinstelling opgericht per onderwijsnet. De
scholengemeenschapsinstelling behoort tot het betrokken onderwijsnet. Als de scholen, van het betrokken onderwijsnet
in de scholengemeenschap tot hetzelfde schoolbestuur behoren dan is dit schoolbestuur verantwoordelijk voor de
scholengemeenschapsinstelling. Als de scholen van het betrokken onderwijsnet in de scholengemeenschap tot
verschillende schoolbesturen behoren, wordt voor die scholengemeenschap door alle betrokken schoolbesturen in de
scholengemeenschap van dat onderwijsnet, een rechtspersoon opgericht die verantwoordelijk is voor de betrokken
scholengemeenschapsinstelling. Deze nieuwe rechtspersoon beperkt zich tot en heeft uitsluitend als doel om ten
aanzien van de personeelsleden aangesteld of geaffecteerd aan de scholengemeenschapsinstelling de bevoegdheden uit
te oefenen die zijn vastgelegd in het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs hetzij het decreet
Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
In scholengemeenschappen die conform dit artikel een scholengemeenschapsinstelling hebben opgericht maken de
betrokken directies van de scholengemeenschap, binnen de geldende regelgeving, afspraken over de werking van deze
scholengemeenschapsinstelling of -instellingen.
]
Art. 64.
§ 1. Vastbenoemde directeurs
en adjunct-directeurs van scholen van een scholengemeenschap, die door een
herstructurering van scholen of van het onderwijsaanbod ter beschikking zijn
gesteld of worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking kunnen op
persoonlijke titel worden tewerkgesteld in een niet-organieke
personeelsformatie die aan de scholengemeenschap wordt toegevoegd, op
voorwaarde dat deze personeelsleden volgens de reglementering inzake
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en
wedertewerkstelling, binnen de scholengemeenschap geen reaffectatie als
directeur of adjunct-directeur of wedertewerkstelling als adjunct-directeur in
een organiek ambt, kunnen bekomen.
De aanstelling in de
niet-organieke personeelsformatie schort alle reaffectatie- en
wedertewerkstellingsverplichtingen buiten de scholengemeenschap op. De
aanstelling wordt beschouwd als reaffectatie of
wedertewerkstelling.
§ 2. De personeelsformatie
bedoeld in § 1 wordt samengesteld op basis van één
personeelslid per schijf van 1.500 regelmatige leerlingen (in het voltijds
gewoon secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs) op 1
februari van het voorafgaand schooljaar in de scholengemeenschap, met een
maximum van vier personeelsleden per scholengemeenschap.
§ 3. De § 1 en § 2
zijn ook van toepassing op directeurs en adjunct-directeurs die op 30 juni 1999
zijn wedertewerkgesteld in het ambt van directiesecretaris of onderdirecteur
van de scholengemeenschap, op voorwaarde dat zij op 1 september 1999
personeelslid worden van een schoolbestuur binnen de scholengemeenschap.
(63)
Art. 65.
§ 1. Aan de
scholengemeenschappen wordt 20.000 extra wekelijkse uren-leraar toegekend vanaf
het schooljaar 2004-2005. Deze extra uren-leraar worden aangewend om :
1° het aantal plage-uren, bedoeld in artikel 216 en 315 te
reduceren, en/of
2° de werkdruk te verminderen door
aanrekening van klassenraad, klassendirectie, splitsing van klassen,
lerarenondersteuning, stagebegeleiding en leerlingenbegeleiding op het pakket
uren-leraar.
§ 2. De verdeling van deze
extra uren-leraar, die uitsluitend voor de scholen van de scholengemeenschap
zijn bestemd, gebeurt trapsgewijs als volgt : het aantal uren-leraar dat elke
scholengemeenschap ontvangt is recht evenredig met het aandeel van de som van
de pakketten uren-leraar
[in het voorgaande schooljaar]
van de scholen die de scholengemeenschap vormen in de
totaliteit van de pakketten uren-leraar
[in het voorgaande schooljaar]
van alle scholen die tot een
scholengemeenschap zijn toegetreden. Onder uren-leraar worden de organieke
uren-leraar voor het voltijds secundair onderwijs en voor het deeltijds
beroepssecundair onderwijs verstaan.
De scholengemeenschap
verdeelt de extra uren-leraar op de wijze zoals bepaald in artikel 57,
4°.
§ 3. De
scholengemeenschappen en de scholen informeren de bevoegde
onderhandelingsorganen over de verdeling en aanwending van de extra wekelijkse
uren-leraar. (64)
Art. 66.
Indien in een
scholengemeenschap door een herstructurering van de school of van het
onderwijsaanbod bepaalde infrastructuur niet langer gebruikt wordt voor het
secundair onderwijs, dan kan het schoolbestuur deze gebouwen gebruiken voor het
eigen niet-secundair onderwijs ofwel overdragen naar of ter beschikking stellen
van een ander schoolbestuur van hetzelfde onderwijsnet die onderwijs van een
ander niveau organiseert, een centrum voor leerlingenbegeleiding, of een
[onderwijsinternaat]
.
Als hierbij de eigendom of het zakelijk recht dat
noodzakelijk was om in aanmerking te komen voor een subsidie van het Agentschap
voor Infrastructuur in het Onderwijs (Agion) overgaat naar het verkrijgende
schoolbestuur of deze een zakelijk recht verwerft op het gebouw met een duur
gelijk aan de resterende termijn van het zakelijk recht dat het vroeger
schoolbestuur bezit, treedt deze laatste in de rechten en verplichtingen ten
opzichte van Agion. In dit geval is artikel 19, § 2, van de wet van 29 mei
1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, niet van
toepassing.
Als de eigendom of het hiervoor vermelde zakelijk
recht niet wordt overgedragen of gevestigd en het gebouw verder voor
onderwijsdoeleinden wordt gebruikt, dan is artikel 19, § 2, van dezelfde
wet, evenmin van toepassing. Het oorspronkelijke schoolbestuur blijft wel
verantwoordelijk ten opzichte van Agion voor de naleving van de verplichtingen
die werden aangegaan bij de toekenning van de subsidie.
Indien
de infrastructuur waarvoor Agion subsidie heeft toegekend, afgebroken wordt,
dan is artikel 19, § 2, van dezelfde wet, evenmin van toepassing.
Wordt de infrastructuur echter onttrokken aan
één van de bestemmingen waarvoor een beroep kan worden gedaan op
de tegemoetkoming van Agion zoals bepaald in artikel 13, § 1, van dezelfde
wet, dan moet het schoolbestuur het gedeelte van de ontvangen subsidie, bedoeld
in artikel 19, § 2, van dezelfde wet, terugbetalen. Een terugbetaling
wordt evenwel niet opgelegd indien bij verkoop de opbrengst ten bedrage van de
terug te betalen subsidie binnen een periode van twee jaar en met behoud van
bestemming opnieuw wordt geïnvesteerd in subsidiabele infrastructuur voor
het onderwijs, voor een centrum voor leerlingenbegeleiding, of een
[onderwijsinternaat]
.
(65)
HOOFDSTUK 5. - Organen
Art. 67 en 68.
[...]
Afdeling 1. - Representatieve
vakorganisaties
Art. 69.
§ 1. De vakorganisaties
aangesloten bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
vertegenwoordigde syndicale organisatie, kunnen beschikken over personeelsleden
uit het onderwijs met verlof wegens bijzondere opdracht in het belang van het
onderwijs, ofwel een verlof wegens vakbondsopdracht overeenkomstig de geldende
reglementaire bepalingen.
In tegenstelling met de geldende
reglementaire bepalingen zijn de representatieve vakorganisaties er evenwel
niet toe gehouden, voor de in dit artikel bedoelde personeelsleden die genieten
van een verlof, aan de overheid een som terug te storten die gelijk is aan het
globaal bedrag van de salarissen, salaristoelagen, vergoedingen en toelagen die
door de overheid aan deze personeelsleden werden uitgekeerd.
Deze personeelsleden moeten door die vakorganisaties belast
worden met de begeleiding van onderwijsvernieuwingen voor wat betreft de
gevolgen ervan voor de personeelsleden en met de begeleiding en de
ondersteuning van de lokale comités.
§ 2. Het totaal aantal
toegevoegde personeelsleden mag voor de verschillende in § 1 bedoelde
vakorganisaties samen niet meer dan vijftien bedragen.
§ 3. De Vlaamse Regering
bepaalt de wijze van verdeling van de hier bedoelde personeelsleden over de
betrokken organisaties en legt de aanvraagprocedure vast.
(68)
Afdeling 2. - Overlegorganen inzake
fundamentele onderwijshervormingen
Art. 70.
De Vlaamse Regering informeert
de afgevaardigden van de schoolbesturen en de representatieve vakorganisaties
over elke geplande fundamentele
onderwijshervorming.
Vóór de Vlaamse Regering een
eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt op vraag van ten
minste één van de afgevaardigden van de schoolbesturen een apart
overleg georganiseerd over die fundamentele onderwijshervorming tussen de
Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn afgevaardigde en de
afgevaardigden van de schoolbesturen.
Vóór de
Vlaamse Regering een eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt
op vraag van ten minste één van de representatieve
vakorganisaties een apart overleg georganiseerd over die fundamentele
onderwijshervorming tussen de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of
zijn afgevaardigde en de representatieve vakorganisaties.
(69)
Afdeling 3. - Lokaal comité op het
niveau van de scholengemeenschap
Onderafdeling 1. -
Scholengemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 71.
Deze onderafdeling is van
toepassing op de scholengemeenschappen secundair onderwijs die uitsluitend
bestaan uit scholen die behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs
[, in voorkomend geval
aangevuld met een scholengemeenschapsinstelling, zoals vermeld in artikel 63/1]
.
(70)
Art. 72.
In elke scholengemeenschap
wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de
scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Het vorige lid is niet
van toepassing op de scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit scholen
die behoren tot hetzelfde schoolbestuur. In dat geval worden de bevoegdheden
van het OCSG zoals vastgelegd in deze afdeling uitgeoefend door het
afzonderlijk bijzonder comité opgericht krachtens artikel 4, § 1,
3° van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen
de overheid en de vakbonden van haar personeel. (71)
Art. 73.
§ 1. Elk OCSG is
samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds
de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden
beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in het Comité voor de
provinciale en plaatselijke overheidsdiensten B Afdeling 2 B Onderafdeling
"Vlaamse Gemeenschap".
§ 2. De afvaardiging van
de schoolbesturen bestaat uit minstens 1 lid van elk schoolbestuur zonder dat
zijn totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de
representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de
schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectievelijk schoolbestuur te
verbinden.
§ 3. De afvaardiging van
de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal 1 lid per
representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen
samengesteld.
§ 4. De effectieve leden
van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het
werkingsreglement.
De leden van de afvaardiging van de
schoolbesturen kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk
gemachtigde afgevaardigde. (72)
Art. 74.
De afgevaardigden van de
representatieve vakorganisaties genieten de rechten en plichten voorzien in de
wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en
de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.
(73)
Art. 75.
§ 1. De afgevaardigden
van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG
waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het
OCSG.
§ 2. Het secretariaat van
het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de
vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden
van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris
die geen deel uitmaakt van het OCSG. (74)
Art. 76.
§ 1. Het OCSG is bevoegd
om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap
bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de
arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de
onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap
zelf.
§ 2. De leden van het
OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden
waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien
ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen
over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de
scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in
de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;
2°
inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap
behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag
kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen
van de scholengemeenschap.
[4°
[inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de
scholen van de scholengemeenschap:
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve
beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen;
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur nog niet verwerft wegens een beoordeling
met werkpunten, met binnen die groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe
aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen;
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet verwerft wegens een negatieve
beoordeling
]
]
§ 3. De afgevaardigden
van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken
over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de
personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het
OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de
onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries
correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden
van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de
schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel
werkzaam in de scholengemeenschap. (75)
Art. 77.
De aangelegenheden
waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de
voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de
agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het
OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis
van zaken standpunten te kunnen innemen. (76)
Art. 78.
Noch de afwezigheid van
een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de
schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden
van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
(77)
Art. 79.
§ 1. De conclusies van
iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend
:
1° ofwel het eenparig akkoord van al de
afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging
van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer
representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van
een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het
respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de
afvaardigingen van de verschillende representatieve
vakorganisaties.
§ 2.Ingeval van eenparig
akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en
de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties
kunnen, noch op het niveau van een individuele schoolbesturen, noch op het
niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van
het protocol. (78)
Art. 80.
Maatregelen die na
onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in
artikel 79. (79)
Art. 81.
§ 1. Het OCSG neemt bij
eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de
termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een
minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen
bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een
punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet
gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de
termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand
komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde
documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard
worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen
laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen
technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10°
de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel
76;
11° de concretisering van de rechten en plichten
bedoeld in artikel 74;
12° de nominatieve lijst van de
effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve
vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de
vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een
termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een
werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid
opgesteld door onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het
comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van
toepassing. (80)
Art. 82.
De werkingskosten van het
OCSG komen ten laste van de schoolbesturen. (81)
Onderafdeling 2. -
Netoverschrijdende scholengemeenschappen
Art. 83.
Deze onderafdeling is van
toepassing op de netoverschrijdende scholengemeenschappen die uitsluitend
bestaan uit scholen die secundair onderwijs inrichten
[, eventueel aangevuld met
een scholengemeenschapsinstelling, zoals vermeld in artikel 63/1]
.
(82)
Art. 84.
In elke scholengemeenschap
wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de
scholengemeenschap, verder OCSG genoemd. (83)
Art. 85.
§ 1. Elk OCSG is
samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds
de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden
beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in Sectorcomité X B
Onderwijs (Vlaamse Gemeenschap), het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten B Afdeling 2 B Onderafdeling "Vlaamse
Gemeenschap" en/of het Overkoepelend Onderhandelingscomité Gesubsidieerd
Vrij Onderwijs.
§ 2. De afvaardiging van
de schoolbesturen bestaat uit minstens 1 lid van elk schoolbestuur zonder dat
zijn totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de
representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de
schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectievelijk schoolbestuur te
verbinden.
§ 3. De afvaardiging van
de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal 1 lid per
representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen
samengesteld.
In afwijking van het vorig lid mag voor de
schoolbesturen van de scholengemeenschap die behoren tot het gesubsidieerd vrij
onderwijs waar maar één representatieve vakorganisatie
vertegenwoordigd is in het lokaal comité of de lokale comités,
deze representatieve vakorganisatie maximaal drie vertegenwoordigers
afvaardigen naar het OCSG. Zijn er twee representatieve vakorganisaties
vertegenwoordigd in het lokaal comité of de lokale comités, dan
mag de representatieve vakorganisatie met het grootst aantal vertegenwoordigers
in het lokaal comité of de lokale comités maximaal twee
vertegenwoordigers afvaardigden naar het OCSG. De andere representatieve
vakorganisatie mag dan maximaal één vertegenwoordiger
afvaardigen.
§ 4. De effectieve leden
van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het
werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de schoolbesturen kunnen
zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
(84)
Art. 86.
De afgevaardigden van de
representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd officieel onderwijs of
gemeenschapsonderwijs genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19
december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de
vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten. De afgevaardigden
van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd vrij onderwijs
genieten de rechten en de plichten voorzien in het decreet van 5 april 1995 tot
oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd
onderwijs. (85)
Art. 87.
§ 1. De afgevaardigden
van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG
waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het
OCSG.
§ 2. Het secretariaat van
het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de
vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden
van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris
die geen deel uitmaakt van het OCSG. (86)
Art. 88.
§ 1. Het OCSG is bevoegd
om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap
bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de
arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de
onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap
zelf.
§ 2. De leden van het
OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden
waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien
ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen
over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de
scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in
de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;
2°
inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap
behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag
kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen
van de scholengemeenschap.
[
4°
[inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de
scholen van de scholengemeenschap:
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve
beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen;
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur nog niet verwerft wegens een beoordeling
met werkpunten, met binnen die groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe
aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen;
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet verwerft wegens een negatieve
beoordeling.
]
]
§ 3. De afgevaardigden
van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken
over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de
personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het
OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de
onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries
correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden
van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de
schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel
werkzaam in de scholengemeenschap. (87)
Art. 89.
De aangelegenheden
waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de
voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de
agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het
OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis
van zaken standpunten te kunnen innemen. (88)
Art. 90.
Noch de afwezigheid van
een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de
schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden
van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
(89)
Art. 91.
§ 1. De conclusies van
iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend
:
1° ofwel het eenparig akkoord van al de
afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging
van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer
representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van
een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het
respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de
afvaardigingen van de verschillende representatieve
vakorganisaties.
§ 2.Ingeval van eenparig
akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en
de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties
kunnen, noch op het niveau van een individuele schoolbesturen, noch op het
niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van
het protocol. (90)
Art. 92.
Maatregelen die na
onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in
artikel 91. (91)
Art. 93.
§ 1. Het OCSG neemt bij
eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de
termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een
minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen
bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een
punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet
gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de
termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand
komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde
documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard
worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen
laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen
technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10°
de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel
88;
11° de concretisering van de rechten en plichten
bedoeld in artikel 86;
12° de nominatieve lijst van de
effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve
vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de
vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een
termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een
werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid
opgesteld door Sectorcomité X, onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van
afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke
overheidsdiensten en het Overkoepelend Onderhandelingscomité van
toepassing. (92)
Art. 94.
De werkingskosten van het
OCSG komen ten laste van de schoolbesturen. (93)
Onderafdeling 3. - Inzagerecht
lokaal comité
Art. 95.
Het lokaal comité
heeft inzagerecht in de administratieve dossiers van de scholengemeenschap met
betrekking tot :
1° de aanstellingen voor doorlopende
duur;
2° de vaste benoemingen;
3° de
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en
wedertewerkstelling. (94)
HOOFDSTUK 6. - Levensbeschouwelijk
onderricht
Art. 96.
[
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn alleen van toepassing op structuuronderdelen met levensbeschouwelijk onderricht in de basisvorming.
]
Art. 97.
In het officieel voltijds
secundair onderwijs omvat het onderwijsaanbod wekelijks ten minste twee lesuren
onderwijs in de erkende godsdiensten en in de op die godsdiensten berustende
zedenleer en ten minste twee lesuren onderwijs in de niet-confessionele
zedenleer. (96)
Art. 98.
§ 1. Bij elke inschrijving van
de leerling in het officieel voltijds secundair onderwijs bepalen de betrokken
personen, bij ondertekende verklaring, of de leerling een cursus in
één der erkende godsdiensten of een cursus niet-confessionele
zedenleer volgt.
[Die keuze kunnen ze uiterlijk op 30 juni van het lopende schooljaar wijzigen voor het volgende schooljaar.]
Betrokken personen die op basis van hun religieuze of
morele overtuiging bezwaren hebben tegen het volgen van één van
de aangeboden cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer bekomen op
aanvraag een vrijstelling.
De Vlaamse Regering legt het model
van de ondertekende verklaring en de procedure tot het bekomen van de
vrijstelling vast en bepaalt op welke wijze de lesuren waarvoor men is
vrijgesteld moeten ingevuld worden. De lesuren waarvoor men is vrijgesteld
mogen niet worden ingevuld met activiteiten die betrekking hebben op andere
onderdelen van het leerprogramma.
§ 2. Is de leerling 12 jaar of
ouder, dan gebeurt de keuze voor het onderricht in één der
erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer, evenals de eventuele
aanvraag tot vrijstelling in samenspraak met de leerling.
(97)
Art. 99.
Een openbaar bestuur kan de
onderwijsbevoegdheid van een gesubsidieerde officiële school slechts
overdragen aan een schoolbestuur uit het vrij onderwijs, indien het in de
nodige garanties voorziet opdat de keuze wordt aangeboden tussen onderricht in
één der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.
De regelen, bepaald in het eerste lid, betreffen de overdracht
van onderwijsbevoegdheid die ingang vinden vanaf 1 september 2002.
(98)
[Hoofdstuk 6/1. Bijzondere bepalingen over het officieel onderwijs]
[
Art. 99/1.
Een openbaar bestuur kan de onderwijsbevoegdheid van een officiële school alleen overdragen aan een
vrij schoolbestuur, als in eerste instantie de overdracht naar een andere aanbieder van het officieel onderwijs wordt
onderzocht.
Het onderzoek, vermeld in het eerste lid, omvat minstens:
1° een verslag van gevoerde gesprekken met een andere aanbieder van het officieel onderwijs met het oog op de
overdracht, of, in ondergeschikte orde en als er geen gesprekken met een dergelijke andere aanbieder konden worden
gevoerd, een verslag van de pogingen om een dergelijke andere aanbieder te vinden;
2° de gemotiveerde conclusie over de mogelijkheid tot overdracht.
]
HOOFDSTUK 7. - Sancties
Art. 100.
[Als een school, een vestigingsplaats of een structuuronderdeel in strijd met de programmatieregels wordt opgericht, wordt de financiering of subsidiëring van die school, die vestigingsplaats of dat structuuronderdeel ingetrokken.]
De Vlaamse Regering
bepaalt de regels voor de toepassing van de hiervoor voorziene sancties.
(99)
Art. 101.
§ 1.
[Met behoud van de erkenning wordt de financiering of subsidiëring van een school die niet meer voldoet aan alle financierings- of subsidiëringsvoorwaarden of een structuuronderdeel ervan dat niet meer voldoet aan al die voorwaarden, door de Vlaamse Regering geheel of gedeeltelijk ingehouden.]
De inhouding kan
alleen op voorstel van de onderwijsinspectie als het gaat om de voorwaarden,
vermeld in artikel 15, § 1, 2°, 4° en 5°.
De
Vlaamse Regering bepaalt de aanvullende bepalingen met betrekking tot die
inhouding en regelt de beroepsprocedure.
§ 2.
[Met inachtneming van artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, kan de Vlaamse Regering de erkenning van een school of een vestigingsplaats of structuuronderdeel ervan opheffen. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de Vlaamse Regering de opheffing van de erkenning ook beperken tot opheffing van de bevoegdheid om bepaalde eindstudiebewijzen, die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, uit te reiken.]
(100)
Art. 102.
[ Elke ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring wordt teruggevorderd van het schoolbestuur. Een ten onrechte uitbetaald salarisgedeelte wordt evenwel teruggevorderd van het betrokken personeelslid indien het schoolbestuur niet verantwoordelijk is voor de onterechte uitbetaling. De terugvordering van ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring aan of voor rekening van het schoolbestuur kan ook gebeuren door inhouding op het nog uit te betalen werkingsbudget.]
(101)
Art. 103.
Onverminderd de strafvervolging
waartoe zij aanleiding zou geven, kan elke valse of onnauwkeurige verklaring,
afgelegd met de bedoeling om de berekening van het bedrag van een
salaristoelage of werkingsbudget te beïnvloeden, voor de betrokken school
medebrengen dat de subsidiëring bij gemotiveerd besluit van de Vlaamse
Regering wordt ingehouden gedurende een periode van niet meer dan zes maanden
voor elke overtreding. De teruggave van de ten onrechte als subsidiëring
gestorte bedragen wordt geëist tenzij de fout te wijten is aan de
betalende overheid. (102)
Art. 104.
[...]
Art. 105.
Indien een personeelslid van het
gemeenschaps- of van het gesubsidieerd onderwijs in strijd met het
personeelsstatuut of buiten de normen is benoemd, kan de Vlaamse Regering
binnen een periode van één jaar, te rekenen vanaf de datum van
ontvangst door de administratieve diensten van de Vlaamse Regering van de
beslissing houdende deze benoeming, het salaris of de salaristoelage
terugvorderen met betrekking tot de periode.
In het
Gemeenschapsonderwijs zijn de aldus wederrechtelijke benoemde personeelsleden
van ambtswege ontslagnemend. In het gesubsidieerd onderwijs is deze benoeming
niet tegenstelbaar aan de betalende overheid. Daarenboven wordt in het
officieel gesubsidieerd onderwijs het onregelmatig vast benoemd personeelslid
in zijnen hoofde geacht aangesteld te zijn in een ambt dat opgeheven werd vanaf
het ogenblik dat het schoolbestuur door de bevoegde overheid in kennis wordt
gesteld dat de benoeming niet voldoet aan de
voorwaarden.
Indien de benoeming wordt bekomen door
bedrieglijke handelingen of door valse of welbewust onvolledige verklaringen,
bedraagt de in het eerste lid vermelde termijn 30 jaar.
(104)
Art. 106.
Het niet-naleven van de
verplichting bedoeld in artikel 123
[en 7]
kan, voor elementen waar de directie niet
afhankelijk is van derden, aanleiding geven tot sancties.
De
bedoelde sanctie kan een gedeeltelijke terugvordering van het werkingsbudget
zijn. Bij een eerste overtreding kan die terugvordering maximum 5 % bedragen
van de werkingsbudget van het voorgaand schooljaar. Bij een tweede of volgende
overtreding kan de terugvordering maximum 10 % bedragen van het werkingsbudget
van het voorgaand schooljaar.
De Vlaamse Regering bepaalt de
regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de
sancties. Het bedoelde besluit waarborgt het recht op verdediging.
(105)
Art. 107.
Het miskennen van het recht op
tijdelijk of permanent onderwijs aan huis bedoeld in artikel 117 en 118, is een
overtreding die, na aanmaning, aanleiding kan geven tot sancties door de
Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor
de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties. Ze
waarborgt de rechten van verdediging. (106)
Art. 108.
§ 1. De overtreding van de
regeling inzake verlofregeling en aanwending van de schooltijd, bedoeld in
artikel 12, kan aanleiding geven tot sancties.
De bedoelde sanctie kan voor het
Gemeenschapsonderwijs en voor het gesubsidieerd onderwijs een gedeeltelijke
terugvordering van het werkingsbudget zijn.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt
de regels voor de toepassing van de sancties.
(107)
Art. 109.
Het niet-naleven van de bepalingen
inzake vrijstelling van de keuze inzake levensbeschouwelijk onderricht, bedoeld
in artikel 98, kan na aanmaning aanleiding geven tot
sancties.
De sanctie voor het in overtreding zijnde
schoolbestuur kan een gedeeltelijke terugbetaling zijn van het werkingsbudget
van de betrokken school. De terugvordering of inhouding kan echter niet meer
bedragen dan 10 procent van het werkingsbudget en kan er niet toe leiden dat
het aandeel in het werkingsbudget dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden
in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen
zijn.
De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels voor de
vaststelling van de overtreding en voor de toepassing van de sanctie en
waarborgt de rechten van verdediging. (108)
[
Art. 109/1.
Het niet naleven van de bepalingen over afzondering en fixatie, vermeld in artikel 123/24/1 tot en met
123/24/5, kan aanleiding geven tot sancties.
De sanctie, vermeld in het eerste lid, is een gedeeltelijke terugvordering van het werkingsbudget. Bij een eerste
overtreding kan die terugvordering maximaal 5% bedragen van het werkingsbudget van het voorgaande schooljaar. Bij
een tweede of volgende overtreding kan de terugvordering maximaal 10% bedragen van het werkingsbudget van het
voorgaande schooljaar.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de
sancties, vermeld in het eerste en het tweede lid. Het besluit waarborgt het recht op verdediging.
]
TITEL 2. - BEPALINGEN BETREFFENDE
LEERLINGEN
HOOFDSTUK 1. - Vrije keuze
Art. 110.
§ 1. Het recht van de ouders om
de aard van de opvoeding voor hun kinderen te kiezen, sluit de mogelijkheid in,
over een school naar hun keuze op een redelijke afstand te
beschikken.
§ 2. Onverminderd het recht van
de Vlaamse Gemeenschap om scholen op te richten, is deze verplicht, ten einde
de vrije keuze van de ouders te eerbiedigen :
1° op
verzoek van ouders die op redelijke afstand geen officiële school vinden
die begeleid wordt door een officieel centrum voor leerlingenbegeleidng en
waarvan de oudervereniging aangesloten is bij het ondersteuningscentrum van
ouderverenigingen van het officieel onderwijs, hetzij in de kosten van het
vervoer naar dergelijke officiële school of afdeling tussen te komen;
hetzij dergelijke officiële school in de financierings- of
subsidieregeling op te nemen;
2° op verzoek van ouders die
op een redelijke afstand geen vrije school vinden, een bestaande vrije school
in de subsidieregeling op te nemen, hetzij het vervoer te verzekeren naar een
dergelijke school of afdeling door middel van een dienst voor
leerlingenvervoer. (109)
[HOOFDSTUK 1/1. - Recht op inschrijving]
[
Art. 110/0.
[
De bepalingen in hoofdstuk 1/1 en 1/2 zijn van toepassing voor de inschrijvingen in het gewoon
secundair onderwijs voor het schooljaar 2022-2023.
De bepalingen in hoofdstuk 1/1 en 1/2 zijn van toepassing voor de inschrijvingen in het buitengewoon secundair
onderwijs voor het schooljaar 2022-2023, 2023-2024 en 2024-2025.
]
]
[Afdeling 1. - Beginselen]
[
Art. 110/1.
[
§ 1. Elke leerling heeft recht op inschrijving in de school of vestigingsplaats, gekozen door zijn ouders. Is de leerling twaalf jaar of ouder, dan gebeurt de schoolkeuze in samenspraak met de leerling. Bij de keuze van de vestigingsplaats wordt rekening gehouden met het aanwezige onderwijsaanbod.
De inschrijving wordt genomen na ondertekening voor akkoord van de ouders van het pedagogisch project en school- of centrumreglement.
§ 2. Inschrijvingen voor een bepaald schooljaar kunnen ten vroegste starten :
1° op de eerste schooldag van maart van het voorafgaande schooljaar in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs;
2° op de eerste schooldag na de paasvakantie van het voorafgaande schooljaar in het secundair onderwijs dat niet onder toepassing valt van 1° en in de leertijd.
Een schoolbestuur maakt de start van de inschrijvingen bekend aan alle belanghebbenden. Een schoolbestuur dat deel uitmaakt van een LOP, maakt de start van de inschrijvingen alleszins via het LOP bekend.
§ 3. Behoudens de bij decreet of besluit bepaalde gevallen van uitschrijving, geldt een inschrijving van een leerling in een school voor de duur van de hele schoolloopbaan in die school. Het behoud van de inschrijving geldt over de vestigingsplaatsen en de structuuronderdelen heen,
[tenzij in geval van overschrijding van de capaciteit of volzetverklaring als vermeld in artikel 110/9]
.
Indien de voortgang van het leerproces, met inachtname van de studiebewijzen waarover de leerling beschikt en met inachtname van de regelgeving betreffende de toelatings- of instapvoorwaarden in het secundair onderwijs, het behoud of de verandering van vestigingsplaats of structuuronderdeel noodzakelijk maakt, dan kan die niet worden gestuit. Indien zich daarbij verschillende keuzemogelijkheden qua structuuronderdeel voordoen, dan kan de leerling niet tot een welbepaald structuuronderdeel worden gedwongen.
[
Het verworven recht als ingeschreven leerling blijft behouden indien van de school een deel wordt afgesplitst en ondergebracht in een nieuwe school van hetzelfde schoolbestuur.
]
§ 4. Een schoolbestuur met scholen waarvan één of meerdere vestigingsplaatsen gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan
[, afzonderlijk in het gewoon en in het buitengewoon secundair onderwijs,]
ervoor opteren om bij de overgang van een leerling van de ene secundaire school naar de andere secundaire school de inschrijvingen te laten doorlopen. Een schoolbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn schoolreglement.
]
[§ 5. Een school- of centrumbestuur met scholen of centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waarvan één of meerdere vestigingsplaatsen gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan ervoor opteren om voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 1/1 en 1/2 van deze codex, de desbetreffende vestigingsplaatsen als één school of centrum te beschouwen. Een school- of centrumbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn school- of centrumreglement.]
[
§ 6. Elke inschrijving vóór 1 september voor het daaropvolgende schooljaar voor een bepaalde administratieve
groep in een bepaalde school voor buitengewoon secundair onderwijs maakt de daaraan voorafgaande inschrijving
voor diezelfde administratieve groep in hetzelfde schooljaar in een andere school voor buitengewoon onderwijs van
rechtswege ongedaan.
Elke inschrijving in de loop van het betrokken schooljaar voor een bepaalde administratieve groep in een school
voor buitengewoon onderwijs, maakt de daaraan voorafgaande inschrijving voor dezelfde of een andere administratieve groep voor datzelfde schooljaar in een andere school voor buitengewoon onderwijs ongedaan vanaf de start van
de effectieve lesbijwoning, behalve in geval van gewettigde afwezigheid.
]
]
[Afdeling 2. Voorrangsregelingen]
[
Art. 110/2.
[
§ 1.
[Elke inschrijvingsperiode begint met opeenvolgende voorrangsperiodes, waarbij : in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs eerst voorrang wordt verleend aan de leerlingen, vermeld in artikel 110/3, dan aan de leerlingen vermeld in artikel 110/4, dan in voorkomend geval aan de leerlingen vermeld in artikel 110/5, dan aan de leerlingen vermeld in artikel 110/6 en tot slot aan de leerlingen vermeld in artikel 110/7.]
Op voorwaarde dat geen enkele leerling, gevat door de betrokken voorrangsperiodes, geweigerd wordt omwille van de overschrijding van de bepaalde
[capaciteit of volzetverklaring, vermeld in artikel 110/9]
kunnen twee of meerdere voorrangsperiodes voor de inschrijvingen voor een bepaald schooljaar samen genomen worden.
Op voorwaarde dat geen enkele leerling geweigerd wordt omwille van de overschrijding van de bepaalde
[capaciteit of volzetverklaring, vermeld in artikel 110/9]
kunnen twee of meerdere voorrangsperiodes voor de inschrijvingen voor een bepaald schooljaar samen of apart starten vanaf de eerste schooldag na de kerstvakantie van het voorafgaande schooljaar. Indien de betrokken scholen gelegen zijn in het werkingsgebied van een LOP, moet de voorrangsperiode voor de leerlingen, vermeld in artikel 110/7, starten, overeenkomstig artikel 110/1, § 2.
[Indien de betrokken scholen gelegen zijn buiten het werkingsgebied van een LOP, kunnen de inschrijvingen van de leerlingen die niet gevat worden door een voorrangsperiode, al dan niet samen met de inschrijvingen van de leerlingen gevat door een voorrangsperiode, ook starten vanaf de eerste schooldag na de kerstvakantie van het voorafgaande schooljaar op voorwaarde dat geen enkele leerling wordt geweigerd omwille van de overschrijding van de bepaalde
[capaciteit of volzetverklaring, vermeld in artikel 110/9]
]
[In afwijking van het derde lid, kunnen voor scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, enkel de voorrangsperiodes, vermeld in artikel 110/3 en artikel 110/4 samen genomen worden.
]
Met uitzondering van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/4, duurt elke voorrangsperiode minimaal twee weken. Binnen elke voorrangsperiode gebeuren de inschrijvingen chronologisch.
In afwijking van het eerste lid, punt 1°, zijn scholen voor type 5 niet verplicht de voorrangsperiodes te hanteren.
§ 2. Voor scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP, maakt het LOP afspraken over de voorrangsperiodes en worden deze minstens door het LOP bekendgemaakt aan alle belanghebbenden uit het werkingsgebied.
Voor scholen buiten een werkingsgebied van een LOP worden de voorrangsperiodes bepaald in overleg met de schoolbesturen van alle scholen binnen dezelfde gemeente. De schoolbesturen maken de voorrangsperiodes bekend aan alle belanghebbenden.
]
]
[
Art. 110/3.
[
Elke leerling die tot dezelfde
[leefentiteit]
behoort als een reeds ingeschreven leerling, heeft bij voorrang op alle leerlingen, in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs, een recht op inschrijving in de betrokken school of de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen, als vermeld in artikel 110/1, § 4.]
]
[
Art. 110/4.
[
Een schoolbestuur verleent, met behoud van de toepassing van artikel 110/3, voor zijn scholen in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs voorrang aan kinderen van personeelsleden van de school of van de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen, als vermeld in artikel 110/1, § 4, op voorwaarde dat er op het ogenblik van de inschrijving sprake is van een lopende tewerkstelling voor meer dan 104 dagen.
Met personeelsleden als vermeld in het eerste lid wordt bedoeld :
1° personeelsleden als vermeld in
artikel 2
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en in
artikel 4
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leer- lingenbegeleiding, voor zover ze geaffecteerd zijn aan of aangesteld zijn in een school;
2° personeelsleden die via een arbeidsovereenkomst werden aangeworven door een schoolbestuur en tewerkgesteld worden in de school.
]
]
[
Art. 110/5.
[
§ 1. Een schoolbestuur verleent, in voorkomend geval met behoud van de toepassing van artikel 110/3 en 110/4, voor zijn scholen, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorrang aan leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.
§ 2. Om van de voorrangsregeling, vermeld in paragraaf 1, gebruik te kunnen maken, toont de ouder op één van volgende wijzen aan dat hij het Nederlands in voldoende mate machtig is :
1° door het voorleggen van minstens het Nederlandstalig diploma van secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;
2° door het voorleggen van het Nederlandstalig studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;
3° door het voorleggen van het bewijs dat hij het Nederlands beheerst op minstens niveau
[B2]
van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. Dit gebeurt op basis van één van volgende stukken :
a) een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs of een daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs, dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;
b) een attest van niveaubepaling uitgevoerd door een Huis van het Nederlands dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;
[c) door het voorleggen van het bewijs van minstens voldoende kennis van het Nederlands na het afleggen van een taalexamen bij het selectiebureau van de federale overheid;]
[...]
4° door het voorleggen van het bewijs dat hij negen jaar als regelmatige leerling onderwijs heeft gevolgd in het Nederlandstalige lager en secundair onderwijs. Dit gebeurt op basis van attesten daartoe uitgereikt door de betrokken schoolbesturen;
[ 5°
[..]
]
§ 3. Een schoolbestuur bepaalt voor zijn scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, een aantal leerlingen dat wordt vooropgesteld voor de inschrijving bij voorrang van leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, moet gericht zijn op het verwerven of het behoud van 55 % leerlingen in de school met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is. Binnen het LOP van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan afgesproken worden om een hoger percentage dan 55 te hanteren.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, kan door een schoolbestuur bepaald worden tot op de niveaus vermeld in
[artikel 110/9]
.
Het LOP maakt het overeengekomen percentage en de bepaalde aantallen bekend aan alle belanghebbenden.
[
Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met de thuistaal Nederlands mag beschouwd worden als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is als vermeld in paragraaf 1. Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, wordt beschouwd als een leerling met minstens één ouder als vermeld in paragraaf 1.
]
§ 4. Leerlingen die naast de voorwaarde, als vermeld in paragraaf 2, ook beantwoorden aan één of meerdere van de indicatoren, als vermeld in artikel 110/7, § 3, tellen niet mee voor het bereiken van het in paragraaf 3 vermelde aantal. Deze leerlingen worden ingeschreven tot het contingent voor de leerlingen die beantwoorden aan één of meerdere van de indicatoren, vermeld in artikel 110/7, § 3, bereikt is.
]
]
[
Art. 110/6.
[
Een schoolbestuur met scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP en waarvan één of meerdere vestigingsplaatsen gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan, met behoud van de toepassing van artikel 110/3, 110/4, en in voorkomend geval artikel 110/5, voorrang verlenen aan leerlingen bij de overgang van het basisonderwijs naar het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs of naar het buitengewoon secundair onderwijs.
De voorrang, vermeld in het eerste lid, moet bij een dubbele meerderheid door het LOP zijn goedgekeurd na positief advies bij meerderheid van het LOP basisonderwijs of, indien er geen LOP basisonderwijs is, na positief advies bij meerderheid van de schoolbesturen van de lagere scholen en basisscholen gelegen in het werkingsgebied van het LOP.
De dubbele meerderheid te bereiken door het LOP secundair onderwijs is bereikt wanneer de goedkeuring, vermeld in het tweede lid, verleend wordt door, enerzijds meer dan de helft van de participanten,
[vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, 1°, 2° en 3°, van de Codificatie
sommige bepalingen voor het onderwijs,]
en anderzijds, meer dan de helft van de participanten,
[vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, 4° tot en met 11°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het
onderwijs]
. De meerderheid van het LOP basisonderwijs is bereikt wanneer het positief advies, vermeld in het tweede lid, verleend wordt door enerzijds meer dan de helft van de participanten,
[“vermeld in artikel VIII.4, § 1, 1°, 2° en 3°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs,]
en anderzijds meer dan de helft van alle participanten,
[vermeld
in artikel VIII.4, § 1, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs,]
of, in voorkomend geval, door meer dan de helft van de schoolbesturen van de lagere scholen en basisscholen gelegen in het werkingsgebied van het LOP.
]
]
[
Art. 110/7.
[
§ 1. Een schoolbestuur bepaalt voor al zijn scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP, twee contingenten die worden vooropgesteld voor de gelijktijdige inschrijving van leerlingen die ofwel voldoen aan één of meer ofwel niet voldoen aan de indicatoren, vermeld in paragraaf 3.
Een schoolbestuur kan, voor een of meer van zijn scholen gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP, twee contingenten als vermeld in het eerste lid bepalen.
De vooropgestelde contingenten zijn gericht op het verkrijgen van een evenredige verdeling van de leerlingen, vermeld in het eerste en het tweede lid, in de scholen in het werkingsgebied van het LOP of in de betrokken gemeente buiten het werkingsgebied van een LOP.
De twee contingenten vormen samen 100 % en worden door een schoolbestuur bepaald op die niveaus waarvoor het schoolbestuur overeenkomstig artikel 110/12, § 1, een inschrijvingsregister hanteert. De contingenten worden door het schoolbestuur bekendgemaakt aan alle belanghebbenden.
De reeds ingeschreven leerlingen worden op basis van het voldoen aan één of meer of het niet voldoen aan de indicatoren, vermeld in paragraaf 3, opgenomen in hun respectieve contingent.
Leerlingen die in voorkomend geval zijn ingeschreven in toepassing van artikel 110/3, 110/4, 110/5 en 110/6 worden op basis van het voldoen aan één of meer of het niet voldoen aan de indicatoren, vermeld in paragraaf 3, opgenomen in hun respectieve contingent, zolang het contingent niet bereikt is.
De inschrijving van leerlingen, met uitzondering van de leerlingen bedoeld in artikel 110/5 die zich aandienen nadat het contingent waartoe zij behoren vol is, wordt uitgesteld. Deze leerlingen worden chronologisch in het inschrijvingsregister, vermeld in artikel 110/12, als uitgesteld ingeschreven. Een uitgestelde inschrijving is niet gelijk aan een niet-gerealiseerde inschrijving
[...]
.
Indien beide contingenten, nog voor de voorrangsperiodes afgesloten worden, vol zijn, wordt voor alle leerlingen die in het inschrijvingsregister, vermeld in artikel 110/12, vermeld staan als uitgesteld de inschrijving geweigerd en wordt de uitgestelde inschrijving in het inschrijvingsregister gewijzigd in een niet-gerealiseerde inschrijving. De ouders van de leerlingen die op deze wijze niet ingeschreven kunnen worden en alle volgende leerlingen, ontvangen daarvan, in overeenstemming met artikel 110/13, § 1, een schriftelijke bevestiging.
Indien, op het moment dat een voorrangsperiode afgesloten wordt, het andere contingent niet vol is, worden de openstaande plaatsen opgevuld met leerlingen die in het inschrijvingsregister, vermeld in artikel 110/12, vermeld staan als uitgesteld, indien de ouders dit nog wensen en met respect voor de in het inschrijvingsregister opgenomen chrono- logie. De leerlingen die op deze wijze niet ingeschreven kunnen worden, worden geweigerd en de ouders ontvangen daarvan, in overeenstemming met artikel 110/13, § 1, een schriftelijke bevestiging.
Het LOP maakt, voor de start van de inschrijvingen, afspraken over :
1° de berekening van de relatieve aanwezigheid in het werkingsgebied of deelgebieden ervan, zijnde de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere indicatoren als vermeld in paragraaf 3, en het totaal aantal leerlingen van alle scholen binnen het werkingsgebied of deelgebieden ervan en dit eventueel tot op de niveaus
[waarop een capaciteit is vastgelegd]
;
2° de berekening van de relatieve aanwezigheid in vestigingsplaatsen en scholen, zijnde de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere van de indicatoren, vermeld in paragraaf 3, en het totaal aantal leerlingen in de vestigingsplaatsen en scholen en dit eventueel tot op de niveaus,
[waarop een capaciteit is vastgelegd]
;
3° de niveaus,
[waarop een capaciteit is vastgelegd]
, van de school waarop de contingenten bepaald zullen worden en de verschillen die er eventueel tussen de verschillende deelgebieden gemaakt worden;
4° de wijze waarop de contingenten bepaald zullen worden;
5° de wijze waarop enerzijds andere actoren betrokken zullen worden bij enerzijds de werving, toeleiding en ondersteuning van ouders en anderzijds de ondersteuning van scholen zal gebeuren.
Voor scholen gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP is :
1° de relatieve aanwezigheid in de school of vestigingsplaats de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere indicatoren als vermeld in paragraaf 3, en het aantal leerlingen in een school of vestigingsplaats;
2° de relatieve aanwezigheid in de gemeente de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere indicatoren als vermeld in paragraaf 3, en het totaal aantal leerlingen van alle scholen binnen de gemeente.
Als een schoolbestuur erom vraagt, stelt het Agentschap voor Onderwijsdiensten gegevens over het al of niet voldoen aan één of meer indicatoren als vermeld in paragraaf 3, van elk van zijn leerlingen ter beschikking van dat schoolbestuur. Daarnaast stelt het Agentschap voor Onderwijsdiensten, in voorkomend geval, gegevens ter beschikking van het LOP over het al dan niet voldoen aan één of meerdere indicatoren als vermeld in paragraaf 3, van de leerlingen van de scholen gelegen in het werkingsgebied van het LOP. Deze gegevens zijn afkomstig van de meest recente jaarlijkse centraal georganiseerde telling.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan een schoolbestuur voor een of meer van zijn scholen voor buitengewoon secundair onderwijs gelegen in het werkingsgebied van een LOP, twee contingenten bepalen die worden vooropgesteld voor de gelijktijdige inschrijving van leerlingen die ofwel voldoen aan één of meer ofwel niet voldoen aan de indicatoren, vermeld in paragraaf 3.
§ 3.
[De indicatoren op basis waarvan voorrang verleend wordt, zijn :
[
1° het gezin, vermeld in artikel 3, § 1, 17°, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, heeft in het schooljaar, dat voorafgaat aan het schooljaar waarop de inschrijving van de leerling betrekking heeft, of in het daaraan voorafgaande schooljaar, minstens één selectieve participatietoeslag leerling ontvangen, of het gezin heeft een beperkt inkomen.
[...]
]
2° de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs of een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs.
]
§ 4. De Vlaamse Regering kan de wijze waarop het voldoen aan de in paragraaf 3 opgesomde indicatoren aangetoond wordt, bepalen en kan hiervoor een procedure vastleggen.
[...]
]
]
[Afdeling 3. Weigeren ]
[
Art. 110/8.
§ 1. Een schoolbestuur kan de inschrijving van een onderwijszoekende die niet voldoet aan de bij decreet of besluit bepaalde toelatings-, overgangs- of instapvoorwaarden weigeren.
[Een inschrijving in de loop van het voorafgaande schooljaar of in het lopende schooljaar vindt plaats onder de
opschortende voorwaarde dat de onderwijszoekende bij de effectieve start van de lesbijwoning aan de toelatings-,
overgangs- of instapvoorwaarden voldoet.
Indien een beslissing van de toelatingsklassenraad vereist is, vindt de inschrijving plaats onder ontbindende
voorwaarde en wordt de inschrijving ontbonden indien de toelatingsklassenraad beslist dat de onderwijszoekende niet
aan de toelatings-, overgangs- of instapvoorwaarden in kwestie voldoet. De inschrijving wordt ontbonden op het
moment dat de leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk een maand, vakantieperioden niet inbegrepen,
na kennisgeving van de beslissing. De inschrijving wordt evenwel niet ontbonden wanneer het schoolbestuur geen
gebruik wenst te maken van deze weigeringsgrond.
]
§ 2. Een schoolbestuur weigert de inschrijving van een leerling die in de loop van hetzelfde schooljaar van school verandert, als deze inschrijving tot doel heeft of er in de feiten toe leidt dat de betrokken leerling in dat schooljaar afwisselend naar verschillende scholen zal gaan.
]
[
Art. 110/9.
[
§ 1. Voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 110/1, § 2, moet een schoolbestuur voor al zijn scholen of vestigingsplaatsen met een eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs een capaciteit bepalen op volgend niveau :
a) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;
b) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;
c) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school;
d) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school.
Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het schoolbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in paragraaf 6.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, moet een school- of centrumbestuur voor al zijn scholen, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 110/1, § 2, capaciteit bepalen op een of meer van volgende niveaus :
a) hetzij per school, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
b) hetzij per centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
c) hetzij per vestigingsplaats, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
d) hetzij per structuuronderdeel of combinatie van structuuronderdelen, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs, al dan niet per vestigingsplaats.
Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het school- of centrumbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in paragraaf 6.
§ 3. Voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 110/1, § 2, moet een schoolbestuur voor al zijn scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de scholen met type 5, een capaciteit bepalen op een of meer van volgende niveaus :
a) hetzij per school;
b) hetzij per vestigingsplaats;
c) hetzij per opleidingsvorm;
d) hetzij per type;
e) hetzij per structuuronderdeel of combinatie van structuuronderdelen, al dan niet per vestigingsplaats;
f) hetzij per pedagogische eenheid, zoals bepaald in artikel 257.
Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het school- of centrumbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in paragraaf 6.
§ 4. Een school- of centrumbestuur kan na de start van de inschrijvingen steeds een capaciteit verhogen, op voorwaarde van :
a) goedkeuring door het LOP in het geval de school of het centrum is gelegen in een gemeente die behoort tot het werkingsgebied van een LOP;
b) mededeling aan de school- en centrumbesturen van de andere scholen en centra gelegen in die gemeente indien de school of het centrum is gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP.
§ 5. Een school- of centrumbestuur deelt aan alle belanghebbenden en, indien gelegen in het werkingsgebied van een LOP, aan dat LOP zijn vastgelegde capaciteiten mee.
Een school- of centrumbestuur bepaalt en communiceert daarenboven ten minste op volgende momenten het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden, indien van toepassing per contingent :
a) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/3;
b) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/5;
c) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/6;
d) na de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/7.
§ 6. Een schoolbestuur kan, ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving :
1° voor de toelating van leerlingen in het secundair onderwijs die :
a) hetzij geplaatst zijn door de jeugdrechter of door de comités voor bijzondere jeugdzorg;
b)
[ hetzij als semi-internen verblijven in een semi-internaat dat verbonden is aan een school, of als internen
verblijven in een onderwijsinternaat;]
c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;
2°
[...]
3° voor de toelating van leerlingen in het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de ouders deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde niveau, vermeld in paragraaf 1 of 2, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de capaciteit.
[4° voor de toelating van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs, die beschikken over een verslag als
bedoeld in artikel 294.]
[§ 6bis. Een schoolbestuur moet, ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit in volgende situaties toch overgaan tot een inschrijving :
1° voor de terugkeer van leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs die in het lopende of de twee voorafgaande schooljaren in de school ingeschreven waren en die met toepassing van artikel 294 of 352, in een school voor gewoon secundair onderwijs ingeschreven waren;
2° voor de terugkeer van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs die in het lopende of de twee voorafgaande schooljaren in de school ingeschreven waren en die gedurende die periode in het buitengewoon secundair onderwijs ingeschreven waren.
]
§ 7. Een school- of centrumbestuur, dat niet valt onder de toepassing van paragraaf 2, kan steeds voor al zijn scholen, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen volzet verklaren op een of meer van volgende niveaus :
a) per school, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
b) per centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
c) per vestigingsplaats, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
d) per structuuronderdeel of combinatie van structuuronderdelen, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs, al dan niet per vestigingsplaats.
Onder volzet verklaren, wordt verstaan dat een school- of centrumbestuur elke bijkomende inschrijving weigert, behoudens de gevallen vermeld in paragraaf 6, wanneer ze het vooropgestelde maximaal aantal leerlingen heeft ingeschreven.
Het school- of centrumbestuur meldt de volzetverklaring of de eventuele opheffing ervan aan :
a) het LOP in het geval de school of het centrum is gelegen in een gemeente die behoort tot het werkingsgebied van een LOP;
b) aan de school- en centrumbesturen van de andere scholen en centra gelegen in die gemeente indien de school of het centrum is gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP.
§ 8. Een schoolbestuur kan ook na volzetverklaring, vermeld in paragraaf 7, toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving :
1° voor de toelating van leerlingen in het secundair onderwijs die :
a) hetzij geplaatst zijn door de jeugdrechter of door de comités voor bijzondere jeugdzorg;
b)
[ hetzij als semi-internen verblijven in een semi-internaat dat verbonden is aan een school, of als internen
verblijven in een onderwijsinternaat;]
c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;
2°
[...]
3° voor de toelating van leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de ouders deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde structuuronderdeel, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de volzetverklaring.
]
[§ 8bis. Een schoolbestuur moet ook na volzetverklaring als vermeld in paragraaf 7, toch overgaan tot een inschrijving voor de terugkeer van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs die in het lopende of de twee voorafgaande schooljaren in de school ingeschreven waren en die gedurende die periode in het buitengewoon secundair onderwijs ingeschreven waren.]
[
§ 9. In geen enkel structuuronderdeel van het voltijds gewoon secundair onderwijs dat behoort tot een graad of onderwijsvorm waarvoor aan de school een minimumpakket is toegekend, kan tijdens het schooljaar van toekenning de inschrijving van een leerling worden geweigerd op basis van capaciteit of volzetverklaring als vermeld in dit artikel.
]
]
[
Art. 110/10.
§ 1. Een schoolbestuur kan de inschrijving weigeren in een school waar de betrokken leerling het lopende, het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar werd uitgeschreven als gevolg van definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel. Dergelijke weigering van inschrijving kan eveneens in een school waar de inschrijving van de ene naar de andere school doorloopt op basis van artikel 110/1, § 4.
§ 2. Een schoolbestuur van een school voor gewoon secundair onderwijs waarvan de draagkracht onder druk staat, kan slechts na overleg en goedkeuring binnen het LOP de inschrijving in de loop van het schooljaar weigeren van een leerling die elders werd uitgeschreven als gevolg van definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel. Deze weigering moet gebaseerd zijn op en conform zijn aan vooraf door het LOP bepaalde criteria.
Voor het bepalen van deze criteria wordt ten minste rekening gehouden met de volgende elementen :
1° enkel voor het voltijds gewoon secundair onderwijs : het aantal leerlingen dat voldoet aan de indicatoren, vermeld in artikel 110/7, § 3;
2° het aantal leerlingen met een begeleidingsdossier in het kader van problematische afwezigheden;
3° het aantal eerder in de loop van het schooljaar ingeschreven leerlingen die in hetzelfde schooljaar elders werden uitgesloten.
]
[
Art. 110/11.
[
§ 1. Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 110/1, § 1, geldt onverkort voor leerlingen die een gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging toegekend door de klassenraad.
§ 2.
[Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 294 worden door een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. Dit verslag maakt deel uit van de informatie die ouders bij een vraag tot inschrijving aan de school overmaken. Het ter beschikking stellen van het verslag door de ouders gaat samen met de verbintenis van de school tot het organiseren van overleg met de ouders, de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding,
[binnen een redelijke termijn na de inschrijving,]
over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum.]
[Ook indien de school pas nadat de inschrijving reeds gerealiseerd werd, kennis neemt van een verslag, ten laatste gedateerd op de dag waarop de leerling in de betreffende school instapt, wordt de inschrijving van de leerling omgezet in een inschrijving onder ontbindende voorwaarde.]
[Op basis van het overleg met de ouders, de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding, vermeld in het eerste lid, beslist de school binnen een redelijke termijn na de inschrijving en uiterlijk binnen 60 kalenderdagen na de effectieve start van de lesbijwoning of de aanpassingen die de leerling nodig heeft proportioneel dan wel disproportioneel zijn.]
[Als de termijn van zestig kalenderdagen is verstreken zonder dat de school een beslissing heeft genomen, is de
leerling definitief ingeschreven. Als de school pas nadat de inschrijving al is gerealiseerd kennisneemt van een verslag
als vermeld in het eerste lid, start de voormelde termijn van zestig kalenderdagen de dag van die kennisneming.]
[Als de school na het overleg de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een
gemeenschappelijk curriculum, proportioneel acht, heft het centrum voor leerlingenbegeleiding het verslag op of
maakt het een gemotiveerd verslag op. Als de school na het overleg de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee
te nemen in een gemeenschappelijk curriculum of studievoortgang te laten maken op basis van een individueel
aangepast curriculum, disproportioneel acht, wordt de inschrijving ontbonden ofwel op het moment dat die leerling
in een andere school is ingeschreven en uiterlijk een maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van
de bevestiging van de disproportionaliteit, ofwel met het oog op een daaropvolgend schooljaar. Een school die beslist
om te ontbinden met het oog op een daaropvolgend schooljaar beslist eveneens over de termijn waarop ze zullen
ontbinden en deelt deze beslissing ook mee aan de betrokken personen.]
[... ]
§ 3.
[Wanneer tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor de leerling een verslag dan wel een wijziging van een verslag, als vermeld in artikel 294, nodig is, organiseert de school een overleg met de klassenraad, de ouders en het CLB en beslist op basis daarvan en nadat het verslag of het gewijzigd verslag werd afgeleverd, om de leerling op vraag van de ouders studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of om de inschrijving van de leerling voor een daaropvolgend schooljaar te ontbinden. ]
]
[
§ 4. In afwijking op paragraaf 2 en 3 is studievoortgang op basis van een individueel aangepast curriculum niet mogelijk in de leertijd.]
[
§ 5. Voor leerlingen met een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs dat opgemaakt werd in het kader van het gelntegreerd onderwijs, die van school veranderen binnen het gewoon secundair onderwijs, geldt een onverkort recht op inschrijving.
Voor leerlingen met een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs dat opgemaakt werd met het oog op de toegang tot of de inschrijving in het buitengewoon onderwijs, of met het oog op een individueel aangepast curriculum in het gewoon onderwijs, die van school veranderen binnen het gewoon secundair onderwijs of die overgaan van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs, geldt een inschrijving onder ontbindende voorwaarde.
]
]
[Afdeling 4. - Procedure]
[
Art. 110/12.
[
§ 1. Een schoolbestuur hanteert voor elke, overeenkomstig artikel 110/9 bepaalde capaciteit,
[of niveau waarop volzet verklaard wordt]
een inschrijvingsregister waarin het alle gerealiseerde, uitgestelde en niet-gerealiseerde inschrijvingen chronologisch, in voorkomend geval per contingent, noteert, in dien verstande dat voor een door het schoolbestuur bepaalde capaciteit die exact uit andere door het schoolbestuur bepaalde capaciteiten bestaat er geen inschrijvingsregister gehanteerd moet worden.
[Een school, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, noteert vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2015-2016, met behoud van het eerste lid, eveneens de inschrijving in toepassing van artikel 110/5. Een school, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, noteert voor de niet-gerealiseerde inschrijvingen, met behoud van het eerste lid, eveneens het behoren tot de leerlingen, gevat door artikel 110/5.
]
§ 2. Met uitzondering van
[de inschrijvingen, vermeld in artikel 110/9, § 6]
, wordt voor inschrijvingen door vrijgekomen plaatsen of door
[verhoogde capaciteit als vermeld in artikel 110/9, § 4]
, de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen, in voorkomend geval voor de leerlingen wiens inschrijving tijdens de voorrangsperiodes, vermeld in artikel 110/2, § 1, niet gerealiseerd kon worden, per contingent, gerespecteerd en dit tot en met de vijfde schooldag van oktober van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had.
[
Met uitzondering van de inschrijvingen, vermeld in artikel 110/9, § 6, wordt voor inschrijvingen door het opheffen van de volzetverklaring als vermeld in artikel 110/9, § 7, de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen gerespecteerd en dit tot en met de vijfde schooldag van oktober van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had.
]
[
Vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2015-2016, wordt in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bij inschrijvingen voor vrijgekomen plaatsen van leerlingen, ingeschreven in toepassing van artikel 110/5, de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen, desgevallend per contingent, in toepassing van paragraaf 1, tweede lid, gerespecteerd, met behoud van artikel 110/3 en 110/4.]
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt het model van inschrijvingsregister.
[...]
§ 4. Het verloop van gerealiseerde en niet-gerealiseerde inschrijvingen kan onderworpen worden aan een controle door het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
]
]
[
Art. 110/13.
§ 1. Een schoolbestuur dat een leerling weigert, deelt zijn beslissing binnen een termijn van vier kalenderdagen bij aangetekend schrijven of tegen afgiftebewijs mee aan de ouders van de leerling en volgens afspraak aan de voorzitter van het LOP. Indien de school of vestigingsplaats gelegen is buiten het werkingsgebied van een LOP, meldt het schoolbestuur de niet-gerealiseerde inschrijving aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt het model waarmee het schoolbestuur de niet-gerealiseerde inschrijving meedeelt aan de ouders en in voorkomend geval het LOP of het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
Het model, vermeld in het eerste lid, bevat zowel de feitelijke als de juridische grond van de beslissing tot weigering en bevat de melding dat de ouders voor informatie of bemiddeling een beroep kunnen doen op een LOP of klacht kunnen indienen bij de CLR en de wijze waarop men met één van beide in contact kan treden.
Indien de weigering gebeurde op basis van artikel 110/9 of 110/24, deelt het schoolbestuur mee op welke plaats onder de geweigerde leerlingen opgenomen in het inschrijvingsregister, vermeld in artikel 110/12, § 1, de betrokken leerling staat.
[In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad deelt het schoolbestuur eveneens mee welke plaats onder de geweigerde leerlingen, vermeld in artikel 110/5, de betrokken leerling inneemt.]
§ 3. De ouders krijgen op hun verzoek toelichting bij de beslissing van het schoolbestuur.
]
[
Art. 110/14.
[
§ 1. Ouders en andere belanghebbenden kunnen naar aanleiding van een nietgerealiseerde inschrijving een schriftelijke klacht indienen bij de CLR. Klachten die na de termijn van dertig kalenderdagen na de vaststelling van de betwiste feiten ingediend worden, zijn onontvankelijk.
§ 2. De CLR oordeelt binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen, die ingaat de dag na die van betekening of van poststempel van de schriftelijke klacht, over de gegrondheid van de niet-gerealiseerde inschrijving.
Het oordeel van de CLR wordt uiterlijk binnen een termijn van zeven kalenderdagen bij aangetekend schrijven verstuurd naar de betrokkenen en de voorzitter van het LOP.
§ 3. Indien de CLR de niet-gerealiseerde inschrijving gegrond acht, schrijven de ouders de leerling in een andere school in.
Indien het gaat om een niet-gerealiseerde inschrijving op basis van
[artikel 110/11]
schrijven de ouders de leerling in een andere school in uiterlijk vijftien kalenderdagen na de schriftelijke kennisgeving van het oordeel van de CLR, vermeld in paragraaf 2, tweede lid. Op vraag van de ouders worden zij bij het zoeken naar een andere school bijgestaan door het LOP, inzonderheid door de CLB die deel uitmaken van het LOP.
§ 4. Indien de CLR de niet-gerealiseerde inschrijving niet of niet afdoende gemotiveerd acht, kan de leerling zijn recht op inschrijving in de school laten gelden.
§ 5. Voor de toepassing van de termijnen bepaald in dit artikel worden zaterdagen, zondagen, wettelijke en reglementaire feestdagen en de door de Vlaamse Regering, overeenkomstig artikel 12, bepaalde vakantieperioden niet meegerekend.
]
]
[
Art. 110/15.
[
§ 1. In geval van een niet-gerealiseerde inschrijving op basis van artikel 110/10
[, § 2,]
[...]
, start het LOP een bemiddeling om een oplossing voor de geweigerde leerling te zoeken. Het LOP organiseert daartoe een bemiddelingscel, waarvan het de samenstelling en de werkingsprincipes bepaalt. Bij een niet-gerealiseerde inschrijving op basis van andere bepalingen dan deze van artikel 110/10
[, § 2, ]
[...]
start het LOP een bemiddeling wanneer de ouders er uitdrukkelijk om verzoeken.
§ 2. Het LOP bemiddelt binnen een termijn van tien kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening of afgifte, vermeld in artikel 110/13, § 1, tussen de leerling en zijn ouders en de schoolbesturen van de scholen binnen het werkingsgebied, met het oog op een definitieve inschrijving van de leerling in een school. De bemiddeling schort de termijn van dertig kalenderdagen, vermeld in artikel 110/14, § 1, op.
§ 3. Wanneer de bemiddeling van het LOP binnen de termijn, vermeld in paragraaf 2, niet resulteert in een definitieve inschrijving, wordt de CLR gevat om haar oordeel uit te spreken over de gegrondheid van de weigeringsbeslissing. De CLR formuleert dit oordeel binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen die ingaat de dag na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 2.
Het oordeel van de CLR wordt uiterlijk binnen een termijn van zeven kalenderdagen bij aangetekend schrijven verstuurd naar de betrokkenen en de voorzitter van het LOP.
§ 4. Indien de CLR de weigeringsbeslissing gegrond acht, schrijven de ouders de leerling in een andere school in. Indien het gaat om een niet-gerealiseerde inschrijving op basis van artikel 110/10 schrijven de ouders de leerling in een andere school in uiterlijk vijftien kalenderdagen na de schriftelijke kennisgeving van het oordeel van de CLR, vermeld in paragraaf 3, tweede lid. De ouders kunnen bij het zoeken naar een andere school bijgestaan worden door het LOP, inzonderheid door de centra voor leerlingenbegeleiding die deel uitmaken van dat LOP.
§ 5. Indien de CLR de niet-gerealiseerde inschrijving niet of niet afdoende gemotiveerd acht, kan de leerling zijn recht op inschrijving in de school laten gelden.
§ 6. Voor de toepassing van de termijnen bepaald in dit artikel worden zaterdagen, zondagen, wettelijke en reglementaire feestdagen en de door de Vlaamse Regering, overeenkomstig artikel 12, bepaalde vakantieperioden niet meegerekend.
]
]
[
Art. 110/16.
§ 1. De CLR kan in een situatie als vermeld in artikel 110/15, § 5, de Vlaamse Regering adviseren een bedrag op de werkingsmiddelen van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had van de school terug te vorderen of in te houden.
De CLR stelt de Vlaamse Regering onverwijld in kennis van dit advies.
§ 2. Binnen een termijn van veertien kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het advies, beslist de Vlaamse Regering over het opleggen van een financiële sanctie die kan bestaan uit een terugvordering of inhouding op de werkingsmiddelen van de school.
Voorafgaandelijk aan het opleggen van een sanctie gaat de Vlaamse Regering na of de betrokken leerling alsnog in de betrokken school werd ingeschreven.
§ 3. De terugvordering of inhouding, vermeld in paragraaf 1 en 2;
1° kan niet meer bedragen dan tien procent van het werkingsbudget van de school;
2° kan er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou zijn getroffen.
[
§ 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 1 tot 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, § 2, van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijke- kansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme.
]
]
[
Art. 110/17.
Voor de toepassing van de bemiddeling, vermeld in artikel 110/15, duidt de Vlaamse Regering per provincie een LOP-deskundige
[...]
aan die voor de gemeenten buiten het werkingsgebied van een LOP de taken van het LOP opnemen.
]
[
Art. 110/18.
Voor de toepassing van artikel 110/14 tot en met artikel 110/17 bepaalt de Vlaamse Regering de nadere procedureregelen. Zij garandeert daarbij de hoorplicht.
]
[HOOFDSTUK 1/2. Aanmeldingsprocedures voor het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en voor het buitengewoon secundair onderwijs]
[Afdeling 1. - Beginselen]
[
Art. 110/19.
[
§ 1. Aanmelden is het kenbaar maken van een intentie tot inschrijven voor een bepaald schooljaar in
één of meerdere scholen of vestigingsplaatsen waarbij een volgorde van keuze wordt aangegeven.
§ 2. De aanmeldingsperiode kan ten vroegste starten op de eerste schooldag na de kerstvakantie van het
voorafgaande schooljaar. De aanmeldingsperiode kan bestaan uit meerdere deelperiodes voor de leerlingen, vermeld
in artikel 110/3 tot en met artikel 110/7.
[In voorkomend geval wordt het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden, gecommuniceerd overeenkomstig artikel 110/9, § 5.]
Met respect voor de bepaalde volgorde kunnen twee of meerdere deelperiodes
tegelijk plaatsvinden.
Voorafgaand aan en tijdens de aanmeldingsperiode kunnen geen inschrijvingen gebeuren. Indien de aanmeldingsperiode uit meerdere deelperiodes bestaat, mogen de betrokken leerlingen na elke deelperiode, overeenkomstig
artikel 110/24, ingeschreven worden.
In afwijking van het tweede lid, kan een schoolbestuur voorafgaand aan de deelperiodes, vermeld in het eerste lid,
leerlingen, vermeld in artikel 110/3, artikel 110/4 of, met uitzondering van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad,
leerlingen vermeld in artikel 110/6, inschrijven zonder aanmeldingsperiode vanaf de eerste schooldag na de
kerstvakantie van het voorafgaande schooljaar onder de voorwaarde dat geen enkele van de betrokken leerlingen
geweigerd wordt omwille van de overschrijding van de capaciteit, vermeld in
[artikel 110/9]
.
Na de aanmeldingsperiode gebeuren de inschrijvingen, in afwijking van artikel 110/2, § 1, chronologisch.
]
]
[
Art. 110/20.
[
Een schoolbestuur kan in één van volgende situaties een aanmeldingsprocedure instellen :
1° voor het optimaliseren van het inschrijvingsproces;
2° voor het streven naar een evenredige verdeling als vermeld in artikel 110/7.
Een schoolbestuur kan een aanmeldingsprocedure instellen voor één of meerdere niveaus waarvoor het
schoolbestuur overeenkomstig artikel 110/12, § 1, een inschrijvingsregister hanteert.
]
]
[
Art. 110/21.
§ 1. In gemeenten waar een LOP aanwezig is, moet de aanmeldingsprocedure bij een dubbele
meerderheid door het LOP zijn goedgekeurd.
De dubbele meerderheid is bereikt wanneer de goedkeuring verleend wordt door enerzijds meer dan de helft van
de participanten,
[vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, 1°, 2° en 3°, van de Codificatie
sommige bepalingen voor het onderwijs,]
en anderzijds meer dan de helft van de participanten,
[vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, 4° tot en met 11°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het
onderwijs.]
§ 2. In gemeenten zonder LOP kan een schoolbestuur of kunnen meerdere schoolbesturen samen, na kennisgeving
aan de schoolbesturen van de andere scholen actief in die gemeente, een aanmeldingsprocedure instellen.
In gemeenten buiten maar grenzend aan het werkingsgebied van een LOP, kan een schoolbestuur, mits akkoord
van het betrokken LOP, aansluiten bij de door dat LOP goedgekeurde aanmeldingsprocedure als vermeld in
paragraaf 1.
In het geval van aansluiting bij de door het LOP goedgekeurde aanmeldingsprocedure van het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad, blijven de respectieve ordeningscriteria, vermeld in artikel 110/22 en 110/23, onverminderd gelden.
§ 3. De Vlaamse Regering kan naar aanleiding van de situatie vermeld in artikel 110/20, 1°, een schoolbestuur of
meerdere schoolbesturen samen verplichten tot het instellen van een aanmeldingsprocedure voor hun scholen wanneer
de vragen tot inschrijving van onderwijszoekenden de door de schoolbesturen, overeenkomstig artikel 110/9 bepaalde
capaciteit, benaderen of overschrijden en er als dusdanig een capaciteitsprobleem dreigt of heerst waardoor het recht
op inschrijving, vermeld in hoofdstuk 1/1 van dit deel, niet meer kan worden gegarandeerd.
§ 4. De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare begrotingskredieten middelen voorzien ter ondersteuning
van het instellen van een aanmeldingsprocedure, en bepaalt hiervoor de nadere modaliteiten.
]
[Afdeling 2. - Ordeningscriteria]
[
Art. 110/22.
[
§ 1. Op het einde van de aanmeldingsperiode of een deelperiode ordent het schoolbestuur, of, mits
akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP, voor zijn school of voor elk van zijn scholen gelegen in het Vlaamse
Gewest alle aangemelde leerlingen als volgt :
1° eerst de leerlingen van dezelfde
[leefentiteit]
, vermeld in artikel 110/3;
2° dan de kinderen van personeelsleden van de school, vermeld in artikel 110/4;
3° dan, in voorkomend geval, bij overgang van basisonderwijs naar het eerste leerjaar van de eerste graad van het
gewoon secundair onderwijs of naar het buitengewoon secundair onderwijs : de leerlingen, vermeld in artikel 110/6;
4° dan de overige leerlingen aan de hand van één of een combinatie van volgende ordeningscriteria :
a) de chronologie van aanmelding, met uitsluiting van fysieke aanmelding;
b) toeval. Dit ordeningscriterium kan enkel gekozen worden in combinatie met het ordeningscriterium, vermeld
in punt a) of c);
c) de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in keuze gemaakt door de ouders of de
leerlingen. Dit ordeningscriterium kan enkel gekozen worden in combinatie met het ordeningscriterium, vermeld in
punt a) of b).
Indien leerlingen overeenkomstig artikel 110/19, § 2, derde lid, worden ingeschreven, kunnen schoolbesturen
ervoor kiezen om de ordening van de groepen vermeld in 1°
, 2° of 3° van het eerste lid al dan niet te behouden.
Voor alle betrokken scholen en vestigingsplaatsen geldt hetzelfde ordeningscriterium of dezelfde combinatie van
ordeningscriteria. Daarvan kan op school- of vestigingsplaatsniveau, gemotiveerd afgeweken worden.
§ 2. Indien de vooraf bepaalde capaciteit, vermeld in
[artikel 110/9]
, bereikt wordt in een te ordenen groep als
vermeld in paragraaf 1, dan wordt binnen die groep aangemelde leerlingen geordend volgens de volgende stappen
binnen de procedure, vermeld in paragraaf 1.
Indien slechts één van de vooraf bepaalde contingenten, vermeld in artikel 110/7 bereikt wordt in een te ordenen
groep als vermeld in paragraaf 1, dan worden de leerlingen binnen die groep van dat contingent geordend volgens de
volgende stappen binnen de procedure, vermeld in paragraaf 1, en nemen ze in die volgorde de openstaande plaatsen
in het andere contingent in.
§ 3. Zodra de vooraf bepaalde capaciteit, vermeld in artikel
[artikel 110/9]
, bereikt wordt, worden de resterende
aangemelde leerlingen geordend met toepassing van paragrafen 1 en 2 en in het aanmeldingsregister, vermeld in
artikel 110/24, § 1, opgenomen.
§ 4. Bij de toepassing van paragraaf 1 tot en met 3, moet een schoolbestuur, desgevallend met uitzondering van zijn
scholen voor het buitengewoon secundair onderwijs, of mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP,
betrokken bij een aanmeldingsprocedure de aangemelde leerlingen ordenen met het oog op een evenredige verdeling
als vermeld in artikel 110/7.
]
]
[
Art. 110/23.
[
. § 1. Op het einde van de aanmeldingsperiode ordent het schoolbestuur, of, mits akkoord van de
betrokken schoolbesturen, het LOP, voor zijn school of voor elk van zijn scholen gelegen in het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad, alle aangemelde leerlingen als volgt :
1° eerst de leerlingen van dezelfde
[leefentiteit]
, vermeld in artikel 110/3;
2° dan de kinderen van personeelsleden van de school, vermeld in artikel 110/4;
3° dan de kinderen van ouders die in overeenstemming met artikel 110/5 het Nederlands in voldoende mate
machtig zijn;
4° dan, in voorkomend geval, bij overgang van basisonderwijs naar het eerste leerjaar van de eerste graad van het
gewoon secundair onderwijs of naar het buitengewoon secundair onderwijs : de leerlingen, vermeld in artikel 110/6;
5° dan de overige leerlingen aan de hand van één of een combinatie van volgende ordeningscriteria :
a) de chronologie van aanmelding, met uitsluiting van fysieke aanmelding;
b) toeval. Dit ordeningscriterium kan enkel gekozen worden in combinatie met het ordeningscriterium, vermeld
in punt a) of c);
c) de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in keuze gemaakt door de ouders of de
leerlingen. Dit ordeningscriterium kan enkel gekozen worden in combinatie met het ordeningscriterium, vermeld in
punt a) of b).
Indien leerlingen overeenkomstig artikel 110/19, § 2, derde lid, worden ingeschreven, kunnen schoolbesturen
ervoor kiezen om de ordening van de groepen vermeld in 1° of 2° van het eerste lid al dan niet te behouden.
Voor alle betrokken scholen en vestigingsplaatsen geldt hetzelfde ordeningscriterium of dezelfde combinatie van
ordeningscriteria. Daarvan kan op school- of vestigingsplaatsniveau, gemotiveerd afgeweken worden.
§ 2. Indien de vooraf bepaalde capaciteit, als vermeld in
[artikel 110/9]
, bereikt wordt in een te ordenen groep,
als vermeld in paragraaf 1, dan wordt binnen die groep aangemelde leerlingen geordend volgens de volgende stappen
binnen de procedure, vermeld in paragraaf 1.
[In voorkomend geval gelden de aantallen en het percentage, vermeld in artikel 110/5, § 3, niet binnen de groep aangemelde leerlingen van dezelfde
[leefentiteit]
als vermeld in artikel 110/3 of de groep aangemelde kinderen van personeelsleden van de school als vermeld in artikel 110/4.]
Indien slechts één van de vooraf bepaalde contingenten, vermeld in artikel 110/7 bereikt wordt in een te ordenen
groep als vermeld in paragraaf 1, dan worden de leerlingen binnen die groep van dat contingent geordend volgens de
volgende stappen binnen de procedure, vermeld in paragraaf 1, en nemen ze in die volgorde de openstaande plaatsen
in het andere contingent in.
[In voorkomend geval gelden de aantallen en het percentage, vermeld in artikel 110/5, § 3, niet binnen de groep aangemelde leerlingen van dezelfde
[leefentiteit]
als vermeld in artikel 110/3 of de groep aangemelde kinderen van personeelsleden van de school als vermeld in artikel 110/4.]
§ 3. Zodra de vooraf bepaalde capaciteit, als vermeld in
[artikel 110/9]
, bereikt wordt, worden de resterende
aangemelde leerlingen geordend met toepassing van paragraaf 1 en 2, en in het aanmeldingsregister, vermeld in artikel
110/24, § 1, opgenomen.
§ 4. Bij de toepassing van paragraaf 1 tot en met 3, moet een schoolbestuur, desgevallend met uitzondering van zijn
scholen voor het buitengewoon secundair onderwijs, of mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP,
betrokken bij een aanmeldingsprocedure de aangemelde leerlingen ordenen met het oog op een evenredige verdeling
als vermeld in artikel 110/7.
]
]
[Afdeling 3. - Het beëindigen van de aanmeldingsprocedure en het inschrijven van de leerlingen]
[
Art. 110/24.
[
§ 1. Een schoolbestuur hanteert voor elke, overeenkomstig artikel 110/9 bepaalde, capaciteit
betrokken bij de aanmeldingsprocedure, een aanmeldingsregister in dien verstande dat voor een door het
schoolbestuur bepaalde capaciteit die exact uit andere door het schoolbestuur bepaalde capaciteiten bestaat er geen
aanmeldingsregister gehanteerd moet worden.
Een schoolbestuur komt, per aanmeldingsregister, op basis van artikel 110/22 of 110/23, tot een gunstige of
niet-gunstige rangschikking van alle aangemelde leerlingen en neemt die rangschikking op in het aanmeldingsregister.
Mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, kan het LOP
[of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur]
de rangschikking van alle aangemelde leerlingen in het
aanmeldingsregister uitvoeren.
§ 2. Van de scholen of vestigingsplaatsen waar de aangemelde leerling een gunstige rangschikking heeft gekregen,
wijst het schoolbestuur, of mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP,
[of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur]
de aangemelde leerling toe aan de
school of vestigingsplaats van de hoogste keuze die de ouders of de leerling bij de aanmelding opgaven.
Deze leerling wordt vervolgens verwijderd uit het aanmeldingsregister van de verschillende scholen en
vestigingsplaatsen waarvoor de ouders of de leerling een lagere keuze gemaakt hebben. De daardoor vrijgekomen
plaatsen in de aanmeldingsregisters worden, voor zover mogelijk, ingenomen door de op basis van dezelfde
combinatie van ordeningscriteria
[, en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad met inachtname van artikel 110/5, § 4,]
eerstvolgend gerangschikte leerlingen.
Het innemen van vrijgekomen plaatsen in het aanmeldingsregister wordt herhaald totdat er geen toewijzingen als
vermeld in het eerste lid meer mogelijk zijn.
[Daarna worden de niet-toegewezen leerlingen geordend volgens de ordeningscriteria, vermeld in artikel 110/25, § 2, 9°, c).]
De aangemelde leerling en zijn ouders krijgen binnen vier werkdagen na de aldus bekomen definitieve toewijzing
schriftelijk of via elektronische drager melding over de school of vestigingsplaats waaraan de aangemelde leerling is
toegewezen en over de periode waarbinnen de ouders de aangemelde leerling kunnen inschrijven. Die periode duurt
minimaal vijftien schooldagen.
Aan de aangemelde leerling en zijn ouders wordt tevens meegedeeld welke plaats bij de niet-toegewezen
leerlingen in het aanmeldingsregister van de verschillende scholen of vestigingsplaatsen waarvoor de aangemelde
leerling of zijn ouders een hogere keuze gemaakt hadden dan de toegewezen school of vestigingsplaats, de aangemelde
leerling heeft ingenomen.
Indien de aangemelde leerling en zijn ouders binnen de periode, vermeld in het vierde lid, geen gebruikmaken van
de mogelijkheid tot inschrijving, dan vervalt het recht op inschrijving dat ze via de aanmeldingsprocedure hebben
verworven.
Indien bij de inschrijving blijkt dat de leerling niet voldoet aan door de ouders opgegeven ordeningscriteria die
aanleiding gaven tot de gunstige rangschikking en toewijzing, overeenkomstig § 1, dan vervalt het recht op inschrijving
dat ze via de aanmeldingsprocedure hebben verworven, tenzij de behandeling van disfuncties en eerstelijnsklachten,
vermeld in artikel 110/25, § 2, 10°
, b), leidt tot een andere beslissing.
[Wanneer een via een aanmeldingsprocedure ingeschreven leerling alsnog wordt ingeschreven in een school van hogere keuze, mag de school van lagere keuze de eerder gerealiseerde inschrijving beëindigen.]
[Leerlingen van wie het recht op inschrijving, overeenkomstig het zesde, zevende of achtste lid komt te vervallen,
worden overeenkomstig artikel 110/12, § 2, vervangen. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad worden, in
afwijking van artikel 110/12, § 2, leerlingen als vermeld in artikel 110/7 die eveneens beantwoorden aan de criteria,
vermeld in artikel 110/5 wiens recht op inschrijving, overeenkomstig het zesde, zevende of achtste lid komt te
vervallen, vervangen door de eerstvolgend gerangschikte leerlingen, als vermeld in artikel 110/7 die eveneens
beantwoorden aan de criteria, vermeld in artikel 110/5, met behoud van artikel 110/3 en 110/4. Deze ouders krijgen
binnen vier werkdagen na de nodige vaststellingen door het schoolbestuur of het LOP schriftelijk of via elektronische
drager melding dat de aangemelde leerling alsnog is toegewezen. Deze melding bevat informatie over de periode
waarbinnen de ouders de betrokken leerling kunnen inschrijven. Die periode duurt minimaal vijf schooldagen.]
[In afwijking van het zevende lid, kunnen een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP beslissen
om uiterlijk na de einddatum van de aanmeldingsperiode en voordat de resultaten van de aanmelding worden
bekendgemaakt deze controle te doen.]
§ 3.
[Indien de leerling in geen enkele school of vestigingsplaats gunstig gerangschikt kan worden, krijgen de
aangemelde leerling en zijn ouders binnen vier werkdagen, schriftelijk of via elektronische drager melding over het niet
kunnen toewijzen van de aangemelde leerling aan een door de ouders of leerling gekozen school of vestigingsplaats.]
Aan de aangemelde leerling en zijn ouders wordt tevens meegedeeld welke plaats bij de niet-toegewezen
leerlingen in het aanmeldingsregister van de verschillende scholen of vestigingsplaatsen waarvoor de aangemelde
leerling of zijn ouders hadden gekozen, de aangemelde leerling heeft ingenomen.
§ 4.
[Mits akkoord van de betrokken schoolbesturen kan het LOP de schriftelijke meldingen, vermeld in
paragraaf 2 en 3, uitvoeren. De betrokken schoolbesturen kunnen beslissen een niet-gunstige rangschikking gelijk te
stellen met een niet-gerealiseerde inschrijving en kunnen de mededeling van de niet-gerealiseerde inschrijving, zoals
bepaald in artikel 110/13, mandateren aan het LOP, of buiten het werkingsgebied van een LOP aan het daartoe
gemandateerde schoolbestuur.]
§ 5.
[Overeenkomstig artikel 110/12 en artikel 110/25, § 2, 8°, wordt de volgorde van de toegewezen leerlingen en
de volgorde van de niet-toegewezen leerlingen overgenomen in het inschrijvingsregister.]
]
]
[Afdeling 4. - Goedkeuring aanmeldingsprocedures]
[
Art. 110/25.
[
§ 1.
[Uiterlijk op 15 november van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijvingen
gelden, legt een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP een voorstel van aanmeldingsprocedure
voor aan de CLR.]
§ 2. Het dossier daartoe bevat ten minste de volgende onderdelen :
1° de start en de duur van de aanmeldingsperiode of alle deelperiodes en de motivering ervan, overeenkomstig
artikel 110/19;
2° het middel of de middelen tot aanmelden;
3° de wijze waarop de capaciteit,
[het
aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden,]
het aanmeldingsmiddel, de aanmeldingsperiode of alle deelperiodes en de
inschrijvingsperiodes door het betrokken schoolbestuur of de betrokken schoolbesturen worden bekendgemaakt;
4°
[de manier waarop de mogelijkheid om een leerling in één aanmeldingsdossier voor verschillende scholen of
vestigingsplaatsen tegelijk te kunnen laten aanmelden, indien de aanmeldingsprocedure geldt voor meerdere scholen
en vestigingsplaatsen, waarbij tegelijkertijd vermeden wordt dat voor eenzelfde leerling meerdere aanmeldingsdossiers
aangelegd kunnen worden binnen het eigen aanmeldingssysteem;]
5° een regeling waarbij de aanmeldingen van leerlingen uit eenzelfde
[leefentiteit]
, vermeld in artikel 110/3, aan
elkaar gekoppeld kunnen worden, of een motivering om deze regeling niet te voorzien;
6° een regeling waarbij ouders of leerlingen bij verschillende scholen of vestigingsplaatsen een duidelijke
voorkeurorde kunnen opgeven;
7° een regeling voor de communicatie naar de ouders of de leerlingen, vermeld in artikel 110/24;
8° een regeling voor het bijhouden van een aanmeldingsregister per school of vestigingsplaats en de overdracht
van de informatie over de aangemelde leerlingen aan het schoolbestuur;
9° de verdere concretisering van de ordeningscriteria. Dit bestaat uit :
a) het hanteren van de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in keuze, bedoeld in
artikel 110/22, § 1, 4°
, en artikel 110/23, § 1, 5°
, gemaakt door de ouders of de leerling bij de ordening en de toewijzing,
vermeld in artikel 110/24;
b) het hanteren van toeval, bedoeld in artikel 110/22, § 1, 4°
, en artikel 110/23, § 1, 5°
;
c) het bepalen van de verhouding tussen en de volgorde van de verschillende gekozen ordeningscriteria
[en de ordeningscriteria, in toepassing van de bepaling in artikel 110/24, § 2, derde lid, die gehanteerd worden bij
de rangschikking van de niet-toegewezen leerlingen]
;
d) het maken van afspraken rond het bepalen van de evenredige verdeling, vermeld in artikel 110/7, van de
scholen en vestigingsplaatsen, met onder meer het bepalen van de geografische omschrijving waarbinnen de toetsing
zal gebeuren
[en de elementen die in overweging worden genomen bij de berekening van de contingenten]
;
e) het bepalen van de mate waarin scholen de vrijheid hebben om hun instroom met het oog op de evenredige
verdeling, vermeld in artikel 110/7, te sturen;
f) de gemotiveerde afwijking, vermeld in artikel 110/22, § 1, derde lid, en artikel 110/23, § 1, derde lid;
10° beslissingen aangaande de volgende uitvoeringsmodaliteiten :
a) de wijze waarop ouders en schoolbesturen bij de aanmeldingsprocedure ondersteund zullen worden en wie
daarbij betrokken zal zijn;
b) de wijze waarop zal omgegaan worden met de behandeling van disfuncties bij en eerstelijnsklachten over het
verloop van de aanmeldingsprocedure;
c) de wijze waarop enerzijds de werving, de toeleiding en de ondersteuning van ouders en anderzijds de
ondersteuning van de schoolbesturen zal gebeuren met het oog op een evenredige verdeling als vermeld in
artikel 110/7;
d) de wijze waarop de aanmeldingsprocedure gemonitord en geëvalueerd zal worden;
11° de wijze waarop over de aanmeldingsprocedure en alle genomen beslissingen daarin gecommuniceerd wordt
aan alle belanghebbenden.
[
12° het al dan niet door de schoolbesturen mandateren aan het LOP, of buiten het werkingsgebied van een LOP
aan het daartoe aangeduide schoolbestuur, van:
a) de rangschikking van de aangemelde leerlingen;
b) het uitreiken van de melding van de definitieve toewijzing of van de melding over het niet kunnen toewijzen
van de leerling aan een door de ouders gekozen school of vestigingsplaats;
c) de mededeling van de niet-gerealiseerde inschrijvingen.
]
§ 3. De CLR toetst het voorstel van aanmeldingsprocedure aan de bepalingen inzake het recht op inschrijving en
de aanmeldingsprocedures, vermeld in hoofdstuk 1/1 en 1/2, en de volgende uitgangspunten :
1° het realiseren van optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen;
2° het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie;
3° het bevorderen van sociale mix en cohesie;
4° voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, daarnaast ook de bescherming van de gelijke onderwijs- en
inschrijvingskansen van Nederlandstaligen en het behoud van het Nederlandstalige karakter van het door de Vlaamse
Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs.
§ 4.
[De CLR neemt over het voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk twee maanden na de
indiening. Enkel indien de einddatum van deze periode van twee maanden valt in de periode tussen 15 juli en
15 augustus, valt de beslissing uiterlijk in de week volgend op 16 augustus.]
]
]
[
Art. 110/26.
[
§ 1. Bij een negatief besluit van de CLR over het voorstel van aanmeldingsprocedure kan het
betrokken schoolbestuur, de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP, uiterlijk op
[31 januari]
van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijvingen gelden een van de
volgende initiatieven nemen :
1° een aangepast voorstel van aanmeldingsprocedure indienen bij de CLR. In dat geval toetst de CLR het voorstel
overeenkomstig artikel 110/25, § 3. De CLR neemt over het aangepaste voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit
uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op de dag van de indiening ervan;
2° het voorstel van aanmeldingsprocedure, vermeld in artikel 110/25, voorleggen aan de Vlaamse Regering. In dat
geval toetst de Vlaamse Regering het voorstel overeenkomstig artikel 110/25, § 3. De Vlaamse Regering neemt over het
voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op de dag van de indiening
ervan. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake het verloop van de procedure.
[In afwijking van het eerste lid, kan het betrokken schoolbestuur, de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP, uiterlijk op
[31 januari
[2022]
]
de initiatieven nemen zoals bepaald in het eerste lid, 1° en 2°. ]
§ 2. Bij een negatief besluit van de CLR over het overeenkomstig paragraaf 1, 1° voorgelegde aangepast voorstel
van aanmeldingsprocedure, kan het betrokken schoolbestuur, de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het
betrokken LOP uiterlijk dertig kalenderdagen na ontvangst van het negatief besluit het aangepast voorstel van
aanmeldingsprocedure of het voorstel van aanmeldingsprocedure, vermeld in artikel 110/25, voorleggen aan de
Vlaamse Regering. In dat geval toetst de Vlaamse Regering het voorstel overeenkomstig artikel 110/25, § 3.
De Vlaamse Regering neemt over het voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op de dag van de indiening ervan. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake het verloop van
de procedure.
§ 3. Bij een negatief besluit, van de Vlaamse Regering over het, overeenkomstig paragraaf 1, 2°
, voorgelegde
voorstel van aanmeldingsprocedure, vermeld in artikel 110/25, kan het betrokken schoolbestuur, de meerdere
betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP uiterlijk dertig kalenderdagen na ontvangst van het negatief
besluit een aangepast voorstel van aanmeldingsprocedure voorleggen aan de CLR. In dat geval toetst de CLR het
voorstel overeenkomstig artikel 110/25, § 3.
De CLR neemt over het voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op
de dag van de indiening ervan.
§ 4. Voor de toepassing van de termijnen bepaald in dit artikel worden zaterdagen, zondagen, wettelijke en
reglementaire feestdagen en de door de Regering, overeenkomstig artikel 12, bepaalde vakantieperioden niet
meegerekend.
]
]
[
Art. 110/27.
Bij een positief besluit van de CLR of de Vlaamse Regering in hoger beroep, blijft de
aanmeldingsprocedure van kracht voor de inschrijvingen voor de schooljaren volgend op het schooljaar waarin het
positief besluit werd genomen, totdat de aanmeldingsprocedure gewijzigd wordt tenzij de CLR of de Vlaamse Regering
anders beslist, totdat :
1° de betrokken regelgeving gewijzigd wordt;
2° het betrokken schoolbestuur, groep schoolbesturen of het LOP de lopende aanmeldingsprocedure wil wijzigen
of stopzetten.
]
[HOOFDSTUK 1/3. - Huisonderwijs]
[
Art 110/28.
Aan de leerplicht kan eveneens worden voldaan door het verstrekken van huisonderwijs.
Ouders die opteren voor huisonderwijs, verbinden zich ertoe onderwijs te verstrekken of te laten verstrekken dat beantwoordt aan de volgende minimumeisen :
1° het onderwijs is gericht op de ontplooiing van de volledige persoonlijkheid en de talenten van het kind en op de voorbereiding van het kind op een actief leven als volwassene;
2° het onderwijs bevordert het respect voor de grondrechten van de mens en voor de culturele waarden van het kind zelf en van anderen.
]
[
Art. 110/29.
§ 1. Ouders die opteren voor huisonderwijs moeten uiterlijk op de derde schooldag van het schooljaar waarin de leerplichtige huisonderwijs volgt, een verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie over het huisonderwijs, indienen bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Die informatie over het huisonderwijs moet minstens de volgende elementen bevatten :
1° de persoonsgegevens van de ouders en de leerplichtige die het huisonderwijs volgt;
2° de gegevens van wie het huisonderwijs zal geven, met inbegrip van het opleidingsniveau van de lesgever(s) van het huisonderwijs;
3° de taal waarin het huisonderwijs zal worden verstrekt;
4° de periode wanneer het huisonderwijs zal plaatsvinden;
5° de onderwijsdoelen die met het huisonderwijs zullen worden nagestreefd;
6° de afstemming van het huisonderwijs op de leerbehoeften van de leerplichtige;
7° de bronnen en leermiddelen die zullen worden gebruikt voor het huisonderwijs.
[
In het geval dat voor twee of meerdere leerplichtige kinderen gezamenlijk huisonderwijs wordt georganiseerd en de plaats waar dit huisonderwijs wordt georganiseerd verschilt van het adres waar de kinderen gedomicilieerd zijn, dan kan voor deze leerplichtige kinderen één gezamenlijke verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie over huisonderwijs ingediend worden door de organisator van het huisonderwijs. De bijhorende informatie over het huisonderwijs moet naast de elementen vermeld in het tweede lid ook het adres bevatten waarop het huisonderwijs effectief wordt verstrekt.
]
De bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap zullen hiertoe een document ter beschikking stellen.
In afwijking van het eerste lid dienen ouders die hun leerplichtige kinderen inschrijven in één van volgende scholen, geen verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie in te dienen :
1° Europese scholen;
2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;
3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;
4° scholen in het buitenland
[, waar het leerplichtige kind contactonderwijs volgt]
.
§ 2. In afwijking van de termijn, vermeld in paragraaf 1, kunnen de ouders van volgende leerplichtigen steeds een verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie over het huisonderwijs indienen bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap :
1° leerplichtigen die zich in de loop van een schooljaar domiciliëren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Vlaamse Gewest;
2° leerplichtigen die in de loop van een schooljaar naar het buitenland gaan, maar gedomicilieerd blijven in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Vlaamse Gewest;
3° leerplichtigen die begeleid worden door een centrum voor leerlingenbegeleiding en indien dat centrum voor leerlingenbegeleiding na de nodige informatie door de ouders, geen gemotiveerd bezwaar indient tegen het starten met huisonderwijs, binnen de tien werkdagen nadat het betrokken centrum voor leerlingenbegeleiding op de hoogte werd gesteld van de verklaring.
]
[
Art. 110/30.
§ 1. Ouders die opteren voor huisonderwijs zijn verplicht de leerplichtige in te schrijven bij de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap van het secundair onderwijs
[uiterlijk in het schooljaar waarin de leerplichtige vijftien jaar is geworden voor 1 januari]
.
Als de leerplichtige uiterlijk binnen het schooljaar waarin hij
[zestien jaar is geworden voor 1 januari]
, via de examencommissie geen enkel getuigschrift of diploma van het secundair onderwijs behaalt, dienen de ouders de leerplichtige in te schrijven hetzij in een school, centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap of Duitstalige Gemeenschap, hetzij in één van volgende scholen :
1° Europese scholen;
2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;
3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;
4° scholen gelegen in het buitenland
[, waar het leerplichtige kind contactonderwijs volgt]
.
[...]
[De regeling bedoeld in deze paragraaf wordt voor het eerst van toepassing op de leerlingen die geboren werden in het jaar 2002.]
(voetnoot 3)
(voetnoot 4)
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 moeten ouders de leerplichtige niet inschrijven bij de examencommissie :
1° indien een centrum voor leerlingenbegeleiding uitdrukkelijk een vrijstelling geeft voor de examens, vermeld in paragraaf 1;
2° indien de leerplichtige in het bezit is van een individuele gelijkwaardigheidsbeslissing met minstens het niveau van de eerste graad secundair onderwijs;
3° indien de leerplichtige ingeschreven is in één van de volgende scholen :
a) Europese scholen;
b) internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;
c) internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;
d) scholen gelegen in het buitenland
[, waar het leerplichtige kind contactonderwijs volgt]
.
]
[
Art. 110/31.
§ 1. De onderwijsinspectie is bevoegd om te controleren of het verstrekte huisonderwijs beantwoordt aan de doelstellingen, vermeld in artikel 110/28. De Vlaamse Regering legt de criteria vast op basis waarvan deze controle gebeurt.
§ 2. De ouders zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de controle op het huisonderwijs.
[§ 2/1. De onderwijsinspectie controleert de deelname aan systematische contacten en de medewerking aan profylactische maatregelen als vermeld in artikel 6, § 4, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.]
§ 3. Wanneer de controle van de onderwijsinspectie niet aanvaard wordt of wanneer de onderwijsinspectie bij twee opeenvolgende controles vaststelt dat het verstrekte onderwijs kennelijk niet beantwoordt aan de doelstellingen, vermeld in het artikel 110/28, moeten de ouders de leerling inschrijven in hetzij een school, centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap of Duitstalige Gemeenschap, hetzij in één van volgende scholen :
1° Europese scholen;
2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;
3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;
4° scholen gelegen in het buitenland
[, waar het leerplichtige kind contactonderwijs volgt]
.
Het hervatten van huisonderwijs om aan de leerplicht van de betrokken leerling te voldoen, kan uitsluitend mits voorafgaande toestemming van de onderwijsinspectie. Die toestemming wordt verleend als de onderwijsinspectie oordeelt, op basis van elementen die worden aangereikt door de ouders, dat de tekortkomingen die bij de controle destijds aanleiding hebben gegeven tot beëindiging van het huisonderwijs, zijn of worden weggewerkt.
De Vlaamse Regering legt de aanvraagprocedure voor de ouders vast.
]
[
Art. 110/32.
De Vlaamse Regering bepaalt de formele voorwaarden die moeten vervuld worden bij het organiseren van huisonderwijs.
]
[
Art. 110/33.
De artikelen 110/28 tot en met 110/32 zijn niet van toepassing op het huisonderwijs dat wordt verstrekt in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1990 waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand aan de leerplicht kan worden voldaan, het koninklijk besluit van 1 maart 2002 tot oprichting van een Centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het koninklijk besluit van 12 november 2009 tot oprichting van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.
]
HOOFDSTUK 2. - School- en
centrumreglement
Art. 111.
§ 1.
[Elk schoolbestuur maakt voor elk van zijn scholen, met uitzondering van de scholen van opleidingsvorm 4, type
5, die verbonden zijn aan een ziekenhuis of aan een residentiële setting, een schoolreglement op waarin de rechten en
plichten van elke leerling worden vastgelegd.]
[
Elk centrumbestuur maakt voor elk van zijn centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, na advies van de centrumraad, een centrumreglement op waarin de rechten en plichten van elke leerling worden vastgelegd. Elk centrumbestuur maakt voor zijn centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen een centrumreglement op waarin de rechten en plichten van elke leerling worden vastgelegd; dit reglement kan per vestigingsplaats verschillen.]
[
§ 1bis. Het school- of
centrumbestuur informeert de betrokken personen over het school- of
centrumreglement voorafgaand aan de inschrijving van de leerling en bij elke
wijziging. Daarbij moeten volgende principes in acht worden genomen
:
1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het school- of
centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en
verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee
akkoord;
2° bij elke wijziging van het school- of
centrumreglement informeert het school- of centrumbestuur de betrokken personen
schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en de betrokken
personen geven
[dan schriftelijk of digitaal akkoord]
. Indien de betrokken personen zich
met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van de
leerling een einde gesteld op 31 augustus van het lopende
schooljaar;
3° het school- of centrumbestuur vraagt de
betrokken personen of ze een papierenversie van het school- of centrumreglement
wensen te ontvangen;
4° een wijziging van het school- of
centrumreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende
schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe
regelgeving.
§ 1ter. Voor materies waarbij de
betrokken personen een individuele keuze kunnen maken, die door een regelgeving
gegarandeerd wordt, kan die individuele keuze niet via het school- of
centrumreglement geregeld worden.
]
§ 2
[In aansluiting op de informatie die het school- of centrumbestuur via het school- of centrumreglement verstrekt en met het oog op de mogelijke studievoortgang brengt het bestuur de betrokken personen in voorkomend geval ervan op de hoogte dat de school of het centrum :
1° bij de bevoegde overheid een aanvraag tot hetzij erkenning hetzij financiering of subsidiëring met inbegrip van erkenning werd ingediend, of
2° van de bevoegde overheid een voorlopige erkenning voor één schooljaar werd bekomen of een financiering of subsidiëring met inbegrip van voorlopige erkenning voor één schooljaar werd bekomen.
Het bestuur informeert de betrokken personen onmiddellijk tijdens het schooljaar van voorlopige erkenning over de beslissing van de bevoegde overheid over de erkenning, de financiering of de subsidiëring vanaf het daaropvolgende schooljaar.
]
§3.
[In aansluiting op de informatie die het schoolbestuur via het schoolreglement verstrekt, informeert het bestuur de leerlingen en de betrokken personen over de modernisering van het secundair onderwijs en over de effecten van de uitrol ervan vanaf 1 september 2019 op de structuur en organisatie van het onderwijsaanbod in de school in kwestie, met het oog op een optimale onderwijsloopbaan van de leerling.]
Art. 112.
[
In het school- of centrumreglement moeten, voor zover van toepassing, minimaal de volgende onderdelen worden opgenomen :
1° de basisprincipes van het schoolbeleid met betrekking tot volgende leerlinggebonden materies :
a) toelatingen;
b) afwijkingen, vrijstellingen en andere flexibiliseringsmaatregelen binnen het curriculum;
c) aan- en afwezigheden;
d) de opzet en de procedure van de screening en trajectbegeleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd;
2° de lesspreiding en de vakantie- en verlofregeling voor leerlingen;
3° de krachtlijnen inzake extra-murosactiviteiten, leerlingenstages, werkplekleren en school- of centrumvervangende onderwijsprogramma's;
4° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen, vormingsinstellingen of organisaties voor zover rechtstreekse impact op leerlingen;
5°
[ het tijdelijk onderwijs aan huis en het synchroon internetonderwijs, met vermelding dat de betrokken personen op die onderwijsvoorzieningen zullen worden gewezen in het geval dat de leerling aan de gestelde voorwaarden voldoet om er recht op te hebben;]
6° de financiële bijdrageregeling voor de betrokken personen, de mogelijke afwijkingen en de contactpersoon binnen de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen voor vragen of opmerkingen dienaangaande;
7° de inspraakmogelijkheden voor de betrokken personen in de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;
8° de voorwaarden waaronder de betrokken leerling en de betrokken personen inzage kunnen uitoefenen in of een toelichting kunnen vragen bij of een kopie kunnen bekomen van de leerlingengegevens, waaronder de evaluatiegegevens;
9° de organisatie van de leerlingenevaluatie, meer bepaald :
a) de vermelding dat de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen in de loop van het schooljaar op regelmatige basis of tijdig zal communiceren over :
1)
[de basisprincipes van het school- of centrumbeleid met betrekking tot leerlingenevaluatie, met inbegrip van, desgevallend, de leerstofonderdelen die via interactief afstandsonderwijs worden aangeboden, waaronder voor het secundair onderwijs de beslissing van de klassenraad wordt verstaan of de leerling in voldoende mate de doelstellingen, vastgelegd door of krachtens decreet- of regelgeving, heeft bereikt of nagestreefd, naargelang van het geval;]
[1)/1 de wijze waarop de klassenraad, onverminderd de bepalingen van artikel 115/8, § 2, tweede lid, 4°, bij de
leerlingenevaluatie al dan niet rekening houdt met de resultaten van de Vlaamse toetsen;]
2) de studievorderingen van de leerling;
3) de voor de leerling noodzakelijke remediëring;
4) de tijdstippen waarop examens en andere evaluatieopdrachten over grotere leerstofonderdelen, waardoor de lessen worden geschorst, plaatsvinden;
5) de vorm waaronder examens en andere evaluatieopdrachten worden georganiseerd;
6) de, met het oog op examens en andere evaluatieopdrachten, te beheersen materies;
7) de regeling als de leerling door overmacht of gewettigd verlet een examen of andere evaluatieopdracht niet kan volbrengen;
b) de vermelding dat de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs
[of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen elke genomen beslissing van de klassenraad]
waarbij aan de leerling niet de beoogde studiebekrachtiging wordt toegekend, schriftelijk motiveren; de vermelding dat, op vraag van de betrokken personen, binnen een aangeduide termijn een overleg zal plaatsvinden en de vermelding van de mogelijkheid tot beroep na desbetreffend overleg;
c) de mogelijkheid voor de betrokken personen tot beroep tegen een beslissing van
[de klassenraad]
waarbij aan de leerling niet de beoogde studiebekrachtiging wordt toegekend; worden met betrekking tot het beroep eveneens vermeld: de procedure met overeenkomstige redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de principes inzake werking, met inbegrip van de stemprocedure, en samenstelling van een beroepscommissie;
10° de lokale leefregels op materieel en immaterieel vlak, met inbegrip van :
a) de tucht- of andere maatregelen die ten aanzien van de leerling kunnen worden genomen bij regelschending. Met betrekking tot tuchtmaatregelen moeten eveneens worden vermeld :
1) de regels inherent aan tuchtrechtspleging;
2) de mogelijkheid voor de betrokken personen tot beroep tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting; worden met betrekking tot het beroep eveneens vermeld: de procedure met overeenkomstige redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de principes inzake werking, met inbegrip van de stemprocedure, en samenstelling van een beroepscommissie;
3) de opvangregeling;
4) de mogelijke school- of centrumuitschrijving;
b) de plicht voor de leerling om zich te onthouden van iedere daad van geweld, pesterij of ongewenst seksueel gedrag;
c) de afspraken met betrekking tot het decretaal aan scholen en centra opgelegde rookverbod, de controle op de naleving ervan en de sancties die opgelegd kunnen worden bij overtreding;
11° de eventuele beroepsmogelijkheden voor de betrokken personen ten aanzien van betwiste beslissingen buiten beslissingen in verband met definitieve uitsluiting of leerlingenevaluatie;
12° de basisprincipes van het schoolbeleid met betrekking tot reclame en sponsoring;
13° een engagementsverklaring waarin wederzijdse afspraken worden opgenomen over oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement ten aanzien van de onderwijstaal;
14° de vermelding dat bij schoolverandering leerlingengegevens worden overgedragen naar de nieuwe school tenzij, en voor zover de regelgeving de overdracht niet verplicht stelt, de betrokken personen er zich expliciet tegen verzetten na op hun verzoek deze gegevens te hebben ingezien;
[
15°
[de mededeling dat de school bij schoolverandering verplicht is de school
waar nu wordt ingeschreven op de hoogte te brengen van het bestaan
en de inhoud van een IAC-verslag, OV4-verslag of GC-verslag;]
]
[
16° de contactgegevens van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs samenwerkt en de concrete afspraken over de dienstverlening van de leerlingenbegeleiding;
17° de krachtlijnen inzake de visie en werking van de school of het centrum van deeltijds beroepssecundair onderwijs binnen het gevoerde beleid op leerlingenbegeleiding.
[Als de school of het centrum een beleid op afzondering en fixatie als vermeld in artikel 123/24/1 heeft, wordt dit
beleid uitdrukkelijk opgenomen in de krachtlijnen van het beleid op leerlingenbegeleiding.]
]
[18° de vermelding dat de betrokken personen, in voorkomend geval, de school onmiddellijk op de hoogte brengen van het feit dat de medische toestand van de leerling die is ingeschreven in een opleiding waar voedingsmiddelen worden verwerkt, een risico inhoudt op (on)rechtstreekse verontreiniging van levensmiddelen, met als gevolg dat na beslissing van de school de leerling hetzij tijdelijk bepaalde programmaonderdelen niet mag volgen, hetzij de opleiding in zijn geheel niet langer mag volgen en naar een andere opleiding moet overstappen. Daarbij wordt eveneens vermeld dat de gegevens over de medische toestand worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid van de schooldirecteur en dat de schooldirecteur en de personeelsleden van de school die deze gegevens over de medische toestand verwerken, gehouden zijn tot geheimhouding over deze gegevens.]
[19° dat er leersteun kan geboden worden voor leerlingen met een IAC-verslag, OV4-verslag of GC-verslag en bij welk leersteuncentrum de school
aangesloten is.]
Met betrekking tot het positieve engagement van de betrokken personen ten aanzien van de onderwijstaal wordt alleszins vermeld dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren, maar kunnen andere bepalingen worden toegevoegd mits daarover een akkoord is bereikt in het bevoegde lokaal overlegplatform of, voor scholen en centra gelegen in een gemeente waar geen lokaal overlegplatform is opgericht, mits daarover een akkoord is bereikt met ten minste twee derde van de scholen en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Met betrekking tot regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid wordt gewezen op de koppeling aan
[de selectieve participatietoeslagen leerling]
en de mogelijkheid tot niet-toekenning of terugvordering ervan. Met betrekking tot regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid wordt bovendien in het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd ook vermeld dat de betrokken personen het principe van het voltijds engagement moeten naleven, wat enerzijds impliceert dat de leerling de gekozen opleiding daadwerkelijk en regelmatig volgt, behalve in geval van gewettigde afwezigheid, en anderzijds dat de leerling bereid is zich onvoorwaardelijk te schikken naar alle mogelijke maatregelen die door het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of
[het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
worden genomen om de component werkplekleren ononderbroken een zinvolle invulling te geven.
]
Art. 113 en 114.
[...]
HOOFDSTUK 3. -
[Toelatingsvoorwaarden, evaluatie en
studiebekrachtiging]
Art. 115.
[§ 1.]
Voor het secundair onderwijs,
erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap bepaalt de
Vlaamse Regering, tenzij bij decreet bepaald :
1° de
toelatings- en overgangsvoorwaarden;
2° de bekrachtiging
van de studie;
3° de studiebewijzen, alsmede de vorm en de
vermeldingen erop;
[4° de samenstelling, de werking en de bevoegdheden van de klassenraad.]
[...]
[...]
[
§ 2. Een welbepaalde bekrachtiging van de studie impliceert dat de betrokken leerling geacht wordt het overeenkomstig studietraject volledig en met vrucht te hebben doorlopen, ongeacht het tijdstip van aansluiting bij dat traject en ongeacht het feit of dat traject uit leerjaren of een ander ordeningscriterium bestaat. (114)
]
[
Art. 115/1.
[
...
]
]
[
Art. 115/2.
[De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de
studiebewijzen vastgelegd in uitvoering van artikel 115, § 1, eerste lid, 2° en 3°.]
Bij de
vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering
rekening :
1° met de onderwijskwalificaties beschreven
krachtens het
decreet
van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij
ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering als
referentiekader, in voorkomend geval, de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de
specifieke eindtermen, de doelen, de opleidingsprofielen of de minimale
leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreet- of regelgeving zijn
bepaald;
2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als
vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de
kwalificatiestructuur.
]
[
Art. 115/3.
[De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de
erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in
artikel 115/2 zijn opgenomen, met de studiebewijzen vastgelegd in uitvoering van artikel 115, § 1, eerste lid, 2° en 3°.]
De Vlaamse
Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden
:
1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het
decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij
ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden, in voorkomend geval, de
eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de specifieke eindtermen, de doelen, de
opleidingsprofielen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse
wet-, decreet- of regelgeving zijn bepaald, als referentiekader
gebruikt;
2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als
vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de
kwalificatiestructuur.
[
De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs bedraagt 90 euro per aanvraag en per studiebewijs. Indien een onderzoek wordt gevraagd naar de gelijkwaardigheid met aanduiding van een structuuronderdeel bedraagt de financiële bijdrage 180 euro per aanvraag en per studiebewijs. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. De bedragen worden afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan de bedragen verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure. ]
]
[
Art. 115/4.
[...]
]
[
Art. 115/5.
[ Een beslissing van de delibererende klassenraad waartegen de betrokken personen geen beroep of een
niet ontvankelijk beroep hebben ingesteld, kan door het schoolbestuur omstreden worden geacht. In dat geval kan het
schoolbestuur de klassenraad opnieuw doen samenkomen om de omstreden beslissing te heroverwegen. Het opnieuw
samenkomen dient te gebeuren uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar in kwestie. In afwijking hiervan is dat
uiterlijk 15 februari van het schooljaar in kwestie als de omstreden beslissing betrekking heeft op een
[7de leerjaar van het technisch of
kunstsecundair onderwijs dat]
eindigt
op 31 januari. In het geval de dan genomen beslissing afwijkt van de door het schoolbestuur omstreden beslissing,
wordt ze schriftelijk en gemotiveerd onmiddellijk aan de betrokken personen meegedeeld. Als die afwijkende
beslissing door de betrokken personen omstreden is, kunnen ze beroep instellen, waarbij de bepalingen van artikel
123/15 tot en met 123/18 van toepassing zijn.]
]
[
Art. 115/6.
§ 1.
[...]
§ 2. De school- en centrumbesturen zijn bevoegd voor de regeling van het evaluatiestelsel.
In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Regering :
1° de organisatie van specifieke examens of andere evaluatieopdrachten opleggen;
2° de maximumduur bepalen van schorsing van lessen wegens examens, andere evaluatieopdrachten of evaluatiegebonden activiteiten;
3° bepalen onder welke voorwaarden een beslissing over het al dan niet geslaagd zijn, kan worden uitgesteld;
4° het slagen voor een structuuronderdeel afhankelijk stellen van het behalen van externe certificering. Onder externe certificering wordt verstaan: het toekennen aan leerlingen, voor zover ze geslaagd zijn voor bepaalde programmaonderdelen, van studiebewijzen die buiten de onderwijsregelgeving vallen en gerelateerd zijn aan beroepsuitoefeningvoorwaarden.
[
Bij een evaluatiebeslissing van de klassenraad geldt steeds een vermoeden van deskundigheid.
]
§ 3. De betrokken personen nemen het evaluatieresultaat in ontvangst op een in het school- of centrumreglement vastgelegde datum en wijze. Het school- of centrumbestuur wijkt af van die datum voor individuele gevallen als de beslissing tot stand komt na uitstel of na beroep; in voorkomend geval stelt het school- of centrumbestuur de betrokken personen schriftelijk in kennis van de voorziene ontvangstdatum. Bij het niet in ontvangst nemen door de betrokken personen wordt het evaluatieresultaat geacht te zijn ontvangen op de voorziene ontvangstdatum.
§ 4. Als het evaluatieresultaat inhoudt dat aan de leerling niet de beoogde studiebekrachtiging wordt toegekend, dan is de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs ertoe gehouden :
1° aan de betrokken personen een schriftelijke motivering te geven;
2° de betrokken personen schriftelijk te verwijzen naar de mogelijkheid tot beroep met overeenkomstige procedure doch enkel mits voorafgaandelijk overleg, vermeld in 3°, te hebben gepleegd;
3° met de betrokken personen te overleggen op hun vraag.
Het overleg, bedoeld in 3°, vindt plaats tussen de directeur of zijn afgevaardigde en de betrokken personen binnen een redelijke termijn nadat die laatsten het evaluatieresultaat in ontvangst hebben genomen. Die termijn wordt in het school- of centrumreglement bepaald. Van het overleg wordt een schriftelijke neerslag gemaakt. Het overleg kan ertoe leiden dat de directeur of zijn afgevaardigde beslist om de klassenraad opnieuw te laten samenkomen. Nadat de klassenraad al dan niet aan de leerling bijkomende proeven of opdrachten heeft opgelegd, beslist diezelfde klassenraad om het oorspronkelijk evaluatieresultaat te bevestigen of door een ander evaluatieresultaat te vervangen. De betrokken personen nemen de beslissing om de klassenraad niet opnieuw te laten samenkomen, dan wel de beslissing van de klassenraad die opnieuw is samengekomen in ontvangst. Bij het niet in ontvangst nemen op de voorziene datum door de betrokken personen wordt de beslissing geacht te zijn ontvangen.
§ 5.
[De school -en centrumbesturen kennen de van rechtswege geldende studiebewijzen toe in uitvoering van de
evaluatiebeslissingen van klassenraden of, in voorkomend geval, de beslissingen van beroepscommissies die worden
genomen naar aanleiding van beroepen die door betrokken personen zijn ingediend.]
]
[
Art. 115/7.
De scholen zijn ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren
studiebewijs aan de houder van het studiebewijs. Het attest vermeldt de datum van uitreiking van het studiebewijs.
Personen die met toepassing van de wetgeving over de namen en de voornamen een wijziging van hun naam of
voornaam hebben verkregen, kunnen bij de scholen waar ze een studiebewijs hebben behaald of bij de bevoegde dienst
van de Vlaamse Gemeenschap een verzoek indienen om het studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met
hun nieuwe naam.
Bij de aanvraag wordt het oorspronkelijk behaalde studiebewijs ingeleverd en worden stukken gevoegd die de
naamswijziging aantonen
]
[Hoofdstuk 3/1. De Vlaamse toetsen]
[
Art. 115/8.
§ 1. In het voltijds gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs,
opleidingsvorm 4, nemen de volgende leerlingen deel aan de Vlaamse toetsen:
1° leerlingen in het tweede leerjaar van de eerste graad: vanaf het schooljaar 2023-2024;
2° leerlingen in het tweede leerjaar van de derde graad: vanaf het schooljaar 2026-2027.
In afwijking van het eerste lid zijn de leerlingen met een individueel aangepast curriculum vrijgesteld van
deelname aan de Vlaamse toetsen, behalve wanneer de school of het centrum beslist om ze toch te laten deelnemen.
In afwijking van het eerste lid kan de klassenraad beslissen tot een gemotiveerde vrijstelling van deelname aan de
Vlaamse toetsen van de leerlingen die zijn ingeschreven in opleidingsvorm 4 van het buitengewoon onderwijs.
Een school voor buitengewoon secundair onderwijs kan beslissen haar leerlingen van de opleidingsvormen 1, 2 en
3 wel te laten deelnemen aan de Vlaamse toetsen. In het voltijds gewoon secundair onderwijs kan een school of een
centrum beslissen om anderstalige nieuwkomers te laten deelnemen aan de Vlaamse toetsen.
De Vlaamse toetsen worden ontwikkeld door het bevoegde steunpunt met betrokkenheid van de onderwijsverstrekkers en kunnen van zodra technisch mogelijk door deze onderwijsverstrekkers worden aangevuld met eigen items
in functie van een eigen kwaliteitszorgsysteem. De Vlaamse overheid stelt de Vlaamse toetsen, met inbegrip van
oefentoetsen, ter beschikking van de scholen en de centra die ze digitaal en op basis van instructies bij hun leerlingen
afnemen. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de praktische organisatie van de Vlaamse toetsen.
De Vlaamse toetsen omvatten een selectie van de eindtermen, vermeld in artikel 139, die van toepassing zijn in de
A-stroom of de B-stroom van de eerste graad of in de finaliteit van de derde graad, naargelang van het geval.
De selectie van de eindtermen, vermeld in het zesde lid, wordt gemaakt uit minstens de volgende
sleutelcompetenties: competenties in het Nederlands; wiskundige competenties uit de competenties inzake wiskunde,
exacte wetenschappen en technologie, en leercompetenties. De Vlaamse Regering beslist over de uitbreiding van
voormelde sleutelcompetenties.
De Vlaamse toetsen houden rekening met zowel de eindtermen als de gelijkwaardig verklaarde vervangende
eindtermen.
§ 2. De Vlaamse toetsen hebben tot doel de onderwijskwaliteit te versterken en te monitoren door het bereiken van
de eindtermen, vermeld in artikel 139, en de leerwinst te meten op onderstaande niveaus.
De resultaten van de Vlaamse toetsen worden op de volgende wijze gebruikt:
1° op Vlaams niveau als bron van
informatie over de onderwijskwaliteit, meer bepaald de mate waarin de eindtermen bereikt worden, de mate waarin
leerwinst gegenereerd wordt en als element van kwaliteitszorg op systeemniveau;
2° op niveau van de school of het centrum als element van interne en externe kwaliteitszorg:
a) als een van de elementen in de interne kwaliteitszorg van de school of het centrum. De school of het centrum,
en het school- of centrumbestuur zullen daartoe haar eigen feedbackrapport met gecontextualiseerde resultaten op een
beveiligde manier kunnen consulteren;
b) als een van de elementen in de werking van de pedagogische begeleidingsdiensten, vermeld in artikel 15, § 1,
van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;
c) als een van de elementen in de werking van de onderwijsinspectie, meer bepaald de doorlichtingen, vermeld in
artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs;
3° op niveau van de leerlingengroep als een van de elementen voor reflectie over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolteam;
4° op leerlingniveau als een van de mogelijke elementen waarmee de klassenraad rekening kan houden bij de
evaluatie. De resultaten op leerlingniveau worden niet als enige criterium voor de evaluatie gebruikt.
§ 3. Leerlingen die recht hebben op redelijke aanpassingen of speciale onderwijsleermiddelen, gedurende het
schooljaar waarin de Vlaamse toetsen worden afgenomen, hebben recht op behoud en gebruik van die aanpassingen
en leermiddelen als ze die Vlaamse toetsen afleggen.
]
[
Art. 115/9.
§ 1. Voor de toepassing van artikel 115/8 worden de volgende gegevens verwerkt door de scholen, de
centra, de bevoegde diensten van de Vlaamse overheid en het bevoegde steunpunt:
1° de identificatiegegevens van de deelnemende leerlingen: naam, voornaam en identificatiecode van de leerling;
2° de individuele toetsresultaten: het antwoord op elke toetsvraag en de daarop gebaseerde totaalscores van de
leerling;
3° de leerlingenkenmerken die nodig zijn voor een juiste interpretatie van de gegevens. Het gaat over de volgende
leerlingenkenmerken:
a) demografische gegevens: geboortejaar, geslacht;
b) onderwijskansarmoede-indicatoren: opleidingsniveau van de moeder, thuistaal, schooltoelage, trekkende
bevolking, leerling met een zorgthuis;
c) schoolloopbaangegevens: voorafgaande schoolloopbaan, individueel aangepast curriculum, anderstalige
nieuwkomer, vrijstelling, gemotiveerd verslag of verslag gemeenschappelijk curriculum, gebruik van hulpmiddelen,
administratieve groep, leerlingengroep Nederlands, leerlingengroep wiskunde;
d) indicatoren van cultureel kapitaal: aantal boeken thuis;
4° de kenmerken van de school of het centrum waar de leerling is ingeschreven;
5° de leerlingenkenmerken die nodig zijn voor wetenschappelijk onderzoek waaronder de loggegevens over de
toetsafname en de antwoorden op een leerlingenvragenlijst.
De scholen en centra ontvangen en verwerken die gegevens van de leerlingen die bij hen zijn ingeschreven. De
bevoegde diensten van de Vlaamse overheid en het bevoegde steunpunt ontvangen en verwerken de gegevens van de
leerlingen, vermeld in het eerste lid.
De gegevens worden gedurende maximaal tien jaar bewaard op het dataplatform.
[De gegevens in de
registratiemodule worden gedurende maximaal negen maanden bewaard. De gegevens in het toetsplatform worden
gedurende maximaal zeven maanden bewaard.]
De gegevens in de feedbackmodule worden gedurende maximaal twaalf
maanden bewaard. Zolang doeleinden van wetenschappelijk onderzoek en statistiek daartoe nopen, worden de
gegevens gepseudonimiseerd bewaard. De gepseudonimiseerde persoonsgegevens kunnen onder contractuele
voorwaarden doorgegeven worden met het oog op wetenschappelijk onderzoek. Na afloop van de bewaartermijnen
worden de persoonsgegevens vernietigd of geanonimiseerd.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor die verwerking en legt de leerlingenkenmerken die verwerkt
worden vast.
§ 2. De Vlaamse overheid en het bevoegde steunpunt treden, ieder voor zijn of haar bevoegdheid, op als
verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 1. Het bestuur van
de onderwijsinstelling of de gemandateerde is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen van de
persoonsgegevens overeenkomstig artikel 123/6, eerste lid, 5°.
De scholen, de centra, de Vlaamse overheid en het bevoegde steunpunt verwerken de persoonsgegevens om te
voldoen aan een wettelijke verplichting die op hen rust en bepalen, ieder binnen zijn of haar bevoegdheidssfeer, op
transparante wijze hun respectieve verantwoordelijkheden.
De verwerkingsverantwoordelijken verduidelijken in een privacyverklaring welke verwerkingen er gebeuren. Zij
nemen met het oog op transparantie en de garantie van de rechten van betrokkenen in hun communicatie met de
betrokkenen een verwijzing op naar de vindplaats van hun respectieve privacyverklaring. De verwerkingsverantwoordelijken nemen de nodige maatregelen om de juistheid van de persoonsgegevens te garanderen.
De leerlingen of hun ouders hebben het recht op inzage in en kopie van het feedbackrapport met hun resultaten
op de Vlaamse toetsen. De leerlingen of hun ouders hebben het recht op inzage in hun toets, op een manier die de
vertrouwelijkheid van de toetsvragen garandeert.
]
[
Art. 115/10.
Het bevoegde steunpunt of de bevoegde diensten van de Vlaamse overheid bezorgen de resultaten
op school- of centrumniveau jaarlijks aan de onderwijsinspectie, aan de betrokken pedagogische begeleidingsdienst en
aan de Raad van het Gemeenschapsonderwijs. De gegevens van de individuele leerlingen worden daarbij niet
opgenomen.
In afwijking van de algemene regeling in het Bestuursdecreet van 7 december 2018 inzake openbaarheid, delen de
leden van de onderwijsinspectie, de personeelsleden van de scholen en de centra, van de Vlaamse overheid, van het
bevoegde steunpunt en van de pedagogische begeleidingsdiensten, de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de
school- en centrumbesturen, die de resultaten kennen van de Vlaamse toetsen, die resultaten niet mee aan derden.
In afwijking van het tweede lid mag een school of centrum de eigen school- of centrumresultaten wel bezorgen aan
derden die de school of het centrum begeleiden. Deze begeleidende instantie mag op haar beurt de resultaten niet
meedelen aan derden.
In afwijking van het tweede lid kan een school of centrum inzage in haar schoolfeedbackrapport geven aan ouders
die bij hun aanvraag een bijzonder individueel belang aantonen. De inzage kan enkel gegeven worden voor de
resultaten van de Vlaamse toetsen waar het kind van betrokken ouders zelf aan heeft deelgenomen. Het school- of
centrumbestuur bepaalt hiertoe zelf de procedure en modaliteiten. De ouders mogen op hun beurt de resultaten niet
meedelen aan derden. Indien ouders deze geheimhoudingsplicht schenden kunnen ze gesanctioneerd worden met een
geldboete van honderd euro tot duizend euro.
Leden van schoolraden en ouderraden mogen het schoolfeedbackrapport niet meedelen aan derden. Hierbij zijn
ze gebonden aan de geheimhoudingsplicht.
De leden van de onderwijsinspectie, de personeelsleden van de scholen, van de Vlaamse overheid, van het
bevoegde steunpunt en van de bevoegde begeleidingsdiensten, de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de
schoolbesturen die de resultaten kennen van de Vlaamse toetsen, zijn wat die resultaten betreft gehouden tot het
beroepsgeheim. Wie dit beroepsgeheim niet naleeft, wordt gestraft met een geldboete van honderd euro tot
duizend euro.
Het is verboden de resultaten van een school of centrum publiek te maken. De niet-naleving van het verbod op
openbaarmaking door het school- of centrumbestuur is een inbreuk op het verbod op oneerlijke concurrentie in de zin
van artikel 7.
De resultaten die behaald zijn bij de Vlaamse toetsen geven geen aanleiding tot de rangschikking van scholen of
centra.
]
[
Art. 115/11.
De Vlaamse Regering zal een evaluatie doorvoeren die minstens uit volgende onderdelen zal bestaan:
1° een procesevaluatie onmiddellijk na de testafname in 2023 in het tweede leerjaar van de eerste graad bij een
representatieve steekproef van scholen;
2° onmiddellijk na de eerste toetsafname een procesevaluatie van de eerste toetsafname;
3° uiterlijk in 2029 een evaluatie van de mate waarin de Vlaamse toetsen de doelstellingen, vermeld in
artikel 115/8, § 2, hebben helpen bereiken en van de andere effecten die ze hebben teweeggebracht.
]
HOOFDSTUK 4. -
[Specifieke maatregelen voor bepaalde doelgroepen]
Art. 116.
Voor de toepassing van artikel 116
tot en met 120
[en
[artikel 122/1, tweede lid]
]
wordt verstaan onder :
1° secundair
onderwijs : het secundair onderwijs met uitzondering van :
a)
[ de structuuronderdelen van het voltijds secundair onderwijs zonder basisvorming en het hoger beroepsonderwijs;]
b) het deeltijds beroepssecundair onderwijs;
c) de alternerende beroepsopleiding in het buitengewoon
secundair onderwijs;
[De Vlaamse Regering kan beslissen de punten a, b of c toch te beschouwen als secundair
onderwijs.]
2°
[...]
3°
toelatingsvoorwaarden : de toelatingsvoorwaarden bepaald in
[artikel 291 tot en met 295]
. (115)
Art. 117.
[
§ 1. Leerlingen voor wie het door ziekte of ongeval tijdelijk onmogelijk is om secundair onderwijs te volgen in hun school hebben recht op tijdelijk onderwijs aan huis.
[De Vlaamse Regering kan bijkomend mogelijke
redenen van de afwezigheid bepalen. Deze redenen dienen gerechtvaardigd en gegrond te zijn en worden gemotiveerd
en geattesteerd door een bevoegde derde.]
[
Jongeren die verblijven in een voorziening veilig verblijf, vermeld in artikel 15 van het besluit van de Vlaamse
Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de
jeugdhulp of in het Vlaams detentiecentrum, vermeld in artikel 41 van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het
jeugddelinquentierecht, hebben recht op tijdelijk onderwijs aan huis gedurende de volledige duur van hun verblijf in
de voorziening veilig verblijf of het Vlaams detentiecentrum. In aanvulling op artikel 123 voldoet de jongere, die niet
meer ingeschreven is in een school en die in een voorziening veilig verblijf of het Vlaams detentiecentrum verblijft,
hiermee aan de leerplicht.
Een jongere die in een voorziening veilig verblijf of het Vlaams detentiecentrum verblijft en geen inschrijving meer
heeft in een school, kan met akkoord van de betrokken personen, door de school die het tijdelijk onderwijs aan huis
aanbiedt of door een andere school tijdens de duur van de opname, beschouwd worden als regelmatige leerling, in
afwijking van artikel 252, 260/1 en 260/2, in functie van een mogelijke studiebekrachtiging. De jongere moet voldoen
aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende structuuronderdeel dat de betreffende school inricht.
]
§ 2. De Vlaamse Regering legt de voorwaarden vast om in aanmerking te komen voor tijdelijk onderwijs aan huis. De regering maakt hierbij een onderscheid tussen een veelvuldige afwezigheid
[...]
en een langdurige afwezigheid.
Een afwezigheid van minder dan eenentwintig kalenderdagen is geen langdurige afwezigheid voor de toepassing van dit artikel tenzij het gaat om een veelvuldige afwezigheid
[...]
.
§ 3. De regering bepaalt hoe het onderwijs aan huis georganiseerd wordt, welke vorm van hulp de school krijgt om het onderwijs aan huis te organiseren en de voorwaarden tot het verkrijgen van uren-leraar en lesuren tijdelijk onderwijs aan huis, alsook het aantal en de wijze van berekening ervan.
§ 4. Het schoolbestuur is verplicht om de betrokken personen bij leerlingen die recht hebben of zullen hebben op tijdelijk onderwijs aan huis te informeren over het recht op, de mogelijkheden en de modaliteiten van het tijdelijk onderwijs aan huis.
§ 5. De uitdrukkelijke vraag van de betrokken personen voor een leerling als vermeld in paragraaf 2, verplicht het schoolbestuur ertoe om tijdelijk onderwijs aan huis te organiseren.
De verplichting om tijdelijk onderwijs aan huis in te richten, vervalt voor de school ten aanzien van de leerling gedurende zijn verblijf in een ziekenhuis, een residentiële setting of een preventorium waar onderwijs van type 5 gefinancierd of gesubsidieerd wordt of bij zijn opname in een dienst als bedoeld in artikel IV.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 betreffende codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs.
§ 6. Het recht op tijdelijk onderwijs aan huis kan gecombineerd worden met het recht op synchroon internetonderwijs als bedoeld in artikel 117/1.
]
[
Art. 117/1.
[
§ 1. Synchroon internetonderwijs, verder in dit hoofdstuk SIO te noemen, biedt leerlingen voor wie het
[...]
tijdelijk onmogelijk is om onderwijs te volgen in hun school de mogelijkheid om op afstand, via digitale toepassingen, rechtstreeks en in interactie met de leerkrachten en klasgenoten de lessen te volgen.
SIO ondersteunt het leerproces, beperkt de leerachterstand en bereidt de terugkeer naar school voor. Door SIO blijft de band van de afwezige leerling met de school, leerkrachten en medeleerlingen behouden.
§ 2. Leerlingen komen in aanmerking voor SIO als aan volgende voorwaarden voldaan is:
1°
[de leerling is afwezig wegens ziekte of ongeval en de school beschikt over de bewijsstukken;]
2° het gebruik van SIO is verenigbaar met de medische toestand van de leerling. De betrokken personen brengen de behandelende arts op de hoogte; de school informeert de CLB-arts;
3° SIO is voor de betrokken leerling haalbaar en zinvol:
a) SIO komt tegemoet aan de ondersteuningsbehoefte van de leerling conform paragraaf 1, tweede lid. SIO wordt niet aangewend als permanent alternatief voor onderwijs op school;
b) op basis van het ziektebeeld en de inschatting van het ziekteverloop mag aangenomen worden dat de leerling die langdurig of veelvuldig afwezig zal zijn, het SIO zal gebruiken voor een periode van minimaal 36 halve lesdagen;
c) de leerling en de school maken er optimaal gebruik van. Het CLB is betrokken.
De regering kan bijkomende criteria met betrekking tot zinvolheid en haalbaarheid voor de leerling vastleggen.
[
§ 2/1. De Vlaamse Regering kan bijkomende in aanmerking komende leerlingen en de respectieve voorwaarden
bepalen. De redenen voor de afwezigheid op school dienen gerechtvaardigd en gegrond te zijn en worden gemotiveerd
en geattesteerd door een bevoegde derde.
]
§ 3. Het schoolbestuur is verplicht om de betrokken personen bij leerlingen die recht hebben of zullen hebben op SIO te informeren over het recht op, de mogelijkheden en de modaliteiten van SIO.
§ 4. De uitdrukkelijke vraag van de betrokken personen voor een leerling als vermeld in paragraaf 2, verplicht het schoolbestuur ertoe om SIO te organiseren.
§ 5. Het recht op SIO kan gecombineerd worden met het recht op tijdelijk onderwijs aan huis als bedoeld in artikel 117, een verblijf in een ziekenhuis, een residentiële setting of een preventorium waar onderwijs van type 5 gefinancierd of gesubsidieerd wordt of met een opname in een dienst bedoeld in artikel IV.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 betreffende codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs.
Het recht op SIO kan niet gecombineerd worden met permanent onderwijs aan huis als bedoeld in artikel 118.
]
]
Art. 118.
§ 1. Leerlingen die voldoen aan
de toelatingsvoorwaarden maar voor wie het omwille van een handicap permanent
onmogelijk is secundair onderwijs te volgen op school, hebben na gunstig advies
van de
[onderwijsinspectie]
, recht op permanent
onderwijs aan huis.
§ 2.
[De ouders kiezen in overleg met het centrum voor leerlingenbegeleiding de dichtstbijzijnde school voor buitengewoon onderwijs van hun vrije keuze om het permanent onderwijs aan huis te organiseren.
[Deze school wordt aangeduid door de onderwijsinspectie.]
Omwille van omstandigheden eigen aan de leerling en mits omstandige motivering kan een andere school voor buitengewoon secundair onderwijs worden gekozen.]
(117)
Art. 119.
De Vlaamse Regering bepaalt op
welke wijze het permanent onderwijs aan huis georganiseerd wordt en welke vorm
van hulp de school krijgt om het permanent onderwijs aan huis te organiseren.
(118)
Art. 120.
Een personeelslid dat wordt
aangesteld in een betrekking, georganiseerd in het kader van het tijdelijk of
permanent onderwijs aan huis, wordt steeds aangesteld als tijdelijk
personeelslid.
De bepalingen van het decreet rechtspositie
personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd onderwijs zijn van toepassing op deze
personeelsleden, met uitzondering van de volgende bepalingen
:
1° de betrekking is niet onderworpen aan de
reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van
betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. Het schoolbestuur van de
school die de betrekking organiseert, kan evenwel op vrijwillige basis een
personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van
betrekking. Die aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een
wedertewerkstelling. Voor deze reaffectatie of wedertewerkstelling is steeds de
toestemming vereist van het terbeschikking gestelde
personeelslid;
2° de betrekking kan niet vacant worden
verklaard. Het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen,
affecteren of muteren in die betrekking. (119)
Art. 121.
[
Voor
[leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften of]
leerlingen die wegens ziekte of ongeval het geheel van de vorming van een schooljaar niet kunnen volgen, kan de klassenraad een spreiding van het lessenprogramma hetzij van een leerjaar over twee schooljaren hetzij van een graad over drie schooljaren toestaan.]
(120)
Art. 122.
Voor leerlingen die wegens ziekte
of ongeval bepaalde vakken niet kunnen volgen, kan de klassenraad
vrijstellingen toestaan
[van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die waar mogelijk vervangen door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende structuuronderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden]
. (121)
[
Art. 122/1.
Leerlingen hebben recht op moederschapsverlof, naar rata van maximaal één week voor de vermoedelijke bevallingsdatum en maximaal negen weken na de effectieve bevalling. De schoolvakanties schorten dit verlof niet op. De uitoefening van dit recht doet geen afbreuk aan de hoedanigheid van regelmatige leerling.
[Onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 117, hebben desbetreffende leerlingen recht op tijdelijk onderwijs aan huis. Onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 117/1, hebben desbetreffende leerlingen recht op SIO.]
]
[
Art. 122/1/0.
§1. Voor elke leerling met een IAC-verslag wordt, zowel in het gewoon
als in het buitengewoon onderwijs, een individueel aangepast curriculum opgemaakt
door de klassenraad in afstemming met de leerling tenzij dat niet mogelijk is, met de
ouders, met in voorkomend geval de leerondersteuner en waar nodig de CLB-medewerker en andere externe ondersteuners.
§2. Het individueel aangepaste curriculum bevat de doelen die nagestreefd of gerealiseerd zullen worden, volgens de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften
van de leerling. Het individueel aangepaste curriculum krijgt vorm op basis van een
cyclisch proces van handelingsplanmatig werken.
De klassenraad vertrekt voor de selectie van de doelen van de doelen die door
of krachtens decreet- of regelgeving van toepassing zijn op het structuuronderdeel
waarin de leerling is ingeschreven. Daarnaast kunnen ook andere doelen worden
geselecteerd. De realisatie van de doelen is gericht op de maximale ontplooiing van
en leerwinst bij de leerling en met het oog op een zo volwaardig mogelijke participatie
aan het klas- en schoolgebeuren en maatschappelijke participatie zoals andere leeftijdsgenoten. Voor leerlingen in het buitengewoon onderwijs wordt actief gewerkt
aan de mogelijkheid tot terugkeer naar het gewoon onderwijs.
§3. In het individueel aangepaste curriculum opgenomen doelen met betrekking tot
godsdienst, niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing zijn gebaseerd op
de overeenkomstige leerplannen en zijn in overeenstemming met de internationale
en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het
bijzonder.
§4. Het individueel aangepaste curriculum bepaalt hoe de doelen gerealiseerd zullen worden en hoe sociale, psychologische, orthopedagogische, medische of paramedische hulpverlening in het onderwijsaanbod wordt geïntegreerd. Daarbij wordt
gebruikgemaakt van het netwerk en de ondersteunende partners die betrokken zijn
naargelang de onderwijscontext waarin de leerling schoolloopt.
§5. Alle betrokkenen werken samen om een optimaal leer- en ontwikkelingstraject
voor de leerling te garanderen. De school is verantwoordelijk voor de opvolging, evaluatie en bijsturing van het traject en coördineert de afstemming tussen alle betrokken partners.
§6. Een individueel handelingsplan of een individueel aangepast curriculum van
een leerling met een IAC-verslag dat is opgemaakt voor 1 september 2023, wordt
beschouwd als een individueel aangepast curriculum. Als er wijzigingen doorgevoerd moeten worden aan een dergelijk curriculum of handelingsplan, worden de
wijzigingen doorgevoerd in een individueel aangepast curriculum conform paragraaf 1 tot en met 5.
Als een leerling met een IAC-verslag die nog beschikt over een individueel
aangepast curriculum of een individueel handelingsplan dat is opgemaakt voor 1
september 2023, van school verandert, maakt de school waar nu wordt ingeschreven een individueel aangepast curriculum op conform paragraaf 1 tot en met 5.
]
[
Art. 122/1/1.
§1. Voor elke leerling met een OV4-verslag moet, zowel in het gewoon
als het buitengewoon onderwijs, het gemeenschappelijke curriculum van het gewoon
voltijds secundair onderwijs gevolgd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met
de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling.
§2. De klassenraad geeft het gemeenschappelijke curriculum en de aanpassingen
die nodig zijn om tegemoet te komen aan de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling, vorm. De klassenraad selecteert ook bijkomende
doelen, naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de
leerling. De vormgeving van het gemeenschappelijke curriculum, met inbegrip van
de aanpassingen en de bijkomende doelen, gebeurt op basis van een cyclisch proces van handelingsplanmatig werken. De klassenraad stemt daarvoor af met de
leerling tenzij dat niet mogelijk is, de ouders, waar nodig de CLB-medewerker en
in voorkomend geval de leerondersteuner en andere externe ondersteuners. In
samenspraak wordt bepaald hoe de doelen worden gerealiseerd en hoe de sociale,
psychologische, orthopedagogische, medische of paramedische hulpverlening in
het onderwijsaanbod wordt geïntegreerd. Daarbij wordt gebruikgemaakt van het
netwerk en de ondersteunende partners die betrokken zijn naargelang de onderwijscontext waarin de leerling schoolloopt.
De realisatie van de doelen is gericht op de maximale ontplooiing van en leerwinst bij de leerling en met het oog op een zo volwaardig mogelijke participatie aan
het klas- en schoolgebeuren en maatschappelijke participatie zoals andere leeftijdsgenoten. Voor leerlingen in het buitengewoon onderwijs wordt actief gewerkt aan de
mogelijkheid tot terugkeer naar het gewoon onderwijs.
§3. Alle betrokkenen werken samen om een optimaal leer- en ontwikkelingstraject
voor de leerling te garanderen. De school is verantwoordelijk voor de opvolging, evaluatie en bijsturing van het traject en de afstemming tussen alle betrokken partners.
§4. Een leerling met een OV4-verslag met een individueel handelingsplan dat
dateert van voor 1 september 2023, kan dat individueel handelingsplan verder
volgen. Als er wijzigingen doorgevoerd moeten worden aan een dergelijk handelingsplan, geeft de klassenraad het gemeenschappelijke curriculum voor de leerling
vorm conform de bepalingen van paragraaf 1 tot en met 3.
Als een leerling met een OV4-verslag die nog beschikt over een individueel
handelingsplan dat is opgemaakt voor 1 september 2023, van school verandert,
geeft de klassenraad van de school waar de leerling nu wordt ingeschreven, het
gemeenschappelijke curriculum vorm conform de bepalingen van paragraaf 1 tot
en met 3.
Een leerling met een OV4-verslag in het gewoon onderwijs waarvoor voor 1
september 2023 een individueel aangepast curriculum is opgemaakt, kan dat individueel aangepaste curriculum verder volgen. Als er wijzigingen zijn aan het traject
van de leerling, moet overgestapt worden naar het gemeenschappelijke curriculum. De klassenraad geeft dat vorm conform de bepalingen van paragraaf 1 tot
en met 3. Als de school en het CLB van oordeel zijn dat de leerling een individueel
aangepast curriculum moet volgen, maakt het CLB een IAC-verslag op.
Als een leerling met een OV4-verslag die nog beschikt over een individueel
aangepast curriculum dat werd opgemaakt voor 1 september 2023, van school
verandert, moet overgestapt worden naar het gemeenschappelijke curriculum.
De klassenraad van de school waar de leerling nu wordt ingeschreven, moet het
gemeenschappelijke curriculum vormgeven conform de bepalingen van paragraaf
1 tot en met 3. Als de school en het CLB van oordeel zijn dat de leerling een individueel aangepast curriculum moet volgen, maakt het CLB een IAC-verslag op.
]
[Hoofdstuk 4/1. Interactief afstandsonderwijs]
[
Art. 122/2.
In het voltijds gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de aanloopstructuuronderdelen,
vermeld in artikel 357/39, en buitengewoon secundair onderwijs opleidingsvorm 3 en opleidingsvorm 4 kan een school
interactief afstandsonderwijs organiseren voor een leerlingengroep.
In alle structuuronderdelen en onderwijsvormen van het voltijds gewoon secundair onderwijs, het buitengewoon
secundair onderwijs, het stelsel van leren en werken, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en aanloopstructuurnderdelen, vermeld in artikel 357/39, kan een school in uitzonderlijke gevallen en onder de voorwaarden zoals bepaald
in deze codex, interactief afstandsonderwijs organiseren voor een individuele leerling.
Interactief afstandsonderwijs bestaat uit onderwijsactiviteiten die via digitale media plaatsonafhankelijk worden
georganiseerd tijdens de schooltijd en waarbij er interactie is tussen de leerling en de leerkracht, synchroon of
asynchroon.
Interactief afstandsonderwijs wordt altijd georganiseerd in combinatie met contactonderwijs. De school bepaalt
autonoom de verhouding tussen interactief afstandsonderwijs en contactonderwijs.
[Interactief afstandsonderwijs kan per structuuronderdeel op schooljaarbasis voor maximaal:
1° 20% in de eerste graad, het onthaaljaar en de observatiefase van opleidingsvorm 3;
2° 30% in de tweede graad en de opleidingsfase van opleidingsvorm 3;
3° 40% in de derde graad, de kwalificatiefase en de schoolcomponent van de integratiefase van opleidingsvorm 3.
]
In een duaal opgericht structuuronderdeel hebben de percentages, vermeld in het vijfde lid, betrekking op de
schoolcomponent.
Voor de structuuronderdelen met in de benaming “topsport”, die vallen onder toepassing van het gesloten
topsportconvenant, het structuuronderdeel Ballet en de
[de opleidingen]
van het hoger beroepsonderwijs, zijn
de maxima niet van toepassing.
De maxima zijn niet van toepassing op individueel interactief afstandsonderwijs voor een leerling.
]
[
Art. 122/3.
Een school kan alleen interactief afstandsonderwijs als vermeld in artikel 122/2 organiseren als de
school aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° de school maakt een analyse van de beginsituatie, met minstens aandacht voor de beschikbaarheid en kennis
van de benodigde ICT-materialen en -competenties, voor de leerling en de leerkracht;
2° de school ontwikkelt voor zichzelf de visie op en de bijhorende doelen van het interactieve afstandsonderwijs;
3° de school waarborgt de participatiekansen van elke leerling. De leerling krijgt altijd de mogelijkheid om het
interactieve afstandsonderwijs in de school of het centrum te volgen. Ook de leraar krijgt altijd de mogelijkheid om in
de school of het centrum les te geven.
]
[
Art. 122/4.
Een school die interactief afstandsonderwijs als vermeld in artikel 122/2 organiseert, neemt dat op in
zijn schoolreglement of centrumreglement, en vermeldt, met behoud van de toepassing van artikel 112, minstens al de
volgende elementen:
1° de mogelijkheid om het interactieve afstandsonderwijs in de school of het centrum te volgen;
2° de structuuronderdelen die in interactief afstandsonderwijs worden georganiseerd;
3° of het interactieve afstandsonderwijs in groep of individueel wordt aangeboden.
]
[
Art. 122/5.
Als een school interactief afstandsonderwijs organiseert als vermeld in artikel 122/2 wordt de wijze
waarop personeelsleden worden ingezet, vastgelegd in het arbeidsreglement.
]
[
Art. 122/6.
Met het oog op een mogelijke bijsturing wordt het interactief afstandsonderwijs in het voltijds gewoon
secundair onderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs,
[opleidingsvorm 3 en]
opleidingsvorm 4, in het schooljaar 2027-
2028 geëvalueerd.
De Vlaamse Regering kan de nadere modaliteiten van deze evaluatie bepalen en heeft bij die evaluatie minstens
aandacht voor de gelijke onderwijskansen van alle leerlingen.
]
HOOFDSTUK 5. -
[Leerplicht]
Art. 123.
[Leerplicht draagt bij tot de opvoeding van de jongere en tot de voorbereiding op de uitoefening van een beroep. Het begin en het einde van de leerplicht zijn bepaald in
artikel 1, § 1, eerste lid, § 3, § 7,
van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht. De leerplicht is voltijds hetzij tot de leeftijd van vijftien jaar is bereikt, op voorwaarde dat ten minste de eerste twee leerjaren van het voltijds secundair onderwijs zijn beëindigd, hetzij tot de leeftijd van zestien jaar is bereikt. De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht. Aan de deeltijdse leerplicht wordt voldaan door het voltijds secundair onderwijs voort te zetten of door deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen.]
[
Art. 123/1.
[...]
]
[
Art. 123/2.
Een jongere kan toelating krijgen om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt, deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen. De toelating wordt gegeven door de directie van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs
[of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen in kwestie]
op advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de school voor voltijds onderwijs waar de jongere de lessen volgt, samenwerkt. Deeltijds beroepssecundair onderwijs of leertijd kan alleen worden gevolgd in combinatie met werkplekleren. Die combinatie omvat minimaal 28 uur per week. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder werkplekleren verstaan elke vorm van activiteit, naast de leercomponent, die samen met die leercomponent het voltijdse engagement uitmaakt. De Vlaamse Regering bepaalt de activiteitsvormen.
]
[
Art. 123/3.
§ 1. Behalve in geval van huisonderwijs of indien de jongere valt onder toepassing van artikel 123/5, zijn de betrokken personen verplicht ervoor te zorgen dat de jongere voor de duur van de leerplicht in een school of centrum is ingeschreven, die school of dat centrum geregeld bezoekt en, in voorkomend geval, aan de voorwaarde van werkplekleren voldoet. Zowel voor leerplichtige als voor niet-leerplichtige jongeren, regelt de Vlaamse Regering de controle op de inschrijvingen, op het geregeld schoolbezoek en op het werkplekleren, en bepaalt ze de redenen van afwezigheid die als geldig aanvaard kunnen worden.
§ 2. De school- en centrumdirecties zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan die controle. Het niet-naleven van deze verplichting kan, voor elementen waarbij de school- of centrumdirectie niet afhankelijk is van derden, aanleiding geven tot sancties. De sanctie kan een gedeeltelijke terugvordering van het werkingsbudget zijn. Bij een eerste overtreding kan die terugvordering maximaal 5% bedragen van het werkingsbudget van het voorgaand schooljaar. Bij een tweede of volgende overtreding kan de terugvordering maximaal 10% bedragen van het werkingsbudget van het voorgaand schooljaar en kan er niet toe leiden dat het aandeel in het werkingsbudget dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties en waarborgt het recht op verdediging.
]
[
Art. 123/4.
Inbreuken door de betrokken personen op de leerplichtbepalingen worden gesanctioneerd conform
artikel 5
van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.
]
[
Art. 123/5.
Indien de jongere in de onmogelijkheid verkeert om onderwijs te volgen, kan de onderwijsinspectie, op vraag van de betrokken personen, beslissen tot een tijdelijke of permanente vrijstelling van de leerplicht.
]
[HOOFDSTUK 6. - Toegang tot en verwerking van persoonsgegevens]
[
Art. 123/6.
Bij verandering van onderwijsinstelling door een leerling worden tussen de betrokken onderwijsinstellingen leerlingengegevens overgedragen onder de volgende gezamenlijke voorwaarden :
1°
[de gegevens hebben enkel betrekking op de leerlingspecifieke onderwijsloopbaan, meer bepaald de essentiële
gegevens die de studieresultaten en de studievoortgang van de leerling bevorderen, monitoren, evalueren en
attesteren;]
2° de overdracht gebeurt enkel in het belang van de persoon op wie de onderwijsloopbaan betrekking heeft;
3° tenzij de regelgeving de overdracht verplicht stelt, gebeurt de overdracht niet indien de betrokken personen er zich expliciet tegen verzetten na, op hun verzoek, de gegevens te hebben ingezien;
[
4°
[de vorige school van inschrijving brengt de school waar nu wordt ingeschreven op de hoogte van het bestaan en de inhoud van een IAC-verslag, OV4-verslag of GC-verslag. Het CLB dat verbonden is aan de vorige
school van inschrijving brengt het CLB dat verbonden is met de school waar
nu wordt ingeschreven, op de hoogte van het bestaan en de inhoud van
een IAC-verslag, OV4-verslag of GC-verslag. In het belang van de optimale
begeleiding van de betrokken leerling en de organisatie van de school kunnen ouders zich tegen die overdrachten niet verzetten.]
]
[5° het schoolbestuur van de onderwijsinstelling of de gemandateerde is verwerkingsverantwoordelijke voor de
verwerkingen van de persoonsgegevens voor de looptijd dat deze bewaard dienen te worden;]
[6°
[ het centrumbestuur van het CLB dat het IAC-verslag, het OV4-verslag
of het GC-verslag, vermeld in punt 4°, heeft opgesteld, is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen door of ter voorbereiding van
het IAC-verslag, het OV4-verslag of het GC-verslag. Het centrumbestuur
van het overnemende CLB is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen na de ontvangst van het IAC-verslag, het OV4-verslag of het
GC-verslag.]
]
[De Vlaamse Regering kan de regels bepalen omtrent de opslagperioden en de verwerkingsactiviteiten en
procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een behoorlijke, veilige en transparante verwerking]
]
[
Art. 123/7.
De betrokken leerling en de betrokken personen hebben een recht op inzage in en toelichting bij de gegevens die op de leerling betrekking hebben, waaronder de evaluatiegegevens, die worden verzameld door de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs,
[of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen,]
naar gelang van het geval.
Indien na de toelichting blijkt dat de betrokken leerling of de betrokken personen een kopie willen van de leerlingengegevens
[...]
heb- ben ze kopierecht. Iedere kopie dient persoonlijk en vertrouwelijk behandeld te worden en mag enkel gebruikt worden in functie van de onderwijsloopbaan van de leerling.
Als bepaalde gegevens ook een derde betreffen en volledige inzage in de gegevens door de betrokken leerling en de betrokken personen afbreuk zou doen aan het recht van de derde op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, wordt de toegang tot deze gegevens verstrekt via een gesprek, gedeeltelijke inzage of rapportage.
]
[
Art. 123/7/1.
Een school registreert elke inschrijving binnen zeven kalenderdagen, uiterlijk op de eerste dag van
de effectieve lesbijwoning, in de administratieve toepassingen voor het uitwisselen van leerlingengegevens tussen
scholen en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, met vermelding van de volgende informatie:
1° de datum en het tijdstip van de inschrijving;
2° de datum van de voorziene start van de lesbijwoning;
3° de administratieve groep waarvoor de leerling is ingeschreven.
Om de leerlingen uniek te kunnen identificeren bij de registratie van de inschrijving in de administratieve
toepassingen voor het uitwisselen van leerlingengegevens tussen scholen en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en
Vorming, registreert een school de volgende gegevens van de leerling als die beschikbaar zijn:
1° de identificatiegegevens;
2° de nationaliteit;
3° het identificatienummer of rijksregisternummer.
De bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap zijn de verwerkingsverantwoordelijke voor de gegevens,
vermeld in het eerste en tweede lid.
De maximale bewaartermijnen voor gegevens als vermeld in het eerste en tweede lid die worden bewaard conform
artikel 5, lid 1, e), van de algemene verordening gegevensbescherming, worden vastgelegd in beheersregels als vermeld
in artikel III.81, § 2, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018. Bij het bepalen van die bewaartermijnen wordt
rekening gehouden met het kunnen garanderen van een vlot schooltraject.
Om een leerling te kunnen identificeren, kan een schoolbestuur de identiteitsfoto van een leerling op een
identiteitskaart verzamelen. Een school kan die mogelijkheid toepassen na toestemming van de betrokken personen.
Het schoolbestuur is verwerkingsverantwoordelijke. De foto wordt bewaard gedurende de periode dat de leerling
schoolloopt op de school of ingeschreven is in de school. De identiteitsfoto kan alleen worden geraadpleegd door
personeelsleden of stagiairs bij de uitvoering van de schoolopdracht van het personeelslid of de stagiair. De verzamelde
foto’s mogen niet worden gebruikt voor automatische gelaatsherkenning.
]
[HOOFDSTUK 7. - Maatregelen bij schending van leefregels]
[
Art. 123/8.
Tuchtmaatregelen worden genomen als de handelingen van de leerling de leefregels van de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen zodanig schenden dat ze een gevaar of ernstige belemmering vormen voor het normale onderwijs- of vormingsgebeuren of voor de fysieke of psychische integriteit en veiligheid van een of meer leden van de school- of centrumpopulatie of van personen waarmee de leerling in het kader van de component werkplekleren of in het kader van een leerlingenstage in contact komt.
Bij schending van de leefregels die echter niet van aard is om tuchtmaatregelen te nemen, kunnen andere maatregelen worden genomen die de leerling bepaalde voorzieningen ontzeggen of bepaalde verplichtingen opleggen. Die maatregelen doen geen afbreuk aan opvang door de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en kunnen niet raken aan het recht op de studiebekrachtiging. Ze kunnen onder meer, wel inhouden dat voor maximum één lesdag, desgevallend herhaald doch niet aansluitend, het bijwonen van de gebruikelijke lessen of gelijkgestelde activiteiten door andere activiteiten wordt vervangen.
Bij het nemen van een maatregel ten aanzien van een leerling die de leefregels heeft geschonden, zal voor de onderwijsinrichter steeds het beginsel voorop staan dat een minder ingrijpende maatregel voorgaat op een meer ingrijpende maatregel indien daardoor redelijkerwijs verondersteld mag worden dezelfde remediërende of corrigerende effecten bij de leerling te bereiken.
]
[
Art. 123/9.
Voor een tuchtdossier gelden de volgende regels, inherent aan tuchtrechtspleging :
1° de intentie tot een tuchtmaatregel wordt aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht;
2° de betrokken personen evenals de leerling, eventueel bijgestaan door een vertrouwenspersoon, worden gehoord;
3° elke genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd; bij definitieve uitsluiting wordt schriftelijk verwezen naar de mogelijkheid tot beroep met overeenkomstige procedure;
4° voordat de tuchtmaatregel van kracht wordt, wordt elke beslissing aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht;
5° er is geen mogelijkheid om tot collectieve uitsluitingen over te gaan waarbij in één beslissing meerdere leerlingen worden gevat;
6° de tuchtstraf moet in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten;
7° de betrokken personen hebben inzage in het tuchtdossier van de leerling;
8° het tuchtdossier en de tuchtmaatregel zijn niet overdraagbaar naar een andere onderwijsinstelling.
]
[
Art. 123/10.
§ 1. De mogelijke tuchtmaatregelen in het secundair onderwijs zijn :
1° de tijdelijke uitsluiting: waarbij de leerling het recht wordt ontnomen om in de loop van het schooljaar het geheel van de vorming werkelijk en regelmatig te volgen en dit gedurende een periode van, naargelang van het geval, minimaal één lesdag en maximaal vijftien opeenvolgende lesdagen in de school of minimaal één kalenderdag en maximaal eenentwintig opeenvolgende kalenderdagen in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Een nieuwe tijdelijke uitsluiting kan enkel na een nieuw feit.
[Tijdelijke uitsluiting houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst;]
2° de definitieve uitsluiting: waarbij de leerling het recht wordt ontnomen om vanaf een bepaalde datum het geheel van de vorming werkelijk en regelmatig verder te volgen in de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
[Definitieve uitsluiting houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en van zodra blijkt dat ofwel geen ontvankelijk beroep is ingesteld ofwel de uitsluiting in beroep wordt bevestigd, een einde wordt gesteld aan elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd. Definitieve uitsluiting waarvoor een ontvankelijk beroep loopt, houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst.]
§ 2. In afwachting van een eventuele tijdelijke of definitieve uitsluiting, kan de leerling preventief worden geschorst als bewarende maatregel. Bij preventieve schorsing wordt de leerling het recht ontnomen om in de loop van het schooljaar het geheel van de vorming werkelijk en regelmatig te volgen en dit gedurende een periode van, naargelang van het geval, maximaal tien opeenvolgende lesdagen in de school of maximaal veertien opeenvolgende kalenderdagen in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
[De
directeur van de school]
kan, mits motivering aan de betrokken personen, beslissen om desbetreffende periode eenmalig met maximaal tien opeenvolgende lesdagen respectievelijk veertien opeenvolgende kalenderdagen te verlengen indien door externe factoren het tuchtonderzoek niet binnen die eerste periode kan worden afgerond. De schorsing kan onmiddellijk uitwerking hebben en wordt aan de betrokken personen ter kennis gebracht.
[Preventieve schorsing houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst.]
§ 3. De bevoegdheid tot preventieve schorsing of tuchtmaatregelen ligt bij de directeur van de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de leerling is ingeschreven, of zijn afgevaardigde. Voorafgaand aan de beslissing tot definitieve uitsluiting, moet het advies van de klassenraad worden ingewonnen. In die klassenraad zetelt, met adviesbevoegdheid, een personeelslid van het begeleidend centrum voor leerlingenbegeleiding. Het advies van de klassenraad wordt in het tuchtdossier opgenomen.
Elkeen die daartoe is gemachtigd door het school- of centrumbestuur is bevoegd tot het opleggen aan de leerling van andere maatregelen dan tuchtmaatregelen bij schending van leefregels, waaraan hij ingevolge zijn school- of centrumreglement is onderworpen, op een locatie waar hij toezicht op de leerling uitoefent.
§ 4. Als de school samenwerkt met een andere school voor verstrekking van een deel van de vorming en de schending van leefregels, waaraan de leerling ingevolge zijn schoolreglement is onderworpen, zich in die andere school heeft voorgedaan, dan moet bij beslissing tot definitieve uitsluiting en na overleg met de andere school, worden bepaald of die uitsluiting ook betrekking heeft op die andere school.
Als aan de school een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is verbonden, dan moet bij beslissing tot definitieve uitsluiting en na overleg met het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, worden bepaald of die uitsluiting ook betrekking heeft op het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, en vice versa.
§ 5. Bij elke preventieve schorsing of tuchtmaatregel die ingaat vóór de laatste les- of gelijkgestelde dag van het schooljaar, geeft de school of het centrum aan of de leerling al dan niet aanwezig moet zijn op school. Indien de school aangeeft dat de aanwezigheid niet verplicht is, kunnen de betrokken personen een gemotiveerde vraag stellen tot opvang door de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Als op die vraag wordt ingegaan, dan maakt de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs afspraken met de betrokken personen en de leerling over de opvangvoorwaarden. Weigering van opvang moet door de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs schriftelijk worden gemotiveerd aan de betrokken personen.
§ 6. Als de tuchtmaatregel de definitieve uitsluiting behelst, dan gaat die in hetzij onmiddellijk, hetzij op 31 augustus van het lopende schooljaar dan wel, voor een opleiding die dan eindigt, op 31 januari van het lopende schooljaar. Een definitieve uitsluiting ingaand op die uiterlijke datum impliceert uitschrijving.
Als de definitieve uitsluiting ingaat vóór de datum, vermeld in het eerste lid, dan blijft de leerling ingeschreven tot op het ogenblik van inschrijving in een andere school of een ander centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Terwijl de inschrijving doorloopt, heeft de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de leerling wordt uitgesloten de verantwoordelijkheid om, samen met het begeleidend centrum voor leerlingenbegeleiding, de leerling actief bij te staan in het zoeken naar een andere school of een ander centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Die zoekinspanningen zullen rekening houden met het criterium afstand ten opzichte van de verblijfplaats van de leerling en zullen zich, in eerste instantie, richten op hetzelfde onderwijsnet en dezelfde opleiding als die waaruit de leerling komt.
In afwijking van het tweede lid, kan de school waar een leerling definitief wordt uitgesloten in de volgende gevallen uitschrijven :
1° vanaf de tiende lesdag die volgt op de dag dat de definitieve uitsluiting ingaat, eventueel na uitputting van de mogelijkheid tot beroep, voor zover de leerling op laatstbedoelde dag niet meer leerplichtig is;
2° als de betrokken personen blijk geven van manifeste onwil om op het aanbod van verandering van school in te gaan.
In afwijking van het tweede lid, kan het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar een leerling definitief wordt uitgesloten in de volgende gevallen uitschrijven :
1° vanaf de tiende kalenderdag die volgt op de dag dat de definitieve uitsluiting ingaat, eventueel na uitputting van de mogelijkheid tot beroep, voor zover de leerling op laatstbedoelde dag niet meer leerplichtig is;
2° als de betrokken personen blijk geven van manifeste onwil om op het aanbod van verandering van centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs in te gaan.
]
[
Art. 123/11.
§ 1. De mogelijke tuchtmaatregelen in
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
zijn :
1° de tijdelijke uitsluiting uit het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen: waarbij de leerling het recht wordt ontnomen om in de loop van het schooljaar gedurende een periode van minimaal één kalenderdag en maximaal eenentwintig opeenvolgende kalenderdagen het geheel van de theoretische vorming werkelijk en regelmatig te volgen in een bepaalde vestigingsplaats van het centrum. Een nieuwe tijdelijke uitsluiting kan enkel na een nieuw feit.
[Tijdelijke uitsluiting houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst;]
2° de definitieve uitsluiting uit het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen: waarbij de leerling het recht wordt ontnomen om vanaf een bepaalde datum het geheel van de theoretische vorming werkelijk en regelmatig te volgen in een bepaalde vestigingsplaats van het centrum.
[Definitieve uitsluiting houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en van zodra blijkt dat ofwel geen ontvankelijk beroep is ingesteld ofwel de uitsluiting in beroep wordt bevestigd, een einde wordt gesteld aan elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd. Definitieve uitsluiting waarvoor een ontvankelijk beroep loopt, houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst.]
3°
[...]
§ 2. In afwachting van een eventuele tijdelijke of definitieve uitsluiting, kan de leerling preventief worden geschorst. Bij preventieve schorsing wordt de leerling het recht ontnomen om in de loop van het schooljaar gedurende een periode van maximaal veertien opeenvolgende kalenderdagen het geheel van de theoretische vorming werkelijk en regelmatig te volgen in een bepaalde vestigingsplaats van het centrum. Het centrumbestuur kan, mits motivering aan de betrokken personen, beslissen om desbetreffende periode eenmalig met maximaal veertien opeenvolgende kalenderdagen te verlengen indien door externe factoren het tuchtonderzoek niet binnen die eerste periode kan worden afgerond. De schorsing kan onmiddellijk uitwerking hebben en wordt aan de betrokken personen ter kennis gebracht.
[Preventieve schorsing houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst.]
§ 3. In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
ligt de bevoegdheid tot :
1° preventieve schorsing: bij de directeur-afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde;
2° tijdelijke of definitieve uitsluiting uit het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen: bij de directeur-afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde
[...]
;
3°
[...]
]
[HOOFDSTUK 8. - Beroepsmogelijkheden]
[Afdeling 1. - Beroep tegen beslissing tot definitieve uitsluiting uit een school, een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een vestigingsplaats van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
[
Art. 123/12.
§ 1. Tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting die door de betrokken personen wordt betwist, hebben die personen verhaalmogelijkheid overeenkomstig een beroepsprocedure. De beroepsprocedure is vastgelegd in het school- of centrumreglement, met behoud van de toepassing van de bepalingen van deze afdeling.
De betrokken personen stellen het beroep in bij het school- of centrumbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift dat ten minste het voorwerp van beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt. Bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken gevoegd worden.
§ 2. Het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie en leidt tot :
1° hetzij de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van onontvankelijkheid als :
a) de termijn voor indiening van het beroep, opgenomen in het school- of centrumreglement, is overschreden;
b) het beroep niet voldoet aan de vormvereisten opgenomen in het school- of centrumreglement;
2° hetzij de bevestiging van de definitieve uitsluiting, hetzij de vernietiging van de definitieve uitsluiting. Het school- of centrumbestuur aanvaardt de verantwoordelijkheid voor deze beslissing van de beroepscommissie.
§ 3. Het resultaat van het beroep wordt aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht binnen de termijn bepaald in het school- of centrumreglement.
Bij overschrijding van deze termijn is de omstreden definitieve uitsluiting van rechtswege nietig.
]
[
Art. 123/13.
§ 1. In het secundair onderwijs wordt een beroepscommissie ingesteld door een school- of centrumbestuur.
In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
wordt een beroepscommissie ingesteld door
[het centrumbestuur]
.
§ 2. In het secundair onderwijs
[bepaalt het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling]
van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° de samenstelling kan per te behandelen dossier verschillen, doch kan binnen het te behandelen dossier niet wijzigen;
2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van het school- of centrumbestuur of van de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, met uitzondering van de directeur of zijn afgevaardigde die de beslissing heeft genomen; anderzijds "externe leden", zijnde personen die extern zijn aan het school- of centrumbestuur en aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen :
a) wordt onder lid van het school- of centrumbestuur een lid verstaan van het orgaan dat de verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt;
b) wordt een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel een intern lid als een extern lid is, geacht een intern lid te zijn;
c) wordt een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of, met uitzondering van het personeel, de schoolraad van de school of het centrum waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, geacht een extern lid te zijn, tenzij de bepaling vermeld in punt b) van toepassing is;
3° de voorzitter wordt
[door het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de
externe personen]
onder de externe personen aangeduid.
In het secundair onderwijs bepaalt het school- of centrumbestuur de werking, met inbegrip van de stemprocedure, van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen, waaronder eventueel het horen van een of meer leden van de klassenraad die een advies over de definitieve uitsluiting heeft gegeven;
5° de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden van het onderwijs;
6° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het school- of centrumreglement.
§ 3. In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
[bepaalt het centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling]
van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° de samenstelling kan per te behandelen dossier verschillen, doch kan binnen het te behandelen dossier niet wijzigen;
2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van het centrumbestuur of het centrum waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, met uitzondering van de directeur-afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde die de beslissing heeft genomen; anderzijds "externe leden", zijnde personen die extern zijn aan het centrumbestuur en het centrum waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen;
3° de voorzitter wordt
[door het centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de externe personen]
aangeduid.
In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
bepaalt
[het centrumbestuur]
de werking, met inbegrip van de stemprocedure, van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen, waaronder eventueel het horen van een of meer leden van
[de klassenraad]
dat een advies over de definitieve uitsluiting heeft gegeven;
5° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het centrumreglement.
§ 4. Het beroep schort de uitvoering van de beslissing tot definitieve uitsluiting niet op
[, onverminderd het in artikel 123/10, § 1, 2°, en artikel 123/11, § 1, 2°, gestelde]
.
]
[Afdeling 2. Beroep tegen beslissing tot uitsluiting uit de leertijd]
[
Art. 123/14.
[...]
]
[Afdeling 3. Beroep tegen een evaluatiebeslissing]
[
Art. 123/15.
§ 1. Tegen eindbeslissingen inzake leerlingenevaluatie die door de betrokken personen worden betwist, hebben die personen verhaalmogelijkheid overeenkomstig een beroepsprocedure. De beroepsprocedure is vastgelegd in het school- of centrumreglement, met behoud van de toepassing van de bepalingen van deze afdeling.
In het secundair onderwijs hebben de betrokken personen slechts verhaalmogelijkheid na een overleg als vermeld in artikel 115/6, § 4.
In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
de leertijd nemen de betrokken personen een evaluatiebeslissing in ontvangst op een in het centrumreglement vastgelegde datum en wijze. Bij het niet in ontvangst nemen door de betrokken personen wordt de beslissing geacht te zijn ontvangen op de voorziene ontvangstdatum. Slechts na een overleg met
[de directeur-afgevaardigd bestuurder van het centrum of zijn afgevaardigde]
op vraag van de betrokken personen en binnen een redelijke termijn na ontvangst van een beslissing
[...]
, hebben die betrokken personen verhaalmogelijkheid tegen de beslissing. Die termijn wordt in het centrumreglement bepaald. Van het overleg wordt een schriftelijke neerslag gemaakt. Na het overleg wordt het oorspronkelijk evaluatieresultaat bevestigd of door een ander evaluatieresultaat vervangen.
§ 2. De betrokken personen stellen het beroep in bij het school- of centrumbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift, dat ten minste het voorwerp van beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt. Bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken gevoegd worden.
§ 3. Het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie en leidt tot :
1° hetzij de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van onontvankelijkheid als :
a) de termijn voor indiening van het beroep, opgenomen in het school- of centrumreglement, is overschreden;
b) het beroep niet voldoet aan de vormvereisten opgenomen in het school- of centrumreglement;
2° hetzij, nadat de beroepscommissie al dan niet aan de leerling bijkomende proeven of opdrachten heeft opgelegd, de bevestiging van het oorspronkelijk evaluatieresultaat of de vervanging door een ander evaluatieresultaat. Het school- of centrumbestuur aanvaardt de verantwoordelijkheid voor de beslissing van de beroepscommissie.
§ 4. Het resultaat van het beroep wordt aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht hetzij uiterlijk op 15 september, hetzij - doch uitsluitend voor een opleiding die op 31 januari eindigt - uiterlijk op 15 maart daaropvolgend.
]
[
Art. 123/16.
[...]
]
[
Art. 123/17.
§ 1. In het secundair onderwijs wordt een beroepscommissie ingesteld door een school- of centrumbestuur.
In de leertijd wordt een beroepscommissie ingesteld door
[het centrumbestuur]
[...]
.
§ 2. In het secundair onderwijs
[bepaalt het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling]
van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° de samenstelling kan per te behandelen dossier verschillen, doch kan binnen het te behandelen dossier niet wijzigen;
2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van de klassenraad, waaronder alleszins de voorzitter van de klassenraad, die de betwiste evaluatiebeslissing heeft genomen, en eventueel een lid van het school- of centrumbestuur; anderzijds "externe leden", zijnde personen die extern zijn aan het school- of centrumbestuur en aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste evaluatiebeslissing is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen :
a) wordt onder een lid van het school- of centrumbestuur een lid verstaan van het orgaan dat de verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt;
b) wordt een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel een intern lid als een extern lid is, geacht een intern lid te zijn;
c) wordt een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of, met uitzondering van het personeel, de schoolraad van de school of het centrum waar de betwiste evaluatiebeslissing is genomen, geacht een extern lid te zijn, tenzij de bepaling vermeld in punt b) van toepassing is;
3° de voorzitter wordt
[door het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de
externe personen]
aangeduid.
In het secundair onderwijs bepaalt het school- of centrumbestuur de werking, met inbegrip van de stemprocedure, van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen; onder "stappen" kan onder meer worden verstaan :
a) het horen van een of meer stemgerechtigde leden van de klassenraad, voor zover niet opgenomen in het eerste lid, 2°, hiervoor, die de betwiste evaluatiebeslissing, heeft genomen;
b) het horen van een of meer raadgevende leden van de klassenraad die de betwiste evaluatiebeslissing heeft genomen;
c) het, in voorkomend geval, organiseren van de bijkomende proeven of opdrachten van de leerling;
5° de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van individuele personeelsleden van het onderwijs;
6° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het school- of centrumreglement.
§ 3. In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
[bepaalt het centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling]
van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° de samenstelling kan per te behandelen dossier verschillen, doch kan binnen het te behandelen dossier niet wijzigen;
2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van
[de klassenraad]
, waaronder alleszins de voorzitter van
[de klassenraad]
die de betwiste evaluatiebeslissing heeft genomen en eventueel een lid van het centrumbestuur in kwestie; anderzijds "externe leden", zijnde personen die extern zijn aan het centrumbestuur en aan het centrum waar de betwiste evaluatiebeslissing is genomen. Voor de toepassing van deze bepalingen, wordt een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel een intern lid als een extern lid is, geacht een intern lid te zijn;
3° de voorzitter wordt
[door het centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de externe personen]
aangeduid.
In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
bepaalt
[het centrumbestuur]
de werking, met inbegrip van de stemprocedure, van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen;
5° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het centrumreglement.
]
[
Art. 123/18.
Zolang een beroepsprocedure als vermeld in deze afdeling lopende is, heeft de leerling het recht om in de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen waar of waarvoor de betwiste evaluatiebeslissing is genomen, verder onderwijs te volgen alsof er geen nadelige beslissing was genomen.
]
[Afdeling 4. Beroep tegen andere beslissingen]
[
Art. 123/19.
Een school- of centrumbestuur
[...]
is bevoegd om
[...]
eventuele beroepsmogelijkheden te voorzien ten aanzien van door de betrokken personen betwiste beslissingen andere dan beslissingen in verband met definitieve uitsluiting of leerlingenevaluatie.
]
[HOOFDSTUK 9. - Leerlingenstages]
Art. 123/20.
Een leerlingenstage is gebaseerd op een leerlingenstageovereenkomst gesloten tussen de school, de stagegever en de betrokken personen. De eindverantwoordelijkheid voor de keuze van de stagegever, de vaststelling van de stageactiviteiten evenals de begeleiding en beoordeling van de leerling-stagiair, ligt bij de school.
Elke leerlingenstage is onbezoldigd.
Indien de leerling-stagiair bij de uitvoering van zijn stage de stagegever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is de leerling-stagiair enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.
[De aansprakelijkheid van de vader en de moeder in de zin van artikel 1384, tweede lid van het burgerlijk wetboek geldt enkel wanneer de minderjarige leerling-stagiair overeenkomstig de hier voormelde gevallen persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld.]
[De stagegever is een aansteller in de zin van artikel 1384, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.]
[Alle met de bepalingen van dit artikel strijdige bedingen zijn nietig.]
De Vlaamse Regering kan de praktische organisatie van en de minimale kwaliteitskenmerken voor leerlingenstages nader bepalen.
[Hoofdstuk 10. Leerlingenbegeleiding
]
[
Art. 123/21.
Kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding bevordert de totale ontwikkeling van alle leerlingen, verhoogt hun welbevinden, voorkomt vroegtijdig schoolverlaten en creëert meer gelijke onderwijskansen. Op die manier draagt het bij tot het functioneren van de leerling in de schoolse én maatschappelijke context.
Het begeleidingsdomein onderwijsloopbaan heeft tot doel de leerling te ondersteunen om voldoende zelfkennis te ontwikkelen, om inzicht te verwerven in de structuur van en de mogelijkheden binnen het onderwijs, de opleiding en de arbeidsmarkt, en om adequate keuzes te leren maken op school en daarbuiten.
Het begeleidingsdomein leren en studeren heeft tot doel het leren van de leerling te optimaliseren en het leerproces te bevorderen door leer- en studeervaardigheden te ondersteunen en te ontwikkelen.
Het begeleidingsdomein psychisch en sociaal functioneren heeft tot doel het welbevinden van de leerling te bewaken, te beschermen en te bevorderen waardoor de leerling op een spontane en vitale manier tot leren kan komen en zich kan ontwikkelen tot een veerkrachtige volwassene.
Het begeleidingsdomein preventieve gezondheidszorg heeft tot doel de gezondheid, groei en ontwikkeling van leerlingen te bevorderen en te beschermen, het groei- en ontwikkelingsproces op te volgen en tijdig risicofactoren, signalen, symptomen van gezondheids- en ontwikkelproblemen te detecteren.
Voor het begeleidingsdomein preventieve gezondheidszorg omvat dat voor de school minimaal het actief meewerken aan:
1° de organisatie van de systematische contactmomenten door het centrum voor leerlingenbegeleiding. De regering bepaalt de frequentie en de inhoud van de systematische contacten;
2° de organisatie van de vaccinaties door het centrum voor leerlingenbegeleiding om het ontstaan en de verspreiding van sommige besmettelijke ziekten tegen te gaan. De regering legt het vaccinatieschema vast;
3° de uitvoering van de profylactische maatregelen die het centrum voor leerlingenbegeleiding neemt om de verspreiding van besmettelijke ziekten tegen te gaan. De regering bepaalt hiervoor de nadere regels.
[Als de school of het centrum een beleid voor de preventie van afzondering en fixatie en voor de afbouw ervan
als vermeld in artikel 123/24/1 ontwikkelt, neemt de school het voormelde beleid op in haar beleid op
leerlingenbegeleiding.]
]
[
Art. 123/22.
De school ontwikkelt een beleid op leerlingenbegeleiding dat is afgestemd op het pedagogisch project, de noden van de leerlingenpopulatie en de context waarin de school zich bevindt. Het beleid op leerlingenbegeleiding omvat de begeleiding van de leerlingen, het ondersteunen van het handelen van het onderwijzend personeel
[, het beleid voor de
preventie van afzondering en fixatie en voor de afbouw ervan, vermeld in artikel 123/24/1, als de school of het centrum
daar een beleid over ontwikkelt,]
en de coördinatie van alle leerlingbegeleidingsinitiatieven op niveau van de school. De school implementeert, evalueert en stuurt, zo nodig, dat beleid bij. Ter versterking van dat beleid voert de school een professionaliseringbeleid. De school wijst binnen haar personeelskader een of meer personeelsleden aan die geheel of gedeeltelijk met leerlingenbegeleiding worden belast.
[Bij de opmaak en evaluatie van het beleid op leerlingenbegeleiding betrekt de
school relevante partners. Voor bijkomende inhoudelijke expertise doet de school
een beroep op het centrum voor leerlingenbegeleiding. Voor schoolondersteuning
zoekt de school externe ondersteuning bij de pedagogische begeleidingsdienst,
eventueel in samenwerking met een externe dienst. Voor expertise met betrekking tot het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften betrekt de
school het leersteuncentrum.]
Een beleid op leerlingenbegeleiding beantwoordt aan de volgende principes:
1° het belang van elke leerling staat centraal;
2° het komt participatief tot stand en is gedragen door het hele schoolteam;
3° het is doelgericht, systematisch, planmatig en transparant;
4° het wordt discreet uitgevoerd;
5° er wordt verduidelijkt wie welke taak opneemt in de leerlingenbegeleiding
[met vermelding van het bevoegde personeel, vermeld in
artikel 123/24/4, § 1, 3°, als er een beleid is voor de preventie van afzondering en fixatie en voor de afbouw ervan,
vermeld in artikel 123/24/1.]
.
]
[
Art. 123/23.
Bij de leerlingenbegeleiding heeft de school een basisaanbod voor alle leerlingen en biedt zorg voor leerlingen voor wie dit niet volstaat.
[In de fase van de verhoogde zorg betrekt de school het centrum voor leerlingenbegeleiding bij vragen of bij een stagnerende of negatieve evolutie. Dat
kan aanleiding geven tot de inzet van consultatieve leerlingenbegeleiding of de
start van de fase van uitbreiding van zorg.
Het centrum voor leerlingenbegeleiding adviseert de school om de pedagogische begeleidingsdienst te betrekken wanneer ze inschat dat de school
structurele versterking nodig heeft in de fase van de brede basiszorg en de
fase van de verhoogde zorg.
]
In de fase uitbreiding van zorg wisselen de school en het centrum voor leerlingenbegeleiding met elkaar de beschikbare relevante informatie uit om de afspraken over de bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise te realiseren.
[Elke school organiseert op structurele basis overleg met haar centrum voor
leerlingenbegeleiding en haar pedagogische begeleidingsdienst om gezamenlijk begeleidings- en professionaliseringsnoden te bepalen op het vlak van
het beleid op leerlingenbegeleiding. In overleg wordt bepaald wie welke rol
opneemt om de school te versterken. De school kan hierbij andere partners
zoals het leersteuncentrum betrekken.]
De Vlaamse Regering kan met betrekking tot deze opdrachten nadere bepalingen vastleggen.
]
[
Art. 123/24.
§ 1. De school en het centrum maken afspraken over de schoolspecifieke samenwerking en leggen die vast. De school neemt daarvoor het initiatief. De Vlaamse Regering bepaalt welke samenwerkingsafspraken een school en een centrum minstens vastleggen.
Het centrum deelt relevante informatie over de leerlingen in begeleiding met de school. De school deelt relevante informatie die in de school aanwezig is over de leerlingen met het centrum. Bij het doorgeven en het gebruik van deze informatie gelden de regels inzake het ambts- en beroepsgeheim, de deontologie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
§ 2. De samenwerking tussen een school en een centrum voor leerlingenbegeleiding loopt voor onbepaalde duur en start in het begin van het schooljaar. Op basis van een evaluatie van de samenwerking kunnen de samenwerkingsafspraken in onderling overleg worden bijgestuurd.
De samenwerking tussen een school en een centrum kan door de school of het centrum worden stopgezet. Bij stopzetting van de samenwerking deelt de school of het centrum tegen uiterlijk 31 december, aan respectievelijk het centrum of de school mee dat de samenwerking wordt beëindigd. De samenwerking wordt stopgezet met ingang van het daaropvolgende schooljaar. Bij stopzetting van de samenwerking op initiatief van het centrum zal het de dienstverlening blijven verlenen tot de school een samenwerking met een ander centrum heeft vastgelegd. De dienstverlening blijft daarbij gegarandeerd tot het einde van hetzelfde schooljaar en maximaal voor de periode van het daarop volgende volledige schooljaar.
§ 3. Uiterlijk op 31 maart voorafgaand aan het schooljaar waarop een gewijzigde samenwerking ingaat, deelt de school aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Regering mee met welk centrum voor leerlingenbegeleiding ze zal samenwerken.
§ 4. Als een school en een centrum niet tot afspraken over een samenwerking komen, meldt de school dat aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten voor de bemiddeling en de samenstelling van de bemiddelingscommissie.
]
[Hoofdstuk 11. Principieel verbod op afzondering en fixatie]
[
Art. 123/24/1.
§ 1. Het gebruik van afzondering en fixatie door de school is verboden, behalve onder de in
artikel 123/24/2 en 123/24/3 omschreven voorwaarden.
Afzondering of fixatie als sanctie, straf of collectieve maatregel zijn te allen tijde verboden.
§ 2. Als een school inschat dat er een reële kans bestaat dat een maatregel inzake afzondering of fixatie genomen
moet worden of als de school reeds eerder een maatregel inzake afzondering of fixatie heeft moeten nemen, ontwikkelt
de school binnen haar beleid op leerlingenbegeleiding een procedure ter bescherming van de betrokken leerling of de
groep van de betrokken leerlingen. Daarbij ligt de focus op de preventie van afzondering en/of fixatie en voor de
afbouw ervan. Deze procedure omvat minstens:
1° de preventieve interventies en alternatieven om afzondering en fixatie te vermijden;
2° de wijze waarop de ouders zullen worden gecontacteerd als een maatregel inzake afzondering of fixatie
genomen wordt;
3° algemene afspraken met betrekking tot de nabespreking.
De school betrekt de leerlingen, het personeel en hun ouders om het beleid, vermeld in het eerste lid, te
ontwikkelen.
§ 3. Binnen het beleid voor de preventie van afzondering en fixatie en voor de afbouw ervan wordt bepaald welke
preventieve interventies en alternatieven kunnen worden ingezet om in de toekomst afzondering en fixatie te
vermijden.
]
[
Art. 123/24/2.
Afzondering of fixatie om de veiligheid te herstellen bij acuut en ernstig gevaar voor de leerling
of anderen is enkel mogelijk onder de volgende voorwaarden:
1° de maatregel wordt ingezet als laatste redmiddel als preventieve interventies en alternatieven niet of niet langer
volstaan;
2° de maatregel duurt zo kort mogelijk en stopt als het gevaar niet langer ernstig en acuut is;
3° de toepassing van afzondering of fixatie gebeurt enkel op maat van en zo veel mogelijk in afstemming met de
leerling en de situatie;
4° tijdens het toepassen van de maatregel wordt blijvend gezocht naar minder ingrijpende alternatieven;
5° het gelijktijdig toepassen van afzondering en fixatie wordt vermeden;
6° het personeel van de school heeft tijdens de maatregel regelmatig contact met de leerling met de focus op het
welbevinden van de leerling;
7° bij afzondering wordt gebruikgemaakt van een afzonderingskamer.
Ouders worden zo snel mogelijk op de hoogte gebracht van de afzondering of fixatie. Na elke afzondering of fixatie
volgt een nabespreking met de leerling en met de ouders. Tijdens de nabespreking worden minstens afspraken gemaakt
over hoe een toekomstige vergelijkbare situatie wordt aangepakt. Ook de herroepbare instemming, vermeld in
artikel 123/24/3, eerste lid, 1°, wordt besproken
]
[
Art. 123/24/3.
Afzondering of fixatie om de veiligheid te behouden bij potentieel gevaar, ter preventie van acuut
en ernstig gevaar voor de leerling of anderen of afzondering of fixatie ter bevordering van ontwikkelings- of
ontplooiingskansen van de leerling is verboden tenzij onder de volgende voorwaarden:
1° de leerling en, als de leerling minderjarig is, zijn ouders, stemmen in, of wanneer de leerling niet tot een redelijke
beoordeling van zijn belangen in staat is, stemmen alleen de ouders in met deze vorm van afzondering of fixatie. Deze
instemming gebeurt schriftelijk, in beginsel voorafgaandelijk en is te allen tijde herroepbaar. De ouders of de leerling
kunnen hierbij het CLB betrekken;
2° afzondering of fixatie wordt toegepast op maat van de leerling;
3° de maatregel wordt ingezet als laatste redmiddel na uitputting van alle andere mogelijke opties;
4° tijdens het toepassen van de maatregel wordt blijvend gezocht naar minder ingrijpende alternatieven;
5° het personeel van de school heeft tijdens de maatregel regelmatig contact met de leerling met de focus op het
welbevinden van de leerling;
6° bij afzondering wordt gebruikgemaakt van een afzonderingskamer.
Ouders worden zo snel mogelijk op de hoogte gebracht van de afzondering en fixatie, vermeld in het eerste lid.
Na elke afzondering of fixatie volgt een nabespreking met de leerling en met de ouders. Tijdens de nabespreking
worden minstens afspraken gemaakt over hoe een toekomstige vergelijkbare situatie wordt aangepakt. Ook de
herroepbare instemming, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt besproken.”.
]
[
Art. 123/24/4.
De afzonderingskamer, vermeld in artikel 123/24/2 en 123/24/3, voldoet aan al de volgende
voorwaarden:
1° de afzonderingskamer biedt een veilige en rustgevende omgeving;
2° er is fysieke nabijheid op maat van de leerling mogelijk;
3° alleen bevoegd personeel kan de afzonderingskamer inkijken en betreden;
4° de afzonderingskamer bevat oriëntatiemogelijkheden, lichtinval en een tijdsindicatie die aangepast is aan de
noden van de leerling;
5° de leerling kan rechtstreeks contact nemen met een personeelslid van de school, waarbij ook in de mogelijkheid
wordt voorzien dat de leerling met het personeelslid kan communiceren.
De school bepaalt, als onderdeel van haar beleid op afzondering en fixatie, vermeld in artikel 123/24/1, wie het
bevoegde personeel, vermeld in het eerste lid, 3°, is.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden voor de afzonderingskamer, vermeld in het eerste lid, verder
verfijnen.
]
[
Art. 123/24/5.
§ 1. Vanaf de eerste keer dat de school een maatregel inzake afzondering of fixatie als vermeld in
artikel 123/24/2 of 123/24/3 heeft moeten nemen bij een leerling, registreert de school de volgende informatie over de
bedoelde fixatie of afzondering:
a) het type maatregel;
b) de omstandigheden, de aanleiding of reden en uitgeprobeerde alternatieven;
c) het verloop van de maatregel;
d) het tijdstip van begin en einde;
e) de tijdstippen van en observaties tijdens het toezicht;
f) of er verwondingen bij de leerling of bij derden zijn;
g) de eventuele opmerkingen van de leerling en de ouders met betrekking tot het verloop van de maatregel;
h) de nabespreking.
§ 2. De persoonsgegevens, die zijn opgenomen in de registratie, vermeld in paragraaf 1, worden verwerkt omdat
de verwerking noodzakelijk is om de vitale belangen van de leerling te beschermen en om een taak van algemeen
belang te vervullen als vermeld in artikel 6, lid 1, d) en e), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees
Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn
95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
Het geheel van registraties, vermeld in paragraaf 1, wordt bijgehouden en bewaard met het oog op het bereiken
van de volgende doelstellingen:
1° op leerlingenniveau: het vrijwaren van de rechten van de leerling;
2° op schoolniveau: als element van interne kwaliteitszorg, namelijk in functie van het beleid, vermeld in
artikel 123/21, 123/22 en 123/24/1, en om de kwaliteit van zorg voor de leerling te verhogen.
§ 3. Het schoolbestuur is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen van de persoonsgegevens, vermeld
in paragraaf 1.
Het schoolbestuur bepaalt welke personeelsleden toegang kunnen hebben tot de persoonsgegevens, vermeld in
paragraaf 1. Bij het bepalen welke personeelsleden toegang hebben tot de persoonsgegevens neemt het schoolbestuur
steeds de doelstellingen, vermeld in paragraaf 2, in acht. Het schoolbestuur en alle personeelsleden die toegang hebben
tot de voormelde persoonsgegevens zijn gehouden tot het bewaren van de vertrouwelijkheid van deze persoonsgegevens.
§ 4. De geregistreerde gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden tien schooljaren na het einde van het schooljaar
waarin de leerling ingeschreven was, bewaard. Na afloop van deze bewaartermijn worden de voormelde gegevens
vernietigd.
§ 5. De scholen of centra kunnen de gegevens, vermeld in paragraaf 1, enkel onderling uitwisselen in het kader van
intervisie met als doelstelling het verminderen van het gebruik van afzondering of fixatie en de interne kwaliteitszorg.
Bij elke uitwisseling wordt bekeken welke gegevens hiervoor nodig zijn in overeenstemming met artikel 5, lid 1, c), van
de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
]
DEEL IV. - SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE HET VOLTIJDS
GEWOON SECUNDAIR ONDERWIJS
TITEL 1. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE
SCHOLEN
HOOFDSTUK 1. -
[ Structuur en organisatie van het secundair onderwijs]
Afdeling 1.
[Structuur en organisatie op macroniveau - transitieperiode]
[
[Art. 123/25.]
[ De bepalingen van deze afdeling houden progressief, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste
leerjaar van de eerste graad, op uitwerking te hebben met ingang van de progressieve uitrol van de modernisering van
het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019.]
]
Art. 124.
[Vanaf het schooljaar 2009-2010
bestaat het voltijds secundair onderwijs uit :]
1°
[...]
2°
[...]
3°
[de derde graad, opgebouwd uit:
a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;
b) een tweede leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;
c) uitsluitend in het algemeen en het kunstsecundair onderwijs: een derde leerjaar, dat wordt aangeduid als 7de
leerjaar gericht op het hoger onderwijs, waarin opties worden onderscheiden;
d) uitsluitend in het technisch en het kunstsecundair onderwijs: een derde leerjaar, dat wordt aangeduid als 7de
leerjaar, waarin opties worden onderscheiden;
e) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde leerjaar, dat wordt aangeduid als 7de leerjaar gericht
op instroom arbeidsmarkt, waarin opties worden onderscheiden, en een derde leerjaar, dat wordt aangeduid als 7de
leerjaar gericht op het hoger onderwijs;
]
4°
[...]
[...]
Vanaf
het schooljaar 2009-2010 wordt de opleiding verpleegkunde aangeduid als hoger
beroepsonderwijs, behorend tot het niveau hoger onderwijs. Ze kan evenwel
uitsluitend worden ingericht door scholen voor voltijds secundair onderwijs.
[...]
[
[...]
]
(123)
Art. 125.
[...]
Art. 126.
Het aanbod in het secundair
onderwijs, met uitzondering van de eerste graad, wordt ingedeeld in
studiegebieden.
De studiegebieden zijn :
1)
algemeen secundair onderwijs;
2) sport;
3)
auto;
4) bouw;
5) chemie;
6)
decoratieve technieken;
7) fotografie;
8)
glastechnieken;
9) grafische communicatie en
media;
10) handel;
11)
hout;
12) juwelen;
13) koeling en
warmte;
14) land- en tuinbouw;
15)
lichaamsverzorging;
16) maatschappelijke
veiligheid;
17) maritieme opleidingen;
18)
mechanica-elektriciteit;
19) mode;
20)
muziekinstrumentenbouw;
21) optiek;
22)
orthopedische technieken;
23) personenzorg;
24)
tandtechnieken;
25) textiel;
26)
toerisme;
27) voeding;
28)
ballet;
29) beeldende kunsten;
30)
podiumkunsten.
De Vlaamse Regering rangschikt elk
structuuronderdeel in één van desbetreffende studiegebieden.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt met
structuuronderdeel bedoeld : een optie
[van de derde graad]
en
de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.
(125)
Art. 127.
[...]
[
Art. 127/1.
Structuuronderdelen met in de benaming de term "duaal" die organiek in het studieaanbod worden opgenomen, zijn structuuronderdelen van het voltijds gewoon secundair onderwijs.
De volgende bepalingen zijn niet van toepassing op structuuronderdelen met in de benaming de term "duaal" die op 1 september 2018 in het studieaanbod worden opgenomen:
1° artikel 15 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur met betrekking tot de procedure voor erkenning van onderwijskwalificaties;
2° artikel 129, § 1, van deze codex met betrekking tot de indienings- en adviseringsprocedure voor voorstellen van nieuwe structuuronderdelen;
3° de uitvoeringsbepalingen van punt 1° en 2°.
]
Art. 128.
[
De Vlaamse Regering kan beslissen om bestaande structuuronderdelen om te zetten. De omzetting houdt in dat het structuuronderdeel hetzij wordt opgeheven, hetzij wordt gewijzigd op één of meer van volgende onderdelen :
a) de benaming;
b) de graad, de onderwijsvorm, het studiegebied of het leerjaarniveau waarin het wordt ondergebracht;
c) de duurtijd, doch uitsluitend wat
[7de leerjaren van het technisch en kunstsecundair onderwijs]
betreft;
d) de goedkeuring van leerplannen.
]
Art. 129.
[...]
Art. 130.
[
§ 1. 7de leerjaren van het technisch en kunstsecundair onderwijs hebben een duurtijd van een semester,
twee aansluitende semesters of drie aansluitende semesters en kunnen voor de leerlingen op 1 september of op
1 februari starten.
7de leerjaren van het technisch en kunstsecundair onderwijs zijn sterk beroepsgericht, bestaan uit minstens één
erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4, en worden bekrachtigd met een certificaat. Ze bevatten een
relevant aandeel werkplekleren, namelijk leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of
beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is. Onder eenzelfde benaming kan een optie
maar aan één welbepaalde duurtijd worden gekoppeld.
§ 2. Voor de organisatie van een 7de leerjaar van het technisch of kunstsecundair onderwijs kan een school voor
voltijds secundair onderwijs samenwerken met:
1° een of meer andere scholen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen;
2° een of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;
3° andere organisaties of bedrijven uit de publieke of private sector.
Binnen het samenwerkingsverband, vermeld in het eerste lid, is de eerst vermelde school voor voltijds secundair
onderwijs altijd de coördinerende school. Alleen de coördinerende school is bevoegd en verantwoordelijk voor de
inschrijving van een leerling voor het geheel van een optie van het 7de leerjaar van het technisch of kunstsecundair
onderwijs, de programmatie, de evaluatie, de studiebekrachtiging en de kwaliteitszorg, terwijl op het vlak van de
financiering of subsidiëring de geldende decretale en regelgevende bepalingen alleen van toepassing zijn op de
coördinerende school.
De samenwerking, vermeld in het eerste lid, wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende
elementen worden opgenomen:
1° de partners waarmee wordt samengewerkt;
2° de coördinerende school;
3° de invulling van de samenwerking;
4° de looptijd van de samenwerking;
5° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg;
6° de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen ter zake in de bevoegde
lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd.
Een coördinerende school kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een partner
waarmee wordt samengewerkt. Tenzij de voormelde overdracht plaatsvindt naar een andere school voor secundair
onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs, worden de betrokken uren-leraar beschouwd als
uren-leraar aangewend voor voordrachtgevers en gelden de bepalingen van artikel 211, § 3.
]
Art. 131.
[...]
Art. 132.
[...]
Art. 133.
[...]
[Afdeling 1/1. Structuur en organisatie op macroniveau]
[
Art. 133/1.
De bepalingen van deze afdeling treden progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, in werking met ingang vanaf 1 september 2019.
]
[
Art. 133/2.
Het voltijds gewoon secundair onderwijs bestaat uit drie graden.
De eerste graad omvat een eerste leerjaar A, een eerste leerjaar B, een tweede leerjaar A en een tweede leerjaar B.
De tweede graad omvat een eerste leerjaar en een tweede leerjaar.
De derde graad omvat een eerste leerjaar, een tweede leerjaar en een derde leerjaar, aangeduid als
[7de leerjaar]
.
]
[
Art. 133/3.
Zowel in het tweede leerjaar A als in het tweede leerjaar B worden basisopties onderscheiden.
In het tweede leerjaar A:
1° zal de leerling, één basisoptie als dusdanig of, in voorkomend geval, één pakket kiezen;
2° is een basisoptie een niche-basisoptie als het aanbod ervan aan beperkingen of voorwaarden is gekoppeld vanuit macrodoelmatigheid;
3° kan een school, in voorkomend geval, voor een basisoptie een of meer pakketten organiseren onder voorbehoud van de voorwaarde, vermeld in punt 4° ;
4° is een pakket een niche-pakket als de organisatie ervan aan een bepaald aantal scholen is voorbehouden.
In het tweede leerjaar B:
1° zal de leerling, maximaal drie basisopties en, in voorkomend geval, pakketten combineren;
2° is een basisoptie een niche-basisoptie als het aanbod ervan aan beperkingen of voorwaarden is gekoppeld vanuit macrodoelmatigheid;
3° kan een school, in voorkomend geval, voor een basisoptie een of meer pakketten organiseren onder voorbehoud van de voorwaarde, vermeld in punt 4° ;
4° is een pakket een niche-pakket als de organisatie ervan aan een bepaald aantal scholen is voorbehouden.
Met inachtname van het eerste tot en met het derde lid bepaalt de Vlaamse Regering, afzonderlijk voor het tweede leerjaar A en het tweede leerjaar B:
1° de basisopties;
2° binnen het geheel van basisopties: de niche-basisopties en de beperkingen of voorwaarden die, per niche-basisoptie, aan het aanbod ervan zijn gekoppeld;
3° per basisoptie: de eventuele pakketten;
4° binnen het geheel van pakketten: de niche-pakketten en het aantal scholen dat, per niche-pakket, in aanmerking komt voor de organisatie ervan.
]
[
Art. 133/4.
§ 1. In de leerjaren van de tweede en derde graad worden studierichtingen onderscheiden. Die studierichtingen worden geordend in een matrix op basis van studiedomeinen, finaliteiten en onderwijsvormen.
De studiedomeinen zijn:
1° taal en cultuur;
2° stem;
3° kunst en creatie;
4° land- en tuinbouw;
5° economie en organisatie;
6° maatschappij en welzijn;
7° sport;
8° voeding en horeca.
De finaliteiten zijn:
1° doorstroom;
2° dubbel;
3° arbeidsmarkt.
De onderwijsvormen zijn:
1° algemeen secundair onderwijs - aso;
2° technisch secundair onderwijs - tso;
3° kunstsecundair onderwijs - kso;
4° beroepssecundair onderwijs - bso.
Binnen de finaliteit doorstroom zijn de studierichtingen van het algemeen secundair onderwijs domeinoverschrijdend en zijn de studierichtingen van het technisch en kunstsecundair onderwijs domeingebonden.
Sommige studierichtingen zijn niche-studierichtingen. Het aanbod ervan wordt aan beperkingen of voorwaarden gekoppeld vanuit macrodoelmatigheid.
[
De 7de leerjaren zijn studierichtingen die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
1° gericht zijn op instroom arbeidsmarkt;
2° gericht zijn op het hoger onderwijs, met in elk geval één studierichting die volgt op studierichtingen met
finaliteit arbeidsmarkt van het eerste en tweede leerjaar van de derde graad en die leidt tot een diploma dat toegang
verleent tot een bacheloropleiding.
In de matrix:
1° wordt het studieaanbod van het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 3, opgenomen onder de
finaliteit arbeidsmarkt;
2° wordt het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 1 en 2, opgenomen, maar buiten de ordening op
basis van studiedomeinen, finaliteiten en onderwijsvormen;
3° wordt het onthaaljaar niet opgenomen;
4° worden de 7de leerjaren niet aan onderwijsvormen gekoppeld, behalve bij financiering als die ook voor andere
structuuronderdelen dan de 7de leerjaren
[...]
op onderwijsvormen is gebaseerd.
]
Met inachtname van het eerste tot en met het achtste lid legt de Vlaamse Regering de matrix vast.
De Vlaamse Regering bepaalt ook de niche-studierichtingen en de beperkingen of voorwaarden die, per niche-studierichting, aan het aanbod zijn gekoppeld.
[
§1/1. De studierichtingen van de tweede en de derde graad die zijn opgenomen in de matrix, worden
geordend volgens disciplines met het oog op de financiering van het voltijds gewoon secundair onderwijs.
Een discipline bundelt een groep van inhoudelijk verwante studierichtingen per onderwijsvorm.
De onderwijsvorm:
1° “aso”: omvat alle domeinoverschrijdende studierichtingen uit de doorstroomfinaliteit;
2° “tso”: omvat alle domeingebonden studierichtingen uit de doorstroomen dubbele finaliteit die niet onder
punt 3° vallen;
3° “kso”: omvat alle domeingebonden studierichtingen uit de doorstroomen dubbele finaliteit die niet onder
punt 2° vallen;
4° “bso”: omvat alle studierichtingen uit de arbeidsmarktfinaliteit.
Die disciplines zijn:
1° Klassiek aso;
2° Modern aso;
3° Sport aso;
4° Architectuur en beeldende kunst kso;
5° Grafische technieken en media kso;
6° Modecreatie kso;
7° Podiumkunsten kso;
8° Administratie en distributie tso;
9° Auto en tweewielers tso;
10° Biotechnologie en chemie tso;
11° Grafische technieken en media tso;
12° Horeca tso;
13° Hout en bouw tso;
14° Koeling en warmte tso;
15° Landen tuinbouw tso;
16° Lichaamsverzorging tso;
17° Maatschappelijke veiligheid so;
18° Maritiem tso;
19° Mechanica-elektriciteit tso;
20° Modecreatie tso;
21° Paramedisch tso;
22° Personenzorg tso;
23° Sport tso;
24° Technologie en industrie tso;
25° Textiel tso;
26° Toerisme, taal en cultuur tso;
27° Voeding tso;
28° Administratie en distributie bso;
29° Auto en tweewielers bso;
30° Biotechnologie en chemie bso;
31° Creatie en ambacht bso;
32° Grafische technieken en media bso;
33° Horeca bso;
34° Hout en bouw bso;
35° Koeling en warmte bso;
36° Landen tuinbouw bso;
37° Lichaamsverzorging bso
38° Maatschappelijke veiligheid bso;
39° Maritiem bso;
40° Mechanica-elektriciteit bso;
41° Modecreatie bso;
42° Moderealisatie en textielverzorging bso;
43° Paramedisch bso;
44° Personenzorg bso;
45° Sport bso;
46° Technologie en industrie bso;
47° Textiel bso;
48° Toerisme, taal en cultuur bso;
49° Voeding bso.
De Vlaamse Regering rangschikt de studierichtingen, vermeld in het eerste lid, in de disciplines, vermeld
in het derde lid.
]
§ 2. De studierichtingen van de finaliteit doorstroom en de dubbele finaliteit leiden in het tweede leerjaar van de derde graad tot een bewijs van onderwijskwalificatie niveau 4.
Het
[7de leerjaar dat gericht is op het hoger onderwijs en]
waarmee een diploma behaald kan worden dat toegang verleent tot een bacheloropleiding, leidt tot een bewijs van onderwijskwalificatie niveau 4.
De studierichtingen van de finaliteit arbeidsmarkt leiden in het tweede leerjaar van de derde graad tot een bewijs van onderwijskwalificatie niveau 3.
[De studierichtingen van de finaliteit arbeidsmarkt kunnen in het tweede leerjaar van de tweede graad tot een
bewijs van onderwijskwalificatie niveau 2 leiden, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 14
van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur]
Het
[7de leerjaar dat gericht is op instroom arbeidsmarkt]
leidt tot een of meer bewijzen van beroepskwalificaties niveau 3 of 4, eventueel aangevuld met een of meer bewijzen van deelkwalificaties.
]
[
Art. 133/5.
De Vlaamse Regering legt voor structuuronderdelen die onder de toepassing van de volgende artikelen vallen, de concordantie vast naar basisopties respectievelijk structuuronderdelen van de matrix als vermeld in deze afdeling:
1° artikel 124 en 126 van deze codex, voor het voltijds gewoon secundair onderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 4;
2° artikel 335 van deze codex, voor het buitengewoon secundair onderwijs;
3° artikel 22 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd.
De concordantie kan de volgende vormen aannemen:
1° een structuuronderdeel wordt opgeheven zonder omzetting;
2° één structuuronderdeel wordt omgezet in één basisoptie of structuuronderdeel;
3° verschillende structuuronderdelen worden omgezet in één basisoptie of structuuronderdeel;
4° één structuuronderdeel wordt omgezet in verschillende basisopties of structuuronderdelen.
Voor de school is de omzetting in één basisoptie of structuuronderdeel een recht en geen programmatie. Als er verschillende omzettingsmogelijkheden zijn, kiest het schoolbestuur één omzetting die een recht en geen programmatie is. Als de omzetting door alle betrokken scholen samen ertoe kan leiden dat niet is voldaan aan de beperkingen of voorwaarden die vanuit macrodoelmatigheid aan een bepaalde niche-basisoptie of een bepaalde niche-studierichting zijn gekoppeld én een school afziet van die omzetting, mag ze twee andere basisopties of structuuronderdelen, die geen niche zijn, zonder programmatie oprichten.
]
[
Art. 133/6.
De lijst van basisopties en eventuele invulling via pakket of de matrix met structuuronderdelen kan door de Vlaamse Regering worden gewijzigd door maatschappelijke, onderwijskundige, technologische of andere ontwikkelingen of vanwege arbeidsmarktbehoeften. Die wijziging kan de opheffing, vervanging of toevoeging van basisopties, eventuele invulling via pakket of structuuronderdelen betekenen. Het initiatief daarvoor kan zowel uitgaan van de Vlaamse Regering als van derden.
De Vlaamse Regering bepaalt de procedure die aan een eventuele wijziging voorafgaat en kan daarbij, met toepassing van de decreetgeving op de kwalificatiestructuur, een onderscheid maken tussen structuuronderdelen die wel en structuuronderdelen die niet tot een bewijs van onderwijskwalificatie leiden.
Uiterlijk om de vijf schooljaren vanaf het tweede schooljaar van de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019 worden alle structuuronderdelen, met uitzondering van het eerste leerjaar A, het eerste leerjaar B en het onthaaljaar, gescreend op actualiteitswaarde en worden zo nodig bijsturingen doorgevoerd. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor die screening en bijsturing.
]
[
Art. 133/7.
Een leerjaar is gelijk aan een schooljaar, dat bestaat uit twee aansluitende semesters, en start op de eerste lesdag van september.
[In afwijking van het eerste lid kan een 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt:
1° een duurtijd hebben van één semester of drie aansluitende semesters, afhankelijk van de breedte en het niveau
van competenties van de beroepskwalificaties waaruit het 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt, is
samengesteld, als de Vlaamse Regering dat zo bepaalt;
2° starten op de eerste lesdag van september of op de eerste lesdag van februari.
:]
]
Afdeling 2. - Structuur en organisatie op
schoolniveau
Art. 134.
[
Met behoud van de toepassing van de programmatienormen, bestaat het voltijds secundair onderwijsaanbod van een school uit:
1° a) de eerste graad, of;
b) eerste en de tweede graad, of;
c) de tweede en de derde graad, of;
d) de eerste, de tweede en de derde graad;
2° in de tweede en de derde graad: een of meer studiedomeinen of een of meer finaliteiten of een of meer onderwijsvormen.
]
[
Art. 134/1.
§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 134, kiest een schoolbestuur zelf het organisatiemodel waarbinnen het zijn school uitbouwt. In elk geval zal elk schoolconcept gebaseerd op de matrix, zowel verticaal (met alleen doorstroomrichtingen of alleen studierichtingen met dubbele finaliteit (doorstroom/arbeidsmarktgericht) of alleen arbeidsmarktgerichte studierichtingen) als horizontaal als een combinatie van beide mogelijk zijn.
§ 2. Een school wordt als een domeinschool beschouwd als ze in elk ingericht studiedomein van elke graad, met uitzondering van de eerste graad, ten minste één studierichting uit elke finaliteit organiseert. Voor de toepassing van deze bepaling komen, wat de finaliteit doorstroom betreft, in de tweede en de derde graad zowel domeinoverschrijdende als domeingebonden studierichtingen in aanmerking.
Een school wordt als een campusschool beschouwd als ze in ten minste twee studiedomeinen samen per graad, met uitzondering van de eerste graad, ten minste één studierichting uit elke finaliteit organiseert. Voor de toepassing van deze bepaling komen, wat de finaliteit doorstroom betreft, zowel domeinoverschrijdende als domeingebonden studierichtingen in aanmerking.
Een school wordt als een verticale school beschouwd als ze studierichtingen binnen eenzelfde finaliteit en onderwijsvorm in zowel tweede als derde graad organiseert.
[In het eerste, tweede en derde lid wordt verstaan onder organiseren: ten minste één regelmatige leerling hebben
ingeschreven op de eerste lesdag van oktober in elk onderdeel van het in het betrokken lid opgelegde studieaanbod en
dat studieaanbod alleszins organiseren binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door
hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg.]
Aan domeinscholen of campusscholen kunnen bij decreet of besluit voordelen worden toegekend.
[Die voordelen kunnen uitsluitend betrekking hebben op de geografische omschrijving, vermeld in het vierde lid,
van domeinschool of campusschool en niet op eventueel andere vestigingsplaatsen van dergelijke school die buiten die
omschrijving liggen.]
§ 3.
[...]
]
Art. 134/2.
Voor de organisatie van een
[7de leerjaar gericht op instroom
arbeidsmarkt]
kan een school samenwerken met:
1° een of meer andere scholen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen;
2° een of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;
3° andere organisaties of bedrijven uit de publieke of private sector.
[
Bij de organisatie van een structuuronderdeel van de derde graad en uitsluitend voor die leerling die dreigt
ongekwalificeerd uit te stromen én waarvoor de school reeds schoolinterne trajecten doorliep die niet het verhoopte
resultaat hebben, kan in die uitzonderlijke gevallen voor het realiseren van een bijzonder kwalificerend onderwijstraject
een school samenwerken met:
1° een of meer andere scholen voor secundair onderwijs of centra voor volwassenenonderwijs;
2° een of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;
3° andere organisaties of bedrijven uit de publieke of private sector.
Dat onderwijstraject is een individueel traject op basis van de onderwijsbehoeften van de leerling die worden
vastgesteld door de klassenraad. De klassenraad kan een bijzonder kwalificerend onderwijstraject voorstellen, waarbij
na akkoord van het CLB en na instemming van de ouders van de leerling, de school het traject uitwerkt met een of
meerdere partners. Na aanvaarding door de samenwerkende partner van het traject wordt dit opgestart. Het
onderwijstraject wordt op regelmatige tijdstippen door de klassenraad in samenspraak met de betrokken personen, het
CLB en de partners van het samenwerkingsverband geëvalueerd en indien nodig bijgestuurd.
]
Binnen het samenwerkingsverband is de eerst vermelde school altijd de coördinerende school. Alleen die school is bevoegd en verantwoordelijk voor de inschrijving van leerlingen, de programmatie, de evaluatie, de studiebekrachtiging en de kwaliteitszorg. Op het vlak van financiering of subsidiëring zijn de decretale en regelgevende bepalingen alleen van toepassing op de coördinerende school.
De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst die ten minste de volgende elementen bevat:
1° de partners waarmee wordt samengewerkt;
2° de coördinerende school;
3° de invulling van de samenwerking;
4° de looptijd van de samenwerking;
5° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg;
6° de afspraken over de inzet van personeel. Het protocol van de onderhandelingen daarover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd.
Een coördinerende school kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een partner waarmee ze samenwerkt. Tenzij die overdracht plaatsvindt naar een andere school voor secundair onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs, worden de uren-leraar in kwestie beschouwd als uren-leraar die aangewend worden voor
[gastleraren]
.
[
Art. 134/3.
Een school met een gepland studieaanbod van tweejarige structuuronderdelen met in de benaming
‘topsport’ in de tweede of derde graad kan de organisatie van het voormelde structuuronderdeel beperken tot een van
beide leerjaren als in het andere leerjaar uitzonderlijk geen leerlingen op de eerste lesdag van oktober van het lopende
schooljaar zijn ingeschreven. De voormelde regeling kan nooit de aanleiding vormen tot herprogrammatie van het
structuuronderdeel in kwestie.
]
Art. 135.
[§ 1.]
Naast het in artikel 134 gestelde,
kan een school onthaalonderwijs organiseren. Onthaalonderwijs, dat niet in een
graad of in het hoger beroepsonderwijs wordt gerangschikt en dat uit
één onthaaljaar bestaat, is een specifiek en tijdelijk
onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers in staat stelt om Nederlands te
leren en nadien in te stromen in het Nederlandstalig onderwijs. Het is gericht
op taalvaardigheid Nederlands en inburgering.
De Vlaamse
Regering bakent de doelgroep af, ten minste rekening houdend met de criteria
"leeftijd", "taalkennis Nederlands" en "duurtijd van de aanwezigheid op
het Belgische grondgebied" van de anderstalige nieuwkomers.
In
aansluiting op eventuele decretale bepalingen ter zake, kan de Vlaamse Regering
voorwaarden opleggen inzake samenstelling van het wekelijks lessenrooster voor
onthaalonderwijs teneinde het bereiken van de doelstellingen voor
onthaalonderwijs maximaal te waarborgen. De Vlaamse Regering kan ten slotte
aanvullende organisatiebepalingen vastleggen.
[...]
(134)
[
§ 2. Voor de organisatie van het onthaaljaar, vermeld in paragraaf 1, kan een school voor leerlingen die ten minste
de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt, samenwerken met een of meer centra voor volwassenenonderwijs en centra voor
basiseducatie.
Bij de samenwerking, vermeld in het eerste lid, is de school altijd verantwoordelijk voor de coördinatie. Uitsluitend
de school is bevoegd en verantwoordelijk voor de inschrijving van leerlingen voor het onthaaljaar, het uitwerken per
leerling van een individueel leertraject als vermeld in artikel 147/4, de programmatie van het onthaaljaar, de
studiebekrachtiging en de kwaliteitszorg. Op het vlak van de financiering of subsidiëring zijn de vigerende decretale
en regelgevende bepalingen enkel van toepassing op de school.
De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden
opgenomen:
1° de partners waarmee wordt samengewerkt;
2° de invulling van de samenwerking;
3° de looptijd van de samenwerking;
4° de afspraken over de opvolging van de leerlingen en de kwaliteitszorg;
5° de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale
comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd.
De school kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een centrum voor
volwassenenonderwijs of een centrum voor basiseducatie waarmee wordt samengewerkt.
Bij de overdracht van uren-leraar naar een centrum voor volwassenenonderwijs wordt elk overgedragen uur-leraar
omgezet in 40 leraarsuren.
Bij de overdracht van uren-leraar naar een centrum voor basiseducatie wordt elk overgedragen uur-leraar omgezet
in 0,05 VTE.
]
Art. 136.
Het schoolbestuur kan op grond
van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en met het oog
op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een
leerling of een leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in
artikel 252, § 1, a), 2), onder de modaliteiten vermeld in 1°, 2°
of 3° hierna.
1° Het individueel vrijstellen van het
volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald
structuuronderdeel, mits enerzijds de leerling al geslaagd is voor diezelfde
onderdelen binnen het secundair onderwijs
[of via de examencommissie, vermeld in artikel 256/1,]
en anderzijds de
toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na kennisname van het
advies van de delibererende klassenraad van het voorafgaand
schooljaar.
In voorkomend geval :
a) bestaat de
toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in
afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het
structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) worden de
vrijgekomen uren besteed aan een door de toelatingsklassenraad samengesteld
individueel lesprogramma.
2° Het individueel vrijstellen
van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een optie, aangeduid
als
[7de leerjaar van het technisch of
kunstsecundair onderwijs]
, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op
basis van elders verworven competenties of
kwalificaties.
3° Het spreiden van de vorming van een
optie, aangeduid als
[7de leerjaar van het technisch of
kunstsecundair onderwijs]
, over het dubbele van de gebruikelijke studieduur.
In voorkomend geval wordt enerzijds bij het einde van de gebruikelijke
studieduur slechts een attest van regelmatige lesbijwoning uitgereikt en
anderzijds voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse
personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de
toepassing van het programmatie- of rationalisatieplan, de regelmatige leerling
niet meer in aanmerking genomen op de tellingsdata die vallen buiten de
gebruikelijke studieduur. (135)
[
Art. 136/1.
[
[De bepaling van artikel 252, § 1, a), 2), voor wat het voltijds secundair onderwijs betreft, sluit niet uit dat een deel van de vorming van het leerjaar waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van een andere school voor voltijds gewoon secundair onderwijs, dan de school waarin de leerling is ingeschreven voor voltijds gewoon secundair onderwijs of buitengewoon secundair onderwijs en dit op een vestigingsplaats van die andere school. Indien van deze mogelijkheid tot samenwerking gebruik wordt gemaakt, dan zijn de volgende voorwaarden van toepassing :]
1° de regeling wordt in het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven opgenomen;
2° het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven, blijft onverkort van toepassing;
3° de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden, van de betrokken scholen;
4° de leraars van de andere school die aan de leerling vorming geven :
a) maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die tot hetzelfde schoolbestuur behoren;
b) maken raadgevend deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die niet tot hetzelfde schoolbestuur behoren;
5° uitsluitend de school waar de leerling is ingeschreven, is bevoegd en verantwoordelijk voor evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg;
6° de samenwerking tussen de scholen wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin alleszins volgende elementen worden opgenomen :
a) de samenwerkende scholen, met vermelding van de school van inschrijving;
b) de invulling van de samenwerking;
c) de looptijd van de samenwerking;
d) de afspraken over de evaluatie en kwaliteitszorg;
[
7°
[als het een leerling betreft van het buitengewoon secundair onderwijs die de lessen bijwoont in het gewoon secundair onderwijs, kan die maximaal op schooljaarbasis gemiddeld halftijds een deel van de vorming bijwonen in het gewoon onderwijs, maximaal op schooljaarbasis gemiddeld gedurende de helft van de wekelijkse lesuren van het structuuronderdeel van het buitengewoon onderwijs waarvoor hij is ingeschreven;]
8° deze regeling is in hoofde van een leerling gedurende hetzelfde schooljaar niet combineerbaar met hetgeen in artikel 260/1 is opgenomen.
]
De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de scholen ter inzage met het oog op administratieve controle en externe kwaliteitscontrole.
]
[In afwijking van het eerste lid, 7°, kan een leerling uit het buitengewoon secundair onderwijs eenmalig, gedurende maximum twee schooljaren de lessen voltijds
bijwonen in het gewoon secundair onderwijs, met het oog op een overstap naar
het gewoon voltijds onderwijs. Een leerling die twee schooljaren in het gewoon
voltijds onderwijs doorbrengt, heeft, in afwijking van artikel 253/6, §2, en artikel 253/37, §2, een onverkort recht op inschrijving in de school voor gewoon
onderwijs. Als de betrokken personen en de leerling beslissen om de overstap te
maken naar het gewoon onderwijs, overleggen de school voor gewoon onderwijs,
de school voor buitengewoon onderwijs, het CLB en de betrokken personen, met
betrokkenheid van de leerling, met het leersteuncentrum over de overname van
de ondersteuning.]
]
[
Art. 136/2.
[
De bepaling van artikel 252, § 1, a), 2), houdt ook in dat in het bijzonder voor een leerling met specifieke onderwijsbehoeften op grond van specifieke onderwijskundige argumenten de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar aangepast wordt door het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerling.
De klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.
]
]
[
Art. 136/3.
[
§ 1. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, § 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten :
1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar voor een leerling met
[topkunstenstatuut]
teneinde, tijdens die vrijgestelde periodes, zijn artistieke talenten verder te ontwikkelen, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen;
2° in voorkomend geval :
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) moet voorafgaandelijk een selectiecommissie aan de leerling het
[topkunstenstatuut]
A, indien de leerling opteert voor een structuuronderdeel van het kunstsecundair onderwijs, of het
[topkunstenstatuut]
B, indien de leerling opteert voor een structuuronderdeel van het algemeen, het technisch of het beroepssecundair onderwijs, hebben toegekend;
c) worden individuele vrijstellingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd;
d) doen individuele vrijstellingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging;
e) vindt de talentontwikkeling plaats :
- bij
[topkunstenstatuut]
A : via individueel onderricht binnen de school of in een artistieke leercontext buiten de school, verstrekt door een aan de school externe deskundige lesgever die eventueel fungeert in het stelsel van
[gastleraar]
of onderwijs;
- bij
[topkunstenstatuut]
B : via individueel onderricht in een artistieke leercontext buiten de school, verstrekt door een aan de school externe deskundige lesgever die eventueel personeelslid is van een instelling voor hoger kunstonderwijs of deeltijds kunstonderwijs.
§ 2. Met het oog op de samenstelling van de selectiecommissie leggen de ministers, bevoegd voor onderwijs en cultuur, een pool aan van specialisten uit het hoger kunstonderwijs en het professionele kunstenlandschap.
De selectiecommissie stelt een intern werkreglement op en bepaalt de selectiecriteria die ze hanteert, waaronder alleszins het talentenprofiel van de leerling en het kwalitatief niveau van de externe lesgever of van de context.
De selectiecommissie komt eenmaal per jaar samen om te beslissen over alle ingediende schriftelijke en gemotiveerde aanvragen van de betrokken personen tot toekenning van het
[topkunstenstatuut]
. Daartoe moeten de aanvragen uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar worden ingediend. Onverminderd het in het eerste lid gestelde, gebeurt de effectieve samenstelling van de selectiecommissie in functie van de aard van de te beoordelen artistieke talenten van de leerling in kwestie.
§ 3. De selectiecommissie kan bijkomend het recht verlenen aan de leerling om maximaal 90 halve lesdagen per schooljaar gewettigd afwezig te zijn op school, teneinde deel te nemen aan wedstrijden, stages, masterclasses of andere school-extramurale activiteiten die rechtstreeks aanleunen bij de artistieke discipline van de leerling.
§ 4. Het
[topkunstenstatuut]
geldt voor één schooljaar en is, na aanvraag, hernieuwbaar.
]
]
[
Art. 136/4
§ 1. Een schoolbestuur kan voor leerlingen in het voltijds gewoon secundair onderwijs die door een onvoldoende kennis van de onderwijstaal niet in staat zijn om de lessen in voldoende mate te volgen en al of niet uit het onthaalonderwijs, vermeld in artikel 135, komen, tot maximaal drie uren extra taallessen Nederlands per week organiseren. Deze extra taallessen Nederlands komen bovenop het leerprogramma van het structuuronderdeel waarin de leerling is ingeschreven en beogen de taalachterstand op een zo kort mogelijke termijn weg te werken.
De toelatingsklassenraad of de begeleidende klassenraad, al naargelang het geval, beslist om een leerling te verplichten tot maximaal drie uren extra taallessen Nederlands per week. In afwijking op de geldende regelgeving is die klassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, ten minste samengesteld uit de leraars belast met de basisvorming.
§ 2. Voor de leerlingen die verplicht worden tot maximaal drie uren extra taallessen Nederlands per week voorziet de school in een doelgericht aanbod. De school kan dat aanbod zelf organiseren of daarvoor samenwerken met andere scholen waarbij leerlingen van verschillende scholen kunnen worden samengebracht.
De duur van de extra taallessen Nederlands tijdens een schooljaar is afhankelijk van de evaluatie door de begeleidende klassenraad van de studievoortgang van de betrokken leerling.
§ 3. De Vlaamse Regering kan verdere voorwaarden bepalen waaronder leerlingen de extra taallessen Nederlands, vermeld in paragraaf 1, moeten volgen alsook verdere voorwaarden voor de praktische organisatie van deze extra taallessen.
]
[
Art. 136/5.
§ 1. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, § 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten :
1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar voor een leerling met topsportstatuut, toegekend overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector, teneinde tijdens die vrijgestelde periodes zijn sportieve talenten verder te ontwikkelen, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt en mits akkoord van de betrokken personen;
2° in voorkomend geval :
a) moet het topsportstatuut zijn toegekend in een sporttak die in aanmerking komt voor de toepassing van dit artikel zoals bepaald door de Vlaamse Regering;
b) moet, vermits de talentontwikkeling plaats vindt via onderricht door een schoolexterne lesgever binnen de school of in een sportieve leercontext buiten de school, de betrokken unisportfederatie desbetreffende context of lesgever als voldoende kwalitatief beschouwen;
c) is het structuuronderdeel in kwestie geen structuuronderdeel met in de benaming de component "topsport";
d) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
e) worden individuele vrijstellingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd;
f) doen individuele vrijstellingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging;
g) kan na overleg met, in voorkomend geval, de externe lesgever en met de betrokken personen, het individueel leertraject door de begeleidende klassenraad worden bij gestuurd of eventueel zelfs beëindigd indien de schoolresultaten negatief evolueren.
§ 2. Het topsportstatuut geldt voor één schooljaar en is, na aanvraag, hernieuwbaar.
]
[
Art. 136/6.
Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, § 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten :
1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantasten, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen, voor een leerling die onderwijsbehoeften heeft omwille van :
a)
[ hetzij cognitief sterk functioneren;]
b) hetzij tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden voor een of meer vakken, die niet vallen onder de toepassing van artikel 136/2;
2° in voorkomend geval :
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b)
[kunnen voor de doelgroep, vermeld in punt 1°, b), individuele vrijstellingen nooit worden verleend voor het
geheel van een vak, tenzij laatstbedoeld vak wordt vervangen door het vak Nederlands;]
c) worden individuele vrijstellingen en vervangingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd;
d) doen individuele vrijstellingen en vervangingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging.
[e) kunnen voor de doelgroep, vermeld in punt 1°, a), individuele vrijstellingen worden verleend voor het geheel
van een vak door de klassenraad, indien duidelijk blijkt dat de doelen ervan al bereikt zijn.]
]
Art. 137.
[...]
Afdeling 3.
[Doelen, curriculumdossiers en leerplannen]
[Onderafdeling 1. Algemene bepaling]
Art. 138.
[
[De doelen en de leerplannen die tot stand komen in uitvoering van de bepalingen van deze afdeling treden
progressief in werking, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, vanaf
1 september 2019. De curriculumdossiers die tot stand komen in uitvoering van de bepalingen van deze afdeling treden
in werking:
1° per 1 september 2023: in het eerste leerjaar van de eerste graad, het eerste leerjaar van de tweede graad en het
eerste leerjaar van de derde graad;
2° per 1 september 2024: in het tweede leerjaar van de eerste graad, het tweede leerjaar van de tweede graad en
het tweede leerjaar van de derde graad;
3° per 1 september 2025: in het derde leerjaar van de derde graad
]
Bij de ontwikkeling en de implementatie van de doelen, vermeld in het eerste lid en voor zover het eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, specifieke eindtermen en ontwikkelingsdoelen betreft, wordt rekening gehouden met de coherentie en continuïteit over het lager en het secundair onderwijs heen en, specifiek voor het secundair onderwijs, over de graden heen.
]
[Onderafdeling 2. Doelen]
Art. 139.
[
§ 1. Eindtermen zijn minimumdoelen die het Vlaams Parlement noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie. Met minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht om de eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en bepaalde attitudes bij de leerlingen te bereiken. De eindtermen moeten op populatieniveau worden bereikt. De eindtermen met betrekking tot bepaalde andere attitudes moeten bij de leerlingen worden nagestreefd.
Binnen voormelde eindtermen worden bepaalde eindtermen als basisgeletterdheid aangeduid. De eindtermen basisgeletterdheid moeten door elke individuele leerling worden bereikt op het einde van de eerste graad. Basisgeletterdheid zijn die eindtermen die ertoe strekken te kunnen participeren in de maatschappij. In uitzonderlijke gevallen kan de klassenraad gemotiveerd beslissen dat een individuele leerling een eindterm basisgeletterdheid niet moet bereiken.
De implementatie van de basisgeletterdheid zal worden gemonitord en op haar effectiviteit worden geëvalueerd door het Vlaams Parlement drie schooljaren na invoering ervan, waarna over de invoering in andere graden of onderwijsniveaus kan beslist worden.
§ 2. De eindtermen worden geformuleerd in functie van volgende sleutelcompetenties:
1. competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn en op vlak van lichamelijke, geestelijke en emotionele gezondheid;
2. competenties in het Nederlands;
3. competenties in andere talen;
4. digitale competentie en mediawijsheid;
5. sociaal-relationele competenties;
6. competenties inzake wiskunde, exacte wetenschappen en technologie;
7. burgerschapscompetenties met inbegrip van competenties inzake samenleven
8. competenties met betrekking tot historisch bewustzijn;
9. competenties met betrekking tot ruimtelijk bewustzijn;
10. competenties inzake duurzaamheid;
11. economische en financiële competenties;
12. juridische competenties;
13. leercompetenties met inbegrip van onderzoekscompetenties, innovatiedenken, creativiteit, probleemoplossend en kritisch denken, systeemdenken, informatieverwerking en samenwerken;
14. zelfbewustzijn en zelfexpressie, zelfsturing en wendbaarheid;
15. ontwikkeling van initiatief, ambitie, ondernemingszin en loopbaancompetenties;
16. cultureel bewustzijn en culturele expressie.
Deze eindtermen worden door het Vlaams Parlement niet vastgehaakt aan vakken. Het zijn de schoolbesturen die de verbinding maken tussen de eindtermen en de vakken of vakkenclusters. Daarbij moet het ook duidelijk zijn welke leraar er verantwoordelijk is voor de uitwerking en realisatie ervan.
[De eindtermen voor de eerste graad die worden geformuleerd in functie van competenties in andere talen als vermeld in het eerste lid, 3°, worden in de B-stroom ten minste in het Frans gerealiseerd.]
§ 3. De eindtermen worden afzonderlijk bepaald voor:
1° het eerste en het tweede leerjaar van de eerste graad A-stroom samen;
2° het eerste en het tweede leerjaar van de eerste graad B-stroom samen;
3° het eerste en tweede leerjaar van de tweede graad samen, per finaliteit;
4° het eerste en tweede leerjaar van de derde graad samen, per finaliteit, rekening houdend met het in artikel 145 gestelde;
5° het derde leerjaar van de derde graad, in zover het een structuuronderdeel betreft dat volgt op structuuronderdelen met arbeidsmarktfinaliteit van het eerste en tweede leerjaar van de derde graad en dat leidt tot een diploma dat toegang verleent tot een bacheloropleiding.
De finaliteiten en onderwijsvormen in het gewoon secundair onderwijs zijn:
1° doorstroomfinaliteit bestaande uit domeinoverschrijdend algemeen secundair onderwijs (aso) en domeingebonden technisch en kunstsecundair onderwijs (tso en kso);
2° dubbele finaliteit bestaande uit tso en kso;
3° arbeidsmarktfinaliteit bestaande uit beroepssecundair onderwijs (bso).
§ 4. In afwachting van ontwikkelingsdoelen, eindtermen en specifieke eindtermen tot stand gekomen in uitvoering van de bepalingen van dit artikel blijven de bestaande ontwikkelingsdoelen, eindtermen en specifieke eindtermen van toepassing.
]
Art. 140.
[
Uitbreidingsdoelen Nederlands zijn extra doelen bovenop de eindtermen met betrekking tot competenties in het Nederlands die door een bepaalde leerlingenpopulatie kunnen worden bereikt.
De uitbreidingsdoelen Nederlands worden afzonderlijk bepaald voor:
1° het eerste leerjaar A en het tweede leerjaar A samen;
2° het eerste leerjaar B en het tweede leerjaar B samen.
De uitbreidingsdoelen Nederlands voor het eerste leerjaar B en het tweede leerjaar B zijn de eindtermen met betrekking tot competenties in het Nederlands voor het eerste leerjaar A en het tweede leerjaar A.
]
Art. 141.
[
Ontwikkelingsdoelen zijn minimumdoelen uitsluitend voor de leerlingenpopulatie van het onthaaljaar. Met minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht om de ontwikkelingsdoelen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes na te streven.
]
Art. 142.
[
Eindtermen of ontwikkelingsdoelen vormen de basisvorming voor een groep van structuuronderdelen.
Voor het onderwijs in godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie, dat in
voorkomend geval tot de basisvorming behoort, zijn er geen eindtermen of ontwikkelingsdoelen
]
Art. 143.
[
§ 1. De ontwikkeling van eindtermen met inbegrip van eindtermen basisgeletterdheid, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen wordt gecoördineerd door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering stelt daartoe een of meerdere ontwikkelcommissies samen die ten minste bestaan uit leerkrachten uit de betrokken graad en de aansluitende graden of onderwijsniveaus, de vertegenwoordigers van het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs en vak- en andere experten uit het hoger onderwijs. De ontwikkelcommissie formuleert een beperkt aantal sober geformuleerde, duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen waar de aspecten kennis, vaardigheden, inzichten en, indien van toepassing, attitudes aan bod komen. Ze duidt ook het belang en de uitgangspunten ervan aan.
[Ze bewaakt de haalbaarheid.]
De ontwikkelde eindtermen uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen worden vervolgens door de Vlaamse Regering voorgelegd aan een valideringscommissie. De valideringscommissie valideert of stuurt de ontwikkelde eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen terug naar de ontwikkelcommissie met het oog op bijsturing, waarna ze finaal ter validering aan de valideringscommissie worden voorgelegd.
De valideringscommissie bestaat uit leden van de onderwijsinspectie en andere experten. De valideringscommissie bewaakt de coherentie, consistentie en evalueerbaarheid van de eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen.
De eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen worden door de Vlaamse Regering als een ontwerp van decreet ingediend bij het Vlaams Parlement. Het Vlaams Parlement kan het initiatief nemen de in het eerste lid voorziene procedure op te starten.
De eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen worden periodiek gescreend op hun actualiteitswaarde en worden zo nodig bijgestuurd. De Vlaams Regering bepaalt de procedure voor deze screening en bijsturing.
§ 2. Het Vlaams Parlement keurt een beperkt aantal van sober geformuleerde, duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare eindtermen, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen goed waar kennis telkens geëxpliciteerd wordt en vaardigheden, inzichten en indien van toepassing attitudes aan bod komen.
]
Art. 144.
[
Specifieke eindtermen, beroepskwalificaties, deelkwalificaties en sets van competenties uit beroepskwalificaties zijn specifiek voor afzonderlijke structuuronderdelen. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van
deze onderafdeling en artikel 14 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, selecteert de
Vlaamse Regering, naargelang het geval, per afzonderlijk structuuronderdeel:
1° de toepasbare specifieke eindtermen binnen het geheel van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde
specifieke eindtermen;
2° de toepasbare beroepskwalificatie(s), deelkwalificatie(s) of set(s) van competenties binnen het geheel van de
door de Vlaamse Regering erkende beroepskwalificaties en deelkwalificaties.
]
Art. 145.
[
Specifieke eindtermen zijn doelen met betrekking tot de vaardigheden, de specifieke kennis, inzichten en attitudes waarover een leerling van het voltijds secundair onderwijs beschikt om vervolgonderwijs aan te vatten.
Specifieke eindtermen worden vastgelegd voor het tweede leerjaar van de derde graad van:
1° domeinoverschrijdende doorstroomrichtingen (aso);
2° domeingebonden doorstroomrichtingen (kso/tso);
3° richtingen met dubbele finaliteit (tso/kso).
Ze worden ontwikkeld uit de kenmerkende onderdelen van een bepaald wetenschapsdomein.
Met betrekking tot de specifieke eindtermen worden de cesuurdoelen voor de tweede graad
[van richtingen met
doorstroom- en dubbele finaliteit]
in samenspraak met de overheid via een protocolakkoord door de onderwijsverstrekkers vastgelegd.
]
[Er worden ook specifieke eindtermen vastgelegd voor het zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs,
vermeld in artikel 139, § 3, eerste lid, 5°.]
Art. 146.
[
§ 1. Wanneer een schoolbestuur oordeelt dat de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands, de ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen onvoldoende ruimte laten voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen of ermee onverzoenbaar zijn, dient het bij de Vlaamse Regering een aanvraag tot gelijkwaardigheid in van vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen. De indiening gebeurt uiterlijk op 1 september van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen zullen gelden.
Wanneer de aanvraag gebeurt ingevolge een wijziging van ontwikkelingsdoelen, uitbreidingsdoelen Nederlands, eindtermen of specifieke eindtermen door het Vlaams Parlement, geldt een gedoogperiode van één volledig schooljaar waarbinnen de aanvrager nog met de oude eindtermen of in voorkomend geval oude afwijkende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen mag werken.
De aanvraag is slechts ontvankelijk indien precies wordt aangegeven waarom de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands, de ontwikkelingsdoelen of de specifieke eindtermen voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen onvoldoende ruimte laten of waarom ze ermee onverzoenbaar zijn. Het schoolbestuur stelt in dezelfde aanvraag vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen voor.
§ 2. In afwijking op het in paragraaf 1 gestelde, kan voor eindtermen die als basisgeletterdheid zijn aangeduid, geen gelijkwaardigheid worden aangevraagd.
§ 3. De Vlaamse Regering beoordeelt of de aanvraag ontvankelijk is en, zo ja, of de vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen in hun geheel gelijkwaardig zijn met die, goedgekeurd door het Vlaams Parlement, en derhalve toelaten gelijkwaardige studiebewijzen af te leveren. De Vlaamse Regering beslist uiterlijk op 31 december van het voorafgaande schooljaar over de aanvraag.
De gelijkwaardigheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
1° het respect voor de fundamentele rechten en vrijheden;
2° de vereiste inhoud, in functie van de sleutelcompetenties, zoals bepaald in artikel 139, § 2, en 262, § 2;
3° de formulering
a) gebeurt onder de vorm van eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen, naargelang van het geval;
b) laat toe om na te gaan in welke mate bij een leerlingenpopulatie of een leerling eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands of specifieke eindtermen worden bereikt of bij een leerlingenpopulatie ontwikkelingsdoelen worden nagestreefd.
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid en van de gelijkwaardigheid wordt het gemotiveerd advies ingewonnen van een commissie van deskundigen en de onderwijsinspectie en wordt telkens de aanvrager gehoord. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels voor de samenstelling van de commissie van deskundigen en van de procedure.
§ 4. De vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen die door de Vlaamse Regering ontvankelijk en gelijkwaardig zijn beoordeeld, worden binnen zes maanden ter goedkeuring ingediend bij het Vlaams Parlement.
]
[
§ 5. In afwijking van de termijnen, bepaald in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 3, eerste lid, gelden de volgende
termijnen met betrekking tot een aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende eindtermen voor de door het
Vlaams Parlement goedgekeurde eindtermen van de tweede graad die een schoolbestuur geacht wordt in het kader van
de modernisering van het secundair onderwijs geleidelijk toe te passen vanaf 1 september 2021:
1° de indiening van de aanvraag voor het schooljaar 2021-2022 gebeurt uiterlijk drie maanden na bekendmaking
in het Belgisch Staatsblad van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde onderwijsdoelen van de tweede
graad;
2° de Vlaamse Regering beslist uiterlijk vier maanden na indiening van de aanvraag.
Tijdens het schooljaar 2021-2022 wordt gedoogd dat de aanvrager nog met de oude eindtermen of, in voorkomend
geval, de oude vervangende eindtermen werkt.
]
Art. 147.
[
Naast in voorkomend geval de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands en de specifieke eindtermen, zijn de andere doelen:
1° van het tweede leerjaar A en het tweede leerjaar B: de doelen van een basisoptie;
2° van een structuuronderdeel van de tweede of derde graad, dubbele finaliteit: de doelen die leiden tot een of meer erkende beroepskwalificaties;
3° van een structuuronderdeel van de tweede of derde graad, arbeidsmarktfinaliteit: de doelen die leiden tot een of meer erkende beroepskwalificaties;
[3°/1 van een structuuronderdeel van het derde leerjaar van de derde graad dat voorbereidt op het hoger
onderwijs, met uitzondering van het structuuronderdeel, vermeld in artikel 139, § 3, eerste lid, 5°: de doelen die afgeleid
zijn van de eindtermen of de specifieke eindtermen van inhoudelijk verwante structuuronderdelen van de derde
graad]
4° van elk structuuronderdeel van de eerste, tweede of derde graad: de eventuele differentiële doelen van het desbetreffend structuuronderdeel die een uitbreiding of verdieping van al voorkomende doelen inhouden.
De hogervermelde doelen worden gezamenlijk ontwikkeld door het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs. De doelen die leiden tot één of meer erkende beroepskwalificaties kunnen enkel mits voorafgaand akkoord van de betrokken sectoren, inhoudelijk van erkende beroepskwalificaties afwijken.
]
[Bij de totstandkoming van de doelen, vermeld in het eerste lid, 3°/1, worden vak- en andere experten uit het hoger
onderwijs betrokken.]
[Onderafdeling 3. Curriculumdossiers]
[
Art. 147/1.
§ 1. Een curriculumdossier beschrijft op samenhangende wijze en vanuit onderwijskundig perspectief het geheel van de vorming van een structuuronderdeel en brengt alle doelen als vermeld in onderafdeling 2, die van toepassing zijn op dat structuuronderdeel samen. In voorkomend geval worden de eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands en specifieke eindtermen letterlijk opgenomen.
In afwijking op het in het eerste lid gestelde wordt het onderwijs in godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie niet opgenomen in het curriculumdossier.
[Als de aanbieder van een duale opleiding een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een centrum
voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen is, zijn de volgende eindtermen, vermeld in
het decreet van 14 juli 2023 over de onderwijsdoelen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs, niet
van toepassing:
1° de eindtermen 1.03, 1.04, 1.05, 1.06 en 1.07 van de basisvorming van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit en
van de tweede graad dubbele finaliteit binnen de sleutelcompetentie “competenties op het vlak van lichamelijk,
geestelijk en emotioneel bewustzijn en op het vlak van lichamelijke, geestelijke en emotionele gezondheid”;
2° de eindtermen 1.03, 1.04, 1.05, 1.06 en 1.07 van de basisvorming van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit en
van de derde graad dubbele finaliteit binnen de sleutelcompetentie “competenties op het vlak van lichamelijk,
geestelijk en emotioneel bewustzijn en op het vlak van lichamelijke, geestelijke en emotionele gezondheid”
]
§ 2. Een curriculumdossier wordt afzonderlijk gemaakt voor:
1° het eerste leerjaar A en het tweede leerjaar A van de eerste graad samen;
2° het eerste leerjaar B en het tweede leerjaar B van de eerste graad samen;
3° het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad samen, per structuuronderdeel;
4° het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad samen, per structuuronderdeel;
5° het derde leerjaar van de derde graad, per structuuronderdeel.
[Er wordt geen curriculumdossier gemaakt voor:
1° het onthaaljaar;
2° een aanloopstructuuronderdeel.
De doelen van een aanloopstructuuronderdeel worden opgenomen in het curriculumdossier van een of meer
inhoudelijk verwante structuuronderdelen.
]
§ 3. Voor de kwaliteitscontrole in functie van de erkenning en de doorlichting, zoals bedoeld in artikel 32, 1° en 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs, van scholen voor het secundair onderwijs richt de onderwijsinspectie zich op, naargelang van het geval:
1° het bereiken van de doelen van het curriculumdossier van het structuuronderdeel in kwestie;
2° het nastreven van de ontwikkelingsdoelen van het onthaaljaar.
[De onderwijsinspectie baseert zich bij de doorlichting op de doelen die van toepassing zijn tijdens het schooljaar van de doorlichting en op die van het daaraan voorafgaande schooljaar. Waar echter een curriculumdossier nog niet of nog niet volledig van toepassing is, wordt de doorlichting gebaseerd op de volgende, naargelang van het structuuronderdeel of structuuronderdelen, toepasbare doelen: de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de specifieke eindtermen, de doelen leidend tot erkende beroepskwalificaties en de leerplannen.]
]
[
Art. 147/2.
[§ 1.]
Het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs stellen gezamenlijk een curriculumdossier samen en dienen dit in ter goedkeuring door de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering bepaalt:
1° de nadere procedure voor indiening en goedkeuring van een curriculumdossier;
2° de inhoudelijke, organisatorische en vormelijke elementen die een curriculumdossier moet omvatten;
3° de procedure indien door het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs geen curriculumdossier ingediend wordt binnen de gestelde termijn.
[
§ 2. Voor een structuuronderdeel dat beantwoordt aan al de volgende voorwaarden, zijn de bepalingen van deze
onderafdeling van toepassing vanaf het tweede schooljaar dat het structuuronderdeel in kwestie wordt georganiseerd:
1° het betreft een nieuw structuuronderdeel of een bestaand structuuronderdeel dat wordt gewijzigd naar inhoud
en, eventueel, naar benaming, waarbij die wijzigingen niet alleen technisch zijn. De Vlaamse Regering bepaalt wat
onder technische wijzigingen wordt verstaan;
2° de eerste beslissing van de Vlaamse Regering over het nieuwe of gewijzigde structuuronderdeel is,
uitzonderlijk, genomen na de initiële uiterste indieningsdatum van een curriculumdossier die is vastgelegd in de
procedure, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°.
]
]
[Onderafdeling 4. Leerplannen]
[
Art. 147/3.
§ 1. In aansluiting op de curriculumdossiers die door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd, worden door het schoolbestuur in omvang beperkte leerplannen ontwikkeld die voldoende ruimte laten voor de inbreng van scholen, leraren, lerarenteams of leerlingen.
In de leerplannen zijn in elk geval alle betrokken, door het Vlaams Parlement goedgekeurde eindtermen letterlijk opgenomen, waarbij transparant het onderscheid gemaakt wordt welke doelen de eindtermen realiseren en met welke doelen de ontwikkelingsdoelen worden nagestreefd. De leerplannen zijn voor de onderwijsinspectie een aanvullend instrument om het kwaliteitsbeleid van een school te kaderen.
Leerplannen worden door de onderwijsverstrekkers ingediend bij de onderwijsinspectie. Met het oog op het waarborgen van het studiepeil keurt de Vlaamse Regering volgens de vooraf door haar bepaalde criteria en op advies van de onderwijsinspectie, de leerplannen goed.
§ 2. In afwijking op paragraaf 1, vormen curriculumdossiers niet de basis voor het opstellen van de leerplannen godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie en dienen deze leerplannen niet door de Vlaamse Regering te worden goedgekeurd. Deze leerplannen worden publiek bekendgemaakt.
[
[“In afwijking van paragraaf 1, derde lid, mag in het schooljaar 2024-2025 een schoolbestuur in de eerste graad
secundair onderwijs leerplannen toepassen die aansluiten bij de onderwijsdoelen van het decreet van 17 mei 2024,
zonder dat die leerplannen door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd.]
]
§ 3. Alle leerplannen, met inbegrip van de leerplannen godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en respecteren de goedgekeurde eindtermen en ontwikkelingsdoelen. De leerplannen godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie respecteren tevens de interlevensbeschouwelijke competenties.
De directeur kan de levensbeschouwelijke leerlingengroepen tijdens de levensbeschouwelijke les bezoeken om administratieve redenen, om algemeen pedagogische redenen, om na te gaan of de grondwettelijke rechten en vrijheden gevrijwaard worden of voor een bespreking met de leerlingen. De directeur - of een ander personeelslid dat aangesteld is als evaluator - kan de les ook bijwonen, gelet op zijn bevoegdheid als evaluator voor niet-vakinhoudelijke en niet-vaktechnische aspecten.
§ 4. Over het in overeenstemming zijn met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en het respecteren van de goedgekeurde eindtermen en ontwikkelingsdoelen, evenals over de uitvoering van de leerplannen, wordt jaarlijks aan het Vlaams Parlement een stand van zaken gerapporteerd door:
1° de onderwijsinspectie bedoeld in het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken: over de leerplannen godsdienst en niet-confessionele zedenleer; met inbegrip van de interlevensbeschouwelijke competenties;
2° de onderwijsinspectie bedoeld in het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs: over de leerplannen cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie.
]
[
Art. 147/4.
Met inachtname van alle ontwikkelingsdoelen wordt in het onthaaljaar per leerling op basis van zijn onderwijsbehoeften een individueel leertraject uitgewerkt waarin het aspiratieniveau voor deze leerling doorheen het jaar wordt bijgesteld. Dit traject bevat onder meer de beginsituatie, de taaldoelen als leidraad en het advies van de klassenraad voor wat betreft de overstap naar vervolgonderwijs of arbeidsmarkt.
]
Afdeling 4. -
[Lessenrooster - transitieperiode]
[
Art. 147/5.
De bepalingen van deze afdeling houden progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, op uitwerking te hebben met ingang van 1 september 2019.
]
Art. 148.
[...]
Art. 149.
[...]
Art. 150.
[
Een school kan in elk structuuronderdeel inhaallessen organiseren ]
(149)
Art. 151.
De toepassing van de
bepalingen van deze afdeling mag niet tot gevolg hebben dat de school gedurende
minder dan negen halve dagen per week zou open zijn.
(150)
Art. 152.
Onverminderd de bepalingen
inzake minimum lessenrooster stelt de Vlaamse Regering de benamingen van de
vakken vast en bepaalt ze de indeling in algemene vakken, kunstvakken,
technische vakken en praktische vakken. (151)
[
Zijn ook algemene vakken : alle levende talen.]
Art. 153.
[...]
Art. 154.
[...]
Art. 155.
§ 1. In het onthaaljaar
bestaat de basisvorming uit volgende vakken :
1°
godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;
2°
Nederlands voor nieuwkomers.
§ 2. Voor de gesubsidieerde
vrije scholen is het eerste vak van § 1 godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie.
(154)
Art. 156.
[...]
Art. 157.
§ 1. In het eerste en het
tweede leerjaar van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs bestaat
de basisvorming uit volgende vakken :
- godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer;
- Nederlands;
-
Frans;
- Engels of Duits;
-
wiskunde;
- geschiedenis;
-
aardrijkskunde;
- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie
en/of biologie;
- lichamelijke opvoeding.
§ 2. In het eerste en het
tweede leerjaar van de derde graad van het technisch en het kunstsecundair
onderwijs bestaat de basisvorming uit volgende vakken :
-
godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;
-
Nederlands;
- Frans of Engels en vervangen vanaf 1 september
2014 door Frans en Engels in het eerste leerjaar van de derde graad en vanaf 1
september 2015 in het tweede leerjaar van de derde graad;
-
wiskunde;
- geschiedenis;
-
aardrijkskunde;
- lichamelijke opvoeding;
[- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie en/of biologie, al of niet "toegepast", al of niet in een geïntegreerde vorm, vanaf 1 september 2017 in het eerste leerjaar van de derde graad en vanaf 1 september 2018 in het tweede leerjaar van de derde graad.]
§ 3. In het eerste en het
tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs bestaat
de basisvorming uit volgende vakken :
- godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer;
- Nederlands;
-
[maatschappelijke vorming of natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde;]
- lichamelijke opvoeding;
-
Frans of Engels vanaf 1 september 2012 in het eerste leerjaar van de derde
graad en vanaf 1 september 2013 in het tweede leerjaar van de derde
graad;
[...]
Twee of meer van deze vakken kunnen
worden geïntegreerd als "project algemene vakken". De integratie van het
vak Frans of het vak Engels onder project algemene vakken vergt altijd het
akkoord van het betrokken personeelslid belast met project algemene vakken
vanaf 1 september 2012 in het eerste leerjaar en vanaf 1 september 2013 in het
tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair
onderwijs.
§ 4. In een derde leerjaar in
de derde graad van het beroepssecundair onderwijs
[bestaat de basisvorming]
uit algemene
vakken, waaronder alleszins :
- godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer;
- Nederlands;
-
maatschappelijke vorming of geschiedenis en aardrijkskunde;
-
lichamelijke opvoeding;
- Frans of Engels vanaf 1 september
2014 in het derde leerjaar van de derde graad.
Twee of meer van
deze vakken kunnen worden geïntegreerd als "project algemene vakken".
De integratie van het vak Frans of het vak Engels onder
project algemene vakken vergt altijd het akkoord vanaf 1 september 2014 van het
betrokken personeelslid belast met project algemene vakken in het derde
leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair
onderwijs.
[
Indien dit leerjaar wordt ingericht onder de vorm van een
[7de leerjaar gericht op
instroom arbeidsmarkt]
worden ten minste twaalf wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming. Indien dit leerjaar wordt ingericht onder de vorm van een
[7de leerjaar gericht
op het hoger onderwijs]
worden ten minste achtentwintig wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming.]
Indien dit leerjaar wordt ingericht onder de vorm
van een
[7de leerjaar gericht op
instroom arbeidsmarkt]
worden ten minste veertien wekelijkse lesuren besteed
aan het onderricht in technische en/of praktische vakken.
§ 5. Voor de gesubsidieerde
vrije scholen is het eerste vak van § 1 tot en met § 4 :
- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer of
cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie;
[
§ 6.
[]
[...]
]
[
Art. 157/1.
[...]
]
[Afdeling 4/1. Lessenrooster]
[
Art. 157/2.
De bepalingen van deze afdeling treden progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, in werking vanaf 1 september 2019.]
]
[
Art. 157/3.
[
Het lessenrooster is het weekrooster, opgebouwd uit vakken of vakkenclusters, waarin de doelen van
het curriculumdossier en de aansluitende leerplannen worden gerangschikt. Deze doelen, ongeacht het eindtermen,
specifieke eindtermen of beroepskwalificaties betreft, mogen binnen eenzelfde vak of vakkencluster en binnen dezelfde
onderwijstijd worden aangeboden.
Met inachtneming van de bepalingen van deze afdeling stelt het schoolbestuur het weekrooster vast.
]
]
[
Art. 157/4.
De Vlaamse Regering legt de benamingen van de vakken vast en bepaalt de indeling in algemene vakken, kunstvakken, technische vakken en praktische vakken.
]
[
Art. 157/5.
Het lessenrooster van structuuronderdelen omvat basisvorming. In afwijking daarvan komt in het derde leerjaar van de derde graad basisvorming alleen voor in het lessenrooster van de studierichting die leidt tot een diploma dat toegang verleent tot een bacheloropleiding.
De eindtermen die voor een structuuronderdeel toepasbaar zijn en de ontwikkelingsdoelen die voor het onthaaljaar toepasbaar zijn, vormen de basisvorming.
Het aantal lesuren basisvorming in de eerste graad bedraagt ten minste:
1° 27 in het eerste leerjaar A;
2° 27 in het eerste leerjaar B;
3° 25 in het tweede leerjaar A;
4° 20 in het tweede leerjaar B.
In de basisvorming zijn in elk geval de volgende vakken opgenomen:
1° in het officieel onderwijs: godsdienst of niet-confessionele zedenleer;
2° in het vrij onderwijs: godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie.
De basisvorming van het onthaaljaar bestaat alleen uit de vakken, vermeld in het vierde lid, en het vak Nederlands voor nieuwkomers.
]
[
Art. 157/6.
Het lessenrooster van het tweede leerjaar A omvat vijf lesuren basisoptie desgevallend ingevuld via pakket.
Het lessenrooster van het tweede leerjaar B omvat tien lesuren basisoptie of basisopties, desgevallend ingevuld via pakketten.
De delibererende klassenraad in het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B kan beslissen om de leerling in het tweede leerjaar A of het tweede leerjaar B remediëring op te leggen of de leerling van de toegang tot een of meer basisopties of pakketten van de basisopties van het tweede leerjaar A of het tweede leerjaar B uit te sluiten.
]
[
Art. 157/7.
Het lessenrooster van het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B omvat, naast de lesuren basisvorming, ten minste vijf lesuren differentiatie.
Het lessenrooster van het tweede leerjaar A en het tweede leerjaar B omvat, naast de lesuren basisvorming en de lesuren basisoptie, ten minste twee lesuren differentiatie.
De lesuren differentiatie kunnen worden ingevuld als een verdieping of een remediëring van onderdelen van de basisvorming of als een verdieping in klassieke talen. De school biedt enerzijds ten minste twee verdiepende differentiatiepakketten aan en anderzijds die remediërende differentiatiepakketten waaraan de leerlingen behoefte hebben.
In het tweede leerjaar A en in het tweede leerjaar B kiest de leerling, binnen het aanbod van de school, een of meer verdiepende differentiatiepakketten, ermee rekening houdend dat de klassenraad bij het begin of in de loop van het schooljaar een of meer remediërende differentiatiepakketten aan de leerling kan opleggen. De lesuren differentiatie kunnen evenwel nooit volledig aan remediëring worden besteed.
]
[
Art. 157/7/1.
§ 1. In de volgende structuuronderdelen, met uitzondering van aanloop- en duale structuuronderdelen, omvat het lessenrooster een aantal uren leerlingenstage:
1° alle structuuronderdelen van het eerste en tweede leerjaar van de derde graad technisch secundair onderwijs
van de dubbele finaliteit;
2° alle structuuronderdelen van het eerste en tweede leerjaar van de derde graad beroepssecundair onderwijs van
de arbeidsmarktfinaliteit;
3° alle 7de leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt.
De leerlingenstage wordt op het lessenrooster aangeduid met toepassing van artikel 157/4. Het aantal uren ervan
komt, omgerekend naar schooljaarbasis, overeen met minimaal achttien halve dagen. Die halve dagen zijn al dan niet
opeenvolgend.
Als er geen of onvoldoende stageplaatsen beschikbaar zijn, moet de school maximaal inzetten op observatieactiviteiten in een organisatie of onderneming waarbij de leerling, zonder effectief aan het arbeidsproces te participeren,
kennismaakt met een beroep of een specifieke werkplek.
De school kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de stageverplichting. In dat geval is een goed onderbouwde
motivering vereist. Deze motivering bevat minstens objectieve factoren die de stageverplichting onmogelijk maken. De
onderwijsinspectie kan desgevallend deze motivering controleren.
§ 2. Worden eveneens verstaan onder paragraaf 1, eerste lid:
1° in het schooljaar 2023-2024:
a) het technisch secundair onderwijs van het tweede leerjaar van de derde graad binnen het niet-gemoderniseerd
secundair onderwijs waarvan de structuuronderdelen na concordantie overgaan naar de dubbele finaliteit of
arbeidsmarktfinaliteit;
b) het technisch secundair onderwijs van het derde leerjaar van de derde graad, aangeduid als 7de leerjaar, binnen
het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs;
c) het beroepssecundair onderwijs van het tweede leerjaar van de derde graad binnen het niet-gemoderniseerd
secundair onderwijs;
d) het beroepssecundair onderwijs van het derde leerjaar van de derde graad, aangeduid als 7de leerjaar gericht
op instroom arbeidsmarkt, binnen het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs;
2° in het schooljaar 2024-2025:
a) het technisch secundair onderwijs van het derde leerjaar van de derde graad, aangeduid als 7de leerjaar, binnen
het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs;
b) het beroepssecundair onderwijs van het derde leerjaar van derde graad, aangeduid als 7de leerjaar gericht op
instroom arbeidsmarkt, binnen het niet-gemoderniseerd secundair onderwijs.
§ 3. In afwijking van artikel 157/2 treden de bepalingen van paragraaf 1 in werking:
1° per 1 september 2023: in het tweede en derde leerjaar van de derde graad;
2° per 1 september 2024: in het eerste leerjaar van de derde graad.
]
[
Art. 157/8.
In elk structuuronderdeel kunnen, buiten het lessenrooster, facultatieve inhaallessen worden georganiseerd.
]
[Afdeling 4/2. CLIL (Content and Language Integrated Learning]
[
Art. 157/9.
Het wekelijkse lessenrooster kan, de lesuren moderne vreemde talen niet meegerekend, voor maximaal 20% worden aangeboden in het Frans, Engels of Duits onder de volgende voorwaarden:
1° de leerling heeft de mogelijkheid om in de school het niet-taalonderricht in het Nederlands te volgen;
2° de leerling kan CLIL alleen volgen als de betrokken personen er schriftelijk en expliciet voor kiezen het CLIL-traject gedurende het volledige schooljaar te volgen en als de toelatingsklassenraad een positief advies heeft gegeven, waaruit minstens blijkt dat de leerling voldoende kennis en beheersing van de onderwijstaal heeft;
3° het aanbod voldoet aan de kwaliteitsstandaard die de Vlaamse Regering bepaalt en die alleen voorwaarden omvat op het vlak van:
a) de competenties en vorming van de personeelsleden die de lessen zullen geven op het vlak van de CLIL-methodiek in relatie tot de leerinhouden in kwestie;
b) de vereiste kennis van de doeltaal van de personeelsleden;
c) tijdige communicatie met de betrokken personen en leerlingen met de expliciete keuzemogelijkheid tussen CLIL of niet-CLIL;
d) de inpassing van het aanbod in een coherent talenbeleid zowel voor de onderwijstaal als voor vreemde talen, met formulering van expliciete strategische doelstellingen;
e) de monitoring van de resultaten en de leerwinst van de leerlingen in de leerinhouden in kwestie in de doeltaal en in het Standaardnederlands;
f) de te volgen stappen voor een school die een CLIL-project wil organiseren, namelijk: beginsituatieanalyse, communicatie, doelen formuleren, actieplan opstellen en actieplan operationaliseren;
4° de school kan het aanbod alleen effectief organiseren als ze beschikt over personeelsleden die op het ogenblik van de organisatie beantwoorden aan de voorwaarden van punt 3°, a) en b). Daarbij houdt ze rekening met de rechten van de personeelsleden die vastbenoemd zijn of tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur in het vak dat ze wil aanbieden in het Frans, Engels of Duits. Om het aanbod te organiseren, mag de school een personeelslid dat vastbenoemd is voor het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden, niet ter beschikking stellen wegens ontstentenis van betrekking voor dat vak. De school mag ook de opdracht van een tijdelijk personeelslid dat voor doorlopende duur is aangesteld in het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden, voor dat vak niet verminderen of beëindigen om het aanbod te organiseren. Dat laatste geldt niet als het tijdelijke personeelslid wel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in punt 3°, a) en b), maar het aanbod om het vak in het Frans, Engels of Duits te geven, weigert;
5° de school zorgt ervoor dat de kennis van de onderwijstaal bij de leerlingen prioritair blijft en dat het Nederlandstalige karakter van de school behouden blijft;
6° voorafgaand wordt een plan opgemaakt dat de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap heeft goedgekeurd.
]
Afdeling 5. - Experimenteel modulair
onderwijs
Art. 158.
[Voltijds gewoon secundair onderwijs kan modulair worden georganiseerd conform de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing. Geen enkel structuuronderdeel kan modulair worden georganiseerd als er een inhoudelijk verwant structuuronderdeel kan worden georganiseerd dat onder de toepassing van de bepalingen van afdeling 1/1 valt.
De Vlaamse Regering beslist over het tijdstip van de beëindiging van het experimenteel modulair onderwijs, dat niet later kan vallen dan de volledige uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019. Dit lid is niet van toepassing op de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs die wordt georganiseerd in scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs.
]
Het experiment heeft enkel betrekking op het
beroepssecundair onderwijs en op het hoger beroepsonderwijs van het voltijds
gewoon secundair onderwijs en kan enkel worden ingericht door scholen die
gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseerden
overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende
het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel. Laatst
vermelde voorwaarde geldt niet voor de opleiding verpleegkunde van het hoger
beroepsonderwijs.
Het decreet van 9 december 2005 betreffende
de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs is niet van toepassing
op dit experiment. (157)
Art. 159.
§ 1. Modulair onderwijs wordt
georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in graden of leerjaren. De
betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media,
handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit,
personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen.
Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden
voorkomen.
§ 2. Elke opleiding omvat
algemene vorming, beroepsgerichte vorming en gedifferentieerde
onderwijsactiviteiten. In afwijking op deze bepaling is in de opleiding
verpleegkunde de algemene vorming facultatief.
De algemene
vorming, waaronder de basisvorming bedoeld in de artikelen 156, § 3, en
157, § 3 en § 4, wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk
modulair georganiseerd.
De beroepsgerichte vorming wordt
modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een
module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt
met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor.
Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen
voorkomen.
Gedifferentieerde onderwijsactiviteiten omvatten
individuele begeleiding, ondersteuning of remediëring, afgestemd op de
specifieke noden van de leerling.
§ 3. De Vlaamse Regering legt
de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan :
1° het geheel van de opleidingen per
studiegebied;
2° de modules per opleiding;
3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per week en
uitgedrukt in weken per schooljaar;
4° de aanduiding dat
de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden; als de
modules in een sequentieel verband staan, moeten zij in een eveneens
vastgelegde volgorde worden gevolgd;
5° het minimum of de
minima inzake aantal uren per week voorbehouden voor gedifferentieerde
onderwijsactiviteiten.
Voor zover de opleidingenstructuur
afwijkt van die, vastgesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1
maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een
modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur
ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
§ 4. Programmatie
respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of
subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.
In een
school kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden
georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar
de andere structuur.
§ 5. Het modulair
onderwijsaanbod van een school moet waarborgen dat te minste één
van volgende studiebewijzen kan worden behaald : een studiegetuigschrift van
het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een diploma
van secundair onderwijs, een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de
HBO5-opleiding verpleegkunde.
§ 6. Een school kan de door
de Vlaamse Regering vastgestelde duurtijd van een module van de opleiding
verpleegkunde, uitgedrukt in weken per schooljaar als vermeld in § 3,
3°, verdubbelen om aan de specifieke opleidingsbehoeften van een bepaalde
doelgroep tegemoet te komen. In afwijking van artikel 169, § 2, worden in
voorkomend geval de cursisten niet meer in aanmerking genomen op de
tellingsdata die vallen buiten de gebruikelijke duurtijd.
(158)
Art. 160.
Voor de modulair
georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de
Vlaamse Regering bepaald.
De Vlaamse Regering leidt de
competenties af uit
[erkende beroepskwalificaties]
. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse
Regering de competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de
beroepssectoren.
Voor zover de competenties afwijken van die,
bepaald bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende
het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de
Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse
Onderwijsraad voor.
Competenties kunnen ook door middel van
stages worden gerealiseerd. (159)
Art. 161.
Een opleiding kan starten op
elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer
schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en
gespreid worden over een of meer schooljaren.
[...]
(160)
Art. 162.
§ 1. In het modulair
onderwijs, met uitzondering van de HBO5-opleiding verpleegkunde, gelden als
gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige leerlingen
:
1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot het eerste
leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair
onderwijs;
2° de volgorde waarin modules dienen gevolgd
zoals bepaald in de opleidingenstructuur;
3° eventueel : de
specifieke toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de
toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° en 2°
gestelde;
4° eventueel : de vrijstelling van
toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een geattesteerde beslissing
van de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1°
gestelde.
Een leerling kan slechts één module
tezelfdertijd volgen.
§ 2. De overstap van een
leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op
basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij een leerling aan
de reglementaire toelatingsvoorwaarden voldoet op basis van het bezit van een
eindstudiebewijs. (161)
Art. 163.
[...]
Art. 164.
§ 1. De delibererende
klassenraad beslist of een regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder
beperkingen hetzij niet geslaagd is. Deze beslissing wordt genomen :
1° op het ogenblik dat de leerling een module heeft
beëindigd. In voorkomend geval wordt, voor wat betreft het onderwijzend
personeel, de klassenraad beperkt tot die leden die effectief aan de leerling
in de desbetreffende module onderricht hebben verstrekt;
2°
op het ogenblik dat de leerling aan alle opleidingsvoorwaarden voldoet die
toelaten een beslissing te nemen over de toekenning van een getuigschrift van
de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het
tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een
studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair
onderwijs ingericht onder de vorm van een
[7de leerjaar gericht op
instroom arbeidsmarkt]
, een diploma van
secundair onderwijs
[...]
.
[...]
§ 2. Tegen beslissingen van
delibererende klassenraden die door de betrokken personen worden betwist, kan
beroep worden ingesteld overeenkomstig de procedure van toepassing in het
niet-modulair onderwijs, met dien verstande dat het schoolbestuur van de
betrokken school, rekening houdend met het principe van de redelijkheid, de
termijnen bepaalt die inherent zijn aan deze procedure.
(163)
Art. 165.
De studiebekrachtiging, al dan
niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt
vastgesteld.
1° Attest van verworven competenties : wordt
uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding
[
[...]
]
niet met vrucht heeft gevolgd;
het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft
bereikt.
2° Deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een
regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft
gevolgd.
3° Certificaat : wordt uitgereikt aan een
regelmatige leerling die een opleiding met vrucht heeft
gevolgd.
4° Getuigschrift van de tweede graad van het
secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die
:
a) ten minste twee schooljaren secundair onderwijs heeft
gevolgd, en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd
voor de tweede graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de
eindtermen van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds
het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming
impliceert.
5° Studiegetuigschrift van het tweede leerjaar
van de derde graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan de
regelmatige leerling die :
a) ten minste vier schooljaren
secundair onderwijs heeft gevolgd, en
b) door de delibererende
klassenraad als geslaagd voor het tweede leerjaar van de derde graad wordt
beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de eerste twee
leerjaren van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds
het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming
impliceert.
6° Studiegetuigschrift van het derde leerjaar
van de derde graad van het secundair onderwijs, ingericht onder de vorm van een
[7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt]
: wordt, voor zover de leerling niet in aanmerking komt voor
het diploma van secundair onderwijs, uitgereikt aan de regelmatige leerling die
:
a) ten minste vijf schooljaren secundair onderwijs heeft
gevolgd, en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd
voor het derde leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het
bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het
beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de
beroepsgerichte vorming impliceert.
7° Diploma van
secundair onderwijs (derde graad) : wordt uitgereikt aan de regelmatige
leerling die :
a) na het behalen van het getuigschrift van de
tweede graad van het secundair onderwijs ten minste drie schooljaren secundair
onderwijs heeft gevolgd, en
b) door de delibererende
klassenraad als geslaagd voor de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het
bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het
beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de
beroepsgerichte vorming impliceert.
8°
[...]
9°
[...]
10° Getuigschrift over de basiskennis van het
bedrijfsbeheer : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die
:
a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste vier
schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd, en
b) voldaan
heeft aan de voorwaarden opgenomen in de federale wet- en regelgeving inzake de
basiskennis van het bedrijfsbeheer.
Voor de toepassing van
deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de
toelatingsklassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te
zijn.
Diegene aan wie overeenkomstig de codificatie betreffende
het secundair onderwijs het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald
als associate degree) is verleend met of zonder nadere specificatie, is
gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van gegradueerde met of
zonder nadere specificatie.
De Vlaamse Regering stelt de
modellen en de invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen
vast.
[...]
(164)
Art. 166.
§ 1. In het modulair
onderwijs geldt als coëfficiënt uren-leraar per leerling voor een
bepaalde opleiding, de reglementair vastgestelde coëfficiënt voor de
inhoudelijk overeenkomstige opleiding van het niet-modulair onderwijs.
De Vlaamse Regering legt de inhoudelijk overeenkomstige
opleidingen vast.
§ 2. Modulair onderwijs wordt
georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld
worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische taken. De
gelijkstelling vindt plaats met een opdracht in de tweede graad of in de derde
graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs of, doch uitsluitend
voor wat betreft de HBO5-opleiding verpleegkunde, met een opdracht in het hoger
beroepsonderwijs.
De organisatie van modulair onderwijs mag er
niet toe leiden dat de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische
vakken kennelijk onredelijk verschilt van de verhouding tussen praktische
vakken en niet-praktische vakken zoals die zich, onmiddellijk voorafgaand aan
de organieke invoering van modulair onderwijs, in het betrokken studiegebied en
de betrokken school voordoet.
Met praktische vakken
gelijkgestelde uren komen in aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen
in de ambten van technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur.
(165)
Art. 167.
[...]
Art. 168.
De onderwijsinspectie is
belast met de evaluatie van het experiment. De scholen die aan het experiment
deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De
evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden
georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op de
geplande hervormingsmaatregelen voor het secundair onderwijs waarvan sprake in
artikel 158. (167)
[Afdeling 6. -
[...]
]
[
Art. 168/1.
[...]
]
[
Art. 168/2.
[...]
]
[Hoofdstuk 1/1.
[Structuur, organisatie en kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs in scholen voor voltijds
secundair onderwijs]
]
[
Art. 168/3.
§1. Hoger beroepsonderwijs dat wordt ingericht door scholen voor voltijds secundair onderwijs:
1° wordt enerzijds georganiseerd overeenkomstig deze codex, en anderzijds overeenkomstig de bepalingen van de
Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;
2° is beroepsgericht onderwijs;
3° omvat de opleidingen Basisverpleegkunde en Verpleegkunde;
4° leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende
beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5;
5° wordt bekrachtigd met een diploma van gegradueerde.
§ 2. Met ingang van het schooljaar 2023-2024 wordt in het hoger beroepsonderwijs de opleiding Basisverpleegkunde progressief, leerjaar per leerjaar, uitgebouwd.
De opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs kan alleen worden ingericht door de scholen
voor voltijds secundair onderwijs die tijdens het schooljaar 2022-2023 de opleiding Verpleegkunde van het hoger
beroepsonderwijs hebben ingericht.
[Uitsluitend voor cursisten en studenten die uiterlijk in het schooljaar 2022-2023 al in een opleiding Verpleegkunde
waren ingeschreven, wordt de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs:
1° vanaf het schooljaar 2023-2024 en tot en met het einde van het schooljaar 2025-2026 in een uitdoofscenario
door elke school georganiseerd;
2° vanaf het schooljaar 2026-2027 en tot en met het einde van het schooljaar 2027-2028 in een uitdoofscenario
door één school per provincie georganiseerd. De samenwerkingsverbanden, vermeld in artikel II.397 van de
Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, wijzen die scholen in onderling overleg aan.
]
[De cursisten en studenten, vermeld in het derde lid, hebben het recht om in de periode in kwestie de opleiding
Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs te voltooien, tenzij ze hun opleiding gedurende minstens een volledig
schooljaar onderbreken.]
§ 3. De organisatie van de opleidingen, vermeld in paragraaf 1, is gebaseerd op een samenwerkingsverband tussen
één hogeschool met onderwijsbevoegdheid voor de bacheloropleiding Verpleegkunde, en een of meer scholen van het
voltijds secundair onderwijs. De organisatie en de opdrachten van het samenwerkingsverband worden geregeld
conform artikel II.397 en artikel II.398 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
]
[
Art. 168/4.
§ 1.
[De opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs heeft een studieomvang van 180
studiepunten, waarbij een studiepunt een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid is die
overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten. Die
studiepunten drukken de studiebelasting voor de cursist uit, zowel binnen en buiten de school, als binnen en buiten
de lesuren.
De opleiding Basisverpleegkunde leidt tot de titel van basisverpleegkundige, vermeld in de wet betreffende de
uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015. De opleiding start op de eerste lesdag
van september of op de eerste lesdag van februari. De klassenraad beslist over de toelating van een cursist na de
startdatum.
Het bestuur van de hogeschool en het bestuur van de secundaire school in kwestie van het samenwerkingsverband
bepalen voor de opleiding Basisverpleegkunde gezamenlijk het opleidingsprogramma, dat bestaat uit een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen, rekening houdend met de volgende voorwaarden:
1° de standaard duurtijd van de opleiding is drie jaar, verdeeld over zes semesters;
2° de opleiding omvat ten minste 3800 uren theoretisch en klinisch onderwijs, die als volgt worden verdeeld:
a) minimaal 1900 uur klinisch onderwijs. Daarvan kan maximaal 20 procent uit simulatieonderwijs bestaan, meer
bepaald onderwijs in basisverpleegkundige handelingen in niet-levensechte situaties;
b) minimaal 1900 uur theoretisch onderwijs. Daarvan kan maximaal 60 procent worden georganiseerd als
interactief afstandsonderwijs en met inachtneming van de bepalingen van deel III, titel 2, hoofdstuk 4/1, artikel 122/2,
derde lid, 122/3, 122/4 en 122/5;
3° de studieomvang van elk opleidingsonderdeel wordt uitgedrukt in gehele studiepunten, met een minimum van
3 studiepunten;
4° de opleiding omvat stages in ten minste:
c) de volgende domeinen:
1) heelkunde;
2) geneeskunde;
3) ouderenzorg;
4) geestelijke gezondheidszorg;
5) eerstelijnszorg;
d) de volgende settings:
1) een ziekenhuis;
2) een andere al dan niet residentiële setting;
5° het opleidingsprogramma is gebaseerd op de gevalideerde domeinspecifieke leerresultaten van het graduaat in
de basisverpleegkunde, omschreven in en ontwikkeld volgens de procedure, vermeld in artikel 15/2 van het decreet
van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, en in voorkomend geval de schooleigen opleidingsspecifieke
leerresultaten;
6° de opleiding voldoet aan:
a) de bepalingen die de toegang reguleren tot de titel van basisverpleegkundige, vermeld in de wet betreffende de
uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015;
b) het Koninklijk besluit van 20 september 2023 bepalende de lijst van de verpleegkundige technische
verstrekkingen betreffende de basisverpleegkundige, alsmede hun uitoefeningsvoorwaarden;
c) wat de eerste 60 studiepunten betreft, het koninklijk besluit van 12 januari 2006 tot vaststelling van de
verpleegkundige activiteiten die de zorgkundigen mogen uitvoeren en de voorwaarden waaronder de zorgkundigen
deze handelingen mogen stellen.
In afwijking van het derde lid, 1° tot en met 5°, bestaat bij wijze van uitdoofscenario voor de cursisten die de
opleiding zijn gestart tijdens de schooljaren 2023-2024 of 2024-2025, tijdens de schooljaren 2023-2024 tot en met
2026-2027 het opleidingsprogramma van de opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs uit het
modulaire opleidingsprogramma van de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd bij het
besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 houdende organisatie van het experimenteel voltijds gewoon
secundair onderwijs volgens een modulair stelsel. Het schoolbestuur oriënteert zich evenwel maximaal naar de
bepalingen van het derde lid, en is daartoe gemachtigd om voor de opleiding Basisverpleegkunde af te wijken van de
leerinhouden van het voormelde besluit. Voor de cursisten in dat uitdoofscenario is artikel 253/62, § 2, van
toepassing.
]
§ 2. De opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs heeft een duurtijd van drie jaar, verdeeld over
zes semesters, en kan starten op 1 september of op 1 februari.
De opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs wordt experimenteel modulair georganiseerd als
vermeld in artikel 159 en 160.
Met inachtneming van de voorwaarde voor de studieomvang, vermeld in richtlijn 2005/36/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, legt de school, buiten
de wekelijkse lessentabel, aan de cursisten Verpleegkunde gedurende de volledige duur van de opleiding en naar rata
van ten minste vier wekelijkse lestijden, opleidingsgebonden persoonlijke activiteiten op. De klassenraad beslist
autonoom over de vorm en de inhoud van die activiteiten. De resultaten van de door de cursist uitgevoerde activiteiten
worden in aanmerking genomen bij evaluatie door de klassenraad.
]
[
Art. 168/5.
§ 1. Onverminderd de overige opdrachten die ingevolge deel II, titel IV, van het decreet van
8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs aan de onderwijsinspectie zijn toegekend, beoordeelt de
onderwijsinspectie in samenwerking met de accreditatieorganisatie, vermeld in artikel II.26 van de Codex Hoger
Onderwijs van 11 oktober 2013, de kwaliteit van de opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs die
wordt georganiseerd door het samenwerkingsverband, vermeld in artikel II.397 van dezelfde codex.
§ 2. Voor de opleiding Basisverpleegkunde gelden de volgende kwaliteitsverwachtingen:
1° de leerresultaten van de opleiding, gebaseerd op de niveaudescriptoren, vermeld in artikel II.141 van de Codex
Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, vormen een heldere en opleidingsspecifieke invulling van de internationale
eisen voor het niveau, de inhoud en de oriëntatie;
2° het curriculum van de opleiding sluit aan bij de meest recente ontwikkelingen in het vakgebied, houdt rekening
met de ontwikkelingen in het werkveld en is maatschappelijk relevant;
3° de voor de opleiding ingezette leraren bieden de cursisten optimaal de mogelijkheid om de leerresultaten te
behalen;
4° de opleiding biedt cursisten adequate en gemakkelijk toegankelijke voorzieningen en studiebegeleiding;
5° de onderwijsleeromgeving stimuleert de cursisten om een actieve rol te spelen in het leerproces en draagt bij tot
een vlotte studievoortgang;
6° de beoordeling van cursisten weerspiegelt het leerproces en concretiseert de beoogde leerresultaten;
7° de opleiding verstrekt volledige en gemakkelijk leesbare informatie over alle fasen van de studieloopbaan;
8° de informatie over de kwaliteit van de opleiding is publiek toegankelijk.
De opleiding leeft de onderwijsreglementering en, in voorkomend geval, andere relevante regelgeving na.
De Vlaamse Regering legt uiterlijk op 1 juni 2024 na een, eventueel, gezamenlijk advies van de onderwijsinspectie
en de accreditatieorganisatie, een beoordelingskader vast waarin volgende elementen worden bepaald:
1° de wijze waarop de elementen, vermeld in het eerste en het tweede lid, getoetst zullen worden;
2° de beoordelingsschaal en de beslisregels;
3° de stappen in het beoordelingsproces;
4° de vorm en de inhoud van het opleidingsdossier.
(voetnoot 4)
Het beoordelingskader, vermeld in het derde lid, vervangt het beoordelingskader dat de Vlaamse Regering heeft
goedgekeurd met toepassing van artikel II.398, derde en vierde lid, van de Codex Hoger Onderwijs.
De kwaliteitsverwachtingen en de vigerende regelgeving, vermeld in het eerste en tweede lid, en het
beoordelingskader, vermeld in het derde lid, vormen de basis voor het advies en het besluit met betrekking tot de
erkenning, vermeld in paragraaf 3, respectievelijk met betrekking tot het beoordelingsrapport en het accreditatiebesluit,
vermeld in paragraaf 5.
§ 3. Voor de omvorming van de opleiding Verpleegkunde tot de opleiding Basisverpleegkunde bezorgt het
samenwerkingsverband uiterlijk op 1 januari 2025 een opleidingsdossier per school aan de onderwijsinspectie en de
accreditatieorganisatie. De onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie onderzoeken gezamenlijk de potentiële
kwaliteit van de opleiding Basisverpleegkunde van een samenwerkingsverband op basis van dat opleidingsdossier. De
onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie kunnen aanvullende informatie opvragen aan het samenwerkingsverband.
De accreditatieorganisatie stelt het team samen dat de potentiële kwaliteit van de opleiding Basisverpleegkunde
onderzoekt. Dat team bestaat in elk geval uit twee leden van de onderwijsinspectie en een cursist die de opleiding
Basisverpleegkunde volgt in een andere school dan de secundaire school in kwestie. De overige leden van dat team zijn
onafhankelijk, beschikken over de nodige deskundigheid en hebben ten minste vijf jaar geen banden gehad met de
hogeschool en de secundaire school in kwestie van het samenwerkingsverband. Ten minste een lid van het team
beschikt over een grondige kennis van het Vlaamse hoger onderwijs en ten minste een lid is werkzaam buiten
Vlaanderen.
Het onderzoek, vermeld in het eerste lid, resulteert in één schriftelijk verslag en één advies per school aan de
Vlaamse Regering. Het verslag bevat een onderbouwing van het advies. De mogelijke adviezen zijn:
1° gunstig advies: dat advies wordt gegeven als het opleidingsdossier voor alle studiejaren volledig is uitgewerkt
en aan de kwaliteitsverwachtingen, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, en de vigerende regelgeving beantwoordt;
2° gunstig advies met een beperkte geldigheidsduur van één schooljaar: dat advies wordt gegeven als het
opleidingsdossier onvolledig is, of niet of onvoldoende aan de kwaliteitsverwachtingen, vermeld in paragraaf 2, eerste
lid, en de vigerende regelgeving beantwoordt.
De onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie brengen gezamenlijk het bestuur van de hogeschool en het
bestuur van de secundaire school in kwestie van het samenwerkingsverband op de hoogte van het verslag en het
advies. Het verslag en het advies worden uiterlijk op 1 juni 2025 bezorgd aan de Vlaamse Regering, die beslist of de
opleiding Basisverpleegkunde hetzij tot en met het schooljaar 2029-2030 wordt erkend, hetzij alleen voor het schooljaar
2025-2026 wordt erkend, met vermelding van de elementen die opnieuw beoordeeld moeten worden.
Bij een erkenning met een beperkte geldigheidsduur voor het schooljaar 2025-2026 bezorgt het samenwerkingsverband uiterlijk op 1 januari 2026 een opleidingsdossier aan de onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie over
de elementen die opnieuw beoordeeld moeten worden. De mogelijke adviezen over de elementen die een nieuwe
beoordeling vereisten, zijn die, vermeld in het derde lid.
De onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie brengen gezamenlijk het bestuur van de hogeschool en het
bestuur van de secundaire school in kwestie van het samenwerkingsverband op de hoogte van het verslag en het
advies. Het verslag en het advies over de elementen die een nieuwe beoordeling vereisen, worden uiterlijk op
1 juni 2026 aan de Vlaamse Regering bezorgd, die beslist of de opleiding Basisverpleegkunde hetzij tot en met het
schooljaar 2029-2030 wordt erkend, hetzij alleen voor het schooljaar 2026-2027 wordt erkend, met vermelding van de
elementen die opnieuw beoordeeld moeten worden.
Bij een erkenning met een beperkte geldigheidsduur voor het schooljaar 2026-2027 bezorgt het samenwerkingsverband uiterlijk op 1 januari 2027 een opleidingsdossier aan de onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie over
de elementen die opnieuw beoordeeld moeten worden. De mogelijke adviezen over de elementen die een nieuwe
beoordeling vereisen, zijn:
1° gunstig advies: dat advies wordt gegeven als het opleidingsdossier voor alle studiejaren volledig is uitgewerkt
en aan de kwaliteitsverwachtingen, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, en de vigerende regelgeving beantwoordt;
2° ongunstig advies: dat advies wordt gegeven als het opleidingsdossier onvolledig is, of niet of onvoldoende aan
de kwaliteitsverwachtingen, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, en de vigerende regelgeving beantwoordt.
De onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie brengen gezamenlijk het bestuur van de hogeschool en het
bestuur van de secundaire school in kwestie van het samenwerkingsverband op de hoogte van het verslag en het
advies. Het verslag en het advies over de elementen die een nieuwe beoordeling vereisen, worden uiterlijk op
1 juni 2027 bezorgd aan de Vlaamse Regering, die beslist of de opleiding Basisverpleegkunde hetzij wordt erkend tot
en met het schooljaar 2029-2030, hetzij definitief niet wordt erkend.
§ 4. De onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie organiseren in de loop van de kalenderjaren 2027 en
2028 ten minste één voortgangsbezoek in elk samenwerkingsverband.
§ 5. Uiterlijk op 31 oktober 2029 dient het samenwerkingsverband een accreditatieaanvraag in bij de
accreditatieorganisatie.
De accreditatieorganisatie stelt de commissie samen die de beoordeling van de kwaliteit van de opleiding
Basisverpleegkunde uitvoert en coördineert het beoordelingsproces. Het bestuur van de hogeschool en het bestuur van
de secundaire school in kwestie van het samenwerkingsverband hebben het recht om beargumenteerd bezwaren aan
te dragen tegen de samenstelling van de commissie binnen een vervaltermijn van vijftien dagen vanaf de dag van de
ontvangst van de mededeling van de accreditatieorganisatie.
In de commissie, vermeld in het tweede lid, zitten in elk geval twee leden van de onderwijsinspectie en een cursist
basisverpleegkunde van een andere school dan de secundaire school in kwestie. De overige leden van de commissie
zijn onafhankelijk, beschikken over de nodige deskundigheid en hebben ten minste vijf jaar geen banden gehad met de
hogeschool en de secundaire school in kwestie van het samenwerkingsverband. Ten minste een lid heeft grondige
kennis van het Vlaamse hoger onderwijs en ten minste een lid is werkzaam buiten Vlaanderen.
Het onderzoek, vermeld in het tweede lid, resulteert in een beoordelingsrapport. Op basis van dat beoordelingsrapport maakt de accreditatieorganisatie een accreditatiebesluit op. De onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie
kunnen voor het ontwerp van beoordelingsrapport en besluit worden verzonden, het samenwerkingsverband om
aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen.
De onderwijsinspectie en de accreditatieorganisatie bezorgen een ontwerp van accreditatiebesluit en het
onderliggende beoordelingsrapport aan het bestuur van de hogeschool en het bestuur van de secundaire school in
kwestie van het samenwerkingsverband. Die besturen kunnen gezamenlijk binnen een vervaltermijn van vijftien
dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het ontwerp, bezwaren en opmerkingen formuleren.
Het beoordelingsrapport en het accreditatiebesluit worden uiterlijk op 1 juni 2030 aan het bestuur van de
hogeschool en het bestuur van de secundaire school in kwestie van het samenwerkingsverband bezorgd.
De volgende besluiten zijn mogelijk:
1° gunstig;
2° ongunstig;
3° gunstig met voorwaarden en met een beperkte geldigheidsduur van één of twee schooljaren.
Een gunstig accreditatiebesluit heeft een geldigheidsduur van vijf schooljaren. Uiterlijk op 31 oktober van het
vijfde schooljaar dient het samenwerkingsverband telkens opnieuw een accreditatieaanvraag in bij de accreditatieorganisatie.
Voor een gunstig accreditatiebesluit met voorwaarden en met een beperkte geldigheidsduur wordt uiterlijk op
31 oktober van het laatste accreditatieschooljaar een nieuwe accreditatieaanvraag bij de accreditatieorganisatie
ingediend.
]
[
Art. 168/6.
Ingeval uren-leraar in de opleiding Basisverpleegkunde worden georganiseerd in vorm van uren die
geen lesuren zijn, meer bepaald als bijzondere pedagogische taken, worden de desbetreffende uren niet verrekend bij
toepassing van de bepaling dat maximaal 3 procent van het aantal uren-leraar van een school gebruikt kan worden voor
bijzondere pedagogische taken als vermeld in artikel 212.
]
HOOFDSTUK 2. - Teldata
Art. 169.
§ 1. De datum voor de telling
per school van het aantal leerlingen in het voltijds onderwijs wordt
vastgesteld op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of op de eerstvolgende
lesdag indien voormelde datum op een vrije dag valt, voor :
-
de vaststelling van de omkaderingsnormen van het bestuurs-, onderwijzend en
ondersteunend personeel;
- de norm vastgelegd in de sectoren en
niveaus waarvoor reglementaire programmatie- of rationalisatienormen
gelden;
- het bepalen van het werkingsbudget en/of
uitrustingskredieten en -toelagen.
§ 2. In afwijking van § 1
worden voor de telling per school voor voltijds secundair onderwijs van het
aantal regelmatige leerlingen van de opties van de derde graad van het
technisch en het kunstsecundair onderwijs aangeduid als secundair na secundair
en van het aantal cursisten van het hoger beroepsonderwijs, twee data
vastgesteld in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar
:
- namelijk 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt,
- en
[15 mei]
of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt.
Op elke datum wordt een regelmatige leerling of
[cursist van de opleiding Verpleegkunde]
voor
een halve eenheid in aanmerking genomen.
(168)
[
Voor de opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs wordt een regelmatige cursist op een
teldatum voor de helft in aanmerking genomen naar rata van het aantal studiepunten waarvoor hij is ingeschreven ten
opzichte van 30 studiepunten.
Als alle berekeningen voor beide teldata samen voor de school een resultaat opleveren waarvan het cijfer na de
komma minder dan 50 bedraagt, dan wordt dat cijfer na de komma weggelaten. Als dat cijfer na de komma 50 of meer
bedraagt, wordt het resultaat afgerond naar de hogere eenheid.
]
[
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, geldt 1 juni of, indien een vrije dag, de eerste lesdag erna, als
[teldatum]
voor vaststelling van het aantal regelmatige leerlingen van het onthaalonderwijs dat na 1 februari of, indien een vrije dag, de eerste lesdag erna, wordt opgericht op basis van artikel 179/3, derde lid, en dit met het oog op de financiering of subsidiëring van het daaropvolgend schooljaar. Vanaf het schooljaar daarna wordt de regeling als vermeld in paragraaf 1 van toepassing.
]
Art. 170.
Voor de toepassing van de
omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van
het werkingsbudget en de toepassing van de reglementaire bepalingen inzake
programmatie of rationalisatie, wordt, voor wat betreft een optie aangeduid als
[7de leerjaar
van het technisch of kunstsecundair onderwijs]
, het hoogste aantal regelmatige leerlingen dat wordt geteld op
één van beide teldata zoals bepaald in artikel 169, geacht ook
het aantal regelmatige leerlingen te zijn op de andere teldatum. Deze bepaling
geldt evenwel niet indien op laatstgenoemde datum geen regelmatige leerlingen
kunnen worden geteld omdat de school ervoor heeft gekozen in het lopende
semester de betrokken optie niet in het studieaanbod te voorzien, waardoor er
geen inschrijvingen konden worden gerealiseerd. (169)
Art. 171.
Voor de scholen die worden
opgericht of voor het eerst in de financiering of subsidiering worden opgenomen
of die in opbouw zijn, is de teldatum vastgesteld op 1 oktober van het
schooljaar van oprichting of opname in de financiering of subsidiëring of
opbouw.
[Onder scholen in opbouw wordt verstaan scholen die tijdens aaneensluitende schooljaren hun onderwijsaanbod uitbreiden hetzij leerjaar per leerjaar, hetzij met meer leerjaren gelijktijdig.]
Art. 172.
§ 1. De teldatum voor scholen
die ingevolge de reglementaire rationalisatienormen verplicht zijn tot
geleidelijke opheffing leerjaar na leerjaar, wordt vanaf het schooljaar waarin
de geleidelijke opheffing een aanvang neemt, bepaald op 1 oktober van het
lopende schooljaar.
§ 2. Een fusie of afsplitsing van
scholen of een toetreding van een school tot of een uittreding van een school
uit een scholengemeenschap op 1 september van een schooljaar, wordt geacht al
op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of op de eerstvolgende lesdag
erna indien voormelde datum op een vrije dag valt, te hebben plaats gevonden
voor wat de telling per school van het aantal leerlingen in het voltijds en
deeltijds secundair onderwijs betreft.
(171)
Art. 173.
Voor cursussen godsdienst of
niet-confessionele zedenleer geldt een eigen regeling inzake
teldatum.
De datum voor de telling is vastgesteld op 1 oktober
van het lopend schooljaar of op de eerstvolgende lesdag indien voormelde datum
op een vrije dag valt, voor een cursus godsdienst of niet-confessionele
zedenleer onderwezen in een bepaald leerjaar en volgens een bepaald leerplan,
waarvoor op deze datum leerlingen zijn ingeschreven, doch waarvoor op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of op de eerstvolgende lesdag indien
voormelde datum op een vrije dag valt, geen leerlingen hebben gekozen.
De cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer die
kunnen worden georganiseerd in een bepaald leerjaar en volgens bepaald leerplan
op basis van de telling van 1 februari van het voorafgaand schooljaar of op de
eerstvolgende lesdag indien voormelde datum op een vrije dag valt, maar
waarvoor op 1 oktober van het lopend schooljaar of op de eerstvolgende lesdag
indien voormelde datum op een vrije dag valt, geen leerlingen zijn
ingeschreven, worden niet langer georganiseerd of
gesubsidieerd.
Voor een nog niet ingerichte cursus godsdienst
of niet confessionele zedenleer, onderwezen in een bepaald leerjaar en volgens
een bepaald leerplan in het officieel voltijds secundair onderwijs, die wordt
opgericht na 1 oktober van het lopend schooljaar, wordt de datum voor telling
vastgesteld op de eerste lesdag waarop deze cursus wordt ingericht.
Een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer,
onderwezen in een bepaald leerjaar en volgend een bepaald leerplan in het
officieel voltijds secundair onderwijs waarvoor vanaf een bepaalde datum,
nà 1 oktober van het lopend schooljaar, geen leerlingen meer zijn
ingeschreven, wordt vanaf die bepaalde datum niet langer gefinancierd of
gesubsidieerd. (172)
HOOFDSTUK 3. - Programmatie
Afdeling 1. -
Toepassingsgebied
Art. 174.
[...]
Afdeling 2. -
[Programmatie van scholen]
Art. 175.
§ 1. Een school kan worden
gefinancierd of gesubsidieerd indien 300 % van de toepasbare rationalisatienorm
wordt bereikt.
§ 2. In afwijking van §
1 dient slechts 150 % van de toepasbare rationalisatienorm te worden bereikt
voor :
1° de enige school van het gemeenschapsonderwijs in
één der 44 onderwijszones die zijn vastgelegd in de bijlage I;
2° de enige school van het gesubsidieerd officieel
onderwijs in één der bedoelde
onderwijszones;
3° de enige school van het gesubsidieerd
vrij onderwijs in één der bedoelde onderwijszones die een
bepaalde erkende godsdienst organiseert of levensbeschouwing
aanhangt;
4° een school van het gesubsidieerd vrij
onderwijs :
a) die noch het vak godsdienst noch het vak
niet-confessionele zedenleer maar wel het vak cultuurbeschouwing of eigen
cultuur en religie organiseert, en
b) waarvoor het
schoolbestuur uitsluitend eigen leerplannen hanteert die door de Vlaamse
Regering zijn goedgekeurd.
Bij de toepassing van 3° worden
de scholen ressorterend onder 4° buiten beschouwing gelaten.
Indien een schoolbestuur in één der bedoelde
onderwijszones meer dan één school organiseert, dan kunnen
desbetreffende scholen nooit onder toepassing van 4°
vallen.
§ 3.
[Scholen kunnen ook door splitsing van bestaande scholen ontstaan voor zover de volgende gezamenlijke voorwaarden zijn vervuld :
1°
[de splitsing wordt onmiddellijk voorafgegaan door een fusie van scholen die elk de toepasbare rationalisatienorm bereiken en past op die manier in een herstructurering die niet resulteert in een groter aantal scholen;]
2° alle bij de splitsing betrokken scholen moeten, in afwijking van § 1 en § 2, na de splitsing 100 % bereiken van de toepasbare rationalisatienorm;
3° de splitsing kan slechts één van de volgende vormen aannemen :
a) hetzij een afsplitsing van de eerste graad;
b) hetzij een afsplitsing van een of meer
[studiegebieden of studiedomeinen]
;
c) hetzij een combinatie van beide voorgaande;
4° de splitsing moet, voor een school die tot een scholengemeenschap behoort, in overeenstemming zijn met de afspraken die de scholengemeenschap maakt over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod.
]
§ 4. Onder toepasbare
rationalisatienorm, vermeld in § 1, § 2 en § 3, wordt verstaan
:
a) hetzij, afhankelijk van de door de school georganiseerde
graden, de norm vermeld in artikel 191, 2° en 195 : voor de scholen gelegen
in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of in een gemeente met een
bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen
waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een
[onderwijsinternaat]
verblijven;
b) hetzij, afhankelijk van de door de school
georganiseerde graden, de norm vermeld in artikel 191,1° en 195 : voor de
scholen die niet onder toepassing van a) vallen.
§ 5.
[De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op scholen met uitsluitend
[de opleidingen]
van het hoger beroepsonderwijs.]
§ 6.
[
[De programmatie van een school door splitsing van een bestaande school wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld
[uiterlijk 1 april]
van het voorafgaand schooljaar. Indien niet het gevolg van splitsing van een bestaande school, dan zijn voor de programmatie van de school de bepalingen van artikel 15, § 2, van toepassing.]
Indien de school ontstaat door splitsing van een bestaande school, dan gaan bij die melding, per betrokken school, het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité en, in het geval de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
]
Afdeling 3. -
[Programmatie van
structuuronderdelen ]
Art. 176.
[
Bij de programmatie van een structuuronderdeel voldoet het structuuronderdeel aan de volgende
voorwaarden:
1° het is in overeenstemming met de afspraken die, in voorkomend geval, de scholengemeenschap maakt met het
oog op een rationeel geordend onderwijsaanbod;
2° het heeft betrekking op een of meer vestigingsplaatsen van de school, zoals opgegeven in, naargelang het geval,
de melding of de aanvraag. De voormelde voorwaarde geldt niet voor het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers;
3° het is niet toegelaten als het een van de volgende gevolgen heeft:
a) op dezelfde vestigingsplaats kunnen twee of meer officiële scholen hetzelfde structuuronderdeel organiseren;
b) op dezelfde vestigingsplaats kunnen twee of meer vrije scholen hetzelfde structuuronderdeel organiseren;
c) op dezelfde vestigingsplaats kunnen twee of meer scholen, die behoren tot dezelfde scholengemeenschap,
hetzelfde structuuronderdeel organiseren;
4° als het een duaal structuuronderdeel is, heeft het betrekking op de school en het eventueel daaraan verbonden
centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, ongeacht waar het duale structuuronderdeel wordt aangeboden;
5° als het een duaal structuuronderdeel is, heeft het ook betrekking op een of meer aanloopstructuuronderdelen
die aansluiten bij het duale structuuronderdeel;
6° het heeft geen betrekking op pakketten in het tweede leerjaar A en het tweede leerjaar B;
7° het impliceert het recht om, naargelang het geval, na de melding of na de goedkeuring van de aanvraag het
structuuronderdeel te organiseren met ingang van het eerste of het tweede daaropvolgende schooljaar.
In afwijking van het eerste lid, 3°, is de progressieve afbouw van een tweejarig structuuronderdeel door de ene
school mogelijk als die, op dezelfde vestigingsplaats, samenvalt met de progressieve uitbouw van datzelfde
structuuronderdeel door een andere school.
Als de vestigingsplaats, vermeld in het eerste lid, 2°, een nieuwe, al dan niet bijkomende, vestigingsplaats is,
wordt, naargelang het geval, in de melding of aanvraag van programmatie, alleen de gemeente als vestigingsplaats
opgegeven als de exacte vestigingsplaats nog niet bekend of goedgekeurd is.
]
[
Art. 176/1.
[...]
]
Art. 177.
[
Met behoud van de toepassing van artikel 176 is de programmatie vrij van:
1° het eerste leerjaar A;
2° het eerste leerjaar B;
3° een niet-niche basisoptie van het tweede leerjaar A;
4° een niet-niche basisoptie van het tweede leerjaar B;
5° een niet-niche structuuronderdeel van een studiedomein én onderwijsvorm dat de school al organiseert;
6° een niet-niche domeinoverschrijdend structuuronderdeel aso als de school al minstens één domeinoverschrijdend structuuronderdeel aso organiseert;
7° een duaal structuuronderdeel dat dezelfde naam heeft als een niet-duaal structuuronderdeel dat de school al
organiseert of mag organiseren, en omgekeerd. Het voormelde geldt niet bij programmatie van een niet-duaal
structuuronderdeel door een school voor voltijds secundair onderwijs als alleen het centrum voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs dat aan die school is verbonden, het gelijknamige duale structuuronderdeel al organiseert;
8° een of meer structuuronderdelen van een of meer studiedomeinen als al de volgende voorwaarden zijn vervuld:
a) de structuuronderdelen zijn geen niche-structuuronderdelen;
b) de programmatie is beperkt tot het strikt noodzakelijke om in een of meer studiedomeinen een domeinschool
te worden;
c) de programmatie door middel van één geïntegreerd dossier wordt ingediend;
9° een domeinoverschrijdend structuuronderdeel aso op voorwaarde dat de school een domeinschool of
campusschool is.
[
10° het domeinoverschrijdend structuuronderdeel bijzondere wetenschappelijke vorming in het 7de leerjaar
gericht op het hoger onderwijs als de school al de derde graad van de doorstroomfinaliteit of de dubbele finaliteit
organiseert;
11° het domeinoverschrijdend structuuronderdeel in het 7de leerjaar gericht op het hoger onderwijs en dat leidt tot
een diploma dat toegang verleent tot een bacheloropleiding als de school al de derde graad van de arbeidsmarktfinaliteit organiseert;
12° een niet-niche structuuronderdeel van het studiedomein kunst en creatie in het 7de leerjaar gericht op het hoger
onderwijs als de school al het studiedomein kunst en creatie in de derde graad van de doorstroomfinaliteit of de
dubbele finaliteit organiseert;
13° een niet-niche structuuronderdeel van een studiedomein in het 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt
na behaalde onderwijskwalificatie niveau 4, als de school al dat studiedomein in de derde graad van de dubbele
finaliteit organiseert;
14° een niet-niche structuuronderdeel van een studiedomein in het 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt
na behaalde onderwijskwalificatie niveau 3, als de school al dat studiedomein in de derde graad van de dubbele
finaliteit of de arbeidsmarktfinaliteit organiseert.
]
[Het
schoolbestuur meldt de programmatie schriftelijk bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap uiterlijk op
1 april van het voorafgaande schooljaar en uiterlijk op 30 september van het lopende schooljaar als het een 7de leerjaar
gericht op instroom arbeidsmarkt betreft dat van start gaat op 1 februari daaropvolgend.]
Bij de voormelde melding worden de volgende documenten
gevoegd:
1° het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité;
2° als de school tot een
scholengemeenschap behoort: een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de programmatie in
overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
]
[
Als de programmatie het rechtstreekse gevolg is van een manifeste overmachtssituatie die, omwille van
bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne, de ingebruikname van een andere vestigingsplaats noodzakelijk maakt, kan de
Vlaamse Regering afwijken van de termijnen, vermeld in dit artikel. Mits toegestane afwijking:
1° blijft, onder de voorwaarden van dit artikel, de programmatie vrij;
2° kan de programmatie enkel betrekking hebben op structuuronderdelen die de school al inricht of mag inrichten
en die door de overmachtssituatie zijn gevat;
3° is de minimumnorm, vermeld in artikel 179, niet van toepassing.
]
Art. 178.
[
Met behoud van de toepassing van artikel 176 vraagt het schoolbestuur de programmatie van een
structuuronderdeel dat niet onder de toepassing van artikel 177 valt, bij de bevoegde diensten van de Vlaamse
Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aan uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar en uiterlijk op
30 september van het lopende schooljaar als het een 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt betreft dat van start
gaat op 1 februari daaropvolgend. De voormelde aanvraagtermijnen gelden als vervaltermijnen.
In het derde leerjaar van de derde graad wordt onder “de programmatie van een structuuronderdeel dat niet onder
de toepassing van artikel 177 valt” als vermeld in het eerste lid, uitsluitend verstaan:
1° de programmatie van een niche structuuronderdeel van een studiedomein in het 7de leerjaar gericht op
instroom arbeidsmarkt na behaalde onderwijskwalificatie niveau 4, als de school al dat studiedomein in de derde graad
van de dubbele finaliteit organiseert;
2° de programmatie van een niche structuuronderdeel van een studiedomein in het 7de leerjaar gericht op
instroom arbeidsmarkt na behaalde onderwijskwalificatie niveau 3, als de school al dat studiedomein in de derde graad
van de dubbele finaliteit of de arbeidsmarktfinaliteit organiseert.
De motivering van de aanvraag, vermeld in het eerste lid, houdt in elk geval rekening met de criteria, vermeld in
het vijfde lid, 1° tot en met 8°. Bij de voormelde aanvraag worden de volgende documenten gevoegd:
1° het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité;
2° als de school tot een scholengemeenschap behoort: een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de
programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
De Vlaamse Regering beslist over de programmatie na advies van de volgende instanties:
1° de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse Onderwijsraad;
3° in geval van een structuuronderdeel met dubbele finaliteit of finaliteit arbeidsmarkt: de Sociaal-Economische
Raad van Vlaanderen.
De Vlaamse Regering houdt bij haar beslissing, vermeld in het vierde lid, rekening met de volgende cumulatieve
criteria:
1° de eventuele beperkingen of voorwaarden die vanuit macrodoelmatigheid aan het aanbod van het
structuuronderdeel zijn gekoppeld;
2° de eventuele opheffing van een of meer bestaande structuuronderdelen die gelijktijdig met de programmatie
doorgevoerd worden;
3° de kwantitatieve en kwalitatieve behoeften op het vlak van het aanbod van secundair onderwijs in de
onderwijszone in kwestie, met het oog op vervolgonderwijs of toetreding tot de arbeidsmarkt;
4° de keuzevrijheid van ouders en leerlingen;
5° de studiecontinuïteit van leerlingen binnen de school of de scholengemeenschap;
6° in geval van een
structuuronderdeel met dubbele finaliteit of finaliteit arbeidsmarkt:
a) de getroffen voorbereidingen op het vlak van materiële infrastructuur en leermiddelen die voldoende en gepast
zijn met het oog op de te verwerven competenties van het geprogrammeerde structuuronderdeel;
b) de aantoonbare samenwerkingsmogelijkheden met lokale arbeidsmarktactoren en de bedrijfswereld;
7° de afspraken die met andere lokale onderwijsinrichters binnen en buiten de betrokken scholengemeenschap zijn
gemaakt over een rationeel en transparant studieaanbod;
8° in geval van een duaal structuuronderdeel: de afstemming binnen het overlegforum, vermeld in artikel 357/32.
De Vlaamse Regering beslist uiterlijk op 31 maart van het voorafgaande schooljaar en uiterlijk op 15 december van
het lopende schooljaar als het een 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt betreft dat van start gaat op
1 februari daaropvolgend. De voormelde beslissingstermijnen gelden als ordetermijnen.
Als de programmatie het rechtstreekse gevolg is van een manifeste overmachtssituatie die, omwille van
bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne, de ingebruikname van een andere vestigingsplaats noodzakelijk maakt, kan de
Vlaamse Regering afwijken van de termijnen, vermeld in dit artikel. Mits toegestane afwijking:
1° blijft, onder de voorwaarden van dit artikel, de programmatie afhankelijk van een beslissing van de Vlaamse
Regering;
2° kan de programmatie enkel betrekking hebben op structuuronderdelen die de school al inricht of mag inrichten
en die door de overmachtssituatie zijn gevat;
3° is de minimumnorm, vermeld in artikel 179, niet van toepassing.
]
[
Art. 178/1.
[...]
]
Art. 179.
[
§ 1. Voor een structuuronderdeel dat is geprogrammeerd vanaf het schooljaar 2024-2025 of later op basis
van artikel 177 of 178, geldt per afzonderlijke vestigingsplaats van de school een minimumnorm die is vastgesteld op
vijf regelmatige leerlingen op de eerste lesdag van oktober van het schooljaar van programmatie. In de tweede graad
en, uitgezonderd het derde leerjaar, de derde graad wordt de voormelde minimumnorm toegepast op het eerste leerjaar
van de graad in kwestie.
In afwijking van het eerste lid:
1° geldt geen minimumnorm voor de structuuronderdelen met in de benaming de component ‘topsport’;
2° wordt de minimumnorm toegepast op de niet-duale variant, de duale variant en de aanloopvariant van een
gelijknamig structuuronderdeel samen;
3° wordt de minimumnorm toegepast op de eerste lesdag van oktober of op de eerste lesdag van maart, naargelang
het geval, van het schooljaar van programmatie als het een structuuronderdeel betreft van het derde leerjaar van de
derde graad dat op semesterbasis wordt georganiseerd.
§ 2. Als de minimumnorm, vermeld in paragraaf 1, noch in het schooljaar van programmatie, noch in het
daaropvolgende schooljaar wordt bereikt, gelden vanaf 1 september daaropvolgend in de betrokken vestigingsplaats
de volgende bepalingen:
1° in de eerste graad en het derde leerjaar van de derde graad: het structuuronderdeel wordt opgeheven;
2° in de tweede graad en, uitgezonderd het derde leerjaar, de derde graad: het structuuronderdeel wordt geleidelijk
opgeheven, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar.
De Vlaamse Regering bepaalt de structuuronderdelen die gericht zijn op knelpuntberoepen waarvoor, in afwijking
van het eerste lid, de voorwaarde “in het daaropvolgend schooljaar” wordt vervangen door de voorwaarde “in de twee
daaropvolgende schooljaren”.
§ 3. Een school met een structuuronderdeel waarop in ten minste een van haar vestigingsplaatsen de bepalingen,
vermeld in paragraaf 2, van toepassing zijn, kan gedurende drie schooljaren vanaf de volledige opheffing in geen enkele
van haar vestigingsplaatsen dat structuuronderdeel opnieuw programmeren. Dat structuuronderdeel opnieuw
organiseren door overheveling door een andere school kan niet.
]
[
Art. 179/1.
[...]
]
[
Art. 179/2.
[...]
]
[
Art. 179/3.
[...]
Voor de programmatie van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers gelden de volgende bepalingen :
1° de programmatie wordt per scholengemeenschap bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aangevraagd uiterlijk op 1 mei van het voorafgaande schooljaar. Bij die aanvraag wordt het protocol gevoegd van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap;
2° na advies binnen tien werkdagen van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap, neemt de Vlaamse Regering een beslissing over de programmatie.
[
Vanaf 1 november 2015 en tot op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum worden de bepalingen van het tweede lid buiten werking gesteld en gelden voor de programmatie van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers de volgende bepalingen :
1°
[de programmatie wordt voorafgaand bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aangevraagd :
a) hetzij per scholengemeenschap; in dat geval wordt bij de aanvraag het protocol gevoegd van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap;
b) hetzij door het schoolbestuur per school die niet tot een scholengemeenschap behoort; in dat geval wordt bij de aanvraag het protocol gevoegd van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité;
]
2° binnen tien werkdagen wordt een advies gegeven enerzijds door de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds door de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap;
3° uiterlijk twee maanden na indiening van de aanvraag neemt de Vlaamse Regering een beslissing. Die beslissing is gebaseerd op de verwachte instroom van anderstalige nieuwkomers versus het al dan niet behoeftedekkend bestaande aanbod van onthaalonderwijs. Bij gunstige beslissing wordt tevens bepaald vanaf welk tijdstip het onthaaljaar kan worden opgericht.
]
]
[
Art. 179/4.
]
[...]
afdeling 4.
[...]
Art. 180
[...]
afdeling 5.
[...]
Art. 181 tot en met 188
[...]
HOOFDSTUK 4. - Rationalisatie en
fusie
Afdeling 1. -
Rationalisatienormen
Art. 189.
Voor de toepassing van de
rationalisatienorm worden niet in aanmerking genomen :
1°
de leerlingen van het onthaaljaar voor anderstalige
nieuwkomers;
2° de leerlingen van het derde leerjaar van de
derde graad, ingericht als een
[7de
leerjaar gericht op het hoger onderwijs in het algemeen en kunstsecundair onderwijs]
;
3° de leerlingen van de
[7de leerjaren van het technisch en
kunstsecundair onderwijs]
.
(188)
Art. 190.
§ 1.Voor elke school geldt
een rationalisatienorm.
§ 2. De rationalisatienorm
wordt, op basis van de gradenstructuur van de school, als volgt vastgesteld
:
1° voor de scholen die niet ressorteren onder 2° :
a) met enkel een eerste graad : 111;
b) met
een eerste + tweede graad : 200;
c) met een tweede + derde
graad : 150;
d) met een eerste + tweede + derde graad : 261;
2° voor de scholen gelegen in het administratief
arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid
van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 %
van de regelmatige leerlingen in een
[onderwijsinternaat]
verblijven :
a)
met enkel een eerste graad : 83;
b) met een eerste + tweede
graad : 150;
c) met een tweede + derde graad : 113;
d) met een eerste + tweede + derde graad : 196.
(189)
Art. 191.
In afwijking van artikel 190,
§ 2, wordt de rationalisatienorm voor een school die tot een
scholengemeenschap behoort met 15 % verminderd zoals hierna bepaald :
1° voor de scholen die niet ressorteren onder 2° :
a) met enkel een eerste graad : 94;
b) met
een eerste + tweede graad : 170;
c) met een tweede + derde
graad : 129;
d) met een eerste + tweede + derde graad : 223;
2° voor de scholen gelegen in het administratief
arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid
van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 %
van de regelmatige leerlingen in een
[onderwijsinternaat]
t verblijven :
a)
met enkel een eerste graad : 71;
b) met een eerste + tweede
graad : 128;
c) met een tweede + derde graad : 97;
d) met een eerste + tweede + derde graad : 168.
(190)
Art. 192.
§ 1. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school zonder een
derde graad die gelegen is op een afstand van ten minste 4 km van een andere
school van hetzelfde onderwijsnet en die, voor wat het gesubsidieerd vrij
onderwijs betreft, ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of
levensbeschouwing aanhangt, waarin dezelfde graad of graden georganiseerd
worden, met 33 % verminderd zoals hierna bepaald :
1° voor
de scholen die niet ressorteren onder 2° :
a) met enkel
een eerste graad : 74;
b) met een eerste + tweede graad :
133;
2° voor de scholen gelegen in het administratief
arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid
van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 %
van de regelmatige leerlingen in een
[onderwijsinternaat]
verblijven :
a)
met enkel een eerste graad : 55;
b) met een eerste + tweede
graad : 99.
§ 2. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school met een
derde graad die gelegen is op een afstand van ten minste 6 km van een andere
school van hetzelfde onderwijsnet en die, voor wat het gesubsidieerd vrij
onderwijs betreft, ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of
levensbeschouwing aanhangt, waarin dezelfde graad georganiseerd wordt, met 33 %
verminderd zoals hierna bepaald :
1° voor de scholen die
niet ressorteren onder 2° :
a) met een tweede + derde
graad : 100;
b) met een eerste + tweede + derde graad : 174;
2° voor de scholen gelegen in het administratief
arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid
van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 %
van de regelmatige leerlingen in een
[onderwijsinternaat]
verblijven :
a)
met een tweede + derde graad : 75;
b) met een eerste + tweede
+ derde graad : 130.
§ 3. Voor de vaststelling of
een school binnen de in § 1 of § 2 vermelde afstand valt, wordt geen
rekening gehouden met :
1° een school die slechts unieke
structuuronderdelen aanbiedt; voor de toepassing van deze bepaling wordt
bedoeld met :
a) uniek : per onderwijsnet slechts een keer
georganiseerd per provincie dan wel in het administratief arrondissement
Brussel-hoofdstad;
b)
[structuuronderdeel:
1) alle structuuronderdelen van de eerste, tweede en derde graad, met uitzondering van het eerste leerjaar A en het
eerste leerjaar B;
2) het hoger beroepsonderwijs;
]
2° een school van het gesubsidieerd vrij
onderwijs :
a) die noch het vak godsdienst noch het vak
niet-confessionele zedenleer maar wel het vak cultuurbeschouwing of eigen
cultuur en religie organiseert; en
b) waarvoor het
schoolbestuur uitsluitend eigen leerplannen hanteert die door de Vlaamse
Regering zijn goedgekeurd; en
c) die ressorteert onder een
schoolbestuur dat in de betrokken gemeente slechts één school
organiseert. (191)
Art. 193.
§ 1. In afwijking van artikel
190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school zonder een derde
graad die gelegen is op een afstand van ten minste 8 km van een andere school
van hetzelfde onderwijsnet en die, voor wat het gesubsidieerd vrij onderwijs
betreft, ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of
levensbeschouwing aanhangt, waarin dezelfde graad of graden georganiseerd
worden, met 66 % verminderd zoals hierna bepaald :
1° met
enkel een eerste graad : 37;
2° met een eerste + tweede
graad : 67.
§ 2. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school met een
derde graad die gelegen is op een afstand van ten minste 12 km van een andere
school van hetzelfde onderwijsnet en die, voor wat het gesubsidieerd vrij
onderwijs betreft, ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of
levensbeschouwing aanhangt, waarin dezelfde graad georganiseerd wordt, met 66 %
verminderd zoals hierna bepaald :
1° met een tweede + derde
graad : 50;
2° met een eerste + tweede + derde graad :
87.
§ 3. Voor de vaststelling of
een school binnen de in § 1 of § 2 vermelde afstand valt, wordt geen
rekening gehouden met scholen, bedoeld in artikel 192, § 3.
(192)
Art. 194.
§ 1. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school die slechts
unieke structuuronderdelen aanbiedt zoals bedoeld in artikel 192, § 3,
1°, als volgt vastgesteld :
1° met enkel een eerste
graad : 37;
2° met een eerste + tweede graad : 67;
3° met een tweede + derde graad : 50;
4° met een eerste + tweede + derde graad :
87.
§ 2. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school van het
gesubsidieerd vrij onderwijs :
a) die noch het vak godsdienst
noch het vak niet-confessionele zedenleer maar wel het vak cultuurbeschouwing
of eigen cultuur en religie organiseert; en
b) waarvoor het
schoolbestuur uitsluitend eigen leerplannen hanteert die door de Vlaamse
Regering zijn goedgekeurd; en
c) die ressorteert onder een
schoolbestuur dat in de betrokken gemeente slechts één school
organiseert, als volgt vastgesteld :
1° met enkel een
eerste graad : 37;
2° met een eerste + tweede graad : 67;
3° met een tweede + derde graad : 50;
4° met een eerste + tweede + derde graad : 87.
(193)
Art. 195.
§ 1. De rationalisatienorm
voor een school die enkel
[...]
hoger beroepsonderwijs
organiseert, wordt vastgesteld op 100.
§ 2. De respectieve
rationalisatienormen vermeld in artikel 190 tot en met 194 worden verhoogd met
100 indien de school naast andere graden eveneens
[...]
hoger
beroepsonderwijs organiseert. (194)
Art. 196.
§ 1. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt per graad de rationalisatienorm voor een school
die uitsluitend
[maritiem onderwijs]
organiseert als volgt vastgesteld :
1° eerste graad : 37;
2° tweede graad
: 30;
3° derde graad : 20.
§ 2.
[
[De rationalisatienormen, vermeld in paragraaf 1, zijn niet vereist als de school de enige is die in het
onderwijsnet in kwestie maritiem onderwijs en, eventueel, inhoudelijk naar maritiem onderwijs gerichte structuuronderdelen natuurwetenschappen (tweede graad aso) en wetenschappen-wiskunde (derde graad aso) organiseert.]
]
(195)
Art. 197.
In afwijking van artikel 190,
§ 1, geldt geen rationalisatienorm voor een school die, behoudens een
eventuele eerste graad, enkel het studiegebied ballet organiseert.
(196)
[
Art. 197/1.
§ 1. Voor een instelling die aan al de volgende voorwaarden voldoet, wordt, tenzij de instelling onder de toepassing valt van artikel 51, 52, § 1, of 52, § 2, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs, de rationalisatienorm vastgesteld op de wijze, vermeld in het tweede lid :
1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder de toepassing vallen van artikel 22 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juli 1989;
2° de rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt hebben;
3° bij de inwerkingtreding van titel VI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs niet onder de toepassing vallen van artikel 50 van het voormelde decreet.
De rationalisatienorm, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald op de volgende wijze :
1° voor een instelling in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor een instelling waarvan meer dan 75% van de regelmatige leerlingen in een
[onderwijsinternaat]
verblijft :
a) met alleen een eerste graad: 55;
b) met een eerste en tweede graad: 99;
c) met een tweede en derde graad: 75;
d) met een eerste, tweede en derde graad: 130;
2° voor een instelling die niet ressorteert onder punt 1° :
a) met alleen een eerste graad: 74;
b) met een eerste en tweede graad: 133;
c) met een tweede en derde graad: 100;
d) met een eerste, tweede en derde graad: 174.
§ 2. Voor een instelling die aan al de volgende voorwaarden voldoet, wordt, tenzij de instelling onder de toepassing valt van artikel 52, § 1, of 52, § 2, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs, de rationalisatienorm als volgt vastgesteld op de wijze, vermeld in het tweede lid :
1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder de toepassing vallen van artikel 23 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juli 1989;
2° de in 1° vermelde rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt hebben;
3° bij de inwerkingtreding van titel VI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs niet onder de toepassing vallen van artikel 51 van het voormelde decreet.
De rationalisatienorm, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald op de volgende wijze :
a) met alleen een eerste graad: 37;
b) met een eerste en tweede graad: 67;
c) met een tweede en derde graad: 50;
d) met een eerste, tweede en derde graad: 87.
§ 3. Voor een instelling die :
1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder toepassing valt van artikel 24 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 539 van 31 maart 1987;
2° de in 1° vermelde rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt;
3° bij de inwerkingtreding van titel VI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs, niet onder toepassing valt van artikel 52, § 1, van hetzelfde decreet, wordt, tenzij de instelling onder toepassing valt van artikel 51 of 52, § 2, van hetzelfde decreet, de rationalisatienorm als volgt vastgesteld :
a) met alleen een eerste graad: 37;
b) met een eerste en tweede graad: 67;
c) met een tweede en derde graad: 50;
d) met een eerste en tweede en derde graad: 87.
]
Art. 198.
Elke school die de
rationalisatienorm niet bereikt op 1 februari
[van de twee voorafgaande schooljaren, dient op 1 september]
:
1° hetzij over te gaan tot geleidelijke afbouw,
leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, van de af te bouwen graad of
graden of tot geleidelijke afbouw van het hoger beroepsonderwijs, onverminderd
het in artikel 134 gestelde;
2° hetzij te fusioneren met
een andere school voor voltijds gewoon secundair onderwijs.
(197)
Art. 199.
[...]
Afdeling 2. - Fusie van
scholen
Art. 200.
Een fusie van scholen, al dan
niet ingevolge het niet bereiken van de toepasbare rationalisatienorm door
één of meer scholen :
1° houdt het ontstaan
in van een school die niet als nieuw wordt beschouwd en die alle voorheen
bestaande vestigingsplaatsen mag omvatten waaronder één
hoofdvestigingsplaats;
2° wordt in een keer tot stand
gebracht, wat impliceert dat er nog slechts één schoolbestuur en
één directeur is;
3° vindt plaats :
a) hetzij door samenvoeging tot één school van
twee of meer scholen die gelijktijdig worden afgeschaft;
b)
hetzij door samenvoeging van twee of meer scholen waarbij één
blijft bestaan die de andere opslorpt;
4° kan betrekking
hebben op één of meer scholen die in geleidelijke afbouw zijn;
[5° wordt door het schoolbestuur of de schoolbesturen in kwestie
[uiterlijk op 1april]
van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten. ]
[Ook een afbouw van een school, al dan niet als gevolg van het niet bereiken van de toepasbare rationalisatienorm, wordt door het schoolbestuur in kwestie
[uiterlijk op 1april]
van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
]
Art. 201.
[...]
Art. 202.
[...]
HOOFDSTUK 5. -
[Overheveling]
Afdeling 1.
[...]
Art. 203 en 204
Afdeling .
[...]
Art. 205
[...]
Art. 206.
[
Vanaf 1 september kunnen een of meer structuuronderdelen tussen scholen worden overgeheveld onder
de volgende cumulatieve voorwaarden:
1° alle structuuronderdelen, met uitzondering van nichestructuuronderdelen, en het onthaaljaar voor anderstalige
nieuwkomers komen voor overheveling in aanmerking;
2° in voorkomend geval impliceert de overheveling van een duaal structuuronderdeel ook de overheveling van het
gelijknamige niet-duale structuuronderdeel en omgekeerd. De overheveling van een duaal structuuronderdeel
impliceert ook de overheveling van het gelijknamige aanloopstructuuronderdeel;
3° de scholen behoren tot dezelfde scholengemeenschap of hetzelfde schoolbestuur;
4° de school waarnaar wordt overgeheveld, organiseert al het studiedomein of een domeinoverschrijdend
aso-aanbod, naargelang het geval, waartoe het overgehevelde structuuronderdeel behoort;
5° de school waarnaar wordt overgeheveld, mag niet tot fusie of afbouw zijn verplicht doordat de toepasbare
rationalisatienorm niet is bereikt;
6° het schoolbestuur dat overhevelt, communiceert de overheveling uiterlijk op 1 april voorafgaand aan de ouders
en leerlingen;
7° de school die een structuuronderdeel overhevelt, kan dat structuuronderdeel niet gelijktijdig programmeren.
De overheveling, vermeld in het eerste lid, wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde diensten van de Vlaamse
Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk op 1 april van het voorafgaande schooljaar. Bij de voormelde melding
worden de volgende documenten gevoegd:
1° per betrokken school, het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité;
2° in voorkomend geval, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de overheveling in
overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
Voor de toepassing van de omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de minimale schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van het werkingsbudget wordt de overheveling geacht al op 1 februari van het
voorafgaande schooljaar te hebben plaatsgevonden.
]
HOOFDSTUK 6. - Financiering en
subsidiëring
Afdeling 1. - Financiering en
subsidiëring van de personeelsleden
Onderafdeling 1. -
Directeur
Art. 207.
In het voltijds gewoon
secundair onderwijs wordt een voltijdse betrekking van directeur toegekend aan
een school met ten minste 83 regelmatige leerlingen op de voorziene teldatum.
In afwijking hierop wordt aan een school die enkel de eerste
graad of de eerste en de tweede graad organiseert en die in de financierings-
of subsidiëringsregeling werd opgenomen vanaf 1 september 1989, een
voltijdse betrekking van directeur toegekend indien de school ten minste 120
regelmatige leerlingen telt op de voorziene teldatum.
Indien
het minimum aantal leerlingen niet wordt bereikt, wordt de directeur belast met
een onderwijsopdracht die gelijk is aan een halve onderwijsopdracht, verminderd
met vier uren-leraar
[...]
. De uren-leraar
vallen binnen het urenpakket. Hij behoudt echter het recht op de salarisschaal
van directeur met een volledige opdracht of op de overeenstemmende
salaristoelage. (206)
Art. 208.
Van zodra de titularis van
het ambt van directeur van een ingebouwde middenschool, bedoeld in het tot
vaststelling van de benaming en de structuur van de door de Staat
georganiseerde instellingen voor secundair onderwijs, ontslag neemt, met
pensioen gaat, een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen neemt, muteert of overlijdt, wordt de
betrokken school niet meer als een ingebouwde middenschool beschouwd.
(207)
Onderafdeling 2. - Onderwijzend
personeel
Art. 209.
§ 1. Het aantal
wekelijkse uren-leraar dat aan elke school wordt toegekend, is opgebouwd uit :
1° een aantal uren-leraar voor het onderwijzen van vakken,
zonder rekening te houden met de vakken godsdienst, niet-confessionele
zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie, alsook een aantal
uren-leraar die geen lesuren zijn, bestemd voor andere prestaties dan voor het
onderwijzen van vakken en aangeduid als "pedagogische ondersteuning", niet
inbegrepen.
Het aantal uren-leraar kan worden verhoogd voor de
scholen gelegen in de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 125
inwoners/km2, voor de Nederlandstalige scholen gelegen in het arrondissement
Brussel - Hoofdstad, voor de scholen die toepassing maken van de bepalingen van
artikel 192 tot en met 195 inzake rationalisatienormen en voor de op basis van
objectieve criteria aangeduide categorieën leerlingen of scholen;
2° een aantal uren-leraar, voorbehouden voor het
onderwijzen van de vakken godsdienst, niet-confessionele zedenleer,
cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie.
[Deze bepaling is alleen van toepassing op de structuuronderdelen met levensbeschouwelijk onderricht in de
basisvorming.]
§ 2. De Vlaamse Regering
bepaalt de berekeningswijze van het aantal wekelijkse uren-leraar dat aan een
school kan worden toegekend.
[Bij de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs wordt de berekeningswijze van het
aantal wekelijkse uren-leraar dat aan een school kan worden toegekend die op 1 september 2021 van kracht is,
maximaal behouden, met dien verstande dat:
1° de coëfficiënt uren-leraar per regelmatige leerling in een structuuronderdeel vóór de modernisering waar
mogelijk wordt doorgetrokken naar het, door de concordantie, overeenkomstige structuuronderdeel vanaf de
modernisering;
2° specifieke uren-leraar, al dan niet per regelmatige leerling of groep van regelmatige leerlingen, in een
structuuronderdeel of groep van structuuronderdelen vóór de modernisering worden doorgetrokken naar de,
door de concordantie, overeenkomstige structuuronderdelen vanaf de modernisering;
3° als uren-leraar aan disciplines zijn gekoppeld, artikel 133/4, §1/1, van toepassing is.
]
De Vlaamse Regering kan op basis
van de budgettaire mogelijkheden een aanwendingspercentage vastleggen van het
aantal wekelijkse uren-leraar dat aan elke school toegekend wordt.
(208)
[
Art. 209/1.
[...]
]
Art. 210.
Voor scholen die niet tot
een scholengemeenschap zijn toegetreden, wordt het aantal wekelijkse
uren-leraar, na toepassing van de reglementair voorziene berekeningswijze en
aanwendingspercentage, verhoogd met 1 %.
Deze bijkomende
uren-leraar worden door de betrokken scholen aangewend op de wijze zoals
bepaald in artikel 65. (209)
Art. 211.
§ 1. De aanwending van
het aantal wekelijks aantal uren-leraar dat elke school verkrijgt, is vrij,
onverminderd de beperkingen gesteld door of krachtens een
decreet.
Het wekelijks aantal uren-leraar kan eveneens worden
aangewend binnen het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat
verbonden is aan de school waaraan de uren-leraar worden
toegekend.
Onder aantal uren-leraar worden verstaan de uren
verkregen in toepassing van artikel 209, evenals de uren-leraar waarover een
school kan beschikken na herverdeling van uren-leraar door zijn schoolbestuur,
door overname van uren-leraar van het voorgaande schooljaar, door overname van
uren-leraar van een andere school, ingevolge fusie of door toetreding tot een
scholengemeenschap.
§ 2. De aanwending van
het wekelijkse aantal uren-leraar vindt plaats onder vorm van hetzij lesuren
hetzij uren die geen lesuren zijn.
Onder uren die geen lesuren
zijn, wordt verstaan :
1° enerzijds opdrachten van het
onderwijzend personeel die geen betrekking hebben op de realisatie van de
wekelijkse lessenroosters, meer bepaald "interne pedagogische begeleiding",
"bijzondere pedagogische taken", "nascholing",
["aanvangsbegeleiding",]
"inhaallessen", "klassenraad" en
"klassendirectie". Het organiseren van interne pedagogische begeleiding kan
uitsluitend in een school met beroepssecundair
onderwijs;
2° anderzijds opdrachten van het onderwijzend
personeel die, zoals lesuren, wel betrekking hebben op de realisatie van de
wekelijkse lessenroosters doch die niet binnen de context van vakken kunnen
worden gevat, meer bepaald "seminaries". Seminaries kunnen uitsluitend worden
georganiseerd buiten de basisvorming,
[...]
de basisoptie en het
fundamenteel gedeelte van de optie. Een opdracht seminaries moet steeds als een
afzonderlijke betrekking worden aangeboden en vergt altijd het akkoord van het
personeelslid dat er wordt mee belast.
§ 3.
[Een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs of een centrum voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs kan het wekelijks aantal uren-leraar, vermeld in paragraaf 1, ook aanwenden voor het inzetten van een
gastleraar in volgende structuuronderdelen:
1° alle structuuronderdelen van het studiegebied Ballet van de tweede en de derde graad kso;
2° alle structuuronderdelen van de derde graad tso;
3° alle structuuronderdelen van de derde graad bso;
4°
[het hoger beroepsonderwijs.]
Het aantal lesuren van de wekelijkse lessentabel van het betrokken structuuronderdeel dat, omgerekend naar
schooljaarbasis, aan gastleraren kan worden besteed, bedraagt maximum 2, uitgezonderd in de structuuronderdelen
van het studiegebied Ballet en Integrale Veiligheid, waar het maximum 6 bedraagt.
Een gastleraar als vermeld in het eerste lid, is een persoon die geen deel uitmaakt van het schoolbestuur of
centrumbestuur of van het personeel van de school of het centrum. Een gastleraar als vermeld in het eerste lid, geeft
in eigen naam of in dienst van een organisatie of onderneming uit de publieke of private sector, gastlessen in de school,
in het centrum of op een andere locatie in het kader van de realisatie van het onderwijsprogramma en vanuit zijn
deskundigheid of ervaring met betrekking tot de arbeidsmarkt en de bedrijfswereld.
Een gastleraar als vermeld in het eerste lid, is van onberispelijk gedrag. Het voormelde blijkt uit een uittreksel uit
het strafregister met de finaliteit 596.2 – model bestemd voor contacten met minderjarigen, dat op het ogenblik van het
voorleggen niet langer dan een maand tevoren is afgegeven. Daarnaast toont de voormelde gastleraar die gastlessen
geeft in een school die of in een centrum dat in het Nederlands taalgebied ligt met uitzondering van de
faciliteitengemeenten, aan dat hij de kennis van het Nederlands als onderwijstaal beheerst op het niveau C1 van het
Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. De gastleraar bewijst die vereiste taalkennis op een van de
volgende wijzen:
1° met een bekwaamheidsbewijs dat de Vlaamse Regering vastlegt voor een wervingsambt van het bestuurs- en
onderwijzend personeel en dat behaald is in de onderwijstaal;
2° met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs dat
het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
3° met een studiebewijs dat gelijkwaardig is met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend,
gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs en dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
4° met een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het vereiste niveau C1 van het Gemeenschappelijk
Europees Referentiekader voor Talen aantoont.
Bij de wijze van aanwending, vermeld in het eerste lid, worden uren-leraar omgezet in een krediet ten belope van
de lesopdracht van de gastleraar. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van voormelde omzetting aan de
bevoegde dienst die de Vlaamse Regering aanwijst, de grootte van het krediet per uur-leraar dat wordt omgezet en de
wijze van toekenning van het krediet.
]
[§ 3bis.
[In afwijking van paragraaf 3, eerste en tweede lid, kan een schoolbestuur van 1 september 2023 tot en met
31 augustus 2025 in het voltijds secundair onderwijs in elk structuuronderdeel uren-leraar aanwenden voor van het
inzetten van gastleraren en dit voor een maximum van een derde van de lesuren van de wekelijkse lessentabel van het
betrokken structuuronderdeel.
Deze maatregel wordt geëvalueerd tijdens het schooljaar 2024-2025.
]
]
[
§ 4. Bij een tekort aan onderwijzend personeel kan het schoolbestuur tijdens de schooljaren 2022-2023,
2023-2024 en 2024-2025 maximaal 20% van de aan de school toegekende
[vacante]
uren-leraar, vermeld in artikel 209, § 1, 1°, 226,
227, 234 en 235, omzetten in punten voor de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel.
De omzettingen, vermeld in het eerste lid, kunnen telkens gebeuren vanaf 1 oktober van het lopende schooljaar in
kwestie en gelden voor de duur van het lopende schooljaar. In afwijking hiervan eindigt een omzetting van uren-leraar
als het personeelslid dat aangesteld is in een betrekking die via voormelde omzetting werd opgericht in een ambt van
het ondersteunend personeel, tijdens het schooljaar vrijwillig ontslag neemt volgens artikel 25 van het decreet
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of volgens artikel 26 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. In dit geval eindigt de omzetting voor het overeenkomend deel van de uren-leraar
vanaf het ogenblik dat het ontslag ingaat.
De punten die verkregen worden door de omzetting, vermeld in het eerste lid, worden maximaal ter
ondersteuning van de leraar in de scholen aangewend zodat die zich kan focussen op zijn kerntaak: lesgeven.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de uren-leraar kunnen worden omgezet in punten voor het
ondersteunend personeel.
De criteria om het tekort aan onderwijzend personeel te bepalen en de aanwending in ambten van het
ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid, worden vastgelegd na onderhandeling in het bevoegde lokale
comité.
De betrekkingen die opgericht worden in ambten van het ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid,
komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast
benoemen, affecteren of muteren in die betrekkingen.
]
[
Art. 211/1.
. § 1. Een schoolbestuur kan bij een tekort van onderwijzend personeel op de arbeidsmarkt een deel van
zijn omkadering voor het onderwijzend personeel van een of meer van zijn scholen telkens voor maximaal één
schooljaar aanwenden om via een overeenkomst van dienstverlening tussen het schoolbestuur en een organisatie of
onderneming uit de publieke of private sector in die school of scholen een of meer werknemers van die organisatie of
onderneming in dienst te nemen via een dienstverleningsovereenkomst. Het decreet rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van
27 maart 1991 en de uitvoeringsbesluiten van die decreten zijn niet van toepassing op de voormelde werknemers.
Bij de wijze van aanwending van de omkadering voor het onderwijzend personeel, vermeld in het eerste lid, kan
het schoolbestuur dat het personeelslid in dienst neemt, uren-leraar van een of meer van zijn scholen, vermeld in het
eerste lid, omzetten in een krediet ten belope van de lesopdracht of lesopdrachten die in de dienstverleningsovereenkomst zijn vastgelegd. Het voormelde krediet wordt aangewend als financiële tegemoetkoming voor de onderneming
of de organisatie, vermeld in het eerste lid, die een of meer werknemers ter beschikking stelt van het schoolbestuur. Het
schoolbestuur wendt voor de voormelde financiële tegemoetkoming uren-leraar aan uit het pakket wekelijkse
uren-leraar, vermeld in artikel 209, § 1, dat aan de school is toegekend.
De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag per uur-leraar dat een schoolbestuur kan omzetten in een krediet voor
de financiële tegemoetkoming, vermeld in het tweede lid, en de wijze van melding van voormelde omzetting aan de
bevoegde dienst die de Vlaamse Regering aanwijst. Het schoolbestuur machtigt de bevoegde dienst van de
administratie om de voormelde financiële tegemoetkoming rechtstreeks uit te betalen aan de organisatie of
onderneming, vermeld in het eerste lid, waarmee het schoolbestuur een dienstverleningsovereenkomst sluit.
De Vlaamse Regering stelt een model van dienstverleningsovereenkomst op, waarbij ze rekening houdt met de
voorwaarden, vermeld in van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter
beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. In de voormelde dienstverleningsovereenkomst
worden al de volgende elementen opgenomen:
1° de specifieke opdracht van de werknemer, vermeld in het eerste lid, in de school;
2° de aanstellings- en arbeidsvoorwaarden die gelden voor de werknemer, vermeld in het eerste lid, waarbij alvast
het salaris en de financiële voordelen die de voormelde werknemer in zijn onderneming of organisatie geniet
gegarandeerd blijven door de uitsturende onderneming of organisatie;
3° de opleiding die de werknemer, vermeld in het eerste lid, moet gevolgd hebben;
4° de plichten die de werknemer, vermeld in het eerste lid, moet naleven bij het uitoefenen van zijn opdracht. In
de voormelde verplichtingen wordt alvast uitdrukkelijk bepaald dat de voormelde werknemer altijd onder het gezag
blijft van zijn organisatie of onderneming, tenzij het gaat om plichten die betrekking hebben op het welzijn op het werk
of over specifieke instructies die nodig zijn voor de goede uitvoering van de specifieke opdracht;
5° de duur van de dienstverleningsovereenkomst;
6° de mogelijkheden tot voortijdige beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst.
De werknemers, vermeld in het eerste lid, moeten voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden die de Vlaamse
Regering opneemt in het model van dienstverleningsovereenkomst, vermeld in het vierde lid. Werknemers als vermeld
in het eerste lid, die ter beschikking worden gesteld van een school die in het Nederlands taalgebied ligt met
uitzondering van de faciliteitengemeenten, tonen daarenboven aan dat ze de kennis van het Nederlands als
onderwijstaal beheersen op het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. De
werknemers bewijzen die vereiste taalkennis op een van de volgende wijzen:
1° met een bekwaamheidsbewijs dat de Vlaamse Regering vastlegt voor een wervingsambt van het bestuurs- en
onderwijzend personeel en dat behaald is in de onderwijstaal;
2° met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs dat
het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
3° met een studiebewijs dat gelijkwaardig is met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend,
gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs en dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
4° met een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het vereiste niveau C1 van het Gemeenschappelijk
Europees Referentiekader voor Talen aantoont.
§ 2. Het tekort van onderwijzend personeel op de arbeidsmarkt, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, blijkt uit het feit
dat het schoolbestuur in de school waar het de werknemer van een organisatie of onderneming, vermeld in paragraaf
1, eerste lid, in dienst wil nemen voor een vacature in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel,
de voormelde vacature niet kan invullen via een reguliere aanstelling van een personeelslid dat daarvoor beschikt over
een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs.
Om de vacature, vermeld in het eerste lid, in te vullen, sluit het schoolbestuur van de school een
dienstverleningsovereenkomst met de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid. In de voormelde
dienstverleningsovereenkomst worden de afspraken over de terbeschikkingstelling van een werknemer van de
onderneming of organisatie voor een welbepaalde opdracht en de periode van de terbeschikkingstelling opgenomen.
De dienstverleningsovereenkomst regelt altijd een lesopdracht die de volgende taken omvat:
1° de planning en voorbereiding van lessen;
2° het lesgeven zelf;
3° de klaseigen leerlingenbegeleiding;
4° de evaluatie van de leerlingen;
5° het overleg en de samenwerking met directie, collega’s, en in voorkomend geval CLB, leersteuncentra en ouders.
Het schoolbestuur en de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, sluiten een
dienstverleningsovereenkomst als vermeld in paragraaf 1, af. De voormelde dienstverleningsovereenkomst bevat de
volgende bepalingen en voorwaarden over de uitvoering van de opdracht, vermeld in het tweede lid:
1° de gegevens van het schoolbestuur dat als opdrachtgever optreedt en de gegevens van de onderneming of
organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die als opdrachtnemer optreedt;
2° de contactgegevens van de gemachtigden die de beide partijen aanwijzen;
3° de opdracht die wordt overeengekomen, de wijze van uitvoering van die opdracht en de ondersteuning waarop
de werknemer recht heeft tijdens die uitvoering en die de school aanbiedt;
4° de voorwaarden waaraan de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die de onderneming of organisatie,
vermeld in paragraaf 1, eerste lid, inschakelt, moet beantwoorden, waarbij uitdrukkelijk bepaald wordt dat de
werknemer onder het gezag blijft van de onderneming of organisatie, tenzij het gaat om instructies die het
schoolbestuur aan de werknemer geeft in het kader van de uitvoering van de opdracht en die in de deelovereenkomst
worden opgenomen;
5° de financiële en sociale verplichtingen ten aanzien van de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die ten
laste van de onderneming of organisatie blijven;
6° de financiële tegemoetkoming die het schoolbestuur betaalt aan de onderneming of organisatie, vermeld in
paragraaf 1, eerste lid, en de modaliteiten van betaling;
7° bepalingen over de vertrouwelijkheid waartoe de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid,
zich verbindt met het oog op de uitvoering van de opdracht. In de voormelde bepalingen wordt in elk geval
opgenomen dat de werknemer van de onderneming of organisatie het ambtsgeheim in onderwijs moet naleven;
8° bepalingen over de intellectuele eigendom waarbij de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1,
eerste lid, zich ermee akkoord verklaart dat alle auteurs- of andere intellectuele rechten op werken die in het kader van
de uitvoering van de opdracht worden gerealiseerd, overgedragen worden aan het schoolbestuur en waarbij afspraken
opgenomen kunnen worden over het eventuele interne gebruik van dit intellectuele eigendom in de onderneming of
organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid;
9° bepalingen over de aansprakelijkheid bij de uitvoering van de opdracht, waarbij in elk geval wordt opgenomen
dat het schoolbestuur ervoor zorgt dat de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, tijdens de uitvoering van de
opdracht op dezelfde wijze is verzekerd als al zijn andere personeelsleden;
10° de bepalingen, vermeld in artikel 8 tot en met 10 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van
de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
11° de duurtijd van de dienstverleningsovereenkomst.
§ 3. De onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, selecteert een werknemer om de opdracht
uit te oefenen die in de dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 2, is vastgelegd. De werknemer moet aan
al de volgende voorwaarden voldoen:
1° de werknemer is minstens drie jaren in dienst bij de onderneming of de organisatie;
2° de werknemer is van onberispelijk gedrag. Het voormelde blijkt uit een uittreksel uit het strafregister met de
finaliteit 596.2 – model bestemd voor contacten met minderjarigen, dat op het ogenblik van voorleggen niet langer dan
een maand tevoren is afgegeven;
3° de werknemer die ter beschikking wordt gesteld van een school die in het Nederlandse taalgebied ligt met
uitzondering van de faciliteitengemeenten, beschikt over de vereiste kennis van het Nederlands als onderwijstaal, wat
blijkt uit het feit dat de werknemer het Nederlands beheerst op het niveau C1 van het Europees Referentiekader voor
Talen. Die vereiste taalkennis blijkt uit het feit dat de werknemer minstens beschikt over een diploma dat in het
Nederlands is behaald en dat toegang geeft tot een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel waarin
hij een lesopdracht opneemt conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende
de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair
onderwijs;
4° de werknemer beschikt over een diploma dat minstens een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs is voor het
wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel waarin hij een lesopdracht opneemt conform artikel 10 van
het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het
prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs.
De onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, stelt de werknemer, vermeld in paragraaf 1,
eerste lid, voor aan het schoolbestuur, dat controleert of de werknemer aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid,
voldoet en dat vervolgens beslist om de opdracht al of niet toe te kennen aan de voormelde werknemer. Het
schoolbestuur bewaart de gegevens van de voormelde werknemer, vermeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, die het door
de voormelde controle verkrijgt op de wijze en gedurende de termijnen die het schoolbestuur al hanteert voor de
gegevens van al zijn personeelsleden, conform de algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
§ 4. De individuele opdracht van de werknemer, vermeld in paragraaf 3, in de school wordt opgenomen in een
deelovereenkomst conform het model van deelovereenkomst dat is opgenomen in het model van dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 1.
In de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid, worden ook de specifieke afspraken opgenomen over de
aanvangsbegeleiding en ondersteuning waarop de werknemer, vermeld in het eerste lid, een beroep kan doen in de
school waar hij zijn lesopdracht opneemt.
De werknemer, vermeld in het eerste lid, blijft tijdens de uitvoering van de overeengekomen opdracht altijd onder
het gezag van zijn onderneming of organisatie. Het schoolbestuur kan aan de voormelde werknemer in het kader van
de uitvoering van de concrete lesopdracht instructies geven. De bepalingen over die instructies worden opgenomen in
een bijlage bij de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid.
De werknemer, vermeld in het eerste lid, behoudt tijdens de uitvoering van de opdracht in de school het salaris
waar hij bij zijn onderneming of organisatie recht op heeft, en ook alle daarbij horende financiële en extralegale
voordelen.
De dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 2, derde lid, regelt de algemene rechtsverhouding tussen
het schoolbestuur en de onderneming of organisatie voor de duur van de overeengekomen opdracht. Bij een
tegenstrijdigheid of afwijking hebben de bepalingen van de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid, voorrang op
de bepalingen van de dienstverleningsovereenkomst. De bepalingen van een recentere deelovereenkomst als vermeld
in het eerste lid, hebben altijd voorrang op die van een vorige deelovereenkomst.
De werknemer, vermeld in het eerste lid, is in het kader van de lesopdracht die hij in de school opneemt
ambtshalve stemgerechtigd lid van de klassenraad. Tussen de school en de onderneming of organisatie, vermeld in
paragraaf 1, worden praktische afspraken gemaakt over het functioneren van de voormelde werknemer in de
klassenraad, met inbegrip van het al dan niet aanwezig zijn van de voormelde werknemer op klassenraadsvergaderingen. De voormelde afspraken worden opgenomen in de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid.
In het zesde lid wordt verstaan onder klassenraad: de begeleidende klassenraad of de delibererende klassenraad
in het voltijds gewoon secundair onderwijs.
§ 5. De Vlaamse Regering kan subsidies toekennen aan een externe organisatie of bedrijf om in het kader van het
lerarentekort tussen schoolbesturen en ondernemingen of organisaties een bemiddelende of coachende rol op te nemen.
§ 6. De maatregelen, vermeld in dit artikel, worden geëvalueerd tijdens het schooljaar 2024-2025.
]
Art. 212.
Het aantal wekelijkse
uren-leraar dat aan elke school wordt toegekend en dat aangewend wordt voor het
voltijds secundair onderwijs dat niet georganiseerd is volgens een modulair
stelsel, kan slechts ten belope van 3 % gebruikt worden voor uren die geen
lesuren zijn en georganiseerd worden als bijzondere pedagogische
taken.
Dit maximum kan worden overschreden bij akkoord van het
lokaal comité, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en
personeelsaangelegenheden. (211)
Art. 213.
Wanneer de
onderwijsinspectie in een school een kennelijk onverantwoord gebruik van de
vrije aanwending vaststelt ten nadele van volgende groepen :
1° het eerste leerjaar B en
[het tweede leerjaar B]
, en/of
2° de tweede graad van het
beroepssecundair onderwijs, en/of
3° de derde graad van
het beroepssecundair onderwijs,
formuleert zij een omstandig
en gemotiveerd advies ten behoeve van de Vlaamse Regering. De
Vlaamse Regering kan de elementen van toetsing bepalen waarmee het advies dient
rekening te houden.
De Vlaamse Regering kan op basis van dit advies ten aanzien
van de betrokken school een norm bepalen, boven dewelke de wekelijkse
uren-leraar die aan elke school worden toegekend, gegenereerd door de in het
eerste lid bedoelde groepen, niet kunnen worden aangewend voor andere groepen.
Zij kan daarbij evenwel bepalen dat deze norm kan worden overschreden binnen
hetzelfde studiegebied.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere
procedurele regelen terzake, rekening houdend met de hoorplicht.
(212)
Art. 214.
Het aantal wekelijkse
uren-leraar dat aan elke school wordt toegekend is bestemd voor de toewijzing
van de opdrachten aan de titularissen van het onderwijzend
personeel.
Onder titularis wordt het personeelslid verstaan dat
in een vacante betrekking vast benoemd, tijdelijk aangesteld of tot de
proeftijd toegelaten is, met uitzondering van wie voor een tijd de tijdelijke
titularis vervangt.
Bovenstaande bepaling impliceert dat de
prestaties, geleverd door tijdelijke vervangers van voornoemde titularissen,
onafhankelijk van het voor de school beschikbare pakket uren-leraar
gefinancierd of gesubsidieerd worden.(213)
Art. 215.
Bij toewijzing aan
titularissen van het onderwijzend personeel of aan hun tijdelijke vervangers
van opdrachten die niet gebaseerd zijn op het aantal wekelijkse uren-leraar dat
aan elke school wordt toegekend, op andere gefinancierde of gesubsidieerde
uren-leraar of op uren, bedoeld in de bepalingen betreffende de plage-uren,
valt de bezoldiging ten laste van het schoolbestuur.
(214)
Art. 216.
§ 1. Het aantal
organiseerbare plage-uren wordt gereduceerd volgens het hierna bepaalde.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder
:
a) aantal uren-leraar : de uren, verkregen in toepassing van
de bepalingen inzake het aantal wekelijkse uren leraar dat aan elke school
wordt toegekend, en, in voorkomend geval, in toepassing van de bepalingen
inzake deeltijds beroepssecundair onderwijs, vermeerderd of verminderd met de
uren-leraar ingevolge herverdeling van uren-leraar door het schoolbestuur van
de school, door overname van uren-leraar van het voorgaande schooljaar, door
overname van uren-leraar van een andere school, ingevolge fusie of door
toetreding tot een scholengemeenschap;
b) plage-uren : de uren
boven het minimum maar binnen het maximum aantal uren, vereist voor het ambt
met volledige prestaties van leraar of godsdienstleraar, ongeacht het feit of
deze uren wel of niet worden geput uit de uren, bedoeld onder
a).
§ 2. Scholen die behoren
tot een scholengemeenschap :
[...]
.
[Vanaf het schooljaar 2011-2012 : enerzijds mag
ten opzichte van het aantal uren-leraar van de individuele school maximum 3
procent plage-uren worden georganiseerd en anderzijds mogen ten opzichte van de
som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen binnen de
scholengemeenschap maximum 1,3 procent plage-uren worden
georganiseerd.]
§ 3. Scholen die niet
behoren tot een scholengemeenschap :
[...]
[Vanaf het schooljaar 2011-2012 : het maximum
procent plage-uren mag niet hoger liggen dan het procent van het schooljaar
2001-2002. Het maximum procent plage-uren wordt evenwel vastgelegd op 3 procent
indien het procent van het schooljaar 2001-2002 meer dan 3 procent
bedraagt.]
§ 4. De
scholengemeenschappen en de scholen informeren de bevoegde
onderhandelingsorganen over de verdeling en aanwending van de
plage-uren.
§ 5. Personeelsleden
kunnen slechts met plage-uren worden belast als die plage-uren om
organisatorische redenen noodzakelijk zijn en op een billijke en transparante
wijze georganiseerd worden. Over de algemene regels die het schoolbestuur
hierbij zal hanteren, wordt bij de voorbereiding van het schooljaar in elke
school onderhandeld in de bevoegde organen.
(215)
Onderafdeling 3.
[Scholen met studierichting Binnenvaart en Beperkte Kustvaart]
Art. 217.
[...]
Art. 218.
[
Een school die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd wordt, met studierichting Binnenvaart en Beperkte Kustvaart heeft jaarlijks recht op een forfaitaire puntenenveloppe van 605 punten.
De Vlaamse Regering kan, naargelang van de beschikbare begrotingskredieten, de enveloppe, vermeld in het eerste lid, aanpassen, waarbij ze rekening houdt met het aantal leerlingen in die studierichting.
]
Art. 219.
De betrokken school wendt
de puntenenveloppe, vermeld in deze onderafdeling, aan om betrekkingen op te
richten in de personeelscategorie van het varend personeel en om 1 betrekking
op te richten in een ambt van het ondersteunend personeel.
De
oprichting van betrekkingen in de personeelscategorie van het varend personeel
is gebaseerd op een puntensysteem, waarbij aan elk ambt een aantal punten wordt
gekoppeld. Dit aantal punten wordt bepaald op basis van de salarisschaal van
het personeelslid dat de betrekking uitoefent.
De Vlaamse
Regering bepaalt de ambten en legt voor elk ambt de puntenwaarde vast volgens
de salarisschaal. (218)
Art. 220.
Het personeelslid dat in
een betrekking in een ambt van het varend personeel wordt aangesteld, wordt
steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid. De bepalingen van het decreet
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of het decreet
rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, zijn van toepassing, met
uitzondering van volgende bepalingen :
1° de betrekking is
niet onderworpen aan de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. Het
schoolbestuur kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat
ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Die aanstelling
wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze
reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het
terbeschikkinggestelde personeelslid;
2° de bepalingen van
artikelen 21 en 21bis van het decreet rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs of artikelen 23 en 23bis van het decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd onderwijs zijn niet van toepassing;
3° de betrekking kan niet vacant worden verklaard. Het
schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of
muteren in deze betrekking.
De Vlaamse Regering bepaalt de
nadere regeling voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van de
personeelsleden die worden aangesteld in een betrekking in een ambt van het
varend personeel. (219)
Onderafdeling 4. -
Topsportscholen
Art. 221.
§ 1.
[Aan elke school voor voltijds secundair onderwijs met ten minste vijfentwintig regelmatige leerlingen op de
toepasbare teldatum in structuuronderdelen met in de benaming “topsport” die onder toepassing valt van het gesloten
topsportconvenant, wordt een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking van topsportschoolcoordinator toegekend.
Die betrekking wordt niet meer toegekend als de norm twee aansluitende schooljaren niet wordt bereikt.]
Deze bijkomende
betrekking is niet opdeelbaar; ze kan slechts door één
personeelslid, dat exclusief en voltijds met topsportschoolcoördinatie is
belast, worden uitgeoefend. De betrekking wordt ingericht in één
van de volgende ambten, naar keuze van het betrokken schoolbestuur :
adjunct-directeur, technisch adviseur-coördinator, technisch adviseur,
leraar.
§ 2. In geval de
betrekking wordt ingericht in het ambt van leraar, dan wordt de opdracht
uitgeoefend onder vorm van uren die geen lesuren zijn, meer bepaald als
bijzondere pedagogische taken.
In voorkomend geval worden de
desbetreffende uren niet verrekend bij toepassing van de bepaling dat maximum 3
% van het aantal uren-leraar van een school gebruikt kan worden voor bijzondere
pedagogische taken, zoals vermeld in artikel 212.
(220)
[
§ 3. Aan elke school voor voltijds secundair onderwijs met ten minste één regelmatige leerling op de toepasbare
teldatum in structuuronderdelen met in de benaming “topsport”, wordt een aantal specifieke uren-leraar toegekend
onder de volgende modaliteiten:
1° het aantal uren-leraar bedraagt 0,2 uren-leraar per regelmatige leerling vanaf de 26e regelmatige leerling;
2° indien het aantal regelmatige leerlingen lager ligt dan 25, bedraagt het aantal uren-leraar 0,85 uren-leraar per
regelmatige leerling;
3° het aantal toegekende uren-leraar bedraagt maximaal 22.
De specifieke uren-leraar, vermeld in het eerste lid, worden ingericht onder de vorm van uren die geen lesuren zijn,
meer bepaald als bijzondere pedagogische taken.
De desbetreffende uren worden niet verrekend bij toepassing van de bepaling dat maximum 3% van het aantal
uren-leraar van een school gebruikt kan worden voor bijzondere pedagogische taken als vermeld in artikel 212.
Voor de toepassing van deze paragraaf worden scholen van hetzelfde schoolbestuur als één school beschouwd. De
specifieke uren-leraar worden in dat geval steeds toegekend aan de school die valt onder de toepassing van het gesloten
topsportconvenant.
]
Onderafdeling 5. -
Onthaalonderwijs
Art. 222.
[...]
Naast de basisfinanciering of -subsidiëring,
inherent aan het voltijds secundair onderwijs, vindt een specifieke
financiering of subsidiëring tijdens het lopende schooljaar plaats die
fluctueert met bepaalde schommelingen van het aantal anderstalige nieuwkomers.
Daarenboven vindt ook een specifieke financiering of subsidiëring plaats
teneinde gewezen anderstalige nieuwkomers verder te ondersteunen, op te volgen
en te begeleiden.
De Vlaamse Regering bepaalt de omvang en de
duur van die financiering of subsidiëring en de data voor telling van het
aantal anderstalige nieuwkomers. (221)
Onderafdeling 6. - Kunstsecundaire
scholen
Art. 223.
De Vlaamse Regering kan
aan scholen die voltijds gewoon kunstsecundair onderwijs organiseren en die
betrokken zijn bij een convenant dat zij heeft afgesloten met de betrokken
schoolbesturen en/of representatieve verenigingen ervan en met de partners uit
een culturele sector, een bijkomende financiering of subsidiëring
toekennen. Zij bepaalt de voorwaarden waaraan de leerlingen, die deze
bijkomende financiering of subsidiëring genereren, moeten voldoen evenals
de vorm waaronder deze middelen worden toegekend.
(222)
Onderafdeling 7. -
Geïntegreerd ondersteuningsaanbod, gelijke onderwijskansen, eerste
graad
Art. 224.
De bepalingen van deze
onderafdeling zijn van toepassing op de eerste graad van het gewoon secundair
onderwijs en op het structuuronderdeel anderstalige nieuwkomers.
(223)
Art. 225.
§ 1. Voor de toepassing
van deze onderafdeling gelden volgende indicatoren, verder genoemd
"gelijkekansenindicatoren" :
1° het gezin ontvangt
één of meerdere
[selectieve participatietoeslagen leerling]
;
2°
[de leerling is
[leerling met een zorgthuis]
;]
3° de ouders behoren tot de trekkende
bevolking;
4° de moeder is niet in het bezit van een
diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede
leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een
daarmee gelijkwaardig studiebewijs;
5° de taal die de
leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met
moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het
Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie
gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één
gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één
gezinslid beschouwd.
§ 2. Het beantwoorden aan
de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt
bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden
aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator
wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden
gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij
rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat
leerlingen beantwoorden aan één of meer van de
gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de
school.
[
Als voor de toepassing van paragraaf 1, 2°, gegevens op een elektronische wijze worden uitgewisseld met andere
overheden, worden de volgende gegevens uitgewisseld:
a) voor de leerlingen die voldoen aan artikel 3, 17°/2/1, a) of b), het INSZ-nummer van de leerling en indien van
toepassing de begin- en einddatum van de overeenkomst van verblijf in het multifunctionele centrum, bepaald in het
besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra
voor minderjarige personen met een handicap en de doorverwijzende instantie;
b) voor de leerlingen die voldoen aan artikel 3, 17°/2/1, c), het INSZ-nummer, voor de leerlingen met
INSZ-nummer en de einddatum van de status, vermeld in artikel 3, 17°/2/1, c), en bijkomende gegevens voor
leerlingen zonder INSZ-nummer, de voornaam, de familienaam, de geboortedatum, het geslacht, de nationaliteit en het
adres van de laatste opvangplaats met het oog op unieke identificatie.
De gegevens worden verwerkt door de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid die instaat voor de berekening
van de omkadering van de scholen. Deze bevoegde dienst is de verwerkingsverantwoordelijke van de gegevens. De
maximale bewaartermijn voor deze gegevens is 30 jaar.
]
§ 3. De Vlaamse Regering
kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe. Voor de eerste graad van
het secundair onderwijs bepaalt zij tevens het maximum van de gecumuleerde
gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een
gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf
maal dit hoogste gewicht. De hoogste gewichten worden toegekend aan de in
§ 1, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicatoren. De in § 1,
5°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in combinatie met
andere gelijkekansenindicatoren. (224)
Art. 226.
Scholen kunnen
[jaarlijks]
extra uren-leraar krijgen, voorzover ze aan alle
onderstaande voorwaarden voldoen :
1° op 1 februari van
[het voorafgaande
of daaraan voorafgaande schooljaar]
ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die
beantwoorden aan één of meer van de in artikel 225, § 1,
1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren waarbij het
aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in
artikel 225, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering
bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste
gelijk is aan 1; en
2° overeenkomstig de bepalingen van
artikel 227 batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde scholen en
[, voor alle graden samen,]
ten
minste zes extra uren-leraar genereren.
Wanneer een school op 1
januari van het voorgaande schooljaar vestigingsplaatsen heeft die niet in
eenzelfde of aangrenzende gemeente of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad
gelegen zijn, worden de verschillende vestigingsplaatsen voor de toepassing van
de bepalingen van het eerste lid en van artikel 227 als school beschouwd.
(225)
Art. 227.
§ 1.
[Onverminderd de bepalingen van artikel 39, §7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009
betreffende de kwaliteit van onderwijs, gebeurt de toekenning van de extra uren-leraar jaarlijks als volgt]
:
1° de in
artikel 226 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage
leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel
225, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatig leerlingen die enkel en
alleen beantwoorden aan de in artikel 225, § 1, 1° of 1° en
5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan
0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage worden de
scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen
gerangschikt;
2° de leerlingen genereren op basis van het
gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een
aantal punten;
3° het aantal punten van scholen met
[ten
minste 55 %]
leerlingen die aan één of meer van de in artikel
225, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is
aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5;
4° het aantal
punten van scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt
vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde
coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is
aan 1,5.
§ 2. De Vlaamse Regering
bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel extra uren-leraar een
punt vertegenwoordigt.
[...]
(226)
Art. 228.
[
De extra uren-leraar kunnen enkel worden aangewend om als schoolteam voor elke leerling een
passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen als vermeld in artikel 123/21 en op dat vlak
tegemoet te komen aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vastgelegd
door de Vlaamse Regering. Teneinde hieraan uitvoering te geven, bepaalt de school haar eigen streefdoelen, indicatoren
en een tijdspad.
]
Art. 229.
[...]
Art. 230.
[...]
Art. 231.
[
De externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de
aanwending van
[het werkingsbudget op basis van de leerlingenkenmerken, vermeld in artikel 242 van deze codex, en de extra uren-leraar, vermeld in artikel 226 tot en met 228 van deze
codex,]
gebeurt in het kader van de schooldoorlichting als bedoeld in
artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
]
[
Art. 231/1.
[...]
]
Onderafdeling 8. -
Geïntegreerd ondersteuningsaanbod, gelijke onderwijskansen, tweede en
derde graad
Art. 232.
De bepalingen van deze
onderafdeling zijn van toepassing op de tweede en derde graad van het gewoon
secundair onderwijs. (231)
Art. 233.
§ 1. Voor de toepassing
van deze onderafdeling gelden volgende indicatoren, verder genoemd
"gelijkekansenindicatoren" :
1° het gezin ontvangt
één of meerdere
[selectieve participatietoeslagen leerling]
;
2°
[de leerling is een
[leerling met een zorgthuis]
;]
3° de ouders behoren tot de trekkende
bevolking;
4° de moeder is niet in het bezit van een
diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede
leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een
daarmee gelijkwaardig studiebewijs;
5° de taal die de
leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met
moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het
Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie
gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één
gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één
gezinslid beschouwd.
§ 2. Het beantwoorden aan
de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt
bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden
aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator
wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden
gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij
rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat
leerlingen beantwoorden aan één of meer van de
gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de
school.
[
Als voor de toepassing van paragraaf 1, 2°, gegevens op een elektronische wijze worden uitgewisseld met andere
overheden, worden de volgende gegevens uitgewisseld:
a) voor de leerlingen die voldoen aan artikel 3, 17°/2/1, a) of b), het INSZ-nummer van de leerling en indien van
toepassing de begin- en einddatum van de overeenkomst van verblijf in het multifunctionele centrum, bepaald in het
besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra
voor minderjarige personen met een handicap en de doorverwijzende instantie;
b) voor de leerlingen die voldoen aan artikel 3, 17°/2/1, c), het INSZ-nummer, voor de leerlingen met
INSZ-nummer en de einddatum van de status, vermeld in artikel 3, 17°/2/1, c), en bijkomende gegevens voor
leerlingen zonder INSZ-nummer, de voornaam, de familienaam, de geboortedatum, het geslacht, de nationaliteit en het
adres van de laatste opvangplaats met het oog op unieke identificatie.
De gegevens worden verwerkt door de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid die instaat voor de berekening
van de omkadering van de scholen. Deze bevoegde dienst is de verwerkingsverantwoordelijke van de gegevens.
De maximale bewaartermijn voor deze gegevens is 30 jaar.
]
§ 3. De Vlaamse Regering
kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe. Zij bepaalt tevens het
maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste
gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste
gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht. De hoogste gewichten worden
toegekend aan de in § 1, 2° en 3°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren.
De in § 1, 5°, bedoelde
gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in combinatie met andere
gelijkekansenindicatoren. (232)
Art. 234.
Scholen kunnen
[jaarlijks]
extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen, voor
zover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen :
1° op
1 februari van
[het voorafgaande of
daaraan voorafgaande schooljaar]
ten minste 25 % regelmatige
leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in
artikel 233, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel
en alleen beantwoorden aan de in artikel 233, § 1, 1° of 1° en
5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan
0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en
2° overeenkomstig de
bepalingen van artikel 235 batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde
scholen en
[, voor alle graden samen,]
ten minste zes extra uren-leraar genereren.
De
schoolbesturen bepalen of de extra ondersteuning uren-leraar en/of
puntenwaarden betreft. (233)
Art. 235.
§ 1.
[Onverminderd de bepalingen van artikel 39, §7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit
van onderwijs, gebeurt de toekenning van de extra uren-leraar/puntenwaarden jaarlijks als volgt]
:
1° de in artikel 234 bedoelde scholen worden gerangschikt
volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of
meer van de in artikel 233, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°,
bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen
die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel 233, § 1, 1° of
1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met
een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste
gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage
worden de scholen volgens het absolute aantal van deze leerlingen
gerangschikt;
2° de leerlingen genereren op basis van het
gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een
aantal punten;
3° het aantal punten van scholen met
[ten
minste 55 %]
leerlingen die aan één of meer van de in artikel
233, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is
aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5;
4° het aantal
punten van scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt
vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde
coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is
aan 1,5.
§ 2. De Vlaamse Regering
bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel extra uren-leraar of
puntenwaarden een punt vertegenwoordigt.
[...]
(234)
Art. 236.
De extra uren-leraar
worden uitgeoefend in het ambt van leraar of van godsdienstleraar. Met de
puntenwaarden worden halftijdse of voltijdse betrekkingen opgericht in het ambt
van opvoeder. (235)
Art. 237.
[
De extra uren-leraar/puntenwaarden kunnen enkel worden aangewend om als schoolteam voor elke
leerling een passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen als vermeld in artikel 123/21 en
op dat vlak tegemoet te komen aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit,
vastgelegd door de Vlaamse Regering. Teneinde hieraan uitvoering te geven, bepaalt de school haar eigen streefdoelen,
indicatoren en een tijdspad.
]
Art. 238.
[...]
Art. 239.
[...]
Art. 240.
[
De externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de
aanwending van
[het werkingsbudget op basis van de
leerlingenkenmerken, vermeld in artikel 242 van deze codex, en de extra uren-leraar/puntenwaarden, vermeld in
artikel 234 tot en met 237 van deze codex,]
gebeurt in het kader van de schooldoorlichting
als bedoeld in artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
]
Art. 241.
[...]
[
Art. 241/1.
[...]
]
Afdeling 2. - Financiering en
subsidiëring van de werking
Onderafdeling 1. - Leerlingen- en
schoolkenmerken
Art. 242.
§ 1.Voor de toepassing
van deze afdeling gelden de volgende kenmerken :
1°
leerlingenkenmerken :
a) het opleidingsniveau van de moeder :
de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, of
van een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het
beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs,
hierna leerlingenkenmerk 1 te noemen;
b)
[het krijgen van een selectieve participatietoeslag leerling: er wordt een selectieve participatietoeslag leerling gegeven aan de leerling als vermeld in het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, hierna leerlingenkenmerk 2 te noemen. Voor de toepassing van dit artikel worden de leerlingen die alleen door ongewettigde afwezigheid geen recht op een selectieve participatietoeslag leerling hadden, ook meegerekend;]
c) de taal die de leerling in het gezin spreekt en die verschilt van de onderwijstaal : daaronder wordt de taal verstaan die de leerling meestal spreekt met moeder, vader of broers en zussen, hierna leerlingenkenmerk 3 te noemen. De taal die de leerling in het gezin spreekt is niet de onderwijstaal, indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid de onderwijstaal spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd;
d) de leerling heeft
zijn woonplaats in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens
twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd, hierna
leerlingenkenmerk 4 te noemen. Onder schoolse vertraging wordt het aantal
leerjaren vertraging verstaan die een leerling oploopt ten aanzien van het
leerjaar waarin hij zich zou bevinden als hij normaal zou vorderen. Voor
leerlingen woonachtig in het Vlaamse Gewest wordt onder "buurt" de statistische
sector verstaan. De statistische sector is de territoriale basiseenheid zoals
vastgelegd door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie
van de openbare statistiek. Voor leerlingen woonachtig in het Brussels Gewest
wordt onder "buurt" de gemeente waar zij wonen verstaan;
2°
schoolkenmerken :
a) het studiegebied en de onderwijsvorm in
het gewoon onderwijs;
b) het type in het buitengewoon
onderwijs;
c)
[...]
d) de organisatie
van neutraal onderwijs, conform artikel 24, § 1, tweede lid, van de
gecoördineerde Grondwet, hierna voorafname 1 (V1) te
noemen;
e) het aanbod van de keuze tussen onderricht in een van
de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer, conform artikel 24,
§ 1, vierde lid, van de gecoördineerde Grondwet, hierna voorafname 2
(V2) te noemen.
[
[...]
]
§ 2. Leerlingenkenmerk 4
wordt als volgt vastgesteld :
1° in een eerste fase wordt
de schoolse vertraging van alle buurten berekend. De berekening van de schoolse
vertraging is gebaseerd op alle leerlingen van het gewoon onderwijs die school
hebben gelopen in een school, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap. Per buurt wordt het percentage vijftienjarige leerlingen berekend
die de afgelopen zes tot tien jaar op vijftienjarige leeftijd twee of meer jaar
schoolse vertraging hebben opgelopen. Buurten waarvan de berekening van de
schoolse vertraging gebaseerd is op minder dan vijftig vijftienjarigen worden
hierna dunbevolkte buurten genoemd;
2° in een tweede fase
wordt voor elke leerling vastgesteld wat het percentage schoolse vertraging is
van de buurt. Leerlingen die behoren tot de trekkende bevolking en
[leerlingen met een zorgthuis]
worden geacht te wonen in een buurt met een hoog percentage leerlingen met
minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige
leeftijd.
Onder trekkende bevolking worden de binnenschippers,
de kermis- en circusexploitanten en -artiesten en woonwagenbewoners verstaan,
vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 28 april 1998 inzake het
Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden.
[...]
Leerlingen die hun woonplaats
hebben in dunbevolkte buurten worden niet geacht te wonen in een buurt met een
hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op
vijftienjarige leeftijd.
Voor alle leerlingen uit het gewoon
secundair onderwijs wordt het 75ste percentiel van de buurtscores bepaald.
Leerlingen die hun woonplaats hebben in een buurt met een score hoger dan of
gelijk aan het 75ste percentiel, beantwoorden aan de indicator "woonplaats hebben in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens
twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd".
Leerlingenkenmerk 4 is enkel van toepassing voor leerlingen
die in het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad
wonen.
§ 3. De Vlaamse Regering
bepaalt de wijze waarop de leerlingenkenmerken worden vastgesteld en legt de
procedure vast volgens dewelke de gegevens door het Vlaams Ministerie van
Onderwijs en Vorming worden verzameld. Voor leerlingenkenmerk 4 bepaalt de
Vlaamse Regering de wijze waarop de buurten worden afgebakend.
(241)
Onderafdeling 2. - Vaststelling
van het totale werkingsbudget en van de voorafnamen
Art. 243.
§ 1.
[...]
§ 2. 1°
[...]
2°
[...]
3°
[vanaf het begrotingsjaar 2017]
wordt het
werkingsbudget voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs
berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de
Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd
zijn voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs, vermeerderd met
de volledige loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en
dienstpersoneel van het gewoon voltijds en deeltijds secundair
gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar.
4°
[...]
§ 3.
[...]
Vanaf
begrotingsjaar 2010 wordt het bedrag, verkregen na de toepassing van § 2,
vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2. De
coëfficiënten A1 en A2 worden als volgt berekend
:
1° A1 = 0,6 + 0,4 (punten 1/punten 0), waarbij
:
a) punten 1 = het totale aantal punten voor schoolkenmerken,
zoals berekend na de toepassing van artikel 245, voor de leerlingen van het
gewoon secundair onderwijs op 1 februari van het vorige
schooljaar;
b) punten 0 = het totale aantal punten voor
schoolkenmerken, zoals berekend na de toepassing van artikel 245, voor de
leerlingen van het gewoon secundair onderwijs op 1 februari van het voorlaatste
schooljaar;
2° A2 = Cx-1/(Cx-2), waarbij
:
a) Cx-1 : de gezondheidsindex van de maand januari van het
begrotingsjaar x-1;
b) Cx-2 : de gezondheidsindex van de maand
januari van het begrotingsjaar x-2. De A2-coëfficiënt wordt voor 100
% in rekening gebracht;
3°
[...]
[4°
[...]
]
[ 5°
[...]
]
[6°
[...]
7°
[...]
]
§ 4.
[...]
Art. 244.
§ 1. Van het
werkingsbudget gewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van
artikel 243, wordt een budget van 3 procent voorafgenomen voor scholen die
voldoen aan schoolkenmerk V1. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende
formule :
V1 = B * lln-Neu * 3 % / (lln-tot + lln-Neu * 3 % +
lln-LB * 4,5 %), waarbij :
1° B = werkingsbudget, verkregen
na de toepassing van artikel 243;
2° lln-Neu = leerlingen
van het secundair Gemeenschapsonderwijs;
3° lln-tot = het
totale aantal leerlingen in het gewoon secundair
onderwijs;
4° lln-LB = leerlingen van het officieel
secundair onderwijs.
§ 2. Van het
werkingsbudget gewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van
artikel 243, wordt een budget van 4,5 % voorafgenomen voor scholen die voldoen
aan schoolkenmerk V2. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule
:
V2 = B * lln-LB * 4,5 % / (lln-tot + lln-Neu * 3 % + lln-LB *
4,5 %).
§ 3. Van het
werkingsbudget gewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van
artikel 243 en artikel 244, § 1 en § 2, wordt een percentage berekend
dat in aanmerking komt voor verdeling op basis van leerlingenkenmerken. Dat
budget wordt berekend volgens de volgende formule :
(B - V1 -
V2) * Pjaarx = B-lli, waarbij :
1°
[Pjaarx = percentage voor het begrotingsjaar in kwestie. Dat percentage bedraagt 10,375 % voor het begrotingsjaar 2015. Vanaf het begrotingsjaar 2016 stijgt dit percentage jaarlijks met 0,125 % tot 11 % vanaf het begrotingsjaar 2020;]
2°
B-lli = werkingbudget dat verdeeld zal worden op basis van
leerlingenkenmerken.
Het werkingsbudget voor de
leerlingenkenmerken 1, 2 en 3 wordt als volgt bepaald :
B-lli x
30 %,
en voor leerlingenkenmerk 4 als volgt
:
B-lli x 10 %,
respectievelijk : B-lliOpl,
B-lliSt, B-lliTa, B-lliBu, met :
a) B-lliOpl= werkingsbudget
leerlingenkenmerk 1;
b) B-lliSt= werkingsbudget
leerlingenkenmerk 2;
c) B-lliTa= werkingsbudget
leerlingenkenmerk 3;
d) B-lliBu= werkingsbudget
leerlingenkenmerk 4.
§ 4. Het werkingsbudget
dat verdeeld wordt op basis van de schoolkenmerken, hierna B-SchK te noemen,
wordt bepaald door de toepassing van de volgende formule
:
B-SchK= B-V1-V2-B-lli.
In afwijking van het
eerste lid wordt voor het begrotingsjaar 2010 het B-SchK bepaald door
toepassing van volgende formule :
B-SchK = GPP-SchK2009 x het
totale aantal punten verkregen na toepassing van artikel 245, 1° en 2°,
waarbij : GPP-SchK2009 de geldwaarde per punt is voor het begrotingsjaar 2009,
zoals vastgesteld na de derde begrotingscontrole 2009.
(243)
Onderafdeling 3. - Verdeling van
het krediet voor schoolkenmerken en leerlingenkenmerken
Art. 245.
B-SchK, vermeld in artikel
244, § 4, wordt als volgt verdeeld over de schoolkenmerken zoals bedoeld
in artikel 242, § 1, met uitzondering van
[schoolkenmerk V1 en V2]
:
1°
[a) vóór de modernisering van het secundair onderwijs worden de puntengewichten per regelmatige leerling
als volgt vastgesteld:
eerste graad | 16 |
tweede en derde graad algemeen secundair onderwijs (inclusief de aso-studierichtingen die tot het studiegebied Sport behoren) | 16 |
tweede en derde graad technisch en beroepssecundair onderwijs: de studiegebieden Decoratieve technieken, Fotografie, Handel, Mode, Lichaamsverzorging, Personenzorg, Sport, Toerisme, Voeding | 18 |
tweede en derde graad technisch en beroepssecundair onderwijs: de studiegebieden Auto, Bouw, Chemie, Glastechnieken, Grafische communicatie en media, Hout, Juwelen, Koeling en warmte, Landen tuinbouw, Maritieme opleidingen, Maatschappelijke veiligheid, Mechanica-elektriciteit, Muziekinstrumentenbouw, Optiek, Orthopedische technieken, Tandtechnieken, Textiel | 22 |
tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: de studiegebieden Ballet, Podiumkunsten | 20 |
tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: het studiegebied Beeldende kunsten | 18 |
hoger beroepsonderwijs
[...]
| 20 |
deeltijds beroepssecundair onderwijs | 10 |
b) vanaf de modernisering van het secundair onderwijs worden de puntengewichten per regelmatige leerling als volgt vastgesteld:
Eerste graad | 16 |
Tweede en derde graad algemeen secundair onderwijs: de disciplines Klassiek, Modern, Sport | 16 |
Tweede en derde graad technisch en beroepssecundair onderwijs: de disciplines Administratie en distributie, Horeca, Lichaamsverzorging, Modecreatie, Moderealisatie en textielverzorging, Personenzorg, Sport, Toerisme, taal en cultuur, Voeding | 18 |
Tweede en derde graad technisch en beroepssecundair onderwijs: de disciplines Auto en tweewielers, Biotechnologie en chemie, Creatie en ambacht, Grafische technieken en media, Hout en bouw, Koeling en warmte, Landen tuinbouw, Maatschappelijke veiligheid, Maritiem, Mechanicaelektriciteit, Paramedisch, Technologie en industrie, Textiel | 22 |
Tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: de disciplines Architectuur en beeldende kunst, Modecreatie | 18 |
Tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: de discipline Podiumkunsten | 20 |
Tweede en derde graad kunstsecundair onderwijs: de discipline Grafische technieken en media | 22 |
hoger beroepsonderwijs
[...]
| 20 |
Deeltijds beroepssecundair onderwijs | 10 |
]
2° voor
alle scholen wordt per categorie, vermeld in 1°, het aantal leerlingen,
geteld op de teldatum, vermeld in
[artikel 169 tot
en met 172]
, vermenigvuldigd met het overeenkomstige
puntengewicht;
3° het B-SchK wordt vervolgens gedeeld door
het totale aantal te verdelen punten. Het quotiënt van die deling is de
geldwaarde per punt voor schoolkenmerken, hierna GPP-SchK te noemen.
(244)
Art. 246.
§ 1. Het budget V1,
vermeld in artikel 244, § 1, wordt als volgt verdeeld : V1 wordt gedeeld
door alle leerlingen van het gewoon secundair gemeenschapsonderwijs. Het
quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor
schoolkenmerk V1, hierna GW-V1 te noemen.
§ 2. Het budget V2,
vermeld in artikel 244, § 2, wordt als volgt verdeeld : V2 wordt gedeeld
door alle leerlingen van het officieel gewoon secundair onderwijs. Het
quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor
schoolkenmerk V2, hierna GW-V2 te noemen.
(245)
Art. 247.
§ 1. Het budget
leerlingenkenmerken, vermeld in artikel 244, § 3, wordt verdeeld in een
bedrag per leerling geteld op de teldatum, vermeld in
[artikel 169 tot
en met 172]
, per kenmerk volgens
de volgende formules :
1° B-ClliOpl=
B-lliOpl/ClliOpl;
2° B-ClliSt=
B-lliSt/ClliSt;
3° B-ClliTa=
B-lliTa/ClliTa;
4° B-ClliBu= B-lliBu/
ClliBu;
met :
a) B-ClliOpl= bedrag per
gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk 1;
b) B-ClliSt=
bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk
2;
c) B-ClliTa= bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal
leerlingenkenmerk 3;
d) B-ClliBu= bedrag per gecorrigeerd
leerlingenaantal leerlingenkenmerk 4;
e) ClliOpl= het
gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk
1;
f) ClliSt= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in
aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2;
g) ClliTa= het
gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk
3;
h) ClliBu= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in
aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4.
§ 2. ClliOpl, ClliSt,
ClliTa en ClliBu, vermeld in § 1, worden respectievelijk via de volgende
formules berekend :
1° berekening van ClliOpl : ClliOpl=
sigmalle scholen ClliOpl-school, waarbij :
ClliOpl-school = MIN
(Proc-school-iOpl;
Gemid-tot-iOpl + (2 x Stdev-tot-iOpl)) x
aantal leerlingen in de school, waarbij :
a) ClliOpl-school =
het gecorrigeerde leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk
1;
b) Proc-school-iOpl = het procentueel aantal leerlingen dat
per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1;
c)
Gemid-tot-iOpl = het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor
alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk
1;
d) Stdev-tot-iOpl = de standaarddeviatie berekend op de
totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk
1;
e) MIN = de laagste waarde van de twee : het procentueel
aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1 of
het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen
samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1 vermeerderd met twee keer de
standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor
leerlingenkenmerk 1;
2° berekening van ClliSt : ClliSt=
sigmalle scholen ClliSt-school, waarbij :
ClliSt-school = MIN
(Proc-school-iSt; Gemid-tot-iSt + (2 x Stdev-tot-iSt)) x aantal leerlingen in
de school, waarbij :
a) ClliSt-school = het gecorrigeerde
leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 2;
b)
Proc-school-iSt = het procentueel aantal leerlingen per school dat in
aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2;
c) Gemid-tot-iSt =
het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen
samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2;
d)
Stdev-tot-iSt = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele
leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 2;
e) MIN= de
laagste waarde van de twee : het procentueel aantal leerlingen dat per school
in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2 of het gemiddelde van het
procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt
voor leerlingenkenmerk 2 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie
berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk
2;
3° berekening van ClliTa : ClliTa= sigmalle
scholenClliTa-school, waarbij :
ClliTa-school= MIN
(Proc-school-iTa; Gemid-tot-iTa + (2 x Stdev-tot-iTa)) x aantal leerlingen in
de school, waarbij :
a) ClliTa-school = het gecorrigeerde
leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 3;
b)
Proc-school-iTa = het procentueel aantal leerlingen per school dat in
aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3;
c) Gemid-tot-iTa =
het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen per school dat voor alle
scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3;
d)
Stdev-tot-iTa = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele
leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 3;
e) MIN = de
laagste waarde van de twee : het procentueel aantal leerlingen dat per school
in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3 of het gemiddelde van het
procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt
voor leerlingenkenmerk 3 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie
berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk
3;
4° berekening van ClliBu : ClliBu= sigma alle
scholenClliBu-school, waarbij :
ClliBu= MIN (Proc-school-iBu;
Gemid-tot-iBu + (2 x Stdev-tot-iBu)) x aantal leerlingen in de school, waarbij
:
a) ClliBu= het gecorrigeerde leerlingenaantal per school
voor leerlingenkenmerk 4;
b) Proc-school-iBu = het procentueel
aantal leerlingen per school dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4;
c) Gemid-tot-iBu = het gemiddelde van het procentueel aantal
leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor
leerlingenkenmerk 4;
d) Stdev-tot-iBu = de standaarddeviatie
berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 4;
e) MIN = de laagste waarde van de twee : het procentueel
aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4 of
het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen
samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4 vermeerderd met twee keer de
standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor
leerlingenkenmerk 4. (246)
Onderafdeling 4. - Berekening van
het werkingsbudget per school
Art. 248.
Het werkingsbudget per
school wordt voor een deel berekend op basis van schoolkenmerken en voor een
deel op basis van leerlingenkenmerken. (247)
Art. 249.
§ 1. Per school wordt
het totale aantal punten berekend door het aantal leerlingen, geteld op de
teldatum, vermeld in 172, te vermenigvuldigen met hun puntengewicht voor
schoolkenmerken, met uitzondering van
[schoolkenmerk V1 en V2]
.
§ 2.
[Onverminderd de bepalingen in artikel 39,
§7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, is het werkingsbudget per school van het
gewoon secundair onderwijs de som van:]
1° het resultaat van de vermenigvuldiging van het totale
aantal punten per school met de GPP-SchK, vermeld in artikel 245,
3°;
2° het bedrag, verkregen door het resultaat van de
volgende vermenigvuldigingen :
a) B-ClliOpl x
ClliOpl-school;
b) B-ClliSt x ClliSt-school;
c)
B-ClliTa x ClliTa-school;
d) B-ClliBu x
ClliBu-school;
3° GW-V1, vermeld in artikel 246, § 1,
vermenigvuldigd met het aantal leerlingen in de school;
4°
GW-V2, vermeld in artikel 246, § 2, vermenigvuldigd met het aantal
leerlingen in de school.
§ 3. Het budget,
verkregen na de toepassing van § 2, wordt voor het gemeenschapsonderwijs
jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend in
overeenstemming met de bepalingen van van het bijzonder decreet van 14 juli
1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, waarbij :
1° de
som van het bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, voor het
geheel van de scholen van het gewoon secundair gemeenschapsonderwijs tot en met
2015 verminderd wordt met 30 percent van de loonkosten van de leden van het
meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gewoon secundair
gemeenschapsonderwijs, in 2016 met 60 percent en
[vanaf 2017]
met 100 percent van
die loonkosten;
2° de som van het bedrag dat met toepassing
van § 2 verkregen is, voor het geheel van de scholen van het gewoon
secundair gemeenschapsonderwijs verhoogd wordt met de middelen, vastgelegd voor
het optrekken van het vakantiegeld tot 92 % voor het contractuele meesters-,
vak- en dienstpersoneel van het gemeenschapsonderwijs, toegekend via de
betreffende onderwijs-cao. Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 851.000
euro. Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd
door de toepassing van de A2-coëfficiënt, vermeld in artikel 243;
3° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2
verkregen is, vermeerderd wordt met een transitiefonds dat in 2009 1.250.000
euro bedraagt en jaarlijks verminderd wordt met 125.000
euro.
§ 4. Het werkingsbudget
verkregen na toepassing van § 2 wordt voor het gesubsidieerd onderwijs
jaarlijks toegekend aan de schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs.
Daarbij worden de middelen voor de schoolbesturen van het vrij gesubsidieerd
onderwijs verhoogd met de middelen tot harmonisering van de lonen tussen het
meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en dat
personeel van het gemeenschapsonderwijs, toegekend via de respectieve
onderwijs-cao's. Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 4.768.000 euro.
Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd door de
toepassing van de A2-coëfficiënt, vermeld in artikel 243. Die
cao-middelen worden verdeeld naar rata van het aantal punten per school van het
vrij gesubsidieerd onderwijs, dat verkregen is na de toepassing van §
1.
§ 5. De werkingsbudgetten
van de scholengroepen van het gemeenschapsonderwijs en van de scholen van het
gesubsidieerd gewoon secundair onderwijs worden elk schooljaar in minstens twee
schijven uitbetaald waarbij vóór 1 februari de som van de
uitbetaalde schijven minstens 50 % van de werkingsmiddelen van het betrokken
schooljaar vertegenwoordigt en het saldo vóór 1 juli betaald
wordt. (248)
[
§ 6. Indien het decreet
houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van het begrotingsjaar
waarin de werkingsmiddelen voor het betrokken schooljaar zijn opgenomen
aanleiding geeft tot meer middelen voor de schoolbesturen van het gesubsidieerd
gewoon secundair onderwijs of de scholengroepen van het Gemeenschapsonderwijs,
dan worden deze bijkomende middelen uitbetaald binnen de twee maanden na de
bekrachtiging door de Vlaamse Regering van betrokken
decreet.
]
Onderafdeling 5. -
Evaluatie
Art. 250.
De Vlaamse Regering
ontwikkelt een methode die jaarlijks toelaat om een globaal zicht te krijgen op
de besteding van de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs.
(249)
Art. 251.
In
[2013 en 2014]
wordt het nieuwe
financieringssysteem door de Vlaamse Regering geëvalueerd. Deze evaluatie
zal de doelmatige aanwending van de toegekende werkingsmiddelen beoordelen.
Uitgangspunten van deze evaluatie zijn :
- de
gelijke behandeling van elk kind met dezelfde noden;
- gelijke
middelen voor elke school in eenzelfde situatie;
- het voeren
van een gelijkekansenbeleid;
- transparantie, voorspelbaarheid
en stabiliteit van het mechanisme;
- evolutie van de
schoolloopbanen, met bijzondere aandacht voor gelijke kansen en
talentontwikkeling. (250)
[Onderafdeling 6. Personeel ten laste van het werkingsbudget]
[
Art. 251/1.
Het schoolbestuur kan ten laste van het werkingsbudget vermeld in
[vermeld in artikel 249, 48/2 of 48/3,]
[ ten
laste van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB
[, ten laste van een premie of premies in het kader van maatwerk bij individuele
inschakeling uitgekeerd door het Departement Werk en Sociale Economie]
of ten laste van subsidies die het beleidsdomein
Onderwijs en Vorming, vermeld in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking
tot de organisatie van de Vlaamse administratie, toekent om de kwaliteit van onderwijs te versterken,]
personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het gewoon secundair onderwijs vermeld in
artikel 2, § 1,
van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het gewoon secundair onderwijs vermeld in
artikel 4, § 1, a),
van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.
Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.
Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.
Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris of salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden. Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van het schoolbestuur terug.
]
TITEL 2. - BEPALINGEN BETREFFENDE
LEERLINGEN
HOOFDSTUK 1. - Regelmatige versus vrije
leerling
Art. 252.
§ 1. Met regelmatige leerling
wordt bedoeld de leerling die :
a) hetzij aan alle
onderstaande voorwaarden voldoet :
1) beantwoorden aan de
toelatingsvoorwaarden tot het leerjaar waarin de leerling is
ingeschreven;
2)
[van zodra met de effectieve lesbijwoning wordt gestart, de vorming van dit leerjaar volledig en daadwerkelijk volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid;]
b) hetzij aan alle onderstaande voorwaarden
voldoet :
1) voldoen aan de toelatingsvoorwaarden tot een
eerste leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs
[...]
;
2)
[beschikken over een
[IAC-verslag]
en het individueel aangepast curriculum dat voor hem of haar is bepaald door de klassenraad werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid.]
3)
[...]
[
§ 1/1. In afwijking van paragraaf 1, a), 1), is ook regelmatige leerling, de leerling waarvoor aan volgende gezamenlijke voorwaarden is voldaan:
1° het niet beantwoorden aan de toelatingsvoorwaarden wordt door de school in kwestie of door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij verificatie vastgesteld, ten vroegste twee maanden na de start van de effectieve lesbijwoning door de leerling;
2° in deze particuliere en uitzonderlijke gevallen, wordt de beslissing om de leerling als regelmatige leerling te beschouwen, genomen door de directeur van de school in kwestie, na kennisname van het advies van de begeleidende klassenraad van het structuuronderdeel dat de leerling volgt;
3° de beslissing van de directeur is alleszins gebaseerd op volgende elementen: het vlot verloop van het studiecurriculum, de gunstige tussentijdse evaluatieresultaten en de regelmatige schoolaanwezigheid;
4° de schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de directeur en het advies van de begeleidende klassenraad worden opgenomen in het leerlingendossier.
Als blijkt dat de directie van de school in kwestie herhaaldelijk of op een andere wijze oneigenlijk gebruik of misbruik maakt van haar beslissingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, kan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap die beslissingsbevoegdheid opheffen.
De leerling, bedoeld in het eerste lid, wordt niet in aanmerking genomen bij toepassing van de bepalingen van artikel 169.
]
§ 2. Leerlingen die niet
beantwoorden aan
[paragraaf 1 of paragraaf 1/1]
, worden beschouwd als vrije
leerlingen. (251)
[
Art. 252/1.
Onverminderd de door de Vlaamse Regering bepaalde toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 252, is het voltijds gewoon secundair onderwijs toegankelijk voor leerlingen die de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt. Het kan worden gevolgd uiterlijk tot het einde van het schooljaar waarin de leerlingen de leeftijd van 25 jaar bereiken.
Deze maximumleeftijd is evenwel niet van toepassing op :
1°
[...]
2°
[de structuuronderdelen van het derde leerjaar van de derde graad;]
[3° andere dan in 2° vermelde structuuronderdelen die door de Vlaamse Regering kunnen worden vastgelegd en voor zover het betrokken schoolbestuur beslist om in een of meer van zijn scholen onderhavige bepaling voor alle leerlingen van het betrokken structuuronderdeel toe te passen.
]
Voor
[de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs]
geldt evenmin een maximumleeftijd.
]
Art. 253.
Een leerling blijft in de volgende
gevallen beschouwd als regelmatige leerling in zijn oorspronkelijke school
:
-
[...]
-
een leerling van het voltijds gewoon secundair onderwijs, het deeltijds
beroepssecundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs die op de
datum van de telling van het aantal leerlingen onderwijs volgen in een school
van type 5 of een dienst neuropsychiatrie voor kinderen die van het Vlaams
Ministerie van Onderwijs en Vorming een subsidie-enveloppe ontvangt.
Hij is daarenboven regelmatige leerling :
-
[in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een
[...]
ziekenhuis of aan een residentiële setting]
, voor periodes van minimum vijf al dan niet opeenvolgende
dagen waarin hij per dag gemiddeld ten minste één lestijd
onderwijs krijgt;
- in
[de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een preventorium]
.
(252)
[Hoofdstuk 1/1. Inschrijvingsrecht voor scholen gelegen in het Nederlandse taalgebied]
[Afdeling 1. Inwerkingtreding]
[
Art. 253/1.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing voor de inschrijvingen als regelmatige leerling in het gewoon secundair onderwijs voor lesbijwoning vanaf het schooljaar
[2023-2024]
of later.
[Voor de toepassing van de termijnen, vermeld in dit hoofdstuk, worden de vakantieperioden die de Vlaamse
Regering bepaalt krachtens artikel 12, niet meegerekend, met uitzondering van de termijn, vermeld in artikel 253/26,
§1.]
]
[Afdeling 2. Recht op inschrijving]
[
Art. 253/2
De gezamenlijke doelstellingen van het inschrijvingsrecht als instrument van een beleid op gelijke onderwijskansen zijn:
1° het waarborgen van de vrije schoolkeuze van de betrokken personen en leerlingen;
2° het realiseren van optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen;
[2°/1 het bevorderen van sociale cohesie;]
3° het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie.
]
[
Art. 253/3.
§ 1. Elke leerling heeft recht op inschrijving in de school of een vestigingsplaats ervan, gekozen door de betrokken personen. Is de leerling twaalf jaar of ouder, dan gebeurt de schoolkeuze in samenspraak met de leerling. Bij de keuze van een vestigingsplaats wordt rekening gehouden met het aldaar ingerichte onderwijsaanbod.
De inschrijving wordt genomen na ondertekening voor akkoord van de betrokken personen van het pedagogisch project en school- of centrumreglement.
§ 2. Een school registreert elke inschrijving binnen de zeven kalenderdagen, en uiterlijk op de eerste dag van de effectieve lesbijwoning, in de administratieve toepassingen voor het uitwisselen van leerlingengegevens tussen scholen en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, met vermelding van:
1°
[de administratieve
groep]
waarvoor de leerling is ingeschreven;
2° de datum en het tijdstip van de inschrijving;
3° de datum van de voorziene start van de lesbijwoning.
[4° de identificatiegegevens, de nationaliteit en het identificatienummer van de leerling als die gegevens
beschikbaar zijn, om de leerling uniek te identificeren. De bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap zijn de verwerkingsverantwoordelijke voor de voormelde gegevens. De voormelde gegevens worden dertig jaar bewaard met het
oog op het garanderen van een vlot schooltraject van de leerling.]
]
[
Art. 253/4.
§ 1. Behoudens de bij decreet of besluit bepaalde gevallen van uitschrijving, geldt een inschrijving van een leerling in een school voor de duur van de hele schoolloopbaan in die school. Het behoud van de inschrijving geldt over de vestigingsplaatsen, rekening houdend met het aldaar ingerichte onderwijsaanbod, en de structuuronderdelen heen, tenzij in geval van overschrijding van de capaciteit of volzetverklaring als vermeld in de artikelen 253/13 en 253/22.
Indien de voortgang van de schoolloopbaan, met inachtname van de toelatingsvoorwaarden, het behoud of de verandering van vestigingsplaats of structuuronderdeel noodzakelijk maakt, dan kan de keuze van de betrokken personen niet worden gestuit.
Het verworven recht van inschrijving blijft als van de school een deel wordt afgesplitst en ondergebracht in een nieuwe school van hetzelfde schoolbestuur.
§ 2. Een schoolbestuur met scholen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan, afzonderlijk in het gewoon en in het buitengewoon secundair onderwijs, ervoor opteren om bij de overgang van een leerling van de ene secundaire school naar de andere secundaire school de inschrijvingen te laten doorlopen. Een schoolbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn schoolreglement.
[De registratie gebeurt conform artikel 123/7/1.]
§ 3. Een school- of centrumbestuur met scholen of centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan ervoor opteren om voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk, de desbetreffende gebiedsomschrijving als één school of centrum te beschouwen. Een school- of centrumbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn school- of centrumreglement.
]
[
Art. 253/5
[
Elke inschrijving vóór 1 september voor het daaropvolgende schooljaar voor een bepaalde
administratieve groep in een bepaalde school voor gewoon onderwijs maakt de daaraan voorafgaande inschrijving
voor diezelfde administratieve groep en hetzelfde schooljaar in een andere school van rechtswege ongedaan.
Elke inschrijving vóór 1 februari voor een administratieve groep, ingericht als
[7de leerjaar van het
technisch of kunstsecundair onderwijs]
dat op 1 februari start, in een
bepaalde school maakt de daaraan voorafgaande inschrijving voor diezelfde administratieve groep in een andere
school voor gewoon onderwijs van rechtswege ongedaan.
Elke inschrijving in de loop van het schooljaar in kwestie voor een bepaalde administratieve groep maakt de
daaraan voorafgaande inschrijving voor dezelfde administratieve groep of een andere administratieve groep voor
datzelfde schooljaar in een andere school voor gewoon onderwijs ongedaan vanaf de start van de effectieve, tenzij
gewettigde afwezigheid, lesbijwoning.
]
]
[
Art. 253/6.
§ 1. Het recht op inschrijving geldt onverkort voor leerlingen die een gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging.
§ 2.
[Leerlingen die beschikken over een IAC-verslag of OV4-verslag, worden door
een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. Het IAC-verslag of OV4-verslag maakt deel uit van de informatie die
betrokken personen bij een vraag tot inschrijving aan de school bezorgen. Het
ter beschikking stellen van het IAC-verslag of OV4-verslag door de betrokken
personen gaat samen met de verbintenis van de school tot het organiseren
van overleg met de betrokken personen, de klassenraad en het centrum voor
leerlingenbegeleiding, binnen een redelijke termijn na de inschrijving over de
aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum, in geval van een OV4-verslag met inzet van intensieve
ondersteuning als vermeld in artikel 294, of om de leerling studievoortgang te
laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum. Ook als de
school pas na de inschrijving kennisneemt van een IAC-verslag of OV4-verslag, uiterlijk gedateerd op de dag waarop de leerling in de betreffende school
instapt, wordt de inschrijving van de leerling omgezet in een inschrijving onder
ontbindende voorwaarde.]
Op basis van het overleg met de betrokken personen, de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding beslist de school binnen een redelijke termijn na de inschrijving en uiterlijk binnen zestig kalenderdagen na de effectieve start van de lesbijwoning of de aanpassingen die de leerling nodig heeft proportioneel dan wel disproportioneel zijn.
[
[Als de voormelde termijn van zestig kalenderdagen is
verstreken zonder dat de school een beslissing heeft genomen, is de leerling definitief ingeschreven.]
Als de
school pas kennisneemt van een
[IAC-verslag of OV4-verslag]
als vermeld in het eerste lid, nadat de leerling is ingeschreven, start die termijn
van zestig kalenderdagen de dag van die kennisneming.]
[Als de school na het overleg de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum, proportioneel acht,
heft het centrum voor leerlingenbegeleiding het IAC-verslag of OV4-verslag
op of maakt het een GC-verslag op. Als de school na het overleg de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk
curriculum met intensieve ondersteuning, vermeld in artikel 294, of studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum,
disproportioneel acht, wordt de inschrijving ontbonden op het moment dat die
leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk een maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van de bevestiging van de
disproportionaliteit.]
[
In afwijking van het derde lid kan een school kiezen om te ontbinden op een van de volgende momenten:
1° op het einde van het huidige schooljaar;
2° op het einde van het daaropvolgende schooljaar.
]
§ 3.
[Als tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor
de leerling een IAC-verslag of OV4-verslag dan wel een wijziging van een
IAC-verslag of OV4-verslag nodig is, organiseert de school een overleg met de
klassenraad, de betrokken personen en het CLB.
Als een IAC-verslag wordt opgemaakt of gewijzigd, beslist de school op
basis van het overleg, vermeld in het eerste lid, om de leerling op vraag van
de betrokken personen studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of
[om de inschrijving van de leerling op het einde van het huidige
schooljaar of op het einde van het daaropvolgende schooljaar te ontbinden.]
.
Als een OV4-verslag wordt opgemaakt of gewijzigd, beslist de school op
basis van het overleg, vermeld in het eerste lid, om de leerling op vraag van
de betrokken personen studievoortgang te laten maken binnen het gemeenschappelijk curriculum met intensieve ondersteuning, vermeld in artikel 294,
of
[om de inschrijving van de leerling op het einde van het huidige
schooljaar of op het einde van het daaropvolgende schooljaar te ontbinden.]
]
§ 4. In afwijking van paragraaf 2 en 3 is studievoortgang op basis van een individueel aangepast curriculum niet mogelijk in de leertijd.
§ 5.
[Elk schoolbestuur communiceert actief over het inschrijvingsrecht van leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag in het gewoon onderwijs.]
]
[Afdeling 3. Organisatie van de inschrijvingen]
[Onderafdeling 1. Inschrijvingen voor het eerste leerjaar van de eerste graad: gemeenschappelijke bepalingen]
[
Art. 253/7.
§ 1. Een schoolbestuur beslist jaarlijks en uiterlijk op
[15 november]
per school, per vestigingsplaats of per structuuronderdeel, of het voor het daaropvolgende schooljaar leerlingen wil kunnen weigeren omwille van bereikte capaciteit. In bevestigend geval gelden de bepalingen van onderafdeling 3, in het andere geval gelden de bepalingen van onderafdeling 2. Ook indien het schoolbestuur beslist voor het daaropvolgende schooljaar niet te weigeren omwille van capaciteit, kan het zich aansluiten bij een aanmeldingsprocedure. In dat geval zijn de bepalingen van onderafdeling 3 van toepassing.
[...]
§ 2. De Vlaamse Regering kan, in afwijking van paragraaf 1, capaciteitsgebieden afbakenen op basis van dreigende of bestaande capaciteitsproblemen
[...]
, waardoor het recht op inschrijving vermeld in artikel 253/3, niet meer kan worden gegarandeerd. In capaciteitsgebieden zijn schoolbesturen verplicht voor al hun scholen en vestigingsplaatsen, gelegen in het capaciteitsgebied, om gezamenlijk een aanmeldingsprocedure te organiseren.
Onverminderd het in paragraaf 1 gestelde, zijn vanaf de inschrijvingen voor schooljaar
[2023-2024]
capaciteitsgebieden: het werkingsgebied van het LOP Antwerpen en van het LOP Gent.
]
[
Art. 253/8.
De Vlaamse Regering bepaalt de startdatum voor de inschrijvingen.
[In afwijking van het eerste lid starten de inschrijvingen voor het eerste leerjaar van de eerste graad voor het
schooljaar 2023-2024 op 16 mei 2023.]
]
[Onderafdeling 2. Inschrijvingen voor het eerste leerjaar van de eerste graad zonder aanmeldingsprocedure]
[
Art. 253/9.
Een schoolbestuur hanteert per structuuronderdeel een inschrijvingsregister waarin het alle inschrijvingen en weigeringen chronologisch noteert. Het verloop van inschrijvingen en weigeringen kan onderworpen worden aan een controle door de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
De Vlaamse Regering bepaalt het model van het inschrijvingsregister.
]
[
253/10.
Een schoolbestuur dat door uitzonderlijke omstandigheden in de onmogelijkheid verkeert om bijkomende inschrijvingen te realiseren in een of meer scholen, vestigingsplaatsen of structuuronderdelen, moet een aanvraag indienen bij de CLR om alsnog leerlingen te kunnen weigeren op basis van capaciteit, omwille van uitzonderlijke omstandigheden.
De CLR beslist binnen een termijn van veertien kalenderdagen na het ontvangen van de aanvraag, vermeld in het eerste lid, of en onder welke voorwaarden weigeringen op basis van capaciteit, omwille van uitzonderlijke omstandigheden, toegestaan worden.
Indien het schoolbestuur reeds leerlingen geweigerd heeft, voorafgaand aan de aanvraag bij de CLR of de beslissing door de CLR,
[verwerven die leerlingen alsnog een onverkort recht op inschrijving]
indien de CLR beslist geen weigeringen op basis van capaciteit, omwille van uitzonderlijke omstandigheden, toe te staan.
]
[
Als de CLR weigeringen op basis van capaciteit, omwille van uitzonderlijke omstandigheden toestaat, dan
behandelt het schoolbestuur in voorkomend geval ook vragen over een erkenning van de uitzonderlijke situatie van
een in te schrijven leerling als vermeld in artikel 253/11, § 5.
]
[Onderafdeling 3. Inschrijvingen voor het eerste leerjaar van de eerste graad met aanmeldingsprocedure]
[
Art. 253/11.
§ 1. Aanmelden is het digitaal kenbaar maken door de betrokken personen van een intentie tot inschrijven voor een bepaald schooljaar in één of meerdere scholen of vestigingsplaatsen voor de daartoe door het schoolbestuur beschikbaar gestelde plaatsen in het eerste leerjaar A of B. Als de betrokken personen zich voor meerdere scholen of vestigingsplaatsen aanmelden, wordt een volgorde van keuze aangegeven.
Na afsluiten van de aanmeldingsperiode worden de aangemelde leerlingen geordend, volgens artikel 253/16. De leerlingen die gunstig geordend worden, zijnde binnen de door het schoolbestuur bepaalde capaciteit, verwerven een recht op inschrijving voor een beschikbaar gestelde plaats. Binnen gezamenlijke aanmeldingsprocedures wordt slechts één gunstige ordening weerhouden, zijnde de gunstige ordening in de school van hoogste keuze van de betreffende leerling. Leerlingen die niet gunstig geordend worden, worden in de volgorde zoals in het aanmeldingsregister, opgenomen als geweigerde leerling in het inschrijvingsregister.
§ 2.
[De Vlaamse Regering bepaalt:
1° de start- en de einddatum van de aanmeldingen voor inschrijvingen voor een bepaald schooljaar;
2° de datum waarop de resultaten van de aanmeldingsprocedure uiterlijk worden bekendgemaakt;
3° de inschrijvingsperiode voor de gunstig gerangschikte leerlingen.
In afwijking van het eerste lid gelden de volgende periodes en data voor de inschrijvingen voor het schooljaar
2023-2024:
1° de aanmeldingsperiode voor de inschrijvingen loopt van 27 maart 2023 tot en met 21 april 2023;
2° de uiterste datum waarop de resultaten van de aanmeldingen van de leerlingen bekend worden gemaakt, is
15 mei 2023;
3° de gunstig gerangschikte leerlingen kunnen zich inschrijven van 16 mei 2023 tot en met 12 juni 2023.
]
Voorafgaand aan en tijdens de aanmeldingsperiode kunnen geen inschrijvingen gebeuren voor het volgende schooljaar.
Het schoolbestuur noteert de inschrijvingen in chronologische volgorde in het inschrijvingsregister, zoals bepaald in artikel 253/18. De aangemelde leerlingen worden opgenomen in het aanmeldingsregister, bepaald in artikel 253/17.
§ 3.
[Als een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen, of het LOP de inschrijvingen laten voorafgaan door
een aanmeldingsprocedure, richten ze een ombudsdienst inschrijvingen op die instaat voor de eerstelijnsbehandeling
van:
1° klachten en vaststellingen over technische fouten of zuivere materiële vergissingen voor of na de definitieve
toewijzingen;
2° vragen over een erkenning van de uitzonderlijke situatie van een in te schrijven leerling.
De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling van de ombudsdienst inschrijvingen en regelt de werking ervan.
De samenstelling van de ombudsdienst inschrijvingen bestaat minstens uit een vertegenwoordiger van een erkende
oudervereniging en een vertegenwoordiging van alle schoolbesturen die de aanmeldingsprocedure organiseren
waarvoor de ombudsdienst inschrijvingen instaat voor de eerstelijnsbehandeling zoals vermeld in het eerste lid.
]
[
§4. In paragraaf 3, eerste lid, 1°, wordt verstaan onder een technische fout of zuiver materiële vergissing voor of
na de definitieve toewijzingen: een geval waarbij een technische fout of een zuiver materiële vergissing tijdens het
verloop van de aanmeldingsprocedure afbreuk doet aan de ordening of toewijzing van de leerling in kwestie. De
aanmeldingsprocedure loopt af bij de start van de vrije inschrijvingen. Klachten en vaststellingen die na de termijn van
vijf tien kalenderdagen na de vaststelling van de betwiste feiten ingediend worden, zijn onontvankelijk.
Als de ombudsdienst inschrijvingen na een klacht over of een vaststelling van een technische fout of zuiver
materiële vergissing voor de definitieve toewijzingen een gunstig advies geeft over de
[correctie van de
technische fout of de zuiver materiële vergissing]
, kan de
leerling door het LOP, het schoolbestuur of meerdere schoolbesturen samen met de
[correctie van de
technische fout of de zuiver materiële vergissing]
worden
opgenomen in het aanmeldingsregister voor de definitieve toewijzing gebeurt.
Als de ombudsdienst inschrijvingen na een klacht over een technische fout of zuiver materiële vergissing na een
definitieve toewijzing een gunstig advies geeft over de
[correctie van de
technische fout of de zuiver materiële vergissing]
, kan de leerling door het betrokken
schoolbestuur in overcapaciteit worden ingeschreven conform artikel 253/20.
Als de ombudsdienst inschrijvingen een negatief advies geeft over een klacht over een technische fout of materiële
vergissing voor of na de definitieve toewijzingen, hoeft het schoolbestuur niks te wijzigen aan de aanmelding of
toewijzing van de leerling in kwestie.
§5. In paragraaf 3, eerste lid, 2°, wordt verstaan onder een uitzonderlijke situatie van een in te schrijven leerling:
een geval waarbij de betrokkene voor een specifieke school die aanmeldt een uitzonderlijke situatie inroept die alleen
van toepassing is op de leerling in kwestie in die school en waarbij die inschrijving de enig mogelijke is om de toegang
tot onderwijs te garanderen voor die leerling.
Als een ouder een vraag voor de erkenning van een uitzonderlijke situatie stelt aan de ombudsdienst
inschrijvingen legt de ombudsdienst de vraag voor aan het schoolbestuur in kwestie. Indien het schoolbestuur in
kwestie een eventuele inschrijving in overcapaciteit haalbaar acht, legt ze die vraag voor aan de CLR. De CLR beslist
binnen dertig kalenderdagen over de uitzonderlijke situatie waarbij die inschrijving de enig mogelijke is om de toegang
tot onder wijs te garanderen voor die leerling.
Alleen als de CLR de uitzonderlijke situatie bevestigt waarbij die inschrijving de enig mogelijke is om de toegang
tot onderwijs te garanderen voor die leerling, kan de leerling in overcapaciteit worden ingeschreven conform artikel
253/20.
§6. Nadat de klacht over een technische fout of materiële vergissing is behandeld, kan een klacht ingediend worden
bij de CLR conform artikel 253/30. De behandeling van de uitzonderlijke situatie, zoals bepaald in paragraaf 5 kan geen
voorwerp uitmaken van een klacht bij de CLR.
De behandeling van een klacht of vraag bij de ombudsdienst inschrijvingen schort de termijn op voor de indiening
van een klacht bij de CLR, vermeld in artikel 253/30, en de termijn van tien kalenderdagen voor de bemiddeling in het
LOP, vermeld in artikel 253/28, §2, eerste lid.
§7. Aanmeldende scholen die in het werkingsgebied van een LOP liggen, organiseren de aanmeldingsprocedure.
In gemeenten waar een LOP aanwezig is, wordt de aanmeldingsprocedure goedgekeurd door een meerderheid van de
onderwijspartners van het LOP, vermeld in artikel VIII.4/1, §1, eerste lid, 1° tot en met 3°, van de Codificatie sommige
bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016.
§8. De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare begrotingskredieten middelen voorzien ter ondersteuning van
het instellen van een aanmeldingsprocedure en bepaalt hiervoor de nadere modaliteiten.
§9. In aanvulling op paragraaf 1 tot en met 8 kunnen de schoolbesturen werken met een afzonderlijke
aanmeldingsprocedure per onderwijstaal.
]
]
[
Art. 253/12.
[
§1. Voor de aanmeldingen voor de inschrijvingen vanaf het schooljaar 2023-2024 melden een
schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP uiterlijk op 15 november voorafgaand aan het schooljaar
waarvoor de inschrijvingen gelden, aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap:
1° voor welke scholen, vestigingsplaatsen of structuuronderdelen de inschrijvingen zullen worden voorafgegaan
door een aanmeldingsprocedure conform ar tikel 253/11;
2° welk standaarddossier ze zullen hanteren bij de organisatie van de aanmeldingsprocedure, of van welk
standaarddossier het schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP willen afwijken conform paragraaf 2.
Een standaarddossier is een dossier waarin de verschillende stappen van een aanmeldingsprocedure concreet worden
uitgewerkt.
De Vlaamse Regering bepaalt het model van ieder standaarddossier en het formulier waarmee de melding,
vermeld in het eerste lid, moet gebeuren.
§2. Als een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP willen afwijken van een standaarddossier,
leggen ze uiterlijk op 15 november van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijvingen
gelden, de afwijkingen in kwestie ter goedkeuring voor aan de CLR.
De CLR toetst de afwijkingen van het standaarddossier aan de bepalingen, vermeld in deze afdeling en afdeling
2 en 4, en beslist over die afwijkingen uiterlijk twee maanden na de indiening conform het eerste lid, en in ieder geval
voor 24 december
]
]
[
Art. 253/12/1.
§1. Bij een negatief besluit van de CLR over de afwijkingen van een standaarddossier kunnen het
betrokken schoolbestuur, de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP voorafgaand aan het
schooljaar waarvoor de inschrijvingen gelden, uiterlijk tien kalenderdagen
[na
ontvangst van het negatieve besluit,]
een van
volgende initiatieven nemen:
1° aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap en de CLR melden de aanmeldingen te zullen
organiseren conform een standaarddossier als vermeld in 253/12, Daarvoor wordt het formulier, vermeld in artikel
253/12, §1, tweede lid, gebruikt;
2° aangepaste afwijkingen indienen bij de CLR. In dat geval toetst de CLR de aangepaste afwijkingen aan de
bepalingen van deze afdeling en afdeling 2 en 4, en beslist het uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op de dag van
de indiening ervan;
3° het voorstel van afwijkingen van het standaarddossier, vermeld in artikel 253/12, voorleggen aan de Vlaamse
Regering. In dat geval toetst de Vlaamse Regering het voorstel aan de bepalingen van deze afdeling en afdeling 2 en
4. De Vlaamse Regering beslist over het voorstel van aanmeldingsprocedure uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op
de dag van de indiening ervan.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake het verloop van de procedure, vermeld in het eerste lid.
§2. Bij een negatief besluit van de CLR over de aangepaste afwijkingen van een standaarddossier die conform
paragraaf 1, eerste lid, 2°, zijn voorgelegd, kunnen het betrokken schoolbestuur, meerdere betrokken schoolbesturen
samen of het betrokken LOP een van de volgende beslissingen nemen:
1° uiterlijk tien kalenderdagen
[na
ontvangst van het negatieve besluit,]
, beslissen om de aanmeldingsprocedure te organiseren
volgens een standaarddossier als vermeld in artikel 253/12;
2° uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatieve besluit eenmalig het aangepaste voorstel van
afwijkingen van een standaarddossier als vermeld in artikel 253/12, voorleggen aan de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering toetst de voorgestelde afwijkingen van het standaarddossier aan de doelstellingen, vermeld
in artikel 253/2, en aan de bepalingen van deze afdeling en afdeling 2, en beslist uiterlijk dertig kalenderdagen volgend
op de dag van de indiening ervan.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake het verloop van de procedure, vermeld in het eerste lid.
Bij een negatief besluit van de Vlaamse Regering beslissen het betrokken schoolbestuur, meerdere betrokken
schoolbesturen samen of het betrokken LOP, uiterlijk tien kalenderdagen
[na
ontvangst van het negatieve besluit,]
, de aanmeldingsprocedure te organiseren volgens een standaarddossier als vermeld in artikel 253/12, of om af te zien van een
aanmeldingsprocedure. In dat geval zijn de bepalingen, vermeld in onderafdeling 2, van toepassing.
§3. Bij een negatief besluit van de Vlaamse Regering over het voorstel van afwijkingen van een standaarddossier,
vermeld in artikel 253/12, die conform paragraaf 1, eerste lid, 3°, zijn voorgelegd kunnen het betrokken schoolbestuur,
de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP een van de volgende beslissingen nemen:
1° uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatieve besluit, beslissen om de aanmeldingsprocedure te
organiseren volgens een standaarddossier als vermeld in artikel 253/12;
2° uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatieve besluit, eenmalig een aangepast voorstel van
afwijkingen van een standaarddossier voorleggen aan de CLR. In dat geval toetst de CLR het aangepaste voorstel aan
de bepalingen van deze afdeling en afdeling 2 en 4.
De CLR beslist over het voorstel van afwijkingen van een standaarddossier uiterlijk dertig kalenderdagen volgend
op de dag van de indiening ervan.
Bij een negatief besluit van de CLR beslissen het betrokken schoolbestuur, meerdere betrokken schoolbesturen
samen of het betrokken LOP, uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatieve besluit, om de
aanmeldingsprocedure te organiseren volgens een standaarddossier, of af te zien van een aanmel dingsprocedure. In
dat geval zijn de bepalingen, vermeld in onderafdeling 2, van toepassing.
]
[
Art. 253/13.
§ 1. Voorafgaand aan de aanmeldingsperiode moet een schoolbestuur voor al zijn scholen of vestigingsplaatsen waarvoor het de inschrijvingen laat voorafgaan door een aanmeldingsprocedure een capaciteit bepalen op volgend niveau:
a) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;
b) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;
c) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school;
d) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school.
Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het schoolbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen, vermeld in artikel 253/20.
§ 2. Een schoolbestuur kan na de start van de aanmeldingsperiode steeds een capaciteit verhogen, op voorwaarde van:
a) goedkeuring door het LOP in het geval de school is gelegen in een gemeente die behoort tot het werkingsgebied van een LOP;
b) mededeling aan de schoolbesturen van de andere scholen en centra gelegen in die gemeente indien de school of het centrum is gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP.
§ 3. Een schoolbestuur deelt aan alle belanghebbenden en, indien gelegen in het werkingsgebied van een LOP, aan dat LOP zijn bepaalde capaciteiten mee.
]
[
Art. 253/14.
Elk schoolbestuur verleent bij het ordenen van de aangemelde leerlingen voor een bepaald structuuronderdeel, voorrang aan:
1° kinderen die tot dezelfde leefentiteit behoren als een reeds ingeschreven leerling in de school of de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen, als vermeld in artikel 253/4;
2° met behoud van de toepassing van punt 1°, kinderen met een ouder die personeelslid is van de school of van de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen, als vermeld in artikel 253/4, op voorwaarde dat er op het ogenblik van de inschrijving sprake is van een lopende tewerkstelling voor meer dan 104 dagen.
Met personeelsleden als vermeld in het eerste lid, 2°, wordt bedoeld:
1° personeelsleden als vermeld in artikel 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en in artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, voor zover ze geaffecteerd zijn aan of aangesteld zijn in een school;
2° personeelsleden die via een arbeidsovereenkomst werden aangeworven door een schoolbestuur en tewerkgesteld worden in de school.
]
[
Art. 253/15.
§ 1. Een schoolbestuur kan ervoor kiezen om voor een of meer van zijn scholen per bepaalde capaciteit als vermeld in artikel 253/13, voorrang te verlenen aan een of meer ondervertegenwoordigde groepen, zijnde één of meer groepen van leerlingen die, op basis van één of meerdere objectieve kenmerken,
[in de school relatief ondervertegenwoordigd zijn
ten aanzien van een referentiepopulatie, waarbij in afwijking van dit principe leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag in een school van het gewoon onderwijs
altijd beschouwd mogen worden als een ondervertegenwoordigde groep, ongeacht
de referentiepopulatie.]
[De voorrang wordt toegepast
tot maximaal 20% van de bepaalde capaciteit bezet wordt door de leerlingen behorende tot één of meerdere
ondervertegenwoordigde groepen. Ook in geval van meerdere ondervertegenwoordigde groepen bedraagt de
voorrang maximaal 20% van de bepaalde capaciteit, vermeld in artikel 253/13.]
[Als het LOP of een schoolbestuur opteert voor meer ondervertegenwoordigde groepen, bepaalt het LOP of een
schoolbestuur ook telkens welke groep in de ordening voorrang heeft op welke andere groep.]
[
Het LOP kan een voorstel uitwerken over de voorrang van ondervertegenwoordigde groepen in de scholen die
in zijn werkingsgebied liggen, zowel wat betreft het aandeel van de capaciteit die scholen voorbehouden als het
bepalen van de inhoudelijke afbakening van de lokaal gekozen ondervertegenwoordigde groep. Dat voorstel wordt
goedgekeurd door een meerderheid van de onderwijspartners van het LOP, vermeld in artikel VIII.4/1, §1, eerste lid,
1° tot en met 3°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016. De scholen gelegen
in het werkingsgebied van een LOP respecteren hierover de gemaakte afspraken in het LOP. Het LOP legt het voorstel
ter bekrachtiging voor aan de gemeenteraad van de gemeente of van de gemeenten waarin de vestigingsplaatsen liggen
die de voorrang toepassen.
Als de gemeenteraad een voorstel van een LOP een eerste keer niet bekrachtigt, werkt het LOP een nieuw voorstel
uit. Het nieuwe voorstel wordt goedgekeurd door een meerderheid van de onderwijspartners van het LOP, vermeld in
artikel VIII.4, §1, eerste lid, 1° tot en met 3°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van
28 oktober 2016. Het LOP legt dat nieuwe voorstel ter bekrachtiging voor aan de gemeenteraad van de gemeente of van
de gemeenten waarin de vestigingsplaatsen liggen die de voorrang toepassen.
Als een eerste voorstel reeds bekrachtigd werd door de gemeenteraad, dan kan die gemeenteraad, wanneer een
nieuw voorstel wordt voorgelegd ter bekrachtiging aan die gemeenteraad, ervoor kiezen om dat eerste voorstel te
vervangen door het nieuwe voorstel. Als het nieuwe voorstel, vermeld in het vierde lid, bekrachtigd wordt, vervangt
het nieuwe voorstel het eerste voorstel.
Als het nieuwe voorstel niet bekrachtigd wordt, wordt het eerste voorstel, vermeld in het derde lid, behouden voor
de vestigingsplaatsen die in de gemeente liggen waar de gemeenteraad het eerste voorstel bekrachtigd heeft.
Als de gemeenteraad een voorstel bekrachtigt, passen de vestigingsplaatsen die in die gemeente liggen, het
voorstel toe.
Als een gemeenteraad geen voorstel bekrachtigt, kunnen de schoolbesturen zelf beslissen voor de vestigingsplaatsen die in het werkingsgebied van het LOP liggen, welke ondervertegenwoordigde groepen ze toepassen.”
]
§ 2. Scholen die deze voorrang toepassen, melden dit steeds, en uiterlijk op 31 januari, aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Voor scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP, meldt het LOP de toepassing van deze voorrang steeds, en uiterlijk op 31 januari, aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
[...]
Scholen en LOP kunnen hun voorstel van afbakening van de lokaal gekozen ondervertegenwoordigde groepen ook voor advies voorleggen aan de CLR en dit uiterlijk op
[1 december]
voorafgaand aan de aanmeldingen.
[De inhoudelijke afbakening van de lokaal gekozen ondervertegenwoordigde
groepen maken geen deel uit van het standaarddossier of afwijking op het standaarddossier, vermeld in
artikel 253/12.]
§ 3. De effecten van de toepassing van deze voorrang van ondervertegenwoordigde groepen worden gedurende 4 jaar gemonitord door het LOP.
]
[
Art. 253/15/1.
§ 1. Een schoolbestuur kan voor zijn vestigingsplaatsen die in de door de Vlaamse Regering bepaalde gemeenten liggen, kiezen om voor een of meer van die vestigingsplaatsen per bepaalde capaciteit als vermeld in artikel 253/13, voorrang te verlenen aan leerlingen die vanaf
[de start van de leerplicht]
ieder jaar onderwijs hebben gevolgd in een school voor Nederlandstalig basisonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap erkend is, na kennisgeving aan de schoolbesturen van de andere scholen in de gemeente.
In afwijking van het eerste lid worden leerlingen die vanaf het moment van hun domiciliëring in het Vlaamse Gewest of in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest onafgebroken voor het Nederlandstalige basisonderwijs gekozen hebben, gerekend als behorend tot de voorrangsgroep in kwestie.
De voorrang wordt toegepast tot maximaal 70 procent van de bepaalde capaciteit bezet wordt door de leerlingen, vermeld in het eerste en tweede lid.
Scholen die de voorrang, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, toepassen, melden dat uiterlijk op 15 november aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Voor scholen die in het werkingsgebied van een LOP liggen, meldt het LOP de toepassing van die voorrang uiterlijk op 15 november aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. De voormelde scholen gebruiken het formulier, vermeld in artikel 253/12, § 1, tweede lid, om die melding te doen.
De Vlaamse Regering bepaalt de gemeenten waar de voorrang, vermeld in het eerste tot en met het derde lid, van toepassing is. Deze gemeenten grenzen aan een gewestgrens of aan een randgemeente als vermeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
§ 2. Het beantwoorden aan de voorwaarde, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt vastgelegd door telkens de inschrijving als regelmatige leerling in het Nederlandstalige basisonderwijs op de eerste lesdag van februari als ijkdatum te nemen, zoals geregistreerd in de administratieve toepassingen voor het uitwisselen van leerlingengegevens tussen scholen en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
§ 3. Als een schoolbestuur ervoor kiest om de voorrangsgroep, vermeld in paragraaf 1, toe te passen dan bepaalt het schoolbestuur het aantal leerlingen dat wordt vooropgesteld voor de inschrijving bij voorrang van leerlingen die minstens vanaf
[de start van de leerplicht]
ieder jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd of aan de uitzondering, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, voldoen.
§ 4. Als een schoolbestuur ervoor kiest om de voorrangsgroep, vermeld in paragraaf 1, toe te passen, komt die voorrangsgroep in de ordening, met toepassing van artikel 253/16, § 1, na de voorrangsgroep, vermeld in artikel 253/16, § 1, eerste lid, 2°, en voor de voorrangsgroep, vermeld in artikel 253/16, § 1, eerste lid, 3°.
§ 5. Als de capaciteit die vooraf is bepaald, vermeld in artikel 253/13, al bereikt wordt binnen de leerlingengroep, vermeld in paragraaf 1, worden de leerlingen binnen die leerlingengroep in kwestie geordend volgens de volgorde van de voorrangsgroepen, zoals de overige leerlingen als vermeld in artikel 253/16, § 1, eerste lid, 4°, en volgens het ordeningscriterium of de combinatie van ordeningscriteria uit het standaarddossier die het schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP onderschreven hebben, of de eventuele afwijkingen daarvan die de CLR heeft goedgekeurd.
In voorkomend geval worden de resterende leerlingen uit de leerlingengroep in kwestie geordend met de overige leerlingen, vermeld in artikel 253/16, § 1, eerste lid, 4°.
]
[
Art. 253/16.
[
§1. Voor de inschrijvingen ordent het schoolbestuur of, na akkoord van de betrokken schoolbesturen,
het schoolbestuur dat daarvoor gemandateerd is of het LOP, op het einde van de aanmeldingsperiode voor zijn school
of voor elk van zijn scholen alle aangemelde leerlingen op de volgende wijze:
1° eerst de leerlingen die tot dezelfde leefentiteit behoren, vermeld in artikel 253/14, eerste lid, 1°;
2° dan de kinderen van een ouder die personeelslid is, vermeld in artikel 253/14, eerste lid, 2°;
3° in voorkomend geval, dan de leerlingen die behoren tot de ondervertegenwoordigde groep, vermeld in
artikel 253/15;
4° tot slot de overige leerlingen, in voorkomend geval met inbegrip van de leerlingen, die overblijven na de
toepassing van de criteria, vermeld in punt 1° tot en met 3°, volgens een van de volgende ordeningscriteria:
a) toeval;
b) de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in de keuze die de betrokken personen hebben
gemaakt, en dan toeval;
c) toeval en dan de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in de keuze die de betrokken
personen hebben gemaakt.
Het schoolbestuur, de schoolbesturen samen of het LOP hanteren bij het ordenen van de aangemelde leerlingen het
ordeningscriterium of de combinatie van ordeningscriteria uit het standaarddossier dat ze hebben onderschreven, of de
eventuele afwijkingen daarop, zoals de CLR ze heeft goedgekeurd.
§2. Als de vooraf bepaalde capaciteit, vermeld in artikel 253/13, al bereikt wordt binnen de leerlingengroep,
vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, 2° of 3°, worden de leerlingen binnen die leerlingengroep in kwestie geordend
volgens de volgorde van de voorrangsgroepen en volgens het ordeningscriterium of de combinatie van ordeningscriteria, zoals de overige leerlingen als vermeld in het eerste lid, 4°, en vermeld in het standaarddossier dat door hen is
onderschreven, of de eventuele afwijkingen daarop zoals de CLR ze heeft goedgekeurd.
§3. In voorkomend geval wordt aan een leerling die voor meerdere scholen of vestigingsplaatsen gunstig
gerangschikt is, de hoogste school of vestigingsplaats van voorkeur toegewezen en wordt die leerling verwijderd in de
scholen of vestigingsplaatsen van lagere keuze.
[Het schoolbestuur, de schoolbesturen samen of het LOP kunnen beslissen om na de definitieve
toewijzing het resultaat van de toewijzing te optimaliseren, zodat meer leerlingen een school van hogere voorkeur
krijgen toegewezen.]
Deze beslissing mag er niet toe leiden dat de voorrang van een
geweigerde leerling geschonden zou worden.
]
]
[
Art. 253/17.
§ 1. Een schoolbestuur hanteert voor elke, overeenkomstig artikel 253/13 bepaalde, capaciteit betrokken bij de aanmeldingsprocedure, een aanmeldingsregister.
Een schoolbestuur komt, per aanmeldingsregister, op basis van artikel 253/16, tot een gunstige of niet-gunstige rangschikking van alle aangemelde leerlingen en neemt die rangschikking op in het aanmeldingsregister. Mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, kan het LOP of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur de rangschikking van alle aangemelde leerlingen in het aanmeldingsregister uitvoeren.
§ 2. Van de scholen of vestigingsplaatsen waar de aangemelde leerling een gunstige rangschikking heeft gekregen, wijst het schoolbestuur, of mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur, de aangemelde leerling toe aan de school of vestigingsplaats van de hoogste keuze die de betrokken personen of de leerling bij de aanmelding opgaven.
Deze leerling wordt vervolgens verwijderd uit het aanmeldingsregister van de verschillende scholen en vestigingsplaatsen waarvoor de betrokken personen of de leerling een lagere keuze gemaakt hebben. De daardoor vrijgekomen plaatsen in de aanmeldingsregisters worden, voor zover mogelijk, ingenomen door de op basis van dezelfde combinatie van ordeningscriteria
[en
voorrangsgroepen als vermeld in artikel 253/14 tot en met 253/16,]
eerstvolgend gerangschikte leerlingen.
Het innemen van vrijgekomen plaatsen in het aanmeldingsregister wordt herhaald totdat er geen toewijzingen als vermeld in het eerste lid meer mogelijk zijn. Daarna worden de niet-toegewezen leerlingen geordend volgens de
[volgorde van de voorrangsgroepen en de]
daartoe gekozen ordeningscriteria.
De aangemelde leerling en de betrokken personen krijgen uiterlijk op de door de Vlaamse Regering bepaalde datum schriftelijk of via elektronische drager melding over de school of vestigingsplaats waaraan de aangemelde leerling is toegewezen en over de periode, vermeld in artikel 253/11, § 2.
Indien de aangemelde leerling en zijn ouders binnen de periode, vermeld in artikel 253/11, § 2, geen gebruikmaken van de mogelijkheid tot inschrijving, dan vervalt het recht op inschrijving dat ze via de aanmeldingsprocedure hebben verworven.
Aan de aangemelde leerling en de betrokken personen wordt tevens meegedeeld welke plaats bij de niet-toegewezen leerlingen de aangemelde leerling heeft ingenomen in het aanmeldingsregister van de verschillende scholen of vestigingsplaatsen waarvoor de aangemelde leerling of de betrokken personen een hogere keuze gemaakt hadden dan de toegewezen school of vestigingsplaats.
Indien bij de inschrijving blijkt dat de leerling niet voldoet aan door de betrokken personen opgegeven voorrangsgroepen die aanleiding gaven tot de gunstige rangschikking en toewijzing, dan vervalt het recht op inschrijving dat ze via de aanmeldingsprocedure hebben verworven, tenzij de behandeling van
[de
klachten, de vaststellingen en de vragen]
, vermeld in artikel 253/11, § 3, leidt tot een andere beslissing.
[In afwijking van het zevende lid, kunnen een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP beslissen
om uiterlijk na de einddatum van de aanmeldingsperiode en voordat de resultaten van de aanmelding worden
bekendgemaakt deze controle te doen.]
Wanneer een via een aanmeldingsprocedure ingeschreven leerling alsnog wordt ingeschreven in een school van hogere keuze, mag de school van lagere keuze de eerder gerealiseerde inschrijving beëindigen.
[Voor het ordenen, toewijzen en weigeren van aangemelde leerlingen is het schoolbestuur de verwerkingsverantwoordelijke. In geval van een verwerking door een LOP blijft het schoolbestuur of de gemandateerde de
verwerkingsverantwoordelijke.]
§ 3. Indien de leerling in geen enkele school of vestigingsplaats gunstig gerangschikt kan worden, krijgen de aangemelde leerling en de betrokken personen uiterlijk op de door de Vlaamse Regering bepaalde datum, schriftelijk of via elektronische drager melding over het niet kunnen toewijzen van de aangemelde leerling aan een door de betrokken personen of leerling gekozen school of vestigingsplaats.
Aan de aangemelde leerling en de betrokken personen wordt tevens meegedeeld welke plaats bij de niet-toegewezen leerlingen de aangemelde leerling heeft ingenomen in het aanmeldingsregister van de verschillende scholen of vestigingsplaatsen waarvoor de aangemelde leerling of de betrokken personen hadden gekozen.
§ 4. Een niet-gunstige rangschikking wordt gelijkgesteld met een weigering op basis van bereikte capaciteit, overeenkomstig artikel 253/13. Binnen het werkingsgebied van een LOP kan het uitreiken van de weigeringsdocumenten gemandateerd worden aan het LOP, buiten het werkingsgebied van een LOP aan een daartoe gemandateerd schoolbestuur.
]
[
Art. 253/18.
§ 1. Een schoolbestuur hanteert voor elke overeenkomstig artikel 253/13 bepaalde capaciteit een inschrijvingsregister waarin het alle inschrijvingen en weigeringen chronologisch noteert.
Overeenkomstig artikel
[253/17]
, wordt de volgorde van de toegewezen leerlingen en de volgorde van de niet-toegewezen leerlingen overgenomen in het inschrijvingsregister.
§ 2. Met uitzondering van de inschrijvingen, vermeld in artikel 253/20, wordt voor inschrijvingen door vrijgekomen plaatsen of door verhoogde capaciteit als vermeld in artikel 253/13, § 2, de volgorde van de weigeringen,
[gerespecteerd, met inbegrip van de volgorde van de voorrangsgroepen, in voorkomend geval met
het oog op het bereiken van hun respectieve aandeel en dat tot en met de vijfde schooldag van oktober van het
schooljaar waarop de inschrijving betrekking had.]
Betrokken personen van leerlingen die alsnog een plaats wordt toegewezen krijgen daar binnen de zeven kalenderdagen schriftelijk of via elektronische drager melding van. Deze melding bevat informatie over de periode waarbinnen de betrokken personen de betrokken leerling kunnen inschrijven. Die periode duurt minimaal zeven kalenderdagen.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt het model van inschrijvingsregister.
§ 4. Het verloop van inschrijvingen en weigeringen kan onderworpen worden aan een controle door de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
]
[
Art. 253/19.
De inschrijvingen en eventuele weigeringen van leerlingen die zich niet hebben aangemeld worden vanaf de door de Vlaamse Regering bepaalde startdatum van de inschrijvingen, vermeld in artikel 253/8, in chronologische volgorde opgenomen in het inschrijvingsregister.
]
[
Art. 253/20.
Een schoolbestuur kan, ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit, toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving:
1° voor de toelating van leerlingen die:
a)
[hetzij beschikken over een jeugdhulpverleningsbeslissing voor de functie verblijf, namelijk aangepaste woonen leefomgeving onder toezicht en begeleiding, bij een jeugdhulpaanbieder op verwijzing van een gemandateerde
voorziening of een Sociale Dienst Jeugdrechtbank;]
b)
[hetzij als semi-internen verblijven in een semi-internaat dat verbonden is aan een school, of als internen
verblijven in een onderwijsinternaat;]
c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;
[d) hetzij geadopteerd zijn in een gezin dat beschikt over een verzoekschrift tot binnen- of buitenlandse adoptie
dat ingediend is bij de bevoegde rechtbank, of, bij gebrek daaraan, een buitenlandse adoptiebeslissing of een
buitenlandse beslissing tot plaatsing met het oog op adoptie;
e) hetzij beschikken over een
[IAC-verslag of OV4-verslag]
;
]
2° voor de toelating van leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de betrokken personen deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde niveau, vermeld in artikel 253/13, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de capaciteit;
3° van leerlingen waarvoor de
[ombudsdienst inschrijvingen of de CLR, vermeld in artikel 253/11, §3 tot en
met §5, gunstig advies heeft verleend of de uitzonderlijke situatie heeft bevestigd.]
voor een inschrijving in overcapaciteit.
[4° voor de toelating van leerlingen die in het lopende schooljaar of na de eerste schooldag van maart van het
schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, veranderd zijn van
domicilieadres en veranderd zijn van gemeente.]
Een schoolbestuur moet, ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit, toch overgaan tot een inschrijving voor de terugkeer van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs die in het lopende, het voorafgaande schooljaar of daaraan voorafgaande schooljaar in de school ingeschreven waren en die gedurende die periode in het buitengewoon secundair onderwijs ingeschreven waren.
[Hetzelfde geldt voor leerlingen van het buitengewoon onderwijs die, met toepassing van artikel 136/1, tweede lid, gedurende twee schooljaren voltijds les
hebben gevolgd in de school voor gewoon onderwijs en zich na twee schooljaren willen inschrijven in die school.]
In geen enkel structuuronderdeel waarvoor aan de school een minimumpakket is toegekend, kan tijdens het schooljaar van toekenning de inschrijving van een leerling worden geweigerd op basis van capaciteit als vermeld in artikel 253/13.
]
[Onderafdeling 4. Inschrijvingen voor andere leerjaren dan het eerste leerjaar van de eerste graad]
[
Art. 253/21.
Inschrijvingen voor een bepaald schooljaar kunnen ten vroegste starten op de eerste schooldag na de paasvakantie van het voorafgaande schooljaar, met uitzondering van de leertijd.
Een school- of centrumbestuur maakt de start van de inschrijvingen bekend aan alle belanghebbenden. Een school- of centrumbestuur dat deel uitmaakt van een LOP, maakt de start van de inschrijvingen alleszins via het LOP bekend.
]
[
Art. 253/22.
Een school- of centrumbestuur, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs, kan steeds voor al zijn scholen, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen volzet verklaren op een of meer van volgende niveaus:
a) per school;
b) per centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
c) per vestigingsplaats;
d)
[er administratieve groep of combinatie van administratieve groepen, al dan niet per vestigingsplaats.]
Onder volzet verklaren, wordt verstaan dat een school- of centrumbestuur elke bijkomende inschrijving weigert, behoudens de gevallen, vermeld in artikel 253/24, wanneer ze het vooropgestelde maximaal aantal leerlingen heeft ingeschreven.
Het school- of centrumbestuur meldt de volzetverklaring of de eventuele opheffing ervan aan:
a)
[het LOP als de school of het centrum in een gemeente ligt die behoort tot het werkingsgebied van een LOP of
als de school of het centrum het meedelen van de weigeringen gemandateerd heeft aan het LOP;]
b) aan de school- en centrumbesturen van de andere scholen en centra gelegen in die gemeente indien de school of het centrum is gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP.
]
[
Art. 253/23.
§ 1. Een school- of centrumbestuur hanteert voor alle overeenkomstig artikel 253/22 bepaalde niveaus waarop volzet verklaard wordt een inschrijvingsregister waarin het alle inschrijvingen en weigeringen chronologisch noteert.
Met uitzondering van de inschrijvingen, vermeld in artikel 253/24, §§ 1 en 2, wordt voor inschrijvingen door het opheffen van de volzetverklaring de volgorde van de geweigerde leerlingen gerespecteerd en dit tot en met de vijfde schooldag van oktober van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt het model van inschrijvingsregister.
§ 3. Het verloop van de inschrijvingen en weigeringen kan onderworpen worden aan een controle door de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
]
[
Art. 253/24.
§ 1. Een school- of centrumbestuur kan ook na volzetverklaring als vermeld in artikel 253/22 toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving:
1° voor de toelating van leerlingen die:
a)
[ hetzij beschikken over een jeugdhulpverleningsbeslissing voor de functie verblijf, namelijk aangepaste woon- en leefomgeving onder toezicht en begeleiding, bij een jeugdhulpaanbieder op verwijzing van een gemandateerde
voorziening of een Sociale Dienst Jeugdrechtbank;]
b)
[ hetzij als semi-internen verblijven in een semi-internaat dat verbonden is aan een school, of als internen
verblijven in een onderwijsinternaat;]
c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;
[d) hetzij geadopteerd zijn in een gezin dat beschikt over een verzoekschrift tot binnen- of buitenlandse adoptie
dat ingediend is bij de bevoegde rechtbank, of, bij gebrek daaraan, een buitenlandse adoptiebeslissing of een
buitenlandse beslissing tot plaatsing met het oog op adoptie;
e) hetzij beschikken over een verslag als vermeld in artikel 294.
]
2° voor de toelating van leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de betrokken personen deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde structuuronderdeel, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de volzetverklaring.
[3° voor de toelating van leerlingen die in het lopende schooljaar of na de eerste schooldag van maart van het
schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, veranderd zijn van
domicilieadres en veranderd zijn van gemeente.]
§ 2. Een school- of centrumbestuur moet ook na volzetverklaring, vermeld in artikel 253/22, toch overgaan tot een inschrijving voor de terugkeer van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs of de leertijd die in het lopende of de twee voorafgaande schooljaren in de school of het centrum ingeschreven waren en die gedurende die periode in het buitengewoon secundair onderwijs ingeschreven waren.
§ 3. In geen enkel structuuronderdeel van het voltijds gewoon secundair onderwijs dat behoort tot een graad of onderwijsvorm waarvoor aan de school een minimumpakket is toegekend, kan tijdens het schooljaar van toekenning de inschrijving van een leerling worden geweigerd op basis van volzetverklaring.
]
[Afdeling 4. Weigeren van inschrijving]
[
Art. 253/25.
§ 1. Een schoolbestuur kan de inschrijving van een onderwijszoekende die niet voldoet aan de bij decreet of besluit bepaalde toelatings-, overgangs- of instapvoorwaarden weigeren.
[Een inschrijving in de loop van het voorafgaande schooljaar of in het lopende schooljaar vindt plaats onder de
opschortende voorwaarde dat de onderwijszoekende bij de effectieve start van de lesbijwoning aan de toelatings-,
overgangs- of instapvoorwaarden voldoet.
Indien een beslissing van de toelatingsklassenraad vereist is, vindt de inschrijving plaats onder ontbindende
voorwaarde en wordt de inschrijving ontbonden indien de toelatingsklassenraad beslist dat de onderwijszoekende niet
aan de toelatings-, overgangs- of instapvoorwaarden in kwestie voldoet. De inschrijving wordt ontbonden op het
moment dat de leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk een maand, vakantieperioden niet inbegrepen,
na kennisgeving van de beslissing. De inschrijving wordt evenwel niet ontbonden wanneer het schoolbestuur geen
gebruik wenst te maken van deze weigeringsgrond.
]
§ 2. Een schoolbestuur weigert de inschrijving van een leerling die in de loop van hetzelfde schooljaar van school verandert, als deze inschrijving tot doel heeft of er in de feiten toe leidt dat de betrokken leerling in dat schooljaar afwisselend naar verschillende scholen zal gaan.
§ 3. Een schoolbestuur kan de inschrijving weigeren in een school waar de betrokken leerling het lopende, het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar werd uitgeschreven als gevolg van definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel. Dergelijke weigering van inschrijving kan eveneens in een school waar de inschrijving van de ene naar de andere school doorloopt op basis van artikel 253/4.
§ 4. Een schoolbestuur van een school voor gewoon secundair onderwijs waarvan de draagkracht onder druk staat, kan slechts na overleg en goedkeuring binnen het LOP de inschrijving in de loop van het schooljaar weigeren van een leerling die elders werd uitgeschreven als gevolg van definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel. Deze weigering moet gebaseerd zijn op en conform zijn aan vooraf door het LOP bepaalde criteria.
Voor het bepalen van deze criteria wordt ten minste rekening gehouden met de volgende elementen:
1° het aantal leerlingen met een begeleidingsdossier in het kader van problematische afwezigheden;
2° het aantal eerder in de loop van het schooljaar ingeschreven leerlingen die in hetzelfde schooljaar elders werden uitgesloten.
]
[
Art. 253/26.
§ 1.
[
[Als een schoolbestuur een leerling weigert, deelt dat schoolbestuur of het schoolbestuur
dat daarvoor is gemandateerd, of het LOP, zijn beslissing binnen een termijn van zeven kalenderdagen schriftelijk of
digitaal mee]
aan de ouders van de leerling
en aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap via de administratieve toepassingen voor het uitwisselen
van leerlingengegevens tussen scholen en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. De bevoegde diensten van
de Vlaamse Gemeenschap bezorgen die melding aan het LOP. Die melding bevat het rijksregisternummer en de
identificatiegegevens van de leerlingen en de feitelijke en juridische grond van de weigering. De Vlaamse Regering kan
de regels bepalen over de opslagperioden en de verwerkingsactiviteiten en procedures, waaronder maatregelen om te
zorgen voor een behoorlijke, veilige en transparante verwerking. De weigeringsdocumenten worden ook, op vraag van
de ouders, op papier ter beschikking gesteld.]
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt het model waarmee het schoolbestuur de weigering meedeelt aan de betrokken personen en aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
[
[Het model, vermeld in het eerste lid, bevat naast de elementen, vermeld in paragraaf 1, al de volgende
elementen:]
1° de feitelijke en de juridische grond van de beslissing tot weigering;
2° de informatie over de mogelijkheden voor bemiddeling, eerstelijnsklachten en het indienen van een klacht bij
de CLR
]
Indien de weigering gebeurde op basis van bereikte capaciteit of na volzetverklaring als vermeld in artikel 253/10, 253/13 en 253/22, deelt het schoolbestuur
[, het schoolbestuur dat daarvoor is gemandateerd of het gemandateerde LOP]
mee op welke plaats onder de geweigerde leerlingen opgenomen in het inschrijvingsregister de betrokken leerling staat.
§ 3. De betrokken personen krijgen op hun verzoek toelichting bij de beslissing van het schoolbestuur.
]
[Afdeling 5. Bemiddelings- en klachtenprocedure]
[
Art. 253/27.
§ 1. Betrokken personen en alle belanghebbenden kunnen vragen om bemiddeling door het LOP, zoals bepaald in artikel 253/28 en artikel 253/29, of een klacht indienen bij de CLR, zoals bepaald in artikel 253/30, wanneer ze niet akkoord zijn met:
1° een weigering op basis van bereikte capaciteit of volzetverklaring;
2° een weigering van inschrijving, op basis van de weigeringsgronden, vermeld in artikel 253/25;
3° een uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school als vermeld in artikel 253/5;
4° een ontbinding van inschrijving van een leerling met specifieke onderwijsbehoeften als vermeld in artikel 253/6;
5° een weigering op basis van capaciteit, omwille van uitzonderlijke omstandigheden als vermeld in artikel 253/10.
In geval van weigeringen die niet behoren tot weigeringen bepaald in punt 2°, 3° en 4°, door een school die eerder, conform artikel 253/7, besliste geen leerlingen te zullen weigeren, kunnen betrokken personen van geweigerde leerlingen en eventueel andere belanghebbenden gezamenlijk een klacht indienen.
§ 2. Voor de toepassing van artikel 253/28 tot en met artikel 253/31 bepaalt de Vlaamse Regering de nadere procedure. Zij garandeert daarbij de hoorplicht.
]
[
Art. 253/28.
§ 1. In geval van een weigering op basis van artikel 253/25, § 4, start het LOP een bemiddeling om een oplossing voor de geweigerde leerling te zoeken. Het LOP organiseert daartoe een bemiddelingscel, waarvan het de samenstelling en de werkingsprincipes bepaalt.
[In
de volgende gevallen start het LOP een bemiddeling als de betrokken personen er uitdrukkelijk om verzoeken:
1° bij een weigering als vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid, 1° of 5°;
2° bij een weigering op basis van artikel
253/25, §1, §2 en §3;
3° bij een ontbinding van de inschrijving als vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid, 4°;
4° bij een uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school als vermeld in artikel 253/5 en als
vermeld in artikel 253/27 §1, eerste lid, 3°.
]
§ 2.
[Het LOP bemiddelt binnen tien kalenderdagen na het verzoek van de betrokken
personen of na de afgifte van het weigeringsdocument, vermeld in artikel 253/26,
§1, tussen de leerling en de betrokken personen en de schoolbesturen van de scholen binnen het werkingsgebied, met het oog op een definitieve inschrijving van de
leerling in een school. In geval van bemiddeling bij een ontbinding als vermeld in
artikel 253/27, §1, 4°, betrekt het LOP ook de school die de weigering uitschreef. De
bemiddeling schort de termijn van dertig kalenderdagen, vermeld in artikel 253/30,
§1, tweede lid, op.]
§ 3. Wanneer de bemiddeling van het LOP binnen de termijn, vermeld in paragraaf 2, niet resulteert in een definitieve inschrijving, wordt de CLR gevat om haar oordeel uit te spreken
[over de gegrondheid van de weigeringsbeslissing of de ontbinding van de inschrijving of de
uitschrijving, conform artikel 253/30, §2]
. De CLR formuleert dit oordeel binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen die ingaat de dag na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 2.
[Het oordeel van de CLR wordt uiterlijk binnen een
termijn van zeven kalenderdagen schriftelijk of elektronisch verstuurd naar de betrokkenen.]
§ 4.
[...]
§ 5.
[...]
]
[
Art. 253/29.
Voor de toepassing van de bemiddeling, vermeld in artikel 253/28, duidt de Vlaamse Regering
[...]
een LOP-deskundige
[...]
aan die voor de gemeenten buiten het werkingsgebied van een LOP de taken van het LOP
[opneemt]
]
[
Art. 253/30.
§ 1.
[Betrokken personen en andere belanghebbenden kunnen in de volgende gevallen al dan niet na een
bemiddelingsprocedure door het LOP of na behandeling door de ombudsdienst inschrijvingen, een schriftelijke klacht
indienen bij de CLR:
1° bij een weigering als vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid, 1°, 2° of 5°;
2° bij een ontbinding van de inschrijving als vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid, 4°;
3° bij een uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school als vermeld in artikel 253/5 en als
vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid, 3°
4° klachten die na dertig kalenderdagen nadat de betwiste feiten zijn vast gesteld, ingediend worden, zijn
onontvankelijk.
]
§ 2. De CLR oordeelt binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen, die ingaat de dag na die van betekening of van poststempel van de schriftelijke klacht, over de gegrondheid van de
[klacht]
.
[Het oordeel van de CLR wordt uiterlijk binnen een
termijn van zeven kalenderdagen schriftelijk of elektronisch verstuurd naar de betrokkenen.]
[In geval van een klacht als vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid, 4°, blijft de leerling ingeschreven in de school
tot het oordeel van de CLR aan de betrokkenen kenbaar is gemaakt en wordt de termijn van een maand,
vakantieperioden niet inbegrepen, vermeld in artikel 253/6, §2, derde lid, ook tot dat moment opgeschort.]
§ 3. Indien de CLR
[een weigering als
vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid, 1°, 2° of 5°, een ontbinding van de inschrijving als vermeld in artikel 253/27,
§1, eerste lid, 4°, of een uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school als vermeld in artikel 253/5 en
als vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid, 3°,]
gegrond acht, schrijven de betrokken personen de leerling in een andere school in.
Indien het gaat om
[een ontbinding van de inschrijving als vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid, 4°,]
, schrijven de betrokken personen de leerling in een andere school in uiterlijk vijftien kalenderdagen na de schriftelijke kennisgeving van het oordeel van de CLR, vermeld in paragraaf 2, tweede lid. Op vraag van de betrokken personen worden zij bij het zoeken naar een andere school bijgestaan door het LOP, inzonderheid door de CLB die deel uitmaken van het LOP.
§ 4. Indien de CLR
[een weigering als vermeld in
artikel 253/27, §1, eerste lid, 1°, 2° of 5°, een ontbinding van de inschrijving als vermeld in artikel 253/27, §1, eerste lid,
4°, of een uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school als vermeld in artikel 253/5 en als vermeld
in artikel 253/27, §1, eerste lid, 3°,]
niet of niet afdoende gemotiveerd acht, kan de leerling zijn recht op inschrijving in de school laten gelden.
]
[
Art. 253/31.
§ 1. De CLR kan in een situatie
[als vermeld in artikel 253/30, §4]
, de Vlaamse Regering adviseren een bedrag op de werkingsmiddelen van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had van de school terug te vorderen of in te houden.
De CLR stelt de Vlaamse Regering onverwijld in kennis van dit advies.
§ 2. Binnen een termijn van veertien kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het advies, beslist de Vlaamse Regering over het opleggen van een financiële sanctie die kan bestaan uit een terugvordering of inhouding op de werkingsmiddelen van de school.
Voorafgaandelijk aan het opleggen van een sanctie gaat de Vlaamse Regering na of de betrokken leerling alsnog in de betrokken school werd ingeschreven.
§ 3. De terugvordering of inhouding, vermeld in paragraaf 1 en 2:
1° kan niet meer bedragen dan tien procent van het werkingsbudget van de school;
2° kan er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou zijn getroffen.
§ 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 1 tot en met 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, § 2, van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme.
]
[Hoofdstuk 1/2. Inschrijvingsrecht voor scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad]
[Afdeling 1. Inwerkingtreding]
[
Art. 253/32.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing voor de inschrijvingen als regelmatige leerling in het gewoon secundair onderwijs in scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad voor lesbijwoning vanaf het schooljaar
[2023-2024]
of later.
[Voor de toepassing van de termijnen, vermeld in dit hoofdstuk, worden de vakantieperioden die de Vlaamse
Regering bepaalt krachtens artikel 12 niet meegerekend, met uitzondering van de termijn, vermeld in artikel 253/57,
§ 1]
]
[Afdeling 2. Recht op inschrijving]
[
Art. 253/33.
De gezamenlijke doelstellingen van het inschrijvingsrecht als instrument van een beleid op gelijke onderwijskansen zijn:
1° het waarborgen van de vrije schoolkeuze van de betrokken personen en leerlingen;
2° het realiseren van optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen;
3° het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie;
[3°/1 het bevorderen van sociale cohesie;]
4° de bescherming van de gelijke onderwijs- en inschrijvingskansen van Nederlandstaligen en het behoud van het Nederlandstalige karakter van het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
]
[
Art. 253/34.
§ 1. Elke leerling heeft recht op inschrijving in de school of een vestigingsplaats ervan, gekozen door de betrokken personen. Is de leerling twaalf jaar of ouder, dan gebeurt de schoolkeuze in samenspraak met de leerling. Bij de keuze van een vestigingsplaats wordt rekening gehouden met het aldaar ingerichte onderwijsaanbod.
De inschrijving wordt genomen na ondertekening voor akkoord van de betrokken personen van het pedagogisch project en school- of centrumreglement.
§ 2. Een school registreert elke inschrijving binnen de zeven kalenderdagen, en uiterlijk op de eerste dag van de effectieve lesbijwoning, in de administratieve toepassingen voor het uitwisselen van leerlingengegevens tussen scholen en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, met vermelding van:
1°
[de administratieve
groep]
waarvoor de leerling is ingeschreven;
2° de datum en het tijdstip van de inschrijving;
3° de datum van de voorziene start van de lesbijwoning.
[4° de identificatiegegevens, de nationaliteit en het identificatienummer van de leerling, als die gegevens
beschikbaar zijn, om de leerlingen uniek te identificeren. De bevoegde diensten van de Vlaamse Regering zijn
verwerkingsverantwoordelijke voor de voormelde gegevens. De voormelde gegevens worden maximaal dertig jaar
bewaard met het oog op het garanderen van een vlot schooltraject, zeker in geval van een verlengd verblijf van de
leerling in het onderwijs.]
[De registratie gebeurt conform artikel 123/7/1.]
]
[
Art. 253/35.
§ 1. Behoudens de bij decreet of besluit bepaalde gevallen van uitschrijving, geldt een inschrijving van een leerling in een school voor de duur van de hele schoolloopbaan in die school. Het behoud van de inschrijving geldt over de vestigingsplaatsen, rekening houdend met het aldaar ingerichte onderwijsaanbod, en de structuuronderdelen heen, tenzij in geval van overschrijding van de capaciteit, vermeld in artikelen 253/42 en 253/53.
Indien de voortgang van de schoolloopbaan, met inachtname van de toelatingsvoorwaarden, het behoud of de verandering van vestigingsplaats of structuuronderdeel noodzakelijk maakt, dan kan de keuze van de betrokken personen niet worden gestuit.
Het verworven recht van inschrijving blijft als van de school een deel wordt afgesplitst en ondergebracht in een nieuwe school van hetzelfde schoolbestuur.
§ 2. Een schoolbestuur met scholen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan, afzonderlijk in het gewoon en in het buitengewoon secundair onderwijs, ervoor opteren om bij de overgang van een leerling van de ene secundaire school naar de andere secundaire school de inschrijvingen te laten doorlopen. Een schoolbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn schoolreglement.
§ 3. Een school- of centrumbestuur met scholen of centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan ervoor opteren om voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk, de desbetreffende gebiedsomschrijving als één school of centrum te beschouwen. Een school- of centrumbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn school- of centrumreglement.
]
[
Art. 253/36.
[
Elke inschrijving vóór 1 september voor het daaropvolgende schooljaar voor een bepaalde
administratieve groep in een bepaalde school voor gewoon onderwijs maakt de daaraan voorafgaande inschrijving
voor diezelfde administratieve groep en hetzelfde schooljaar in een andere school van rechtswege ongedaan.
Elke inschrijving vóór 1 februari voor een administratieve groep, ingericht als
[7de leerjaar
van het technisch of kunstsecundair onderwijs]
dat op 1 februari start, in een
bepaalde school, maakt de daaraan voorafgaande inschrijving voor diezelfde administratieve groep in een andere
school voor gewoon onderwijs van rechtswege ongedaan.
Elke inschrijving in de loop van het schooljaar in kwestie voor een bepaalde administratieve groep, maakt de
daaraan voorafgaande inschrijving voor dezelfde of een andere administratieve groep voor datzelfde schooljaar in een
andere school voor gewoon onderwijs ongedaan vanaf de start van de effectieve, tenzij gewettigde afwezigheid,
lesbijwoning
]
]
[
Art. 253/37
§ 1. Het recht op inschrijving geldt onverkort voor leerlingen die een gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging.
§ 2.
[Leerlingen die beschikken over een IAC-verslag of OV4-verslag, worden door
een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. Het IAC-verslag of OV4-verslag maakt deel uit van de informatie die de
betrokken personen bij een vraag tot inschrijving aan de school overmaken.
Het ter beschikking stellen van het IAC-verslag of OV4-verslag door de betrokken personen gaat samen met de verbintenis van de school tot het organiseren van overleg met de betrokken personen, de klassenraad en het centrum
voor leerlingenbegeleiding, binnen een redelijke termijn na de inschrijving
over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een
gemeenschappelijk curriculum, in geval van een OV4-verslag met inzet van
intensieve ondersteuning als vermeld in artikel 294, of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum.
Ook als de school pas na de inschrijving kennisneemt van een IAC-verslag of
OV4-verslag, uiterlijk gedateerd op de dag waarop de leerling in de betreffende school instapt, wordt de inschrijving van de leerling omgezet in een
inschrijving onder ontbindende voorwaarde.]
Op basis van het overleg met de betrokken personen, de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding beslist de school binnen een redelijke termijn na de inschrijving en uiterlijk binnen zestig kalenderdagen na de effectieve start van de lesbijwoning of de aanpassingen die de leerling nodig heeft proportioneel dan wel disproportioneel zijn.
[
[Als de voormelde termijn van zestig kalenderdagen is
verstreken zonder dat de school een beslissing heeft genomen, is de leerling definitief ingeschreven.]
Als de
school pas kennisneemt van een
[IAC-verslag of OV4-verslag]
, vermeld in het eerste lid, nadat de leerling is ingeschreven, start die termijn
van zestig kalenderdagen de dag van die kennisneming.]
[Als de school na het overleg de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum, proportioneel acht,
heft het centrum voor leerlingenbegeleiding het IAC-verslag of OV4-verslag
op of maakt het een GC-verslag op. Als de school na het overleg de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk
curriculum met intensieve ondersteuning, vermeld in artikel 294, of studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum,
disproportioneel acht, wordt de inschrijving ontbonden op het moment dat die
leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk een maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van de bevestiging van de
disproportionaliteit.]
[In afwijking van het derde lid kan een school kiezen om te ontbinden op een van de volgende momenten:
1° op het einde van het huidige schooljaar;
2° op het einde van het daaropvolgende schooljaar
]
§ 3.
[Als tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor
de leerling een IAC-verslag of OV4-verslag dan wel een wijziging van een
IAC-verslag of OV4-verslag nodig is, organiseert de school een overleg met de
klassenraad, de betrokken personen en het CLB.
Als een IAC-verslag wordt opgemaakt of gewijzigd, beslist de school op
basis van het overleg, vermeld in het eerste lid, om de leerling op verzoek van
de betrokken personen studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of
[om de inschrijving van de leerling op het einde van het huidige schooljaar of op het einde van het daaropvolgende schooljaar te ontbinden]
.
Als een OV4-verslag wordt opgemaakt of gewijzigd, beslist de school op
basis van het overleg, vermeld in het eerste lid, om de leerling op vraag van
de betrokken personen studievoortgang te laten maken binnen het gemeenschappelijk curriculum met intensieve ondersteuning, vermeld in artikel 294,
of
[om de inschrijving van de leerling op het einde van het huidige
schooljaar of op het einde van het daaropvolgende schooljaar te ontbinden]
.
]
§ 4. In afwijking van paragraaf 2 en 3 is studievoortgang op basis van een individueel aangepast curriculum niet mogelijk in de leertijd.
§ 5.
[Elk schoolbestuur communiceert actief over het inschrijvingsrecht van leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag in het gewoon onderwijs.]
]
[Afdeling 3. Organisatie van de inschrijvingen]
[Onderafdeling 1. Inschrijvingen voor het eerste leerjaar van de eerste graad: gemeenschappelijke bepalingen]
[
Art. 253/38.
[
Alle schoolbesturen die een school of vestigingsplaats hebben binnen het werkingsgebied van het
LOP Brussel-Hoofdstad, zijn voor hun scholen en vestigingsplaatsen voor gewoon onderwijs binnen dat respectievelijke werkingsgebied verplicht tot een gezamenlijke aanmeldingsprocedure.
In gemeenten waar een LOP aanwezig is, wordt de aanmeldingsprocedure goedgekeurd door een meerderheid
van de onderwijspartners van het LOP, vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, eerste lid, 1° tot en met 3°, van de Codificatie
sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016.
]
]
[
Art. 253/39.
De Vlaamse Regering bepaalt de startdatum voor de inschrijvingen.
[In afwijking van het eerste lid starten de inschrijvingen voor het eerste leerjaar van de eerste graad voor het
schooljaar 2023-2024 op 16 mei 2023.]
]
[
Art. 253/40.
§ 1. Aanmelden is het digitaal kenbaar maken door de betrokken personen van een intentie tot inschrijven voor een bepaald schooljaar in één of meerdere scholen of vestigingsplaatsen voor de daartoe door het schoolbestuur beschikbaar gestelde plaatsen in het eerste leerjaar A of B. Als de betrokken personen zich voor meerdere scholen of vestigingsplaatsen aanmelden, wordt een volgorde van keuze aangegeven.
Na afsluiten van de aanmeldingsperiode worden de aangemelde leerlingen geordend, volgens artikel 253/47. De leerlingen die gunstig geordend worden, zijnde binnen de door het schoolbestuur bepaalde capaciteit, verwerven een recht op inschrijving voor een beschikbaar gestelde plaats. Binnen gezamenlijke aanmeldingsprocedures wordt slechts één gunstige ordening weerhouden, zijnde de gunstige ordening in de school van hoogste keuze van de betreffende leerling. Leerlingen die niet gunstig geordend worden, worden in de volgorde zoals in het aanmeldingsregister, opgenomen als geweigerde leerling in het inschrijvingsregister.
§ 2.
[De Vlaamse Regering bepaalt:
1° de starten de einddatum van de aanmeldingen voor inschrijvingen voor een bepaald schooljaar;
2° de datum waarop de resultaten van de aanmeldingsprocedure uiterlijk worden bekendgemaakt;
3° de inschrijvingsperiode voor de gunstig gerangschikte leerlingen.
In afwijking van het eerste lid gelden de volgende periodes en data voor de inschrijvingen voor het schooljaar 2023-2024:
1° de aanmeldingsperiode voor de inschrijvingen loopt van 27 maart 2023 tot en met 21 april 2023;
2° de uiterste datum waarop de resultaten van de aanmeldingen van de leerlingen bekend worden gemaakt, is
15 mei 2023;
3° de gunstig gerangschikte leerlingen kunnen zich inschrijven van 16 mei 2023 tot en met 12 juni 2023.
]
Voorafgaand aan en tijdens de aanmeldingsperiode kunnen geen inschrijvingen gebeuren voor het volgende schooljaar.
§ 3.
[Als een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen, of het LOP de inschrijvingen laten voorafgaan door
een aanmeldingsprocedure, richten ze een ombudsdienst inschrijvingen op die instaat voor de eerstelijnsbehandeling
van:
1° klachten en vaststellingen over technische fouten of zuiver materiële vergissingen voor of na de definitieve
toewijzingen;
2° vragen over een erkenning van de uitzonderlijke situatie van een in te schrijven leerling.
De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling van de ombudsdienst inschrijvingen en regelt de werking ervan.
De samenstelling van de ombudsdienst inschrijvingen bestaat minstens uit een vertegenwoordiger van een erkende
oudervereniging en een vertegenwoordiging van alle schoolbesturen die de aanmeldingsprocedure organiseren
waarvoor de ombudsdienst inschrijvingen instaat voor de eerstelijnsbehandeling, vermeld in het eerste lid.
]
[
§ 4. In paragraaf 3, eerste lid, 1°, wordt verstaan onder technische fout of zuiver materiële vergissing voor of na
de definitieve toewijzingen: een geval waarbij een technische fout of een zuiver materiële vergissing tijdens het verloop
van de aanmeldingsprocedure afbreuk doet aan de ordening of toewijzing van de leerling in kwestie. De
aanmeldingsprocedure loopt af bij de start van de vrije inschrijvingen. Klachten en vaststellingen die na de termijn van
vijftien kalenderdagen na de vaststelling van de betwiste feiten ingediend worden, zijn onontvankelijk.
Als de ombudsdienst inschrijvingen na een klacht over of een vaststelling van een technische fout of zuiver
materiële vergissing voor de definitieve toewijzingen een gunstig advies geeft over de
[correctie van de
technische fout of de zuiver materiële vergissing]
, kan de
leerling door het LOP, het schoolbestuur of meerdere schoolbesturen samen met de
[correctie van de
technische fout of de zuiver materiële vergissing]
worden
opgenomen in het aanmeldingsregister voor de definitieve toewijzing gebeurt.
Als de ombudsdienst inschrijvingen na een klacht over een technische fout of zuiver materiële vergissing na een
definitieve toewijzing een gunstig advies geeft over de
[correctie van de
technische fout of de zuiver materiële vergissing]
, kan de leerling door het betrokken
schoolbestuur in overcapaciteit worden ingeschreven conform artikel 253/51.
Als de ombudsdienst inschrijvingen een negatief advies geeft over een klacht over een technische fout of materiële
vergissing voor of na de definitieve toewijzingen, hoeft de school niets te wijzigen aan de aanmelding of toewijzing van
de leerling in kwestie.
§ 5. In paragraaf 3, eerste lid, 2°, wordt verstaan onder een uitzonderlijke situatie van een in te schrijven leerling:
een geval waarbij de betrokkene die zich aanmeldt voor een specifieke school, een uitzonderlijke situatie inroept die
alleen van toepassing is op de leerling in kwestie in die school en waarbij die inschrijving de enig mogelijke is om de
toegang tot onderwijs te garanderen voor die leerling.
Als een ouder een vraag voor de erkenning van een uitzonderlijke situatie stelt aan de ombudsdienst
inschrijvingen, legt de ombudsdienst de vraag voor aan het schoolbestuur in kwestie. Indien het schoolbestuur in
kwestie een eventuele inschrijving in overcapaciteit haalbaar acht, legt ze die vraag voor aan de CLR. De CLR beslist
binnen dertig kalenderdagen over de uitzonderlijke situatie waarbij die inschrijving de enig mogelijke is om de toegang
tot onderwijs te garanderen voor die leerling.
Alleen als de CLR de uitzonderlijke situatie bevestigt waarbij die inschrijving de enig mogelijke is om de toegang
tot onderwijs te garanderen voor die leerling, kan de leerling in overcapaciteit worden ingeschreven conform
artikel 253/51.
§ 6. Nadat de klacht over een technische fout of materiële vergissing is behandeld, kan een klacht ingediend
worden bij de CLR, conform artikel 253/58. De behandeling van de uitzonderlijke situatie zoals bepaald in paragraaf 5
kan geen voorwerp uitmaken van een klacht bij de CLR.
De behandeling van een klacht of vraag bij de ombudsdienst inschrijvingen schort de termijn op voor de indiening
van een klacht bij de CLR, vermeld in artikel 253/58, en de termijn van tien kalenderdagen voor de bemiddeling in het
LOP, vermeld in 253/59, § 2.
§ 7. Voor scholen die, conform artikel 253/11, § 7, en na goedkeuring van het LOP Brussel-Hoofdstad, aansluiten
bij de aanmeldingsprocedure van het LOP Brussel-Hoofdstad, blijven de respectievelijke ordeningscriteria en
voorrangsgroepen, vermeld in artikel 253/16, onverminderd gelden.
§ 8. De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare begrotingskredieten middelen voorzien ter ondersteuning
van het instellen van een aanmeldingsprocedure en bepaalt hiervoor de nadere modaliteiten.
]
]
[
Art. 253/41.
[
§ 1. Voor de aanmeldingen voor de inschrijvingen vanaf het schooljaar 2023-2024 melden een
schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP Brussel-Hoofdstad, uiterlijk op 15 november voorafgaand
aan het schooljaar waarvoor de inschrijvingen gelden, aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap welk
standaarddossier ze zullen hanteren bij de organisatie van de aanmeldingsprocedure, of van welk standaarddossier ze
willen afwijken, conform paragraaf 2. Een standaarddossier is een dossier waarin de verschillende stappen van een
aanmeldingsprocedure concreet worden uitgewerkt.
De Vlaamse Regering bepaalt het model van ieder standaarddossier en het formulier waarmee de melding,
vermeld in het eerste lid, moet gebeuren.
§ 2. Als een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP willen afwijken van een standaarddossier,
leggen ze uiterlijk op 15 november van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijvingen
gelden, de afwijkingen in kwestie ter goedkeuring voor aan de CLR.
De CLR toetst de afwijkingen van het standaarddossier, vermeld in het eerste lid, aan de bepalingen, vermeld in
deze afdeling en in afdeling 2 en 4, en beslist over die afwijkingen uiterlijk twee maanden na de indiening conform het
eerste lid, en in ieder geval voor 24 december
]
]
[
Art. 253/41/1.
§ 1. Bij een negatief besluit van de CLR over de afwijkingen van een standaarddossier kunnen het
betrokken schoolbestuur, de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP voorafgaand aan het
schooljaar waarvoor de inschrijvingen gelden, uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatief besluit, een
van volgende initiatieven nemen:
1° aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap en de CLR melden de aanmeldingen te zullen
organiseren conform een standaarddossier. Daarvoor wordt het formulier, vermeld in artikel 253/41, § 1, tweede lid,
gebruikt;
2° aangepaste afwijkingen indienen bij de CLR. In dat geval toetst de CLR de aangepaste afwijkingen aan de
bepalingen van deze afdeling en afdeling 2 en 4, en beslist het uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op de dag van
de indiening ervan;
3° het voorstel van afwijkingen van het standaarddossier, vermeld in artikel 253/41, voorleggen aan de Vlaamse
Regering. In dat geval toetst de Vlaamse Regering het voorstel aan de bepalingen van deze afdeling en afdeling 2 en 4.
De Vlaamse Regering beslist over het voorstel van aanmeldingsprocedure uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op de
dag van de indiening ervan.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake het verloop van de procedure, vermeld in het eerste lid.
§ 2. Bij een negatief besluit van de CLR over de aangepaste afwijkingen van een standaarddossier die conform
paragraaf 1, eerste lid, 2°, zijn voorgelegd, kunnen het betrokken schoolbestuur, meerdere betrokken schoolbesturen
samen of het betrokken LOP, een van de volgende beslissingen nemen:
1° uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatieve besluit beslissen om de aanmeldingsprocedure te
organiseren volgens een standaarddossier, vermeld in artikel 253/41;
2° uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatieve besluit, en eenmalig, het aangepaste voorstel van
afwijkingen van een standaarddossier, vermeld in artikel 253/41, voorleggen aan de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering toetst de voorgestelde afwijkingen van het standaarddossier aan de doelstellingen, vermeld
in artikel 253/33, en de bepalingen van deze afdeling en afdeling 2, en beslist uiterlijk dertig kalenderdagen volgend
op de dag van de indiening ervan.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake het verloop van de procedure, vermeld in het eerste lid.
Bij een negatief besluit van de Vlaamse Regering beslissen het betrokken schoolbestuur, meerdere betrokken
schoolbesturen samen of het betrokken LOP, uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatief besluit, de
aanmeldingsprocedure te organiseren volgens een standaarddossier, vermeld in artikel 253/41.
§ 3. Bij een negatief besluit van de Vlaamse Regering over het voorstel van afwijkingen van een standaarddossier,
vermeld in artikel 253/41, die conform paragraaf 1, eerste lid, 3°, zijn voorgelegd, kunnen het betrokken schoolbestuur,
de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP een van de volgende beslissingen nemen:
1° uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatief besluit, beslissen de aanmeldingsprocedure te
organiseren volgens een standaarddossier, vermeld in artikel 253/41;
2° uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatief besluit, en eenmalig, een aangepast voorstel van
afwijkingen van een standaarddossier voorleggen aan de CLR. In dat geval toetst de CLR het aangepaste voorstel aan
de bepalingen van deze afdeling en afdeling 2 en 4.
De CLR beslist over het voorstel van afwijkingen van een standaarddossier uiterlijk dertig kalenderdagen volgend
op de dag van de indiening ervan.
Bij een negatief besluit van de CLR beslissen het betrokken schoolbestuur, meerdere betrokken schoolbesturen
samen of het betrokken LOP, uiterlijk tien kalenderdagen na ontvangst van het negatief besluit, om de aanmeldingsprocedure te organiseren volgens een standaarddossier.
]
[
Art. 253/42.
§ 1. Voorafgaand aan de aanmeldingsperiode moet een schoolbestuur voor al zijn scholen of vestigingsplaatsen waarvoor het de inschrijvingen laat voorafgaan door een aanmeldingsprocedure een capaciteit bepalen op volgend niveau:
a) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;
b) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;
c) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school;
d) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school.
Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het schoolbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in artikel 253/51.
§ 2. Een schoolbestuur kan na de start van de aanmeldingsperiode steeds een capaciteit verhogen, op voorwaarde van goedkeuring door het LOP.
§ 3. Een schoolbestuur deelt aan dat LOP zijn bepaalde capaciteiten mee.
]
[
Art. 253/43.
Elk schoolbestuur verleent bij het ordenen van de aangemelde leerlingen voor een bepaald structuuronderdeel, voorrang aan:
1° kinderen die tot dezelfde leefentiteit behoren als een reeds ingeschreven leerling in de school of de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen als vermeld in artikel 253/35;
2° met behoud van de toepassing van punt 1°, kinderen met een ouder die personeelslid is van de school of van de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen als vermeld in artikel 253/35, op voorwaarde dat er op het ogenblik van de inschrijving sprake is van een lopende tewerkstelling voor meer dan 104 dagen.
Met personeelsleden als vermeld in het eerste lid, 2°, wordt bedoeld:
1° personeelsleden als vermeld in artikel 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en in artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, voor zover ze geaffecteerd zijn aan of aangesteld zijn in een school;
2° personeelsleden die via een arbeidsovereenkomst werden aangeworven door een schoolbestuur en tewerkgesteld worden in de school.
]
[
Art. 253/44
§ 1. Een schoolbestuur verleent, in voorkomend geval met behoud van de toepassing van artikel 253/43, voor zijn scholen, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorrang aan leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.
§ 2. Om van de voorrangsregeling, vermeld in paragraaf 1, gebruik te kunnen maken, toont de ouder op één van volgende wijzen aan dat hij het Nederlands in voldoende mate machtig is:
1° door het voorleggen van minstens het Nederlandstalig diploma van secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;
2° door het voorleggen van het Nederlandstalig studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;
3° door het voorleggen van het bewijs dat hij het Nederlands beheerst op minstens niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. Dit gebeurt op basis van één van volgende stukken:
a) een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs of een daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs, dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;
b) een attest van niveaubepaling uitgevoerd door een Huis van het Nederlands dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;
c) door het voorleggen van het bewijs van minstens voldoende kennis van het Nederlands na het afleggen van een taalexamen bij het selectiebureau van de federale overheid;
4° door het voorleggen van het bewijs dat hij negen jaar als regelmatige leerling onderwijs heeft gevolgd in het Nederlandstalige lager en secundair onderwijs. Dit gebeurt op basis van attesten daartoe uitgereikt door de betrokken schoolbesturen.
§ 3. Een schoolbestuur bepaalt voor zijn scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, het aantal leerlingen dat wordt vooropgesteld voor de inschrijving bij voorrang van leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, moet gericht zijn op het verwerven of het behoud van 65% leerlingen in de school met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, kan door een schoolbestuur bepaald worden tot op de niveaus, vermeld in artikel 253/42.
Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met de thuistaal Nederlands mag beschouwd worden als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is als vermeld in paragraaf 1.
]
[
Art. 253/45.
[
§1. Uiterlijk voor de aanmeldingen voor inschrijvingen in het schooljaar 2023-2024 verleent een
schoolbestuur, met behoud van de toepassing van artikel 253/43 en artikel 253/44, voor zijn scholen die in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad liggen, voorrang aan leerlingen die vanaf de start van de leerplicht ieder jaar
Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd in een school voor Nederlandstalig basisonderwijs die door de
Vlaamse Gemeenschap erkend is.
Een leerling die gebruikmaakt van de voorrangsgroep, vermeld in artikel 253/44, kan geen gebruikmaken van de
voorrang, vermeld in het eerste lid.
§2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop wordt aangetoond dat een leerling tot de voorrangsgroep,
vermeld in paragraaf 1, eerste lid, behoort.
§3. Een schoolbestuur bepaalt voor zijn scholen die in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad liggen, het aantal
leerlingen voor de inschrijving bij voorrang van leerlingen die minstens vanaf de start van de leerplicht ieder jaar
Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd in een school voor Nederlandstalig basisonderwijs die door de
Vlaamse Gemeenschap erkend is.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, is gericht op de verwerving of het behoud in de school van 15%
leerlingen die vanaf de start van de leerplicht ieder jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd in een school
voor Nederlandstalig basisonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap erkend is.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, kan door een schoolbestuur bepaald worden tot op de niveaus,
vermeld in artikel 253/42, §1, eerste lid.
]
]
[
Art. 253/46.
§ 1. Een schoolbestuur kan ervoor kiezen om voor een of meer van zijn scholen per bepaalde capaciteit als vermeld in artikel 253/42, voorrang te verlenen aan een of meer ondervertegenwoordigde groepen, zijnde één of meer groepen van leerlingen die, op basis van één of meerdere objectieve kenmerken,
[in de school
relatief ondervertegenwoordigd zijn ten aanzien van een referentiepopulatie,
waarbij leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag in een school van het
gewoon onderwijs altijd beschouwd mogen worden als een ondervertegenwoordigde groep, ongeacht de referentiepopulatie]
[De voorrang wordt toegepast
tot maximaal 20 procent van de bepaalde capaciteit bezet wordt door de leerlingen behorende tot een of meerdere ondervertegenwoordigde groepen. Ook in geval van meerdere ondervertegenwoordigde groepen bedraagt de
voorrang maximaal 20 procent van de bepaalde capaciteit
[, vermeld in artikel 253/42.]
]
[Als het LOP of een schoolbestuur opteert voor meerdere ondervertegenwoordigde groepen, bepaalt het LOP of
een schoolbestuur ook telkens welke groep in de ordening voorrang heeft op welke andere groep.]
[
Het LOP kan een voorstel uitwerken over de voorrang van ondervertegenwoordigde groepen in de scholen die
in zijn werkingsgebied liggen, wat betreft zowel het aandeel van de capaciteit die scholen voorbehouden als het
bepalen van de inhoudelijke afbakening van de lokaal gekozen ondervertegenwoordigde groep. Dat voorstel wordt
goedgekeurd door een meerderheid van de onderwijspartners van het LOP, vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, eerste lid,
1° tot en met 3°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016. De scholen gelegen
in het werkingsgebied van een LOP respecteren hierover de gemaakte afspraken in het LOP. Het LOP legt het voorstel
ter bekrachtiging voor aan de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Als de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie een voorstel van het LOP een eerste keer niet bekrachtigt,
werkt het LOP een nieuw voorstel uit. Het nieuwe voorstel wordt goedgekeurd door een meerderheid van de
onderwijspartners van het LOP, vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, eerste lid, 1° tot en met 3°, van de Codificatie sommige
bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016. Het LOP legt het nieuwe voorstel ter bekrachtiging voor aan de
Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Als een eerste voorstel reeds bekrachtigd werd door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, dan kan
de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, wanneer een nieuw voorstel wordt voorgelegd ter bekrachtiging
aan de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, ervoor kiezen om dat eerste voorstel te vervangen door het
nieuwe voorstel. Als het nieuwe voorstel, vermeld in het vierde lid, bekrachtigd wordt, vervangt het nieuwe voorstel
het eerste voorstel.
Als het nieuwe voorstel niet bekrachtigd wordt, wordt het eerste voorstel, vermeld in het derde lid, behouden als
de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie het eerste voorstel bekrachtigd had.
Als de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie een voorstel bekrachtigt, passen de vestigingsplaatsen die
in het werkingsgebied van het LOP liggen, het voorstel toe.
Als de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie geen voorstel bekrachtigt, kunnen de schoolbesturen zelf
beslissen voor de vestigingsplaatsen die in het werkingsgebied van het LOP liggen, welke voorrang voor
ondervertegenwoordigde groepen ze toepassen.
]
§ 2. Het LOP meldt de toepassing van deze voorrang steeds, en uiterlijk op 31 januari, aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
[...]
Scholen en LOP kunnen hun voorstel van afbakening van de lokaal gekozen ondervertegenwoordigde groepen ook voor advies voorleggen aan de CLR en dit uiterlijk op
[15 september]
voorafgaand aan de aanmeldingen.
[De inhoudelijke afbakening van de lokaal gekozen ondervertegenwoordigde
groepen maken geen deel uit van het standaarddossier of afwijking op het standaarddossier, vermeld in
artikel 253/41.]
§ 3. De effecten van de toepassing van deze voorrang van ondervertegenwoordigde groepen worden gedurende 4 jaar gemonitord door het LOP.
]
[
Art. 253/47.
[
§ 1. Voor de inschrijvingen ordent het schoolbestuur, of, na akkoord van de betrokken
schoolbesturen, het schoolbestuur dat daarvoor gemandateerd is of het LOP, op het einde van de aanmeldingsperiode,
voor zijn school of voor elk van zijn scholen alle aangemelde leerlingen, zodat de toewijzingen de volgende voorrangen
in volgorde respecteren:
1° eerst de leerlingen die tot dezelfde leefentiteit behoren, vermeld in artikel 253/43, eerste lid, 1°;
2° dan de kinderen van een ouder die personeelslid is, vermeld in artikel 253/43, eerste lid, 2°;
3° dan de kinderen van ouders die conform artikel 253/44 het Nederlands in voldoende mate machtig zijn;
4° dan de kinderen die
[vanaf de start van de leerplicht ieder jaar]
Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd, vermeld in artikel 253/45;
5° in voorkomend geval, dan de leerlingen die behoren tot de ondervertegenwoordigde groep, vermeld in
artikel 253/46;
6° tot slot de overige leerlingen, in voorkomend geval met inbegrip van de leerlingen die overblijven na de
toepassing van de criteria, vermeld in punt 1° tot en met 5°, volgens een van de volgende ordeningscriteria:
a) de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in de keuze die de betrokken personen hebben
gemaakt en dan toeval;
b) toeval en dan de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in keuze die de betrokken personen
hebben gemaakt.
Het schoolbestuur, de schoolbesturen of het LOP hanteren bij het ordenen van de aangemelde leerlingen de
combinatie van ordeningscriteria uit het standaarddossier dat ze hebben onderschreven of de eventuele afwijkingen
daarop, zoals de CLR ze heeft goedgekeurd.
§ 2. Als de vooraf bepaalde capaciteit, vermeld in artikel 253/42, al bereikt wordt binnen de leerlingengroep,
vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, 2°, 3°, 4° of 5°, worden de leerlingen binnen die leerlingengroep in kwestie
geordend volgens de volgorde van de voorrangsgroepen en volgens de ordeningscriteria, zoals de overige leerlingen,
vermeld in het eerste lid, 6°, en vermeld in het standaarddossier dat door hen is onderschreven, of de eventuele
afwijkingen daarop, die de CLR heeft goedgekeurd.
§ 3. In voorkomend geval wordt aan een leerling die voor meerdere scholen of vestigingsplaatsen gunstig
gerangschikt is, de hoogste school of vestigingsplaats van voorkeur toegewezen en wordt die leerling verwijderd in de
scholen of vestigingsplaatsen van lagere keuze.
[Het schoolbestuur, de schoolbesturen samen of het LOP kunnen beslissen om na de definitieve
toewijzing het resultaat van de toewijzing te optimaliseren, zodat meer leerlingen een school van hogere voorkeur
krijgen toegewezen.]
Deze beslissing mag er niet toe leiden dat de voorrang van een
geweigerde leerling geschonden zou worden.
]
]
[
Art. 253/48.
§ 1. Een schoolbestuur hanteert voor elke, overeenkomstig artikel 253/42 bepaalde, capaciteit betrokken bij de aanmeldingsprocedure, een aanmeldingsregister.
Een schoolbestuur komt, per aanmeldingsregister, op basis van artikel 253/47, tot een gunstige of niet-gunstige rangschikking van alle aangemelde leerlingen en neemt die rangschikking op in het aanmeldingsregister. Mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, kan het LOP de rangschikking van alle aangemelde leerlingen in het aanmeldingsregister uitvoeren.
§ 2. Van de scholen of vestigingsplaatsen waar de aangemelde leerling een gunstige rangschikking heeft gekregen, wijst het schoolbestuur, of mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP de aangemelde leerling toe aan de school of vestigingsplaats van de hoogste keuze die de betrokken personen of de leerling bij de aanmelding opgaven.
Deze leerling wordt vervolgens verwijderd uit het aanmeldingsregister van de verschillende scholen en vestigingsplaatsen waarvoor de betrokken personen of de leerling een lagere keuze gemaakt hebben. De daardoor vrijgekomen plaatsen in de aanmeldingsregisters worden, voor zover mogelijk, ingenomen door de op basis van dezelfde combinatie van ordeningscriteria
[en
voorrangsgroepen, vermeld in artikel 253/43 tot en met 253/47,]
eerstvolgend gerangschikte leerlingen.
Het innemen van vrijgekomen plaatsen in het aanmeldingsregister wordt herhaald totdat er geen toewijzingen als vermeld in het eerste lid meer mogelijk zijn. Daarna worden de niet-toegewezen leerlingen geordend volgens de
[volgorde van de voorrangsgroepen en de]
daartoe gekozen ordeningscriteria.
De aangemelde leerling en de betrokken personen krijgen uiterlijk op de door de Vlaamse Regering bepaalde datum schriftelijk of via elektronische drager melding over de school of vestigingsplaats waaraan de aangemelde leerling is toegewezen en over de periode, vermeld in artikel 253/40, § 2.
Indien de aangemelde leerling en zijn ouders binnen de periode, vermeld in artikel 253/40, § 2, geen gebruikmaken van de mogelijkheid tot inschrijving, dan vervalt het recht op inschrijving dat ze via de aanmeldingsprocedure hebben verworven.
Aan de aangemelde leerling en de betrokken personen wordt tevens meegedeeld welke plaats bij de niet-toegewezen leerlingen de aangemelde leerling heeft ingenomen in het aanmeldingsregister van de verschillende scholen of vestigingsplaatsen waarvoor de aangemelde leerling of de betrokken personen een hogere keuze gemaakt hadden dan de toegewezen school of vestigingsplaats.
Indien bij de inschrijving blijkt dat de leerling niet voldoet aan door de betrokken personen opgegeven voorrangsgroep die aanleiding gaven tot de gunstige rangschikking en toewijzing, dan vervalt het recht op inschrijving dat ze via de aanmeldingsprocedure hebben verworven, tenzij de behandeling van
[disfuncties en eerstelijnsklachten]
als vermeld in artikel 253/40, § 3, leidt tot een andere beslissing.
[In afwijking van het zevende lid, kunnen een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP beslissen
om uiterlijk na de einddatum van de aanmeldingsperiode en voordat de resultaten van de aanmelding worden
bekendgemaakt deze controle te doen.]
Wanneer een via een aanmeldingsprocedure ingeschreven leerling alsnog wordt ingeschreven in een school van hogere keuze, mag de school van lagere keuze de eerder gerealiseerde inschrijving beëindigen.
[Voor het ordenen, toewijzen en weigeren van aangemelde leerlingen is het schoolbestuur de verwerkingsverantwoordelijke. In geval van een verwerking door een LOP blijft het schoolbestuur of de gemandateerde de
verwerkingsverantwoordelijke.]
§ 3. Indien de leerling in geen enkele school of vestigingsplaats gunstig gerangschikt kan worden, krijgen de aangemelde leerling en de betrokken personen uiterlijk op de door de Vlaamse Regering bepaalde datum, schriftelijk of via elektronische drager melding over het niet kunnen toewijzen van de aangemelde leerling aan een door de betrokken personen of leerling gekozen school of vestigingsplaats.
Aan de aangemelde leerling en de betrokken personen wordt tevens meegedeeld welke plaats bij de niet-toegewezen leerlingen de aangemelde leerling heeft ingenomen in het aanmeldingsregister van de verschillende scholen of vestigingsplaatsen waarvoor de aangemelde leerling of de betrokken personen hadden gekozen.
§ 4. Een niet-gunstige rangschikking wordt gelijkgesteld met een weigering op basis van bereikte capaciteit, overeenkomstig artikel 253/42. Het uitreiken van de weigeringsdocumenten kan gemandateerd worden aan het LOP.
]
[
Art. 253/49.
§ 1. Een schoolbestuur hanteert voor elke overeenkomstig artikel 253/42 bepaalde capaciteit een inschrijvingsregister waarin het alle inschrijvingen en weigeringen chronologisch noteert.
Overeenkomstig artikel 253/47 wordt de volgorde van de toegewezen leerlingen en de volgorde van de niet-toegewezen leerlingen overgenomen in het inschrijvingsregister.
§ 2.
[Met uitzondering van de inschrijvingen van leerlingen die zijn ingeschreven in overcapaciteit conform
artikel 253/51, wordt voor inschrijvingen door vrijgekomen plaatsen of door verhoogde capaciteit, vermeld in
artikel 253/42, § 2, de volgorde van de weigeringen gerespecteerd met inbegrip van de volgorde van de
voorrangsgroepen, vermeld in artikel 253/43 tot en met 253/46, en, wat de leerlingen, vermeld in artikel 253/44,
253/45 en 253/46, betreft, met het oog op het bereiken van hun respectievelijke aandeel, vermeld in artikel 253/44, § 3,
artikel 253/45, § 3, en artikel 253/46, § 1, en dat tot en met de vijfde schooldag van oktober van het schooljaar waarop
de inschrijving betrekking had.]
Betrokken personen van leerlingen die alsnog een plaats wordt toegewezen krijgen daar binnen de zeven kalenderdagen schriftelijk of via elektronische drager melding van. Deze melding bevat informatie over de periode waarbinnen de betrokken personen de betrokken leerling kunnen inschrijven. Die periode duurt minimaal zeven kalenderdagen.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt het model van inschrijvingsregister.
§ 4. Het verloop van inschrijvingen en weigeringen kan onderworpen worden aan een controle door de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
]
[
Art. 253/50.
De inschrijvingen en eventuele weigeringen van leerlingen die zich niet hebben aangemeld worden vanaf de door de Vlaamse Regering bepaalde startdatum van de inschrijvingen, vermeld in artikel 253/39, in chronologische volgorde opgenomen in het inschrijvingsregister.
]
[
Art. 253/51.
§ 1. Een schoolbestuur kan, ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving:
1° voor de toelating van leerlingen die:
a)
[hetzij beschikken over een jeugdhulpverleningsbeslissing voor de functie verblijf, namelijk aangepaste woon- en
leefomgeving onder toezicht en begeleiding, bij een jeugdhulpaanbieder op verwijzing van een gemandateerde
voorziening of een Sociale Dienst Jeugdrechtbank;]
b)
[hetzij als semi-internen verblijven in een semi-internaat dat verbonden is aan een school, of als internen
verblijven in een onderwijsinternaat;]
c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;
[d) hetzij geadopteerd zijn in een gezin dat beschikt over een verzoekschrift tot binnenof buitenlandse adoptie, dat
ingediend is bij de bevoegde rechtbank, of, bij gebrek daaraan, een buitenlandse adoptiebeslissing of een buitenlandse
beslissing tot plaatsing met het oog op adoptie;
e) hetzij beschikken over een
[IAC-verslag of OV4-verslag]
;
]
2° voor de toelating van leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de betrokken personen deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde niveau, vermeld in artikel 253/42, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de capaciteit;
3° van leerlingen waarvoor de
[ombudsdienst inschrijvingen of de CLR, vermeld in artikel 253/40, § 3 tot en
met § 5, gunstig advies heeft verleend of de uitzonderlijke situatie heeft bevestigd]
voor een inschrijving in overcapaciteit.
[4° voor de toelating van leerlingen die in het lopende schooljaar of na de eerste schooldag van maart van het
schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, veranderd zijn van domicilieadres
en veranderd zijn van gemeente.]
§ 2. Een schoolbestuur moet, ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit, toch overgaan tot een inschrijving voor de terugkeer van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs die in het lopende, het voorafgaande schooljaar of daaraan voorafgaande schooljaar in de school ingeschreven waren en die gedurende die periode in het buitengewoon secundair onderwijs ingeschreven waren.
[Hetzelfde geldt voor leerlingen van het buitengewoon onderwijs die, met toepassing van artikel 136/1, tweede lid, gedurende twee schooljaren voltijds les
hebben gevolgd in de school voor gewoon onderwijs en zich na twee schooljaren willen inschrijven in die school.]
§ 3. In geen enkel structuuronderdeel waarvoor aan de school een minimumpakket is toegekend, kan tijdens het schooljaar van toekenning de inschrijving van een leerling worden geweigerd op basis van capaciteit als vermeld in artikel 253/42.
]
[Onderafdeling 2. Inschrijvingen voor andere leerjaren dan het eerste leerjaar van de eerste graad]
[
Art. 253/52.
Inschrijvingen voor een bepaald schooljaar kunnen ten vroegste starten op de eerste schooldag na de paasvakantie van het voorafgaande schooljaar, met uitzondering van de leertijd.
Een school- of centrumbestuur maakt de start van de inschrijvingen bekend aan alle belanghebbenden. Een school- of centrumbestuur dat deel uitmaakt van een LOP, maakt de start van de inschrijvingen alleszins via het LOP bekend.
]
[
Art. 253/53.
§ 1. Een school- of centrumbestuur moet voor al zijn scholen, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 253/52, capaciteit bepalen op een of meer van volgende niveaus:
a) hetzij per school, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
b) hetzij per centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
c) hetzij per vestigingsplaats, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
d)
[hetzij per administratieve groep of combinatie van administratieve groepen, met uitzondering van het eerste
leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs, al dan niet per vestigingsplaats.]
Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het school- of centrumbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen, vermeld in artikel 253/55.
§ 2. Voor de andere leerjaren dan het eerste leerjaar van de eerste graad, bepaalt een schoolbestuur voor zijn scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, een aantal leerlingen dat wordt vooropgesteld voor de inschrijving bij voorrang van leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, zoals bepaald in artikel 253/44.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, moet gericht zijn op het verwerven of het behoud van 55% leerlingen in de school met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, zoals bepaald in artikel 253/44. Binnen het LOP van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan afgesproken worden om een hoger percentage dan 55 te hanteren.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, kan door een schoolbestuur bepaald worden tot op de niveaus vermeld in paragraaf 1.
]
[
Art. 253/54.
§ 1. Een school- of centrumbestuur hanteert voor alle overeenkomstig artikel 253/53 bepaalde niveaus waarop capaciteit wordt bepaald een inschrijvingsregister waarin het alle inschrijvingen en weigeringen chronologisch noteert.
Met uitzondering van de inschrijvingen, vermeld in artikel 253/55, §§ 1 en 2, wordt voor inschrijvingen de volgorde van de geweigerde leerlingen gerespecteerd
[, ook rekening
houdend met het aandeel zoals bepaald in paragraaf 2 van artikel 253/53, van leerlingen met minstens één ouder die
het Nederlands in voldoende mate machtig is zoals bepaald in artikel 253/44,]
en dit tot en met de vijfde schooldag van oktober van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt het model van inschrijvingsregister.
§ 3. Het verloop van de inschrijvingen en weigeringen kan onderworpen worden aan een controle door de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
]
[
Art. 253/55.
§ 1. Een school- of centrumbestuur kan ook na het bereiken van de capaciteit zoals bepaald in artikel 253/53 toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving:
1° voor de toelating van leerlingen die:
a)
[hetzij beschikken over een jeugdhulpverleningsbeslissing voor de functie verblijf, namelijk aangepaste woonen
leefomgeving onder toezicht en begeleiding, bij een jeugdhulpaanbieder op verwijzing van een gemandateerde
voorziening of een Sociale Dienst Jeugdrechtbank;]
b)
[hetzij als semi-internen verblijven in een semi-internaat dat verbonden is aan een school, of als internen
verblijven in een onderwijsinternaat;]
c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;
[d) hetzij geadopteerd zijn in een gezin dat beschikt over een verzoekschrift tot binnenof buitenlandse adoptie, dat
ingediend is bij de bevoegde rechtbank, of, bij gebrek daaraan, een buitenlandse adoptiebeslissing of een buitenlandse
beslissing tot plaatsing met het oog op adoptie;
e) hetzij beschikken over een
[IAC-verslag of OV4-verslag]
;
]
2° voor de toelating van leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de betrokken personen deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde structuuronderdeel, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de bereikte capaciteit.
[3° voor de toelating van leerlingen die in het lopende schooljaar of na de eerste schooldag van maart van het
schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, veranderd zijn van domicilieadres
en veranderd zijn van gemeente.]
§ 2. Een school- of centrumbestuur moet ook na het bereiken van de capaciteit, zoals bepaald in artikel 253/53, toch overgaan tot een inschrijving voor de terugkeer van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs of de leertijd die in het lopende of de twee voorafgaande schooljaren in de school of centrum ingeschreven waren en die gedurende die periode in het buitengewoon secundair onderwijs ingeschreven waren.
§ 3. In geen enkel structuuronderdeel van het voltijds gewoon secundair onderwijs dat behoort tot een graad of onderwijsvorm waarvoor aan de school een minimumpakket is toegekend, kan tijdens het schooljaar van toekenning de inschrijving van een leerling worden geweigerd op basis van de bereikte capaciteit.
]
[Afdeling 4. Weigeren van inschrijving]
[
Art. 253/56.
§ 1. Een schoolbestuur kan de inschrijving van een onderwijszoekende die niet voldoet aan de bij decreet of besluit bepaalde toelatings-, overgangs- of instapvoorwaarden weigeren.
[Een inschrijving in de loop van het voorafgaande schooljaar of in het lopende schooljaar vindt plaats onder de
opschortende voorwaarde dat de onderwijszoekende bij de effectieve start van de lesbijwoning aan de toelatings-,
overgangs- of instapvoorwaarden voldoet.
Indien een beslissing van de toelatingsklassenraad vereist is, vindt de inschrijving plaats onder ontbindende
voorwaarde en wordt de inschrijving ontbonden indien de toelatingsklassenraad beslist dat de onderwijszoekende niet
aan de toelatings-, overgangs- of instapvoorwaarden in kwestie voldoet. De inschrijving wordt ontbonden op het
moment dat de leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk een maand, vakantieperioden niet inbegrepen,
na kennisgeving van de beslissing. De inschrijving wordt evenwel niet ontbonden wanneer het schoolbestuur geen
gebruik wenst te maken van deze weigeringsgrond.
]
§ 2. Een schoolbestuur weigert de inschrijving van een leerling die in de loop van hetzelfde schooljaar van school verandert, als deze inschrijving tot doel heeft of er in de feiten toe leidt dat de betrokken leerling in dat schooljaar afwisselend naar verschillende scholen zal gaan.
§ 3. Een schoolbestuur kan de inschrijving weigeren in een school waar de betrokken leerling het lopende, het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar werd uitgeschreven als gevolg van definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel. Dergelijke weigering van inschrijving kan eveneens in een school waar de inschrijving van de ene naar de andere school doorloopt op basis van artikel 253/35.
§ 4. Een schoolbestuur van een school voor gewoon secundair onderwijs waarvan de draagkracht onder druk staat, kan slechts na overleg en goedkeuring binnen het LOP de inschrijving in de loop van het schooljaar weigeren van een leerling die elders werd uitgeschreven als gevolg van definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel. Deze weigering moet gebaseerd zijn op en conform zijn aan vooraf door het LOP bepaalde criteria.
Voor het bepalen van deze criteria wordt ten minste rekening gehouden met de volgende elementen:
1° het aantal leerlingen met een begeleidingsdossier in het kader van problematische afwezigheden;
2° het aantal eerder in de loop van het schooljaar ingeschreven leerlingen die in hetzelfde schooljaar elders werden uitgesloten.
]
[
Art. 253/57.
§ 1.
[
[Als een schoolbestuur een leerling weigert, deelt dat schoolbestuur of het schoolbestuur
dat daarvoor is gemandateerd of het LOP, zijn beslissing binnen een termijn van zeven kalenderdagen schriftelijk of
digitaal mee]
aan de ouders van de leerling
en aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap via de administratieve toepassingen voor het uitwisselen
van leerlingengegevens tussen scholen en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. De bevoegde diensten van
de Vlaamse Gemeenschap bezorgen die melding aan het LOP. Die melding bevat het rijksregisternummer en de
identificatiegegevens van de leerlingen en de feitelijke en juridische grond van de weigering. De Vlaamse Regering kan
de regels bepalen over de opslagperioden en de verwerkingsactiviteiten en de procedures, waaronder maatregelen om
te zorgen voor een behoorlijke, veilige en transparante verwerking. De weigeringsdocumenten worden ook, op vraag
van de ouders, op papier ter beschikking gesteld.]
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt het model waarmee het schoolbestuur de weigering meedeelt aan de betrokken personen en aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
[
[Het model, vermeld in het eerste lid, bevat naast de elementen, vermeld in paragraaf 1, al de volgende
elementen:]
1° de feitelijke en de juridische grond van de beslissing tot weigering;
2° de informatie over de mogelijkheden voor bemiddeling, eerstelijnsklachten en het indienen van een klacht bij
de CLR
]
Indien de weigering gebeurde op basis van bereikte capaciteit als vermeld in artikel 253/42 en 253/53, deelt het schoolbestuur
[of het schoolbestuur dat daartoe gemandateerd is of het gemandateerde LOP]
mee op welke plaats onder de geweigerde leerlingen opgenomen in het inschrijvingsregister de betrokken leerling staat.
§ 3. De betrokken personen krijgen op hun verzoek toelichting bij de beslissing van het schoolbestuur.
]
[Afdeling 5. Bemiddelings- en klachtenprocedure]
[
Art. 253/58.
Betrokken personen en alle belanghebbenden kunnen vragen om bemiddeling door het LOP, zoals bepaald in artikel 253/59, of een klacht indienen bij de CLR, zoals bepaald in artikel 253/60, wanneer ze niet akkoord zijn met:
1° een weigering op basis van bereikte capaciteit;
2° een weigering van inschrijving, op basis van de weigeringsgronden, vermeld in artikel 253/56;
3° een uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school als vermeld in artikel 253/36;
4° een ontbinding van inschrijving van een leerling met specifieke onderwijsbehoeften als vermeld in artikel 253/37.
Voor de toepassing van artikel 253/59 tot en met artikel 253/61 bepaalt de Vlaamse Regering de nadere procedure. Zij garandeert daarbij de hoorplicht.
]
[
Art. 253/59.
§ 1. In geval van een weigering op basis van artikel 253/56, § 4, start het LOP een bemiddeling om een oplossing voor de geweigerde leerling te zoeken. Het LOP organiseert daartoe een bemiddelingscel, waarvan het de samenstelling en de werkingsprincipes bepaalt.
[In
de volgende gevallen start het LOP een bemiddeling als de betrokken personen er uitdrukkelijk om verzoeken:
1° bij een weigering, vermeld in artikel 253/58, eerste lid, 1°;
2° bij een weigering op basis van artikel 253/56, § 1, § 2 en § 3;
3° bij een ontbinding van de inschrijving, vermeld in artikel 253/58, eerste lid, 4°;
4° bij een uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school, vermeld in artikel 253/36 en vermeld
in artikel 253/58, eerste lid, 3°.
]
§ 2.
[Het LOP bemiddelt binnen tien kalenderdagen na het verzoek van de betrokken personen of na de afgifte van het weigeringsdocument, vermeld in artikel
253/57, §1, tussen de leerling en de betrokken personen en de schoolbesturen
van de scholen binnen het werkingsgebied, met het oog op een definitieve inschrijving van de leerling in een school. In geval van bemiddeling bij een ontbinding als
vermeld in artikel 253/58, §1, 4°, betrekt het LOP ook de school die de weigering
uitschreef. De bemiddeling schort de termijn van dertig kalenderdagen, vermeld in
artikel 253/60, §1, tweede lid, op]
§ 3. Wanneer de bemiddeling van het LOP binnen de termijn, vermeld in paragraaf 2, niet resulteert in een definitieve inschrijving, wordt de CLR gevat om haar oordeel uit te spreken
[over de gegrondheid van de weigeringsbeslissing of de ontbinding van de inschrijving of de
uitschrijving, conform artikel 253/60, § 2]
. De CLR formuleert dit oordeel binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen die ingaat de dag na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 2.
[Het oordeel van de CLR wordt uiterlijk binnen een termijn van zeven kalenderdagen schriftelijk of elektronisch
verstuurd naar de betrokkenen.]
§ 4.
[...]
§ 5.
[...]
]
[
Art. 253/60.
§ 1.
[Betrokken personen en andere belanghebbenden kunnen in de volgende gevallen al dan niet na een
bemiddelingsprocedure door het LOP of na behandeling door de ombudsdienst inschrijvingen, een schriftelijke klacht
indienen bij de CLR:
1° bij een weigering, vermeld in artikel 253/58, eerste lid, 1° en 2°;
2° bij een ontbinding van de inschrijving, vermeld in artikel 253/58, eerste lid, 4°;
3° bij een uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school, vermeld in artikel 253/36, en vermeld
in artikel 253/58, eerste lid, 3°.
Klachten die dertig kalenderdagen nadat de betwiste feiten zijn vastgesteld, ingediend worden, zijn onontvankelijk.
]
§ 2. De CLR oordeelt binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen, die ingaat de dag na die van betekening of van poststempel van de schriftelijke klacht, over de gegrondheid van de
[klacht]
.
[Het oordeel van de CLR wordt uiterlijk binnen een termijn van zeven kalenderdagen schriftelijk of elektronisch
verstuurd naar de betrokkenen]
[In geval van een klacht, vermeld in artikel 253/58, eerste lid, 4°, blijft de leerling ingeschreven in de school tot
het oordeel van de CLR aan de betrokkenen kenbaar is gemaakt en wordt de termijn van een maand, vakantieperioden
niet inbegrepen, vermeld in artikel 253/37, § 2, derde lid, ook tot dat moment opgeschort.]
§ 3. Indien de CLR
[een weigering,
vermeld in artikel 253/58, eerste lid, 1° en 2°, een ontbinding van de inschrijving, vermeld in artikel 253/58, eerste lid,
4°, of een uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school, vermeld in artikel 253/36, en vermeld in
artikel 253/58, eerste lid 3°,]
gegrond acht, schrijven de betrokken personen de leerling in een andere school in.
Indien het gaat om
[een ontbinding van de inschrijving, vermeld in artikel 253/58, eerste lid, 4°]
, schrijven de betrokken personen de leerling in een andere school in uiterlijk vijftien kalenderdagen na de schriftelijke kennisgeving van het oordeel van de CLR, vermeld in paragraaf 2, tweede lid. Op vraag van de betrokken personen worden zij bij het zoeken naar een andere school bijgestaan door het LOP, inzonderheid door de CLB die deel uitmaken van het LOP.
§ 4. Indien de CLR
[een weigering, vermeld in
artikel 253/58, eerste lid, 1° of 2°, een ontbinding van de inschrijving, vermeld in artikel 253/58, eerste lid, 4°, of een
uitschrijving op basis van een inschrijving in een andere school, vermeld in artikel 253/36, en vermeld in artikel 253/58,
eerste lid, 3°,]
niet of niet afdoende gemotiveerd acht, kan de leerling zijn recht op inschrijving in de school laten gelden.
]
[
Art. 253/61.
§ 1. De CLR kan in een situatie
[als vermeld in artikel 253/60, § 4]
, de Vlaamse Regering adviseren een bedrag op de werkingsmiddelen van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had van de school terug te vorderen of in te houden.
De CLR stelt de Vlaamse Regering onverwijld in kennis van dit advies.
§ 2. Binnen een termijn van veertien kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het advies, beslist de Vlaamse Regering over het opleggen van een financiële sanctie die kan bestaan uit een terugvordering of inhouding op de werkingsmiddelen van de school.
Voorafgaandelijk aan het opleggen van een sanctie gaat de Vlaamse Regering na of de betrokken leerling alsnog in de betrokken school werd ingeschreven.
§ 3. De terugvordering of inhouding, vermeld in paragraaf 1 en 2:
1° kan niet meer bedragen dan tien procent van het werkingsbudget van de school;
2° kan er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou zijn getroffen.
§ 4. Onverminderd de toepassing van paragrafen 1 tot en met 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, § 2, van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme.
]
[Hoofdstuk 1/3. Specifieke bepalingen over cursisten van het hoger beroepsonderwijs in scholen voor voltijds
secundair onderwijs]
[
Art. 253/62.
§ 1. In de opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs gelden voor cursisten de
volgende gezamenlijke toelatingsvoorwaarden:
1° voldaan hebben aan de leerplicht;
2° in het bezit zijn van een van de volgende studiebewijzen:
a) een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, uitgereikt tot
en met het schooljaar 2023-2024;
b) een diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 3, uitgereikt vanaf het schooljaar 2024-2025;
c) een diploma van het secundair onderwijs, uitgereikt tot en met het schooljaar 2024-2025;
d) een diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 4, uitgereikt vanaf het schooljaar 2024-2025;
e) een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden;
f) een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden;
g) een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie;
h) een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;
i) een diploma van het hoger beroepsonderwijs;
j) een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;
k) een diploma van bachelor of master;
l) een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst
wordt erkend als gelijkwaardig met een van de studiebewijzen, vermeld in punt a) tot en met i). Bij gebrek aan een
dergelijke erkenning kan de klassenraad personen die in een land buiten de Europese Unie een studiebewijs hebben
behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de opleiding.
In afwijking van het eerste lid worden in het schoolreglement van de school in kwestie afwijkende
toelatingsvoorwaarden voor de opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs opgenomen. De
afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen alleen rekening houden met de volgende elementen:
1° humanitaire redenen;
2° medische, psychische of sociale redenen;
3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een toelatingsproef die wordt georganiseerd binnen vijf
lesdagen nadat de cursist met de opleiding is gestart.
De organisatie op verzoek van de cursist van een toelatingsproef als vermeld in het tweede lid kan niet worden
geweigerd. De proef wordt beoordeeld door de klassenraad, die nagaat of de cursist over de kennis en vaardigheden
beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Van de beoordeling wordt een schriftelijk verslag
gemaakt, dat wordt opgenomen in het dossier van de cursist.
[Het schoolreglement van de school in kwestie bevat het vrijstellingenbeleid.]
[
§ 1/1. De school biedt ten minste het standaardtraject aan, met een studieomvang van 27 tot 33 studiepunten per
semester of 54 tot 66 studiepunten per schooljaar.
Een cursist volgt in de opleiding Basisverpleegkunde:
1° hetzij het standaardtraject;
2° hetzij, na een gunstige beslissing van de klassenraad, een traject dat meer of minder studiepunten omvat dan
het standaardtraject. Dat afwijkende traject wordt vastgelegd voor een individuele cursist of voor een groep van
cursisten.
]
§ 2. Om tot een sequentieel geordende module van de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs
toegelaten te worden, voldoet de cursist aan een van de volgende voorwaarden:
1° het bezit van het deelcertificaat van een sequentieel voorafgaande module;
2° het bezit van een studiebewijs van een andere opleidings- of vormingsinstelling. De klassenraad bepaalt welke
studiebewijzen toegang geven tot sequentieel geordende modules;
3° het bezit van een titel van beroepsbekwaamheid als vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende het
verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid en in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot
uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. De
Vlaamse Regering bepaalt welke titels van beroepsbekwaamheid toegang geven tot sequentieel geordende modules;
4° de beoordeling van de klassenraad dat de cursist beschikt over een studiebewijs uit het onderwijs of uit een
andere opleidings- of vormingsinstelling waaruit blijkt dat hij over voldoende kennis, vaardigheden en attitudes
beschikt om de module aan te vangen;
5° de beoordeling van de klassenraad op basis van een toelatingsproef dat de cursist de nodige ervaring heeft
verworven die toelaat om de module te volgen.
Een cursist kan maar één module tezelfdertijd volgen
]
[
Art. 253/63.
§ 1.
[In afwijking van artikel 112, eerste lid, 9°, bevat het schoolreglement het evaluatiebeleid met betrekking tot de
opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, met inbegrip van de mogelijkheden om tekorten zo
nodig weg te werken.
In de opleiding Basisverpleegkunde beslist de klassenraad, na evaluatie, of een cursist een opleidingsonderdeel
hetzij met vrucht, hetzij met tekorten heeft beëindigd.
Aan een cursist die in een school wordt uitgeschreven zonder de opleiding met vrucht te hebben beëindigd, wordt
een deelcertificaat toegekend voor elk opleidingsonderdeel dat die cursist met vrucht heeft gevolgd.
Aan een cursist die de eerste 60 studiepunten van de opleiding met vrucht heeft beëindigd, wordt het bewijs van
de beroepskwalificatie zorgkundige toegekend.
]
Het schoolbestuur kent de graad van gegradueerde in de basisverpleegkunde toe aan de cursist die geslaagd is
voor de opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.
Bij het diploma van gegradueerde in de basisverpleegkunde wordt een diplomasupplement uitgereikt. Dat is een
document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist
gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt de vorm van het diploma, de inhoud van het
diplomasupplement en, eventueel, nadere voorwaarden voor de uitreiking ervan.
Aan cursisten die houder zijn van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, kent het
schoolbestuur naast het diploma van gegradueerde in de basisverpleegkunde, de volgende twee diploma’s toe:
1° uiterlijk in het schooljaar 2024-2025: het diploma van secundair onderwijs;
2° vanaf het schooljaar 2025-2026: het diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 4.
§ 2. In de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs beslist de klassenraad aan het einde van een
module of een cursist hetzij geslaagd is zonder beperkingen, hetzij niet geslaagd is. Als de cursist geslaagd is, wordt
een deelcertificaat toegekend.
Het schoolbestuur kent de graad van gegradueerde in de verpleegkunde toe aan de cursist die geslaagd is voor alle
modules van de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.
Bij het diploma van gegradueerde in de verpleegkunde wordt een diplomasupplement uitgereikt. Dat is een
document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist
gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het diplomasupplement en, eventueel,
nadere voorwaarden voor de uitreiking ervan.
Aan cursisten die houder zijn van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, kent het
schoolbestuur naast het diploma van gegradueerde in de verpleegkunde, de volgende twee diploma’s toe:
1° uiterlijk in het schooljaar 2024-2025: het diploma van secundair onderwijs;
2° vanaf het schooljaar 2025-2026: het diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 4.
§ 3. Tegen een beslissing van de klassenraad die door de betrokken cursist wordt betwist, kan beroep worden
ingesteld overeenkomstig de procedure die is opgenomen in het schoolreglement, vermeld in artikel 112.
§ 4. Iedereen die in het bezit is van het diploma van gegradueerde in de verpleegkunde blijft gerechtigd om de titel
van ‘verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg’ te voeren.
]
HOOFDSTUK 2. -
[Diploma van secundair onderwijs]
Art. 254 en 255.
[...]
Art. 256.
§ 1. Het diploma van secundair
onderwijs wordt uitgereikt aan de leerlingen van het secundair onderwijs
:
1° die hun studies volbracht hebben overeenkomstig de
wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen;
2° die
houder zijn van :
a) een getuigschrift van de tweede graad van
het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap
erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school
[, door
[de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding]
in de
leertijd]
, of door de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap en die het
eerste leerjaar van de derde graad van het algemeen, technisch of
kunstsecundair onderwijs en het tweede leerjaar van de derde graad van het
algemeen, technisch of kunstsecundair onderwijs met vrucht volbracht
hebben;
b) een getuigschrift van de tweede graad van het
secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap erkende,
gefinancierde of gesubsidieerde school
[, door
[de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding]
in de
leertijd]
, of door de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap en die het
eerste leerjaar van de derde graad van het algemeen, technisch, kunst- of
beroepssecundair onderwijs en het tweede en het derde leerjaar van de derde
graad van het beroepssecundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;
c) een getuigschrift van de tweede graad van het secundair
onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap erkende,
gefinancierde of gesubsidieerde school
[, door
[de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding]
in de
leertijd]
, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het
eerste en tweede leerjaar van de vierde graad van het secundair onderwijs met
vrucht volbracht hebben;
d) een getuigschrift van de tweede
graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse
Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school
[, door
[de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding]
in de
leertijd]
, of door de examencommissie van de Vlaamse
Gemeenschap, en die het tweede leerjaar van de derde graad van het
beroepssecundair onderwijs en het eerste leerjaar van de vierde graad van het
secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;
e) een
getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door
een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school
[, door
[de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding]
in de
leertijd]
, of door de examencommissie van de
Vlaamse Gemeenschap, en die het hoger beroepsonderwijs van het secundair
onderwijs met vrucht volbracht hebben.
§ 2. Voor de toepassing van dit
artikel wordt met het diploma van secundair onderwijs gelijkgesteld
:
1° het getuigschrift van hoger middelbaar
onderwijs;
2° het diploma van hoger secundair technisch
onderwijs;
3° het diploma van hoger secundair
kunstonderwijs;
4° de bekwaamheidsbewijzen, die
vóór 1 september 1975 gelijkgesteld waren met die vermeld onder
punt 1°, 2° of 3°;
5° het getuigschrift van
hoger secundair onderwijs.
§ 3. Voor de toepassing van dit
artikel wordt met het getuigschrift van de tweede graad van het secundair
onderwijs gelijkgesteld :
1° het getuigschrift van lager
secundair onderwijs;
2° het studiegetuigschrift van het
tweede leerjaar van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt in
de schooljaren 1996-1997 tot en met 1998-1999.
(255)
[HOOFDSTUK 3. - Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het secundair onderwijs]
[
Art. 256/1.
Bij het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming wordt een "examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het secundair onderwijs" opgericht, hierna de "examencommissie" genoemd, die samengesteld wordt door en onder de leiding valt van de leidend ambtenaar van de instantie aan wie de organisatie van de examencommissie is opgedragen.
De examencommissie stelt een
[examenreglement]
op en maakt dit bekend.
]
[
Art. 256/2.
De examencommissie is bevoegd voor uitreiking van de hiernavolgende, van rechtswege geldende, studiebewijzen :
1° het getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs;
2° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
3° het diploma van secundair onderwijs
[...]
.
De examencommissie organiseert daartoe op permanente basis examens.
]
[
Art. 256/3.
§ 1. De examencommissie bepaalt over welke structuuronderdelen van het voltijds secundaironderwijsaanbod, zoals dat door de Vlaamse Regering is vastgelegd, examens kunnen worden afgelegd. De examencommissie houdt daarbij per structuuronderdeel ten minste rekening met de hiernavolgende criteria :
1° de technische en praktische haalbaarheid van de organisatie van de examens;
2° de financiële kost van de organisatie van de examens;
3° het te verwachten aantal inschrijvingen van kandidaten;
4° de mate waarin een doorsnee kandidaat er zelfstandig in slaagt om zich afdoende op het examenprogramma voor te bereiden.
§ 2. Het examenprogramma voor een structuuronderdeel is opgebouwd uit vakken. Het wordt ontwikkeld door de examencommissie, rekening houdend met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het
decreet van 30 april 2009
betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden als referentiekader voor de ontwikkeling van een examenprogramma, in voorkomend geval, de eindtermen, de doelen of de minimale leerinhouden die zijn bepaald in federale of Vlaamse wet-, decreet- of regelgeving, gehanteerd.
Elk examenprogramma dient, voorafgaand aan de invoering, door de onderwijsinspectie te worden goedgekeurd. De onderwijsinspectie kan de goedkeuring van een examenprogramma intrekken op grond van onvoldoende actualiteitswaarde.
§ 3.
[In afwijking van paragraaf 1 en 2, eerste lid, bestaat, voor wat betreft de examens tot het behalen van een getuigschrift van de eerste graad, het examenprogramma uit de basisvorming van de A- stroom of de basisvorming van de B-stroom, naargelang van de keuze van de kandidaat]
]
[
Art. 256/4.
§ 1. Een inschrijving voor deelname aan de examens is rechtsgeldig als de kandidaat aan de hiernavolgende voorwaarden voldoet :
1° de kandidaat schrijft zich elektronisch in;
2° de kandidaat betaalt het inschrijvingsgeld, vastgesteld op 30 euro;
3° de kandidaat neemt deel aan een voorafgaande informatiesessie, behalve als de examencommissie daarvoor een vrijstelling verleend heeft.
De examencommissie regelt de praktische uitvoeringsbepalingen met betrekking tot die voorwaarden.
Het bedrag, vermeld in 2°, wordt
[jaarlijks vanaf 1 november]
als volgt aangepast : het bedrag wordt vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het kalenderjaar in kwestie en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2012. Het resultaat van die berekening wordt afgerond naar de lagere eenheid bij een cijfer van minder dan vijf na de komma en afgerond naar de hogere eenheid bij een cijfer van vijf of meer na de komma.
§ 2. Het inschrijvingsgeld geldt voor het geheel van de examens om een getuigschrift of diploma in een bepaald structuuronderdeel te behalen.
§ 3. Onwettige afwezigheid op examens wordt van rechtswege gelijkgesteld met uitschrijving. De resterende examens kunnen pas worden afgelegd als opnieuw voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1.
§ 4. Voor een examen over hetzelfde vak kan een kandidaat zich per jaar maximaal drie keer inschrijven.
§ 5. Zolang niet alle examens om een getuigschrift of diploma in een bepaald structuuronderdeel te behalen, zijn afgelegd, blijft het resultaat voor een afgelegd examen geldig gedurende zeven kalenderjaren, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van het resultaat.
[
§ 6. De examencommissie kan de volgorde bepalen waarin vakken van een examenprogramma of onderdelen van eenzelfde vak van een examenprogramma moeten worden afgelegd.
]
]
[
Art. 256/5.
De examencommissie stelt intern een subcommissie samen die bevoegd is voor het verlenen van vrijstelling van examen over bepaalde vakken aan een kandidaat die het bewijs levert van kennis van de desbetreffende leerinhouden.
]
[
Art. 256/6.
De examencommissie beslist autonoom over de vorm waaronder examens worden georganiseerd en over de cijfermatige normen per structuuronderdeel om als geslaagd te worden beschouwd. Deze normen zijn uniform voor alle kandidaten.
De examencommissie voorziet in een interne beroepsmogelijkheid voor de kandidaat tegen een omstreden beslissing "niet geslaagd". Het beroepsorgaan heeft volheid van bevoegdheid. Bij mededeling aan de kandidaat van de beslissing "niet geslaagd" wordt op de mogelijkheid tot beroep en op de overeenkomstige procedure gewezen.
]
[
Art. 256/7.
Voor de samenstelling van de examencommissie door de leidend ambtenaar van de instantie aan wie de organisatie van de examencommissie is opgedragen, gelden de hiernavolgende voorwaarden :
1° de betrokken instantie stelt competentieprofielen op die variëren naargelang van de aard van de prestaties van de medewerkers. Hoe dan ook bepaalt elk competentieprofiel, met uitzondering van dat van toezichter, dat de medewerker moet beschikken over een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, zoals door de Vlaamse Regering bepaald voor het onderwijzend personeel van het gefinancierd of gesubsidieerd voltijds secundair onderwijs;
2° de oproep tot kandidaat-medewerkers wordt ten minste via de website van de betrokken instantie bekendgemaakt telkens er plaatsen te begeven zijn;
3° de betrokken instantie selecteert de medewerkers door toetsing van het individuele profiel aan het competentieprofiel ten minste op basis van interviews;
4° de lijst van de geselecteerde medewerkers wordt via de website van de betrokken instantie gepubliceerd.
]
[
Art. 256/8.
Aan de medewerkers van de examencommissie, uitgezonderd zij die met een verlof wegens bijzondere opdracht bij de examencommissie zijn tewerkgesteld zoals vermeld in het
decreet van 27 maart 1991
rechtspositie personeel Gemeenschapsonderwijs en het
decreet van 27 maart 1991
rechtspositie personeel gesubsidieerd onderwijs, worden de volgende vergoedingen toegekend :
1°
[...]
2° examinator, belast met het afnemen van examens : 15 euro per uur;
3° corrector, belast met het verbeteren van schriftelijke examens : 15 euro per uur;
4° toezichter, belast met het toezicht op het verloop van schriftelijke examens : 10 euro per uur.
Deze bedragen worden
[jaarlijks vanaf 1 november]
als volgt aangepast : de bedragen worden vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het kalenderjaar in kwestie en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2012. Het resultaat van die berekening wordt afgerond naar de lagere eenheid bij een cijfer van minder dan vijf na de komma en afgerond naar de hogere eenheid bij een cijfer van vijf of meer na de komma.
]
[
Art. 256/9.
De examencommissie stelt een jaarverslag op dat wordt ingediend bij de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement.
]
[
Art. 256/10.
De examencommissie wordt om de vijf jaar geëvalueerd door de onderwijsinspectie. Het evaluatieverslag, met eventuele voorstellen tot bijsturing, wordt bezorgd aan de Vlaamse Regering.
]
[HOOFDSTUK 4. - Screening niveau onderwijstaal]
[
Art. 256/11
[§ 1.]
Voor elke leerling die voor het eerst in het voltijds gewoon secundair onderwijs instroomt, voert de school een verplichte screening uit die nagaat wat het niveau van de leerling inzake de onderwijstaal is. Deze screening kan nooit voor de inschrijving van de leerling uitgevoerd worden en gebeurt met een valide en betrouwbaar screeningsinstrument.
Indien de resultaten van deze screening daar aanleiding toe geven, treft de school maatregelen die aansluiten bij de beginsituatie en de specifieke noden van de betrokken leerling inzake de onderwijstaal.
[
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, is de screening niet verplicht voor een anderstalige nieuwkomer zoals bepaald in artikel 3, 2° /1. Voor deze leerling treft de school in elk geval maatregelen die aansluiten bij zijn beginsituatie en zijn specifieke noden inzake de onderwijstaal.
]
]
DEEL V. - SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE HET
BUITENGEWOON SECUNDAIR ONDERWIJS
TITEL 1. -
[BEGRIPPEN]
Art. 257.
[
Voor de toepassing van dit deel V wordt verstaan onder :
1° klassenraad: geheel van leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het medisch, paramedisch, psychologisch, orthopedagogisch en sociaal personeel die voorzien in het onderwijs en de opvoeding van de leerlingen en de verantwoordelijkheid dragen voor de klas. De klassenraad wordt voorgezeten door de directeur of zijn afgevaardigde;
2° pedagogische eenheid: leerlingen, behorende tot eenzelfde of tot verschillende types van buitengewoon onderwijs, tijdelijk of permanent gegroepeerd om opvoeding en onderwijs te krijgen aangepast aan hun onderwijsbehoeften.
]
Art. 258.
[...]
TITEL 2. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN BETREFFENDE
DE OPLEIDINGSVORMEN 1, 2, 3 EN 4
HOOFDSTUK 1. - Bepalingen betreffende scholen
van de opleidingsvormen 1, 2, 3 en 4
Afdeling 1. - Structuur en
organisatie
Art. 259.
[
§ 1. Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende types :
1° type basisaanbod, voor jongeren voor wie de onderwijsbehoeften dermate zijn en aantoonbaar blijkt dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn om de leerling te kunnen blijven meenemen binnen een gemeenschappelijk curriculum in een school voor gewoon onderwijs;
2° type 2, voor jongeren met een verstandelijke beperking.
Jongeren met een verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria :
a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een totaal intelligentiequotiënt op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest
[dat twee of meer standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdsgenoten]
, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval;
b) ze hebben significante beperkingen in het
[adaptief gedrag]
, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor
[ adaptief gedrag]
, die
[twee of meer]
standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval;
c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar;
d) het besluit "verstandelijke beperking" wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek;
3° type 3, voor jongeren met een emotionele of gedragsstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2°.
Jongeren met een emotionele of gedragsstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld :
a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit;
b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis;
c) de gedragsstoornis in enge zin, `conduct disorder';
d) een angststoornis;
e) een stemmingsstoornis;
f) een hechtingsstoornis;
4° type 4, voor jongeren met een motorische beperking.
Jongeren met een motorische beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuromusculoskeletale en beweginggerelateerde functies, meer bepaald :
a) de functies van gewrichten en beenderen;
b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van :
1) een van de of beide bovenste of onderste ledematen;
2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden;
3) de romp;
4) overige;
c) de bewegingsfuncties;
d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het beweginggerelateerd functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten;
5° type 5, voor jongeren die opgenomen zijn in een
[...]
ziekenhuis, een residentiele setting of verblijven in een preventorium.
De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school voor buitengewoon onderwijs van opleidingsvorm 4, type 5, aan verbonden kan zijn.
Jongeren in type 5 beantwoorden aan alle onderstaande voorwaarden :
a) de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding laat het niet toe dat de jongeren voltijds in een school aanwezig zijn;
b) de jongeren hebben behoefte aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in de residentiële omgeving verstrekt wordt;
6° type 6, voor jongeren met een visuele beperking.
Jongeren met een visuele beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria :
a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk aan 3/10 voor het beste oog is;
b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30° beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20° verkleinen;
c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie.
Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan : halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is.
Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan : het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen.
Onder oftalmoplegie wordt verstaan : verlamming van de oogspieren.
Onder oscillopsie wordt verstaan : subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen;
d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking;
e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten;
7° type 7, voor jongeren met een auditieve beperking of een spraak- of taalstoornis.
Jongeren met een auditieve beperking zijn jongeren die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-, keel- en oorarts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria :
a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 dB of meer voor het beste oor zonder correctie;
b) als de Fletcher-index minder dan 40 dB bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker-klinker- medeklinker-samenstelling bij 70 dB geluidsterkte;
c) een door een neus-, keel- en oorarts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten.
Jongeren met een spraak- of taalstoornis zijn jongeren zonder een verstandelijke beperking, zoals bepaald in 2°, waarvoor, op basis van een multidisciplinair onderzoek door een erkend gespecialiseerd team, met minstens een logopedist, audioloog en neus-, keel- en oorarts, een diagnose ontwikkelingsdysfasie of kinderafasie wordt vastgesteld;
8° type 9, voor jongeren met een autismespectrumstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2°.
Jongeren met een autismespectrumstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld :
a) de autistische stoornis;
b) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven.
§ 2. Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende opleidingsvormen, waarin telkens bepaalde types afzonderlijk of gezamenlijk kunnen worden georganiseerd :
1° opleidingsvorm 1, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is en in voorkomend geval op arbeidsdeelname in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is. Jongeren met een
[IAC-verslag]
voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 1;
2° opleidingsvorm 2, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is en op tewerkstelling in een werkomgeving waar in ondersteuning voorzien is. Jongeren met een
[IAC-verslag]
voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 2;
3° opleidingsvorm 3, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren en op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu. Jongeren met een
[IAC-verslag]
voor type basisaanbod, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 3;
4° opleidingsvorm 4, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren, al dan niet in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, en op het aanvatten, binnen de context van het gemeenschappelijk curriculum, van vervolgonderwijs of op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu, al dan niet met ondersteuning. Jongeren met een
[OV4-verslag]
voor type 3, 4, 5, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 4.
§ 3. De Vlaamse Regering legt diagnostische protocollen vast voor de oriëntering naar de types als vermeld in § 1, 2° tot 8°.
§ 4.
[...]
]
Art. 260.
[
De klassenraad, bijgestaan door het centrum voor leerlingenbegeleiding, brengt voor iedere leerling gemotiveerd advies uit bij de overgang van de ene opleidingsvorm naar de andere, maar het centrum voor leerlingenbegeleiding beslist over een eventuele wijziging van het
[IAC-verslag of OV4-verslag]
.
De klasvorming en de vorming van de pedagogische eenheden gebeurt eveneens door de klassenraad, bijgestaan door het centrum voor leerlingenbegeleiding, rekening houdend met de mogelijkheden en de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerlingen.
]
[
Art. 260/1.
[De leerling die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden moet om regelmatige leerling te zijn, van zodra met de effectieve lesbijwoning wordt gestart, de vorming van het structuuronderdeel waar hij is ingeschreven volledig en daadwerkelijk volgen in de school waar hij is ingeschreven, behalve in geval van gewettigde afwezigheid. De leerling die niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt een vrije leerling.
[...]
]
[Regelmatige leerling zijn in een bepaalde school sluit niet uit dat een deel van de vorming van de opleidingsvorm en in voorkomend geval ook opleiding of studierichting waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van een andere school voor buitengewoon secundair onderwijs dan de school waarin de leerling is ingeschreven en dit op een vestigingsplaats van die andere school. Dit is mogelijk:
a) bij leerlingen ingeschreven in opleidingsvorm 1, 2 of 3: zowel in dezelfde administratieve groep als in een andere administratieve groep;
b) bij leerlingen ingeschreven in opleidingsvorm 4: zowel in dezelfde administratieve groep en dezelfde opleidingsvorm als in een andere administratieve groep en dezelfde opleidingsvorm.
]
Indien van deze mogelijkheid tot samenwerking gebruik wordt gemaakt, dan zijn de volgende voorwaarden van toepassing :
1° de regeling wordt in het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven opgenomen;
2° het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven, blijft onverkort van toepassing;
3° de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden, van de betrokken scholen;
4° de leraars van de andere school die aan de leerling vorming geven :
a) maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die tot hetzelfde schoolbestuur behoren;
b) maken raadgevend deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die niet tot hetzelfde schoolbestuur behoren;
5° uitsluitend de school waar de leerling is ingeschreven, is bevoegd en verantwoordelijk voor evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg;
6° de samenwerking tussen de scholen wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin alleszins volgende elementen worden opgenomen :
a) de samenwerkende scholen, met vermelding van de school van inschrijving;
b) de invulling van de samenwerking;
c) de looptijd van de samenwerking;
d) de afspraken over de evaluatie en kwaliteitszorg.
De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de scholen ter inzage met het oog op administratieve controle en externe kwaliteitscontrole;
7° de leerling kan maximaal halftijds een deel van de vorming bijwonen in de andere school van het buitengewoon secundair onderwijs, dit wil zeggen maximaal voor de helft van de wekelijkse lesuren van het structuuronderdeel van het buitengewoon onderwijs waar hij is ingeschreven
[, en dat gedurende maximum een gedeelte van één lopend schooljaar]
;
8° deze regeling is in hoofde van een leerling gedurende hetzelfde schooljaar niet combineerbaar met hetgeen in artikel 136/1 is opgenomen.
[Leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag die ingeschreven zijn in het gewoon
secundair onderwijs, kunnen op schooljaarbasis gemiddeld gedurende maximaal
de helft van de wekelijkse uren van het structuuronderdeel waarvoor de leerling
is ingeschreven, lessen of activiteiten volgen in een school voor buitengewoon
secundair onderwijs, die de opleidingsvorm aanbiedt volgens het IAC-verslag of
OV4-verslag. Daarbij moet voldaan worden aan de voorwaarden, vermeld in het
eerste lid, 1° tot en met 6°, en 8°, vastgelegd in het eerste lid. De inzet van omkadering vanuit het leersteunmodel is in de school voor buitengewoon secundair
onderwijs niet mogelijk.]
]
[
Art. 260/2.
De leerling die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden moet, om regelmatige leerling te zijn, van zodra met de effectieve lesbijwoning wordt gestart, de vorming van het structuuronderdeel waar hij is ingeschreven volledig en daadwerkelijk volgen in de school waar hij is ingeschreven, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid. De leerling die niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt een vrije leerling.
Regelmatige leerling zijn in opleidingsvorm 1, 2 of 3 in een bepaalde school, sluit niet uit dat een deel van de vorming van de opleidingsvorm en in voorkomend geval ook opleiding waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van de eigen school voor buitengewoon secundair onderwijs in een andere administratieve groep, dan die waarin de leerling is ingeschreven.
Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
1° de regeling wordt in het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven opgenomen;
2° de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden, van de betrokken school;
3° de leraars van de andere administratieve groep die aan de leerling vorming geven, maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden;
4° de leerling kan maximaal halftijds een deel van de vorming bijwonen in de andere administratieve groep van het buitengewoon secundair onderwijs, dit wil zeggen maximaal voor de helft van de wekelijkse lesuren van het structuuronderdeel van het buitengewoon onderwijs waar hij is ingeschreven, en dit gedurende maximum een gedeelte van 1 lopend schooljaar;
5° deze regeling is in hoofde van een leerling gedurende hetzelfde schooljaar niet combineerbaar met hetgeen in artikel 136/1 is opgenomen.
]
[
Art. 260/3.
. §1. Scholen voor buitengewoon secundair onderwijs werken samen
met leersteuncentra in functie van expertisedeling en gezamenlijke expertiseontwikkeling met betrekking tot leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.
Scholen voor buitengewoon secundair onderwijs werken toe naar de mogelijkheid tot terugkeer van leerlingen naar het gewoon secundair onderwijs.
§2. Op basis van het cyclisch proces van handelingsplanmatig werken geeft de
school voor buitengewoon secundair onderwijs, in samenspraak met de ouders,
jaarlijks aan het CLB door voor welke leerlingen een evaluatie over de inschrijving
van de leerling in het buitengewoon secundair onderwijs aangewezen is. Ouders
kunnen die evaluatie ook rechtstreeks aan het CLB vragen. De evaluatie gebeurt
door het CLB op basis van een handelingsgericht diagnostisch traject samen met
de ouders, de leerling en de school, waarbij samen wordt bekeken of de leerling
kan terugkeren naar het gewoon secundair onderwijs binnen het gemeenschappelijk curriculum, of om een individueel aangepast curriculum te volgen.
Als ouders voor een leerling beslissen om terug te keren naar het gewoon
secundair onderwijs, ondersteunen de school voor buitengewoon secundair onderwijs en het CLB de ouders bij het vinden van en bij de overstap naar een school
voor gewoon secundair onderwijs waar de leerling wordt ingeschreven in geval
van een GC-verslag of onder ontbindende voorwaarde wordt ingeschreven in geval
van een IAC-verslag of OV4-verslag met het oog op de afweging van redelijke
aanpassingen.
]
Afdeling 2.
[Doelen
[...]
]
[Onderafdeling 1. Doelen van opleidingsvormen 1, 2 en 3]
Art. 261.
[
De ontwikkelingsdoelen van opleidingsvorm 3 die tot stand komen in uitvoering van de bepalingen van deze afdeling treden progressief in werking.
]
Art. 262.
[
§1. Ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon secundair onderwijs zijn doelen op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die wenselijk zijn voor een bepaalde leerlingenpopulatie. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht om de ontwikkelingsdoelen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes bij de leerlingen na te streven in zoverre deze zijn opgenomen in het
[individueel aangepast curriculum als vermeld in artikel 122/1/0]
. Daarnaast kan de school nog extra doelen met de leerlingen nastreven.
Voor de kwaliteitscontrole in functie van de erkenning en de doorlichting, zoals bedoeld in artikel 32, 1° en 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs, van de scholen voor het buitengewoon secundair onderwijs, baseert de onderwijsinspectie zich op het nastreven van de ontwikkelingsdoelen via de
[individueel aangepaste curricula als vermeld in artikel 122/1/0]
.
§ 2. De ontwikkelingsdoelen van opleidingsvorm 3 worden geformuleerd in functie van volgende sleutelcompetenties:
1. competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn en op vlak van lichamelijke, geestelijke en emotionele gezondheid;
2. competenties in het Nederlands;
3. competenties in andere talen;
4. digitale competentie en mediawijsheid;
5. sociaal-relationele competenties;
6. competenties inzake wiskunde, exacte wetenschappen en technologie;
7. burgerschapscompetenties met inbegrip van competenties inzake samenleven;
8. competenties met betrekking tot historisch bewustzijn;
9. competenties met betrekking tot ruimtelijk bewustzijn;
10. competenties inzake duurzaamheid;
11. economische en financiële competenties;
12. juridische competenties;
13. leercompetenties met inbegrip van onderzoekscompetenties, innovatiedenken, creativiteit, probleemoplossend en kritisch denken, systeemdenken, informatieverwerking en samenwerken;
14. zelfbewustzijn en zelfexpressie, zelfsturing en wendbaarheid;
15. ontwikkeling van initiatief, ambitie, ondernemingszin en loopbaancompetenties;
16. cultureel bewustzijn en culturele expressie.
§ 3. De ontwikkelingsdoelen worden afzonderlijk bepaald voor:
1° opleidingsvorm 1 en 2;
2° opleidingsvorm 3.
§ 4. In het geval een opleiding van opleidingsvorm 3 voor één of meer leerlingen tot een onderwijskwalificatie niveau 2 leidt, dienen de ontwikkelingsdoelen overeen te komen met de eindtermen voor de tweede graad, arbeidsmarktfinaliteit, en dient dit door de klassenraad gestaafd te worden in het leerlingendossier vooraleer de klassenraad de desbetreffende onderwijskwalificatie kan toekennen.
§ 5. Het Vlaams Parlement keurt een beperkt aantal van sober geformuleerde, duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare ontwikkelingsdoelen goed waar kennis telkens geëxpliciteerd wordt en vaardigheden, inzichten en indien van toepassing attitudes aan bod komen.
§ 6. In afwachting van ontwikkelingsdoelen tot stand gekomen in uitvoering van de bepalingen van dit artikel blijven de bestaande ontwikkelingsdoelen van toepassing.
]
Art. 263.
[
Voor het onderwijs in godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie zijn er geen ontwikkelingsdoelen.
]
Art. 264.
[
De ontwikkeling van ontwikkelingsdoelen wordt gecoördineerd door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering stelt daartoe een of meerdere ontwikkelcommissies samen die ten minste bestaan uit leerkrachten, de vertegenwoordigers van het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs, vak- en andere experten uit het hoger onderwijs. De ontwikkelcommissie formuleert een beperkt aantal aan sober geformuleerde duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare ontwikkelingsdoelen waar de aspecten kennis, vaardigheden, inzichten en indien van toepassing, attitudes aan bod komen. Ze duidt tevens het belang en de uitgangspunten ervan aan.
[Ze bewaakt de haalbaarheid.]
De ontwikkelde ontwikkelingsdoelen worden door de Vlaamse Regering voorgelegd aan een valideringscommissie. De valideringscommissie valideert of stuurt de ontwikkelde ontwikkelingsdoelen terug naar de ontwikkelcommissie met het oog op bijsturing, waarna ze finaal ter validering aan de valideringscommissie worden voorgelegd. De valideringscommissie bestaat uit leden van de onderwijsinspectie en andere experten. De valideringscommissie bewaakt de coherentie, consistentie, en evalueerbaarheid van de ontwikkelingsdoelen.
De ontwikkelingsdoelen worden door de Vlaamse Regering als ontwerp van decreet ingediend bij het Vlaams Parlement. Het Vlaams Parlement kan het initiatief nemen de in het eerste lid voorziene procedure op te starten.
De ontwikkelingsdoelen worden periodiek gescreend op hun actualiteitswaarde en worden zo nodig bijgestuurd. De Vlaams Regering bepaalt de procedure voor deze screening en bijsturing.
]
Art. 265.
[
De bepalingen van artikel 146 met betrekking tot een aanvraag tot afwijking op de doelen in het gewoon onderwijs, zijn eveneens van toepassing op ontwikkelingsdoelen in het buitengewoon secundair onderwijs.
]
[Onderafdeling 2. Doelen van opleidingsvorm 4]
Art. 266.
[
Voor opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs zijn de bepalingen van artikel 138 tot en met 147/3 van toepassing, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op het onthaaljaar.
]
[Onderafdeling 3.
[...]
]
Art. 267.
[...]
Afdeling 3. - Programmatie en
rationalisatie
Onderafdeling 1. - Begrippen en
inleidende bepalingen
Art. 268.
§ 1. Voor de toepassing
van deze afdeling wordt verstaan onder :
[...]
1° Regelmatige
leerling : de leerling die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden en, waar
het voorzien is, aan de overgangsvoorwaarden en die regelmatig de activiteiten
volgt
[, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid]
;
[...]
2° Bevolkingsdichtheid van een arrondissement :
de bevolking per bestuurlijk arrondissement, zoals die berekend werd ten
gevolge van de laatst uitgevoerde volkstelling en vastgesteld door het
Nationaal Instituut voor de Statistiek, gedeeld door de totale oppervlakte van
het arrondissement, uitgedrukt in km2.
De bevolkingsdichtheid,
in aanmerking te nemen voor een school die vestigingsplaatsen heeft in
verschillende arrondissementen, wordt vastgesteld op basis van volgende
berekening : de totale bevolking van deze arrondissementen worden gedeeld door
de totale oppervlakte uitgedrukt in km2.
[...]
§ 2. De scholen van het
buitengewoon onderwijs worden, naargelang van het schoolbestuur waarvan zij
afhangen, voor de toepassing van
[deze afdeling]
ingedeeld in de volgende groepen
:
- scholen van het gemeenschapsonderwijs;
-
gesubsidieerde officiële scholen;
- gesubsidieerde vrije
katholieke scholen;
- gesubsidieerde vrije protestantse
scholen;
- gesubsidieerde vrije israëlitische
scholen;
- gesubsidieerde vrije islamitische
scholen;
- gesubsidieerde vrije orthodoxe
scholen;
- gesubsidieerde vrije anglicaanse
scholen;
- gesubsidieerde vrije niet-confessionele
scholen.
§ 3.
[...]
In geval van
definitieve ontruiming mag het verlaten schoolgebouw niet meer geheel of
gedeeltelijk in gebruik genomen blijven.
(267)
Art. 269.
Aan de rationalisatie of
programmatie wordt per taalstelsel uitvoering gegeven.
(268)
Art. 270.
Voor de toepassing van
deze afdeling wordt bij de rekenkundige bewerkingen op de
schoolbevolkingsminima het eindresultaat afgerond tot de hogere eenheid indien
het eerste cijfer na de komma 5 of meer is. (269)
Art. 271.
Zonder afbreuk te doen aan
artikel 286 worden voor de toepassing van de bevolkingsminima de regelmatige
leerlingen in aanmerking genomen, die op 1 oktober voldoen aan de voorwaarden
bepaald in de artikelen 291 tot en met 295
[...]
.
(270)
Art. 272 en 273.
[...]
Onderafdeling 2. -
Fusie
Art. 274.
§ 1. De fusie van scholen
kan worden doorgevoerd onder volgende voorwaarden :
1. De
fusie geschiedt :
- ofwel door samenvoeging tot
één school van twee of meer scholen die gelijktijdig worden
afgeschaft;
- ofwel door de samenvoeging van twee of meer
scholen waarbij één van de betrokken scholen blijft bestaan die
de andere school of scholen opslorpt.
2. De fusie wordt zowel
uit oogpunt van de administratieve, als van pedagogische organisatie in
éénmaal tot stand gebracht.
Zij sluit in dat er
nog slechts één schoolbestuur en één schooldirectie
is.
3. De fusie moet ingaan uiterlijk op 1 oktober van het
lopende schooljaar.
[4. De fusie wordt door het schoolbestuur of de schoolbesturen in kwestie
[uiterlijk op 1 april]
van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.]
§ 2. De scholen
gefinancierd of gesubsidieerd in functie van artikel 286 kunnen in de periode
van programmatie geen beroep doen op de bepalingen van § 1 van dit
artikel.
§ 3. De school ontstaan
uit een fusie wordt niet beschouwd als een oprichting van een nieuwe school.
(273)
[
§ 4. Voorafgaand aan de vrijwillige fusie per 1 september, dient het schoolbestuur
[uiterlijk op 1 april]
, een melding in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten. Bij een gedwongen fusie dient het schoolbestuur uiterlijk op 30 september voorafgaand aan de gedwongen fusie per 1 oktober een melding in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
]
Art. 275.
[ Een school die ontstaat uit fusie kan verschillende vestigingsplaatsen hebben.
]
Onderafdeling 3. -
Rationalisatie
Art. 276.
Elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs moet op de datum bepaald in artikel 271 ten
minste 15 leerlingen tellen.
[
Deze bepaling is niet van toepassing op ziekenhuisscholen. ]
(275)
Art. 277.
§ 1. Elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs moet op de datum bepaald in artikel 271 aan de
bevolkingsminima voldoen bepaald in
[§ 4]
van dit
artikel.
[
Voor de ziekenhuisscholen wordt de datum bepaald in artikel 271 gelijkgesteld aan de periode van 12 maanden die voorafgaat aan 1 oktober van het jaar waarin het betrokken schooljaar een aanvang neemt en de berekeningswijze gebaseerd op de gemiddelde aanwezigheid van de regelmatige leerlingen.]
§ 2. In de scholen voor
secundair onderwijs met meer dan één opleidingsvorm wordt het
bevolkingsminimum bepaald door de som te maken van de bevolkingsminima, zoals
bepaald in
[§ 4]
van dit artikel, van de opleidingsvormen die in de school
gefinancierd of gesubsidieerd zijn.
§ 3. De
rationalisatienormen, zoals bepaald in
[§ 4]
van dit artikel, worden
toegepast op de globale bevolking van al de vestigingsplaatsen. Het hoofdgebouw
wordt daarbij in aanmerking genomen als vestigingsplaats.
§ 4. De minima worden
voor de verschillende opleidingsvormen afzonderlijk vastgesteld als volgt
:
Opleidingsvorm | Bevolkingsminimum |
1 | 7 |
2 | 12 |
3 | 24 |
4 | 12 |
§ 5.
[Het aantal leerlingen van type 6 in alle opleidingsvormen, van type 7 in opleidingsvorm 1 en 4, en van type 3, opleidingsvorm 3 wordt met 2 vermenigvuldigd om de norm te bereiken bepaald in paragraaf 4 van dit artikel.]
Art. 278.
In afwijking van artikel
277 worden de minima verminderd met één vierde :
- voor de scholen, gelegen in arrondissementen met een
bevolkingsdichtheid van minder dan 75 inwoners/km2;
- voor de
scholen met het Nederlands als onderwijstaal, die gelegen zijn in het tweetalig
gebied Brussel-Hoofdstad. (277)
Art. 279.
§ 1. In afwijking van
[artikel 277]
, kan, indien in het tweetalig gebied
Brussel-Hoofdstad geen enkele school van een bepaalde groep met het Nederlands
als onderwijstaal, de rationalisatienormen voorzien in deze afdeling bereikt,
één school van deze groep in dit arrondissement de georganiseerde
opleidingsvormen en haar volledige structuur behouden op voorwaarde dat ze ten
minste 15 leerlingen telt, ongeacht de bevolking per
opleidingsvorm.
§ 2. Indien meerdere
scholen hiervoor in aanmerking komen dan blijft de school met het grootste
aantal regelmatige leerlingen op 1 oktober verder bestaan.
(278)
Art. 280.
§ 1. Elke school met
verschillende opleidingsvormen, die het totaal van de normen bereikt met
toepassing van de artikelen 277
[...]
en 278, maar waarvan de bevolking
van één of meer opleidingsvormen beneden de normen gesteld bij
dezelfde artikelen ligt, mag deze opleidingsvormen behouden wanneer de
bevolking van elke opleidingsvorm afzonderlijk niet minder bedraagt dan 2/3 van
deze norm.
§ 2. Elke school
bestaande uit verschillende opleidingsvormen die het totaal van de normen
bereikt met toepassing van de artikelen 277
[...]
en 278, maar waarvan de
bevolking van één of meer opleidingsvormen gedurende twee
opeenvolgende schooljaren de norm gesteld in § 1 van dit artikel niet
bereikt, moet de in gebreke blijvende opleidingsvorm(en) met ingang van 1
oktober van dit tweede schooljaar afschaffen of de school moet vanaf dezelfde
datum fusioneren.
§ 3. Elke school
bestaande uit verschillende opleidingsvormen, die gedurende twee opeenvolgende
schooljaren niet het totaal van de norm bereikt met toepassing van de artikelen
277
[...]
en 278, maar waarvan elke opleidingsvorm de norm bereikt gesteld
in § 1, van dit artikel, moet uiterlijk met ingang van 1 oktober van het
tweede schooljaar de in gebreke blijvende opleidingsvorm(en) afschaffen, ofwel
moet de school vanaf dezelfde datum fusioneren.
§ 4. Onverminderd de
bepalingen van artikel 276 moet elke school die slechts opleidingsvorm 3
inricht, en die gedurende twee opeenvolgende schooljaren de norm met toepassing
van de artikelen 277
[...]
en 278, niet bereikt maar waarvan de bevolking
niet minder bedraagt dan 2/3 van de norm die daarop toepasselijk is, uiterlijk
met ingang van 1 oktober van het tweede schooljaar afgeschaft worden ofwel moet
de school vanaf dezelfde datum fusioneren.
[...]
§ 5. In een school met
verschillende opleidingsvormen, waar opleidingsvorm 3 afgeschaft moet worden
krachtens deze afdeling en waar binnen deze opleidingsvorm slechts
één opleiding bestond, mag deze opleiding geleidelijk opgeheven
worden, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het laagste, op voorwaarde dat
binnen een afstand van 20 km geen enkele school van dezelfde groep deze
opleiding organiseert. (279)
Art. 281.
[...]
Art. 282.
[De vrijwillige afbouw van een opleiding in opleidingsvorm 3 gebeurt leerjaar na leerjaar, te beginnen met het laagste.
Scholen die op 1 september 2019 een of meer opleidingen in afbouw hebben, omdat ze op 1 oktober van een jaar voorafgaand aan 2019 niet aan de toenmalige rationalisatienormen voor de opleidingen voldeden, zetten die afbouw voort na 1 september 2019.
]
Art. 283.
Indien voor een bepaalde
opleidingsvorm in een bepaalde provincie
[of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad]
en per taalstelsel geen enkele school
van een bepaalde groep de rationalisatienorm voorzien in deze afdeling bereikt,
dan mag één school van deze groep in deze provincie
[of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad]
en dit
taalstelsel de opleidingsvorm behouden op voorwaarde dat de totale
schoolbevolking van 15 leerlingen bereikt wordt.
(282)
Art. 284.
[ Als op de datum bepaald in artikel 271 de voor een school of een opleidingsvorm toepasbare rationalisatienorm niet wordt bereikt, kan die school of opleidingsvorm vanaf het daaropvolgende schooljaar niet meer worden gefinancierd of gesubsidieerd, tenzij de school fuseert en daardoor aan de toepasbare rationalisatienormen voldoet.]
[In afwijking van het voorgaande lid kan de school verder voortbestaan, na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur moet hiertoe een gemotiveerde afwijkingsaanvraag indienen, met daarin een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid aantoont, rekening houdend met het lokale aanbod.]
Art. 285.
In een vestigingsplaats
ontstaan door fusie met toepassing van artikel 275 kunnen alleen de
opleidingsvormen en
[opleidingen
[...]
]
die er bestonden vóór de fusie
verder georganiseerd blijven. (284)
Onderafdeling 4. -
Programmatie
[
Art. 285/1.
De programmatie van een school door splitsing van een bestaande school wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld
[uiterlijk 1 april]
van het voorafgaand schooljaar. Indien niet het gevolg van splitsing van een bestaande school, dan zijn voor de programmatie van de school de bepalingen van artikel 15, § 2, en de bepalingen van deze onderafdeling van toepassing.
]
Art. 286.
§ 1. Per 1 september kan
een school worden opgenomen in de financiering of subsdiëring indien op de
datum bepaald in artikel 271 aan de drie volgende voorwaarden wordt voldaan :
1° ten minste 2 opleidingsvormen
organiseren;
2°
[als verschillende opleidingsvormen worden georganiseerd, voor elke opleidingsvorm afzonderlijk 150% van
de rationalisatienorm, vermeld in artikel 277 en 278, bereiken;]
3° ten minste : het eerste jaar 200 %,
het tweede jaar 250 %, en het derde jaar 300 %, van het totaal van de
rationalisatienormen bepaald in de artikelen 277 en 278, voor elke
gefinancierde of gesubsidieerde opleidingsvorm bereiken.
§ 2. Worden deze minima
niet bereikt, dan moet(en) hetzij de in gebreke blijvende opleidingsvorm(en)
hetzij de school met ingang van 1 september daaropvolgend worden
opgeheven.
§ 3. Met ingang van het
vierde schooljaar zijn uitsluitend de bepalingen van de rationalisatie van
toepassing. (285)
[
§ 4.
[ In afwijking van paragraaf 1, 1°, kan een schoolbestuur een nieuwe school oprichten met maar één
opleidingsvorm. Dat is alleen mogelijk in regio’s waar er aantoonbaar een capaciteitstekort is voor leerlingen met een
verslag voor die opleidingsvorm en als er wordt aangetoond dat het capaciteitstekort niet kan worden opgelost met een
nieuwe vestigingsplaats van een bestaande school. Het capaciteitstekort wordt gemotiveerd in het oprichtingsdossier,
vermeld in paragraaf 5. Een nieuwe school laten ontstaan door splitsing als vermeld in artikel 285/1, is alleen mogelijk
met minstens twee opleidingsvormen.]
§ 5. In aanvulling op paragraaf 1 tot en met paragraaf 4 moet een schoolbestuur dat een nieuwe school wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden :
1° het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier;
2° het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5, moet er een samenwerkingsovereenkomst met ten minste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Er moet telkens advies voorgelegd worden over deze samenwerkingsovereenkomst tussen één of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs en de nieuwe school. Het advies komt tot stand na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité in een of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs.
Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1;
3° de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe school;
4° de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot de nieuwe school worden in het dossier weergegeven.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld.
§ 6. De oprichting vanaf 1 september van een nieuwe school kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering.
Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt.
In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2015 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 juli 2014.
De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie.
]
Art. 287.
[
§ 1. Elke school die voldoet aan de rationalisatienormen, bepaald bij de artikelen 276 tot en met 278 mag één of meer vestigingsplaatsen oprichten.
§ 2. In de vestigingsplaatsen bedoeld in paragraaf 1 kunnen uitsluitend al in de school georganiseerde of in de toelageregeling opgenomen opleidingsvormen, opleidingen
[...]
en types worden opgericht, tenzij er nieuwe opleidingsvormen, opleidingen
[...]
en types worden opgericht.
§ 3. Onverminderd de bepalingen in paragraaf 1 en paragraaf 2 kan een school van opleidingsvorm 4, type 5, pas een nieuwe vestigingsplaats oprichten na goedkeuring door de Vlaamse Regering.
]
Art. 288.
[...]
Art. 289.
§ 1. Bij beslissing van
het schoolbestuur kan een bestaande school die voldoet aan de
rationalisatienorm per 1 september :
1° een bestaande
opleidingsvorm 1 of 2 die aan de rationalisatienorm voldoet omvormen tot een
andere opleidingsvorm op voorwaarde dat de bestaande opleidingsvorm volledig en
gelijktijdig wordt opgeheven en dat, op 1 oktober van het schooljaar waarin de
omvorming wordt aangevat, in de ontstane opleidingsvorm de rationalisatienorm
wordt bereikt;
2° een bestaande opleidingsvorm 3 of 4 die
aan de rationalisatienorm voldoet omvormen tot een andere opleidingsvorm, op
voorwaarde dat de bestaande opleidingsvorm gelijktijdig, leerjaar na leerjaar,
te beginnen met het laagste, wordt opgeheven en dat op 1 oktober van het
schooljaar waarin de omvorming wordt aangevat, in de ontstane opleidingsvorm de
rationalisatienorm wordt bereikt;
3°
[...]
4°
[de omvormingen, vermeld in punt 1° en 2°,]
van deze paragraaf moeten doorgevoerd worden
in al de vestigingsplaatsen van de school waar deze opleidingsvorm of deze
[opleiding
[...]
]
wordt georganiseerd.
[Omvormingen van een bestaande opleidingsvorm naar opleidingsvorm 4, zoals voorzien in de punten 1° en 2° van deze paragraaf zijn slechts mogelijk indien een school een samenwerkingsovereenkomst kan voorleggen met ten minste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)len van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1;]
[Tijdens de periode van omvorming kunnen in
de opleidingsvorm die opgeheven wordt, alleen leerlingen worden ingeschreven in de leerjaren die, gelet op de
progressieve opheffing, nog niet zijn opgeheven. Bij opleidingen van opleidingsvorm 3, waarvan de omvorming al van
start is gegaan in 2020-2021, geldt ook dat tijdens de periode van omvorming in de opleiding die opgeheven wordt,
alleen leerlingen kunnen worden ingeschreven in de leerjaren die, gelet op de progressieve opheffing, nog niet zijn
opgeheven.]
5° een opleidingsvorm 1, 2
of 3 oprichten op voorwaarde dat, op de datum bepaald in artikel 271 :
- het vorig schooljaar ten minste 150 % van het totaal van de
rationalisatienormen bepaald in de artikelen 277 en 278 voor de georganiseerde
opleidingsvormen werd bereikt;
- 250 % van de
rationalisatienorm bepaald in de artikelen 277 en 278 voor deze opleidingsvorm
gedurende twee opeenvolgende schooljaren wordt bereikt.
Met
ingang van het derde schooljaar zijn uitsluitend de bepalingen inzake
rationalisatie van toepassing;
6° een opleidingsvorm 4
oprichten, op voorwaarde dat op de datum bepaald in artikel 271 :
- het vorig schooljaar tenminste 150 % van het totaal van de
rationalisatienormen bepaald in de artikelen 277 en 278 voor de georganiseerde
opleidingsvormen werd bereikt;
- 125 % van de
rationalisatienorm bepaald in de artikelen 277, § 5, en 278 voor deze
opleidingsvorm gedurende twee opeenvolgende schooljaren wordt
bereikt.
Met ingang van het derde schooljaar zijn uitsluitend
de bepalingen inzake rationalisatie van toepassing.
§ 2. Per provincie
[of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad]
en
per groep en per taalstelsel kan in een bestaande school een opleidingsvorm
gefinancierd of gesubsidieerd worden op voorwaarde dat op de datum die in
artikel 271 wordt bepaald aan volgende voorwaarden wordt voldaan
:
[- dit de enige opleidingsvorm is in die provincie per groep en per taalstelstel of maximaal de tweede opleidingsvorm is in het tweetalige gebied Brussel-hoofdstad per groep en per taalstelsel;]
- het
vorig schooljaar tenminste het totaal van de rationalisatienormen bepaald in de
artikelen 277 en 278 voor de georganiseerde opleidingsvormen werd
bereikt;
- voor elk van de nieuw georganiseerde
opleidingsvormen gedurende twee opeenvolgende schooljaren de
rationalisatienormen bepaald in de artikelen 277 en 278
bereiken.
Met ingang van het derde schooljaar zijn uitsluitend
de bepalingen inzake rationalisatie van toepassing.
[De bepalingen van paragraaf 1, 1° en 2°,]
zijn tijdens
de periode van programmatie niet van toepassing voor de opleidingsvormen
opgericht of in de toelageregeling opgenomen overeenkomstig deze
paragraaf.
§ 3.
[Een bestaande school die opleidingsvorm 3 organiseert die aan de rationalisatienorm voldoet, kan een of meer bijkomende
[structuuronderdelen]
inrichten.
[Om een
programmatieaanvraag in te dienen voor een of meer bijkomende structuuronderdelen in scholen met opleidingsvorm
3, waar type 9 wordt aangeboden, stelt het schoolbestuur een oprichtingsdossier samen. Om een programmatieaanvraag in te dienen voor een of meer bijkomende structuuronderdelen in scholen met opleidingsvorm 3, ongeacht het
aanbod van types, waar door de programmatie van een structuuronderdeel een nieuw studiedomein zal worden
aangeboden, stelt het schoolbestuur een oprichtingsdossier samen. De voormelde oprichtingsdossiers bevatten al de
volgende elementen:]
1° de identificatiegegevens van het schoolbestuur, de school en de vestigingsplaats;
2° het schooljaar waarop de programmatie betrekking heeft;
3° de benaming van
[het structuuronderdeel]
of
[structuuronderdelen]
, bepaald door de Vlaamse Regering, waarop de programmatie betrekking heeft, samen met een grondige motivering waarom zij
[dit structuuronderdeel]
of
[structuuronderdelen]
wenst te programmeren;
4°
[per structuuronderdeel of
combinatie van structuuronderdelen een samenwerkingsovereenkomst met ten minste één school voor gewoon
secundair onderwijs of één centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs met een vergelijkbaar studieaanbod in
de buurt uit het beroepssecundair onderwijs;]
5°
[de volgende bewijsstukken:
a) de samenwerkingsovereenkomst met een of meer scholen voor gewoon secundair onderwijs of centra voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs met een vergelijkbaar aanbod in het beroepssecundair onderwijs;
b) in voorkomend geval, het protocol van de onderhandeling daarover in het bevoegde lokaal comité en, als de
school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de
programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
]
De Vlaamse Regering houdt bij haar beslissing rekening met al de volgende criteria:
1° de eventuele beperkingen of voorwaarden die vanuit macrodoelmatigheid aan het aanbod van
[het structuuronderdeel]
zijn gekoppeld;
2° de kwantitatieve en kwalitatieve behoeften voor het aanbod van secundair onderwijs in de onderwijszone in kwestie met het oog op vervolgonderwijs of toetreding tot de arbeidsmarkt;
3° de keuzevrijheid van ouders en leerlingen;
4° de studiecontinuïteit van leerlingen binnen de scholengemeenschap;
5° de getroffen voorbereidingen op het vlak van materiële infrastructuur en leermiddelen die voldoende en gepast zijn met het oog op de te verwerven competenties van
[het geprogrammeerde structuuronderdeel]
;
6° de aantoonbare samenwerkingsmogelijkheden met lokale arbeidsmarktactoren en de bedrijfswereld;
7° de afspraken die met andere lokale onderwijsinrichters, binnen en buiten de scholengemeenschap in kwestie, zijn gemaakt over een rationeel en transparant studieaanbod.
[Het schoolbestuur stuurt een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan het Agentschap voor
Onderwijsdiensten uiterlijk op 30 november van het schooljaar dat voorafgaat aan de programmatie. Het dossier kan
zowel structuuronderdelen van de opleidingsfase, ofwel de kwalificatiefase, ofwel de integratiefase bevatten, als
structuuronderdelen van enkele of alle fasen in kwestie samen. De programmatie in de integratiefase en de
kwalificatiefase kan verschillen van elkaar
[...]
. Het schoolbestuur kan er ook voor kiezen om identieke structuuronderdelen in die fasen te
programmeren. De programmatie van gemoderniseerde structuuronderdelen kan in de verschillende leerjaren of fasen
gelijktijdig dan wel progressief worden doorgevoerd, nadat de modernisering is uitgerold. De voormelde termijn geldt
als een vervaltermijn.
Aanvragen die later worden ingediend, zijn onontvankelijk. Een observatiefase is een apart structuuronderdeel,
dat in alle scholen met opleidingsvorm 3 wordt aangeboden, waarin met de structuuronderdelen die in de latere fases
worden aangeboden kennis gemaakt kan worden, en is vrij programmeerbaar.
]
Indien de voormelde aanvraag betrekking heeft op de programmatie per 1 september 2021 of 2022 van een niet-gemoderniseerd structuuronderdeel van de kwalificatiefase en de integratiefase, dan moet de aanvraag eveneens de toekomstige concordantie naar het gemoderniseerde structuuronderdeel bevatten om ontvankelijk te zijn. Niet-gemoderniseerde structuuronderdelen zijn niet programmeerbaar in de opleidingsfase en vanaf 1 september 2023 in de kwalificatiefase en de integratiefase.
De Vlaamse Onderwijsraad, de Onderwijsinspectie en het Agentschap voor Onderwijsdiensten brengen binnen een redelijke termijn en uiterlijk twee maanden na de ontvangst van de aanvragen, vakantieperioden niet inbegrepen, een advies uit aan de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, legt een voorstel van beslissing voor aan de Vlaamse Regering.
[Een bijkomend structuuronderdeel]
kan op 1 september in een school alleen worden opgericht na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering.
[De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk op 31
maart van het schooljaar waarin de aanvraag is ingediend.
[De voormelde beslissingstermijn geldt als ordetermijn.]
]
Het Agentschap voor Onderwijsdiensten deelt de beslissing van de Vlaamse Regering binnen een periode van twee weken schriftelijk mee aan het schoolbestuur.
]
[
In afwijking van het tweede tot en met het tiende lid kan:
1° een school een structuuronderdeel in de integratiefase vrij programmeren als de school hetzelfde structuuronderdeel al in de kwalificatiefase heeft ingericht of goedgekeurd krijgt;
2° een school een niet-duaal structuuronderdeel in de kwalificatiefase of de integratiefasefase vrij programmeren
als de school het gelijknamige duale structuuronderdeel al heeft ingericht of goedgekeurd krijgt;
3° een school met opleidingsvorm 3, waar geen type 9 wordt aangeboden of geprogrammeerd, een of meer
bijkomende structuuronderdelen van hetzelfde studiedomein dat ze al aanbiedt, vrij programmeren.
Een vrije programmatie wordt bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap gemeld uiterlijk op
1 april voorafgaand aan de oprichting. Bij de voormelde melding worden de volgende documenten gevoegd:
1° het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité;
2° als de school tot een scholengemeenschap behoort: een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de
programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
]
[
§ 3/1. In aanvulling op artikel 286 moet een schoolbestuur bij de programmatie van een nieuwe school met opleidingsvorm 3 eveneens een programmatieaanvraag en een oprichtingsdossier indienen voor de oprichting van een of meer nieuwe
[structuuronderdelen]
in opleidingsvorm 3 en een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering krijgen om deze te kunnen oprichten. Hierbij moeten de bepalingen van paragraaf 3 toegepast worden op de nieuwe
[structuuronderdelen]
in de nieuw op te richten opleidingsvorm 3 in een nieuwe school en niet op bijkomende
[structuuronderdelen]
in een opleidingsvorm 3 dat aan de rationalisatienorm voldoet in een bestaande school.
]
[
§ 4. In aanvulling op paragraaf 1, 5° en 6°, en paragraaf 2, moet een schoolbestuur dat één of meer nieuwe opleidingsvormen wil oprichten een oprichtingsdossier indienen.
Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden :
1° het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité;
2° het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5, moet er een samenwerkingsovereenkomst met ten minste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Er moet telkens advies voorgelegd worden over deze samenwerkingsovereenkomst tussen één of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs en de school met de nieuwe opleidingsvorm 4. Het advies komt tot stand na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité in een of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1.
Dit punt is niet van toepassing indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2. Voor een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, onder toepassing van paragraaf 2, is een samenwerkingsovereenkomst, zoals hierboven vermeld, wel verplicht;
3° de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe opleidingsvorm(en);
4° de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe opleidingsvorm(en) worden in het dossier weergegeven.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld.
§ 5. De oprichting vanaf 1 september van één of meer nieuwe opleidingsvormen kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering.
[De voormelde aanvraagtermijn geldt als vervaltermijn]
Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. Dit advies wordt niet gevraagd aan de Vlaamse Onderwijsraad indien het pro- grammatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2.
In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2015 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 juli 2014.
De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie. Het advies van de Vlaamse Onderwijsraad is geen element in deze beslissing indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2.
(288)
]
[
§ 6. In aanvulling op paragraaf 1, 5° en 6°, en paragrafen 2, 4 en 5, moet een schoolbestuur dat opleidingsvorm 3 wil oprichten eveneens een programmatieaanvraag en een oprichtingsdossier indienen voor de oprichting van een of meer nieuwe
[structuuronderdelen]
in opleidingsvorm 3 en een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering krijgen om deze te kunnen oprichten. Hierbij moeten de bepalingen van paragraaf 3 toegepast worden op de nieuwe
[structuuronderdelen]
in de nieuw op te richten opleidingsvorm 3 in een bestaande school en niet op bijkomende
[structuuronderdelen]
in een opleidingsvorm 3 dat aan de rationalisatienorm voldoet in een bestaande school.
]
[
§7.
[Structuuronderdelen die in het voltijds gewoon secundair onderwijs vrij programmeerbaar zijn, zijn ook in
scholen van het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 4, waar geen type 9 wordt aangeboden of
geprogrammeerd, vrij programmeerbaar. Structuuronderdelen die in het voltijds gewoon secundair onderwijs
programmeerbaar zijn na goedkeuring van de Vlaamse Regering, zijn ook in scholen van het buitengewoon secundair
onderwijs, opleidingsvorm 4, waar geen type 9 wordt aangeboden of geprogrammeerd, programmeerbaar na
goedkeuring van de Vlaamse Regering. Structuuronderdelen in scholen van het buitengewoon secundair onderwijs,
waar opleidingsvorm 4, type 9 wordt aangeboden of geprogrammeerd, zijn programmeerbaar na goedkeuring van de
Vlaamse Regering. In afwijking van de voormelde bepalingen is:
1° het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers niet programmeerbaar in het buitengewoon secundair
onderwijs;
2° het programmatieprincipe niet van toepassing op het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 4,
type 5;
3° een niet-duaal structuuronderdeel in opleidingsvorm 4 vrij programmeerbaar als de school het gelijknamige
duale structuuronderdeel al heeft ingericht of geprogrammeerd, en, omgekeerd, is een duaal structuuronderdeel vrij
programmeerbaar als de school het gelijknamige niet-duale structuuronderdeel al heeft ingericht of geprogrammeerd;
4° artikel 179 niet van toepassing op het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 4.
]
Een vrije programmatie wordt bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap gemeld uiterlijk bij de
oprichting van het structuuronderdeel in kwestie.
[Een programmatie waarover de Vlaamse Regering beslist, wordt bij de bevoegde diensten van de Vlaamse
Gemeenschap aangevraagd uiterlijk op 30 november of uiterlijk op 31 maart vóór de oprichting van het
structuuronderdeel in kwestie. De voormelde aanvraagtermijn geldt als vervaltermijn. Na advies van de bevoegde
diensten van de Vlaamse Gemeenschap en de onderwijsinspectie beslist de Vlaamse Regering binnen twee maanden
na de respectieve uiterste indieningsdatum. De voormelde beslissingstermijn geldt als ordetermijn. De motivering van
de voormelde aanvraag en de voormelde beslissing houden rekening met de cumulatieve criteria, vermeld in
artikel 178, vierde lid, voor niet-duale structuuronderdelen en voor duale structuuronderdelen.]
Bij de melding of aanvraag gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité en, als
de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de
programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
]
[
Art. 289/1.
[...]
]
Art. 290.
[...]
[
Art. 290/1.
§ 1. In afwijking van de artikelen 286 en 289 wordt de oprichting van een nieuwe type ook als een programmatie beschouwd.
De school hertelt op de datum, vermeld in artikel 271, indien er effectief leerlingen van het nieuwe type zijn op die datum en voldaan is aan de voorwaarden bepaald in paragraaf 2.
Indien simultaan een nieuwe school wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de school voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 286.
Indien simultaan een nieuwe opleidingsvorm of een nieuwe opleiding wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de opleidingsvorm en de opleiding voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 289.
§ 2. In een school of opleidingsvorm kan een nieuw type worden opgericht als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan :
1° het schoolbestuur dient een programmatiedossier in dat ten minste voldoet aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden :
a) het schoolbestuur dient het dossier in na overleg binnen de schoolraad en in de wettelijk voorziene overlegorganen met het personeel;
b) het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert. Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste verblijfmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmo- gelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld;
c) de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type;
d) de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het programmatiedossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld;
2° de oprichting vanaf 1 september van het nieuwe type kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering.
Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het programmatiedossier aan AgODi, dat de aanvraag voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt.
In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2015 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 juli 2014.
De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie.
§ 3. De scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die tijdens het schooljaar 2014- 2015 een aanbod type 1 aanboden, bieden vanaf 1 september 2015 het basisaanbod aan als vermeld in artikel 259, § 1, 1°. Dit wordt niet beschouwd als een herstructurering.
[
[...]
]
]
[
Art. 290/2.
In afwijking van de artikelen 286, 289 en 290/1 mag een schoolbestuur dat voor de programmatie van
[een nieuw
structuuronderdeel,]
een nieuw type, een nieuwe opleidingsvorm of van een nieuwe school een goedkeuring kreeg van de Vlaamse Regering
met het oog op de start van het nieuwe aanbod op 1 september
[van het jaar X]
, zonder
[nieuwe aanvraag of goedkeuring het toegestane aanbod]
inrichten vanaf
[1 september van het jaar X+1]
, indien de school de programmatienormen voor
dit nieuwe aanbod niet haalt op de eerste schooldag van oktober
[van het jaar X]
.
[In geval van een nieuw type beslist de school tegen de eerste
schooldag van oktober van het jaar X of ze het nieuwe type in de loop van dat schooljaar alsnog zal organiseren, als
er een vraag tot inschrijving wordt gesteld. Op de eerste schooldag van oktober van het jaar X+1 moet de school de
programmatienormen voor dat nieuwe aanbod bereiken. Als de programmatienormen niet bereikt worden, worden
ofwel de opgerichte opleidingsvorm of opleidingsvormen ofwel de nieuwe school met ingang van 1 september daaropvolgend opgeheven.]
]
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende
leerlingen van de opleidingsvormen 1, 2, 3 en 4
Afdeling 1. -
Toelatingsvoorwaarden
Onderafdeling 1. -
Leeftijd
Art. 291.
Voor de toelating tot het
buitengewoon secundair onderwijs komen in aanmerking personen met een handicap
vanaf 13 jaar tot 21 jaar. Uitzonderlijk kunnen ook leerlingen
[vroeger]
worden toegelaten, zoals bepaald in artikel 292, 1°, 2°.
(290)
Art. 292.
Kinderen en adolescenten
kunnen als regelmatige leerling in een school voor buitengewoon secundair
onderwijs worden toegelaten op basis van een
[IAC-verslag of OV4-verslag]
:
1° na de zomervakantie
van het jaar waarin ze de leeftijd van dertien jaar bereiken;
2° op gemotiveerd advies,
[opgenomen in]
het
[
[IAC-verslag of OV4-verslag]
]
, na de zomervakantie van het jaar waarin ze de leeftijd
van twaalf jaar bereiken.
[In afwijking van het voormelde is het gemotiveerde advies niet nodig voor de toelating tot het
eerste leerjaar B van opleidingsvorm 4]
;
3° als ze meer dan eenentwintig
jaar zijn en
[voldoen aan de bepalingen van één van de paragrafen van artikel 293]
;
[4° als ze beschikken over een getuigschrift basisonderwijs.]
(291)
Art. 293.
[
§ 1. Een klassenraad van een leerling aangewezen op opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2, kan, indien zij hiertoe een schriftelijke verlengingsaanvraag krijgt van de betrokken personen, een leerling na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt telkens voor één schooljaar verder laten genieten van het buitengewoon onderwijs in functie van het behalen van het attest. Dit is mogelijk indien
[deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 nog niet beschikt over een persoonsvolgend budget waarmee de gewenste dagondersteuning effectief is opgestart in het kader van het systeem van de persoonsvolgende financiering voor meerderjarigen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap]
, niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de betrokken personen en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de betrokken personen. Dit is eveneens mogelijk indien er geen plaats is voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 in de post-schoolse opvangmogelijkheden op gebied van tewerkstelling, en deze opvang geweigerd is, niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de betrokken personen en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de betrokken personen. Deze verlengingsaanvraag moet uiterlijk op 1 september voorgelegd worden aan de klassenraad. De klassenraad dient uitspraak te doen over deze aanvraag ten laatste op 15 september van het schooljaar waarop de verlenging van toepassing is.
[Een klassenraad kan de verlengingsaanvraag, vermeld in het eerste lid, ofwel accepteren ofwel weigeren. De klassenraad kan daarbij ofwel voorrang geven aan leerlingen met een eerste aanvraag tot verlenging op leerlingen met een tweede of een nog verdere verlengingsaanvraag, ofwel voorrang geven aan leerlingen met een context die meer ondersteuning noodzaakt boven leerlingen die een context hebben die minder ondersteuning noodzaakt. Leerlingen over wie de klassenraad een positieve beslissing neemt, voldoen aan de toelatingsvoorwaarden inzake de leeftijd. Leerlingen over wie een negatieve beslissing wordt genomen, voldoen niet aan de toelatingsvoorwaarden inzake leeftijd. Een leerling voor wie de gewenste ondersteuning in het kader van het systeem van de persoonsvolgende financiering voor meerderjarigen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap effectief opgestart is, komt niet in aanmerking voor verlengingen. Als de verlenging al aangevangen was voor de gewenste ondersteuning kon opstarten, kan de leerling ook verder ingeschreven blijven en zijn schooljaar afwerken, na de opstart van de gewenste ondersteuning, als de betrokken personen beoordelen dat het haalbaar is.]
[Een klassenraad kan ook beslissen om nooit verlengingen zoals hiervoor vermeld toe te staan. Als dit het geval is, neemt de school dat op in het schoolreglement.]
§ 2. In afwijking van de voorgaande paragraaf worden de personen die voldoen aan één van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, door de klassenraad van rechtswege toegelaten tot het buitengewoon secundair onderwijs na de leeftijd van eenentwintig jaar :
1°
[een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 3 of 4, die nog ten hoogste twee schooljaren nodig heeft na het
schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt, voor het behalen van een of meer studiebewijzen in
opleidingsvorm 3 of in opleidingsvorm 4;]
2° een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4, die ingevolge ziekte of ongeval in de loop van het gewoon of het buitengewoon secundair onderwijs een handicap of een bijkomende handicap heeft opgelopen als gevolg waarvan zich een ernstige regressie heeft voorgedaan en waarvoor de termijn waarbinnen de studie zal beëindigd zijn duidelijk is aangegeven;
3° een persoon met een handicap van meer dan eenentwintig jaar die voor het eerst
[of opnieuw]
in het buitengewoon secundair onderwijs wenst ingeschreven te worden, als deze persoon door een ongeval of ziekte hem overkomen in aanmerking kan komen voor een beroepsopleiding of training in compenserende vaardigheden in het buitengewoon secundair onderwijs.
§ 3.
[In afwijking van de voorgaande paragrafen kunnen de leerlingen die met een IAC-verslag of OV4-verslag worden toegelaten tot het gewoon onderwijs, ook na de leeftijd van
eenentwintig jaar van rechtswege genieten van leersteun vanuit het leersteunmodel.]
]
Onderafdeling 2. -
[
[IAC-verslag en OV4-verslag]
en attest]
Art. 294.
[
§1. Voor de toelating van een leerling tot een door de Vlaamse
Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs van opleidingsvorm 4, type 5, is een attest vereist, dat uitgereikt is ofwel door
de behandelende arts van de medische of psychiatrische voorziening ofwel door de
directeur van de residentiële setting. De Vlaamse Regering bepaalt wat het attest
moet inhouden.
§2. Voor de toelating van een leerling tot een door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon secundair onderwijs,
of voor een individueel aangepast curriculum of een gemeenschappelijk curriculum met intensieve ondersteuning in het gewoon onderwijs, is het doorlopen van
een handelingsgericht diagnostisch traject met de opmaak van een IAC-verslag of
OV4-verslag door een centrum voor leerlingenbegeleiding vereist, opgesteld met
inachtname van artikel 7 van het decreet van 27 april 2018 over de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt:
1° voor een IAC-verslag voor opleidingsvorm 1, 2 of 3:
a) dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling zijn
doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan
motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is;
b) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 de aanpassingen,
waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en
dispenserende maatregelen die nodig zijn om de leerling binnen een
gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn;
c) dat de onderwijsbehoeften van de leerling zijn omschreven met toepassing
van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en
gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap;
d) dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn
aan een gelijkekansenindicator van de leerling als bepaald in artikel 225,
§1, 1°, 4° en 5°;
e) welk type en welke opleidingsvorm voor de leerling van toepassing zijn
als bepaald in artikel 259, §1, 1° tot en met 8°, en §2, 1° tot en met 3°;
2° voor een OV4-verslag voor opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5:
a) dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling zijn
doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan
motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is;
b) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 de aanpassingen,
waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, alsook intensieve onderwijskundige en orthopeda
gogische of orthodidactische ondersteuning, en de inzet van paramedisch,
sociaal, medisch, psychologisch of orthopedagogisch personeel nood
-zakelijk zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te
blijven meenemen en de doelen van het gemeenschappelijk curriculum
en de bijkomende doelen te bereiken en de reguliere studiebekrachtiging
te behalen;
c) welke aanpassingen, met toepassing van handelingsplanmatig werken en
op basis van de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de
leerling, er voor welke onderdelen van het gemeenschappelijk curriculum
nodig zijn, alsook op welke manier de intensieve onderwijskundige,
orthopedagogische en orthodidactische ondersteuning en de inzet van
paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch of orthopedagogisch
personeel zal worden ingezet bij de realisatie van het gemeenschappelijk
curriculum;
d) dat de onderwijsbehoeften van de leerling zijn omschreven met toepassing
van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en
gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap;
e) dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn
aan een gelijkekansenindicator van de leerling als bepaald in artikel 225,
§1, 1°, 4° en 5°;
f) welk type voor de leerling van toepassing is als bepaald in artikel 259, §1,
3° tot en met 8°, met uitzondering van 5°.
§3. Voor een leerling die overgaat van het buitengewoon basisonderwijs naar het
buitengewoon secundair onderwijs of die voor het eerst naar school gaat en wil
starten in opleidingsvorm 1, 2 of 3 van het buitengewoon secundair onderwijs
wordt, in afwijking van paragraaf 2, 1°, a) en b), aangetoond dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende
maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling mee te
nemen in een gemeenschappelijk curriculum in een school voor gewoon onderwijs.
Voor een leerling die overgaat van het buitengewoon basisonderwijs naar het
buitengewoon secundair onderwijs of die voor het eerst naar school gaat en wil
starten in opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs, wordt, in
afwijking van paragraaf 2°, a) en b), aangetoond dat aanpassingen, waaronder
remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen,
nodig zijn en intensieve onderwijskundige, orthopedagogische en orthodidactische
ondersteuning en de inzet van paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch of
orthopedagogisch personeel noodzakelijk zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen en de doelen van het gemeenschappelijk curriculum te bereiken en de reguliere studiebekrachtiging te behalen.
Voor een leerling die voor het eerst naar school gaat en met een individueel
aangepast curriculum wil starten in het gewoon onderwijs, wordt, in afwijking van
paragraaf 2, 1°, a) en b), aangetoond dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling in het gemeenschappelijk curriculum mee te nemen en wordt, in afwijking van paragraaf 2, 1°, e), bepaald welk
type voor de leerling van toepassing is als bepaald in artikel 259, §1, 2°, 4°, 6° of
7°.
Voor een leerling die voor het eerst naar school gaat en met een OV4-verslag
het gemeenschappelijk curriculum wil volgen in het gewoon secundair onderwijs,
wordt, in afwijking van paragraaf 2, 2°, a) en b), aangetoond dat aanpassingen,
waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende
maatregelen, nodig zijn en intensieve onderwijskundige, orthopedagogische en
orthodidactische ondersteuning en de inzet van paramedisch, sociaal, medisch,
psychologisch of orthopedagogisch personeel noodzakelijk zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen en de doelen van het
gemeenschappelijk curriculum te bereiken en de reguliere studiebekrachtiging te
behalen, en wordt, in afwijking van paragraaf 2, 2°, f), bepaald welk type voor de
leerling van toepassing is als bepaald in artikel 259, §1, 4°, 6° of 7°.
§4. Het IAC-verslag en het OV4-verslag bestaan telkens uit een attest en een protocol ter verantwoording. De Vlaamse Regering bepaalt wat het IAC-verslag en het
OV4-verslag moeten inhouden. Het protocol ter verantwoording bevat de verantwoording van de elementen, vermeld in paragraaf 2 en, in voorkomend geval, in
paragraaf 3.
Bij de opmaak van een IAC-verslag of OV4-verslag informeert het CLB de
ouders en de leerling actief over het inschrijvingsrecht voor leerlingen met een
IAC-verslag of OV4-verslag.
§5. Leerlingen kunnen alleen het buitengewoon onderwijs volgen van de opleidingsvorm en het type waarnaar ze in het IAC-verslag of het OV4-verslag georiënteerd worden, met uitzondering van de leerlingen van opleidingsvorm 4, type 5.
§6. Voor leerlingen die tijdens het schooljaar 2014-2015 met een inschrijvingsverslag ingeschreven waren in een school voor buitengewoon onderwijs, geldt paragraaf 2 alleen bij wijziging van onderwijsniveau, van type of bij de overgang van
buitengewoon onderwijs naar gewoon onderwijs.
§7. Als niet meer voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, 1°, b),
of 2°, b) en c), heft het centrum voor leerlingenbegeleiding het IAC-verslag of
OV4-verslag op.
Als een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag wordt opgemaakt voor een
leerling die al beschikt over een IAC-verslag of OV4-verslag, vervalt dat IAC-verslag of OV4-verslag.
Als een centrum voor leerlingenbegeleiding voor een leerling met een IAC-verslag in het basisonderwijs, een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag opmaakt
met het oog op een overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs,
vervalt het IAC-verslag dat de leerling had in het basisonderwijs.
§8. Bij onenigheid tussen ouders, school en centrum voor leerlingenbegeleiding over het afleveren van het IAC-verslag of OV4-verslag kan, op initiatief
van een van de betrokken partijen, een beroep gedaan worden op een Vlaamse
Bemiddelingscommissie.
De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsprincipes van die commissie.
§9. Als een leerling, die met toepassing van paragraaf 6 nog beschikt over een
inschrijvingsverslag, overgaat van het buitengewoon secundair onderwijs naar
het gewoon secundair onderwijs, heft het centrum voor leerlingenbegeleiding het
inschrijvingsverslag op of maakt het, naargelang de situatie van de leerling, een
GC-verslag, een IAC-verslag of een OV4-verslag op.
Als een leerling met een IAC-verslag of OV4-verslag overgaat van het buitengewoon secundair onderwijs naar het gewoon secundair onderwijs, heft het CLB,
naargelang de situatie, het IAC-verslag of OV4-verslag op, maakt het een GC-verslag op of past het het bestaande IAC-verslag of OV4-verslag aan. Aanpassingen
aan IAC-verslagen en OV4-verslagen kunnen gebeuren met een addendum, voorzien van de datum van opmaak.
§10. Leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag in het gewoon secundair
onderwijs, komen in aanmerking voor leersteun vanuit het leersteunmodel.
§11. In afwijking van paragraaf 2, 1°, e), en 2°, f), kan voor leerlingen in het
gewoon onderwijs voor wie een handelingsgericht diagnostisch traject is afgerond
met een vermoeden van een emotionele of gedragsstoornis waarvoor een aanbod
in type 3 nodig is, eenmalig een voorlopig IAC-verslag type 3 of voorlopig OV4-verslag type 3 opgemaakt worden door het centrum voor leerlingenbegeleiding, ook
al is niet voldaan aan de voorwaarden betreffende diagnostiek, vermeld in artikel
259, §1, 3°. Een voorlopig IAC-verslag voldoet aan alle vereisten, vermeld in paragraaf 2, 1°, a) tot en met d). Een voorlopig OV4-verslag voldoet aan alle vereisten,
vermeld in paragraaf 2, 2°, a) tot en met e).
De opmaak van een voorlopig IAC-verslag of voorlopig OV4-verslag leidt tot
de inschrijving van de leerling in een school voor buitengewoon onderwijs type 3.
In geval van onenigheid kunnen ouders een beroep doen op de Vlaamse Bemiddelingscommissie, vermeld in paragraaf 8.
Een voorlopig IAC-verslag of voorlopig OV4-verslag is geldig gedurende het
lopende schooljaar. Als de diagnose, vermeld in artikel 259, §1, 3°, nog niet
beschikbaar is bij de start van het daaropvolgende schooljaar, kan het CLB het
voorlopig IAC-verslag of voorlopig OV4-verslag uitzonderlijk met maximaal een
schooljaar verlengen.
Als het handelingsgericht diagnostisch traject leidt tot een diagnose als vermeld in artikel 259, §1, 3°, wordt het voorlopig IAC-verslag of voorlopig OV4-verslag opgeheven en wordt er een IAC-verslag opgesteld dat voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, 1°, a) tot en met e), of een OV4-verslag dat
voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, 2°, a) tot en met f).
Als het handelingsgericht diagnostisch traject niet leidt tot een diagnose
als vermeld in artikel 259, §1, 3°, wordt het voorlopig IAC-verslag of voorlopig
OV4-verslag opgeheven door het betrokken centrum voor leerlingenbegeleiding.
Tenzij de ouders beslissen tot een inschrijving in een school voor gewoon onderwijs, behoudt de leerling het recht om in de school type 3 ingeschreven te blijven
tot het einde van het lopende schooljaar.
§12. Verslagen voor toegang tot een individueel aangepast curriculum in het
gewoon onderwijs of tot het buitengewoon onderwijs die zijn opgemaakt voor 1
september 2023, worden gelijkgesteld aan IAC-verslagen of OV4-verslagen, naargelang de opleidingsvorm. Leerlingen die nog beschikken over een verslag van
voor 1 september 2023, voldoen aan dezelfde voorwaarden en hebben dezelfde
rechten als leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag.
]
Onderafdeling 3. - Type
5
Art. 295.
Een leerling blijft in de
volgende gevallen beschouwd als regelmatige leerling in zijn oorspronkelijke
school :
[...]
- een leerling van het voltijds gewoon secundair onderwijs,
het deeltijds beroepssecundair onderwijs of het buitengewoon secundair
onderwijs die op de datum van de telling van het aantal leerlingen onderwijs
volgen in een school van type 5 of een dienst neuropsychiatrie voor kinderen
die van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming een subsidie-enveloppe
ontvangt.
Hij is daarenboven regelmatige leerling
:
-
[in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een
[...]
ziekenhuis of aan een residentiële setting]
, voor periodes van minimum vijf al
dan niet opeenvolgende dagen waarin hij per dag gemiddeld ten minste
één lestijd onderwijs krijgt;
- in
[de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een preventorium]
. (294)
[Afdeling 2. Recht op inschrijving]
[Onderafdeling 1. Inwerkingtreding]
[
Art. 295/1.
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing voor de inschrijvingen als regelmatige leerling in het buitengewoon secundair onderwijs voor lesbijwoning vanaf het schooljaar
[2025-2026]
of later.
Voor de toepassing van de termijnen bepaald in deze afdeling worden de door de Vlaamse Regering, overeenkomstig artikel 12, bepaalde vakantieperioden niet meegerekend.
]
[Onderafdeling 2. Beginselen]
[
Art. 295/2.
§ 1. Elke leerling die beschikt over een
[IAC-verslag of OV4-verslag]
of over een document opgemaakt door het CLB waaruit blijkt dat het handelingsgericht diagnostisch proces is doorlopen, heeft recht op inschrijving in de school of vestigingsplaats, gekozen door de betrokken personen, onder de opschortende voorwaarde dat de leerling op de eerste dag van de effectieve lesbijwoning aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in de artikelen 291 tot en met 294, voldoet voor het onderwijsaanbod in de betreffende vestigingsplaats.
De inschrijving wordt genomen na ondertekening voor akkoord van de betrokken personen van het pedagogisch project en schoolreglement.
§ 2. Een school registreert elke inschrijving binnen de zeven kalenderdagen, en uiterlijk op de eerste dag van de effectieve lesbijwoning, in de administratieve toepassingen voor het uitwisselen van leerlingengegevens tussen scholen en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, met vermelding van:
1° het type, de opleidingsvorm, en de administratieve groep waarvoor de leerling is ingeschreven;
2° de datum en het tijdstip van de inschrijving;
3° de datum van de voorziene start van de lesbijwoning.
]
[
Art. 295/3.
§ 1. Behoudens de bij decreet of besluit bepaalde gevallen van uitschrijving, geldt een inschrijving van een leerling in een school voor de duur van de hele schoolloopbaan in die school. Het behoud van de inschrijving geldt over de vestigingsplaatsen en de structuuronderdelen heen.
Indien de voortgang van het leerproces, met inachtname van de studiebewijzen waarover de leerling beschikt en met inachtname van de regelgeving betreffende de toelatings- of instapvoorwaarden in het secundair onderwijs, het behoud of de verandering van vestigingsplaats of structuuronderdeel noodzakelijk maakt, dan kan die niet worden gestuit. Indien zich daarbij verschillende keuzemogelijkheden qua structuuronderdeel voordoen, dan kan de leerling niet tot een welbepaald structuuronderdeel worden gedwongen.
Het verworven recht als ingeschreven leerling blijft behouden indien van de school een deel wordt afgesplitst en ondergebracht in een nieuwe school van hetzelfde schoolbestuur.
§ 2. Een schoolbestuur met scholen van buitengewoon onderwijs die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan, afzonderlijk in het gewoon en in het buitengewoon secundair onderwijs, ervoor opteren om bij de overgang van een leerling van de ene secundaire school naar de andere secundaire school de inschrijvingen te laten doorlopen. Een schoolbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn schoolreglement.
§ 3. Een schoolbestuur met scholen van buitengewoon onderwijs die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan ervoor opteren om voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk, de desbetreffende gebiedsomschrijving als één school te beschouwen. Een schoolbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn schoolreglement.
]
[
Art. 295/4.
Elke inschrijving vóór 1 september voor het daaropvolgend schooljaar voor een bepaalde administratieve groep in een bepaalde school voor buitengewoon secundair onderwijs maakt de daaraan voorafgaande inschrijving voor diezelfde administratieve groep in hetzelfde schooljaar in een andere school voor buitengewoon onderwijs van rechtswege ongedaan.
Elke inschrijving in de loop van het betrokken schooljaar voor een bepaalde administratieve groep in een school voor buitengewoon onderwijs, maakt de daaraan voorafgaande inschrijving voor dezelfde of een andere administratieve groep voor datzelfde schooljaar in een andere school voor buitengewoon onderwijs ongedaan vanaf de start van de effectieve lesbijwoning, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid.
]
[Onderafdeling 3. Organisatie van de inschrijvingen]
[
Art. 295/5.
Een schoolbestuur beslist jaarlijks voor al zijn scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, of het voor het daaropvolgende schooljaar leerlingen moet kunnen weigeren op basis van capaciteit. Het schoolbestuur maakt deze beslissing, en bepaalt de betreffende capaciteit, voor een of meer van volgende niveaus:
a) hetzij per school;
b) hetzij per vestigingsplaats;
c) hetzij per opleidingsvorm, al dan niet per vestigingsplaats;
d) hetzij per type, al dan niet per vestigingsplaats;
e) hetzij per administratieve groep, al dan niet per vestigingsplaats.
Voor de niveaus, vermeld in het eerste lid, waarvoor het schoolbestuur oordeelt alle verzoeken tot inschrijving te kunnen realiseren, zijn de bepalingen van artikel 295/6 van toepassing.
Voor de niveaus, vermeld in het eerste lid, waarvoor het schoolbestuur wenst te kunnen weigeren op basis van capaciteit en beroep wenst te doen op het platform als vermeld in artikel 295/14, voor het realiseren van een inschrijving van leerlingen na het bereiken van de capaciteit, zijn de bepalingen van artikelen 295/7 tot en met 295/10 van toepassing.
]
[
Art. 295/6.
De Vlaamse Regering bepaalt de startdatum voor de inschrijvingen.
Een schoolbestuur hanteert voor elk overeenkomstig artikel 295/5, eerste lid, bepaald niveau waarvoor het besliste geen enkele leerling te zullen weigeren op basis van capaciteit, een inschrijvingsregister, waarin het alle inschrijvingen chronologisch noteert.
De Vlaamse Regering bepaalt het model van inschrijvingsregister. Het verloop van de inschrijvingen kan onderworpen worden aan een controle door de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
]
[
Art. 295/7.
§ 1. Een schoolbestuur moet de inschrijvingen voor de niveaus, vermeld in artikel 295/5, eerste lid, waarvoor het besliste leerlingen te moeten kunnen weigeren omwille van capaciteit, laten voorafgaan door een aanmeldingsprocedure.
De Vlaamse Regering bepaalt de start- en einddatum van de aanmeldingsperiode.
§ 2. Het schoolbestuur meldt uiterlijk op 15 februari voor welke niveaus, zoals bepaald in artikel 295/5, eerste lid, het de inschrijvingen zal laten voorafgaan door een aanmeldingsprocedure aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
]
[
Art. 295/8.
§ 1. Het schoolbestuur rangschikt de binnen de aanmeldingsperiode, zoals bepaald in artikel 295/7, aangemelde leerlingen, die behoren tot de volgende voorrangsgroepen bovenaan en respecteert daarbij onderstaande volgorde:
1° leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit als een reeds ingeschreven leerling;
2° leerlingen met een ouder die personeelslid is van de school of van de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen op basis van artikel 295/3, op voorwaarde dat er op het ogenblik van de inschrijving sprake is van een lopende tewerkstelling voor meer dan 104 dagen. Met personeelslid wordt bedoeld:
a) een personeelslid als vermeld in artikel 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en in artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, voor zover ze geaffecteerd zijn aan of aangesteld zijn in de school;
b) een personeelslid dat via een arbeidsovereenkomst werd aangeworven door een schoolbestuur en tewerkgesteld wordt in de school;
3° voor scholen, gelegen in tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, en tot het aandeel van 65 procent van de capaciteit van het betreffende niveau, zoals bepaald in artikel 295/5, eerste lid, bereikt is, leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, zoals bepaald in artikel 253/46;
4° een schoolbestuur kan voor zijn scholen een maximum van 50 procent van de capaciteit van het betreffende niveau, zoals bepaald in artikel 295/5, eerste lid, voorrang verlenen aan leerlingen die - uiterlijk op het moment van de effectieve lesbijwoning - verblijven of gebruik maken van dat internaat of semi-internaat. Met internaat of semi-internaat wordt bedoeld:
a) internaten, als bepaald in deel III, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016;
b) internaten met permanente openstelling, als vermeld in hoofdstuk 6 van dezelfde codificatie;
c) semi-internaten, als bepaald in het koninklijk besluit van 21 augustus 1978 houdende organisatie van de semi-internaten in het buitengewoon onderwijs van de Staat en tot vaststelling van de personeelsnormen;
d) multifunctionele centra, als bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap, voor wat de functies dagopvang, verblijf, diagnostiek of intensieve behandeling betreft.
Indien de capaciteit, vermeld in artikel 295/5, eerste lid, of artikel 295/9, § 4, reeds bereikt werd binnen bovenstaande voorrangsgroepen worden de leerlingen uit de betreffende voorrangsgroep, geordend op basis van de afstand van het domicilieadres van de leerling tot de school of vestigingsplaats.
Indien de capaciteit, vermeld in artikel 295/5, eerste lid, of artikel 295/9, § 4, bereikt werd binnen de overige aangemelde leerlingen, worden de betreffende leerlingen geordend op basis van de afstand van het domicilieadres van de leerling tot de school of vestigingsplaats.
§ 2. Wanneer meerdere scholen of vestigingsplaatsen samen aanmelden worden de aangemelde leerlingen toegewezen aan de school of vestigingsplaats van de hoogste keuze die de betrokken personen bij de aanmelding opgaven, waarbinnen de leerling een gunstige rangschikking heeft gekregen. De leerling wordt verwijderd uit de lijst van aangemelde leerlingen in de lager gerangschikte scholen of vestigingsplaatsen op zijn voorkeurslijst.
De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare begrotingskredieten middelen ter beschikking stellen voor gezamenlijke aanmeldingsprocedures.
]
[
Art. 295/9.
§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt de datum waarop de resultaten van de aanmeldingsprocedure uiterlijk worden bekendgemaakt.
Aan de betrokken personen wordt meegedeeld of de leerling gunstig of ongunstig gerangschikt is, op basis van de capaciteit, vermeld in artikel 295/5, eerste lid, of artikel 295/9, § 4. Indien de leerling ongunstig gerangschikt is, deelt de school eveneens mee welke plaats de leerling inneemt op de lijst van ongunstig gerangschikte leerlingen.
De betrokken personen van de gunstig gerangschikte leerlingen krijgen een melding over de school of vestigingsplaats waaraan de aangemelde leerling is toegewezen, met vermelding van de door de Vlaamse Regering bepaalde periode waarbinnen de betrokken personen de aangemelde leerling kunnen inschrijven. Indien de betrokken personen geen gebruikmaken van de mogelijkheid tot inschrijving binnen de daartoe door de Vlaamse Regering bepaalde periode, dan vervalt het recht op inschrijving dat ze via de aanmeldingsprocedure hebben verworven.
§ 2. Het schoolbestuur noteert alle inschrijvingen van de gunstig gerangschikte leerlingen in het inschrijvingsregister, met vermelding van datum en tijdstip en het type, de opleidingsvorm en, in voorkomend geval, de administratieve groep waarvoor wordt ingeschreven.
Inschrijvingen voor eventueel resterende vrije plaatsen na de aanmeldingen, binnen de bepaalde capaciteit, worden in chronologische volgorde genoteerd in het inschrijvingsregister, met vermelding van datum en tijdstip van inschrijving, en het type, de opleidingsvorm en, in voorkomend geval, de administratieve groep waarvoor wordt ingeschreven en, in voorkomend geval, vermelding van de toewijzing van de leerling door het platform, vermeld in artikel 295/14, § 1.
§ 3. Plaatsen van gunstig gerangschikte leerlingen die zich in deze periode, vermeld in paragraaf 1, derde lid, niet zijn komen inschrijven, of wiens inschrijving door een inschrijving in een andere school voor buitengewoon onderwijs ongedaan gemaakt wordt, zoals bepaald in artikel 295/4, worden tot de door de Vlaamse Regering bepaalde datum toegekend aan de hoogst gerangschikte leerlingen van de lijst van niet-gunstig gerangschikte leerlingen.
Deze leerlingen behouden hun recht op inschrijving gedurende veertien kalenderdagen na de melding van de omzetting in een gunstige rangschikking.
§ 4. Het schoolbestuur kan de capaciteit verhogen tot de door de Vlaamse Regering bepaalde datum.
]
[
Art. 295/10.
§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt de uiterlijke datum waarop het schoolbestuur aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap meldt welke leerlingen ongunstig gerangschikt zijn, op basis van de capaciteit, zoals bepaald in artikel 295/5, eerste lid, of de verhoogde capaciteit, zoals bepaald in artikel 295/9, § 4.
§ 2. Voor de niveaus, vermeld in artikel 295/5, eerste lid, waarvoor ongunstig geordende leerlingen werden gemeld aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap, vermeld in artikel 295/12, § 1, kunnen bijkomende inschrijvingen enkel gerealiseerd worden op vraag van, of mits goedkeuring van het platform, zoals bepaald in artikel 295/14, § 1. Het platform kan hierover afspraken maken.
Elke bijkomende vraag tot inschrijving voor een niveau waarvoor de capaciteit bereikt werd op het einde van deze inschrijvingsperiode, wordt in chronologische volgorde genoteerd in het inschrijvingsregister, en via het digitale weigeringsdocument gemeld aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap, vermeld in artikel 295/12.
]
[Onderafdeling 4. Weigeren]
[
Art. 295/11.
§ 1. Een schoolbestuur kan geen verzoek tot inschrijving weigeren, behoudens in volgende gevallen:
1° wanneer het gaat om een leerling die op het moment van de effectieve start van de lesbijwoning niet voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, zoals bepaald in de artikelen 291 tot en met 294;
2° wanneer het gaat om een leerling die in het lopende schooljaar definitief werd uitgesloten als tuchtmaatregel uit de betrokken school, zoals bepaald in artikel 123/10, 2°.
§ 2. Een schoolbestuur kan geen verzoeken tot inschrijving weigeren op basis van bereikte capaciteit, van leerlingen:
1° die terugkeren in het buitengewoon onderwijs die in het lopende of de twee voorafgaande schooljaren in de school ingeschreven waren en die met toepassing van artikel 294 of 352, in een school voor gewoon onderwijs ingeschreven waren;
2° voor wie de school door het platformoverleg werd voorgesteld als passend alternatief, zoals bepaald in artikel 295/14.
§ 3. Een schoolbestuur kan, ook nadat de capaciteit overschreden werd, en nadat reeds beroep werd gedaan op het platform voor geweigerde leerlingen, alsnog leerlingen inschrijven die:
a) hetzij geplaatst zijn door de jeugdrechter;
b) hetzij als (semi-)internen verblijven in een (semi-)internaat verbonden aan de school;
c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;
d) die behoren tot de voorrangsgroepen, vermeld in artikel 295/8, § 1, 1° en 2°.
Het schoolbestuur meldt deze inschrijvingen ter kennisgeving aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
]
[
Art. 295/12.
§ 1. Het schoolbestuur meldt, in geval van een weigering van het verzoek tot inschrijving als vermeld in artikel 295/11, § 1, 1° en 2°, of op basis van bereikte capaciteit, de weigering binnen de zeven kalenderdagen aan de betrokken personen en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
§ 2. Het schoolbestuur meldt, in geval van een definitieve uitsluiting van een leerling als vermeld in artikel 123/10, 2°, de definitieve uitsluiting binnen de zeven kalenderdagen aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt het digitale model van het weigeringsdocument.
]
[
Art. 295/13.
§ 1. De bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap roepen, op basis van de informatie in de digitale melding van weigering, of in geval van een definitieve uitsluiting van een leerling, bepaald in artikel 123/10, 2°, en binnen eenentwintig kalenderdagen, alle relevante actoren samen voor een platformoverleg.
§ 2. Voor het platformoverleg worden uitgenodigd:
1° de schoolbesturen van alle scholen uit de regio met een aanbod voor de betreffende combinatie van opleidingsvorm en type, en in voorkomend geval ook de gewenste opleiding of het structuuronderdeel, waarbij de grootte van de regio bepaald wordt door de spreiding van het aanbod, en de noodzaak om een passend alternatief, zoals bepaald in artikel 295/14, voor te stellen;
2° afgevaardigden van het CLB dat de leerling tot op dat moment begeleid heeft, en van het CLB van de school voor buitengewoon onderwijs die het verzoek tot inschrijving weigerde;
3° de betrokken personen of hun eventuele vertegenwoordiger, en waar mogelijk de leerling;
4° vertegenwoordigers van organisaties die schoolexterne begeleidingsmogelijkheden bieden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, of verblijfmogelijkheden voorzien voor deze jongeren, wanneer de mededeling van weigering een vraag naar deze begeleiding of verblijfsmogelijkheid bevat.
Leden die uitgenodigd worden voor het platformoverleg kunnen zich laten bijstaan door externe deskundigen die de leerling, waarvoor het platform een passend alternatief zoekt, begeleiden.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten inzake de werking van het platform.
]
[
Art. 295/14.
§ 1. Het platformoverleg formuleert, binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de weigering of definitieve uitsluiting van de leerling, een passend alternatief voor de leerling waarvan het verzoek tot inschrijving niet werd gerealiseerd, aan de betrokken personen.
Het passend alternatief bestaat uit een voorstel tot inschrijving in één of meerdere scholen. Het platformoverleg houdt daarbij rekening met de vrije schoolkeuze, het gewenste onderwijsaanbod, de afstand tussen de woon- of verblijfplaats van de leerling en de school, de vraag van de betrokken personen naar leerlingenvervoer, in voorkomend geval het behoren tot de voorrangsgroepen, vermeld in artikel 295/8, § 1, en desgevallend de nood aan schoolexterne begeleidingsmogelijkheden of verblijfmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften.
Het passend alternatief kan ook bestaan uit de beslissing om alsnog in te schrijven in de school waarin de inschrijving initieel niet gerealiseerd werd.
Indien de leerling geweigerd werd in een school, waarnaar de leerling recht op leerlingenvervoer genoot, en de betrokken personen vragen om leerlingenvervoer, dient het platform de regels met betrekking tot het recht op leerlingenvervoer te respecteren bij het zoeken naar een passend alternatief. Het platform kan enkel een gemotiveerde afwijking toestaan op het recht op leerlingenvervoer naar de school of vestigingsplaats die voorgesteld wordt als passend alternatief, op voorwaarde dat het passend alternatief zich bevindt binnen redelijke afstand.
§ 2. De betrokken personen beslissen binnen de zeven kalenderdagen of ze al dan niet ingaan op het passend alternatief dat wordt voorgesteld door het platformoverleg. Indien de betrokken personen akkoord gaan met de voorgestelde school, schrijven ze hun kind er binnen die termijn van zeven kalenderdagen in.
Indien de betrokken personen de inschrijving niet bevestigen binnen de zeven kalenderdagen, of indien de betrokken personen een inschrijving realiseren in een andere school, vervalt de verplichting van het platformoverleg om een plaats te garanderen voor de betreffende leerling.
]
[
Art. 295/15.
§ 1. Betrokken personen en andere belanghebbenden kunnen naar aanleiding van een weigering of wanneer ze niet akkoord gaan met het door het platform voorgestelde passend alternatief, zoals bepaald in artikel 295/11, een klacht indienen bij de CLR. De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsprincipes van deze commissie voor deze klachten.
§ 2. Klachten die worden ingediend na de termijn van zeven kalenderdagen na het ontvangen van de weigering of nadat het passend alternatief aan de betrokken personen werd gecommuniceerd, zijn onontvankelijk.
§ 3. Een klacht bij de CLR schort de termijn van zeven kalenderdagen, waarbinnen de betrokken personen de inschrijving in de school die door het platform wordt voorgesteld als passend alternatief, zoals bepaald in artikel 295/14, moeten bevestigen.
§ 4. De CLR oordeelt binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen, die ingaat de dag na die van betekening of van poststempel van de schriftelijke klacht, over de gegrondheid van de weigering.
Het oordeel van de CLR wordt uiterlijk binnen een termijn van zeven kalenderdagen bij aangetekend schrijven verstuurd naar de betrokkenen en de voorzitter van het LOP.
§ 5. Indien de CLR de klacht gegrond acht, wordt het platform opnieuw bevoegd voor het formuleren van een passend alternatief.
Indien de CLR de klacht ongegrond acht, schrijft de leerling zich alsnog in de door het platform voorgestelde school in, binnen de termijn van zeven kalenderdagen.
]
HOOFDSTUK 3. -
[Financiering,
subsidiëring en waarborgregeling]
Afdeling 1. - Financiering en
subsidiëring van de personeelsleden
Onderafdeling 1. -
Directeur
Art. 296.
[§ 1.]
In het buitengewoon
secundair onderwijs wordt een voltijdse betrekking van directeur toegekend aan
een school met ten minste 72 regelmatige leerlingen op de gebruikelijke
teldatum.
Indien het minimum aantal leerlingen niet wordt
bereikt, wordt de directeur belast met een onderwijsopdracht pro rata van 2
lesuren per volledige reeks van 9 leerlingen die ontbreken. De lesuren vallen
binnen het lesurenpakket. Hij behoudt echter het recht op de salarisschaal van
directeur met een volledige opdracht of op het overeenstemmende salaris of
salaristoelage.
Voor de toepassing van deze bepalingen worden
enerzijds de regelmatige leerlingen van de opleidingsvormen 1 en 2
vermenigvuldigd met 1,33 en anderzijds in scholen die minimaal 10 regelmatige
leerlingen in het geïntegreerd onderwijs
[begeleidden in schooljaar 2016-2017, deze leerlingen mee]
in aanmerking genomen.
(295)
[
§2. Als een leersteuncentrum deel uitmaakt van een school voor buitengewoon secundair onderwijs als vermeld in artikel 20, §2, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun, wordt de directie vrijgesteld van de gedeeltelijke lesopdracht als niet voldaan wordt aan de voorwaarde, vermeld in paragraaf 1,
eerste lid.
]
Onderafdeling 2. - Onderwijzend
personeel
Art. 297.
§ 1. Het volume van de
gefinancierde en gesubsidieerde betrekkingen wordt voor elk schooljaar en per
school bepaald volgens de in deze onderafdeling vermelde
normen.
§ 2. In aanmerking
komende leerlingen zijn die welke als regelmatige leerlingen dienen beschouwd
te worden overeenkomstig
[de artikelen 291 tot en met 295]
.
(296)
Art. 298.
§ 1. Het volume van de
door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde betrekkingen in de
wervingsambten van het onderwijzend personeel van het buitengewoon secundair
niveau wordt vastgesteld binnen de lesurenpakketten die aan iedere school voor
buitengewoon secundair onderwijs wordt toegewezen.
§ 2. Een lesurenpakket
wordt berekend door het aantal in aanmerking komende leerlingen per type te
vermenigvuldigen met het aantal wekelijks ingerichte lesuren en te delen door
een richtgetal per type.
§ 3. De lesurenpakketten
worden samengesteld uit het totaal aantal periodes van 50 minuten, waarover de
school op niveau van het secundair onderwijs, beschikt om haar onderwijs te
verstrekken. Onverminderd het bepaalde in artikel 296, artikel 306 en artikel
307 worden deze lesurenpakketten elk jaar opnieuw bepaald per school en
aangewend voor de effectieve prestaties van het onderwijzend personeel in die
school. (297)
Art. 299.
In uitvoering van artikel
297, § 2 komen in aanmerking :
1°
[types basisaanbod, 2, 3, 4, 6, 7 en 9 het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen op 1 februari van het voorafgaande schooljaar.
In afwijking hiervan wordt 1 oktober van het lopende schooljaar de teldatum :
- voor nieuwe scholen die worden opgenomen in de financiering of de subsidiëring;
- voor bestaande scholen die bij een herstructurering betrokken zijn, hetzij door een fusie, hetzij door de opname in de financiering of de subsidiëring of de afschaffing of de omvorming van een opleidingsvorm.
Bij de opname in de financiering of de subsidiëring is de teldatum 1 oktober van het lopende schooljaar en van de twee daaropvolgende schooljaren.
[In afwijking van de voorgaande zin is met toepassing van artikel 290/2 voor de opname in de financiering of de
subsidiering de teldatum 1 oktober van het lopende schooljaar en van de drie daaropvolgende schooljaren.]
In geval van oprichting van een nieuw type,
[...]
alsook in geval van fusie, afschaffing van een opleidingsvorm of omvorming is de teldatum 1 oktober van het lopende schooljaar.
[“Als het nieuwe type met toepassing van artikel 290/2 pas na de eerste lesdag van oktober wordt opgericht blijft
de teldatum 1 februari van het voorafgaande schooljaar.]
Deze teldatum geldt telkens voor de school in kwestie in haar geheel.
]
2° in het type 5 het aantal bepaald door de
gemiddelde aanwezigheid van de regelmatige leerlingen :
[
a) gedurende de periode van 12 maanden die voorafgaat aan 1 februari van het jaar waarin het betrokken schooljaar een aanvang neemt, indien het type gedurende heel deze duur georganiseerd was
[...]
;
b) in andere gevallen, gedurende de eerste 30 dagen te rekenen vanaf de openstelling van het type, of gedurende een periode te bepalen door de Vlaamse Regering.
]
Art. 300.
Een cursus in
één van de erkende godsdiensten of in de niet-confessionele
zedenleer die niet gefinancierd of gesubsidieerd kan worden op basis van de
schoolbevolking van 1 februari van het voorafgaande schooljaar, mag toch
onmiddellijk worden gefinancierd of gesubsidieerd als een leerling zich voor
één van deze cursussen inschrijft.
Een cursus in
één van de erkende godsdiensten of in de niet-confessionele
zedenleer die kan worden gefinancierd of gesubsidieerd op basis van de
schoolbevolking van 1 februari van het voorafgaande schooljaar, maar waarvoor
geen leerlingen meer zijn ingeschreven, kan niet langer worden gefinancierd of
gesubsidieerd. (299)
Art. 301.
§ 1. Binnen elke
opleidingsvorm wordt het lesurenpakket per type berekend. Het lesurenpakket per
school is de som van de bekomen quotiënten per opleidingsvorm. Slechts de
som wordt tot de hogere eenheid afgerond.
§ 2. Indien het aantal
ingerichte lesuren per week niet in alle leerjaren van opleidingsvorm 4 gelijk
is, wordt het lesurenpakket eerst per leerjaar berekend en daarna samengeteld
voor de opleidingsvorm.
[
§ 3. De leerlingen van
type 5 worden voor wat het richtgetal en de personeelsomkadering betreft,
gelijkgesteld met opleidingvorm 4, ongeacht welke opleidingsvorm er op hun
attest vermeld wordt. (300)
]
Art. 302.
De richtgetallen worden
per opleidingsvorm volgens het type als volgt vastgesteld :
1° Opleidingsvorm 1 :
Type 2 : richtgetal
6
Type 3 : richtgetal 6
Type 4 : richtgetal
6
Type 6 : richtgetal 5
Type 7 : richtgetal
5
[
Type 9: richtgetal 6]
2° Opleidingsvorm 2 :
Type 2 : richtgetal
7
Type 3 : richtgetal 7
Type 4 : richtgetal 6
Type 6 : richtgetal 5
Type 7 : richtgetal 5
[Type 9: richtgetal 7]
3° Opleidingsvorm 3 :
[Type basisaanbod]
: richtgetal
7
Type 3 : richtgetal 7
Type 4 : richtgetal 6
Type 6 : richtgetal 5
Type 7 : richtgetal 5
[Type 9: richtgetal 7]
4° Opleidingsvorm 4 :
Type 3 : richtgetal
4,75
Type 4 : richtgetal 4,25
Type 5 :
richtgetal 5
Type 6 : richtgetal 3
Type 7 :
richtgetal
[4,75]
;
[Type 9: richtgetal 4,75.]
(301)
Art. 303.
Op het lesurenpakket dat
wordt bekomen in toepassing van de in deze onderafdeling bepaalde normen, wordt
voor de opleidingsvormen 1, 2 en 3 een aanwendingspercentage toegepast van 93,9
%. (302)
Art. 304.
§ 1. In afwijking op de
bepalingen vermeld in deze onderafdeling en met het oog op bijzondere
omstandigheden kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, met ingang
van 1 september 1982 extra lesuren of uren toekennen aan de
scholen.
§ 2. Met ingang van 1
september 1989 kan het aantal lesuren of uren globaal niet meer bedragen dan
[ 0,475]
% van het totaal aantal lesuren en uren dat het voorgaand schooljaar werd
toegekend aan respectievelijk het gemeenschapsonderwijs, het officieel
gesubsidieerd onderwijs en het vrij gesubsidieerd onderwijs. Voor de berekening
van het aantal extra lesuren of -uren gebeurt de omrekening van de voltijdse
ambten naar lesuren of uren op basis van de minimumprestaties eigen aan ieder
ambt.
§ 3.
[...]
§ 4.
[...]
Art. 305.
[...]
Art. 306.
Maximum 3 % van het
lesurenpakket en van het urenpakket, bedoeld in artikel 311, kan worden
aangewend voor uren die geen lesuren zijn en georganiseerd worden als
bijzondere pedagogische taken. Dit maximum geldt niet voor het buitengewoon
secundair beroepsonderwijs dat georganiseerd is volgens een modulair stelsel of
in de vorm van een alternerende beroepsopleiding. Het maximum kan worden
overschreden bij akkoord van het lokaal comité, bevoegd inzake
arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden.
(305)
Art. 307.
§ 1. De uren klassenraad
en klassendirectie en de lesuren van de minderheidscursussen in de godsdienst
of de zedenleer vallen buiten het lesurenpakket.
§ 2. Bij het
lesurenpakket kunnen de uren klassendirectie worden gevoegd voor het
organiseren van uren die geen lesuren zijn.
De Vlaamse
Regering bepaalt de voorwaarden voor het organiseren van uren die geen lesuren
zijn en de administratieve en geldelijke gevolgen voor de personeelsleden die
hiermee belast worden.
§ 3. Voor de
personeelsleden die hun opdracht ten minste voor 60% van de lestijden presteren
in het buitengewoon secundair onderwijs kan één lestijd worden
besteed aan bijscholing en begeleiding. Dit uur wordt niet aangerekend op het
lesurenpakket. (306)
Art. 308.
Het aantal uren
klassendirectie dat buiten het lesurenpakket kan worden toegekend, wordt
bepaald door het totaal aantal regelmatig ingeschreven leerlingen op 1 februari
van het voorafgaande schooljaar te delen door 12.
In afwijking
hiervan is voor de gefinancierde of gesubsidieerde scholen, de teldatum 1
oktober voor de eerste drie schooljaren.
Als een bestaande
school bij een herstructurering betrokken is, hetzij door een fusie, hetzij
door de opname in de financiering of subsidiëring, de afschaffing of de
omvorming van een opleidingsvorm is de teldatum 1 oktober van het lopende
schooljaar.
Deze teldatum geldt telkens voor de school in
kwestie in haar geheel. (307)
[
Art. 308/1.
[
§ 1. Met behoud van de toepassing van het reglementair vastgelegde lesurenpakket dat wordt
toegekend, wordt een specifiek aantal lesuren toegekend aan elke door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of
gesubsidieerde instelling voor buitengewoon secundair onderwijs, die opleidingen aanbiedt die verwant zijn aan landen tuinbouw. De Vlaamse Regering bepaalt welke opleidingen uit het studiegebied of studiedomein land- en tuinbouw
daarvoor in aanmerking komen. Dit moeten opleidingen zijn waarvoor er een noodzaak is om culturen, serres of
veestapel uit te baten of onderhouden, die van de instelling afhangen.
Het specifieke aantal lesuren, vermeld in het eerste lid, dat respectievelijk overeenstemt met één voltijdse
betrekking in het ambt van leraar secundair onderwijs, belast met praktische vakken in de tweede en derde graad van
het voltijds gewoon secundair onderwijs in opleidingsvorm 4 of één voltijdse betrekking in het ambt van leraar
secundair onderwijs, belast met beroepsgerichte vorming in opleidingsvorm 3, staat de instelling toe de volgende
opdrachten uit te voeren:
1° de culturen, de serres en de veestapel die van de instelling afhangen, uitbaten en onderhouden;
2° tijdens de praktijklessen aan de leerlingen van het studiegebied of studiedomein land- en tuinbouw illustratieve
demonstraties geven die rekening houden met de technische en technologische ontwikkelingen in de sector.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met:
1° voor opleidingsvorm 3: alle administratieve groepen uit de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de
integratiefase van de opleidingen die de Vlaamse Regering bepaalt, die behoren tot het studiegebied of studiedomein
land- en tuinbouw;
2° voor opleidingsvorm 4: alle structuuronderdelen van het studiegebied of studiedomein land- en tuinbouw die
zich over de tweede en derde graad van het technisch en beroepssecundair onderwijs uitstrekken, met uitzondering
van die structuuronderdelen waarvan de wekelijkse lessentabel geen praktijkvakken bevat.
]
]
[
Art. 308/2.
[
§ 1. Voor de toepassing van artikel 308/1 wordt de voltijdse betrekking in het ambt van leraar
secundair onderwijs toegekend als de instelling op de gebruikelijke tellingsdatum de norm van veertig regelmatige
leerlingen bereikt, die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 308/1, § 2. Als het een instelling met
opleidingsvorm 3 betreft, komt dat overeen met vierentwintig lesuren. Als het een instelling met opleidingsvorm 4
betreft, komt dit overeen met negenentwintig lesuren.
§ 2. Het aantal lesuren in kwestie blijft toegekend gedurende twee opeenvolgende schooljaren waarin de
behoudsnorm niet wordt bereikt. Vanaf het daaropvolgende schooljaar wordt de toekenning stopgezet tot de
oprichtingsnorm opnieuw wordt bereikt.
]
]
[
Art. 308/3.
Bij een tekort aan onderwijzend personeel kan het schoolbestuur tijdens de schooljaren 2022-2023,
2023-2024 en 2024-2025 maximaal 20% van de aan de school toegekende lesuren, vermeld in artikel 298, 318 en 319,
omzetten in punten en uren voor de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel of van het paramedisch,
sociaal, medisch, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
De omzettingen, vermeld in het eerste lid, kunnen telkens gebeuren vanaf 1 oktober van het lopende schooljaar in
kwestie en gelden voor de duur van het lopende schooljaar. In afwijking hiervan eindigt een omzetting van lesuren als
het personeelslid dat aangesteld is in een betrekking die via voormelde omzetting werd opgericht in een ambt van het
ondersteunend personeel of in een ambt van het paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch en orthopedagogisch
personeel, tijdens het schooljaar vrijwillig ontslag neemt volgens artikel 25 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of volgens artikel 26 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs. In dit geval eindigt de omzetting voor het overeenkomend deel van de lesuren vanaf het ogenblik dat het
ontslag ingaat.
De punten of uren die verkregen worden door de omzetting, vermeld in het eerste lid, worden maximaal ter
ondersteuning van de leraar in de scholen aangewend zodat die zich kan focussen op zijn kerntaak: lesgeven.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de lesuren kunnen worden omgezet in punten voor het
ondersteunend personeel en in uren voor het paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch en orthopedagogisch
personeel.
De criteria om het tekort aan onderwijzend personeel te bepalen en de aanwending in ambten van het
ondersteunend personeel of in ambten van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch
personeel als vermeld in het eerste lid, worden vastgelegd na onderhandeling in het bevoegde lokale comité.
De betrekkingen die opgericht worden in ambten van het ondersteunend personeel of in ambten van het
paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel als vermeld in het eerste lid, komen niet
in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen,
affecteren of muteren in die betrekkingen.
]
[
Art. 308/4.
§ 1. Een schoolbestuur kan bij een tekort van onderwijzend personeel op de arbeidsmarkt een deel van
zijn omkadering voor het onderwijzend personeel van een of meer van zijn scholen telkens voor maximaal één
schooljaar aanwenden om via een overeenkomst van dienstverlening tussen het schoolbestuur en een organisatie of
onderneming uit de publieke of private sector in een die school of scholen een of meer werknemers van die organisatie
of onderneming in dienst te nemen via een dienstverleningsovereenkomst. Het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van
27 maart 1991 en de uitvoeringsbesluiten van die decreten zijn niet van toepassing op de voormelde werknemers.
Bij de wijze van aanwending van de omkadering voor het onderwijzend personeel, vermeld in het eerste lid, kan
het schoolbestuur dat het personeelslid in dienst neemt, lesuren van een of meer van haar scholen, vermeld in het eerste
lid, omzetten in een krediet ten belope van de lesopdracht of lesopdrachten die in de dienstverleningsovereenkomst
zijn vastgelegd. Het voormelde krediet wordt aangewend als financiële tegemoetkoming voor de onderneming of de
organisatie, vermeld in het eerste lid, die een of meer werknemers ter beschikking stelt van het schoolbestuur. Het
schoolbestuur wendt voor de voormelde financiële tegemoetkoming lesuren aan uit het lesurenpakket, vermeld in
artikel 298 en 300, dat aan de school is toegekend.
De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag dat een schoolbestuur per lesuur kan omzetten in een krediet en de wijze
van melding van voormelde omzetting aan de bevoegde dienst van de administratie. Het schoolbestuur machtigt de
bevoegde dienst van de administratie om de voormelde financiële tegemoetkoming rechtstreeks uit te betalen aan de
organisatie of onderneming, vermeld in het eerste lid, waarmee het schoolbestuur een dienstverleningsovereenkomst
sluit.
De Vlaamse Regering stelt een model van dienstverleningsovereenkomst op, waarbij ze rekening houdt met de
voorwaarden, vermeld in de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter
beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. In de voormelde dienstverleningsovereenkomst
worden al de volgende elementen opgenomen:
1° de specifieke opdracht van de werknemer, vermeld in het eerste lid, in de school;
2° de aanstellingsen arbeidsvoorwaarden die gelden voor de werknemer, vermeld in het eerste lid, waarbij alvast
het salaris en de financiële voordelen die de voormelde werknemer in zijn onderneming of organisatie geniet
gegarandeerd blijven door de uitsturende onderneming of organisatie;
3° de opleiding die de werknemer, vermeld in het eerste lid, moet gevolgd hebben;
4° de plichten die de werknemer, vermeld in het eerste lid, moet naleven bij het uitoefenen van zijn opdracht. In
de voormelde verplichtingen wordt alvast uitdrukkelijk bepaald dat de voormelde werknemer altijd onder het gezag
blijft van zijn organisatie of onderneming, tenzij het gaat om plichten die betrekking hebben op het welzijn op het werk
of over specifieke instructies die nodig zijn voor de goede uitvoering van de specifieke opdracht;
5° de duur van de dienstverleningsovereenkomst;
6° de mogelijkheden tot voortijdige beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst.
De werknemers, vermeld in het eerste lid, moeten voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden die de Vlaamse
Regering opneemt in het model van dienstverleningsovereenkomst, vermeld in het vierde lid. Werknemers als vermeld
in het eerste lid, die ter beschikking worden gesteld van een school die in het Nederlands taalgebied ligt met
uitzondering van de faciliteitengemeenten, tonen daarenboven aan dat ze de kennis van het Nederlands als
onderwijstaal beheersen op het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. De
werknemers bewijzen die vereiste taalkennis op een van de volgende wijzen:
1° met een bekwaamheidsbewijs dat de Vlaamse Regering vastlegt voor een wervingsambt van het bestuurs- en
onderwijzend personeel en dat behaald is in de onderwijstaal;
2° met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs dat
het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
3° met een studiebewijs dat gelijkwaardig is met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend,
gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs en dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
4° met een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het vereiste niveau C1 van het Gemeenschappelijk
Europees Referentiekader voor Talen aantoont.
§ 2. Het tekort van onderwijzend personeel op de arbeidsmarkt, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, blijkt uit het feit
dat het schoolbestuur in de school waar het de werknemer van een organisatie of onderneming, vermeld in paragraaf
1, eerste lid, in dienst wil nemen voor een vacature in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel,
de voormelde vacature niet kan invullen via een reguliere aanstelling van een personeelslid dat daarvoor beschikt over
een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs.
Om de vacature, vermeld in het eerste lid, in te vullen, sluit het schoolbestuur van de school een
dienstverleningsovereenkomst met de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid. In de voormelde
dienstverleningsovereenkomst worden de afspraken over de terbeschikkingstelling van een werknemer van de
onderneming of organisatie voor een welbepaalde opdracht en periode van de terbeschikkingstelling opgenomen. De
dienstverleningsovereenkomst regelt altijd een lesopdracht die de volgende taken omvat:
1° de planning en voorbereiding van lessen;
2° het lesgeven zelf;
3° de klaseigen leerlingenbegeleiding;
4° de evaluatie van de leerlingen;
5° het overleg en de samenwerking met directie, collega’s, en in voorkomend geval CLB, leersteuncentra en ouders.
Het schoolbestuur en de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, sluiten een
dienstverleningsovereenkomst als vermeld in paragraaf 1, af. De dienstverleningsovereenkomst bevat de volgende
bepalingen en voorwaarden over de uitvoering van de opdracht, vermeld in het tweede lid:
1° de gegevens van het schoolbestuur dat als opdrachtgever optreedt en de gegevens van de onderneming of
organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die als opdrachtnemer optreedt;
2° de contactgegevens van de gemachtigden die de beide partijen aanwijzen;
3° de opdracht die wordt overeengekomen, de wijze van uitvoering van die opdracht en de ondersteuning waarop
de werknemer recht heeft tijdens die uitvoering en die de school aanbiedt;
4° de voorwaarden waaraan de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die de onderneming of organisatie,
vermeld in paragraaf 1, eerste lid, inschakelt, moet beantwoorden, waarbij uitdrukkelijk bepaald wordt dat de
werknemer onder het gezag blijft van de onderneming of organisatie, tenzij het gaat om instructies die het
schoolbestuur aan de werknemer geeft in het kader van de uitvoering van de opdracht en die in de deelovereenkomst
worden opgenomen;
5° de financiële en sociale verplichtingen ten aanzien van de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die ten
laste van de onderneming of organisatie blijven;
6° de financiële tegemoetkoming die het schoolbestuur betaalt aan de onderneming of organisatie, vermeld in
paragraaf 1, eerste lid, en de modaliteiten van betaling;
7° bepalingen over de vertrouwelijkheid waartoe de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid,
zich verbindt met het oog op de uitvoering van de opdracht. In de voormelde bepalingen wordt in elk geval
opgenomen dat de werknemer van de onderneming of organisatie het ambtsgeheim in onderwijs moet naleven;
8° bepalingen over de intellectuele eigendom waarbij de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1,
eerste lid, zich ermee akkoord verklaart dat alle auteursof andere intellectuele rechten op werken die in het kader van
de uitvoering van de opdracht worden gerealiseerd, overgedragen worden aan het schoolbestuur en waarbij afspraken
opgenomen kunnen worden over het eventuele interne gebruik van dit intellectuele eigendom in de onderneming of
organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid;
9° bepalingen over de aansprakelijkheid bij de uitvoering van de opdracht, waarbij in elk geval wordt opgenomen
dat het schoolbestuur ervoor zorgt dat de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, tijdens de uitvoering van de
opdracht op dezelfde wijze is verzekerd als al zijn andere personeelsleden;
10° de bepalingen, vermeld in artikel 8 tot en met 10 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van
de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
11° de duurtijd van de dienstverleningsovereenkomst.
§ 3. De onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, selecteert een werknemer om de opdracht
uit te oefenen die in de dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 2, derde lid, is vastgelegd. De werknemer
moet aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° de werknemer is minstens drie jaren in dienst bij de onderneming of de organisatie;
2° de werknemer is van onberispelijk gedrag. Het voormelde blijkt uit een uittreksel uit het strafregister met de
finaliteit 596.2 – model bestemd voor contacten met minderjarigen, dat op het ogenblik van voorleggen niet langer dan
een maand tevoren is afgegeven;
3° de werknemer die ter beschikking wordt gesteld van een school die in het Nederlands taalgebied ligt met
uitzondering van de faciliteitengemeenten, beschikt over de vereiste kennis van het Nederlands als onderwijstaal, wat
blijkt uit het feit dat de werknemer het Nederlands beheerst op het niveau C1 van het Europees Referentiekader voor
Talen. Die vereiste taalkennis blijkt uit het feit dat de werknemer minstens beschikt over een diploma dat in het
Nederlands is behaald en dat toegang geeft tot een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel waarin
hij een lesopdracht opneemt conform artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende
de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de bezoldiging in het buitengewoon onderwijs;
4° de werknemer beschikt over een diploma dat minstens een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs is voor het
wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel waarin hij een lesopdracht opneemt conform artikel 11 van
het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de
bezoldiging in het buitengewoon onderwijs.
De onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, stelt de werknemer, vermeld in paragraaf 1,
eerste lid, voor aan het schoolbestuur, dat controleert of de werknemer aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid,
voldoet en dat vervolgens beslist om de opdracht al of niet toe te kennen aan de voormelde werknemer. Het
schoolbestuur bewaart de gegevens van de voormelde werknemer, vermeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, die het door
de voormelde controle verkrijgt op de wijze en gedurende de termijnen die het schoolbestuur al hanteert voor de
gegevens van al zijn personeelsleden, conform de algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
§ 4. De individuele opdracht van de werknemer, vermeld in paragraaf 3, in de school wordt opgenomen in een
deelovereenkomst conform het model van deelovereenkomst dat is opgenomen in het model van dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 1.
In de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid, worden ook de specifieke afspraken opgenomen over de
aanvangsbegeleiding en de ondersteuning waarop de werknemer, vermeld in het eerste lid, een beroep kan doen in de
school waar hij zijn lesopdracht opneemt.
De werknemer, vermeld in het eerste lid, blijft tijdens de uitvoering van de overeengekomen opdracht altijd onder
het gezag van zijn onderneming of organisatie. Het schoolbestuur kan aan de voormelde werknemer in het kader van
de uitvoering van de concrete lesopdracht instructies geven. De bepalingen over die instructies worden opgenomen in
een bijlage bij de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid.
De werknemer, vermeld in het eerste lid, behoudt tijdens de uitvoering van de opdracht in de school het salaris
waar hij bij zijn onderneming of organisatie recht op heeft, en ook alle daarbij horende financiële en extralegale
voordelen.
De dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 2, regelt de algemene rechtsverhouding tussen het
schoolbestuur en de onderneming of organisatie voor de duur van de overeengekomen opdracht. Bij een
tegenstrijdigheid of afwijking hebben de bepalingen van de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid, voorrang op
de bepalingen van de dienstverleningsovereenkomst. De bepalingen van een recentere deelovereenkomst als vermeld
in het eerste lid, hebben altijd voorrang op die van een vorige deelovereenkomst.
De werknemer, vermeld in het eerste lid, is in het kader van de lesopdracht die hij in de school opneemt
ambtshalve stemgerechtigd lid van de klassenraad. Tussen de school en de onderneming of organisatie, vermeld in
paragraaf 1, worden praktische afspraken gemaakt over het functioneren van de voormelde werknemer in de
klassenraad, met inbegrip van het al dan niet aanwezig zijn van de voormelde werknemer op klassenraadsvergaderingen. Die afspraken worden opgenomen in de deelovereenkomst.
In het zesde lid wordt verstaan onder klassenraad: de begeleidende klassenraad of de delibererende klassenraad.
§ 5. De Vlaamse Regering kan subsidies toekennen aan een externe organisatie of bedrijf om in het kader van het
lerarentekort tussen schoolbesturen en ondernemingen of organisaties een bemiddelende of coachende rol op te nemen.
§ 6. De maatregelen vervat in dit artikel worden geëvalueerd tijdens het schooljaar 2024-2025.
]
[
Art. 308/5.
De aanwending van het wekelijks lesurenpakket, vermeld in deze afdeling, kan tijdens de schooljaren
2023-2024 en 2024-2025 ook plaatsvinden voor het inzetten van een gastleraar en dit voor een maximum van een derde
van de lesuren van de wekelijkse lessentabel van de betrokken opleidingsvorm. Het aantal vacante lesuren dat aan
gastleraren kan worden besteed, wordt door het schoolbestuur vastgelegd na onderhandeling in het lokaal comité.
Een gastleraar als vermeld in het eerste lid, is een persoon die geen deel uitmaakt van het schoolbestuur of van het
personeel van de school. Een gastleraar als vermeld in het eerste lid, geeft in eigen naam of in dienst van een organisatie
of onderneming uit de publieke of private sector, gastlessen in de school of op een andere locatie in het kader van de
realisatie van het onderwijsprogramma en vanuit zijn deskundigheid of ervaring met betrekking tot de arbeidsmarkt
en de bedrijfswereld.
Een gastleraar als vermeld in het eerste lid, is van onberispelijk gedrag. Het voormelde blijkt uit een uittreksel uit
het strafregister met de finaliteit 596.2 – model bestemd voor contacten met minderjarigen, dat op het ogenblik van
voorleggen niet langer dan een maand tevoren is afgegeven. Daarnaast toont de voormelde gastleraar die gastlessen
geeft in een school die in het Nederlands taalgebied ligt met uitzondering van de faciliteitengemeenten, aan dat hij de
kennis van het Nederlands als onderwijstaal beheerst op het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees
Referentiekader voor Talen. De voormelde gastleraar bewijst de voormelde vereiste taalkennis op een van de volgende
wijzen:
1° met een bekwaamheidsbewijs dat de Vlaamse Regering vastlegt voor een wervingsambt van het bestuurs- en
onderwijzend personeel en dat behaald is in de onderwijstaal;
2° met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs dat
het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
3° met een studiebewijs dat gelijkwaardig is met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend,
gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs en dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
4° met een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het vereiste niveau C1 van het Gemeenschappelijk
Europees Referentiekader voor Talen aantoont.
Bij de wijze van aanwending, vermeld in het eerste lid, worden lesuren omgezet in een krediet ten belope van de
lesopdracht van de gastleraar. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van voormelde omzetting aan de
bevoegde dienst die de Vlaamse Regering aanwijst, de grootte van het krediet per lesuur dat wordt omgezet en de wijze
van toekenning van het krediet.
De maatregelen, vermeld in deze paragraaf, worden geëvalueerd tijdens het schooljaar 2024-2025.
]
Onderafdeling 3. - Paramedisch,
sociaal, medisch, psychologisch en orthopedagogisch
personeel
Art. 309.
§ 1. In de scholen voor
buitengewoon secundair onderwijs bevat :
1° de categorie
van het paramedisch personeel de ambten van verpleger, kinesitherapeut,
logopedist, kinderverzorger en ergotherapeut;
2° de
categorie van het sociaal personeel het ambt van maatschappelijk
werker;
3° de categorie van het medisch personeel het ambt
van arts;
4° de categorie van het psychologisch personeel
het ambt van psycholoog;
5° de categorie van het
orthopedagogisch personeel het ambt van orthopedagoog.
§ 2. Het volume van het
aantal betrekkingen van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en
orthopedagogisch personeel in het buitengewoon secundair onderwijs wordt
bepaald volgens de in deze onderafdeling vermelde normen.
§ 3. De leerlingen die
in aanmerking komen zijn regelmatige leerlingen overeenkomstig
[de artikelen 291 tot en met 295]
en die als regelmatige leerlingen ingeschreven waren op 1 februari
van het voorafgaande schooljaar.
In afwijking hiervan is 1
oktober van het lopende schooljaar de teldatum :
- voor nieuwe
scholen die worden opgenomen in de financiering of
subsidiëring;
- voor bestaande scholen die bij een
herstructurering betrokken zijn, hetzij door een fusie, hetzij door de opname
in de financiering of subsidiëring of de afschaffing of de omvorming van
een opleidingsvorm.
[Bij de opname in de financiering of de subsidiëring is de teldatum 1 oktober van het lopende schooljaar en van de twee daaropvolgende schooljaren.
[In afwijking van de voorgaande zin is met toepassing van artikel 290/2 voor de opname in de financiering of de
subsidiering de teldatum 1 oktober van het lopende schooljaar en van de drie daaropvolgende schooljaren.]
In geval van oprichting van een nieuw type, alsook in geval van fusie, afschaffing van een opleidingsvorm of omvorming is de teldatum 1 oktober van het lopende schooljaar.
[Als het nieuwe type met toepassing van artikel 290/2 pas na de eerste lesdag van oktober wordt opgericht, blijft
de teldatum 1 februari van het voorafgaande schooljaar.]
]
Deze teldatum geldt telkens voor de school in
kwestie in haar geheel. (308)
Art. 310.
In afwijking op artikel
309, § 3, komen niet in aanmerking de leerlingen, die hetzij
:
a)
[...]
b)
[...]
c) in een medische instelling of ziekenhuis verblijven en
buitengewoon onderwijs van type 5 volgen;
d) tijdens de
schooluren revalidatie krijgen of therapeutische behandelingen ondergaan in
één van de disciplines die binnen de personeelsformatie in het
onderwijs voorkomen van personen van wie het ambt noch door onderwijs, noch
door welzijn wordt gefinancierd of gesubsidieerd.
(309)
Art. 311.
§ 1. Het volume van de
door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen van
het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel
in de scholen voor buitengewoon secundair onderwijs wordt vastgelegd door een
urenpakket.
§ 2. De uren volgens de
richtgetallen worden bepaald door het aantal regelmatige leerlingen
ingeschreven op 1 februari van het voorgaande schooljaar, met uitzondering van
de leerlingen die vallen onder de toepassing van het koninklijk besluit nr. 184
van 30 december 1982, per type te vermenigvuldigen met de volgende
richtgetallen :
-
[type basisaanbod]
: 0,5
- type 2 : 1,5
- type 3 : 1,3
- type 4 : 3,5
- type 6 : 1,5
- type 7 :
[1,6]
[- type 9: 1,3.]
(310)
Art. 312.
§ 1. In afwijking op de
bepalingen van deze onderafdeling en met het oog op bijzondere omstandigheden
kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, extra lesuren of uren
toekennen aan de scholen.
§ 2. Met ingang van 1
september 1989 kan het aantal lesuren of uren globaal niet meer bedragen dan
[0,475]
% van het totaal aantal lesuren en uren dat het voorgaand schooljaar werd
toegekend aan respectievelijk het gemeenschapsonderwijs, het officieel
gesubsidieerd onderwijs en het vrij gesubsidieerd onderwijs. Voor de berekening
van het aantal extra lesuren of -uren gebeurt de omrekening van de voltijdse
ambten naar lesuren of uren op basis van de minimumprestaties eigen aan ieder
ambt.
§ 3.
[...]
§ 4.
[...]
Art. 313.
§ 1. Een school voor
buitengewoon secundair onderwijs kan het gedeelte van het urenpakket dat zij
niet aanwendt overdragen naar het daaropvolgend schooljaar, mits te voldoen aan
alle volgende voorwaarden :
1° de overdracht wordt beperkt
tot twee procent van het aanwendbare urenpakket van dat bepaalde
schooljaar;
2° de niet georganiseerde uren moeten uiterlijk
1 november van het lopende schooljaar worden vastgelegd met het oog op
overdracht naar het daaropvolgende schooljaar;
3° de
overgedragen uren kunnen enkel in het daaropvolgend schooljaar worden
aangewend;
4° voor het lopende schooljaar bij het
Agentschap voor Onderwijsdiensten, geen aanvraag hebben ingediend met het oog
op het bekomen van extra uren.
De overdracht van uren naar een
volgend schooljaar is bovendien slechts mogelijk indien het betrokken
schoolbestuur van de school op eer verklaart dat het tijdens dat schooljaar in
de betrokken school overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of
bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking moet
uitspreken. Het niet naleven van deze bepaling heeft tot gevolg dat een
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft
ten aanzien van de overheid.
In de naar een volgend schooljaar
overgedragen uren kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden.
Met het oog op de controle door het Agentschap voor
Onderwijsdiensten moet het betrokken schoolbestuur een verklaring op eer
afleggen die ertoe strekt dat in bedoelde uren geen personeelsleden vastbenoemd
worden. Het niet naleven van deze bepalingen heeft tot gevolg dat de vaste
benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten opzichte van de
overheid.
§ 2. Binnen hetzelfde
net kunnen
[...]
tot uiterlijk 1 november uren van een school naar een
andere school worden overgedragen.
Deze overdracht is slechts
mogelijk indien het betrokken schoolbestuur van de school die de uren
overdraagt, op eer verklaart dat het gedurende dat schooljaar in de betrokken
school overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende
terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van
het medisch, paramedisch, psychologisch, maatschappelijk of orthopedagogisch
personeel moet uitspreken.
Met het oog op de controle door het
Agentschap voor Onderwijsdiensten moet het betrokken schoolbestuur een
verklaring op eer afleggen die ertoe strekt dat zij deze bepalingen in acht
neemt bij de overdracht. De niet-naleving ervan heeft tot gevolg dat nieuwe of
bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de
categorie van het medisch, paramedisch, psychologisch, maatschappelijk of
orthopedagogisch personeel geen uitwerking hebben ten aanzien van de
overheid.
In de overgedragen uren kunnen geen personeelsleden
vastbenoemd worden.
Met het oog op de controle door het
Agentschap voor Onderwijsdiensten moet het betrokken schoolbestuur een
verklaring op eer afleggen die ertoe strekt dat in bedoelde lesuren geen
personeelsleden vastbenoemd worden. De niet-naleving ervan heeft tot gevolg dat
de vaste benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de overheid.
Indien een schoolbestuur van een school haar vastbenoemd
personeel van deze school op datum van 30 juni van het voorgaande schooljaar
behoudt op 1 september bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling of
indien personeelsleden op 1 september gereaffecteerd of werdertewerkgesteld
zijn in een andere school, is overdracht wel mogelijk.
(312)
Art. 314.
Maximum 3 % van het
urenpakket en van het lesurenpakket kan worden aangewend voor uren die geen
lesuren zijn en georganiseerd worden als bijzondere pedagogische taken. Dit
maximum geldt niet voor het buitengewoon secundair beroepsonderwijs dat
georganiseerd is volgens een modulair stelsel of in de vorm van een
alternerende beroepsopleiding. Het maximum kan worden overschreden bij akkoord
van het lokaal comité, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en
personeelsaangelegenheden. (313)
[Onderafdeling 3/1. -
[...]
]
[
Art. 314/1.
[...]
]
[
Art. 314/2.
[...]
]
[
Art. 314/3.
§ 1.
[Een stuurgroep volgt de scholen, bedoeld in deze onderafdeling, op en evalueert hen. Deze stuurgroep bestaat uit ten minste één lid van de onderwijsinspectie, ten minste één afgevaardigde van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming, en ten minste één afgevaardigde per representatieve vakorganisatie en eveneens, naargelang de school, ten minste één afgevaardigde van ofwel het gemeenschapsonderwijs, ofwel de representatieve verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd officieel onderwijs ofwel van het gesubsidieerd vrij onderwijs.]
§ 2. Steeds vanuit de
optiek om het onderwijs voor de doelgroep van gedragsmoeilijke leerlingen te
bevorderen, moet de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, resulteren in
beleidsbeslissingen over eventuele decretale, reglementaire of andere
maatregelen of acties op het vlak van optimalisering van het buitengewoon en
gewoon secundair onderwijs voor leerlingen met ernstige gedrags- of emotionele
stoornissen of een verlenging van deze maatregel.
§ 3. De betrokken
schoolbesturen, scholen, internaten, CLB's, centra en instellingen verlenen hun
volledige medewerking aan de opvolging en evaluatie vermeld in paragraaf
1.
[
De betrokken scholen brengen jaarlijks verslag uit bij de stuurgroep. Na de bespreking van het verslag op de stuurgroep, zijn er bijsturingen mogelijk. De inhoud van het verslag wordt bepaald door de stuurgroep. Dit verslag wordt uiterlijk op 30 juni ingediend bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.]
]
[
Art. 314/4.
De bepalingen van deze
onderafdeling treden in werking op 1 september 2011 en houden op van kracht te
zijn op 31 augustus
[2022]
.
]
[Onderafdeling 3/2. Waarborgregeling bij daling van het leerlingenaantal in het buitengewoon onderwijs]
[
Art. 314/5.
§ 1. Bij het realiseren van een relatieve minderkost in het buitengewoon secundair onderwijs ten opzichte van het referentieschooljaar
[2014-2015]
, worden per schooljaar de vrijgekomen middelen, via enveloppefinanciering, ingezet voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de berekening van de enveloppe en houdt voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en over de scholen minstens rekening met de volgende principes :
1° de vastgestelde verschuivingen van leerlingen van het buitengewoon naar het gewoon secundair onderwijs als gevolg van effectieve terugkeer uit of verminderde instroom in het buitengewoon secundair onderwijs voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. De regering houdt hierbij ook rekening met de demografie;
2° de relatieve aanwezigheid van leerlingen met een verslag als vermeld in artikel 352 of 294 voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor gewoon secundair onderwijs;
3° de vastgestelde verschuivingen in de leerlingenpopulaties van de opleidingsvormen en types voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor buitengewoon secundair onderwijs.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt tevens de wijze waarop en de ambten waarin de middelen uit de enveloppe kunnen worden ingezet voor uitbreiding van zorg in de scholen voor gewoon secundair onderwijs of voor versterking van het onderwijs en de zorg in scholen voor buitengewoon secundair onderwijs en voor welke leerlingen deze middelen kunnen worden aangewend.
]
[Onderafdeling 3/3.
[...]
]
[
Art. 314/6.
[...]
]
[
Art. 314/7.
[...]
]
[Onderafdeling 3/4.
[...]
]
[
Art. 314/8.
[...]
]
[
Art. 314/9.
[...]
]
Onderafdeling 4. - Plage
uren
Art. 315.
Artikel 216, § 5, is
eveneens van toepassing in de scholen van het buitengewoon secundair onderwijs.
(314)
Onderafdeling 5. -
Geïntegreerd ondersteuningsaanbod, gelijke
onderwijskansen
Art. 316.
[...]
Art. 317.
§ 1. Voor de toepassing
van deze onderafdeling gelden de volgende indicatoren, verder genoemd
"gelijkekansenindicatoren" :
1° de moeder is niet in het
bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van
het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of
van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs;
2° de taal die
de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met
moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het
Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie
gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximaal één
gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één
gezinslid beschouwd.
§ 2. Het beantwoorden
aan de in § 1 vermelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand
van een verklaring op eer door de ouders. De Vlaamse Regering legt de procedure
vast waarmee de gegevens worden gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs
en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De documenten of
verklaringen die aantonen dat leerlingen aan een of meer van de
gelijkekansindicatoren beantwoorden, worden ten minste vijf jaar bewaard op
school.
§ 3. De Vlaamse Regering
kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe. Het hoogste gewicht wordt
toegekend aan de in § 1, 1°, bedoelde gelijkekansenindicator. De in
§ 1, 2°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in
combinatie met de andere gelijkekansenindicator.
(316)
Art. 318.
[
Scholen kunnen jaarlijks extra lesuren krijgen voor zover ze aan alle onderstaande voorwaarden
voldoen:
1° op 1 februari van het voorafgaande of daaraan voorafgaande schooljaar ten minste 40% regelmatige
leerlingen type basisaanbod en type 3 tellen, die beantwoorden aan de in artikel 317, §1, 1°, bedoelde
gelijkekansenindicator en die niet:
- binnen het niet rechtstreeks toegankelijke aanbod, als vermeld in artikel 2, §1,
[40°,]
van het decreet van
12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp gebruik maken van de module verblijf in een
multifunctioneel centrum als vermeld in
[artikel 10, § 1, 1°, en § 2, van]
het besluit van de Vlaamse Regering van
26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige
personen met een handicap;
-
[...]
2° overeenkomstig de bepalingen van artikel 319 batig gerangschikt zijn onder de in punt 1° bedoelde scholen
en ten minste 6 extra lesuren genereren.
]
Art. 319.
§ 1.
[Onverminderd de bepalingen van artikel 39, §7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009
betreffende de kwaliteit van onderwijs, gebeurt de toekenning van de extra lesuren jaarlijks als volgt]
:
1° de in
artikel 318 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage
leerlingen die beantwoorden aan de in artikel 317, § 1, 1°, bedoelde
gelijkekansenindicator. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens
het absolute aantal van die leerlingen gerangschikt;
2° de
leerlingen genereren een aantal punten op basis van het gewicht van de
gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn.
§ 2. De Vlaamse Regering
bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel extra lesuren een
punt vertegenwoordigt.
[...]
[...]
[...]
Art. 320.
[
De extra lesuren kunnen enkel worden aangewend om als schoolteam voor elke leerling een passende
begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen als vermeld in artikel 123/21 en op dat vlak tegemoet
te komen aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vastgelegd door de
Vlaamse Regering. Teneinde hieraan uitvoering te geven, bepaalt de school haar eigen streefdoelen, indicatoren en een
tijdspad.
]
Art. 321.
[...]
Art. 322.
[
De externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de
aanwending van
[de extra lesuren, vermeld in artikel 318 tot en met 320 van
deze codex,]
gebeurt in het kader van de schooldoorlichting als bedoeld in artikel
36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
]
[
Art. 322/1.
[...]
]
Afdeling 2. - Financiering en
subsidiëring van de werking
Onderafdeling 1. -
Schoolkenmerken
Art. 323.
Voor de toepassing van
deze afdeling gelden volgende schoolkenmerken :
a) het
studiegebied en de onderwijsvorm in het gewoon onderwijs;
b)
het type in het buitengewoon onderwijs;
c)
[...]
d) de organisatie van neutraal onderwijs, conform
artikel 24, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde Grondwet, hierna
voorafname 1 (V1) te noemen;
e) het aanbod van de keuze tussen
onderricht in een van de erkende godsdiensten en de niet-confessionele
zedenleer, conform artikel 24, § 1, vierde lid, van de gecoördineerde
Grondwet, hierna voorafname 2 (V2) te noemen. (322)
Onderafdeling 2. - Vaststelling
van het totale werkingsbudget en de voorafnamen
Art. 324.
§ 1.
[...]
§ 2. De berekening van
het werkingsbudget vanaf begrotingsjaar 2010 gebeurt als volgt
:
1°
[...]
2°
[...]
3°
[vanaf het begrotingsjaar 2017]
wordt het werkingsbudget voor het buitengewoon
secundair onderwijs berekend op basis van de kredieten die in de algemene
uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als
werkingsbudget bestemd zijn voor het buitengewoon secundair onderwijs,
vermeerderd met de volledige loonkosten van de leden van het vastbenoemde
meesters-, vak- en dienstpersoneel van het buitengewoon secundair
gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar;
4°
[...]
§ 3.
[...]
Vanaf
begrotingsjaar 2010 wordt het bedrag, verkregen na de toepassing van § 2,
vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en
A2.
De coëfficiënten A1 en A2 worden als volgt
berekend :
1° A1 = 0,6 + 0,4 (punten 1/punten 0), waarbij
:
a) punten 1 = het totale aantal punten voor schoolkenmerken,
zoals berekend na de toepassing van artikel 326, voor de leerlingen van het
buitengewoon secundair onderwijs op 1 februari van het vorige
schooljaar;
b) punten 0 = het totale aantal punten voor
schoolkenmerken, zoals berekend na de toepassing van artikel 326, voor de
leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs op 1 februari van het
voorlaatste schooljaar;
2° A2 = Cx-1/(Cx-2), waarbij
:
a) Cx-1 : de gezondheidsindex van de maand januari van het
begrotingsjaar x-1;
b) Cx-2 : de gezondheidsindex van de maand
januari van het begrotingsjaar x-2.
De A2-coëfficiënt
wordt voor 100 % in rekening gebracht;
3°
[...]
[
4°
[...]
]
[ 5°
[...]
]
[
6°
[...]
7°
[...]
]
§ 4.
[...]
Art. 325.
§ 1. Van het
werkingsbudget buitengewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van
artikel 324, wordt een budget van 3 percent voorafgenomen voor scholen die
voldoen aan schoolkenmerk V1. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende
formule :
V1 = B * lln-Neu * 3 % / (lln-tot+ lln-Neu * 3 %+
lln-LB * 4,5 %), waarbij :
1° B = werkingsbudget, verkregen
na de toepassing van artikel 324;
2° lln-Neu = leerlingen
van het buitengewoon secundair Gemeenschapsonderwijs;
3°
lln-tot = het totale aantal leerlingen in het buitengewoon secundair
onderwijs;
4° lln-LB = leerlingen van het officieel
buitengewoon secundair onderwijs.
§ 2. Van het
werkingsbudget buitengewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van
artikel 324, wordt een budget van 4,5 % voorafgenomen voor scholen die voldoen
aan schoolkenmerk V2. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule
:
V2 = B * lln-LB * 4,5 % / (lln-tot + lln-Neu * 3 % + lln-LB *
4,5 %).
§ 3. Het werkingsbudget
dat verdeeld wordt op basis van de schoolkenmerken, hierna B-SchK te noemen,
wordt bepaald door de toepassing van de volgende formule
:
B-SchK= B-V1-V2.
In afwijking van het eerste
lid wordt voor het begrotingsjaar 2010 het B-SchK bepaald door toepassing van
volgende formule :
B-SchK = GPP-SchK2009 x het totale aantal
punten verkregen na toepassing van artikel 326, 1° en 2°, waarbij :
GPP-SchK2009 de geldwaarde per punt is voor het begrotingsjaar 2009, zoals
vastgesteld na de derde begrotingscontrole 2009.
(324)
Onderafdeling 3. - Verdeling van
het werkingsbudget voor schoolkenmerken
Art. 326.
B-SchK, vermeld in artikel
325, § 3, wordt als volgt verdeeld over de schoolkenmerken, vermeld in
artikel 323, met uitzondering van schoolkenmerk V1 en V2
:
1°
[voor de leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs wordt het puntengewicht als volgt vastgesteld:]
Buitengewoon
secundair onderwijs niet type 4 | 34
punten |
Buitengewoon
secundair onderwijs wel type 4 | 39
punten |
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
2° voor alle
scholen wordt per categorie, vermeld in 1°, het aantal leerlingen, geteld
op de teldatum, vermeld in artikel 169 tot en met 172, vermenigvuldigd met het
overeenkomstige puntengewicht;
3° het B-SchK wordt
vervolgens gedeeld door het totale aantal te verdelen punten. Het quotiënt
van die deling is de geldwaarde per punt voor schoolkenmerken, hierna GPP-SchK
te noemen. (325)
Art. 327.
Het budget V1, vermeld in
artikel 325, § 1, wordt als volgt verdeeld : V1 wordt gedeeld door alle
leerlingen van het buitengewoon secundair gemeenschapsonderwijs. Het
quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor
schoolkenmerk V1, hierna GW-V1 te noemen.
Het budget V2,
vermeld in artikel 325, § 2, wordt als volgt verdeeld : V2 wordt gedeeld
door alle leerlingen van het buitengewoon officieel secundair onderwijs. Het
quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor
schoolkenmerk V2, hierna GW-V2 te noemen. (326)
Onderafdeling 4. - Berekening van
het werkingsbudget per school
Art. 328.
Het werkingsbudget per
school wordt berekend op basis van schoolkenmerken.
(327)
Art. 329.
§ 1.
[Per school wordt het totale aantal punten berekend door het aantal leerlingen, geteld op de teldatum, vermeld in artikel 169 tot en met 172, te vermenigvuldigen met hun puntengewicht voor schoolkenmerken, met uitzondering van schoolkenmerk V1, V2.]
§ 2. Het werkingsbudget
per school van het buitengewoon secundair onderwijs is de som van
:
1° het resultaat van de vermenigvuldiging van het totale
aantal punten per school met de GPP-SchK, vermeld in artikel 326,
3°;
2° GW-V1, vermeld in artikel 327, vermenigvuldigd
met het aantal leerlingen in de school;
3° GW-V2, vermeld
in artikel 327, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen in de
school.
§ 3. Het budget,
verkregen na de toepassing van § 1 en § 2, wordt voor het
gemeenschapsonderwijs jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen
toegekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 36, 2°, van het
bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs,
waarbij :
1° de som van het bedrag dat met toepassing van
§ 2 verkregen is, voor het geheel van de scholen van het buitengewoon
secundair gemeenschapsonderwijs tot en met 2015 verminderd wordt met 30 percent
van de loonkosten van de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van
het gewoon secundair gemeenschapsonderwijs, in 2016 met 60 percent en
[vanaf 2017]
met 100 percent van die loonkosten;
2° de som van het
bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, voor het geheel van de
scholen van het buitengewoon secundair gemeenschapsonderwijs verhoogd wordt met
de middelen, vastgelegd voor het optrekken van het vakantiegeld tot 92 % voor
het contractuele meesters-, vak- en dienstpersoneel van het
gemeenschapsonderwijs, toegekend via de betreffende onderwijs-cao. Voor het
begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 68.000 euro.
Vanaf
begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd door de
toepassing van de A2-coëfficiënt, vermeld in artikel
324;
3° de som van het bedrag dat met toepassing van §
2 verkregen is, vermeerderd wordt met een transitiefonds dat in 2009 56.000
euro bedraagt en in 2010 19.000 euro.
§ 4. Het werkingsbudget
verkregen na de toepassing van § 2, wordt voor het gesubsidieerd onderwijs
jaarlijks toegekend aan de schoolbesturen van het gesubsidieerd
onderwijs.
Daarbij worden de middelen voor de schoolbesturen
van het vrij gesubsidieerd onderwijs verhoogd met de middelen tot harmonisering
van de lonen tussen het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het
gesubsidieerd vrij onderwijs en dat personeel van het gemeenschapsonderwijs,
toegekend via de respectieve onderwijs-cao's. Voor het begrotingsjaar 2009 is
dat bedrag 267.000 euro. Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks
geïndexeerd door de toepassing van de A2-coëfficiënt, vermeld in
artikel 324. Die cao-middelen worden verdeeld naar rata van het aantal punten
per school van het vrij gesubsidieerd onderwijs, dat verkregen is na de
toepassing van § 1.
§ 5. De
werkingsbudgetten van de scholengroepen van het gemeenschapsonderwijs en van de
scholen van het gesubsidieerd buitengewoon secundair onderwijs worden elk
schooljaar in minstens twee schijven uitbetaald waarbij vóór 1
februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50 % van de
werkingsmiddelen van het betrokken schooljaar vertegenwoordigt en het saldo
vóór 1 juli betaald wordt.
[
§ 6. Indien het decreet
houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van het begrotingsjaar
waarin de werkingsmiddelen voor het betrokken schooljaar zijn opgenomen
aanleiding geeft tot meer middelen voor de schoolbesturen van het gesubsidieerd
buitengewoon secundair onderwijs of de scholengroepen van het
Gemeenschapsonderwijs, dan worden deze bijkomende middelen uitbetaald binnen de
twee maanden na de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van betrokken
decreet.
]
Onderafdeling 5. -
[Berekening van de werkingsmiddelen voor scholen buitengewoon onderwijs actief in het kader van het ondersteuningsmodel]
Art. 330.
[...]
[
Art. 330/1.
[...]
]
[
Art. 330/2.
[...]
]
[
Art. 330/3.
[...]
]
[
Art. 330/4.
[...]
]
Onderafdeling 6. -
Evaluatie
Art. 331.
De Vlaamse Regering
ontwikkelt een methode die jaarlijks toelaat om een globaal zicht te krijgen op
de besteding van de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs.
(330)
Art. 332.
In
[2013 en 2014]
wordt het nieuwe
financieringssysteem door de Vlaamse Regering geëvalueerd. Deze evaluatie
zal de doelmatige aanwending van de toegekende werkingsmiddelen beoordelen.
Uitgangspunten van deze evaluatie zijn :
- de gelijke
behandeling van elk kind met dezelfde noden;
- gelijke middelen
voor elke school in eenzelfde situatie;
- het voeren van een
gelijkekansenbeleid;
- transparantie, voorspelbaarheid en
stabiliteit van het mechanisme;
- evolutie van de
schoolloopbanen, met bijzondere aandacht voor gelijke kansen en
talentontwikkeling. (331)
[Onderafdeling 7. Personeel ten laste van het werkingsbudget]
[
Artikel 332/1.
Het schoolbestuur kan ten laste van het werkingsbudget vermeld in artikel 329
[, ten
laste van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB
[, ten laste van een premie of premies in het kader van maatwerk bij individuele
inschakeling uitgekeerd door het Departement Werk en Sociale Economie]
of ten laste van subsidies die het beleidsdomein Onderwijs en Vorming, vermeld in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking
tot de organisatie van de Vlaamse administratie, toekent om de kwaliteit van onderwijs te versterken,]
personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het buitengewoon secundair onderwijs vermeld in
artikel 2, § 1,
van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het buitengewoon secundair onderwijs vermeld in
artikel 4, § 1, a),
van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.
Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.
Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.
Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris of salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden. Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van het schoolbestuur terug.
]
TITEL 3. - SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE
OPLEIDINGSVORMEN 1, 2 EN 3
HOOFDSTUK 1. - Bepalingen betreffende de
scholen van de opleidingsvormen 1, 2 en 3
Afdeling 1. - Structuur en
organisatie
Art. 333.
[ Het buitengewoon secundair onderwijs in deze opleidingsvormen wordt verstrekt naar rata van minimum 32 lesuren en maximum 36 lesuren van 50 minuten per week, gespreid over 9 halve dagen]
[ , met uitzondering van de facultatieve integratiefase van opleidingsvorm 3, waar 38 lesuren per week worden verstrekt.]
Art. 334.
In het buitengewoon secundair
onderwijs kunnen twee of meer vakken van de algemene en sociale vorming
geïntegreerd worden gegeven.
De Vlaamse Regering bepaalt
welke vakken hiervoor niet in aanmerking komen en de administratieve en
financiële gevolgen voor de personeelsleden die belast worden met het
geven van geïntegreerde vakken. (333)
[HOOFDSTUK 1/1. - Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 1]
[Afdeling 1. Structuur en organisatie]
[
Art. 334/1.
§ 1. In opleidingsvorm 1 beogen de activiteiten vooral het ontwikkelen van de zelfredzaamheid, de communicatiemogelijkheden, de sensomotoriek en de sociale vorming van de leerlingen in de contexten wonen, werken en vrije tijd.
§ 2. Opleidingsvorm 1 omvat minstens vier leerjaren. Voor iedere leerling wordt de duur ervan bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding.
§ 3. In deze opleidingsvorm kunnen sociaal maatschappelijke trainingen of leerlingenstages worden ingericht voor leerlingen vanaf
[de leeftijd van vijftien jaar die niet meer voltijds leerplichtig zijn]
, gedurende een beperkt aantal dagen. De duur en het doel ervan wordt bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling. Uitzonderlijk kunnen deze sociaal maatschappelijke trainingen of leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties.
§ 4. Iedere leerling die de school verlaat na de duur zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.
]
[HOOFDSTUK 1/2. - Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 2]
[Afdeling 1. Structuur en organisatie]
[
Art. 334/2.
§ 1. Opleidingsvorm 2 omvat twee fasen, elke fase duurt ten minste twee leerjaren :
1° de eerste fase geeft voorrang aan de algemene en sociale vorming en waarborgt tevens de arbeidsgerichte vorming. Ten minste vijftien van de wekelijkse lesuren worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming;
2° de tweede fase geeft voorrang aan de arbeidsgerichte vorming. Ten minste negen van de wekelijkse lesuren worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming.
§ 2. De klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de respectieve duur van elke fase.
§ 3. In deze opleidingsvorm kunnen leerlingenstages worden ingericht, gedurende een beperkt aantal dagen. Deze worden georganiseerd gedurende de tweede fase, tijdens het schooljaar. Uitzonderlijk kunnen deze leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. Een leerling kan tijdens het laatste jaar van de tweede fase op basis van
[het individueel aangepaste curriculum, vermeld in artikel 122/1/0]
, na beslissing van de klassenraad, en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling, een leerlingenstage volgen onder een alternerende vorm van leerlingenstage en vorming op school op weekbasis.
§ 4. Iedere leerling die de school verlaat na de duur zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.
]
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende de
scholen van de opleidingsvorm 3
Afdeling 1. - Structuur en
organisatie
Art. 335.
De Vlaamse Regering deelt de
opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair beroepsonderwijs op in
opleidingen die tevens worden ingericht in het voltijds beroeps- en technisch
secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en het secundair
volwassenenonderwijs.
Voor elk van deze opleidingen worden de
competenties, de nodige algemene en sociale vaardigheden en de
sleutelvaardigheden vastgelegd in opleidingsprofielen.
(334)
[De bepalingen van dit artikel houden progressief, te beginnen met de observatiefase, op uitwerking te hebben met ingang van 1 september 2020.]
[
Art. 335/1.
De bepalingen van dit artikel treden progressief, te beginnen met de observatiefase, in werking vanaf 1 september 2020.
In de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de facultatieve integratiefase worden opleidingen onderscheiden, die als finaliteit arbeidsmarkt hebben. Die opleidingen worden geordend in een matrix op basis van studiedomeinen
[zoals vastgelegd door de Vlaamse Regering]
.
De studiedomeinen zijn:
1° taal en cultuur;
2° stem;
3° kunst en creatie;
4° land- en tuinbouw;
5° economie en organisatie;
6° maatschappij en welzijn;
7° sport;
8° voeding en horeca.
[...]
De lijst van opleidingen kan worden gewijzigd door maatschappelijke, onderwijskundige, technologische of andere ontwikkelingen of vanwege arbeidsmarktbehoeften. Die wijziging kan opheffing, vervanging of toevoeging van opleidingen betekenen. Het initiatief daarvoor kan zowel uitgaan van de Vlaamse Regering als van derden.
De Vlaamse Regering bepaalt de procedure die aan een eventuele wijziging voorafgaat.
Uiterlijk om de vijf schooljaren vanaf het derde schooljaar van de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019 worden alle opleidingen gescreend op actualiteitswaarde en worden zo nodig bijsturingen doorgevoerd. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor die screening en bijsturing.
]
Art. 336.
[
§ 1.
[Opleidingsvorm 3 omvat vier fases: de observatiefase, de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de facultatieve
integratiefase:
1° de observatiefase omvat één schooljaar;
2° de opleidingsfase omvat twee schooljaren;
3° de kwalificatiefase omvat twee schooljaren;
4° de facultatieve integratiefase omvat één schooljaar in de vorm van een alternerende beroepsopleiding, bestaande
uit 1200 uur vorming op school en werkervaring in een bedrijf. De vorming op school bestaat uit minimum 400 uur
algemene en sociale vorming en beroepsgerichte vorming. De werkervaring bestaat uit minimum 700 uur werkervaring
in een regulier bedrijf in de vorm van leerlingenstage.
]
§ 2.
[In deze opleidingsvorm kan tijdens het schooljaar in het laatste jaar van de opleidingsfase en in de kwalificatiefase gedurende een beperkt aantal dagen een leerlingenstage worden ingericht, die in groep en onder voortdurende begeleiding van de leraar plaatsvindt. In de kwalificatiefase is tijdens het schooljaar gedurende een beperkt aantal dagen leerlingenstage verplicht, waarbij elke leerling-stagiair afzonderlijk op stage gaat. Uitzonderlijk kunnen de leerlingenstages die in de kwalificatiefase plaatsvinden georganiseerd worden tijdens de vakanties. De werkervaring in de integratiefase wordt organisatorisch gelijkgesteld met een leerlingenstage.]
§ 3.
[ De opleidingsprofielen, die voor elke opleiding van opleidingsvorm 3 de generieke en beroepsspecifieke
competenties en de algemene vorming vastleggen, worden onder coördinatie van de bevoegde diensten van de
Vlaamse Gemeenschap ontwikkeld in overleg met het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen
van het gesubsidieerd onderwijs en ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering.]
§ 4.
[
[De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels inzake:
1° de organisatie van opleidingsvorm 3;
2° de opleidingen die kunnen worden georganiseerd in opleidingsvorm 3;
3° de inhoudelijke, organisatorische en vormelijke elementen die een opleidingsprofiel moet omvatten en de
procedure voor indiening en goedkeuring van een opleidingsprofiel.
]
]
]
[
§ 5. In afwijking van paragraaf 1, 4°, en paragraaf 2
[...]
, wordt in duaal leren op het niveau van de integratiefase van opleidingsvorm 3 de werkervaring in een regulier bedrijf georganiseerd onder de vorm van een arbeidsdeelname in een regulier bedrijf als vermeld in artikel 357/2.".
]
Art. 337 t.e.m. 340.
[
...
]
Afdeling 2. - Experimenteel modulair
onderwijs
Art. 341.
[Buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3, met uitzondering van de observatiefase, kan modulair worden georganiseerd conform de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing. Geen enkel structuuronderdeel kan modulair worden georganiseerd als er een inhoudelijk verwant structuuronderdeel kan worden georganiseerd dat onder de toepassing van artikel 335/1 valt. De Vlaamse Regering beslist over het tijdstip van de beëindiging van het experimenteel modulair onderwijs, dat niet later kan vallen dan de volledige uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019.]
Art. 342.
§ 1. Modulair onderwijs
wordt georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in fasen of leerjaren. De
betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media,
handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit,
personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen.
Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden
voorkomen.
§ 2. Elke opleiding omvat
algemene en sociale vorming en beroepsgerichte vorming.
De
algemene en sociale vorming wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk
modulair georganiseerd.
De beroepsgerichte vorming wordt
modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een
module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt
met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor.
Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen
voorkomen.
§ 3. De Vlaamse Regering legt
de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan
:
1° het geheel van de opleidingen per
studiegebied;
2° de modules per
opleiding;
3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per
week;
4° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of
onafhankelijk tot elkaar verhouden; als de modules in een sequentieel verband
staan, moeten zij in een eveneens vastgelegde volgorde worden
gevolgd.
Voor zover de opleidingenstructuur afwijkt van die,
vastgesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002
betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel,
legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur ter advies aan de
Vlaamse Onderwijsraad voor.
§ 4. Programmatie
respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of
subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.
In een
school kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden
georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar
de andere structuur.
§ 5. Het modulair
onderwijsaanbod van een school moet waarborgen dat een certificaat of een
getuigschrift van een opleiding kan worden
behaald.(341)
Art. 343.
Voor de modulair
georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de
Vlaamse Regering bepaald. Die leerinhouden zijn niet onderworpen aan de
voorwaarde van door de Vlaamse Regering vastgestelde
opleidingsprofielen.
De Vlaamse Regering leidt de competenties
af uit
[erkende beroepskwalificaties]
. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse Regering de
competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de
beroepssectoren.
Voor zover de competenties afwijken van die
bepaald bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende
het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de
Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse
Onderwijsraad voor.
Competenties kunnen ook door middel van
stages of werkervaring worden gerealiseerd. (342)
Art. 344.
Een opleiding kan starten op
elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer
schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en
gespreid worden over een of meer schooljaren. (343)
Art. 345.
§ 1. In het modulair
onderwijs gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige
leerlingen :
1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot
de opleidingsfase van opleidingsvorm 3;
2° de volgorde
waarin modules dienen gevolgd zoals bepaald in de
opleidingenstructuur;
3° eventueel : de specifieke
toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de klassenraad,
onverminderd het in 1° en 2° gestelde;
4° eventueel
: de vrijstelling van toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een
geattesteerde beslissing van de klassenraad, onverminderd het in 1°
gestelde.
Een leerling kan slechts één module
tezelfdertijd volgen.
§ 2. De overstap van een
leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op
basis van een beslissing van de klassenraad.
(344)
Art. 346.
De klassenraad beslist of een
regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder beperkingen hetzij niet geslaagd
is. Deze beslissing wordt genomen :
1° op het ogenblik dat
de leerling een module heeft beëindigd. In voorkomend geval wordt, voor
wat betreft het onderwijzend personeel, de klassenraad beperkt tot die leden
die effectief aan de leerling in de desbetreffende module onderricht hebben
verstrekt;
2° op het ogenblik dat de leerling aan alle
opleidingsvoorwaarden voldoet die toelaten een beslissing te nemen over de
toekenning van een attest van verworven competenties, een getuigschrift van
verworven competenties, een getuigschrift van een opleiding of een
getuigschrift van alternerende beroepsopleiding.
In het
modulair onderwijs worden geen kwalificatieproeven ingericht.
(345)
Art. 347.
De studiebekrachtiging, al dan
niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt vastgesteld
:
1° attest van verworven competenties : wordt uitgereikt
aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding niet met vrucht
heeft gevolgd; het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft
bereikt;
2° deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een
regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft
gevolgd;
3° getuigschrift van verworven competenties :
wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een afgerond geheel binnen
een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
4° certificaat :
wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding met vrucht
heeft gevolgd;
5° getuigschrift van een opleiding : wordt
uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding van assistentniveau
met vrucht heeft gevolgd;
6° getuigschrift van alternerende
beroepsopleiding : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die de
integratiefase met vrucht heeft gevolgd.
Voor de toepassing van
deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de
klassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te
zijn.
De Vlaamse Regering stelt de modellen en de
invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen vast.
(346)
Art. 348.
§ 1. In het modulair
onderwijs gelden als richtgetallen de reglementair vastgestelde richtgetallen
van de overeenkomstige types van opleidingsvorm 3.
Het
lesurenpakket dat op basis van het voorgaande wordt berekend, wordt voor wat
betreft de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010 als volgt netto verhoogd
:
a) per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar
volledig modulair wordt georganiseerd, worden 4 lesuren
toegekend;
b) per leerling in het experiment die op de
gebruikelijke teldatum in aanmerking wordt genomen voor financiering of
subsidiëring worden 0,10 lesuren toegekend.
§ 2. Modulair onderwijs wordt
georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld
worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische
taken.
Met beroepsgerichte vorming gelijkgestelde uren komen in
aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen in de ambten van technisch
adviseur-coördinator en technisch adviseur.
(347)
Art. 349.
De onderwijsinspectie is
belast met de evaluatie van het experiment. De scholen die aan het experiment
deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De
evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden
georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op een
vlotte, eventuele, organieke implementatie. (348)
TITEL 4. - SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE
OPLEIDINGSVORM 4
HOOFDSTUK 1. - Bepalingen betreffende de
scholen van de opleidingsvorm 4, met uitzondering van de
ziekenhuisscholen
Afdeling 1. - Structuur en
organisatie
Art. 350.
[Artikel 123/21, 124, 126, 128, 133/1 tot en met 133/7, 134, 134/1, 134/2, 136, 136/3 tot en met
[136/6, 150, 151, 152, 157]
en 157/2 tot en met 157/9, zijn ook van toepassing voor opleidingsvorm 4 in de scholen met opleidingsvorm 4, behalve voor het onthaalonderwijs dat er niet kan worden georganiseerd.]
[
[In opleidingsvorm 4 wordt een gemeenschappelijk curriculum van het gewoon
voltijds secundair onderwijs gevolgd. Dat gemeenschappelijk curriculum wordt
aangepast volgens de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de
leerlingen, rekening houdend met de bepalingen van artikel 122/1/1.]
]
(349)
[HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 4, in de ziekenhuisscholen]
[
Art. 350/1.
§ 1. In de scholen van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een
[...]
ziekenhuis en verbonden aan een residentiële setting werken de leerlingen verder aan het curriculum van de oorspronkelijke school en worden hieromtrent eveneens afspraken gemaakt met de oorspronkelijke school. De oorspronkelijke school staat in voor de studiebekrachtiging.
§ 2. In ziekenhuisscholen moeten er, naargelang de noden van de leerlingen, gepaste en redelijke aanpassingen genomen worden, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen. De ziekenhuisschool werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de ouders en de oorspronkelijke school, tenzij de leerling voor het verblijf in de ziekenhuisschool niet in een school ingeschreven was.
§ 3. Op basis van de behoeften van de leerlingen mag men in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan het preventorium, op ieder tijdstip van het schooljaar een structuuronderdeel van het gewoon voltijds secundair onderwijs
[en buitengewoon secundair onderwijs]
inrichten, ook indien de onderliggende structuuronderdelen niet ingericht zijn. De school kan op die wijze onderdelen van het volledig studieaanbod van het gewoon voltijds secundair onderwijs inrichten
[of onderdelen van de
[opleidingen]
van het hoger beroepsonderwijs]
.
[Naargelang de keuze van de ouders mag men in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan het Zeepreventorium verschillende leerplannen aanbieden.]
§ 4. In de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan het preventorium worden dezelfde studiebewijzen uitgereikt als in het
[gewoon voltijds secundair onderwijs en buitengewoon secundair onderwijs
[of in de
[opleidingen]
van het hoger beroepsonderwijs.]
]
. De school van opleidingsvorm 4, type 5, bij het preventorium staat zelf in voor de studiebekrachtiging.
[
§ 5. Voor zover de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan het Zeepreventorium, die behoort tot het gemeenschapsonderwijs, leerplannen aanbiedt van het vrij onderwijs, gebeurt dit in afwijking van de voorwaarde, vermeld in artikel 15, § 1, 12°, b).
]
]
TITEL 5. -
[Specifieke bepalingen over het geïntegreerd onderwijs en de speciale onderwijsleermiddelen]
[Hoofdstuk 1. De ondersteuning voor het gewoon onderwijs vanuit het buitengewoon onderwijs]
Art. 351.
[...]
Art. 352
[
§1. Om als school voor gewoon secundair onderwijs in aanmerking te
komen voor leersteun vanuit het leersteunmodel, is voor leerlingen het doorlopen
van een handelingsgericht diagnostisch traject met de opmaak van een GC-verslag
door een centrum voor leerlingenbegeleiding vereist, tenzij ze al beschikken over
een IAC-verslag of OV4-verslag. In een GC-verslag wordt:
1° gemotiveerd dat met toepassing van de principes, vermeld in artikel 136/2, de
fasen van brede basiszorg en verhoogde zorg werden doorlopen en dat het inzetten van de leersteun, in combinatie met compenserende of dispenserende
maatregelen, nodig en voldoende geacht wordt om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen;
2° omschreven welke specifieke deskundigheid vereist is vanuit een of meer van
de types, vermeld in artikel 259, §1, 1° tot en met 4°, en 6° tot en met 8°.
In afwijking van het eerste lid kan een CLB een GC-verslag opmaken op basis
van een handelingsgericht advies indien het door het CLB reeds doorlopen traject
met de school, de leerling en de ouders voldoende informatie biedt.
De Vlaamse Regering bepaalt de verdere inhoud en modaliteiten van het
GC-verslag.
§2. Het GC-verslag wordt geregistreerd in het multidisciplinair dossier van de
leerling.
§3. Bij wijziging van het onderwijsniveau of van het type, vermeld in paragraaf 1, 2°,
wordt een nieuw GC-verslag opgesteld.
§4. Als niet meer voldaan is aan de criteria, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° of
2°, heft het centrum voor leerlingenbegeleiding het GC-verslag op. Als een centrum
voor leerlingenbegeleiding voor een leerling met een GC-verslag, een GC-verslag of
IAC-verslag opmaakt in functie van een overgang van het basisonderwijs naar het
secundair onderwijs, vervalt het GC-verslag dat de leerling had in het basisonderwijs.
§5. Gemotiveerde verslagen die zijn opgemaakt voor 1 september 2023, worden
gelijkgesteld aan GC-verslagen. Leerlingen die nog beschikken over een gemotiveerd verslag van voor 1 september 2023, voldoen aan dezelfde voorwaarden en
hebben dezelfde rechten als leerlingen met een GC-verslag.
]
Art. 353.
[...]
Art. 354.
[...]
Art. 355.
[...]
Art. 356.
[...]
HOOFDSTUK 2. -
[De speciale onderwijsleermiddelen]
Art. 357.
[
§ 1. Aan regelmatige leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften die gewoon gefinancierd of gesubsidieerd secundair onderwijs volgen, en voldoen aan de toelatingsvoorwaarden van het gewoon secundair onderwijs, kunnen speciale onderwijsleermiddelen ter beschikking worden gesteld.
[
In afwijking van het eerste lid, kunnen leerlingen die ingeschreven zijn in het
buitengewoon secundair onderwijs en die, met toepassing van artikel 136/1,
onderwijsactiviteiten volgen in het gewoon secundair onderwijs, tijdens die
activiteiten speciale onderwijsmiddelen ter beschikking krijgen, als ze de
vorm aannemen van tolken Vlaamse gebarentaal of een andere gebarentaal
of schrijftolken.
In afwijking van het eerste lid, kunnen leerlingen die ingeschreven zijn in
het buitengewoon secundair onderwijs en die een stage of sociaal maatschappelijke training volgen, tijdens het werkplekleren speciale onderwijsmiddelen
ter beschikking krijgen, als ze de vorm aannemen van tolken Vlaamse gebarentaal of een andere gebarentaal of schrijftolken.”;
]
[§ 2.]
Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken
[Vlaamse Gebarentaal of een andere gebarentaal]
of schrijftolken, dan bepaalt de Vlaamse Regering :
[1°]
de procedure voor de aanvraag en toekenning van de schrijftolken en tolken
[Vlaamse Gebarentaal of een andere gebarentaal]
bij het Agodi, het Agodi zal hiertoe eveneens een intern beroep voorzien;
[2°]
de diplomavoorwaarden voor de tolken
[Vlaamse Gebarentaal of een andere gebarentaal]
en schrijftolken;
[3°]
de te indexeren loonkost voor de tolken
[Vlaamse Gebarentaal of een andere gebarentaal]
en de loonkost voor de schrijftolken;
[4° de definitie van de doelgroep.]
[§ 3.]
[Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken
[Vlaamse Gebarentaal of een andere gebarentaal]
of schrijftolken, dan verleent de Vlaamse Regering voor de realisatie van deze tolkuren een subsidie aan een centraal tolkenbureau, die bestaat uit enerzijds werkingsmiddelen voor dit tolkenbureau en anderzijds lonen en verplaatsingskosten voor de tolken.
De Vlaamse Regering bepaalt de verdere voorwaarden voor de werking van dit tolkenbureau.
]
[§ 4.]
De procedure voor de aanvraag en toekenning en het intern beroep en de werking van het door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau worden om de drie jaar geëvalueerd, de eerste evaluatie vindt plaats gedurende het schooljaar 2015-2016. Tijdens deze evaluatie wordt de betrokkenheid van de doelgroep verzekerd.
[
§4/1. Als de speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm
aannemen van een omzetting van leermaterialen voor blinde en slechtziende
leerlingen, kan de Vlaamse Regering daarvoor middelen ter beschikking stellen binnen de beschikbare begrotingskredieten.
De Vlaamse Regering bepaalt de verdere voorwaarden voor de werking van
een productiehuis voor omzetting van leermaterialen voor blinde en slechtziende leerlingen.
]
[§ 5.]
Indien deze speciale onderwijsleermiddelen een andere vorm aannemen dan hetgeen vermeld is onder paragraaf 2 tot en met
[4]
, dan bepaalt de Vlaamse Regering de procedure voor de aanvraag en de criteria voor toekenning van deze middelen.
(356)
]
[
§ 6. De medische attesten voor het aanvragen van de speciale onderwijsleermiddelen worden maximaal 110 jaar na de geboorte van de betrokkene bewaard wegens het permanente karakter van de functiebeperking van de betrokkenen en het recht op levenslang leren.
]
[Deel V/1. Specifieke bepalingen over duale structuuronderdelen in het secundair onderwijs]
[Titel 1. Inleidende bepalingen]
[
Art. 357/1.
In voorkomend geval zijn alle decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit deel, niet van toepassing op het duaal leren dat de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde aanbieders duaal leren, conform de bepalingen van dit deel, organiseren.
]
[
Art. 357/2.
In dit deel wordt verstaan onder:
1° aanbieder duaal leren: een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs, een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
2° arbeidsdeelname: een invulling van de werkplekcomponent in het structuuronderdeel duaal leren waarbij een jongere opleiding krijgt op een werkplek, gebaseerd op een overeenkomst tot uitvoering van een alternerende opleiding, als vermeld in artikel 3 van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen;
3° duaal leren: een opleidingstraject, waarbij het aanleren van competenties evenwichtig verdeeld is over een werkplek en een aanbieder duaal leren. Doel is het behalen van een onderwijskwalificatie of - als dat niet lukt - een beroepskwalificatie;
4° intakegesprek: het gesprek dat plaatsvindt tussen de leerling en de onderneming of een vertegenwoordiger van de onderneming, met het oog op het sluiten van een overeenkomst;
5° klassenraad: de klassenraad in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en, naargelang van de opdracht waarmee hij wordt belast, de toelatingsklassenraad, de begeleidende klassenraad of de delibererende klassenraad in een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs of een school voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 4, de klassenraad in een school voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 2 of 3, en de klassenraad in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
6° mentor: de persoon die binnen de onderneming aangeduid wordt om de leerling op de werkplek op te leiden en te begeleiden;
7° modulair: een organisatievorm waarbij een duaal structuuronderdeel of aanloopstructuuronderdeel als vermeld in deel V/2, opgebouwd is uit één of meer clusters, samenhangende en afgeronde gehelen van competenties, die een lerende de mogelijkheid biedt via een individuele leerweg toe te werken naar een studiebekrachtiging met waarborg voor aansluiting op vervolgopleidingen of tewerkstellingsmogelijkheden;
8° onderneming: elke natuurlijke persoon, privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon die een leerling opleidt met een overeenkomst tot uitvoering van een alternerende opleiding;
9° opleidingsplan: een plan dat het individuele leertraject van de leerling bevat, dat het standaardtraject omvat;
10° opleidingsuur: zowel de tijdspanne van vijftig minuten waarin een les of een met een les gelijkgestelde activiteit wordt georganiseerd, als de tijdspanne van zestig minuten waarin de opleiding op de werkplek wordt georganiseerd;
11° organisatoren: organisaties met publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, of natuurlijke personen, die leerlingen ondersteunen tijdens de invulling van de werkplekcomponent;
12° schoolcomponent: het deel van de opleiding dat lessen bij de aanbieder duaal leren of met lessen gelijkgestelde activiteiten, buiten de werkplekcomponent, omvat;
13° sector: een groep professionele activiteiten ingedeeld naar belangrijkste dienst, product, technologie, naar belangrijkste economische functie of naar bedrijfstak;
14° standaardtraject: een eenvormig traject per duaal structuuronderdeel dat de minimale inhoudelijke en organisatorische modaliteiten van het traject bevat;
15° trajectbegeleider: het gemandateerde personeelslid van een aanbieder duaal leren, dat belast is met de opvolging en begeleiding van de leerling met het oog op de volledige realisatie van het opleidingsplan;
16° trajectbegeleiding: een continu proces van begeleiding en opvolging van de persoonlijke ontwikkeling en de vorming van de leerling zowel tijdens de schoolcomponent als tijdens de werkplekcomponent;
17° werkplek: een reële werkplek of een gesimuleerde werkplek buiten de school. Gesimuleerde werkplekken komen enkel in aanmerking voor zover ze eigen zijn aan de sector of de onderneming en ook door werknemers binnen een sector of onderneming gebruikt dienen te worden;
18° werkplekcomponent: het deel van de opleiding dat wordt ingevuld via arbeidsdeelname;
19° zijinstromers: jongeren die het onderwijs al hebben verlaten, al dan niet gekwalificeerd, en die zich, na een onderbreking, opnieuw willen inschrijven voor een duaal structuuronderdeel.
]
[Titel 2. Opzet]
[
Art. 357/3.
Een duaal structuuronderdeel combineert voor elke jongere een schoolcomponent en een werkplekcomponent. De combinatie van schoolcomponent met werkplekcomponent omvat minimaal 28 opleidingsuren per week. De werkplekcomponent omvat gemiddeld op schooljaarbasis minstens 14 opleidingsuren per week. De Vlaamse Regering kan beslissen om voor bepaalde structuuronderdelen af te wijken van het gemiddelde, minimale aantal wekelijkse uren op de werkplek.
Art. 357/4.
Duale structuuronderdelen worden ongeacht de aanbieder duaal leren als voltijds gewoon secundair onderwijs beschouwd.
]
[Titel 3. Structuur en organisatie]
[
Art. 357/5.
§ 1. De Vlaamse Regering:
1° legt de lijst van duale structuuronderdelen vast en neemt die op in de matrix, bedoeld in artikel 133/4; in afwachting van de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019, worden desbetreffende duale structuuronderdelen ingedeeld in studiegebieden en onderwijsvormen van de tweede en de derde graad;
2° bepaalt de omzetting in duale structuuronderdelen van opleidingen die zijn vastgelegd ter uitvoering van artikel 22 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;
3° bepaalt de kalender van de omzetting, vermeld in punt 2° ;
4° kan voorwaarden of beperkingen verbinden aan de organisatie van deze structuuronderdelen.
§ 2. Elk structuuronderdeel kan aangeboden worden door elke aanbieder duaal leren.
]
[
Art. 357/6.
[
Een aanbieder duaal leren kan een duaal structuuronderdeel opstarten tot en met de eerste lesdag van
oktober. Een structuuronderdeel
[7de leerjaar van het
technisch of kunstsecundair onderwijs]
kan ook opgestart worden op de eerste lesdag van februari van het lopende
schooljaar. Als een aanbieder duaal leren ten minste één regelmatige leerling in een duaal structuuronderdeel of
aanloopstructuuronderdeel als vermeld in 357/43, eerste lid, 1° of 2°, die zijn opgenomen in hetzelfde standaardtraject,
heeft ingeschreven op de eerste lesdag van oktober, is de duale opleiding opgenomen in het studieaanbod van de
aanbieder.
In afwijking van het eerste lid kan een duaal structuuronderdeel ook opstarten na de eerste lesdag van oktober als
de instroom in dat structuuronderdeel op dat moment al voorbehouden wordt voor leerlingen die bij dezelfde
aanbieder duaal leren kunnen overstappen van een aanloopstructuuronderdeel als vermeld in deel V/2, naar een duaal
structuuronderdeel dat aan dat aanloopstructuuronderdeel gekoppeld is. In voorkomend geval wordt de eerste lesdag
van juni als tweede referentiedatum beschouwd voor de vaststelling of het aanloopstructuuronderdeel of het duale
structuuronderdeel in het schooljaar in kwestie al dan niet in het studieaanbod van de aanbieder duaal leren in kwestie
voorkomt.
]
]
[
Art. 357/7.
§ 1.
[In afwachting van de invoering van curriculumdossiers als vermeld in artikel 138, eerste lid, zijn de duale
structuuronderdelen ingericht volgens standaardtrajecten.]
§ 2. Voor elk duaal structuuronderdeel wordt één standaardtraject ontwikkeld, gebaseerd op een of meerdere beroepskwalificaties of één of meerdere deelkwalificaties, onder coördinatie van de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap in overleg met de betrokken sector, het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerde onderwijs, een afvaardiging van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen,
[het Departement Werk en Sociale Economie]
en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Standaardtrajecten worden door de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse minister van Werk ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering.
Een standaardtraject bevat in elk geval:
1° de reguliere opleidingsduur uitgedrukt in jaren of semesters;
2° de specifieke toelatingsvoorwaarden;
3° de graad en het studiegebied waartoe het structuuronderdeel behoort;
4° een clustering van beroepsgerichte competenties gebaseerd op een of meerdere beroepskwalificaties of een of meerder deelkwalificaties;
5°
[in voorkomend geval de algemeen vormende competenties, gebaseerd op de toepasbare eindtermen voor
het overeenstemmend niet-duaal leren. Indien de aanbieder van de duale opleiding een centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en
middelgrote ondernemingen is, zijn evenwel niet van toepassing:
]
[1° vóór de modernisering: de eindtermen lichamelijke opvoeding van het beroepssecundair onderwijs als
vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000, bekrachtigd bij het decreet van
18 januari 2002, en het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002, bekrachtigd bij het
decreet van 20 december 2002;
]
[2°
[...]
]
6° de omvang van de werkplekcomponent;
7° welke cluster van competenties of welke combinatie van clusters van competenties die een leerling met vrucht beëindigt, recht geeft op een studiebekrachtiging;
8° de aanloopstructuuronderdelen die, afgeleid van dit standaardtraject, georganiseerd kunnen worden conform deel V/2.
§ 3. Een duaal structuuronderdeel kan modulair worden georganiseerd.
§ 4. Als de aanbieder een school voor voltijds secundair onderwijs is, dan geldt de verplichting tot organisatie van levensbeschouwelijk onderricht. Deze cursussen vallen buiten het standaardtraject. Als de aanbieder duaal leren een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen is, worden levensbeschouwelijke vakken niet aangeboden.
]
[Titel 4. Programmatie]
[
Art. 357/8.
[
§ 1. Voor de programmatie van een duaal structuuronderdeel binnen het gemoderniseerde secundair
onderwijs zijn de bepalingen van artikel 176 tot en met 179 van toepassing, met uitzondering van artikel 177 in geval
van programmatie door een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
§ 2.
[...]
]
]
[Titel 5. Leerlingen]
[
Art. 357/9.
§ 1. In het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin eventueel met een duaal structuuronderdeel wordt gestart, wordt aan de leerling een niet-bindend advies gegeven. Het advies wordt tijdig verstrekt met het oog op een vlotte studiekeuze en -voortgang van de leerling.
Het niet-bindende advies heeft betrekking op de instap in een duaal structuuronderdeel en geeft inzicht in de arbeidsbereidheid en arbeidsrijpheid van de leerling.
Het niet-bindende karakter van het advies waarborgt de keuzevrijheid van de leerling en is geen toelatingsvoorwaarde voor een duaal structuuronderdeel.
In het tweede lid wordt verstaan onder:
1° arbeidsbereid: gemotiveerd om te leren en te participeren op de werkplek;
2° arbeidsrijp: competent om te leren en te participeren op de werkplek.
§ 2. Met behoud van de toepassing van artikel 123/20, kan een leerling die niet meer voltijds leerplichtig is, een verkennende leerlingenstage lopen in een onderneming in elk schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin eventueel met een duaal structuuronderdeel wordt gestart.
Die leerlingenstage:
1° strekt ertoe de leerling te laten kennismaken met een beroep of een specifieke werkplek;
2° kan maximaal één week bedragen;
3° hoeft geen deel uit te maken van het leerprogramma dat de leerling volgt, maar mag geen afbreuk doen aan het bereiken van de doelen ervan;
4° vereist het voorafgaand akkoord van de begeleidende klassenraad en van de betrokken personen.
§ 3. Een leerling die nog voltijds leerplichtig is, kan observatieactiviteiten verrichten in een onderneming, zonder effectief aan het arbeidsproces te participeren, in elk schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin eventueel met een duaal structuuronderdeel wordt gestart. Deze observatieactiviteiten dienen aan dezelfde voorwaarden te voldoen als vermeld in paragraaf 2, tweede lid.
§ 4. Tijdens de verkennende leerlingenstage is een vertegenwoordiger van de opleidingsverstrekker waar de leerling is ingeschreven, bereikbaar. Die verplichting kan echter geen afbreuk doen aan de eventuele statutaire rechten van de individuele personeelsleden.
Als de uitvoering van de verplichting, vermeld in deze paragraaf, voor personeelsleden verplichtingen met zich meebrengt die er anders niet geweest zouden zijn, voorziet het bestuur van de aanbieder duaal leren in een passende compensatieregeling. In voorkomend geval wordt erover onderhandeld in het bevoegde lokaal comité of in de ondernemingsraad. Die regeling vergt het uitdrukkelijke, schriftelijke en voorafgaande akkoord van het betrokken personeelslid.
[Een personeelslid kan met het oog op de verplichting, vermeld in het tweede lid, en onverminderd de daar gestelde verplichting om in een passende compensatieregeling te voorzien, op vrijwillige basis de jaarlijkse vakantie, die van kracht is in de school of het centrum waar hij is aangesteld, in een andere periode van het schooljaar opnemen met inachtneming van de organisatie van de school en onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de school of het centrum in het gemeenschapsonderwijs of van de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs. In het bevoegde lokaal comité of in de ondernemingsraad worden daarover verdere criteria en afspraken onderhandeld, waarbij alleszins rekening wordt gehouden met het volgende:
1° de termijn van aanvraag om als personeelslid in een andere periode vakantie op te nemen;
2° de periode van afwijking van de jaarlijkse vakantie in de school of het centrum.
De jaarlijkse vakantie als vermeld in het derde lid, wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
]
]
[
Art. 357/10.
In dit artikel wordt verstaan onder:
1° equivalent leefloongerechtigde: de persoon die recht heeft op bijstand van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, waarvoor de kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van de federale overheid zijn op basis van artikel 5 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn;
2° leefloongerechtigde: de persoon, vermeld in artikel 2 en 3 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, of de behoeftige, vermeld in artikel 5 van de voormelde wet van 2 april 1965.
Het niet-bindende advies, vermeld in artikel 357/9, wordt gegeven op de volgende wijze:
1° voor een leerling uit een niet-duaal ingericht arbeidsmarktgericht structuuronderdeel en voor een leerling uit een niet-duaal ingericht structuuronderdeel met dubbele finaliteit wordt het advies verplicht gegeven door de klassenraad van dat structuuronderdeel;
2° voor een zijinstromer, die geen leefloongerechtigde of equivalent leefloongerechtigde is, wordt het advies gegeven door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding gaat daarbij na wat de meest passende opleiding in zijn traject naar werk is. Bij een negatief advies voor duaal leren stelt de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding een meer passend opleidings- of begeleidingstraject aan de zijinstromer voor;
3° voor een zijinstromer, die een leefloongerechtigde of equivalent leefloongerechtigde is, wordt het advies gegeven door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn;
4° in alle andere situaties wordt het advies verstrekt op vraag van de leerling of de betrokken personen, door de klassenraad van het voorafgaande structuuronderdeel of door de trajectbegeleider van de aanbieder duaal leren waar de leerling duaal leren wensen te volgen.
In afwachting van de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019, wordt het advies, vermeld in punt 1°, gegeven in structuuronderdelen die na concordantie door de Vlaamse Regering beschouwd worden als structuuronderdelen met arbeidsmarktgerichte of dubbele finaliteit.
]
[
Art. 357/11.
Om als regelmatige leerling tot een duaal structuuronderdeel te kunnen worden toegelaten, moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° voldaan hebben aan de voltijdse leerplicht;
2° beantwoorden aan de specifieke toelatingsvoorwaarden tot het duale structuuronderdeel in kwestie zoals bepaald in het standaardtraject; in afwijking hiervan geldt voor leerlingen die hetzij
[overstappen van een school met een buitenlands onderwijssysteem of van een school die is erkend door de Franse of Duitstalige Gemeenschap van België]
en al dan niet onthaalonderwijs hebben gevolgd, hetzij overstappen van een school voor buitengewoon secundair onderwijs, behoudens opleidingsvorm 4, een gunstige beslissing met betrekking tot vereiste vooropleiding of studiebewijzen van de klassenraad die beslist over de toelating als toelatingsvoorwaarde, zonder afbreuk te doen aan de specifieke toelatingsvoorwaarden van het duale structuuronderdeel;
3° voor zijinstromers een gunstige beslissing van de klassenraad gekregen hebben.
[...]
]
[
Art. 357/12.
De klassenraad van een niet-duaal structuuronderdeel beslist over de instap van een leerling die overkomt uit een duaal structuuronderdeel en alleen in het bezit is van een bewijs van beroepskwalificatie, een bewijs van deelkwalificatie of een bewijs van competenties.
]
[
Art. 357/13.
Tot en met de eerste lesdag van november kan een leerling van rechtswege instappen in een duaal structuuronderdeel als die leerling voldoet aan de toelatingsvoorwaarden. Leerlingen die na de eerste lesdag van november willen instappen, worden toegelaten via een klassenraad.
]
[
Art. 357/14.
De trajectbegeleider en de mentor zijn ambtshalve stemgerechtigde leden van de klassenraad.
In afwijking van het eerste lid is de mentor geen lid van de klassenraad als die klassenraad zou beslissen over de toelating van leerlingen in het kader van de toelatingsvoorwaarden.
De Vlaamse Regering bepaalt de praktische afspraken over het functioneren van de mentor in de klassenraad.
]
[
Art. 357/15.
Met behoud van de toepassing van de bestaande vrijstellingsmogelijkheden voor bepaalde onderdelen van een structuuronderdeel, kan de klassenraad beslissen om vrijstelling te verlenen voor delen van of voor het geheel van de algemene vorming vanaf het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin de jongere de leeftijd van achttien jaar bereikt.
Bij een vrijstelling als vermeld in het eerste lid, voorziet de klassenraad in een alternatieve invulling van de vrijgekomen opleidingsuren.
]
[
Art. 357/16.
[...]
]
[
Art. 357/17.
Het school- of centrumreglement bevat, naast de bepalingen die ook gelden voor niet-duale structuuronderdelen, de volgende specifieke bepalingen voor duale structuuronderdelen:
1° de leerling schikt zich naar alle mogelijke maatregelen die de aanbieder duaal leren neemt om de component werkplekleren ononderbroken invulling te geven met inbegrip van het intakegesprek en de trajectbegeleiding;
2° de verduidelijking van het orgaan "klassenraad", met de expliciete vermelding dat de trajectbegeleider en mentor er stemgerechtigd deel van uitmaken;
3° de omstandigheden waaronder de aanbieder duaal leren, met toepassing van de vigerende decreetgeving, tot de uitschrijving van een leerling kan of moet overgaan.
]
[
Art. 357/18.
Voor een regelmatige leerling die zijn opleiding in de loop van of op het einde van het schooljaar beëindigt, beslist de klassenraad, na evaluatie, over de studiebekrachtiging. De studiebekrachtiging in duale structuuronderdelen is gebaseerd op onderwijskwalificaties en beroepskwalificaties of op onderdelen ervan.
De Vlaamse Regering legt de lijst van studiebewijzen vast die uitgereikt kunnen worden in duale structuuronderdelen.
]
[
Art. 357/19.
In een duaal structuuronderdeel hebben gepaste en redelijke aanpassingen voor een leerling met specifieke onderwijsbehoeften als vermeld in artikel 136/2, zowel betrekking op de schoolcomponent als op de werkplekcomponent. De klassenraad werkt daarvoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding, de betrokken personen en, voor de aanpassingen op de werkplek, met de onderneming. De Vlaamse Regering kan voorzien in een ondersteuning van de werkgever om eventuele gepaste en redelijke aanpassingen door te voeren.
]
[
Art. 357/19/1.
Artikel 357/9, § 1, artikel 357/10 tot en met 357/13, artikel 357/14, eerste en tweede lid,
artikel 357/16 en artikel 357/18 houden op uitwerking te hebben ingevolge de modernisering van het secundair
onderwijs op de volgende data:
1° 14 juni 2022: in het eerste leerjaar van de tweede graad;
2° 31 augustus 2022: in het tweede leerjaar van de tweede graad;
3° 31 augustus 2023: in het eerste leerjaar van de derde graad;
4° 31 augustus 2024: in het tweede leerjaar van de derde graad;
5° 31 augustus 2025: in het derde leerjaar van de derde graad.
]
[Titel 6. Arbeidsdeelname]
[
Art. 357/20.
[Het Vlaams Partnerschap Duaal Leren]
staat als regisseur van de werkplekcomponent in voor de uitbouw en het beheer van een duurzaam netwerk van erkende leerondernemingen.
]
[
Art. 357/21.
De aanbieder duaal leren en de leerling kiezen samen een geschikte werkplek. Ze kunnen daarbij een beroep doen op de sector of
[het Vlaams Partnerschap Duaal Leren]
.
Tussen de onderneming of de vertegenwoordiger van de onderneming en de leerling vindt een intakegesprek plaats, met het oog op het sluiten van een overeenkomst in het kader van een duaal structuuronderdeel. De leerling kan daarbij ondersteund worden door de trajectbegeleider bij onder andere het intakegesprek, de voorbereiding en de opvolging ervan.
]
[
Art. 357/22.
De leerling heeft twintig opleidingsdagen per schooljaar waarop hij geen overeenkomst hoeft te hebben. Die dagen beginnen te tellen vanaf de eerste lesbijwoning na inschrijving of vanaf de eerste lesbijwoning na de beëindiging van een eerdere overeenkomst, tot het moment dat er een overeenkomst wordt afgesloten. Als die periode van twintig opleidingsdagen opgebruikt is, wordt de leerling uitgeschreven. De Vlaamse Regering kan voorzien in uitzonderingen waarbij die twintig opleidingsdagen kunnen worden verlengd.
In het eerste lid wordt verstaan onder opleidingsdag: een dag waarop opleiding in de vorm van lessen of met lessen gelijkgestelde activiteiten of opleiding op de werkplek wordt georganiseerd.
Zolang er geen overeenkomst loopt, wordt de opleiding altijd volledig georganiseerd via onderwijs bij de aanbieder duaal leren van minstens 28 opleidingsuren.
]
[
Art. 357/23.
Tijdens de periodes dat de leerling de werkplekcomponent effectief invult, is een vertegenwoordiger van de aanbieder duaal leren waar de leerling is ingeschreven, bereikbaar. Die verplichting kan echter geen afbreuk doen aan de eventuele statutaire rechten van de individuele personeelsleden.
Als de uitvoering van de verplichting, vermeld in het eerste lid, voor personeelsleden verplichtingen met zich meebrengt die er anders niet geweest zouden zijn, voorziet het bestuur van de aanbieder duaal leren in een passende compensatieregeling. In voorkomend geval wordt erover onderhandeld in het bevoegde lokaal comité of in de ondernemingsraad. Die regeling vergt het uitdrukkelijke, schriftelijke en voorafgaande akkoord van het betrokken personeelslid.
[Een personeelslid kan met het oog op de verplichting, vermeld in het tweede lid, en onverminderd de daar gestelde verplichting om in een passende compensatieregeling te voorzien, op vrijwillige basis de jaarlijkse vakantie, die van kracht is in de school of het centrum waar hij is aangesteld, in een andere periode van het schooljaar opnemen met inachtneming van de organisatie van de school of het centrum en onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de school in het gemeenschapsonderwijs of van de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs. In het bevoegde lokaal comité of in de ondernemingsraad worden daarover verdere criteria en afspraken onderhandeld, waarbij alleszins rekening wordt gehouden met het volgende:
1° de termijn van aanvraag om als personeelslid in een andere periode vakantie op te nemen;
2° de periode van afwijking van de jaarlijkse vakantie in de school of het centrum.
De jaarlijkse vakantie als vermeld in het derde lid, wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
]
]
[
Art. 357/24.
Tijdens de periode waarin de leerling niet beschikt over een overeenkomst of tijdens de periode van arbeidsdeelname kan er worden voorzien in extra begeleiding voor de leerling. Die extra begeleiding is mogelijk na overleg met de eventuele onderneming, de aanbieder duaal leren en de leerling. De noodzaak ervan wordt opgenomen in het opleidingsplan van de leerling. De extra begeleiding wordt in de eerste plaats geboden door de aanbieder duaal leren. Die aanbieder kan daarvoor ondersteuning vragen van een organisator. Deze extra ondersteuning kan nooit ter vervanging van de voorziene trajectbegeleiding worden ingericht. De Vlaamse Regering kan het verdere kader uitwerken waarbinnen zulke ondersteuning vorm dient te krijgen.
]
[Titel 7. Financiering of subsidiëring van de aanbieders]
[
Art. 357/25.
[
Uitsluitend voor de financiering of subsidiëring in de vorm van personeelsomkadering van duale
structuuronderdelen als voltijds secundair onderwijs, ingericht door een centrum voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, gelden de
berekeningsmodaliteiten van het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
]
[Het eerste lid is niet van toepassing voor de uren-leraar voor anderstalige nieuwkomers in een centrum voor
vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.]
]
[
Art. 357/26.
Het resultaat van de berekening, uitgedrukt in een pakket uren-leraar, wordt voor elk centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen omgezet in een krediet op basis van de gemiddelde bruto loonkosten op jaarbasis van een uur-leraar in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar van toekenning, wordt als jaarbasis genomen.
Voor de vaststelling van de subsidiëring van duale structuuronderdelen georganiseerd door centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen worden de regelmatige leerlingen geteld op de eerste lesdag van oktober van het lopende schooljaar voor zolang in die centra ook opleidingen worden georganiseerd die niet duaal zijn maar gebaseerd op het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap. Vanaf het schooljaar dat laatstbedoelde opleidingen niet meer in die centra worden georganiseerd, worden de regelmatige leerlingen geteld op de eerste lesdag van februari van het voorafgaand schooljaar.
Het resultaat van de berekening, uitgedrukt in een globale puntenenveloppe, wordt voor elk centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen omgezet in een krediet op basis van de gemiddelde bruto loonkosten op jaarbasis van een punt in het secundair onderwijs. Het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar van toekenning, wordt als jaarbasis genomen.
Het aldus toegekende totale krediet kan door een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen uitsluitend voor de personeelsomkadering van duale structuuronderdelen worden aangewend. Het toegekende werkingsbudget kan door een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen uitsluitend voor de werking van duale structuuronderdelen worden aangewend.
[In afwijking van de bepalingen uit dit lid kunnen vanaf schooljaar 2023-2024 de personeelsomkadering en het
werkingsbudget die worden gegenereerd door inschrijvingen in duale opleidingen, ook aangewend worden in de
leertijd. Dit kan enkel toegepast worden als alle subsidies voor de leertijd, toegekend conform de geldende regelgeving
betreffende de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen in
uitvoering van hoofdstuk VI, afdeling 6, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk
vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding”,
zijn uitgeput.]
Het krediet voor de personeelsomkadering en het werkingsbudget worden aan een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen gelijktijdig toegekend volgens de voorschot- en saldoregeling die van toepassing is voor de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs.
]
[
Art. 357/27.
Met behoud van de aanwendingsmogelijkheden van het pakket uren-leraar, zoals respectievelijk bepaald in of krachtens deze codex en het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, gelden de volgende specifieke en deels afwijkende bepalingen voor duale structuuronderdelen:
1° een aantal uren-leraar wordt aangewend als uren die geen lesuren zijn in de vorm van trajectbegeleiding en aangeduid als "trajectbegeleiding duaal". De Vlaamse Regering kan voor de voormelde aanwending een minimum bepalen dat kan variëren naargelang van het structuuronderdeel of de groep van structuuronderdelen;
2° uren-leraar kunnen in alle duale structuuronderdelen worden aangewend voor
[gastleraren]
. De Vlaamse Regering kan voor de voormelde aanwending een maximum bepalen dat kan variëren naargelang van het structuuronderdeel of de groep van structuuronderdelen;
3° onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt, kunnen uren-leraar door een aanbieder aan een andere aanbieder, ook van een ander net, worden overgedragen voor de organisatie van een deel van duale structuuronderdelen.
Bij de overdracht van een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs of een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs aan een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen worden de desbetreffende uren-leraar omgezet in een krediet volgens parameters die de Vlaamse Regering vastlegt. Dezelfde parameters worden toegepast indien een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen uren uitbesteedt aan een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs of een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;
4° onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt, kunnen uren-leraar door een aanbieder aan een centrum voor volwassenenonderwijs, ook van een ander net, worden overdragen voor de organisatie van een deel van duale structuuronderdelen.
]
[
Art. 357/28.
Op de personeelsleden van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen die voldoen aan de reglementaire voorwaarden inzake bekwaamheidsbewijzen in het gewoon secundair onderwijs, zijn de overeenkomstige reglementaire salarisschalen van toepassing.
Op de personeelsleden van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen is het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding niet van toepassing.
]
[Titel 8. Subsidiëring van de organisatoren]
[
Art. 357/29.
De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare kredieten subsidies verlenen aan de organisatoren. De organisatoren worden gesubsidieerd op basis van effectieve prestaties
[...]
in de ondersteuning op de werkplek.
De Vlaamse Regering bepaalt:
1° de selectieprocedure die gebruikt wordt om de organisatoren aan te wijzen;
2° de organisatoren die in aanmerking komen voor ondersteuning op de werkplek;
3° de hoogte van de subsidie;
4° de voorwaarden waaronder deze subsidies kunnen worden toegekend en eventueel ingetrokken;
5° de maximale subsidieerbare ondersteuning;
6° de evaluatie en duur van de trajecten.
]
[Titel 9. Kwaliteitstoezicht]
[
Art. 357/30.
Het kwaliteitstoezicht op duale structuuronderdelen verloopt conform de bepalingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
Onverminderd het eerste lid, wordt voor duale structuuronderdelen het kwaliteitstoezicht gezamenlijk uitgevoerd door de onderwijsinspectie en
[het Departement Werk en Sociale Economie]
. De onderwijsinspectie neemt de coördinerende rol op voor het geheel van het kwaliteitstoezicht op het leertraject. De onderwijsinspectie coördineert het kwaliteitstoezicht op de schoolcomponent.
[Het Departement Werk en Sociale Economie]
- wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de doorlichting als extern deskundige, vermeld in artikel 37 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. het Departement Werk en Sociale Economie - coördineert het kwaliteitstoezicht van de werkplekcomponent binnen het leertraject. De onderwijsinspectie wordt uitgenodigd voor dat toezicht.
De Vlaamse Regering kan de verdere modaliteiten van het toezicht bepalen.
Tussen de onderwijsinspectie en
[het
Departement Werk en Sociale Economie]
- wordt een samenwerkingsovereenkomst over de operationalisering van het toezicht gesloten.
In het tweede lid wordt verstaan onder leertraject: het geheel van de schoolcomponent en de werkplekcomponent.
]
[Titel 10. Monitoring]
[
Art. 357/31.
De Vlaamse Regering bepaalt de manier van monitoren van leerlingen in duale structuuronderdelen, waarbij minstens de start- en einddatum van elke individuele leerling in de arbeidsdeelname worden gemonitord.
De Vlaamse Regering bepaalt eveneens de te koppelen gegevens tussen het beleidsdomein Onderwijs en het beleidsdomein Werk die nodig zijn om de monitoring uit te voeren.
]
[Titel 11. Overlegforum]
[
Art. 357/32.
Binnen elke provincie en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, wordt er minstens één overlegforum opgericht. Als de leden van het overlegforum opteren voor een andere regionale onderverdeling, garandeert die onderverdeling dat elke partner, vermeld in 357/33, binnen de provincie of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, kan worden ondergebracht in een regionale onderverdeling.
Een wijziging in de regionale indeling wordt altijd doorgegeven aan de bevoegde diensten voor 30 juni van het voorafgaande schooljaar.
]
[
Art. 357/33.
Een overlegforum is minstens samengesteld uit:
1° de vertegenwoordigers van de aanbieders duaal leren, waarvan een of meer vestigingsplaatsen binnen het werkingsgebied van het overlegforum liggen;
2° een afvaardiging van de centra voor leerlingenbegeleiding, waarvan het werkingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het werkingsgebied van het overlegforum in kwestie;
3° een afvaardiging van de organisatoren van de aanloopfase ingericht binnen die regio dan wel, in afwachting van de invoering van de aanloopfase een afvaardiging van de organisatoren van de brugprojecten in die regio;
4° een afvaardiging van sociale partners uit de provinciale werkgroepen sociale partners en de werkgroep sociale partners Brussel, zoals bepaald in artikel 2, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding;
5° een afgevaardigde van het Regionaal Technologisch Centrum, waarvan het werkingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het werkingsgebied van het overlegforum in kwestie;
6° een afgevaardigde van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn uit het werkingsgebied van het overlegforum in kwestie;
7° een afgevaardigde van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding met kennis van het werkingsgebied van het overlegforum;
8° een afgevaardigde van
[het Departement Werk en Sociale Economie]
;
9° een afgevaardigde namens het Departement Onderwijs en Vorming.
]
[
Art. 357/34.
Elk overlegforum wijst een voorzitter aan. Die voorzitter is geheel onafhankelijk van de betrokken aanbieders duaal leren of van de organisatoren van de aanloopfase binnen het werkingsgebied.
]
[
Art. 357/35.
De opdracht van een overlegforum heeft betrekking op een brede context van onderwerpen over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, maar met een expliciete focus op duale structuuronderdelen en aanloopstructuuronderdelen. Het overlegforum organiseert structureel overleg rond, en signaleert problemen bij:
1° de afstemming van het opleidingsaanbod op de mogelijkheden binnen de lokale arbeidsmarkt en tussen de verschillende aanbieders duaal leren;
2° het opzetten van al dan niet tijdelijke samenwerkingsverbanden tussen de verschillende betrokken partijen binnen duaal leren, met het oog op een versterking van de link tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt voor de leerling;
3° sensibilisering en mobilisering van de lokale arbeidsmarkt;
4° de bevordering van de vlotte overgang van leerlingen van onderwijs naar de arbeidsmarkt;
5° de analyse van de lokale arbeidsmarkt in functie van het huidige en toekomstige opleidingsaanbod, gebruik makende van de beschikbare gegevens.
]
[
Art. 357/36.
Een afgevaardigde van Actiris neemt deel aan het overlegforum van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad voor wat gewestaangelegenheden betreft.
]
[Deel V/2. Specifieke bepalingen over de aanloopstructuuronderdelen naar duale structuuronderdelen in het secundair onderwijs]
[Titel 1. Inleidende bepaling]
[
Art. 357/37.
In voorkomend geval zijn alle decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit deel, niet van toepassing op de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, die conform de bepalingen van deze titel als aanloopstructuuronderdelen worden georganiseerd.
]
[
Art. 357/38.
In dit deel wordt verstaan onder:
1° aanbieder van de aanloopfase: een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs, een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
2° arbeidsdeelname: een invulling van de werkplekcomponent in het structuuronderdeel duaal leren waarbij een jongere opleiding krijgt op een werkplek, gebaseerd op een overeenkomst tot uitvoering van een alternerende opleiding als vermeld in artikel 3 van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen;
3° arbeidsrijp: competent om te leren en te participeren op de werkplek;
4° klassenraad: de klassenraad in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en, naargelang van de opdracht waarmee hij wordt belast, de toelatingsklassenraad, de begeleidende klassenraad of de delibererende klassenraad in een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs of een school voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 4, de klassenraad in een school voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 2 of 3, de klassenraad in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
5° modulair: een organisatievorm waarbij een duaal structuuronderdeel als vermeld in deel V/1, of aanloopstructuuronderdeel opgebouwd is uit één of meer clusters, samenhangende en afgeronde gehelen van competenties, die een lerende de mogelijkheid biedt via een individuele leerweg toe te werken naar een studiebekrachtiging met waarborg voor aansluiting op vervolgopleidingen of tewerkstellingsmogelijkheden;
6° opleidingsplan: een plan dat het individuele leertraject van de leerling bevat;
7° organisatoren: de organisaties met publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid of natuurlijke personen die leerlingen ondersteunen bij de invulling van de aanloopfase;
8° schoolcomponent: het deel van de opleiding dat lessen bij de aanbieder van de aanloopfase of met lessen gelijkgestelde activiteiten omvat, buiten de aanloopcomponent.
]
[Titel 2. Opzet]
[
Art. 357/39.
Een aanloopstructuuronderdeel combineert voor elke jongere een schoolcomponent en een aanloopcomponent. De combinatie van schoolcomponent met aanloopcomponent omvat minimaal 28 opleidingsuren per week.
Het aanloopstructuuronderdeel wordt concreet ingevuld op maat van de individuele leerling. De doelstelling van een aanloopstructuuronderdeel is een doorstroom naar duaal leren.
]
[
Art. 357/40.
Een aanloopstructuuronderdeel kan worden ingericht door elke aanbieder van de aanloopfase. Structuuronderdelen die in het kader van de aanloopfase aangeboden worden, worden als voltijds secundair onderwijs beschouwd.
]
[Titel 3. Structuur en organisatie]
[
Art. 357/41.
De Vlaamse Regering:
1°
[legt de lijst van de aanloopstructuuronderdelen, vermeld in artikel 357/39 van dit decreet, vast, koppelt die
structuuronderdelen aan een of meer duale structuuronderdelen, en deelt die aanloopstructuuronderdelen in
studiedomeinen, finaliteiten en onderwijsvormen in;]
2° bepaalt de omzetting in aanloopstructuuronderdelen van opleidingen die zijn vastgelegd ter uitvoering van artikel 22 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;
3° bepaalt de kalender van de omzetting, vermeld in punt 2°.
[
In afwijking van de indeling, vermeld in het eerste lid, 1°, worden aanloopstructuuronderdelen op het niveau van
het tweede leerjaar van de derde graad in schooljaar 2023-2024 niet ingedeeld in finaliteiten en studiedomeinen, maar
in studiegebieden.
]
]
[
Art.
357/42.
De aanbieder van de aanloopfase kan op elk moment van het schooljaar een aanloopstructuuronderdeel starten.
]
[
Art. 357/43
[Voor de invulling van een aanloopstructuuronderdeel zijn er twee mogelijkheden:
1° een aanloopstructuuronderdeel is een bundeling van competenties uit een standaardtraject als vermeld in
artikel 357/7;
2° een aanloopstructuuronderdeel is een bundeling van competenties uit standaardtrajecten als vermeld in
artikel 357/7, die gekoppeld zijn aan een studiedomein of een afgebakend geheel binnen een studiedomein. Deze
invulling is enkel mogelijk op niveau van de tweede graad.
]
De Vlaamse Regering bepaalt de invulling van een aanloopstructuuronderdeel.
Een aanloopstructuuronderdeel kan modulair worden
georganiseerd.
]
[Titel 4.
[...]
]
[
Art. 357/44.
[...]
]
[Titel 5. Leerlingen]
[
Art. 357/45.
[...]
]
[
Art. 357/46.
§ 1. De aanbieder van de aanloopfase staat in voor de invulling van de aanloopcomponent en kan daarbij beroep doen op een organisator.
§ 2. De aanloopcomponent is een individueel traject op maat van de leerling. De inhoud en de duur van het individuele traject worden bepaald door het resultaat van de screening, vermeld in artikel 357/47, en worden verankerd in een individueel opleidingsplan, gebaseerd op het standaardtraject.
§ 3. De aanloopcomponent focust op het stimuleren van de arbeidsrijpheid van de leerling en is gericht op:
1° het verbeteren van de arbeidsgerichte competenties van de leerling of;
2° het verbeteren van loopbaangerichte competenties, het zoeken naar een werkplek en verbetering van sollicitatievaardigheden, of;
3° de versterking van vaktechnische competenties.
De verschillende onderdelen kunnen geïntegreerd worden aangeboden.
De Vlaamse Regering kan aanvullend op de doelstellingen, vermeld in het eerste lid, een verdere focus van de aanloopcomponent bepalen.
§ 4. De aanloopcomponent kan ook ingevuld worden met een begeleide leerervaring op een werkplek. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere organisatie van deze leerervaring, met inbegrip van mogelijke trajecten, het statuut van de leerling en de te hanteren overeenkomst.
§ 5. In een aanloopstructuuronderdeel hebben gepaste en redelijke aanpassingen voor een leerling met specifieke onderwijsbehoeften als vermeld in artikel 136/2, zowel betrekking op de schoolcomponent als op de aanloopcomponent. De klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding, de betrokken personen, de organisator of de onderneming, voor wat de aanpassingen op de werkplek betreft. De Vlaamse Regering kan voorzien in een ondersteuning van de werkgever voor het doorvoeren van eventuele gepaste en redelijke aanpassingen.
]
[
Art. 357/47.
Na de inschrijving volgt een screening die de klassenraad moet toelaten om te beslissen of de leerling het aanloopstructuuronderdeel al dan niet kan volgen. De screening verloopt op de volgende wijze:
1° de screening wordt uitgevoerd door de aanbieder van de aanloopfase en heeft betrekking op arbeidsrijpheid, arbeidsbereidheid, studieoriëntatie, interesses, motivatie en eerder verworven competenties;
2°
[de screening vindt zo spoedig mogelijk en uiterlijk vijfentwintig opleidingsdagen na de start van de effectieve
lesbijwoning plaats;]
3° de middelen of methodieken voor de screening worden door de Vlaamse Regering gevalideerd met het oog op kwaliteitsborging;
4° als uit het resultaat van de screening blijkt dat de jongere kan starten in het aanloopstructuuronderdeel, geeft die screening de invulling van de aanloopcomponent aan als vermeld in artikel 357/46;
5° als de klassenraad op basis van de screening beslist dat de jongere het aanloopstructuuronderdeel niet kan aanvatten, is die beslissing bindend voor de jongere en wordt hij uit het aanloopstructuuronderdeel uitgeschreven.
[Indien de leerling, na uitschrijving uit het aanloopstructuuronderdeel, terugkeert naar de vorige school waar hij
ingeschreven was voor de inschrijving in het aanloopstructuuronderdeel, mag een eventuele volzetverklaring of
capaciteitsoverschrijding nooit op die leerling van toepassing zijn.]
In het eerste lid, 1° en 2°, wordt verstaan onder:
1° arbeidsbereid: gemotiveerd om te leren en te participeren op de werkplek;
2° opleidingsdag: een dag waarop opleiding in de vorm van lessen of met lessen gelijkgestelde activiteiten wordt georganiseerd.
]
[
Art. 357/48.
Vanaf het moment dat een jongere een tewerkstelling heeft met een overeenkomst als vermeld in artikel 357/21, wordt de inschrijving in het aanloopstructuuronderdeel stopgezet en kan de jongere inschrijven in een duaal structuuronderdeel indien voldaan aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 357/12.
]
[
Art. 357/49.
Een inschrijving in een aanloopstructuuronderdeel kan gedurende het hele schooljaar.
]
[
Art. 357/50.
Bij de leerlingenevaluatie doet de klassenraad, naast de studievoortgang, eveneens uitspraak over de wenselijkheid tot verderzetting en invulling van de aanloopfase.
[...]
[
[...]
]
[
[...]
]
De Vlaamse Regering legt de lijst van studiebewijzen vast die uitgereikt kunnen worden in aanloopstructuuronderdelen.
]
[
Art. 357/51.
Met behoud van de toepassing van de bestaande vrijstellingsmogelijkheden voor bepaalde onderdelen van een structuuronderdeel, kan de klassenraad beslissen om vrijstelling te verlenen voor een deel of het geheel van de algemene vorming vanaf het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin de jongere de leeftijd van achttien jaar bereikt.
Bij een vrijstelling voorziet de klassenraad in een alternatieve invulling van de vrijgekomen opleidingsuren.
]
[Titel 6. Financiering of subsidiëring van de aanbieders en organisatoren]
[
Art. 357/52.
[
Uitsluitend voor de financiering of subsidiëring in de vorm van personeelsomkadering van
aanloopstructuuronderdelen als voltijds secundair onderwijs, ingericht door een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, gelden de
berekeningsmodaliteiten van het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
]
[Het eerste lid is niet van toepassing voor de uren-leraar voor anderstalige nieuwkomers in een centrum voor
vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.]
]
[
Art. 357/53.
Met ingang van het schooljaar 2019-2020 lanceert de Vlaamse Regering minimaal om de zes schooljaren en zo spoedig mogelijk vóór de start van het eerste schooljaar in kwestie een oproep voor organisatoren om de aanloopcomponent in te vullen.
De oproep, vermeld in het eerste lid, omvat minstens de volgende bepalingen:
1° de selectieprocedure die gebruikt wordt om de organisatoren aan te wijzen;
2° de organisatoren die in aanmerking komen om de aanloopcomponent in te vullen;
3° de hoogte van de subsidie en resultaatsgerichtheid;
4° de voorwaarden waaronder de subsidies kunnen worden toegekend en eventueel kunnen worden ingetrokken;
5° de maximale subsidieerbare ondersteuning;
6° de evaluatie van de trajecten.
]
[Titel 7. Kwaliteitstoezicht]
[
Art. 357/54.
Het kwaliteitstoezicht op aanloopstructuuronderdelen verloopt conform de bepalingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
]
[Titel 8. Monitoring]
[
Art. 357/55.
De Vlaamse Regering bepaalt de manier van monitoren van leerlingen in aanloopstructuuronderdelen, waarbij minstens de start- en einddatum van elke individuele leerling worden gemonitord. De Vlaamse Regering bepaalt ook de te koppelen gegevens tussen het beleidsdomein Onderwijs en het beleidsdomein Werk, die nodig zijn om de monitoring uit te voeren.
]
[Deel V/3. Specifieke bepalingen over duale structuuronderdelen in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4]
[Titel 1. Inleidende bepalingen]
[
Art. 357/56.
In voorkomend geval zijn alle decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit deel, niet van toepassing op het duaal leren dat de scholen voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 3 en 4 die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap, organiseren.
]
[
Art. 357/57.
Alle definities, vermeld in artikel 357/2, zijn ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4, met uitzondering van de definities, vermeld in punt 1°, 3° en 5°.
In dit deel wordt verstaan onder:
1° aanbieder duaal leren: een school voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 3 of 4;
2° duaal leren: een opleidingstraject, waarbij het aanleren van competenties evenwichtig verdeeld is over een werkplek en een aanbieder duaal leren. Het doel van duaal leren is het behalen van een onderwijskwalificatie of - als dat niet lukt - een beroepskwalificatie bij opleidingsvorm 4, en het behalen van een beroepskwalificatie, of onderwijskwalificatie onder de voorwaarden, vermeld in artikel 335/1, vierde lid, bij opleidingsvorm 3;
3° klassenraad: de klassenraad in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en, naargelang van de opdracht waarmee hij wordt belast, de toelatingsklassenraad, de begeleidende klassenraad of de delibererende klassenraad in een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs of een school voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 4, de klassenraad in een school voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 1, 2 of 3, en de klassenraad in een centrum voor de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
]
[Titel 2. Opzet]
[
Art. 357/58.
Een duaal structuuronderdeel combineert voor elke jongere een schoolcomponent en een werkplekcomponent. De combinatie van schoolcomponent met werkplekcomponent omvat minimaal 28 opleidingsuren per week in opleidingsvorm 4 en minimaal 32 opleidingsuren per week in opleidingsvorm 3. De werkplekcomponent omvat gemiddeld op schooljaarbasis minstens 14 opleidingsuren per week. De Vlaamse Regering kan beslissen om voor bepaalde structuuronderdelen af te wijken van het gemiddelde minimale aantal wekelijkse uren op de werkplek.
]
[
Art. 357/59.
Duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4 worden als voltijds buitengewoon secundair onderwijs beschouwd.
]
[Titel 3. Structuur en organisatie]
[
Art. 357/60.
De Vlaamse Regering legt de lijst van duale structuuronderdelen voor opleidingsvorm 4 vast en deelt die in in studiegebieden en onderwijsvormen van de tweede en de derde graad.
Duale structuuronderdelen van opleidingsvorm 4 zijn voorbehouden voor scholen buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 4.
[...]
.
De Vlaamse Regering legt de lijst van duale structuuronderdelen voor opleidingsvorm 3 vast en deelt die in in de kwalificatiefase en integratiefase.
Duale structuuronderdelen van opleidingsvorm 3 zijn voorbehouden voor scholen buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 3.
[...]
]
[
Art. 357/61.
Een aanbieder duaal leren kan een duaal structuuronderdeel opstarten tot en met de eerste lesdag van oktober.
]
[
Art. 357/62.
Voor elk duaal structuuronderdeel wordt één standaardtraject ontwikkeld dat gebaseerd is op een of meerdere beroepskwalificaties, onder coördinatie van de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap en in overleg met de betrokken sector, het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerde onderwijs, een afvaardiging van de centra voor de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen,
[het Departement Werk en Sociale Economie]
en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Standaardtrajecten worden op voordracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse minister van Werk ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering.
Een standaardtraject vermeldt in elk geval:
1° de reguliere opleidingsduur uitgedrukt in jaren of semesters;
2° de specifieke toelatingsvoorwaarden;
3° voor opleidingsvorm 4: de graad en het studiegebied waartoe het structuuronderdeel behoort;
4° voor opleidingsvorm 3: de fase waartoe het structuuronderdeel behoort;
5° een clustering van beroepsgerichte competenties, die gebaseerd zijn op een of meer beroepskwalificaties;
6° in voorkomend geval de algemeen vormende competenties, die gebaseerd zijn op de toepasbare eindtermen voor het overeenstemmende niet-duaal leren voor opleidingsvorm 4 en op de toepasbare ontwikkelingsdoelen voor het overeenstemmend niet-duaal leren voor opleidingsvorm 3, of op de toepasbare eindtermen voor het overeenstemmende niet-duaal leren, als in opleidingsvorm 3 voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 335/1, vierde lid;
7° de omvang van de werkplekcomponent;
8° welke cluster van competenties of welke combinatie van clusters van competenties die een leerling met vrucht beëindigt, recht geeft op een studiebekrachtiging;
9°
[...]
Een duaal structuuronderdeel kan modulair worden georganiseerd.
]
[Titel 4. Programmatie en rationalisatie]
[
Art. 357/63.
De programmatie van een duaal structuuronderdeel wordt door het bestuur van de aanbieder duaal leren bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aangevraagd uiterlijk op 30 november van het voorafgaand schooljaar. Die termijn geldt als vervaltermijn; aanvragen die later worden ingediend zijn onontvankelijk. De motivering van de aanvraag houdt in elk geval rekening met de criteria, vermeld in het derde lid, 1° tot en met 8°. Bij de aanvraag zitten, in voorkomend geval, het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité en, als de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing over de programmatie na advies van:
1° de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse Onderwijsraad;
3° de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.
De Vlaamse Regering houdt bij haar beslissing rekening met al de volgende criteria:
1° de eventuele beperkingen of voorwaarden die vanuit macrodoelmatigheid aan het aanbod van het structuuronderdeel zijn gekoppeld;
2° de kwantitatieve en kwalitatieve behoeften voor het aanbod van secundair onderwijs in de onderwijszone in kwestie met het oog op vervolgonderwijs of toetreding tot de arbeidsmarkt;
3° de keuzevrijheid van ouders en leerlingen;
4° de studiecontinuïteit van leerlingen binnen de aanbieder duaal leren, of de scholengemeenschap;
5° de getroffen voorbereidingen op het vlak van materiële infrastructuur en leermiddelen die voldoende en gepast zijn met het oog op de te verwerven competenties van het geprogrammeerde structuuronderdeel;
6° de aantoonbare samenwerkingsmogelijkheden met lokale arbeidsmarktactoren en de bedrijfswereld;
7° de afspraken die met andere lokale onderwijsinrichters, binnen en buiten de scholengemeenschap in kwestie, zijn gemaakt over een rationeel en transparant studieaanbod;
8° de afstemming binnen het overlegforum, vermeld in artikel 357/32.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk op 31 maart van het voorafgaande schooljaar.
[De voormelde beslissingstermijn geldt als ordetermijn.]
In opleidingsvorm 3 is artikel 289, § 3, niet van toepassing bij de programmatie van een duale opleiding.
Een aanbieder van een duaal structuuronderdeel dat in het schooljaar 2018-2019 experimenteel wordt ingericht, is vrijgesteld van programmatie zolang dit structuuronderdeel geen twee aansluitende schooljaren niet wordt ingericht.
[
In afwijking van het eerste tot en met het zesde lid kan een bestuur van een aanbieder duaal leren:
1° een duaal structuuronderdeel van opleidingsvorm 3 in de integratiefase vrij programmeren als de aanbieder
hetzelfde structuuronderdeel van opleidingsvorm 3 al in de kwalificatiefase heeft ingericht of goedgekeurd krijgt;
2° een duaal structuuronderdeel in de kwalificatiefase of de integratiefase vrij programmeren als de aanbieder het
gelijknamige niet-duale structuuronderdeel al heeft ingericht of goedgekeurd krijgt.
Een vrije programmatie wordt bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap gemeld uiterlijk op
1 april voorafgaand aan de oprichting. Bij de voormelde melding worden de volgende documenten gevoegd:
1° het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité;
2° als de school tot een
scholengemeenschap behoort: een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de programmatie in
overeenstemming is
met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
]
[Dit artikel is niet van toepassing op het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 4.]
]
[
Art. 357/64.
Bij de toepassing van artikel 281 worden duale structuuronderdelen niet in aanmerking genomen.
]
[Titel 5. Leerlingen]
[
Art. 357/65.
[§ 1.]
Artikel 357/9 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
Artikel 357/10 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
Artikel 357/11 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4, met dit verschil dat ook de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 293, § 2, en artikel 294, van toepassing zijn.
Artikel 357/12 tot en met 357/14 zijn ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
Artikel 357/15 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4, met dien verstande dat de woorden "algemene vorming" voor opleidingsvorm 3 als de woorden "de algemene en sociale vorming" worden gelezen.
Artikel 357/16 en 357/17 zijn ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
Artikel 357/18 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4, met dit verschil dat voor opleidingsvorm 3 moet worden aangevuld dat het behalen van de eindstudiebekrachtiging op het einde van de kwalificatiefase of de integratiefase niet tot gevolg mag hebben dat een leerling vóór het jaar waarin hij de leeftijd van achttien jaar bereikt, zijn opleiding of deelname aan het leerplichtonderwijs beëindigt.
Artikel 357/19 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4, als de aanpassingen de werkplekcomponent betreffen.
[
§ 2. De bepalingen in paragraaf 1 houden op uitwerking te hebben ingevolge de modernisering van het secundair
onderwijs op de volgende data:
1° 14 juni 2022: in het eerste leerjaar van de tweede graad;
2° 31 augustus 2022: in het tweede leerjaar van de tweede graad;
3° 31 augustus 2023:
a) in het eerste leerjaar van de derde graad;
b) in het eerste leerjaar van de kwalificatiefase;
4° 31 augustus 2024:
a) in het tweede leerjaar van de derde graad;
b) in het tweede leerjaar van de kwalificatiefase;
5° 31 augustus 2025:
a) in het derde leerjaar van de derde graad;
b) in de integratiefase.
§ 3. Artikel 357/9 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair
onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
Artikel 357/14 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs
van opleidingsvorm 3 en 4.
Artikel 357/15 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs
van opleidingsvorm 3 en 4, met dien verstande dat de woorden “algemene vorming” voor opleidingsvorm 3 als de
woorden “de algemene en sociale vorming” worden gelezen.
Artikel 357/17 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs
van opleidingsvorm 3 en 4.
Artikel 357/19 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs
van opleidingsvorm 3 en 4, als de aanpassingen de werkplekcomponent betreffen.
De bepalingen van deze paragraaf treden progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar van
de tweede graad, in werking met ingang vanaf 15 juni 2022.
]
]
[Titel 6. Arbeidsdeelname]
[
Art. 357/66.
Artikel 357/20 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
Artikel 357/21 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4, met dit verschil dat de leerling door de trajectbegeleider ondersteund moet worden bij onder andere het intakegesprek, de voorbereiding of de opvolging ervan en dat de mentor aanwezig is bij het intakegesprek.
Artikel 357/22 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4, met dit verschil dat wat de duur betreft, de opleiding in opleidingsvorm 3 minstens 32 opleidingsuren omvat.
Artikel 357/23 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
Artikel 357/24 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4, met dit verschil dat het opleidingsplan wordt opgenomen in het
[individueel aangepast curriculum, vermeld in artikel 122/1/0 of het gemeenschappelijke curriculum met intensieve ondersteuning, vermeld in artikel 122/1/1]
.
]
[Titel 7. Financiering of subsidiëring van de aanbieders]
[
Art. 357/67.
De duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4 volgen voor de berekening van de financiering of subsidiëring van de personeelsleden de bepalingen die gelden voor de niet-duale structuuronderdelen in die opleidingsvormen. Daarbij wordt voor de berekening van het onderwijskundig personeel in opleidingsvorm 3 rekening gehouden met het minimale en het maximale aantal lesuren per week, vermeld in artikel 333, en het aantal lesuren dat voor de berekening in de integratiefase is vastgelegd op 38.
De duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4 volgen voor de berekening van de financiering en de subsidiëring van de werking de bepalingen die gelden voor de niet-duale structuuronderdelen in die opleidingsvormen.
]
[
Art. 357/68.
Met behoud van de aanwendingsmogelijkheden van het pakket lesuren en uren, zoals bepaald in of krachtens deze codex, gelden de volgende specifieke en deels afwijkende bepalingen voor duale structuuronderdelen:
1° een aantal lesuren en uren worden aangewend als uren die geen lesuren zijn in de vorm van trajectbegeleiding en aangeduid worden als "trajectbegeleiding duaal". De Vlaamse Regering kan voor de voormelde aanwending een minimum bepalen dat kan variëren naargelang van het structuuronderdeel of de groep van structuuronderdelen;
2° lesuren en uren kunnen in alle duale structuuronderdelen worden aangewend voor
[gastleraren]
. De Vlaamse Regering bepaalt voor de voormelde aanwending een maximum dat kan variëren naargelang van het structuuronderdeel of de groep van structuuronderdelen;
3° onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt, kunnen lesuren en uren door een aanbieder aan een andere aanbieder, voor de lesuren ook van een ander net, worden overgedragen voor de organisatie van een deel van duale structuuronderdelen. Bij de overdracht van een school voor buitengewoon secundair onderwijs aan een centrum voor de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen worden de desbetreffende lesuren en uren omgezet in een krediet volgens parameters die de Vlaamse Regering vastlegt. Die parameters worden toegepast als een centrum voor de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen uren uitbesteedt aan een school voor buitengewoon secundair onderwijs;
4° onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt, kunnen lesuren door een aanbieder aan een centrum voor volwassenenonderwijs, ook van een ander net, worden overdragen voor de organisatie van een deel van de duale structuuronderdelen.
]
[Titel 8. Subsidiëring van de organisatoren]
[
Art. 357/69.
Artikel 357/29 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
]
[Titel 9. Kwaliteitstoezicht]
[
Art. 357/70.
Artikel 357/30 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
]
[Titel 10. Monitoring]
[
Art. 357/71.
Artikel 357/31 is ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
]
[Titel 11. Overlegforum]
[
Art. 357/72.
Artikel 357/32 tot en met 357/36 zijn ook van toepassing op de duale structuuronderdelen van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4.
]
DEEL VI. - UITWERKINGSDATA
Art. 358.
De oorspronkelijke bepalingen van de
artikelen opgenomen in de codificatie hebben uitwerking met ingang van de
ernaast vermelde datum :
1° artikel 2 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1958;
2° artikel 3 heeft uitwerking
met ingang van 1 september 1989;
3° artikel 4 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1989;
4° artikel 5
heeft uitwerking met ingang van 1 september 1958;
5°
artikel 6 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1958;
6° artikel 7 heeft uitwerking met ingang van 1 september
2001;
7° artikel 8 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2001;
8° artikel 9 heeft uitwerking met ingang
van 1 september 2001;
9° artikel 10 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2001;
10° artikel 11 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1997;
11° artikel 12
heeft uitwerking met ingang van 1 september 1958;
12°
artikel 13 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006;
13° artikel 14 heeft uitwerking met ingang van 1 september
2006;
14° artikel 15 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2006;
15° artikel 16 heeft uitwerking met ingang
van 1 september 1958;
16° artikel 17 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1958;
17° artikel 18 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1958;
18° artikel 19
heeft uitwerking met ingang van 25 augustus 1989;
19°
artikel 20 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1984;
20° artikel 21, § 1 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1991, § 2 - § 6 hebben uitwerking met ingang van 1 januari
1993 en 1 september 1993;
21° artikel 22 heeft uitwerking
met ingang van 1 september 2007;
22° artikel 23 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1999;
23° artikel 24
heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
24°
artikel 25 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
25° artikel 26 heeft uitwerking met ingang van 1 september
1999;
26° artikel 27 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1999;
27° artikel 28 heeft uitwerking met ingang
van 1 september 1999;
28° artikel 29 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1999;
29° artikel 30 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2002;
30° artikel 31
heeft uitwerking met ingang van 1 september 2007;
31°
artikel 32 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2007;
32° artikel 33 heeft uitwerking met ingang van 1 september
2008;
33° artikel 34 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2008;
34° artikel 35, eerste lid, heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2001;
artikel 35, tweede
lid, heeft uitwerking met ingang van 1 september 2007;
35°
artikel 36 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1958;
36° artikel 37 heeft uitwerking met ingang van 1 september
1958;
37° artikel 38 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1973;
38° artikel 39 heeft uitwerking met ingang
van 1 september 1986;
39° artikel 40 heeft uitwerking met
ingang van 1 januari 1991;
40° artikel 41 heeft uitwerking
met ingang van 1 september 1958;
41° artikel 42 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1991;
42° artikel 43
heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005;
43°
artikel 44 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006;
44° artikel 45 heeft uitwerking met ingang van 1 september
2007;
45° artikel 46 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2007;
46° artikel 47 heeft uitwerking met ingang
van 1 september 1998;
47° artikel 48 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2010;
48° artikel 49 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1999;
49° artikel 50
heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
50°
artikel 51 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
51° artikel 52 heeft uitwerking met ingang van 1 september
1999;
52° artikel 53 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1999;
53° artikel 54 heeft uitwerking met ingang
van 1 september 1999;
54° artikel 55 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1999;
55° artikel 56 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1999;
56° artikel 57
heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
57°
artikel 58 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
58° artikel 59 heeft uitwerking met ingang van 1 september
1999;
59° artikel 60 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1999;
60° artikel 61 heeft uitwerking met ingang
van 1 september 1999;
61° artikel 62 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1999;
62° artikel 63 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1999;
63° artikel 64
heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
64°
artikel 65 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
65° artikel 66 heeft uitwerking met ingang van 1 september
1999;
66° artikel 67 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1970;
67° artikel 68 heeft uitwerking met ingang
van 1 september 1970;
68° artikel 69 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1998;
69° artikel 70 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2009;
70° artikel 71
heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
71° artikel
72 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
72°
artikel 73 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
73° artikel 74 heeft uitwerking met ingang van 1 april
2008;
74° artikel 75 heeft uitwerking met ingang van 1
april 2008;
75° artikel 76 heeft uitwerking met ingang van
1 april 2008;
76° artikel 77 heeft uitwerking met ingang
van 1 april 2008;
77° artikel 78 heeft uitwerking met
ingang van 1 april 2008;
78° artikel 79 heeft uitwerking
met ingang van 1 april 2008;
79° artikel 80 heeft
uitwerking met ingang van 1 april 2008;
80° artikel 81
heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
81° artikel
82 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
82°
artikel 83 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
83° artikel 84 heeft uitwerking met ingang van 1 april
2008;
84° artikel 85 heeft uitwerking met ingang van 1
april 2008;
85° artikel 86 heeft uitwerking met ingang van
1 april 2008;
86° artikel 87 heeft uitwerking met ingang
van 1 april 2008;
87° artikel 88 heeft uitwerking met
ingang van 1 april 2008;
88° artikel 89 heeft uitwerking
met ingang van 1 april 2008;
89° artikel 90 heeft
uitwerking met ingang van 1 april 2008;
90° artikel 91
heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
91° artikel
92 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
92°
artikel 93 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
93° artikel 94 heeft uitwerking met ingang van 1 april
2008;
94° artikel 95 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1999;
95° artikel 96 heeft uitwerking met ingang
van 1 september 2009;
96° artikel 97 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2002;
97° artikel 98 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2002;
98° artikel 99
heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
99°
artikel 100 heeft uitwerking met ingang van 25 oktober 1981;
100° artikel 101 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2006;
101° artikel 102 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1990;
102° artikel 103 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1958;
103° artikel
104 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1990;
104°
artikel 105 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1990.
105° artikel 106 heeft uitwerking met ingang van 5
september 1996;
106° artikel 107 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2007;
107° artikel 108 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1958;
108° artikel
109 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
109°
artikel 110 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1958;
110° artikel 111 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2006
111° artikel 112 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2006;
112° artikel 113 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2006;
113° artikel
114 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006;
114°
artikel 115 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1989 en 1 oktober 1991;
115° artikel 116 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2005;
116° artikel 117 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2005; behalve in § 3 de woorden "tenzij het gaat om
een afwezigheid vanwege een chronische ziekte", die in werking treden op een
door de VR te bepalen datum;
117° artikel 118 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2005;
118° artikel
119 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005;
119°
artikel 120 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005;
120° artikel 121 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2005;
121° artikel 122 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2005;
122° artikel 123 heeft
uitwerking met ingang van 5 september 1996;
123° artikel
124 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1989;
124°
artikel 125 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1989;
125° artikel 126 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1998;
126° artikel 127 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1998;
127° artikel 128 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1998;
128° artikel
129 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
129°
artikel 130 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
130° artikel 131 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1989;
131° artikel 132 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2002;
132° artikel 133 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1998;
133° artikel
134 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1989;
134°
artikel 135 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
135° artikel 136 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2010;
136° artikel 137 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2009;
137° artikel 138 heeft
uitwerking met ingang van 18 februari 2002;
138° artikel
139 heeft uitwerking met ingang van 18 februari 2002;
139°
artikel 140 heeft uitwerking met ingang van 18 februari 2002;
140° artikel 141 heeft uitwerking met ingang van 18
februari 2002;
141° artikel 142 heeft uitwerking met
ingang van 18 februari 2002;
142° artikel 143 heeft
uitwerking met ingang van 18 februari 2002;
143° artikel
144 heeft uitwerking met ingang van 26 juli 2009;
144°
artikel 145 heeft uitwerking met ingang van 26 juli 2009;
145° artikel 146 heeft uitwerking met ingang van 18
februari 2002;
146° artikel 147 heeft uitwerking met
ingang van 18 februari 2002;
147° artikel 148 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1978;
148° artikel
149 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1978;
149°
artikel 150 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1996;
150° artikel 151 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1978;
151° artikel 152 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1989;
152° artikel 153 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1989;
153° artikel
154 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1989;
154°
artikel 155 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009;
155° artikel 156 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1989;
156° artikel 157 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1989;
157° artikel 158 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2008;
158° artikel
159 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008;
159°
artikel 160 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008;
160° artikel 161 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2008;
161° artikel 162 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2008;
162° artikel 163 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2009;
163° artikel
164 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008;
164°
artikel 165 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008;
165° artikel 166 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2008;
166° artikel 167 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2008;
167° artikel 168 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2008;
168° artikel
169 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1990;
169°
artikel 170 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009;
170° artikel 171 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1990;
171° artikel 172 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1990;
172° artikel 173 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1992;
173° artikel
174, § 1 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998; artikel 174,
§ 2 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1994; 174° artikel 175
heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
175°
artikel 176 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
176° artikel 177 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1999;
177° artikel 178 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1999;
178° artikel 179 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1999;
179° artikel
180 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
180°
artikel 181 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
181° artikel 182 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1999;
182° artikel 183 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1999;
183° artikel 184 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1999;
184° artikel
185 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
185°
artikel 186 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
186° artikel 187 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1999;
187° artikel 188 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1999;
188° artikel 189 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1998;
189° artikel
190 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
190°
artikel 191 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
191° artikel 192 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1998;
192° artikel 193 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1998;
193° artikel 194 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1998;
194° artikel
195 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
195°
artikel 196 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
196° artikel 197 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1999;
197° artikel 198 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1998;
198° artikel 199 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2000;
199° artikel
200 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
200°
artikel 201 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1994;
201° artikel 202 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1998;
202° artikel 203 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1998;
203° artikel 204 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1998;
204° artikel
205 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
205°
artikel 206 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
206° artikel 207 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1998;
207° artikel 208 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1998;
208° artikel 209 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1990;
209° artikel
210 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006;
210°
artikel 211 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1990;
211° artikel 212 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1999;
212° artikel 213 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2002;
213° artikel 214 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1990;
214° artikel
215 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2001;
215°
artikel 216 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2001;
216° artikel 217 heeft uitwerking met ingang van 1 januari
2007;
217° artikel 218 heeft uitwerking met ingang van 1
januari 2007;
218° artikel 219 heeft uitwerking met ingang
van 1 januari 2007;
219° artikel 220 heeft uitwerking met
ingang van 1 januari 2007;
220° artikel 221 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2007;
221° artikel
222 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
222°
artikel 223 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999;
223° artikel 224 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2002;
224° artikel 225 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2002;
225° artikel 226 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2002;
226° artikel
227 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
227°
artikel 228 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
228° artikel 229 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2002;
229° artikel 230 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2002;
230° artikel 231 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2002;
231° artikel
232 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
232°
artikel 233 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
233° artikel 234 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2002;
234° artikel 235 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2002;
235° artikel 236 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2002;
236° artikel
237 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
237°
artikel 238 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002;
238° artikel 239 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2002;
239° artikel 240 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2002;
240° artikel 241 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2008;
241° artikel
242 heeft uitwerking met ingang van 1 november 2008;
242°
artikel 243 heeft uitwerking met ingang van 1 november 2008;
243° artikel 244 heeft uitwerking met ingang van 1
november 2008;
244° artikel 245 heeft uitwerking met
ingang van 1 november 2008;
245° artikel 246 heeft
uitwerking met ingang van 1 november 2008;
246° artikel
247 heeft uitwerking met ingang van 1 november 2008;
247°
artikel 248 heeft uitwerking met ingang van 1 november 2008;
248° artikel 249 heeft uitwerking met ingang van 1
november 2008;
249° artikel 250 heeft uitwerking met
ingang van 1 november 2008;
250° artikel 251 heeft
uitwerking met ingang van 1 november 2008;
251° artikel
252 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1989;
252°
artikel 253 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2001;
253° artikel 254 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1991;
254° artikel 255 heeft uitwerking met
ingang van 1 oktober 1991;
255° artikel 256 heeft
uitwerking met ingang van 1 oktober 1991;
256° artikel 257
heeft uitwerking met ingang van 1 september 1970;
257°
artikel 258 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1970;
258° artikel 259 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1970;
259° artikel 260 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2006;
260° artikel 261 heeft
uitwerking met ingang van 18 februari 2002;
261° artikel
262 heeft uitwerking met ingang van 18 februari 2002;
262°
artikel 263 heeft uitwerking met ingang van 18 februari 2002;
263° artikel 264 heeft uitwerking met ingang van 26 juli
2009;
264° artikel 265 heeft uitwerking met ingang van 26
juli 2009;
265° artikel 266 heeft uitwerking met ingang
van 18 februari 2002;
266° artikel 267 heeft uitwerking
met ingang van 18 februari 2002;
267° artikel 268 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1986;
268° artikel
269 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;
269°
artikel 270 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;
270° artikel 271 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1986;
271° artikel 272 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1986;
272° artikel 273 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1986;
273° artikel
274 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;
274°
artikel 275 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;
275° artikel 276 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1986;
276° artikel 277 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1986;
277° artikel 278 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1986;
278° artikel
289 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;
279°
artikel 280 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;
280° artikel 281 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1986;
281° artikel 282 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1986;
282° artikel 283 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1986;
283° artikel
284 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;
284°
artikel 285 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;
285° artikel 286 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1986;
286° artikel 287 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1986;
287° artikel 288 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1986;
288° artikel
289 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986;
289°
artikel 290 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009;
290° artikel 291 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1970;
291° artikel 292 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2006;
292° artikel 293 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1970;
293° artikel
294 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1970;
294°
artikel 295 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2001;
295° artikel 296 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1998;
296° artikel 297 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1982;
297° artikel 298 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1982;
298° artikel
299 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1982;
299°
artikel 300 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1982;
300° artikel 301 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1982;
301° artikel 302 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1982;
302° artikel 303 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1982;
303° artikel
304 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1982;
304°
artikel 305 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1982;
305° artikel 306 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1982;
306° artikel 307, § 1, § 2 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1982; artikel 307, § 3 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1984;
307° artikel
308 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1982;
308°
artikel 309 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1982;
309° artikel 310 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1982;
310° artikel 311 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1982;
311° artikel 312 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1982;
312° artikel
313 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1982;
313°
artikel 314 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1982;
314° artikel 315 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2005;
315° artikel 316 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2009;
316° artikel 317 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2009;
317° artikel
318 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009;
318°
artikel 319 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009;
319° artikel 320 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2009;
320° artikel 321 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2009;
321° artikel 322 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2009;
322° artikel
323 heeft uitwerking met ingang van 1 november 2008;
323°
artikel 324 heeft uitwerking met ingang van 1 november 2008;
324° artikel 325 heeft uitwerking met ingang van 1
november 2008;
325° artikel 326 heeft uitwerking met
ingang van 1 november 2008;
326° artikel 327 heeft
uitwerking met ingang van 1 november 2008;
327° artikel
328 heeft uitwerking met ingang van 1 november 2008;
328°
artikel 329 heeft uitwerking met ingang van 1 november 2008;
329° artikel 330 heeft uitwerking met ingang van 1
november 2008;
330° artikel 331 heeft uitwerking met
ingang van 1 november 2008;
331° artikel 332 heeft
uitwerking met ingang van 1 november 2008;
332° artikel
333 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006;
333°
artikel 334 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1997;
334° artikel 335 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2001;
335° artikel 336 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 1998;
336° artikel 337 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1998;
337° artikel
338 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
338°
artikel 339 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998;
339° artikel 340 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1998;
340° artikel 341 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2008;
341° artikel 342 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2008;
342° artikel
343 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008;
343°
artikel 344 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008;
344° artikel 345 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2008;
345° artikel 346 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2008;
346° artikel 347 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2008;
347° artikel
348 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008;
348°
artikel 349 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008;
349° artikel 350 heeft uitwerking met ingang van 1
september 1998;
350° artikel 351 heeft uitwerking met
ingang van 1 oktober 1986;
351° artikel 352 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 2006;
352° artikel
353 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006;
353°
artikel 354 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006;
354° artikel 355 heeft uitwerking met ingang van 1
september 2006;
355° artikel 356 heeft uitwerking met
ingang van 1 september 2006;
356° artikel 357 heeft
uitwerking met ingang van 1 september 1995.
DEEL VII. - AANPASSINGEN VAN DE VERWIJZINGEN NAAR ARTIKELEN
OPGENOMEN IN DE CODIFICATIE
Art. 359.
In de hierna vermelde wetten, decreten en
besluiten worden de verwijzingen naar artikelen die opgenomen zijn in de
codificatie betreffende het secundair onderwijs, aangepast door schrappingen
door te voeren of een verwijzing op te nemen naar een artikel uit de
codificatie : ...
Nota's
(1) Artikel 1, eerste lid
: Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van 1/9/1970 door de wet van 6/7/1970.
In de codificatie is artikel 1, tweede lid, inzake muziekscholen niet
opgenomen.
- Artikel 47, 1°, 2,° 3° : Decreet van
31/7/1990 betreffende het onderwijs II.Gewijzigd met ingang van 1/9/2001 door
het decreet van 31/7/2001, met ingang van 1/1/2002 en 1/9/2002 door het decreet
van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2005 door het decreet van 15/7/2005; met
ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 30/4/2009.
- Artikel 64 : Decreet van
31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008 door
het decreet van 10/7/2008.
- Artikel 2bis ; Artikel 3 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Artikel
2bis is ingevoegd met ingang van 1/9/2006 door het decreet van
7/7/2006.
In de codificatie zijn de artikelen grondig herwerkt
in overeenstemming met de indeling van de codificatie, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(2) Artikel 46, § 2, eerste zin; § 2,
tweede lid en § 3 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Gewijzigd met ingang van 1/9/1996 door het decreet van 19/4/1995; met ingang
van 1/9/2008 door het decreet van 10/7/2008.
- Artikel 48 :
Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van
1/9/1994 door het decreet van 21/12/1994; met ingang van 1/9/1996 door het
decreet van 19/4/1995; met ingang van 1/1/1996 door het decreet van 15/7/1997;
met ingang van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 30/4/2009.
- Artikel 2 : Decreet van
14/7/1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang
van 1/9/1998 door het decreet van 18/5/1999; met ingang van 1/9/2002 door het
decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006;
met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 4/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
8/5/2009; met ingang 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010.
In de codificatie zijn de definities uit de drie voormelde
artikelen samengebracht in alfabetische volgorde, behalve de definitie
"regelmatige leerling" die is opgenomen in een afzonderlijk artikel 252, bij de
definitie scholengemeenschap is de zin rond het gemeenschapsonderwijs niet
opgenomen omwille van het tijdelijk karakter en in de definitie voltijds
secundair onderwijs (47°) is de verwijzing naar koninklijk besluit nr.2 van
21/8/1978 geschrapt, het begrip centrum deeltijds beroepssecundair onderwijs is
toegevoegd, het begrip "school" is aangepast en vervangt in de volledige
codificatie gelijkaardige begrippen als instelling, onderwijsinstelling, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
Het begrip "schoolbestuur"
(40°) is toegevoegd in de lijst in overeenstemming met het decreet
basisonderwijs en komt in alle betrokken artikelen van de codificatie in de
plaats van het begrip "inrichtende macht".
(3) Artikel 46,
§ 1 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met
ingang van 1/9/1995 door het decreet van 9/12/2005; met ingang van 1/9/2008
door decreet van 10/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(4) Artikel 2 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van
30/8/1973 door de wet van 11/7/1973, met ingang van 1/9/1975 door de wet van
14/7/1975; met ingang van 1/9/2003 door het decreet van 14/2/2003; met ingang
van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(5) Artikel 3, § 1, eerste, derde, vierde
lid en § 2 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van 1/9/1970 door de wet van 6/7/1970;
met ingang van 1/9/1981 door de wet van 18/9/1981; met ingang van 1/1/1986 door
het koninklijk besluit nr. 411 van 25/4/1986, met ingang van 1/1/1989 door het
koninklijk besluit nr. 413 van 29/4/1986; met ingang van 1/9/1986 door het
koninklijk besluit nr. 438 van 11/8/1986; met ingang 1/9/1986 door het
koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986; met ingang van 1/9/1986 door het
koninklijk besluit nr. 456 van 10/9/1986; met ingang van 1/9/1987 door de wet
van 30/7/1987; met ingang van 1/9/1990 door het decreet van 31/7/1990; met
ingang van 25/10/1981 door het decreet van 9/4/1992; met ingang van 25/10/1981
en 1/9/1987 door de wet van 1/8/1988; met ingang van 25/8/1989 door het decreet
van 5/7/1989; met ingang van 25/10/1981, 1/9/1982 en 1/9/1984 door het decreet
van 28/4/1993; met ingang van 1/9/1996 door het decreet van 16/4/1996; met
ingang van 1/9/2000 door het decreet van 20/10/2000.
In de
codificatie is de zinsnede "worden jaarlijks bij een in Ministerraad overlegd
koninklijk besluit vastgelegd " geschrapt; de volgende begrippen zijn
vervangen, nl. "inrichtingen, instellingen" door "scholen en centra",
"toelageregeling" door "financiering of subsidiëring ", "wet" door "de
decretale bepalingen betreffende het secundair onderwijs", "Staat" door
"krachtens het bijzonder decreet betreffende het gemeenschapsonderwijs",
"rationalisatie- en programmatieplan bedoeld in artikel 13" door "de reglementaire programmatie- of rationalisatienormen"," niet-confessioneel of
confessioneel" door "officiële of vrije scholen". De § 4 in het
oorspronkelijke artikel is niet opgenomen omwille van het tijdelijk karakter en
het tweede lid van § 1 is opgenomen in artikel 39. De codificatie brengt
geen inhoudelijke wijzigingen aan.
(6) Artikel V.9 : Decreet
van 13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(7) Artikel V.10 : Decreet van 13/7/2001
betreffende het onderwijs XIII. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(8) Artikel V.11 : Decreet van 13/7/2001 betreffende het
onderwijs XIII. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(9)
Artikel V.12 : Decreet van 13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(10) Artikel 71 :
Decreet van 15/7/1997 betreffende het onderwijs VIII. In de codificatie is de
term "Vlaamse Ministerie van Onderwijs en Vorming" ingeschreven, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(11) Artikel 7, § 1 : Wet van
29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Gewijzigd met ingang van 1/9/1990 door het decreet van 31/7/1990; met ingang
van 1/9/1991 door het decreet van 23/10/1991; met ingang van 28/5/1993 door het
decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/9/2001 door het decreet van 13/7/2001.
In de codificatie zijn de bepalingen inzake basisonderwijs, sociale promotie en
deeltijds kunstonderwijs niet opgenomen, "georganiseerd" is vervangen door
"gefinancierd", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(12)
Artikel 24bis, § 4 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006 door
het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(13) Artikel 24ter : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006
door het decreet van 7/7/2006; gewijzigd met ingang van 1/9/2007 door het
decreet van 22/6/2007, met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 6/6/2008,
met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 10/7/2008; met ingang van 1/1/2009
door het decreet van 10/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
8/5/2009; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. In de
codificatie is "Agodi" ingevoegd, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(14) Artikel 24bis, § 1, § 2 en § 3
: Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006 door het decreet van
7/7/2006; gewijzigd met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met
ingang van 1/9/2008 door het decreet van 6/6/2008; met ingang van 1/9/2008 door
het decreet van 10/7/2008; met ingang van 1/9/2008 door het decreet van
4/7/2008; met ingang van een datum te bepalen door de Vlaamse Regering door het
decreet van 30/4/2009; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009;
met ingang 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. In de codificatie zijn in
punt 1° de woorden "zoals bedoeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet,
zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon" geschrapt omwille van de
definitie in artikel 3; in punt 7° is de verwijzing naar artikel 7
geschrapt; de zinsnede "rationalisatie- en programmatieplan bedoeld in artikel
13" is vervangen door "de reglementaire programmatie- en rationalisatienormen";
"Agodi" is toegevoegd; het tweede deel van het tweede lid van § 2 is niet
opgenomen omwille van een recente regeling in het decreet van 8/5/2009
betreffende de kwaliteit, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(15) Artikel 26 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging
van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van
1/9/1990 door het decreet van 31/7/1990. In de codificatie is het artikel
volledig herwerkt door de Raad van State in het advies van 10/12/2009, de
verwijzing naar artikel 38 geschrapt, de verwijzing naar artikel 27 aangepast,
het begrip "gemeenschapsonderwijs en gesubsidieerde personeelsleden" is
toegevoegd, het begrip "wedde" is vervangen door "salaris", "wetten"
door "decreten", "Staat" door "Vlaamse Gemeenschap", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
- Artikel 36, § 2 : Wet van 29/5/1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Gewijzigd met
ingang van 1/1/1987 door het koninklijk besluit nr.413 van 29/4/1986; met
ingang van 1/9/1986 door het koninklijk besluit nr.447 van 20/8/1986; met
ingang van 1/1/1991 door het decreet van 31/7/1990. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(16) Artikel 27, § 1, eerste, tweede lid
en § 2 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van 1/9/1970 door de wet van 20/2/1970
en de wet van 6/7/1970; met ingang van 30/8/1973 door de wet van 11/7/1973; met
ingang van 1/9/85 door de wet van 1/8/1985; met ingang van 25/8/1989 door het
decreet van 5/7/1989; met ingang van 1/9/1990 door het decreet van 31/7/1990;
met ingang van 1/9/1999 door het decreet van 13/7/2001; met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
8/5/2009. In de codificatie is de bevoegdheid van de Vlaamse Regering
toegevoegd, het begrip "wedde" vervangen door "salaris ", "Ministerraad" door
"Vlaamse Regering", "door de Staat georganiseerd of niet door de Staat
georganiseerd" door "gefinancierd of gesubsidieerd", zijn de bepalingen rond
internaten (§ 1) niet opgenomen, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(17) Artikel 28 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van 30/8/1973 door
de wet van 11/7/1973; met ingang van 1/9/1989 door het decreet van 5/7/1989;
met ingang van 1/9/1990 door het decreet van 31/7/1990; met ingang van 1/9/1991
door het decreet van 27/3/1991; met ingang van 1/9/2001 door het decreet van
13/7/2001; met ingang van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003; met ingang
van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/9/2007 door het
decreet van 13/7/2007. In de codificatie zijn in § 1 de begrippen
"financiering en subsidiëring" opgenomen, is de verwijzing naar artikel 29
vervangen door "vereiste, voldoende en andere bekwaamheidsbewijzen", de
verwijzing naar 12bis door "de reglementering inzake terbeschikkingstelling,
reaffectatie en wedertewerkstelling", het begrip "inrichting" is vervangen door
"scholen en centra", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(18)
Artikel 3, § 5 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen
van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 25/8/1989 door het decreet
van 5/7/1989; gewijzigd met ingang van 1/9/1990 door het decreet van 9/4/1992;
met ingang van 1/9/1993 door het decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/9/1993
door het decreet van 15/12/1993; met ingang van 1/9/1994 door het decreet van
21/12/1994; met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 14/7/1998; met ingang
van 1/9/1999 door het decreet van 18/5/1999; met ingang van 1/9/2005 door het
decreet van 15/7/2005; met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006;
met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 4/7/2008. In de codificatie is een indeling in paragrafen
toegevoegd, is eenvormig de term "uren-leraar"gebruikt, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(19) Artikel 3, § 6 : Wet van 29/5/1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met
ingang van 1/9/84 door het decreet van 5/7/1989; gewijzigd met ingang van
1/1/1993 en 1/9/1993 door het decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/9/1993
door het decreet van 15/12/1993; met ingang van 1/9/1984, 1/9/1994 en 1/9/1993
door het decreet van 21/12/1994; met ingang van 1/9/1998 door het decreet van
14/7/1998; met ingang van 1/9/2005 door het decreet van 15/7/2005; met ingang
van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008. In de codificatie is de tekst herschikt en een indeling
in paragrafen aangebracht, het tweede lid van het oorspronkelijk artikel
3,§ 6, b) inzake studiekeuze voor meisjes en voor migranten is niet
opgenomen omwille van het tijdelijk karakter, is eenvormig de term
"uren-leraar" gebruikt, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(20)
§ 1 : Artikel 59bis : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang van 1/9/1991 door het decreet van 28/4/1993; gewijzigd met
ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2008 door
het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
- § 2 tot en met § 6 : Artikel 59ter : Decreet
van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/1/1993
en 1/9/1993 door het decreet van 28/4/1993; gewijzigd met ingang van 1/9/1993
door het decreet van 15/12/1993; met ingang van 1/9/2007 door het decreet van
22/6/2007. In de codificatie is de nummering van de paragrafen aangepast en is
de verwijzing naar artikel 59bis geschrapt, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(21) Artikel 59quinquies : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2007 door het
decreet van 22/6/2007. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(22) Artikel 93, § 2, § 3 : Decreet van
14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang
van 1/9/2003 door het decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 8/5/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(23) Artikel 94 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1998 door het decreet van
18/5/1999; met ingang van 1/9/1998 en 1/9/2001 door het decreet van 14/2/2003;
met ingang van 1/6/2006 door het decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 8/5/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(24) Artikel 95 : Decreet van 14/07/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1998 en 1/9/2001 door het
decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009 en
door het decreet van 9/7/2010. In de codificatie is de verwijzing naar artikel
57 en naar het decreet van 28/6/2002 aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(25) Artikel 96 : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1998 en 1/9/2001
door het decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2005 door het decreet van
15/7/2005; met ingang van 1/1/2005 door het decreet van 24/12/2004; met ingang
van 1/6/2006 door het decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2007 door het
decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009 en
door het decreet van 9/7/2010. In de codificatie is de verwijzing naar artikel
57 aangepast, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(26) Artikel
97 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 18/5/1999; met ingang van 1/9/98
en 1/9/2001 door het decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/6/2006 door het
decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 4/7/2008;
met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009 en door het decreet van
9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(27)
Artikel 98 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 18/5/1999; met ingang
van 1/9/1998 en 1/9/2001 door het decreet van 14/2/2003; met ingang van
1/9/2005 door het decreet van 15/7/2005; met ingang van 1/6/2006 door het
decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007;
met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009 en door het decreet van
9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(28)
Artikel 99 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/1998 en 1/9/2001 door het decreet van 142/2003;
met ingang van 1/9/2003 door het decreet van 7/5/2004; met ingang van 1/9/2005
door het decreet van 15/7/2005; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
8/5/2009. In de codificatie is de verwijzing naar artikel 95 aangepast, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(29) Artikel 99bis : Decreet
van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang
van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003; gewijzigd met ingang van 1/9/2005
door het decreet van 15/7/2005; met ingang van 1/6/2006 door het decreet van
7/7/2006; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009 en door het
decreet van 9/7/2010. In de codificatie is de verwijzing naar artikel 99
aangepast, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(30) Artikel
99ter : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot
het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; gewijzigd met
ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009 en door het decreet van
9/7/2010. In de codificatie is de verwijzing naar artikel 96 en 97 aangepast,
en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(31) Artikel 99quater :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd
met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; gewijzigd met ingang
van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie is artikel 36
opgenomen omwille van de opheffing van artikel 36bis, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(32) Artikel 99duodecies : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie zijn de bepalingen rond
vervangingen van korte afwezigheden niet opgenomen omwille van het tijdelijk
karakter, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(33) Artikel
99ter decies : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 8/5/2009, gewijzigd met
ingang van 1/9/2010 door het decreet van 18/12/2009. In de codificatie zijn de
bepalingen rond vervangingen van korte afwezigheden (§ 1, 1°; §
2, eerste lid) niet opgenomen omwille van het tijdelijk karakter, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(34) Artikel V.13 : Decreet van
13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII. Gewijzigd met ingang van 1/9/2007
door het decreet van 22/6/2007. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(35) Artikel 25 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van 1/1/1987
door het koninklijk besluit nr. 413 van 29/4/1986. In de codificatie is de
verwijzing naar artikel 24 vervangen door "gefinancierd of gesubsidieerd ", het
begrip "Staat" is vervangen door "Vlaamse Gemeenschap", "inrichtingen" is
vervangen door "scholen", "wedde" is vervangen door "salaris ",
"toelagen" door "budget", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(36) Artikel 32, § 1 : Wet van 29/5/1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Gewijzigd met
ingang van 1/9/1970 door de wet van 6/7/1970 en de wet van 25/5/1971; met
ingang van 30/8/1973 door de wet van 11/7/1973; met ingang van 11/4/1974 door
de wet van 17/1/1974; met ingang van 1/9/1972 en 1/9/1975 door de wet van
8/7/1976; met ingang van 1/9/1976 door de wet van 22/12/1977; met ingang van
1/9/1977 door de wet van 5/8/1978; met ingang van 1/9/1979 door de wet van
8/8/1980; met ingang van 1/9/1980 door de wet van 2/7/1981; met ingang van
1/9/1981 door het koninklijk besluit nr. 47 van 10/6/1982; met ingang van
1/9/1982 door het koninklijk besluit nr.154 van 30/12/1982; met ingang van
1/9/1983 door het koninklijk besluit nr. 233 van 22/12/1983; met ingang van
1/1/1986 en 1/1/1987 door het koninklijk besluit nr. 413 van 29/4/1986; met
ingang van 1/9/1984 door de wet van 1/8/1985; met ingang van 1/9/1986 door het
koninklijk besluit nr. 456 van 10/9/1986; met ingang van 1/1/1987 door het
koninklijk besluit nr. 538 van 31/3/1987; met ingang van 1/9/1986, 1/1/1987 en
1/9/1987 door de wet van 1/8/1988; met ingang van 1/9/1989 door het decreet van
20/12/1989; met ingang van 1/9/1989 en 1/1/1991 door het decreet van
31/07/1990; met ingang van 1/9/1991 door het decreet van 9/4/1992; met ingang
van 1/1/1999 door het decreet van 19/12/1998; met ingang van 1/1/1989 en
25/8/1989 door het decreet van 5/7/1989; met ingang van 1/1/2002 door het
decreet van 14/02/2003; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009.
In de codificatie is het begrip "werkingstoelagen" vervangen door
"werkingsbudget", zijn de bepalingen in § 1 en van § 2 inzake
internaten niet opgenomen, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(37) Artikel 36bis : Wet van 29/5/1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met
ingang van 1/9/1973 door de wet van 11/7/1973; gewijzigd met ingang van
1/1/1987 door het koninklijk besluit nr. 413 van 29/4/1986; met ingang van
1/1/1991 door het decreet van 31/7/1990. In de codificatie is het begrip "Argo"
vervangen door "Gemeenschapsonderwijs" en "Rijk" door"federale", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(38) Artikel 3, § 1, tweede lid
: Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/1986 door het koninklijk
besluit nr.456 van 10/9/1986; gewijzigd met ingang van 1/1/1989 door het
koninklijk besluit nr. 413 van 29/4/1986; met ingang 1/1/1987 door de wet van
1/8/1988. In de codificatie is het begrip "staatsdiensten met afzonderlijk
beheer in het Rijksonderwijs" vervangen door "het Gemeenschapsonderwijs ", zijn
de bepalingen inzake internaten niet opgenomen, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(39) Artikel 5 : Decreet van 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II. In de codificatie is de tekst in overeenstemming gebracht met
de bepalingen van het bijzonder decreet van 14 juli 1998, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(40) Artikel 36, § 1 : Wet van
29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Gewijzigd met ingang van 1/1/1987 door het koninklijk besluit nr. 413 van
29/4/1986; met ingang van 1/9/1986 door het koninklijk besluit nr. 447 van
20/8/1986; met ingang van 1/1/1991 door het decreet van 31/7/1990; met ingang
van 1/1/1991 door het decreet van 28/4/1993. In de codificatie is het begrip
"wedde"vervangen door "salaris ", "werkingstoelage" door "werkingsbudget, is
§ 3 van het oorspronkelijke artikel 36 niet opgenomen omwille van het
tijdelijk karakter, zijn de bepalingen inzake internaten niet opgenomen, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(41) Artikel 3, § 8,
1°, achtste lid : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen
van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/1991 door het decreet
van 9/4/1992. In de codificatie is het begrip "werkingstoelage" vervangen door
"werkingsbudget", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(42)
Artikel X.5 : Decreet van 15/7/2005 betreffende het onderwijs XV. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(43) Artikel X.3 :
Decreet van 22/6/2007 betreffende het onderwijs XVII. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
(44) Artikel X.6 : Decreet van 22/6/2007
betreffende het onderwijs XVII. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(45) Artikel X.7 : Decreet van 22/6/2007 betreffende het
onderwijs XVII. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van
21/11/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(46)
Artikel 103 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/1999 door het decreet van 18/5/1999; met ingang
van 1/9/2003 door het decreet van 22/12/2006; met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(47) Artikel 103bis :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd
met ingang 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(48) Artikel 62 : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2005
door het decreet van 15/7/2005; met ingang van 1/9/2007 door het decreet van
22/6/2007; met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 10/7/2008; met ingang
van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(49) Artikel 63 : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(50) Artikel 64 : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2005
door het decreet van 15/7/2005; met ingang van 1/9/2007 door het decreet van
22/6/2007. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(51)
Artikel 65 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003. In de
codificatie is de verwijzing naar de vervangingspool (10° van het
oorspronkelijk artikel 71) niet opgenomen omwille van het tijdelijk karakter,
de verwijzingen zijn verder aangepast aan de hernummering binnen artikel 57, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(52) Artikel 66 : Decreet van
14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang
van 1/91999 door het decreet van 18/5/1999; met ingang van 1/9/2005 door het
decreet van 15/7/2005. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(53) Artikel 67 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1999 door het decreet van
18/5/1999. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(54)
Artikel 68 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet betreffende het
basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/6/2002 door het decreet van
14/2/2003. In de codificatie is de "Autonome Raad" vervangen door
"Gemeenschapsonderwijs", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(55) Artikel 70 : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet betreffende het basisonderwijs. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(56) Artikel 71 : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/6/2001
door het decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2005 door het decreet van
15/7/2005; met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 15/12/2006; met ingang
van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/1/2009 door het
decreet van 10/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 20/3/2009;
met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie is het
oorspronkelijke punt 10° inzake de vervangingspool niet opgenomen omwille
van het tijdelijk karakter, is de opsomming hernummerd, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(57) Artikel 72 : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/6/2002 door het
decreet van 14/2/2003. In de codificatie is de verwijzing naar artikel 71
geschrapt, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(58) Artikel 73
: Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(59) Artikel 74 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2006
door het decreet van 7/7/2006. In de codificatie is de verwijzing naar artikel
88 geschrapt, een nieuwe indeling in paragrafen is toegevoegd, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(60) Artikel 75 : Decreet van
14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang
van 1/9/1999 door het decreet van 18/5/1999; met ingang van 1/9/2006 door het
decreet van 7/7/2006. In de codificatie is de verwijzing naar artikel 87
geschrapt, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(61) Artikel 76
: Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. In de codificatie is de
verwijzing naar artikel 89 geschrapt, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(62) Artikel 77 : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang 1/9/1999 door het decreet
van 18/5/1999; met ingang van 1/9/2001 door het decreet van 14/2/2003; met
ingang van 1/9/2005 door het decreet van 15/7/2005. In de codificatie is de
indeling in paragrafen aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(63) Artikel 78 : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1999 door het
decreet van 18/5/1999; met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 10/7/2008.
De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(64) Artikel 80 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2007
door het decreet van 15/12/2006; met ingang van 1/9/2008 door het decreet van
10/7/2008; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. In de
codificatie zijn de tijdelijke bepalingen voorafgaand 2004 niet opgenomen, is
een indeling in paragrafen toegevoegd, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(65) Artikel 81 : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2007 door het
decreet van 22/6/2007. In de codificatie is het "PMS" niet meer opgenomen, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(66) Artikel 6 : Wet van
6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Gewijzigd met
ingang van 1/9/1992 door het decreet van 25/6/1992; met ingang van 1/9/1993
door het decreet van 28/4/1993. In de codificatie is
"inspecteur-coördinator of een inspecteur van het basisonderwijs" vervangen
door "een inspecteur van de onderwijsinspectie", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(67) Artikel 7; Artikel 11 : Wet van 6/7/1970 op
het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Gewijzigd met ingang van
1/9/1993 door de wet van 28/4/1993. In de codificatie is "Minister
bevoegd voor Nationale Opvoeding" vervangen door "Vlaamse minister,
bevoegd voor het onderwijs", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(68) - § 1 - § 2 : Artikel 156 : Decreet
van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang
van 1/9/2005 door het decreet van 15/7/2005. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
- § 3 : Artikel 158 : Decreet van
14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. In de codificatie is
de verwijzingen naar de artikelen 156 en 157 geschrapt, het begrip
"wedde" is vervangen door "salaris", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(69) Artikel 46bis : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 8/5/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(70) Artikel 81bis : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(71) Artikel 81ter : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(72) Artikel 81quater : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(73) Artikel 81quinquies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(74) Artikel 81sexies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(75) Artikel 81septies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(76) Artikel 81octies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(77) Artikel 81novies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(78) Artikel 81decies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet het basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(79) Artikel 81undecies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(80) Artikel 81duodecies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(81) Artikel 81terdecies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(82) Artikel 81quater decies : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(83) Artikel 81quinquies decies : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(84) Artikel 81sexies decies : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(85) Artikel 81septies decies : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(86) Artikel 81duodevicies : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet van basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(87) Artikel 81undevicies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(88) Artikel 81vicies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(89) Artikel 81vicies semel : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(90) Artikel 81vicies bis : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(91) Artikel 81vicies ter : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(92) Artikel 81vicies quater : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(93) Artikel 81vicies quinquies : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/4/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(94) Artikel 159 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(95) Artikel 52sexies : Decreet van 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(96)
Artikel 52septies : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003; gewijzigd met
ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(97) Artikel 52octies : Decreet van 31/7/1990
betreffende onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2002 door het decreet
van 14/2/2003; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(98)
Artikel 24quinquies : Wet van 29/5/1959 tot wijziging sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/2002 door het decreet van
14/2/2003; gewijzigd met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(99) Artikel 3, §
9 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 25/10/1981 door het decreet van
31/7/1990. In de codificatie is de zinsnede "rationalisatie Ben
programmatieplan overeenkomstig artikel 13" vervangen door "de reglementaire
programmatie- en rationalisatienormen", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(100) Artikel 24quater : Wet van 29/5/1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met
ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006; gewijzigd met ingang van
1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie is de verwijzing naar
artikel 24bis aangepast, en zonder inhoudelijke wijzigingen. - Artikel 6quater,
derde lid : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
8/5/2009. In de codificatie is artikel 6quater, derde lid, niet meer
afzonderlijk opgenomen omdat de bepaling is opgenomen in artikel 24quater,
§ 2 (artikel 101 codificatie), en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(101) Artikel 192 : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. In de codificatie is het begrip "wedden "
vervangen door "salaris", het begrip "werkingsmiddelen" door
"werkingsbudget", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(102)
Artikel 35 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van 1/9/1992 door het decreet van
25/6/1992. In de codificatie is het begrip "koninklijk besluit" vervangen door
"besluit van de Vlaamse Regering", het begrip "werkingstoelage" door
"werkingsbudget" en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(103)
Artikel 198 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met
ingang van 1/9/1991 door het decreet van 9/4/1992; met ingang van 1/9/1993 door
het decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/9/2001 door het besluit Vlaamse
Regering van 14/12/2001; met ingang van 1/9/1998 door het decreet van
14/7/1998; met ingang van 1/9/2001 door het decreet van 13/7/2001. In de
codificatie is het begrip "wedden " vervangen door "salarissen", "
werkingsmiddelen" door "werkingsbudget", is § 2 niet opgenomen omwille van
het tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(104) Artikel 199 : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/6/1991 door het
decreet van 27/3/1991. In de codificatie is de laatste zin van het tweede lid
oorspronkelijk artikel 199 niet opgenomen omwille van het tijdelijk karakter,
en zonder inhoudelijke wijzigingen..
(105) Artikel 71, § 2
: Decreet van 8/7/1996 betreffende het onderwijs VII. In de codificatie zijn de
begrippen "werkingsbudgettoelagen of werkingsmiddelen" vervangen door de term
"werkingsbudget", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(106)
Artikel 74quinquies 2 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(107) Artikel 7,
§ 2, § 3 : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van
de onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van 1/9/1990 door het decreet van
31/7/1990; met ingang van 1/9/1991 door het decreet van 23/10/1991; met ingang
van 28/5/1993 door het decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/9/2001 door het
decreet van 13/7/2001. In de codificatie zijn de bepalingen inzake
basisonderwijs, sociale promotie en deeltijds kunstonderwijs niet opgenomen, is
de verwijzing naar artikel 32 geschrapt, is het begrip "werkingsbudget"
gebruikt, is het begrip "ARGO" vervangen door het "Gemeenschapsonderwijs", en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(108) Artikel 52novies :
Decreet van 31/7/1990 betreffende onderwijs II. Ingevoegd met ingang van
1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door
het decreet van 30/4/2009. In de codificatie is de verwijzing naar een artikel
52octies aangepast, de term "werkingsmiddelen" is vervangen door
"werkingsbudget", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(109)
Artikel 4, eerste, tweede lid : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving. Gewijzigd met ingang van 30/8/1973 door
de wet van 11/7/1973; met ingang van 1/1/1987 door het koninklijk besluit nr.
468 van 9/10/1986; met ingang van 1/9/2003 door het decreet van 14/2/2003. In
de codificatie wordt enkel het eerste en tweede lid opgenomen, de overige leden
blijven in de oorspronkelijke wet behouden, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(110) Artikel 74octies : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006 door het
decreet van 7/7/2006; gewijzigd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van
10/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 20/3/2009 en door het
decreet van 9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(111) Artikel 74novies : Decreet van 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006;
gewijzigd met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met ingang
van 1/9/2008 door het decreet van 10/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 30/4/2009; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009;
met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
(112) Artikel 74decies : Decreet van
31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006 door
het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(113) Artikel 74undecies : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006 door het
decreet van 7/7/2006; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
8/5/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(114)
Artikel 84quater, 1° : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang van 1/10/1991 door het decreet van 12/6/1991; gewijzigd
met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 30/4/2009. In de codificatie is punt 2° van het
oorspronkelijke artikel 84quater opgenomen in artikel 254, § 2, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
- Artikel 48, 2°, laatste zin :
Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van
1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
De toelatingsvoorwaarden zijn opgenomen in het besluit van
de Vlaamse Regering van 19/7/2002 betreffende de organisatie van het voltijds
secundair onderwijs.
(115) Artikel 74bis : Decreet van
31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2005 door
het decreet van 15/7/2005; gewijzigd met ingang van 1/9/2008 door het decreet
van 10/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009; met
ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. In de codificatie is de
definitie "betrokken personen" opgenomen in artikel 3, de omschrijving CABO is
opgenomen in artikel 67, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(116) Artikel 74ter : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2005 door het
decreet van 15/7/2005. In de codificatie is "Dienst met onderwijsbehoeften"
vervangen door "dienst neuropsychiatrie voor kinderen die van het Vlaams
Ministerie van Onderwijs en Vorming een subsidie-enveloppe ontvangen", en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(117) Artikel 74quater :
Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van
1/9/2005 door het decreet van 15/7/2005; gewijzigd met ingang van 1/9/2010 door
het decreet van 9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(118) Artikel 74quinquies : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2005 door het
decreet van 15/7/2005. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(119) Artikel 74quinquies /1 : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2005 door het
decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan
(120) Artikel 74sexies : Decreet van 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2005 door het decreet van
15/7/2005. In de codificatie zijn de woorden "van het secundair onderwijs"
geschrapt, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(121) Artikel
74septies : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met
ingang van 1/9/2005 door het decreet van 15/7/2005. In de codificatie zijn de
woorden "van het secundair onderwijs" weggelaten, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(122) Artikel 71, § 1, § 2, eerste lid :
Decreet van 8/7/1996 betreffende het onderwijs VII. In de codificatie is het
begrip "studenten" vervangen door "cursisten", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(123) Artikel 49 : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/1996 door het
decreet van 19/4/1995; met ingang van 1/1/1996 door het decreet van 15/7/1997;
met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009; met ingang 1/9/2010
door het decreet van 9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(124) Artikel 50 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/1994 door het decreet van
21/12/1994; met ingang van 1/9/1996 door het decreet van 19/4/1995; met ingang
van 1/1/1996 door het decreet van 15/7/1997; met ingang van 1/9/2001 door het
decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006;
met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008; met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(125) Artikel 4 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet betreffende het basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2003 door
het decreet van 14/2/2003; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(126) Artikel 5 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet betreffende het
basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2003 door het decreet van
14/2/2003; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(127) Artikel 6 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2002
door het decreet van 4/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(128)
Artikel 7 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse maatregelen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006; met ingang van
1/9/2007 door het decreet van 16/5/2007; met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(129) Artikel 52bis : Decreet van 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II. Ingevoegd met ingang 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003;
gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(130) Artikel 51 :
Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van
1/9/1996 door het decreet van 19/4/1995; met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(131) Artikel 52ter : Decreet van 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II. Ingevoegd met ingang 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003;
gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(132) Artikel 8 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/2005 door het decreet van 9/12/2005; met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(133) Artikel 52 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008;
met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009; met ingang van 1/9/2010
door het decreet van 9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(134) Artikel 52quater, § 1, eerste, tweede, vierde lid;
§ 2 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met
ingang 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003; gewijzigd met ingang van
1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009; met ingang 1/9/2010 door het decreet
van 9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(135)
Artikel 52quinquies /1 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(136) Artikel 52quinquies :
Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van
1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(137) Artikel 2, eerste lid : Decreet van 18/1/2002
betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen
in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd met
ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. In de codificatie is in
deel IV de tekst voor het voltijds gewoon secundair onderwijs opgenomen, de
tekst voor het buitengewoon secundair onderwijs is opgenomen in deel V, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(138) Artikel 3 : Decreet van
18/01/2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke
eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.
Gewijzigd met ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009. In de
codificatie is in deel IV de tekst voor het voltijds gewoon secundair onderwijs
opgenomen, de tekst voor het buitengewoon secundair onderwijs is opgenomen in
deel V, het tweede lid is opgenomen in het decreet van 10/7/2008, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(139) Artikel 4 : Decreet van
18/01/2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke
eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 8/5/2009. In de
codificatie is de verwijzing naar het decreet van 31/7/1990 aangepast, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(140) Artikel 5, § 1,
§ 2 : Decreet van 18/01/2002 betreffende de eindtermen, de
ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en
buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2010 door het
decreet van 8/5/2009. In de codificatie is in deel IV de tekst voor het
voltijds gewoon secundair onderwijs opgenomen, de tekst voor het buitengewoon
secundair onderwijs (§ 3) is opgenomen in deel V, is de verwijzing naar
het decreet van 31/7/1970 aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(141) Artikel 6 : Decreet van 18/01/2002
betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen
in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd met
ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009. In de codificatie is de
verwijzing naar het decreet van 31/7/1990 geschrapt, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(142) Artikel 7 : Decreet van 18/01/2002
betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen
in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd met
ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(143) Artikel 7bis : Decreet van 18/01/2002
betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen
in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. Ingevoegd met
ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(144) Artikel 7ter : Decreet van 18/01/2002
betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen
in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. Ingevoegd met
ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009; gewijzigd met ingang van
een datum te bepalen door de Vlaamse Regering door het decreet van 9/7/2010. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(145) Artikel 8,
§ 1, § 3-§ 5 : Decreet van 18/01/2002 betreffende de eindtermen,
de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en
buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd met ingang van een datum te bepalen
door de Vlaamse Regering door het decreet van 30/4/2009; met ingang van
1/9/2010 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie is in deel IV de
tekst voor het voltijds gewoon secundair onderwijs opgenomen, de tekst voor het
buitengewoon secundair onderwijs (§ 2) is opgenomen in deel V, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(146) Artikel 9 : Decreet van
18/01/2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke
eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.
Gewijzigd met ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009; met ingang
van 1/9/2010 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie is in deel IV de
tekst voor het voltijds gewoon secundair onderwijs opgenomen, de tekst voor het
buitengewoon secundair onderwijs is opgenomen in deel V, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(147) Artikel 1 : koninklijk besluit nr. 2 van
21/8/1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het
voltijds secundair onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1982 door het
koninklijk besluit nr. 79 van 21/7/1982; met ingang van 1/9/1996 door het
decreet van 19/4/1995. In de codificatie is de term "gefinancierd en
gesubsidieerd "ingevoegd, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(148) Artikel 2 : koninklijk besluit nr. 2 van
21/8/1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het
voltijds secundair onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1996 door het
decreet van 19/4/1995; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009.
De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(149) Artikel 46,
§ 2, tweede zin : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang van 1/9/1996 door het decreet van 8/7/1996; gewijzigd met
ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(150) Artikel 5 : koninklijk besluit nr. 2
van 21/8/1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het
voltijds secundair onderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(151) Artikel 55bis : Decreet van 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/1989 door het decreet van
13/7/2001. In de codificatie is de verwijzing naar artikelen 53-55 vervangen
door de zinsnede "bepalingen inzake minimum lessenrooster", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(152) Artikel 53 : Decreet van
31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/1994 door
het decreet van 21/12/1994; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van
8/5/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(153)
Artikel 54 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met
ingang van 1/9/2010 en 1/9/2011 door het decreet van 8/5/2009. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(154) Artikel 54bis : Decreet van
31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009 door
het decreet van 8/5/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(155) Artikel 55, § 1-§ 3, § 8 : Decreet
van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/2010,
1/9/2011, 1/9/2012, 1/9/2013 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie
zijn de bepalingen betreffende de tweede graad in een afzonderlijk artikel
opgenomen, waardoor de § 8 uit het oorspronkelijke artikel 55, hier
hernomen wordt als § 4, en zonder inhoudelijke
wijzingen.
(156) Artikel 55, § 4-§ 8 : Decreet van
31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/2012,
1/9/2013, 1/9/2014, 1/9/2015 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie
is de nummering van de paragrafen aangepast, in § 4 is de verwijzing naar
artikel 50 vervangen door de zinsnede "derde leerjaar van de derde graad van
het beroepssecundair onderwijs", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(157) Artikel 74duodecies : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(158)
Artikel 74ter decies : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008; gewijzigd met
ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009 en door het decreet van
9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(159)
Artikel 74quater decies : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(160) Artikel 74quinquies decies :
Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van
1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door
het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(161) Artikel 74sexies decies : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(162)
Artikel 74sexies decies bis : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs
II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009.De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(163) Artikel
74septies decies : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008; gewijzigd met
ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(164) Artikel 74duodevicies : Decreet van
31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door
het decreet van 4/7/2008; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet
van 30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(165) Artikel 74undevicies : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009. In codificatie is het tweede lid van § 1 niet opgenomen omwille
van het tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke
wijzigingen..
(166) Artikel 74vicies : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(167)
Artikel 74vicies semel : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. In de
codificatie wordt eenvormig de term "onderwijsinspectie" gehanteerd, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(168) Artikel 3, § 8, 1°,
eerste en tweede lid : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen
van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/1990 door het decreet
van 31/7/1990; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009. In de codificatie is het onderwijs voor sociale promotie niet
opgenomen, zijn het zesde en zevende lid over de Belgische Scholen in Duitsland
en het aanvullend secundair beroepsonderwijs niet opgenomen omwille van het
tijdelijk karakter, is de zinsnede "een rationalisatie- en programmatieplan
volgens artikel 13" vervangen door "de reglementaire rationalisatie- en
programmatienormen", het "administratief en opvoedend hulppersoneel" is
vervangen door "ondersteunend personeel", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(169) Artikel 7bis : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet betreffende het basisonderwijs. Ingevoegd met ingang
van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. In de codificatie is de verwijzing
naar een "programmatie- en rationalisatieplan" vervangen door de "reglementaire
bepalingen inzake programmatie of rationalisatie", "werkingsmiddelen" door
"werkingsbudget", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(170)
Artikel 3, § 8, 1°, derde en vierde lid : Wet van 29/5/1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met
ingang van 1/9/1990 door het decreet van 31/7/1990; gewijzigd met ingang van
1/9/1990 door het decreet van 25/6/1992. In de codificatie is het begrip
"toelageregeling" vervangen door "financiering en subsidiering", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(171) Artikel 3, § 8, 1°,
vijfde en negende lid : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen
van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/1990 door het decreet
van 31/7/1990; gewijzigd met ingang van 1/9/1990 door het decreet van
25/6/1992; met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. In de
codificatie wordt de zinsnede "rationalisatie- en programmatieplan bedoeld in
artikel 13" vervangen door "reglementaire rationalisatienormen", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(172) Artikel 3, § 8, 2° :
Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/1992 door het decreet van
25/6/1992; gewijzigd met ingang van 1/9/1997 door het decreet van 15/7/1997. In
de codificatie is de eerste zin toegevoegd, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(173) § 1 : Artikel 9 : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 30/4/2009; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van
18/12/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
-
§ 2 : Artikel 75 : Decreet van 21/12/1994 betreffende het onderwijs VI. In
codificatie is de verwijzing naar artikel 13 van de wet van 29/5/1959
geschrapt, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(174) Artikel 25
: Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/1999 door het decreet van 18/5/1999; met ingang van 1/9/2008
door het decreet 4/7/2008. In de codificatie is de nummering in paragrafen en
verwijzingen met artikelen aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(175) Artikel 26 : Decreet van 14/07/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(176) Artikel 27 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(177) Artikel 28 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2006 door het decreet van
7/7/2006; met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met ingang
van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 8/5/2009; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009;
met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
(178) Artikel 29 : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2006
door het decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 7/7/2010. In de
codificatie is de verwijzing naar artikel 23 geschrapt omdat het een tijdelijk
maatregel betreft, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(179)
Artikel 31 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/1999 door het decreet van 18/5/1999; met ingang
van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. In de codificatie is de nummering
van de paragrafen aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(180) Artikel 32 : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(181) Artikel 33 : Decreet van 14/07/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2006 door het decreet van
7/7/2006; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. In de
codificatie is de nummering aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(182) Artikel 34 : Decreet van 14/07/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2006 door het
decreet van 7/7/2006. In de codificatie is de nummering in § 1 aangepast,
en zonder inhoudelijke wijzigingen
(183) Artikel 35 : Decreet
van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(184) Artikel 36 : Decreet van
14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(185) Artikel 38 : Decreet van
14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang
van 1/9/2006 door het decreet 7/7/2006; met ingang van 1/9/2007 door het
decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008;
met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009; met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 30/4/2009; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van
9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(186)
Artikel 40 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(187) Artikel 41 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. In de
codificatie is de verwijzing naar het opgeheven artikel 5 vervangen door
"specifiek", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(188) Artikel
47, tweede lid : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met
betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2007 door het decreet van
22/6/2007; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(189) Artikel 47,
eerste lid; Artikel 48 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met
betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(190) Artikel 49 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(191) Artikel 50 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(192) Artikel 51 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(193) Artikel 52 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(194) Artikel 53 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 18/5/1999; met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(195) Artikel 54 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(196) Artikel 54bis : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/1999 door het
decreet van 18/5/1999. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(197) Artikel 55 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(198)
Artikel 56bis : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met
betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/2000 door het decreet van
20/10/2000. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(199)
Artikel 56 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet betreffende het
basisonderwijs. In de codificatie is de verwijzing naar artikel 24, § 2,
8° geschrapt omdat de bepaling is opgeheven, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(200) § 1, § 2 : Artikel 58bis : Decreet
van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/1994
door het decreet van 21/12/1994; gewijzigd met ingang van 1/9/1997 door het
decreet van 15/7/1997; met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 14/7/1998;
met ingang van 15/5/2002 door het decreet van 14/2/2003; met ingang van
1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 10/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009.
In de codificatie is in § 1 de verwijzing naar artikel 56 vervangen door
de woorden "na fusie", in punt 3° is de tweede zin geschrapt omwille van
het tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
-
§ 3 : Artikel 56, 3° : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs
II. Ingevoegd met ingang van 1/9/1994 dor het decreet van 21/12/1994; gewijzigd
met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 18/12/2009. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
(201) § 1, § 2 : Artikel 61 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. In de
codificatie is de verwijzing naar artikel 58bis aangepast, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
- § 3 : Artikel 58, tweede lid :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 18/12/2009. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
(202) Artikel 42; Artikel 168, 4° :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 18/12/2009; met ingang van
1/9/2011 enkel voor de datum van 30 november, door het decreet van 9/7/2010. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(203) Artikel 43 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(204) Artikel 44 :
Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd
met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009; met ingang van 1/9/2010
door het decreet van 9/7/2010. In de codificatie zijn de bepalingen in het
oorspronkelijke artikel 44 over vorige schooljaren bij § 1, 2°, a) en
bij § 1, 5°, a) niet opgenomen omwille van het tijdelijk karakter, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(205) Artikel 45 : Decreet van
14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. In de codificatie is
§ 4 van artikel 44 niet opgenomen omdat artikel 3, § 3 van de wet van
29/5/1959 reeds is opgeheven en dus een tijdelijke maatregel betreft, het
begrip "werkingsbudget" is ingeschreven, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(206) Artikel 83 : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2007 door het
decreet van 22/6/2007; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009;
met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
(207) Artikel 104 : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(208) § 1 : Artikel 57, § 1 :
Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van
1/9/1996 door het decreet van 19/4/1995; met ingang van 1/9/1990 door het
decreet van 8/7/1996; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009.
In de codificatie is in § 1 de verwijzing naar artikel 56 geschrapt, de
verwijzing naar scholen van de Belgische Strijdkrachten is niet opgenomen
omwille van het tijdelijk karakter, de verwijzing naar artikel 52sexies is
vervangen door de tekst van het betrokken artikel, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
- § 2 : Artikel 59 : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/1990 door het
decreet van 21/12/1994; met ingang van 1/9/1990 door het decreet van 8/7/1996;
met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. In de codificatie is de
verwijzing naar artikel 58 geschrapt, de verwijzing naar artikel 56 en 57 is
vervangen door "aantal wekelijkse uren-leraar", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(209) Artikel 59quater : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006 door het
decreet van 7/7/2006. In de codificatie is de verwijzing naar artikelen 59
vervangen door "berekeningswijze en aanwendingspercentage", de verwijzing naar
artikel 57 is vervangen door "aantal wekelijkse uren-leraar", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(210) Artikel 57, § 3 : Decreet
van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/1999
door het decreet van 13/7/2001; met ingang van 1/9/2002 door het decreet van
14/2/2003; met ingang van 1/9/2007 door het decreet van 22/6/2007; met ingang
van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 30/4/2009; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010.
In de codificatie is een indeling in paragrafen toegevoegd, is de verwijzing
naar paragraaf 1 vervangen door een verwijzing naar een artikel, de verwijzing
naar artikel 48 is geschrapt, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(211) Artikel 57, § 3bis : Decreet van
31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/1999 door
het decreet van 13/7/2001. In de codificatie is de verwijzing naar paragraaf 3
geschrapt, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(212) Artikel
57, § 3ter : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd
met ingang van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003. In de codificatie is de
verwijzing naar paragraaf 3 geschrapt en de verwijzingt naar een artikel 56
vervangen door "aantal wekelijkse uren-leraar die elke school wordt toegekend",
en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(213) Artikel 57, § 4
: Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van
1/9/1990 door het decreet van 8/7/1996. Gewijzigd met ingang van 1/9/1999 door
het decreet van 13/7/2001. In de codificatie is de verwijzing naar paragraaf 3
geschrapt, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(214) Artikel
57ter : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met
ingang van 1/9/2001 door het decreet van 14/2/2003. In de codificatie is de
verwijzing naar artikelen 57 en 57bis vervangen door "het aantal wekelijkse
uren-leraar dat aan elke school wordt toegekend" respectievelijk door
"bedoeld in de bepalingen betreffende de plage-uren ", en zonder inhoudelijke
wijzigingen
(215) Artikel 57bis : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/9/2001 door het
decreet van 14/2/2003; gewijzigd met ingang van 1/9/2005 door het decreet van
15/7/2005. In de codificatie is de verwijzing naar artikel 57 vervangen door
"het aantal wekelijkse uren-leraar dat aan elke school wordt toegekend", de
verwijzing naar artikelen 71-74 is vervangen door "de bepalingen inzake
deeltijds beroepssecundair onderwijs", een indeling in paragrafen is
toegevoegd, de punten a) tot en met c) van § 1, tweede lid en het punt a)
van § 1, derde lid en verder de beschrijving van een scenario zijn niet
opgenomen omwille van het tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(216) Artikel 99sexies : Decreet van 14/7/1998
houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/1/2007
door het decreet van 22/6/2007. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(217) Artikel 99septies : Decreet van 14/7/1998 houdende
diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/1/2007 door het
decreet van 22/6/2007. In de codificatie is de verwijzing naar artikelen
vervangen door de zinsnede "vermeld in deze onderafdeling ", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(218) Artikel 99octies : Decreet van
14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Ingevoegd met ingang
van 1/1/2007 door het decreet van 22/6/2007. In de codificatie is de verwijzing
naar artikelen vervangen door de zinsnede "vermeld in deze
onderafdeling", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(219)
Artikel 99novies : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse maatregelen met
betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/1/2007 door het decreet van
22/6/2007. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(220)
Artikel 99decies : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse maatregelen met
betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/2007 door het decreet van
22/6/2007. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(221)
Artikel 52quater, § 1, derde lid : Decreet van 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II. Ingevoegd met ingang 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003;
gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(222) Artikel 157 :
Decreet van 18/5/1999 betreffende het onderwijs XI. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(223) Artikel VI.1 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. In de codificatie zijn de bepalingen
voor het basisonderwijs niet opgenomen, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(224) Artikel VI.2 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 4/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
8/5/2009. In de codificatie is in § 1, 2° verwezen naar de nieuwe
regelgeving inzake bijzondere jeugdbijstand, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(225) Artikel VI.3 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Gewijzigd met ingang van 1/9/2005
door het decreet van 7/7/2006, met ingang van 1/9/2008 door het decreet van
4/7/2008. In de codificatie zijn de bepalingen voor het basisonderwijs niet
opgenomen, de verwijzing naar artikelen is aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(226) Artikel VI.4 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 4/7/2008. In de codificatie zijn de bepalingen voor het
basisonderwijs niet opgenomen, de verwijzing naar artikelen is aangepast, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(227) Artikel VI.5 : Decreet
van 28/6/2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I. In de codificatie zijn
de bepalingen voor het basisonderwijs niet opgenomen, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(228) Artikel VI.6 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. In de codificatie is de verwijzing
naar artikel VI.21 extra begeleiding geschrapt omwille van het tijdelijk
karakter, de verwijzing naar een artikel is aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(229) Artikel VI.7 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(230) Artikel VI.8 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 4/7/2008. In de codificatie zijn de bepalingen voor het
basisonderwijs niet opgenomen, de verwijzing naar artikelen is aangepast, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(231) Artikel VI.10 : Decreet
van 28/6/2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
(232) Artikel VI.11 : Decreet van
28/6/2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Gewijzigd met ingang van
1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. In de codificatie wordt in § 1,
2°, verwezen naar de nieuwe regelgeving inzake bijzondere jeugdbijstand, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(233) Artikel VI.12 : Decreet
van 28/6/2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Gewijzigd met ingang
van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. In de codificatie is de verwijzing
naar artikelen aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(234) Artikel VI.13 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 4/7/2008. In de codificatie is de verwijzing naar
artikelen aangepast, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(235)
Artikel VI.14 : Decreet van 28/6/2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I.
Gewijzigd met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006; met ingang van
1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(236) Artikel VI.15 : Decreet van 28/6/2002 betreffende
de gelijke onderwijskansen-I. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(237) Artikel VI.16 : Decreet van 28/6/2002 betreffende de
gelijke onderwijskansen-I. In de codificatie is de verwijzing naar artikel
VI.21-Extra begeleiding, geschrapt omwille van het tijdelijk karakter, de
verwijzing naar artikelen is aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(238) Artikel VI.17 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(239) Artikel VI.18 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 4/7/2008. In de codificatie is de verwijzing naar
artikelen aangepast, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(240)
Artikel VI.19bis : Decreet van 28/6/2002 betreffende de gelijke
onderwijskansen-I. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van
4/7/2008. In de codificatie is de verwijzing naar artikelen aangepast, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(241- Artikel 5, § 1,
§ 2 en § 3 : Decreet van 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in
het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs wat de
werkingsbudgetten betreft. In de codificatie (§ 2, 2°) is verwezen
naar de nieuw regelgeving inzake bijzondere jeugdbijstand, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(242) Artikel 6 : Decreet van
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft.
Gewijzigd met ingang van 1/1/2009 door het decreet van 19/12/2008; met ingang
van 1/1/2010 door het decreet van 18/12/2009. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(243) Artikel 7 : Decreet van 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. Gewijzigd met
ingang van 1/1/2010 door het decreet van 18/12/2009. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(244) Artikel 8 : Decreet van 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. Gewijzigd met
ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(245) Artikel 9 : Decreet van 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(246) Artikel 10 : Decreet van
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(247) Artikel 11 :
Decreet van 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs wat de
werkingsbudgetten betreft. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(248) Artikel 12 : Decreet van 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. Gewijzigd met ingang van
1/9/2008 door het decreet van 21/11/2008; met ingang van 1/1/2009 door het
decreet van 19/12/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(249) Artikel 5, § 4 : Decreet van 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(250) Artikel 21 : Decreet van
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(251) Artikel 48,
2° : Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijsdecreet II. Gewijzigd
met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
(252) Artikel 3, § 8, 5° : Wet
van 29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2001 door het decreet van 13/7/2001; gewijzigd met
ingang van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003.
In de
codificatie is de verwijzing naar artikel X.1, 2° van het decreet van
14/2/2003 vervangen door de zinsnede "een dienst neuropsychiatrie voor kinderen
die van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming een subsidie-enveloppe
ontvangt", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(253) Artikel
6quater, eerste, tweede, zesde lid : Wet van 29/5/1959 tot wijziging sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/1991 door
het decreet van 17/7/1991; gewijzigd met ingang van 1/9/1996 door het decreet
van 24/7/1996; met ingang van 1/9/1997 door het decreet van 15/7/1997; met
ingang van 1/9/2002 door het decreet van 18/1/2002; met ingang van 1/9/2002
door het decreet van 28/6/2002; met ingang van 1/9/2003 door het decreet van
14/2/2003; met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006; met ingang
van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie zijn de
bepalingen inzake OSP en DKO niet opgenomen, is de verwijzing naar artikel
24ter vervangen door "de voorwaarden inzake financiering of subsidiering", en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(254) Artikel 84quinquies :
Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van
1/10/1991 door het decreet van 12/6/1991. In de codificatie is de verwijzing
naar artikel 84quater vervangen door "van de Vlaamse Gemeenschap", is de
overgangsregeling voor het lerarenkorps niet opgenomen omwille van het
tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(255)
§ 1 : Artikel 84bis, § 1 : Decreet van 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/10/1991 door het decreet van
12/6/1991; gewijzigd met ingang van 1/9/1996 door het decreet van 19/4/1995;
met ingang van 1/1/1996 door het decreet van 15/7/1997; met ingang van 1/9/2001
door het decreet van 20/10/2000, met ingang van 1/6/2002 door het decreet van
19/7/2002; met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008 en door het
decreet van 10/7/2008; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009
en door het decreet van 9/7/2010. In de codificatie is § 2 niet opgenomen
omwille van tijdelijke karakter, is er een nummering toegevoegd, is het begrip
"georganiseerd" vervangen door "gefinancierd", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
- § 2 en § 3 : Artikel 84ter : Decreet
van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van 1/10/1991
door het decreet van 12/6/1991; gewijzigd met ingang van 1/9/1999 door het
decreet van 20/10/2000. In de codificatie is in § 2 de verwijzing naar
artikel 84bis geschrapt en is de zinsnede "de inwerkingtreding van de wet van
31 juli 1975" vervangen door de datum "1 september 1975", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(256) Artikel 1, § 1 : Wet van
6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Gewijzigd met
ingang van 1/10/1986 door de wet van 11/3/1986. In de codificatie is de
aanvangszin aangepast, is de verwijzing naar artikel 5 vervangen door
"instanties bepaald door de Vlaamse Regering", het woord "gehandicapten " is
vervangen door "personen met een handicap", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(257) Artikel 1, § 2 : Wet van 6/7/1970 op
het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Gewijzigd met ingang van
1/10/1986 door de wet van 11/3/1986. In de codificatie is het woord
"gehandicapten" vervangen door "personen met een handicap ", en zonder
inhoudelijke wijzigingen
(258) Artikel 3 : Wet van 6/7/1970 op
het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Gewijzigd met ingang van
1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(259) Artikel 3bis, § 1, § 3 : Wet van 6/7/1970
op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd met ingang van
1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(260) Artikel 2 : Decreet van 18/1/2002 betreffende de
eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds
gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. In de codificatie is hier de tekst
voor het buitengewoon secundair onderwijs opgenomen, de tekst voor het voltijds
gewoon secundair onderwijs is opgenomen onder deel IV, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(261) Artikel 3 : Decreet van 18/1/2002
betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen
in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd met
ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009. In de codificatie is hier
de tekst voor het buitengewoon secundair onderwijs opgenomen, de tekst voor het
voltijds gewoon secundair onderwijs is opgenomen onder deel IV, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(262) Artikel 5, § 3 : Decreet
van 18/1/2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de
specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009.
De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(263) Artikel 7bis
: Decreet van 18/1/2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de
specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair
onderwijs. Ingevoegd met ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009.
De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(264) Artikel 7ter
: Decreet van 18/1/2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de
specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair
onderwijs. Ingevoegd met ingang van 26/7/2009 door het decreet van 30/4/2009;
gewijzigd op een datum te bepalen door de Vlaamse Regering door het decreet van
9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(265)
Artikel 8, § 1-§ 4 : Decreet van 18/1/2002 betreffende de eindtermen,
de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en
buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd op een datum te bepalen door de
Vlaamse Regering door het decreet van 30/4/2009. In de codificatie is hier de
tekst voor het buitengewoon secundair onderwijs opgenomen, de tekst voor het
voltijds gewoon secundair onderwijs is opgenomen onder deel IV, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(266) Artikel 9 : Decreet van
18/1/2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke
eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009; met ingang
van 1/9/2010 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie is hier de tekst
voor het buitengewoon secundair onderwijs opgenomen, de tekst voor het voltijds
gewoon secundair onderwijs is opgenomen onder deel IV, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(267) Artikel 2 : koninklijk besluit nr. 439 van
11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1992 door het decreet van 28/4/1993;
met ingang van 1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering van 6/12/2002. In de
codificatie zijn de bepalingen inzake het basisonderwijs niet opgenomen, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(268) Artikel 3 : koninklijk
besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het
buitengewoon onderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(269) Artikel 6 : koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986
houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(270) Artikel 7 :
koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en
programmatie van het buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2001
door het besluit Vlaamse Regering van 27/4/2001. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(271) Artikel 8 : koninklijk besluit nr. 439
van 11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon
onderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(272)
Artikel 9 : koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en
programmatie van het buitengewoon onderwijs. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(273) Artikel 4 : koninklijk besluit nr. 439
van 11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon
onderwijs. In de codificatie is "opgericht" vervangen door "gefinancierd", en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(274) Artikel 5 : koninklijk
besluit nr. 439 van 11/8/81986 houdende rationalisatie en programmatie van het
buitengewoon onderwijs. In de codificatie is het begrip "Koning" vervangen door
"Vlaamse Regering", is het tweede deel van § 2 en § 3 niet opgenomen
omwille van het tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(275) Artikel 22 : koninklijk besluit nr. 439 van
11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon
onderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(276)
Artikel 23 : koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie
en programmatie van het buitengewoon onderwijs. In de codificatie is
"georganiseerd en opgenomen in de toelageregeling" vervangen door "gefinancierd
en gesubsidieerd ", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(277)
Artikel 24 : koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie
en programmatie van het buitengewoon onderwijs. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(278) Artikel 25, § 2 : koninklijk
besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1992 door het decreet van
28/4/1993; met ingang van 1/9/2001 door het besluit Vlaamse Regering van
27/4/2001. In de codificatie is § 1 van het oorspronkelijk artikel 25 niet
opgenomen wegens het tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(279) Artikel 26 : koninklijk besluit nr. 439 van
11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1993 door het besluit Vlaamse Regering
van 22/12/1993; met ingang van 1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering van
6/12/2002. In de codificatie is in § 5 het begrip "afdeling" weggelaten
omwille van het tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(280) Artikel 27 : koninklijk besluit nr. 439 van
11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2002 door het besluit van 6/12/2002. In
de codificatie is het begrip "afdeling" en § 4 weggelaten omwille van het
tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(281)
Artikel 28 : koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie
en programmatie van het buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van
1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering van 6/12/2002. In de codificatie is
het begrip "afdeling" weggelaten omwille van het tijdelijk karakter, het begrip
"boventallig " is vervangen door "niet te financieren of te subsidiëren ",
en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(282) Artikel 29 :
koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en
programmatie van het buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1992
door het decreet van 28/4/1993. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(283) Artikel 30 : koninklijk besluit nr. 439 van
11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon
onderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(284)
Artikel 31 : koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie
en programmatie van het buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van
1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering van 6/12/2002. Het begrip
"afdeling" is weggelaten, omwille van het tijdelijk karakter, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(285) Artikel 32 : koninklijk besluit
nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 25/8/1989 door het decreet van
5/7/1989. In de codificatie is de zinsnede "en voldoet de school aan de
voorwaarden bepaald in artikel 13 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving" geschrapt, is er een nummering
toegevoegd, zijn de begrippen "georganiseerd en opgenomen in de
toelageregeling" vervangen door "gefinancierd en gesubsidieerd ", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(286) Artikel 33 : koninklijk besluit
nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2002 door het besluit
Vlaamse Regering van 6/12/2002. In de codificatie is "georganiseerd en
opgenomen in de toelageregeling" vervangen door "gefinancierd en
gesubsidieerd", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(287)
Artikel 34 : koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie
en programmatie van het buitengewoon onderwijs. In de codificatie zijn de
begrippen "financiering en subsidiëring" ingevoegd, zijn de zinsnedes "het
Rijk of " en ",opgericht of in de toelageregeling opgenomen met toepassing van
artikel 18, § 2, 1°, van deze afdeling" geschrapt, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(288) Artikel 35 : koninklijk besluit
nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1992 door het decreet van
28/4/1993; met ingang van 1/9/2001 door het besluit Vlaamse Regering van
27/4/2001; met ingang van 1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering van
6/12/2002. In de codificatie zijn de zinsnedes "oprichten en opname in de
toelageregeling" vervangen door "financiering of subsidiëring", in §
2 is de datum van 1/9/1986 opgenomen, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(289) Artikel 35/1 : koninklijk besluit nr. 439
van 11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon
onderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009;
gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 9/7/2010. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(290) Artikel 4, eerste lid : Wet
van 6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Gewijzigd met
ingang van 1/9/1991 door het decreet van 9/4/1992; met ingang van 1/9/1992 door
het decreet van 25/6/1992; met ingang van 1/9/1992 door het decreet van
28/4/1993; met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 14/7/1998; met ingang
van 1/9/2001 door het decreet van 13/7/2001. In de codificatie zijn de
bepalingen voor het basisonderwijs niet opgenomen omdat ze expliciet opgeheven
zijn, waardoor de leeftijd van "2 2 jaar" impliciet al is vervangen door "13
jaar", het begrip "gehandicapten" is vervangen door "personen met een
handicap", de zin "Uitzonderlijk kunnen ook leerlingen vanaf 12 jaar worden
toegelaten, zoals bepaald in artikel 292 " is toegevoegd, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
De specifieke toelatingsvoorwaarden
buitengewoon onderwijs zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 28/06/1978
houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon
onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse
niveaus van het buitengewoon onderwijs en in het besluit van de Vlaamse
Regering van 6/12/2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon
secundair onderwijs van opleidingsvorm 3.
(291) Artikel 5,
§ 3 : Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(292) Artikel 4, tweede, derde lid
: Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/1991 door het decreet van 9/4/1992; met ingang van
1/9/1992 door het decreet van 25/6/1992; met ingang van 1/9/1992 door het
decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 14/7/1998;
met ingang van 1/9/2001 door het decreet van 13/7/2001. In de codificatie zijn
de bepalingen voor het basisonderwijs niet opgenomen omdat ze reeds opgegeven
zijn, een indeling in paragrafen en punten is toegevoegd, het woord
"gehandicapte" is vervangen door "persoon met een handicap", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(293) Artikel 5, § 1, § 2
: Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/2001 door het decreet van 13/7/2001; met ingang
van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. In de codificatie zijn de bestaande
zinnen herschikt, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(294)
Artikel 3, § 8, 5° : Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving. Ingevoegd met ingang van 1/9/2001 door
het decreet van 13/7/2001; gewijzigd met ingang van 1/9/2002 door het decreet
van 14/2/2003. In de codificatie is de verwijzing naar artikel X.1, 2° van
het decreet van 14/2/2003 vervangen door "een dienst neuropsychiatrie voor
kinderen die van het Vlaams Ministerie van Onderwijs een subsidie-enveloppe
ontvangt ", de bepalingen zijn hier hernomen voor het buitengewoon onderwijs,
en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(295) Artikel 84 : Decreet
van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs. Gewijzigd met ingang
van 1/9/2005 door het decreet van 15/7/2005; met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 8/5/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(296) Artikel 1 : koninklijk besluit nr. 65 van 20/7/1982
tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en
onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1986 door het koninklijk besluit nr.
463 van 25/9/1986; met ingang van 1/9/1987 door de wet van 1/8/1988; met ingang
van 1/9/1990 door het decreet van 31/7/1990; met ingang van 1/9/1991 door het
decreet van 9/4/1992; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In
de codificatie is de verwijzing naar artikel 17 niet opgenomen omdat het
artikel is opgeheven, § 2 van het oorspronkelijke artikel 1 is niet
opgenomen, de zinsnede "georganiseerd door Rijksinrichtingen" is vervangen door
"gefinancierd", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(297)
Artikel 2, § 1, § 2, § 3 : koninklijk besluit nr.65 van
20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en
onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1991 door het decreet van 9/4/1992; met
ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie zijn de
verwijzingen naar artikelen aangepast, de zinsnede "georganiseerd door
Rijksinrichtingen" is vervangen door "gefinancierd", bepalingen inzake
basisonderwijs zijn niet opgenomen, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(298) Artikel 3, § 1 : koninklijk besluit
nr.65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het
bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1990 door het decreet van
31/7/1990; met ingang van 1/9/1991 door het decreet van 9/4/1992; met ingang
van 1/9/1982 door het decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/9/1993 door het
besluit Vlaamse Regering van 7/12/1994; met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 8/5/2009. In de codificatie is de zinsnede "oprichting of opname in
de toelageregeling" vervangen door "gefinancierd of gesubsidieerd", en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(299) Artikel 4 : koninklijk besluit
nr.65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het
bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1990 door het decreet van
31/7/1990; met ingang van 1/9/1993 door het besluit Vlaamse Regering van
7/12/1994. In de codificatie is het woord "georganiseerd" vervangen door
"gefinancierd", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(300) Artikel 22 : koninklijk besluit nr. 65 van
20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en
onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon
onderwijs. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(301)
Artikel 23 : koninklijk besluit nr. 65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de
wijze waarop de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden
bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang
van 1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering van 6/12/2002. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(302) Artikel 6 : koninklijk
besluit nr.65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van
het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1991 door het decreet van
9/4/1992; met ingang van 1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering van
6/12/2002. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(303)
Artikel 5, § 1-§ 3, § 7 : koninklijk besluit nr. 65 van
20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en
onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1986 door het koninklijk besluit nr.
463 van 25/9/1986; met ingang van 25/8/1989 door het decreet van 5/7/1989; met
ingang van 1/9/1991door het decreet van 9/4/1992; met ingang van 1/9/1982 door
het decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/1/1998 door het decreet van
14/7/1998; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de
codificatie is § 5 en § 6 niet opgenomen omwille van het tijdelijk
karakter, de nummering in paragrafen is aangepast, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(304) Artikel 2, § 5, § 6 : koninklijk
besluit nr. 65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van
het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2002 door het besluit
Vlaamse Regering van 6/12/2002; met ingang van 1/9/2007 door het decreet van
22/6/2007; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de
codificatie is het begrip Agentschap voor Onderwijsdiensten ingevoegd, en is er
een wijziging van de nummering in paragrafen, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(305) Artikel 21, § 2, 3de lid : koninklijk
besluit nr. 65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van
het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1999 door het decreet van
13/7/2001. In de codificatie is de verwijzing naar artikel 3 aangepast, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(306) § 1, § 2 :
Artikel 21, § 1 en § 2, eerste en tweede lid : koninklijk besluit nr.
65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het
bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor
buitengewoon onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1997 door het decreet van
14/7/1998. De codificatie brengt geen wijzigingen aan. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
- § 3 : Artikel 3, § 2 :
koninklijk besluit nr. 297 van 31/3/1984 betreffende de opdrachten, de
salarissen, salaristoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het
onderwijs en de CLB. Gewijzigd met ingang van 1/9/1984 door het decreet van
28/4/1993.
(307) Artikel 24 : Koninklijk besluit nr. 65 van
20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en
onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1990 door het decreet van 31/7/1990;
met ingang van 1/9/1990 door het decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/9/1993
door het besluit Vlaamse Regering van 7/12/1994. In de codificatie is de
zinsnede "oprichting of de opname in de toelageregeling" vervangen door "de
opname in de financiering of subsidiëring ", en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(308) Artikel 1 : koninklijk besluit nr. 67 van
20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch,
medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel worden bepaald in
het buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/86 door het
koninklijk besluit nr. 463 van 25/9/1986; met ingang van 1/9/1987 door de wet
van 1/8/1988; met ingang van 1/9/1990 door het decreet van 31/7/1990; met
ingang van 1/9/1993 door het besluit Vlaamse Regering van 7/12/1994; met ingang
van 1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering van 6/12/2002. In de codificatie
is § 3 niet opgenomen, de zinsnede "oprichting en opname in de
toelageregeling" is vervangen door "opname in de financiering of
subsidiëring", en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(309)
Artikel 2 : koninklijk besluit nr. 67 van 20/7/1982 tot vaststelling van de
wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en
orthopedagogisch personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair
onderwijs. In de codificatie is punt d) geactualiseerd naar terminologie, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(310) Artikel 3, § 1,
§ 2 : koninklijk besluit nr. 67 van 20/7/1982 tot vaststelling van de
wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en
orthopedagogisch personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering
van 6/12/2002. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(311) Artikel 6, § 1 - § 3, § 6 :
koninklijk besluit nr. 67 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de
ambten van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch
personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd met
ingang van 1/9/1986 door het koninklijk besluit nr. 463 van 25/9/1986; met
ingang van 25/8/1989 door het decreet van 5/7/1989; met ingang van 1/9/1982
door het decreet van 28/4/1993; met ingang van 1/1/1998 door het decreet van
14/7/1998; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de
codificatie is in § 1 de ingangsdatum weggelaten, zijn § 4 en §
5 niet opgenomen omwille van het tijdelijk karakter, is een hernummering in
paragrafen ingevoegd, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(312)
Artikel 3, § 4, § 6 : koninklijk besluit nr. 67 van 20/7/1982 tot
vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch,
sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel worden bepaald in het
buitengewoon secundair onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/2002 door het
besluit Vlaamse Regering van 6/12/2002; met ingang van 1/9/2007 door het
decreet van 22/6/2007. In de codificatie is het Agentschap voor
Onderwijsdiensten ingevoegd, is er een aanpassing van de nummering in
paragrafen, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(313) Artikel
3, § 3 : koninklijk besluit nr. 67 van 20/7/1982 tot vaststelling van de
wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en
orthopedagogisch personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair
onderwijs. Gewijzigd met ingang van 1/9/1999 door het decreet van 13/7/2001;
met ingang van 1/9/2002 door het besluit Vlaamse Regering van 6/12/2002. In de
codificatie is de verwijzing naar koninklijk besluit nr.65 geschrapt, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(314) Artikel 57bis, § 2 :
Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II. Ingevoegd met ingang van
1/9/2005 door het decreet van 15/7/2005. In de codificatie wordt hier de
regelgeving plage-uren hernomen voor het buitengewoon onderwijs, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(315) Artikel VI.22 : Decreet van
28/6/2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Ingevoegd met ingang van
1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie zijn de bepalingen
voor het basisonderwijs niet opgenomen, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(316) Artikel VI.23 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 8/5/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(317) Artikel VI.24 : Decreet van 28/6/2002 betreffende de
gelijke onderwijskansen-I. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009 door het decreet
van 8/5/2009. In de codificatie zijn de bepalingen voor het basisonderwijs niet
opgenomen, is de verwijzing met artikelen aangepast en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(318) Artikel VI.25 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 8/5/2009; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het
decreet van 9/7/2010. In de codificatie, zijn de bepalingen voor het
basisonderwijs niet opgenomen, is de verwijzing met artikelen aangepast, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(319) Artikel VI.26 : Decreet
van 28/6/2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Ingevoegd met ingang
van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie zijn de
bepalingen voor het basisonderwijs niet opgenomen, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(320) Artikel VI.27 : Decreet van 28/6/2002
betreffende de gelijke onderwijskansen-I. Ingevoegd met ingang van 1/9/2009
door het decreet van 8/5/2009. In de codificatie is de verwijzing naar
artikelen aangepast, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(321)
Artikel VI.28 : Decreet van 28/6/2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. In de
codificatie zijn de bepalingen voor het basisonderwijs niet opgenomen, is de
verwijzing naar artikelen aangepast, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(322) Artikel 5, § 1, 2° : Decreet van 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. In de
codificatie is hier de bepaling schoolkenmerken voor het buitengewoon onderwijs
hernomen, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
(323) Artikel 13
: Decreet van 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs wat de
werkingsbudgetten betreft. Gewijzigd met ingang van 1/1/2009 door het decreet
van 19/12/2008; met ingang van 1/1/2010 door het decreet van 18/12/2009. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(324) Artikel 14 :
Decreet van 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs wat de
werkingsbudgetten betreft. Gewijzigd met ingang van 1/1/2010 door het decreet
van 18/12/2009. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(325) Artikel 15 : Decreet van 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(326) Artikel 16 : Decreet van 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(327) Artikel 17 : Decreet van
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(328) Artikel 18 :
Decreet van 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs wat de
werkingsbudgetten betreft. Gewijzigd met ingang van 1/9/2008 door het decreet
van 21/11/2008; met ingang van 1/1/2009 door het decreet van 19/12/2008. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(329) Artikel 19 :
Decreet van 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs wat de
werkingsbudgetten betreft. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(330) Artikel 5, § 4 : Decreet van 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. In codificatie
wordt hier § 4 hernomen voor het buitengewoon onderwijs, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(331) Artikel 21 : Decreet van
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten betreft. In
de codificatie is hier het artikel 21 voor het buitengewoon onderwijs hernomen,
en zonder inhoudelijke wijzigingen. (332) Artikel 3bis, § 2, § 3 :
Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd
met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt
geen wijzigingen aan.
(333) Artikel 42 : Decreet van 14/07/1998
betreffende het onderwijs IX. De codificatie brengt geen (334) Artikel IV.14,
eerste, tweede lid : Decreet van 13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII
Mozaïek. In de codificatie is het 3de en 4de lid niet opgenomen omwille
van het tijdelijk karakter, en zonder inhoudelijke
wijzigingen.
(335) Artikel 5ter : Wet van 6/7/1970 op het
buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/1998
door het decreet van 13/7/2001; gewijzigd met ingang van 1/9/2006 door het
decreet van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 8/5/2009. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(336) Artikel 5quater
: Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs.
Ingevoegd met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 13/7/2001; gewijzigd met
ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(337) Artikel 5quinquies : Wet van 6/7/1970 op
het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd met ingang van
1/9/1998 door het decreet van 13/7/2001; gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door
het decreet van 8/5/2009; met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
9/7/2010. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(338)
Artikel 5sexies : Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd
onderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 13/7/2001. De
codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(339) Artikel 5septies
: Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs.
Ingevoegd met ingang van 1/9/1998 door het decreet van 13/7/2001; gewijzigd met
ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. In de codificatie is het
1ste lid niet opgenomen omwille van het tijdelijk karakter, en zonder
inhoudelijke wijzigingen.
(340) Artikel 20bis : besluit van de
Vlaamse Regering van 6/12/2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon
secundair onderwijs van opleidingsvorm 3. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(341) Artikel 20ter : besluit van de Vlaamse Regering van
6/12/2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs
van opleidingsvorm 3. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van
4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen aan.
(342)
Artikel 20quater : besluit van de Vlaamse Regering van 6/12/2002 betreffende de
organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3.
Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. De codificatie
brengt geen wijzigingen aan.
(343) Artikel 20quinquies :
besluit van de Vlaamse Regering van 6/12/2002 betreffende de organisatie van
het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3. Ingevoegd met ingang
van 1/9/2008 door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(344) Artikel 20sexies : besluit van de
Vlaamse Regering van 6/12/2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon
secundair onderwijs van opleidingsvorm 3. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008
door het decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(345) Artikel 20septies : besluit van de Vlaamse Regering
van 6/12/2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair
onderwijs van opleidingsvorm 3. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(346) Artikel 20octies : besluit van de Vlaamse Regering
van 6/12/2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair
onderwijs van opleidingsvorm 3. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(347) Artikel 20novies : besluit van de Vlaamse Regering
van 6/12/2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair
onderwijs van opleidingsvorm 3. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(348) Artikel 20decies : besluit van de Vlaamse Regering
van 6/12/2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair
onderwijs van opleidingsvorm 3. Ingevoegd met ingang van 1/9/2008 door het
decreet van 4/7/2008. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(349) Artikel 47, 4° : Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II. Gewijzigd met ingang van 1/9/2001 door het
decreet van 13/7/2001; met ingang van 1/9/2002 door het decreet van 14/2/2003;
met ingang van 1/9/2009 door het decreet van 30/4/2009.
-
Artikel 3 : Decreet van 14/7/1998 houdende diverse bepalingen met betrekking
tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs.
Gewijzigd met ingang van 1/9/2009 door het decreet van
30/4/2009.
(350) Artikel 5bis : Wet van 6/7/1970 op het
buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/10/1986
door de wet van 11/3/1986; gewijzigd met ingang van 1/9/2006 door het decreet
van 7/7/2006; met ingang van 1/9/2010 door het decreet van 9/7/2010. In de
codificatie is § 4 niet opgenomen omwille van het tijdelijk karakter, en
zonder inhoudelijke wijzigingen.
(351) Artikel 5bis 1 : Wet van
6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd met
ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(352) Artikel 5bis 2, Artikel 5bis 3 : Wet van
6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd met
ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen
wijzigingen aan.
(353) Artikel 5bis 4 : Wet van 6/7/1970 op het
buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006
door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(354) Artikel 5bis 5 : Wet van 6/7/1970 op het
buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006
door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(355) Artikel 5bis 6 : Wet van 6/7/1970 op het
buitengewoon en geïntegreerd onderwijs. Ingevoegd met ingang van 1/9/2006
door het decreet van 7/7/2006. De codificatie brengt geen wijzigingen
aan.
(356) Artikel 67 : Decreet van 8/7/1996 betreffende het
onderwijs VII. Gewijzigd met ingang van 1/9/2002 door het decreet van
14/2/2003; met ingang van 1/9/2006 door het decreet van 7/7/2006. In de
codificatie zijn de bepalingen voor het volwassenenonderwijs, hoger onderwijs
niet opgenomen, en zonder inhoudelijke wijzigingen.
BIJLAGE BIJ DE CODIFICATIE BETREFFENDE HET SECUNDAIR
ONDERWIJS
BIJLAGE I. - INDELING IN
ONDERWIJSZONES
[
[
[Zonenummer / Gemeenten
1. Antwerpen, Wommelgem, Zwijndrecht
2. Aartselaar, Boom, Bornem, Hemiksem, Niel, Puurs-Sint-Amands, Rumst, Schelle, Willebroek
3. Geel, Grobbendonk, Herentals, Herenthout, Laakdal, Lille, Olen, Vorselaar, Westerlo
4. Essen, Kalmthout, Kapellen, Stabroek, Wuustwezel,
5. Berlaar, Heist-op-den-Berg, Lier, Lint, Nijlen, Ranst
6. Baarle-Hertog, Brasschaat, Brecht, Hoogstraten, Malle, Merksplas, Rijkevorsel, Schilde, Schoten, Wijnegem, Zandhoven, Zoersel
7. Bonheiden, Boortmeerbeek, Duffel, Haacht, Kampenhout, Keerbergen, Mechelen, Putte, Rotselaar, Sint-Katelijne-Waver, Tremelo, Zemst
8. Balen, Dessel, Meerhout, Mol
9. Boechout, Borsbeek, Edegem, Hove, Kontich, Mortsel
10. Arendonk, Beerse, Kasterlee, Oud-Turnhout, Ravels, Retie, Turnhout, Vosselaar
11. Aarschot, Begijnendijk, Herselt, Holsbeek, Hulshout, Tielt-Winge
12. Affligem, Asse, Dilbeek, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Ternat, Wemmel
13. Alle gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad
14. Bekkevoort, Diest, Halen, Scherpenheuvel-Zichem, Tessenderlo
15. Beersel, Drogenbos, Gooik, Halle, Herne, Lennik, Linkebeek, Pepingen, SintGenesius-Rode, Sint-Pieters-Leeuw
16. Bertem, Bierbeek, Herent, Leuven, Lubbeek, Oud-Heverlee
17. Boutersem, Geetbets, Glabbeek, Hoegaarden, Kortenaken, Linter, Tienen, Zoutleeuw
18. Grimbergen, Hoeilaart, Huldenberg, Kortenberg, Kraainem, Machelen, Overijse, Steenokkerzeel, Tervuren, Vilvoorde, Wezembeek-Oppem, Zaventem
19. Beringen, Ham, Hechtel-Eksel, Heusden-Zolder, Leopoldsburg, Lummen,
20. As, Genk, Houthalen-Helchteren, Zutendaal
21. Alken, Diepenbeek, Hasselt, Herk-de-Stad, Zonhoven
22. Bocholt, Bree, Hamont-Achel, Lommel, Oudsbergen, Pelt, Peer
23. Dilsen-Stokkem, Kinrooi, Maaseik, Maasmechelen,
24. Gingelom, Heers, Landen, Nieuwerkerken, Sint-Truiden, Wellen
25. Bilzen, Borgloon, Herstappe, Hoeselt, Kortessem, Lanaken, Riemst, Tongeren, Voeren
26. Aalst, Erpe-Mere, Lede
27. Aalter, Deinze, Dentergem, Meulebeke, Nazareth, Kruisem, Oostrozebeke, Pittem, Ruiselede, Tielt, Wingene, Zulte
28. Buggenhout, Dendermonde, Hamme, Lebbeke,
29. Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem, Sint-Laureins, Zelzate, Lievegem
30. De Pinte, Destelbergen, Evergem, Gent, Lochristi, Melle, Merelbeke, Moerbeke-Waas, Sint-Martens-Latem, Wachtebeke
31. Bever, Galmaarden, Geraardsbergen, Lierde
32. Berlare, Laarne, Lokeren, Oosterzele, Waasmunster, Wetteren, Wichelen, Zele
33. Denderleeuw, Haaltert, Liedekerke, Ninove, Roosdaal
34. Gavere, Horebeke, Kluisbergen, Maarkedal, Oudenaarde, Ronse, Wortegem-Petegem, Zwalm
35. Beveren, Kruibeke, Sint-Gillis-Waas, Sint-Niklaas, Stekene, Temse
36. Brakel, Herzele, Sint-Lievens-Houtem, Zottegem
37. Beernem, Blankenberge, Brugge, Damme, De Haan, Jabbeke, Knokke-Heist, Oostkamp, Zuienkerke
38. Heuvelland, Ieper, Langemark-Poelkapelle, Mesen, Poperinge, Vleteren, Zonnebeke
39. Deerlijk, Harelbeke, Kortrijk, Kuurne, Menen, Spiere-Helkijn, Wervik, Wevelgem, Zwevegem
40. Bredene, Gistel, Middelkerke, Oostende, Oudenburg
41. Ardooie, Hooglede, Ingelmunster, Izegem, Ledegem, Lendelede, Moorslede, Roeselare, Staden
42. Ichtegem, Koekelare, Kortemark, Lichtervelde, Torhout, Zedelgem
43. Alveringem, De Panne, Diksmuide, Houthulst, Koksijde, Lo-Reninge, Nieuwpoort, Veurne
44. Anzegem, Avelgem, Waregem, Wielsbeke
]
]
[
Zonenummer/Gemeenten
1. Antwerpen, Wommelgem
2. Aartselaar, Boom, Bornem, Hemiksem, Niel, Puurs-Sint-Amands, Rumst, Schelle, Willebroek
3. Geel, Grobbendonk, Herentals, Herenthout, Laakdal, Lille, Olen, Vorselaar, Westerlo
4. Essen, Kalmthout, Kapellen, Stabroek, Wuustwezel
5. Berlaar, Heist-op-den-Berg, Lier, Lint, Nijlen, Ranst
6. Baarle-Hertog, Brasschaat, Brecht, Hoogstraten, Malle, Merksplas, Rijkevorsel, Schilde, Schoten, Wijnegem, Zandhoven, Zoersel
7. Bonheiden, Boortmeerbeek, Duffel, Haacht, Kampenhout, Keerbergen, Mechelen, Putte, Rotselaar, Sint-Katelijne-Waver, Tremelo, Zemst
8. Balen, Dessel, Meerhout, Mol
9. Boechout, Edegem, Hove, Kontich, Mortsel
10. Arendonk, Beerse, Kasterlee, Oud-Turnhout, Ravels, Retie, Turnhout, Vosselaar
11. Aarschot, Begijnendijk, Herselt, Holsbeek, Hulshout, Tielt-Winge
12. Affligem, Asse, Dilbeek, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Ternat, Wemmel
13. Alle gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad
14. Bekkevoort, Diest, Halen, Scherpenheuvel-Zichem, Tessenderlo-Ham
15. Beersel, Drogenbos, Pajottegem, Halle, Lennik, Linkebeek, Pepingen, Sint- Genesius-Rode, Sint-Pieters-Leeuw
16. Bertem, Bierbeek, Herent, Leuven, Lubbeek, Oud-Heverlee
17. Boutersem, Geetbets, Glabbeek, Hoegaarden, Kortenaken, Linter, Tienen, Zoutleeuw
18. Grimbergen, Hoeilaart, Huldenberg, Kortenberg, Kraainem, Machelen, Overijse, Steenokkerzeel, Tervuren, Vilvoorde, Wezembeek-Oppem, Zaventem
19. Beringen, Hechtel-Eksel, Heusden-Zolder, Leopoldsburg, Lummen
20. As, Genk, Houthalen-Helchteren, Zutendaal
21. Alken, Diepenbeek, Hasselt, Herk-de-Stad, Zonhoven
22. Bocholt, Bree, Hamont-Achel, Lommel, Oudsbergen, Pelt, Peer
23. Dilsen-Stokkem, Kinrooi, Maaseik, Maasmechelen
24. Gingelom, Heers, Landen, Nieuwerkerken, Sint-Truiden, Wellen
25. Bilzen-Hoeselt, Herstappe, Lanaken, Riemst, Tongeren-Borgloon, Voeren
26. Aalst, Erpe-Mere, Lede
27. Aalter, Deinze, Dentergem, Kruisem, Oostrozebeke, Pittem, Tielt, Wingene, Zulte
28. Buggenhout, Dendermonde, Hamme, Lebbeke
29. Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem, Sint-Laureins, Zelzate, Lievegem
30. Nazareth-De Pinte, Destelbergen, Evergem, Gent, Lochristi, Merelbeke-Melle, Sint-Martens-Latem
31. Bever, Geraardsbergen, Lierde
32. Berlare, Laarne, Lokeren, Oosterzele, Waasmunster, Wetteren, Wichelen, Zele
33. Denderleeuw, Haaltert, Liedekerke, Ninove, Roosdaal
34. Gavere, Horebeke, Kluisbergen, Maarkedal, Oudenaarde, Ronse, Wortegem- Petegem, Zwalm
35. Beveren-Kruibeke-Zwijndrecht, Sint-Gillis-Waas, Sint-Niklaas, Stekene, Temse
36. Brakel, Herzele, Sint-Lievens-Houtem, Zottegem
37. Beernem, Blankenberge, Brugge, Damme, De Haan, Jabbeke, Knokke-Heist, Oostkamp, Zuienkerke
38. Heuvelland, Ieper, Langemark-Poelkapelle, Mesen, Poperinge, Vleteren, Zonnebeke
39. Deerlijk, Harelbeke, Kortrijk, Kuurne, Menen, Spiere-Helkijn, Wervik, Wevelgem, Zwevegem
40. Bredene, Gistel, Middelkerke, Oostende, Oudenburg
41. Ardooie, Hooglede, Ingelmunster, Izegem, Ledegem, Lendelede, Moorslede, Roeselare, Staden
42. Ichtegem, Koekelare, Kortemark, Lichtervelde, Torhout, Zedelgem
43. Alveringem, De Panne, Diksmuide, Houthulst, Koksijde, Lo-Reninge, Nieuwpoort, Veurne
44. Anzegem, Avelgem, Waregem, Wielsbeke.
]
]
ADDENDA BIJ DE CODIFICATIE
ADDENDUM I. - OVERZICHT ARTIKELEN NIET
OPGENOMEN IN DE CODIFICATIE
Add. 1.
Artikelen die
aangelegenheden voor het secundair onderwijs regelen, maar die niet meer
actueel zijn of een tijdelijk karakter hebben, worden niet opgenomen in de
codificatie betreffende het secundair onderwijs.
1° Wet van
29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving :
artikel 1, tweede lid; artikel 3, § 1, tweede lid, laatste zin; artikel 3,
§ 4; artikel 3, § 6, b) tweede lid; artikel 3, § 7 en §
7bis ; artikel 3, § 8, 1°, zesde en zevende lid; artikel 3, § 8,
3°en 4°; artikel 4, derde tot en met tiende lid; artikel 6; artikel
6bis ; artikel 12; artikel 13, artikel 13bis, artikel 16 tot en met 19; artikel
21 tot en met 22ter ; artikel 24; artikel 24bis, § 2, tweede lid, tweede
deel; artikel 27, § 1, derde, vierde en vijfde lid; artikel 29; artikel
31; artikel 32, § 2 en § 3; artikel 36, § 3; artikel 46; artikel
52.
2° Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon en
geïntegreerd onderwijs : artikel 2; artikel 4, eerste lid, eerste
streepje; artikel 5bis, § 4; artikel 5septies, eerste lid; artikel 12;
artikel 13; artikel 20; artikel 27, artikel 28.
3°
koninklijk besluit nr.65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de
ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de scholen
voor buitengewoon onderwijs : artikel 1, § 2; artikel 5, § 5 en
§ 6; artikel 29.
4° koninklijk besluit nr.67 van
20/7/1982 tot vaststelling van de berekening van de ambten in het buitengewoon
onderwijs : artikel 1, § 3; artikel 6, § 4 en § 5; artikel
9.
5° koninklijk besluit nr.439 van 11/8/1986 houdende
rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs : artikel 1;
artikel 2, § 1, 3°, a); artikel 5, § 3; artikel 10 tot en met 17,
artikel 27, § 4; artikel 25, § 1; artikel 36 tot en met artikel
39.
6° Decreet van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II :
artikel 3ter ; artikel 3quater ; artikel 3quinquies ; artikel 4; artikel 17;
artikel 56, 1° en 2°; artikel 57bis, § 1, tweede lid met punt a,
b, c en derde lid met punt a; artikel 58bis, § 1, 3°, tweede zin;
artikel 84bis, § 2; artikel 84quater, 2°; artikel 84quinquies met de
zinsnede "of, tot en met 31 augustus 1994, het lerarenkorps,"; artikel 84sexies
; artikel 84septies ; artikel 74undevicies, § 1, tweede lid; artikel 198,
§ 2.
7° Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet basisonderwijs : artikel 24, artikel 30; artikel 42, tweede lid;
artikel 44, § 1, 2°, punt a); artikel 44, § 1, 5°, punt a);
artikel 45 § 4; artikel 46; artikel 52bis ; artikel 58, eerste en derde
lid; artikel 60; artikel 69; artikel 82; artikel 85; artikel 86; artikel 93,
§ 1; artikel 99undecies ; artikel 99duodecies, 2°; artikel 99ter
decies, § 1, 1° en § 2, eerste lid; artikel
157.
8° Decreet van 13/7/2001 betreffende het onderwijs
XIII : artikel IV.14, derde en vierde lid.
9° Decreet van
18/1/2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke
eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, artikel
2, tweede lid.
10° Decreet van 28/6/2002 betreffende de
gelijke onderwijskansen I : artikel VI.9; artikel VI.3bis ; artikel VI.19;
artikel VI.20; artikel VIII.1 tot en met VIII.6; artikel X.1; artikel
X.1bis.
11° Decreet betreffende de werkingsbudgetten in het
secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs wat de
werkingsbudgetten betreft : artikel 4.
ADDENDUM II. - CONCORDANTIETABEL VROEGERE
ARTIKELEN GERANGSCHIKT VOLGENS DE NIEUWE ARTIKELEN
Add. 2.
DEEL I. - Inleidende
bepalingen
1° artikel 1, eerste lid : wet 29/5/1959 tot
wijziging onderwijswetgeving
artikel 64 : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II
artikel 2bis, artikel 3 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 47, 1°, 2°,
3° : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel
2;
DEEL II. - Begrippen
2° artikel 46,
§ 2, eerste zin; § 2, tweede lid; § 3 : decreet betreffende het
onderwijs II
artikel 48, behalve 2° : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II
artikel 2 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 3;
DEEL III. - Gemeenschappelijke
bepalingen betreffende het secundair onderwijs
Titel 1. -
Bepalingen betreffende scholen
HOOFDSTUK 1. - Algemeen
3° artikel 46, § 1 : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 4;
4° artikel 2 : wet 29/5/1959
tot wijziging onderwijswetgeving artikel 5;
5° artikel 3,
§ 1, eerste, derde, vierde en § 2 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 6;
6° artikel V.9 : decreet
13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII artikel 7;
7°
artikel V.10 : decreet 13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII artikel 8;
8° artikel V.11 : decreet 13/7/2001 betreffende het
onderwijs XIII artikel 9;
9° artikel V.12 : decreet
13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII artikel 10;
10°
artikel 71 : decreet 15/7/1997 betreffende het onderwijs VIII artikel 11;
11° artikel 7, § 1 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 12;
HOOFDSTUK 2. -
Erkenningsvoorwaarden
12° artikel 24bis, § 4 : wet
29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 13;
13°
artikel 24ter : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 14;
HOOFDSTUK 3. - Financiering en subsidiëring
Afdeling 1. - Voorwaarden
14° artikel
24bis, § 1, § 2, § 3 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 15;
Afdeling 2. - Financiering en
subsidiering van de personeelsleden
Onderafdeling 1. -
Salariëring
15° artikel 26 : wet 29/5/1959 tot
wijziging onderwijswetgeving artikel 16;
artikel 36, § 2
: wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 16;
16° artikel 27, § 1, eerste, tweede lid; § 2 :
wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 17;
17° artikel 28 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 18;
Onderafdeling 2. - Onderwijzend
personeel
18° artikel 3, § 5 : wet 29/5/1959 tot
wijziging onderwijswetgeving artikel 19;
19° artikel 3,
§ 6 : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 20;
20° artikel 59bis : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 21, § 1;
artikel 59ter : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 21, § 2 § 6;
21° artikel 59quinquies : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 22;
Onderafdeling 3. - Globale
puntenenveloppe
22° artikel 93, § 2, § 3 :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 23;
23°
artikel 94 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 24;
24° artikel 95 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 25;
25° artikel 96 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 26;
26° artikel 97 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 27;
27° artikel 98 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 28;
28° artikel 99 :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 29;
29°
artikel 99bis : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 30;
30° artikel 99ter : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 31;
Onderafdeling 4. - Puntenenveloppe Raad van het
Gemeenschapsonderwijs
31° artikel 99quater : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 32;
Onderafdeling 5. -
Bedrijfsstages
32° artikel 99duodecies : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 33;
33° artikel 99ter decies :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 34;
Afdeling 3.
- Financiering en subsidiëring van de werking
Onderafdeling 1. - Algemeen
34° artikel
V.13 : decreet 13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII artikel 35;
35° artikel 25 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 36;
36° artikel 32, § 1 :
wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 37;
37° artikel 36bis : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 38;
38° artikel 3, §
1,tweede lid : wet 29/5/1959 artikel 39;
39° artikel 5 :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 40;
40° artikel 36, § 1 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 41;
41° artikel 3, § 8,
1°, achtste lid : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel
42;
42° artikel X.5 : decreet 15/7/2005 betreffende het
onderwijs XV artikel 43;
Onderafdeling 2. - Time-out projecten
43° artikel X.3 : decreet 22/6/2007 betreffende het
onderwijs XVII artikel 44;
Onderafdeling 3. - Brussels
ondersteuningscentrum secundair onderwijs
44° artikel X.6
: decreet 22/6/2007 betreffende het onderwijs XVII artikel 45;
45° artikel X.7 : decreet 22/6/2007 betreffende het
onderwijs XVII artikel 46;
Onderafdeling 4. - Bijzondere
maatregelen voor technisch of beroepsgerichte opleidingen
46° artikel 103 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 47;
47° artikel 103bis : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 48;
HOOFDSTUK 4. -
Scholengemeenschappen
Afdeling 1. - Algemeen
48° artikel 62 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 49;
Afdeling 2. - Vorming van een scholengemeenschap
49° artikel 63 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 50;
50° artikel 64 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 51;
51° artikel 65 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 52;
52° artikel 66 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 53;
53° artikel 67 :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 54;
54°
artikel 68 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 55;
55° artikel 70 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 56;
Afdeling 3. - Bevoegdheden van een
scholengemeenschap
56° artikel 71 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 57;
57° artikel 72 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 58;
Afdeling 4. -
Diverse voordelen voor scholengemeenschappen
58° artikel
73 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 59;
59°
artikel 74 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 60;
60° artikel 75 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 61;
61° artikel 76 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 62;
62° artikel 77 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 63;
63° artikel 78 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 64;
64° artikel 80 :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 65;
65°
artikel 81 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 66;
HOOFDSTUK 5. - Organen
Afdeling 1. -
Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs
66°
artikel 6 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 67;
67° artikel 7 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs
artikel 68, § 1, § 2;
artikel 11 : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 68, § 3;
Afdeling 2. -
Representatieve vakorganisaties
68° artikel 156 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 69, § 1, § 2;
artikel 158 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 69
§ 3;
Afdeling 3. - Overlegorganen inzake fundamentele
onderwijshervormingen
69° artikel 46bis : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 70;
Afdeling 4.
- Lokaal comité op het niveau van de scholengemeenschap
Onderafdeling 1. - Scholengemeenschap gesubsidieerd officieel
onderwijs
70° artikel 81bis : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 71;
71° artikel 81ter : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 72;
72° artikel
81quater : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 73;
73° artikel 81quinquies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 74;
74° artikel 81sexies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 75;
75° artikel
81septies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 76;
76° artikel 81octies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 77;
77° artikel 81novies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 78;
78° artikel
81decies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 79;
79° artikel 81undecies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 80;
80° artikel 81duodecies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 81;
Onderafdeling 2. -
Netoverschrijdende scholengemeenschappen
81° artikel
81terdecies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 82;
82° artikel 81quater decies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 83;
83° artikel 81quinquies decies :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 84;
84°
artikel 81sexies decies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 85;
85° artikel 81septies decies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 86;
86° artikel 81duodevicies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 87;
87° artikel
81undevicies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 88;
88° artikel 81vicies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 89;
89° artikel 81vicies semel : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 90;
90° artikel
81vicies bis : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 91;
91° artikel 81vicies ter : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 92;
92° artikel 81vicies quater :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 93;
93°
artikel 81vicies quinquies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 94;
Onderafdeling 3. - Inzagerecht lokaal comité
94° artikel 159 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 95;
HOOFDSTUK 6. - Levensbeschouwelijk onderricht
95° artikel 52sexies : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 96;
96° artikel 52septies : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 97;
97°
artikel 52octies : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 98;
98° artikel 24quinquies : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 99;
HOOFDSTUK 7. - Sancties
99° artikel 3, § 9 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 100;
100° artikel 6quater,
derde lid : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 101;
artikel 24quater : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 101;
101° artikel 192 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 102;
102°
artikel 35 : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 103;
103° artikel 198 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 104;
104° artikel 199 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 105;
105°
artikel 71, § 2 : decreet 8/7/1996 betreffende het onderwijs VII artikel
106;
106° artikel 74quinquies 2 : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 107;
107° artikel 7,
§ 2, § 3 : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel
108;
108° artikel 52novies : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 109;
Titel 2. - Bepalingen
betreffende leerlingen
HOOFDSTUK 1. - Vrije keuze
109° artikel 4, eerste lid : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 110;
HOOFDSTUK 2. - School -en
centrumreglement
110° artikel 74octies : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 111;
111° artikel
74novies : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 112;
112° artikel 74decies : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 113;
113° artikel 74undecies :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 114;
HOOFDSTUK 3. - Toelatingsvoorwaarden en studiebekrachtiging
114° artikel 84quater, 1° : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 115;
artikel 48, 2°,
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II
HOOFDSTUK 4. -
Onderwijs voor zieke jongeren
115° artikel 74bis : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 116;
116°
artikel 74ter : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 117;
117° artikel 74quater : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 118;
118° artikel 74quinquies :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 119;
119° artikel 74quinquies 1 : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 120;
120° artikel 74sexies :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 121;
121° artikel 74septies : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 122;
HOOFDSTUK 5. - Controle op
inschrijvingen
122° artikel 71, § 1, § 2, eerste
lid : decreet 8/7/1996 betreffende het onderwijs VII artikel 123;
DEEL IV. - Specifieke bepalingen betreffende het voltijds
gewoon secundair onderwijs
Titel 1. - Bepalingen betreffende
scholen
HOOFDSTUK 1. - Structuur en organisatie
Afdeling 1. - Structuur en organisatie op macro niveau
123° artikel 49 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 124;
124° artikel 50 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 125;
125°
artikel 4 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 126;
126° artikel 5 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 127;
127° artikel 6 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 128;
128° artikel 7 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 129;
129° artikel 52bis :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 130;
130° artikel 51 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 131;
131° artikel 52ter : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 132;
132°
artikel 8 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 133;
Afdeling 2. - Structuur en organisatie op schoolniveau
133° artikel 52 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 134;
134° artikel 52quater, § 1,
eerste, tweede, vierde lid; § 2 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 135;
135° artikel 52quinquies /1 :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 136;
136° artikel 52quinquies : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 137;
Afdeling 3. - Eindtermen,
ontwikkelingsdoelen en leerplannen
137° artikel 2, eerste
lid : decreet 18/1/2002 eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 138, 261;
138° artikel 3 : decreet 18/1/2002 eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 139, 262;
139° artikel 4 :
decreet 18/1/2002 eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 140;
140° artikel 5, § 1, § 2 : decreet eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 141;
141° artikel 6 : decreet
18/1/2002 eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 142;
142° artikel 7 : decreet 18/1/2002 eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 143;
143° artikel 7bis :
decreet 18/1/2002 eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 144, 264;
144° artikel 7ter : decreet 18/1/2002 eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 145, 265;
145° artikel 8 :
decreet 18/1/2002 eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 146, 266;
146° artikel 9 : decreet 18/1/2002 eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 147, 267;
Afdeling 4. -
Lessenrooster
147° artikel 1 : koninklijk besluit nr.2
maximum aantal lestijden secundair onderwijs artikel 148;
148° artikel 2 : koninklijk besluit nr.2 maximum aantal
lestijden secundair onderwijs artikel 149;
149° artikel
46,§ 2, tweede zin : decreet betreffende het onderwijs II artikel 150;
150° artikel 5 : koninklijk besluit nr.2 maximum aantal
lestijden secundair onderwijs artikel 151;
151° artikel
55bis : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 152;
152° artikel 53 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 153;
153° artikel 54 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 154;
154°
artikel 54bis : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 155;
155° artikel 55, § 1 - § 3 : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 156;
156° artikel 55,
§ 4 - § 8 : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel
157;
Afdeling 5. - Experimenteel modulair onderwijs
157° artikel 74duodecies : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 158;
158° artikel 74ter decies :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 159;
159° artikel 74quater decies : decreet betreffende het
onderwijs II artikel 160;
160° artikel 74quinquies decies
:decreet betreffende het onderwijs II artikel 161;
161°
artikel 74sexies decies : decreet betreffende het onderwijs II artikel 162;
162° artikel 74sexies decies bis : decreet betreffende het
onderwijs II artikel 163;
163° artikel 74septies decies :
decreet betreffende het onderwijs II artikel 164;
164°
artikel 74duodevicies : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel
165;
165° artikel 74undevicies : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 166;
166° artikel
74vicies : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 167;
167° artikel 74vicies semel : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 168;
HOOFDSTUK 2. -
Teldata
168° artikel 3, § 8,1°, eerste en tweede
lid : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 169;
169° artikel 7bis : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 170;
170° artikel 3,§ 8,1°, derde en
vierde lid : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 171;
171° artikel 3, § 8,1°, vijfde en negende lid :
wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 172;
172° artikel 3, § 8, 2° : wet 29/5/1959 tot
wijziging onderwijswetgeving artikel 173;
HOOFDSTUK 3. -
Programmatie
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
173° artikel 9 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 174, § 1;
artikel 75 : decreet 21/12/1994
betreffende het onderwijs VI artikel 174, § 2;
Afdeling
2. - Programmatie van scholen die tot een scholengemeenschap behoren
174° artikel 25 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 175;
Afdeling 3. - Programmatie van
structuuronderdelen door scholen die tot een scholengemeenschap behoren
175° artikel 26 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 176;
176° artikel 27 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 177;
177° artikel 28 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 178;
178° artikel 29 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 179;
Afdeling 4. -
Programmatie van scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren
179° artikel 31 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 180;
Afdeling 5. - Programmatie van
structuuronderdelen door scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren
180° artikel 32 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 181;
181° artikel 33 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 182;
182° artikel 34 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 183;
183° artikel 35 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 184;
184° artikel 36
: decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 185;
185°
artikel 38 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 186;
186° artikel 40 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 187;
187° artikel 41 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 188;
HOOFDSTUK 4. - Rationalisatie en fusie
Afdeling 1. - Rationalisatienormen
188°
artikel 47, tweede lid : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 189;
189° artikel 47, eerste lid : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 190, § 1;
artikel 48 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 190, § 2;
190°
artikel 49 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 191;
191° artikel 50 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 192;
192° artikel 51 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 193;
193° artikel 52 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 194;
194° artikel 53 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 195;
195° artikel 54
: decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 196;
196°
artikel 54bis : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 197;
197° artikel 55 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 198;
198° artikel 56bis : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 199;
Afdeling 2. - Fusie van
scholen
199° artikel 56 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 200;
200° artikel 58bis : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 201, § 1, § 2;
artikel 56,3° : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 201, § 3;
201° artikel 58,
tweede lid : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 202, § 3;
artikel 61 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel
202, § 1, § 2;
HOOFDSTUK 5. - Omvorming en
overheveling
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
202° artikel 42 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 203;
203° artikel 43 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 204;
Afdeling 2. - Omvorming
204° artikel 44 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 205;
Afdeling 3. - Overheveling
205° artikel 45 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 206;
HOOFDSTUK 6. - Financiering en subsidiëring
Afdeling 1. - Financiering en subsidiëring van de
personeelsleden
Onderafdeling 1. - Directeur
206° artikel 83 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 207;
207° artikel 104 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 208;
Onderafdeling 2. -
Onderwijzend personeel
208° artikel 57, § 1 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 209, § 1;
artikel 59 : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II
artikel 209, § 2;
209° artikel 59quater : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 210;
210°
artikel 57,§ 3 : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel
211;
211° artikel 57, § 3bis : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 212;
212° artikel 57,
§ 3ter : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 213;
213° artikel 57, § 4 : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 214;
214° artikel 57ter : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 215;
215°
artikel 57bis : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 216;
Onderafdeling 3. - Scholen met optie Rijn -en binnenvaart
216° artikel 99sexies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 217;
217° artikel 99septies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 218;
218° artikel
99octies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 219;
219° artikel 99novies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 220;
Onderafdeling 4. - Topsportscholen
220° artikel 99decies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 221;
Onderafdeling 5. - Onthaalonderwijs
221° artikel 52quater, § 1, derde lid : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 222;
Onderafdeling 6. - Kunstsecundaire scholen
222° artikel 157 : decreet 18/5/1999 betreffende het
onderwijs XI artikel 223;
Onderafdeling 7. - Geïntegreerd
ondersteuningsaanbod, gelijke onderwijskansen, eerste graad
223° artikel VI.1 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 224;
224° artikel VI.2 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 225;
225° artikel VI.3 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 226;
226° artikel VI.4 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 227;
227° artikel VI.5 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 228;
228° artikel VI.6 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 229;
229° artikel VI.7 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 230;
230° artikel VI.8 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 231;
Onderafdeling 8. - Geïntegreerd ondersteuningsaanbod,
gelijke onderwijskansen, tweede en derde graad
231°
artikel VI.10 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel
232;
232° artikel VI.11 : decreet 28/6/2002 betreffende
gelijke onderwijskansen artikel 233;
233° artikel VI.12 :
decreet 28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 234;
234° artikel VI.13 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 235;
235° artikel VI.14 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 236;
236° artikel VI.15 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 237;
237° artikel VI.16 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 238;
238° artikel VI.17 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 239;
239° artikel VI.18 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 240;
240° artikel VI.19bis : decreet betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 241;
Afdeling 2. - Financiering en
subsidiëring van de werking
Onderafdeling 1. -
Leerlingen- en schoolkenmerken
241° artikel 5, § 1,
§ 2, § 3 : decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel
242;
Onderafdeling 2. - Vaststelling van het totale
werkingsbudget en van de voorafnamen
242° artikel 6 :
decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 243;
243° artikel 7 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 244;
Onderafdeling 3. - Verdeling
van het krediet voor schoolkenmerken en leerlingenkenmerken
244° artikel 8 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 245;
245° artikel 9 : decreet
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 246;
246° artikel 10 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 247;
Onderafdeling 4. - Berekening
van het werkingsbudget per school
247° artikel 11 :
decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 248;
248° artikel 12 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 249;
Onderafdeling 5. - Evaluatie
249° artikel 5, § 4. - decreet 4/7/2008 betreffende
de werkingsbudgetten artikel 250, 331;
250° artikel 21 :
decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 251, 332;
Titel 2. - Bepalingen betreffende leerlingen
HOOFDSTUK 1. - Regelmatige versus vrije leerling
251° artikel 48, 2° : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 252;
252° artikel 3, § 8,
5° : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 253, 294;
HOOFDSTUK 2. - Klassenraad en examencommissie van de Vlaamse
Gemeenschap
253° artikel 6quater, eerste, tweede, zesde
lid : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 254;
254° artikel 84quinquies : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 255;
255° artikel 84bis : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 256, § 1;
artikel 84ter : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II
artikel 256, § 2, § 3;
DEEL V. - Specifieke
bepalingen betreffende het buitengewoon secundair onderwijs
Titel 1. - Inleidende bepaling
256°
artikel 1, § 1 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 257;
257° artikel 1, § 2 : wet 6/7/1970 buitengewoon
onderwijs artikel 258;
Titel 2. - Gemeenschappelijke
bepalingen betreffende de opleidingsvormen 1, 2, 3 en 4
HOOFDSTUK 1. - Bepalingen betreffende scholen van de OV 1, 2,
3 en 4
Afdeling 1. - Structuur en organisatie
258° artikel 3 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs
artikel 259;
259° artikel 3bis, § 1, § 3 : wet
6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 260;
Afdeling 2. -
Eindtermen, ontwikkelingsdoelen, leerplan en handelingsplan
260° artikel 2, eerste lid : decreet 18/1/2002 eindtermen
en ontwikkelingsdoelen artikel 261,138;
261° artikel 3. :
decreet 18/1/2002 eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 262,139;
262° artikel 5, § 3 : decreet 18/1/2002 eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 263;
263° artikel 7bis :
decreet 18/1/2002 eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 264,144;
264° artikel 7ter : decreet 18/1/2002 eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 265,145;
265° artikel 8 :
decreet 18/1/2002 eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 266,146;
266° artikel 9 : decreet 18/1/2002 eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 267,147;
Afdeling 3. -
Programmatie en rationalisatie
Onderafdeling 1. - Begrippen en
inleidende bepalingen
267° artikel 2 : koninklijk besluit
nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 268;
268° artikel 3 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie
buitengewoon secundair artikel 269;
269° artikel 6 :
koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 270;
270° artikel 7 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie
buitengewoon secundair artikel 271;
271° artikel 8 :
koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 272;
272° artikel 9 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie
buitengewoon secundair artikel 273;
Onderafdeling 2. - Fusie
273° artikel 4 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie
buitengewoon secundair artikel 274;
274° artikel 5 :
koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 275;
Onderafdeling 3. - Rationalisatie
275°
artikel 22 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 276;
276° artikel 23 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 277;
277°
artikel 24 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 278;
278° artikel 25 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 279;
279°
artikel 26 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 280;
280° artikel 27 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 281;
281°
artikel 28 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 282;
282° artikel 29 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 283;
283°
artikel 30 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 284;
284° artikel 31 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 285;
Onderafdeling 4. - Programmatie
285°
artikel 32 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 286;
286° artikel 33 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 287;
287°
artikel 34 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 288;
288° artikel 35 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 289;
289°
artikel 35/1 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 290;
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende leerlingen
van de opleidingsvormen 1, 2, 3 en 4
Afdeling 1. -
Toelatingsvoorwaarden
Onderafdeling 1. - Leeftijd
290° artikel 4, eerste lid : wet 6/7/1970 buitengewoon
onderwijs artikel 291;
291° artikel 5, § 3 : wet
6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 292;
292° artikel
4, tweede, derde lid : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 293;
Onderafdeling 2. - Inschrijvingsverslag en attest
293° artikel 5, § 1, § 2 : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 294;
Onderafdeling 3. - Type 5
294° artikel 3, § 8, 5° : wet 29/5/1959 tot
wijziging onderwijswetgeving artikel 295, 253;
HOOFDSTUK 3. -
Financiering en subsidiëring
Afdeling 1. - Financiering
en subsidiëring van de personeelsleden
Onderafdeling 1. -
Directeur
295° artikel 84 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 296;
Onderafdeling 2. - Onderwijzend
personeel
296° artikel 1 : koninklijk besluit nr.65 ambten
buitengewoon onderwijs artikel 297;
297° artikel 2, §
1, § 2, § 3 : koninklijk besluit nr.65 ambten buitengewoon onderwijs
artikel 298;
298° artikel 3 : koninklijk besluit nr.65
ambten buitengewoon onderwijs artikel 299;
299° artikel 4
: koninklijk besluit nr.65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 300;
300° artikel 22 : koninklijk besluit nr.65 ambten
buitengewoon onderwijs artikel 301;
301° artikel 23 :
koninklijk besluit nr.65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 302;
302° artikel 6 : koninklijk besluit nr.65 ambten
buitengewoon onderwijs artikel 303;
303° artikel 5 :
koninklijk besluit nr.65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 304;
304° artikel 2, § 5, § 6 : koninklijk besluit
nr.65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 305;
305°
artikel 21, § 2, derde lid : koninklijk besluit nr.65 ambten buitengewoon
onderwijs artikel 306;
306° artikel 21, § 1, §
2, eerste, tweede lid : koninklijk besluit nr.65 ambten buitengewoon onderwijs
artikel 307, § 1, § 2
artikel 3, § 2 :
koninklijk besluit nr. 297 opdrachten in het onderwijs artikel 307, § 3
307° artikel 24 : koninklijk besluit nr.65 ambten
buitengewoon onderwijs artikel 308;
Onderafdeling 3 :
Paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch en orthopedagogisch personeel
308° artikel 1 : koninklijk besluit nr.67 buitengewoon
secundair onderwijs artikel 309;
309° artikel 2 :
koninklijk besluit nr.67 buitengewoon secundair onderwijs artikel 310;
310° artikel 3, § 1, § 2 : koninklijk besluit
nr.67 buitengewoon secundair onderwijs artikel 311;
311°
artikel 6 : koninklijk besluit nr.67 buitengewoon secundair onderwijs artikel
312;
312° artikel 3, § 4, § 6 : koninklijk
besluit nr.67 buitengewoon secundair onderwijs artikel 313;
313° artikel 3, § 3 : koninklijk besluit nr.67
buitengewoon secundair onderwijs artikel 314;
Onderafdeling 4.
- Plage uren
314° artikel 57bis : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 315, 216;
Onderafdeling
5. - Geïntegreerd ondersteuningsaanbod, gelijke onderwijskansen
315° artikel VI.22 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 316;
316° artikel VI.23 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 317;
317° artikel VI.24 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 318;
318° artikel VI.25 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 319;
319° artikel VI.26 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 320;
320° artikel VI.27 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 321;
321° artikel VI.28 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 322;
Afdeling 2. - Financiering en
subsidiëring van de werking
Onderafdeling 1. -
Schoolkenmerken
322° artikel 5, § 1, 2° : decreet
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 323;
Onderafdeling 2. - Vaststelling van het totale werkingsbudget
en de voorafnamen
323° artikel 13 : decreet 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten artikel 324;
324° artikel
14 : decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 325;
Onderafdeling 3. - Verdeling van het werkingsbudget voor
schoolkenmerken
325° artikel 15 : decreet 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten artikel 326;
326° artikel
16 : decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 327;
Onderafdeling 4. - Berekening van het werkingsbudget per
school
327° artikel 17 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 328;
328° artikel 18 : decreet
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 329;
Onderafdeling 5. - Berekening van de integratietoelage per
school
329° artikel 19 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 330;
Onderafdeling 6. - Evaluatie
330° artikel 5, § 4 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 331, 250;
331° artikel 21 :
decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 332, 251;
Titel 3. - Specifieke bepalingen betreffende de
opleidingsvormen 1, 2 en 3
HOOFDSTUK 1. - Bepalingen
betreffende de scholen van de opleidingsvormen 1, 2 en 3
Afdeling 1. - Structuur en organisatie
332° artikel 3bis, § 2, § 3 : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 333;
333° artikel 42 :
decreet 14/7/1998 betreffende het onderwijs IX artikel 334;
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende de scholen van de
opleidingsvorm 3
Afdeling 1. - Structuur en organisatie
334° artikel IV.14, eerste, tweede lid : decreet 13/7/2001
betreffende het onderwijs XIII artikel 335;
335° artikel
5ter : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 336;
336° artikel 5quater : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs
artikel 337;
337° artikel 5quinquies : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 338;
338° artikel 5sexies :
wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 339;
339°
artikel 5septies : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 340;
Afdeling 2. - Experimenteel modulair onderwijs
340° artikel 20bis : BVR organisatie van opleidingsvorm
OV3 artikel 341;
341° artikel 20ter : BVR organisatie van
opleidingsvorm OV3 artikel 342;
342° artikel 20quater :
BVR organisatie van opleidingsvorm OV3 artikel 343;
343°
artikel 20quinquies : BVR organisatie van opleidingsvorm OV3 artikel 344;
344° artikel 20sexies : BVR organisatie van opleidingsvorm
OV3 artikel 345;
345° artikel 20septies : BVR organisatie
van opleidingsvorm OV3 artikel 346;
346° artikel 20octies
: BVR organisatie van opleidingsvorm OV3 artikel 347;
347°
artikel 20novies : BVR organisatie van opleidingsvorm OV3 artikel 348;
348° artikel 20decies : BVR organisatie van opleidingsvorm
OV3 artikel 349;
Titel 4. - Specifieke bepalingen betreffende
de opleidingsvorm 4
HOOFDSTUK 1. - Bepalingen betreffende de
scholen van de opleidingsvorm 4, met uitzondering van de ziekenhuisscholen
349° artikel 47, 4° : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 350;
Titel 5. - Specifieke bepalingen
betreffende het geïntegreerd onderwijs en de specifieke
onderwijsleermiddelen
HOOFDSTUK 1. - Het geïntegreerd
onderwijs
350° artikel 5bis : wet 6/7/1970 buitengewoon
onderwijs artikel 351;
351° artikel 5bis 1 : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 352;
352° artikel 5bis 2 :
wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 353;
artikel 5bis
3 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 353;
353°
artikel 5bis 4 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 354;
354° artikel 5bis 5 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs
artikel 355;
355° artikel 5bis 6 : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 356;
HOOFDSTUK 2. - De
specifieke onderwijsleermiddelen
356° artikel 67 : decreet
van 8/7/1996 betreffende het onderwijs VII artikel 357;
357° DEEL VI. - Uitwerkingsdata artikel
358;
358° DEEL VII. - Aanpassingen van de verwijzingen
naar artikelen opgenomen in de codificatie artikel 359.
359° Bijlage I. - Indeling in onderwijszones
ADDENDUM III. - CONCORDANTIETABEL NIEUWE
ARTIKELEN GERANGSCHIKT VOLGENS DE VROEGERE ARTIKELEN
Add. 3.
I. Wet van 29/5/59 tot
wijziging van de onderwijswetgeving
1° artikel 1, eerste
lid : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 2;
2° artikel 2 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 5;
3° artikel 3, § 1,
eerste, derde, vierde lid en § 2 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 6;
4° artikel 3, § 1,
tweede lid : wet tot wijziging onderwijswetgeving artikel 39;
5° artikel 3, § 5 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 19;
6° artikel 3, § 6 :
wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 20;
7° artikel 3, § 8,1°, eerste en tweede lid : wet
29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 169;
8°
artikel 3, § 8, 1°, derde en vierde lid : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 171;
9° artikel 3, § 8,
1°, vijfde en negende lid : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving
artikel 172;
10° artikel 3, § 8, 1°, achtste lid
: wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 42;
11° artikel 3, § 8, 2° : wet 29/5/1959 tot
wijziging onderwijswetgeving artikel 173;
12° artikel 3,
§ 8, 5° : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 253,
295;
13° artikel 3, § 9 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 100;
14° artikel 4, eerste en
tweede lid : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 110;
15° artikel 6quater, eerste, tweede, zesde lid : wet
29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 254;
16° artikel 6quater, derde lid : wet 29/5/1959 tot
wijziging onderwijswetgeving artikel 101;
17° artikel 7,
§ 1 : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 12;
18° artikel 7, § 2, § 3 : wet 29/5/1959 tot
wijziging onderwijswetgeving artikel 108;
19° artikel
24bis, § 1, § 2, § 3 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 15;
20° artikel 24bis, § 4
: wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 13;
21° artikel 24ter : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 14;
22° artikel 24quater : wet
29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 101;
23° artikel 24quinquies : wet tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 99;
24° artikel 25 : wet
29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 36;
25°
artikel 26 : wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 16;
26° artikel 27, § 1, eerste, tweede lid; § 2 :
wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 17;
27° artikel 28 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 18;
28° artikel 32, § 1 :
wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 37;
29° artikel 35 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 103;
30° artikel 36, § 1 :
wet 29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 41;
31° artikel 36, § 2 : wet 29/5/1959 tot wijziging
onderwijswetgeving artikel 16;
32° artikel 36bis : wet
29/5/1959 tot wijziging onderwijswetgeving artikel 38.
II. Wet
van 6/7/1970 op het buitengewoon en geïntegreerd
onderwijs
1° artikel 1, § 1 : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 257;
2° artikel 1, § 2
: wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 258;
3°
artikel 3 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 259;
4° artikel 3bis, § 1, § 3 : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 260;
5° artikel 3bis,
§ 2, § 3 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 333;
6° artikel 4, eerste lid : wet 6/7/1970 buitengewoon
onderwijs artikel 291;
7° artikel 4, tweede, derde lid :
wet buitengewoon onderwijs artikel 293;
8° artikel 5,
§ 1, § 2 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 294;
9° artikel 5, § 3 : wet 6/7/1970 buitengewoon
onderwijs artikel 292;
10° artikel 5bis : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 351;
11° artikel 5bis 1 :
wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 352;
12°
artikel 5bis 2 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 353;
artikel 5bis 3 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel
353;
13° artikel 5bis 4 : wet 6/7/1970 buitengewoon
onderwijs artikel 354;
14° artikel 5bis 5 : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 355;
15° artikel 5bis 6 :
wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 356;
16°
artikel 5ter : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 336;
17° artikel 5quater : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs
artikel 337;
18° artikel 5quinquies : wet 6/7/1970
buitengewoon onderwijs artikel 338;
19° artikel 5sexies :
wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 339;
20°
artikel 5septies : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 340;
21° artikel 6 : wet 6/7/1970 buitengewoon onderwijs
artikel 67;
22° artikel 7 : wet 6/7/1970 buitengewoon
onderwijs artikel 68, § 1, § 2;
artikel 11 : wet
6/7/1970 buitengewoon onderwijs artikel 68, § 3.
III.
Koninklijk besluit nr. 2 van 21/8/1978 tot vaststelling van het maximum aantal
lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs
1°
artikel 1 : koninklijk besluit nr. 2 maximum aantal lestijden secundair
onderwijs artikel 148;
2° artikel 2 : koninklijk besluit
nr. 2 maximum aantal lestijden secundair onderwijs artikel 149;
3° artikel 5 : koninklijk besluit nr. 2 maximum aantal
lestijden secundair onderwijs artikel 151.
IV. Koninklijk
besluit nr. 65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van
het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor
buitengewoon onderwijs
1° artikel 1 : koninklijk besluit
nr. 65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 297;
2°
artikel 2, § 1, § 2, § 3 : koninklijk besluit nr. 65 ambten
buitengewoon onderwijs artikel 298;
3° artikel 2, §
5, § 6 : koninklijk besluit nr. 65 ambten buitengewoon onderwijs artikel
305;
4° artikel 3, § 1 : koninklijk besluit nr. 65
ambten buitengewoon onderwijs artikel 299;
5° artikel 4 :
koninklijk besluit nr. 65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 300;
6° artikel 5, § 1-§ 4 : koninklijk besluit nr.
65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 304;
7° artikel 6
: koninklijk besluit nr. 65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 303;
8° artikel 21, § 1, § 2, eerste, tweede lid :
koninklijk besluit nr. 65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 307;
9° artikel 21, § 2, derde lid : koninklijk besluit
nr. 65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 306;
10°
artikel 22 : koninklijk besluit nr. 65 ambten buitengewoon onderwijs artikel
301;
11° artikel 23 : koninklijk besluit nr. 65 ambten
buitengewoon onderwijs artikel 302;
12° artikel 24 :
koninklijk besluit nr. 65 ambten buitengewoon onderwijs artikel 308.
V. Koninklijk besluit nr. 67 van 20/7/1982 tot vaststelling
van de wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch, sociaal,
psychologisch en orthopedagogisch personeel worden bepaald in het buitengewoon
secundair onderwijs
1° artikel 1 : koninklijk besluit nr.
67 buitengewoon secundair onderwijs artikel 309;
2°
artikel 2 : koninklijk besluit nr. 67 buitengewoon secundair onderwijs artikel
310;
3° artikel 3, § 1, § 2 : koninklijk besluit
nr. 67 buitengewoon secundair onderwijs artikel 311;
4°
artikel 3, § 3 : koninklijk besluit nr. 67 buitengewoon secundair
onderwijs artikel 314;
5° artikel 3, § 4, § 6 :
koninklijk besluit nr. 67 buitengewoon secundair onderwijs artikel 313;
6° artikel 6 : koninklijk besluit nr. 67 buitengewoon
secundair onderwijs artikel 312.
VI. Koninklijk besluit nr.
297 van 31/3/1984 betreffende de opdrachten, de salarissen, de salaristoelagen
en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de
CLB
1° artikel 3, § 2 : koninklijk besluit opdrachten
in het onderwijs artikel 307, § 3
VII. koninklijk besluit
nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en programmatie van het
buitengewoon secundair onderwijs
1° artikel 2 : koninklijk
besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 268;
2° artikel 3 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie
buitengewoon secundair artikel 269;
3° artikel 4 :
koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 274;
4° artikel 5 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie
buitengewoon secundair artikel 275;
5° artikel 6 :
koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 270;
6° artikel 7 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie
buitengewoon secundair artikel 271;
7° artikel 8 :
koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 272;
8° artikel 9 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie
buitengewoon secundair artikel 273;
9° artikel 22 :
koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 276;
10° artikel 23 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie
buitengewoon secundair artikel 277;
11° artikel 24 :
koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair artikel 278;
12° artikel 25, § 2 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 279;
13°
artikel 26 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 280;
14° artikel 27 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 281;
15°
artikel 28 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 282;
16° artikel 29 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 283;
17°
artikel 30 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 284;
18° artikel 31 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 285;
19°
artikel 32 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 286;
20° artikel 33 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 287;
21°
artikel 34 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 288;
22° artikel 35 : koninklijk besluit nr 439
rationalisatie buitengewoon secundair artikel 289;
23°
artikel 35/1 : koninklijk besluit nr 439 rationalisatie buitengewoon secundair
artikel 290.
VIII. Decreet van 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II
1° artikel 5 : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 40;
2° artikel 46, § 1 :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 4;
3° artikel 46, § 2, eerste zin; § 2, tweede lid;
§ 3 : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 3;
4° artikel 46,§ 2, tweede zin : decreet betreffende
het onderwijs II artikel 150;
5° artikel 46bis : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 70;
6°
artikel 47, 1°, 2°, 3° : decreet betreffende het onderwijs II
artikel 2;
7° artikel 47, 4° : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 350;
8° artikel 48,
behalve 2° : decreet betreffende het onderwijs II artikel 3;
9° artikel 48, 2° : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 115,252;
10° artikel 49 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 124;
11°
artikel 50 : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 125;
12° artikel 51 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 131;
13° artikel 52 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 134;
14°
artikel 52bis : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 130;
15° artikel 52ter : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 132;
16° artikel 52quater, § 1,
eerste, tweede, vierde lid; § 2 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 135;
17° artikel 52quater, § 1,
derde lid : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 222;
18° artikel 52quinquies : decreet betreffende het
onderwijs II artikel 137;
19° artikel 52quinquies /1 :
decreet betreffende het onderwijs II artikel 136;
20°
artikel 52sexies : decreet betreffende het onderwijs II artikel 96;
21° artikel 52septies : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 97;
22° artikel 52octies : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 98;
23°
artikel 52novies : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 109;
24° artikel 53 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 153;
25° artikel 54 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 154;
26°
artikel 54bis : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 155;
27° artikel 55, § 1-§ 3 : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 156;
28° artikel 55,
§ 4-§ 8 : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 157;
29° artikel 55bis : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 152;
30° artikel 56, 3° : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 201, § 3;
31° artikel 57, § 1 : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 209, § 1;
32° artikel 57,
§ 3 : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 211;
33° artikel 57, § 3bis : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 212;
34° artikel 57,
§ 3ter : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 213;
35° artikel 57, § 4 : decreet 31/7/1990 betreffende
het onderwijs II artikel 214;
36° artikel 57bis : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 216,315;
37° artikel 57ter : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 215;
38° artikel 58bis : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 201, § 1, § 2;
39° artikel 59 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 209, § 2;
40° artikel 59bis :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 21, § 1;
41° artikel 59ter : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 21, § 2-§ 6;
42° artikel
59quater : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 210;
43° artikel 59quinquies : decreet betreffende het
onderwijs II artikel 22;
44° artikel 64 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 2;
45°
artikel 74bis : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 116;
46° artikel 74ter : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 117;
47° artikel 74quater : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 118;
48°
artikel 74quinquies : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel
119;
49° artikel 74quinquies 1 : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 120;
50° artikel
74quinquies 2 : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 107;
51° artikel 74sexies : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 121;
52° artikel 74septies : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 122;
53°
artikel 74octies : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 111;
54° artikel 74novies : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 112;
55° artikel 74decies : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 113;
56°
artikel 74undecies : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel
114;
57° artikel 74duodecies : decreet betreffende het
onderwijs II artikel 158;
58° artikel 74ter decies :
decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 159;
59° artikel 74quater decies : decreet betreffende het
onderwijs II artikel 160;
60° artikel 74quinquies decies
:decreet betreffende het onderwijs II artikel 161;
61°
artikel 74sexies decies : decreet betreffende het onderwijs II artikel 162;
62° artikel 74sexies decies bis : decreet betreffende het
onderwijs II artikel 163;
63° artikel 74septies decies :
decreet betreffende het onderwijs II artikel 164;
64°
artikel 74duodevicies : decreet betreffende het onderwijs II artikel 165;
65° artikel 74undevicies : decreet betreffende het
onderwijs II artikel 166;
66° artikel 74vicies : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 167;
67°
artikel 74vicies semel : decreet betreffende het onderwijs II artikel 168;
68° artikel 84bis, § 1 : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 256, § 1;
artikel
84ter : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 256, § 2,
§ 3;
69° artikel 84quater, 1° : decreet 31/7/1990
betreffende het onderwijs II artikel 115;
70° artikel
84quinquies : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 255;
71° artikel 192 : decreet 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II artikel 102;
72° artikel 198 : decreet
31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 104;
73°
artikel 199 : decreet 31/7/1990 betreffende het onderwijs II artikel 105.
IX. Decreet van 14/7/98 houdende diverse bepalingen met
betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs
1° artikel 2 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 3;
2° artikel 2bis : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 2;
3° artikel 3 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 2; 350;
4° artikel 4
: decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 126;
5°
artikel 5 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 127;
6° artikel 6 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 128;
7° artikel 7 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 129;
8° artikel 7bis : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 170;
9° artikel 8 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 133;
10° artikel 9 :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 174, § 1;
11° artikel 25 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 175;
12° artikel 26 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 176;
13° artikel 27 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 177;
14° artikel 28 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 178;
15° artikel 29
: decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 179;
16°
artikel 31 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 180;
17° artikel 32 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 181;
18° artikel 33 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 182;
19° artikel 34 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 183;
20° artikel 35 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 184;
21° artikel 36
: decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 185;
22°
artikel 38 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 186;
23° artikel 40 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 187;
24° artikel 41 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 188;
25° artikel 42 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 203;
26° artikel 43 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 204;
27° artikel 44
: decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 205;
28°
artikel 45 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 206;
29° artikel 47, eerste lid : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 190, § 1;
30° artikel 47, tweede
lid : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 189;
31° artikel 48 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 190, § 2;
32° artikel 49 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 191;
33° artikel 50 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 192;
34° artikel 51
: decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 193;
35°
artikel 52 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 194;
36° artikel 53 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 195;
37° artikel 54 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 196;
38° artikel 54bis : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 197;
39° artikel 55
: decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 198;
40°
artikel 56 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 200;
41° artikel 56bis : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 199;
42° artikel 58, tweede lid : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 202, § 3;
artikel
61 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 202, § 1, § 2;
43° artikel 62 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 49;
44° artikel 63 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 50;
45° artikel 64 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 51;
46° artikel 65 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 52;
47° artikel 66 :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 53;
48°
artikel 67 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 54;
49° artikel 68 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 55;
50° artikel 70 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 56;
51° artikel 71 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 57;
52° artikel 72 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 58;
53° artikel 73 :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 59;
54°
artikel 74 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 60;
55° artikel 75 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 61;
56° artikel 76 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 62;
57° artikel 77 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 63;
58° artikel 78 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 64;
59° artikel 80 :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 65;
60°
artikel 81 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 66;
61° artikel 81bis : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 71;
62° artikel 81ter : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 72;
63° artikel 81quater :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 73;
64°
artikel 81quinquies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 74;
65° artikel 81sexies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 75;
66° artikel 81septies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 76;
67° artikel
81octies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 77;
68° artikel 81novies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 78;
69° artikel 81decies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 79;
70° artikel
81undecies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 80;
71° artikel 81duodecies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 81;
72° artikel 81terdecies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 82;
73° artikel
81quater decies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 83;
74° artikel 81quinquies decies : decreet secundair
onderwijs artikel 84;
75° artikel 81sexies decies :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 85;
76°
artikel 81septies decies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 86;
77° artikel 81duodevicies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 87;
78° artikel 81undevicies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 88;
79° artikel
81vicies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 89;
80° artikel 81vicies semel : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 90;
81° artikel 81vicies bis : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 91;
82° artikel
81vicies ter : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 92;
83° artikel 81vicies quater : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 93;
84° artikel 81vicies quinquies :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 94;
85°
artikel 83 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 207;
86° artikel 84 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 296;
87° artikel 93, § 2, § 3 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 23;
88° artikel 94 :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 24;
89°
artikel 95 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 25;
90° artikel 96 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 26;
91° artikel 97 : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 27;
92° artikel 98 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 28;
93° artikel 99 : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 29;
94° artikel
99bis : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 30;
95° artikel 99ter : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 31;
96° artikel 99quater : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 32;
97° artikel 99sexies :
decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 217;
98°
artikel 99septies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 218;
99° artikel 99octies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 219;
100° artikel 99novies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 220;
101° artikel
99decies : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 221;
102° artikel 99duodecies : decreet 14/7/1998 secundair
onderwijs artikel 33;
103° artikel 99ter decies : decreet
14/7/1998 secundair onderwijs artikel 34;
104° artikel 103
: decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 47;
105°
artikel 103bis : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 48;
106° artikel 104 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 208;
107° artikel 156 : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 69, § 1, § 2;
artikel
158 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs artikel 69, § 3;
108° artikel 159 : decreet 14/7/1998 secundair onderwijs
artikel 95;
109° artikel 168, 4° : decreet 14/7/1998
secundair onderwijs artikel 203.
X. Decreet van 18/1/2002
betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen
in het voltijds gewoon en buitengewoon onderwijs
1° artikel
2, eerste lid : decreet eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 138, 261;
2° artikel 3 : decreet eindtermen en ontwikkelingsdoelen
artikel 139, 262;
3° artikel 4 : decreet eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 140;
4° artikel 5, § 1,
§ 2 : decreet eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 141;
5° artikel 5, § 3 : decreet eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 263;
6° artikel 6 : decreet
eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 142;
7° artikel
7 : decreet eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 143;
8° artikel 7bis : decreet eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 144, 264;
9° artikel 7ter :
decreet eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 145, 265;
10° artikel 8, § 1, § 3-§ 5 : decreet
eindtermen en ontwikkelingsdoelen artikel 146;
11° artikel
8, § 1, § 2-§ 4 : decreet eindtermen en ontwikkelingsdoelen
artikel 266;
12° artikel 9 : decreet eindtermen en
ontwikkelingsdoelen artikel 147, 267.
XI. Decreet van
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I
1° artikel
VI.1 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 224;
2° artikel VI.2 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 225;
3° artikel VI.3 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 226;
4° artikel VI.4 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 227;
5° artikel VI.5 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 228;
6° artikel VI.6 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 229;
7° artikel VI.7 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 230;
8° artikel VI.8 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 231;
9° artikel VI.10 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 232;
10° artikel VI.11 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 233;
11° artikel VI.12 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 234;
12° artikel VI.13 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 235;
13° artikel VI.14 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 236;
14° artikel VI.15 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 237;
15° artikel VI.16 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 238;
16° artikel VI.17 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 239;
17° artikel VI.18 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 240;
18° artikel VI.19bis : decreet betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 241;
19° artikel VI.22 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 316;
20° artikel VI.23 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 317;
21° artikel VI.24 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 318;
22° artikel VI.25 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 319;
23° artikel VI.26 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 320;
24° artikel VI.27 : decreet 28/6/2002 betreffende gelijke
onderwijskansen artikel 321;
25° artikel VI.28 : decreet
28/6/2002 betreffende gelijke onderwijskansen artikel 322.
XII. besluit Vlaamse Regering van 6/12/2002 betreffende de
organisatie van opleidingsvorm 3 in het buitengewoon secundair
onderwijs
1° artikel 20bis : BVR organisatie van
opleidingsvorm OV3 artikel 341;
2° artikel 20ter : BVR
organisatie van opleidingsvorm OV3 artikel 342;
3° artikel
20quater : BVR organisatie van opleidingsvorm OV3 artikel 343;
4° artikel 20quinquies : BVR organisatie van
opleidingsvorm OV3 artikel 344;
5° artikel 20sexies : BVR
organisatie van opleidingsvorm OV3 artikel 345;
6° artikel
20septies : BVR organisatie van opleidingsvorm OV3 artikel 346;
7° artikel 20octies : BVR organisatie van opleidingsvorm
OV3 artikel 347;
8° artikel 20novies : BVR organisatie van
opleidingsvorm OV3 artikel 348;
9° artikel 20decies : BVR
organisatie van opleidingsvorm OV3 artikel 349.
XIII. Decreet
van 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs wat de werkingsbudgetten
betreft
1° artikel 5, § 1, § 2, § 3 :
decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 242;
2° artikel 5, § 1, 2° : decreet betreffende de
werkingsbudgetten artikel 323;
3° artikel 5, § 4 :
decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 250, 331;
4° artikel 6 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 243;
5° artikel 7 : decreet
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 244;
6°
artikel 8 : decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 245;
7° artikel 9 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 246;
8° artikel 10 : decreet
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 247;
9°
artikel 11 : decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 248;
10° artikel 12 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 249;
11° artikel 13 : decreet
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 324;
12°
artikel 14 : decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 325;
13° artikel 15 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 326;
14° artikel 16 : decreet
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 327;
15°
artikel 17 : decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 328;
16° artikel 18 : decreet 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten artikel 329;
17° artikel 19 : decreet
4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 330;
18°
artikel 21 : decreet 4/7/2008 betreffende de werkingsbudgetten artikel 251,
332.
XIV. Andere
1° artikel 75 : decreet
21/12/1994 betreffende het onderwijs VI artikel 174,§ 2;
2° artikel 67 : decreet van 8/7/1996 betreffende het
onderwijs VII artikel 357;
3° artikel 71, § 1, §
2, eerste lid : decreet 8/7/1996 betreffende het onderwijs VII artikel 123;
4° artikel 71, § 2 : decreet 8/7/1996 betreffende het
onderwijs VII artikel 106;
5° artikel 71 : decreet
15/7/1997 betreffende het onderwijs VIII artikel 11;
6°
artikel 42 : decreet 14/7/1998 betreffende het onderwijs IX artikel 334;
7° artikel 157 : decreet 18/5/1999 betreffende het
onderwijs XI artikel 223;
8° artikel IV.14, eerste, tweede
lid : decreet 13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII artikel 335;
9° artikel V.9 : decreet 13/7/2001 betreffende het
onderwijs XIII artikel 7;
10° artikel V.10 : decreet
13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII artikel 8;
11°
artikel V.11 : decreet 13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII artikel 9;
12° artikel V.12 : decreet 13/7/2001 betreffende het
onderwijs XIII artikel 10;
13° artikel V.13 : decreet
13/7/2001 betreffende het onderwijs XIII artikel 35;
14°
artikel X.5 : decreet 15/7/2005 betreffende het onderwijs XV artikel 43;
15° artikel X.3 : decreet 22/6/2007 betreffende het
onderwijs XVII artikel 44;
16° artikel X.6 : decreet
22/6/2007 betreffende het onderwijs XVII artikel 45;
17°
artikel X.7 : decreet 22/6/2007 betreffende het onderwijs XVII artikel 46.
ADDENDUM IV. - OVERZICHT WETTELIJKE EN
DECRETALE BEPALINGEN OPGENOMEN IN DE CODIFICATIE BETREFFENDE HET SECUNDAIR
ONDERWIJS
Add. 4.
1° Wet van
29/5/1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving.
2° Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon
en geïntegreerd onderwijs.
3° koninklijk besluit nr. 2
van 21/8/1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het
voltijds secundair onderwijs.
4° koninklijk besluit nr. 65
van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs-
en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon
onderwijs.
5° koninklijk besluit nr. 67 van 20/7/1982 tot
vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch,
sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel worden bepaald in het
buitengewoon secundair onderwijs.
6° koninklijk besluit nr.
297 van 31/3/1984 betreffende de opdrachten, de salarissen, de salaristoelagen
en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de CLB, artikel
3, § 2.
7° koninklijk besluit nr.439 van 11/8/1986
houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon secundair
onderwijs.
8° Decreet van 31/7/1990 betreffende het
onderwijs II.
9° Decreet van 14/7/1998 houdende diverse
maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het
decreet van 25 februari 1997 betreffende het
basisonderwijs.
10° Decreet van 18/1/2002 betreffende de
eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds
gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.
11° Decreet van
28/6/2002 betreffende de gelijke onderwijskansen I : artikel VI.1 tot en
artikel VI.3, artikel VI.4 tot en met artikel VI.19bis, artikel VI.22 tot en
met artikelVI.28.
12° besluit Vlaamse Regering van
6/12/2002 betreffende de organisatie van opleidingsvorm 3 in het buitengewoon
secundair onderwijs, artikel 20bis tot en met artikel
20decies.
13° Decreet van 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft : artikel
4 tot en met artikel 19 en artikel 21.
14° Artikelen uit
diverse decreten betreffende het onderwijs :
Decreet van
21/12/1994 betreffende het onderwijs VI : artikel 75.
Decreet
van 8/7/1996 betreffende het onderwijs VII : artikel 67,
71.
Decreet van 5/7/1997 betreffende het onderwijs VIII :
artikel 71.
Decreet van 14/7/1998 betreffende het onderwijs IX
: artikel 42.
Decreet van 18/5/1999 betreffende het onderwijs
XI : artikel 157.
Decreet van 13/7/2001 betreffende het
onderwijs XIII : artikel IV.14, artikel V.9 tot en met
V.13.
Decreet van 15/72005 betreffende het onderwijs XV :
artikel X.5.
Decreet van 22/6/2007 betreffende het onderwijs
XVII : artikel X.3, X.6, X.7.
ADDENDUM V. - BEPALINGEN NA DE CODIFICATIE OP
TE HEFFEN
Add. 5.
De bepalingen die niet
opgenomen zijn in de codificatie (Addendum I) en de bepalingen die opgenomen
zijn in de codificatie (Addendum III) zullen na codificatie worden opgeheven
bij decreet. De volgende bepalingen en artikelen, zoals gewijzigd worden bij
decreet opgeheven :
1° Wet van 29/5/1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving : artikel 1, tweede lid; artikel
2; artikel 3, § 2 tot en met § 4, § 5, eerste lid, tweede zin,
1° en 2°, tweede lid, § 6, punt b), tweede lid, punt c), § 7,
§ 8, 1°, eerste tot en met zevende lid, negende lid, 2° tot en met
5°; artikel 4, eerste en tweede lid; artikel 24bis ; artikel 24ter ;
artikel 24quater ; artikel 24quinquies ; artikel 27, § 2; artikel 29;
artikel 31; artikel 32, § 3; artikel 36, § 3; artikel 46; artikel
52.
2° Wet van 29/5/1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving : op te heffen enkel voor wat betreft het
secundair onderwijs : artikel 1, eerste lid; artikel 3, § 1, § 5,
eerste lid, eerste zin, derde, vierde en vijfde lid, § 6, a) en b) eerste
en derde lid, § 8, 1°, achtste lid, § 9; artikel 6quater ;
artikel 7; artikel 25; artikel 26; artikel 27, § 1, eerste en twee lid;
artikel 28; artikel 32, § 1; artikel 35; artikel 36, § 1 en § 2;
artikel 36bis.
3° Wet van 22/6/1964 betreffende het statuut
der personeelsleden van het Rijksonderwijs.
4° Koninklijk
besluit van 22/3/1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het
paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der
internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de
inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze
inrichtingen.
5° Wet van 6/7/1970 op het buitengewoon en
geïntegreerd onderwijs, behalve artikel 2, punt d) en punt e); artikel 20,
eerste lid.
6° Wet van 11/7/1973 houdende wijziging van de
wet van 29 mei 1959 betreffende het bewaarschoolonderwijs, het lager,
middelbaar, normaal-, technisch, kunst- en buitengewoon
onderwijs.
7° Koninklijk besluit 5/5/1976 houdende
uitvoering van artikel 27, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging
van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
8°
Koninklijk besluit nr. 2 van 21/8/1978 tot vaststelling van het maximum aantal
lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs.
9°
Koninklijk besluit nr. 65 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de
ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de
instellingen voor buitengewoon onderwijs.
10° Koninklijk
besluit nr. 67 van 20/7/1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van
het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel
worden bepaald in het buitengewoon secundair onderwijs.
11°
koninklijk besluit nr. 297 van 31/3/1984 betreffende de opdrachten, de
salarissen, de salaristoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in
het onderwijs en de CLB, artikel 3, § 2.
12° Wet van
31/7/1984 : artikel 83 tot en met artikel 85.
13°
Koninklijk besluit nr. 439 van 11/8/1986 houdende rationalisatie en
programmatie van het buitengewoon onderwijs.
14° Decreet
van 31/7/1990 betreffende het onderwijs II : artikel 46 tot en met artikel 60,
artikel 64, artikel 74bis tot en met artikel 74vicies semel, artikel 84bis tot
en met artikel 84septies.
15° Decreet van 31/7/1990
betreffende het onderwijs II : op te heffen enkel voor wat betreft het
secundair onderwijs : artikel 5; artikel 192; artikel 198, artikel
199.
16° besluit van de Vlaamse Regering van 30/1/1991
houdende uitvoering van het artikel 163, § 4, van het decreet van 31 juli
1990 betreffende het onderwijs II aangaande de bevoegdheden van de commissaris
van de Vlaamse Regering.
17° Decreet van 28/4/1993
betreffende het onderwijs IV : artikel 69.
18° Decreet van
21/12/1994 betreffende het onderwijs VI : artikel 75.
19°
Decreet van 8/7/1996 betreffende het onderwijs VII :artikel
73.
20° Decreet van 8/7/1996 betreffende het onderwijs VII
: op te heffen enkel voor wat betreft het secundair onderwijs : artikel 67,
artikel 71.
21° Decreet van 15/7/1997 betreffende het
onderwijs VIII : artikel 71.
22° Decreet van 14/7/1998
houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet basisonderwijs.
23° Decreet van
14/7/1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs : enkel voor wat
betreft het secundair onderwijs : artikel 156, artikel 158, artikel
159.
24° Decreet van 14/7/1998 betreffende het onderwijs IX
: artikel 42.
25° Decreet van 18/5/1999 betreffende het
onderwijs XI : artikel 157.
26° besluit van de Vlaamse
Regering van 1/12/2000 houdende vaststelling van de voorwaarden voor de
financiering of subsidiëring van de ambten van het bestuurs- en
ondersteunend personeel van de centra voor
volwassenenonderwijs.
27° Decreet van 13/7/2001 betreffende
het onderwijs XIII : artikel IV.14, artikel V.9 tot en met artikel
V.13.
28° Decreet van 18/1/2002 betreffende de eindtermen,
ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het secundair
onderwijs.
29° Decreet van 28/6/2002 betreffende de gelijke
onderwijskansen I : artikel VI.1 tot en met artikel VI.3, artikel VI.4 tot en
met artikel VI.19, artikel VI.20, artikel VI.22 tot en met VI.28; artikel X.1,
artikel X.1bis.
30° besluit van de Vlaamse Regering van
6/12/2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs
van opleidingsvorm 3, artikel 20bis tot en met
20decies.
31° Decreet van 15/7/2005 betreffende het
onderwijs XV : op te heffen enkel voor wat betreft het secundair onderwijs :
artikel X.5.
32° Decreet van 22/6/2007 betreffende het
onderwijs XVII : artikel X.3, X.6, X.7.
33° Decreet van
4/7/2008 betreffende het onderwijs XVIII : artikel
XI.2.
34° Decreet van 4/7/2008 betreffende de
werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet
basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft : artikel
4 tot en met artikel 19.
35° Decreet van 4/7/2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten
betreft : op te heffen enkel voor wat betreft het secundair onderwijs : artikel
21.
ADDENDUM VI. - INHOUDSTABEL CODIFICATIE
BETREFFENDE HET SECUNDAIR ONDERWIJS
Add. 6.
Deel I : Inleidende
bepalingen
Deel II : Begrippen
Deel III :
Gemeenschappelijke bepalingen betreffende het secundair
onderwijs
Titel 1 : Bepalingen betreffende de
scholen
Hoofdstuk 1 : Algemeen
Hoofdstuk 2 :
Erkenningsvoorwaarden
Hoofdstuk 3 : Financiering en
subsidiëring
Afdeling 1 : Voorwaarden
Afdeling 2 : Financiering en subsidiering van de
personeelsleden
Onderafdeling 1 : Salariëring
Onderafdeling 2 : Onderwijzend
personeel
Onderafdeling 3 : Globale puntenenveloppe
Onderafdeling 4 : Puntenenveloppe Raad van het
Gemeenschapsonderwijs
Onderafdeling 5 :
Bedrijfsstages
Afdeling 3 : Financiering en subsidiëring
van de werking
Onderafdeling 1 :
Algemeen
Onderafdeling 2 : Time-out
projecten
Onderafdeling 3 : Brussels ondersteuningscentrum
secundair onderwijs
Onderafdeling 4 : Bijzondere maatregelen
voor technisch of beroepsgerichte opleidingen
Hoofdstuk 4 :
Scholengemeenschappen
Afdeling 1 : Algemeen
Afdeling 2 : Vorming van een scholengemeenschap
Afdeling 3 : Bevoegdheden van een
scholengemeenschap
Afdeling 4 : Diverse voordelen voor
scholengemeenschappen
Hoofdstuk 5 :
Organen
Afdeling 1 : Commissie van Advies voor het Buitengewoon
Onderwijs
Afdeling 2 : Representatieve vakorganisaties
Afdeling 3 : Overlegorganen inzake fundamentele
onderwijshervormingen
Afdeling 4 : Lokaal comité op het
niveau van de scholengemeenschap
Onderafdeling 1 :
Scholengemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs
Onderafdeling 2 : Netoverschrijdende
scholengemeenschappen
Onderafdeling 3 : Inzagerecht lokaal
comité
Hoofdstuk 6 : Levensbeschouwelijk onderricht
Hoofdstuk 7 : Sancties
Titel 2 : Bepalingen
betreffende leerlingen
Hoofdstuk 1 : Vrije
keuze
Hoofdstuk 2 : School Ben centrumreglement
Hoofdstuk 3 : Toelatingsvoorwaarden en
studiebekrachtiging
Hoofdstuk 4 : Onderwijs voor zieke
jongeren
Hoofdstuk 5 : Controle op
inschrijvingen
Deel IV : Specifieke bepalingen betreffende het
voltijds gewoon secundair onderwijs
Titel 1 : Bepalingen
betreffende scholen
Hoofdstuk 1 : Structuur en organisatie
Afdeling 1 : Structuur en organisatie op macro niveau
Afdeling 2 : Structuur en organisatie op schoolniveau
Afdeling 3 : Eindtermen, ontwikkelingsdoelen en leerplannen
Afdeling 4 : Lessenrooster
Afdeling 5 :
Experimenteel modulair onderwijs
Hoofdstuk 2 : Teldata
Hoofdstuk 3 : Programmatie
Afdeling 1 :
Toepassingsgebied
Afdeling 2 : Programmatie van scholen die
tot een scholengemeenschap behoren
Afdeling 3 : Programmatie
van structuuronderdelen door scholen die tot een scholengemeenschap behoren
Afdeling 4 : Programmatie van scholen die niet tot een
scholengemeenschap behoren
Afdeling 5 : Programmatie van
structuuronderdelen door scholen die niet tot een scholengemeenschap
behoren
Hoofdstuk 4 : Rationalisatie en fusie
Afdeling 1 : Rationalisatienormen
Afdeling 2 :
Fusie van scholen
Hoofdstuk 5 : Omvorming en overheveling
Afdeling 1 : Toepassingsgebied
Afdeling 2 :
Omvorming
Afdeling 3 : Overheveling
Hoofdstuk
6 : Financiering en subsidiëring
Afdeling 1 :
Financiering en subsidiëring van de personeelsleden
Onderafdeling 1 : Directeur
Onderafdeling 2 :
Onderwijzend personeel
Onderafdeling 3 : Scholen met optie
Rijn Ben binnenvaart
Onderafdeling 4 : Topsportscholen
Onderafdeling 5 : Onthaalonderwijs
Onderafdeling 6 : Kunstsecundaire
scholen
Onderafdeling 7 : Geïntegreerd
ondersteuningsaanbod, gelijke onderwijskansen, eerste
graad
Onderafdeling 8 : Geïntegreerd ondersteuningsaanbod,
gelijke onderwijskansen, tweede en derde graad
Afdeling 2 :
Financiering en subsidiëring van de werking
Onderafdeling
1 : LeerlingenB en schoolkenmerken
Onderafdeling 2 :
Vaststelling van het totale werkingsbudget en van de voorafnamen
Onderafdeling 3 : Verdeling van het krediet voor
schoolkenmerken en leerlingenkenmerken
Onderafdeling 4 :
Berekening van het werkingsbudget per school
Onderafdeling 5 :
Evaluatie
Titel 2 : Bepalingen betreffende leerlingen
Hoofdstuk 1 : Regelmatige versus vrije leerling
Hoofdstuk 2 : Klassenraad en examencommissie van de Vlaamse
Gemeenschap
Deel V : Specifieke bepalingen betreffende het
buitengewoon secundair onderwijs
Titel 1 : Inleidende
bepaling
Titel 2 : Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de
opleidingsvormen 1, 2, 3 en 4
Hoofdstuk 1 : Bepalingen
betreffende scholen van de opleidingsvormen 1, 2, 3 en 4
Afdeling 1 : Structuur en organisatie
Afdeling 2 : Eindtermen, ontwikkelingsdoelen, leerplan en
handelingsplan
Afdeling 3 : Programmatie en rationalisatie
Onderafdeling 1 : Begrippen en inleidende bepalingen
Onderafdeling 2 : Fusie
Onderafdeling 3 :
Rationalisatie
Onderafdeling 4 : Programmatie
Hoofdstuk 2 : Bepalingen betreffende leerlingen van de
opleidingsvormen 1, 2, 3 en 4
Afdeling 1 :
Toelatingsvoorwaarden
Onderafdeling 1 : Leeftijd
Onderafdeling 2 : Inschrijvingsverslag en attest
Onderafdeling 3 : Type 5
Hoofdstuk 3 :
Financiering en subsidiëring
Afdeling 1 : Financiering en
subsidiëring van de personeelsleden
Onderafdeling 1 :
Directeur
Onderafdeling 2 : Onderwijzend
personeel
Onderafdeling 3 : Paramedisch, sociaal, medisch,
psychologisch en orthopedagogisch personeel
Onderafdeling 4 :
Plage uren
Onderafdeling 5 : Geïntegreerd
ondersteuningsaanbod, gelijke onderwijskansen
Afdeling 2 :
Financiering en subsidiëring van de werking
Onderafdeling
1 : Schoolkenmerken
Onderafdeling 2 : Vaststelling van het
totale werkingsbudget en de voorafnamen
Onderafdeling 3 :
Verdeling van het werkingsbudget voor
schoolkenmerken
Onderafdeling 4 : Berekening van het
werkingsbudget per school
Onderafdeling 5 : Berekening van de
integratietoelage per school
Onderafdeling 6 : Evaluatie
Titel 3 : Specifieke bepalingen betreffende de
opleidingsvormen 1, 2 en 3
Hoofdstuk 1 : Bepalingen
betreffende de scholen van de opleidingsvormen 1, 2 en
3
Afdeling 1 : Structuur en organisatie
Hoofdstuk 2 : Bepalingen betreffende de scholen van de
opleidingsvorm 3
Afdeling 1 : Structuur en organisatie
Afdeling 2 : Experimenteel modulair onderwijs
Titel 4 : Specifieke bepalingen betreffende de opleidingsvorm
4
Hoofdstuk 1 : Bepalingen betreffende de scholen van de
opleidingsvorm 4, met uitzondering van de
ziekenhuisscholen
Afdeling 1 : Structuur en organisatie
Titel 5 : Specifieke bepalingen betreffende het
geïntegreerd onderwijs en de specifieke
onderwijsleermiddelen
Hoofdstuk 1 : Het geïntegreerd
onderwijs
Hoofdstuk 2 : De specifieke onderwijsleermiddelen
Deel VI. Uitwerkingdata
Deel VII. Aanpassingen
van de verwijzingen naar artikelen opgenomen in de codificatie.
BIJLAGE BIJ DE CODIFICATIE BETREFFENDE HET SECUNDAIR ONDERWIJS
Bijlage I : Indeling in onderwijszones
ADDENDUM BIJ DE CODIFICATIE
Addendum I : Niet
opgenomen artikelen
Addendum II : Concordantietabel : vroegere
artikelen gerangschikt volgens de nieuwe artikelen
Addendum III
: Concordantietabel : nieuwe artikelen gerangschikt volgens de vroegere
artikelen
Addendum IV : Overzicht wettelijke en decretale
bepalingen opgenomen in de codificatie betreffende het secundair
onderwijs
Addendum V : Bepalingen na codificatie op te
heffen
Addendum VI : Inhoudstabel codificatie betreffende het
secundair onderwijs
- (3):
het Grondwettelijk Hof
schorst artikel III.81, eerste lid, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 juli 2013 betreffende het Onderwijs XXIII, in zoverre het voorziet in de inwerkingtreding, op 1 september 2013, van artikel III.20 van dat decreet, waarbij in de Codex Secundair Onderwijs een artikel 110/30, § 1, wordt ingevoegd.
(Arr. nr. 37/2014, 27-2-2014)
- (4):
het Grondwettelijk Hof
vernietigt artikel III.81, eerste lid, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 juli 2013 betreffende het Onderwijs XXIII, in zoverre het voorziet in de inwerkingtreding, op 1 september 2013, van artikel III.20 van dat decreet, waarbij in de Codex Secundair Onderwijs een artikel 110/30, § 1, wordt ingevoegd.
(Arr. nr. 80/2014, 8-5-2014)
- (4):
Artikel 168/5. §2 derde is in werking sinds 01/05/2024.