Besluit van de Vlaamse Regering houdende de codificatie
betreffende het secundair onderwijs [citeeropschrift: "Codex Secundair Onderwijs"]
goedkeuringsdatum
17 DECEMBER 2010
publicatiedatum
B.S.24/06/2011
datum laatste wijziging
07/04/2023
COORDINATIE
(1)
Decr. van 17/06/2011 (B.S. 20/07/2011)
(2)
Decr. van 01/07/2011 (B.S. 30/08/2011)
(3)
Decr. van 08/07/2011 (B.S. 25/07/2011)
(4)
Decr. van 25/11/2011 (B.S. 23/02/2012)
(5)
Decr. van 01/06/2012 (B.S. 22/06/2012)
(6)
Decr. van 08/06/2012 (B.S. 23/07/2012)
detail
Het decr. van 08/06/2012 wijzigt het decr. van 25/11/2011 dat codex secundair onderwijs wijzigt. ;
(7)
Decr. van 29/06/2012 (B.S. 27/07/2012)
(8)
Decr. van 21/12/2012 (B.S. 31/12/2012)
(9)
Decr. van 21/12/2012 (B.S. 19/02/2013)
(10)
Decr. van 05/07/2013 (B.S. 30/07/2013)
(11)
Decr. van 12/07/2013 (B.S. 30/08/2013)
(12)
Decr. van 19/07/2013 (B.S. 27/08/2013)
(13)
Arr. nr. 37/2014 van 27/02/2014 (B.S. 03/03/2014)
(14)
Arr. nr. 80/2014 van 08/05/2014 (B.S. 27/06/2014)
(15)
Decr. van 21/03/2014 (B.S. 28/08/2014)
(16)
Decr. van 04/04/2014 (B.S. 20/08/2014)
(17)
Decr. van 25/04/2014 (B.S. 25/09/2014)
(18)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 30/12/2014)
(19)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 30/12/2014)
(20)
Decr. van 03/07/2015 (B.S. 28/07/2015)
(21)
Decr. van 19/06/2015 (B.S. 21/08/2015)
(22)
Decr. van 13/11/2015 (B.S. 23/11/2015)
(23)
Decr. van 13/11/2015 (B.S. 23/11/2015)
(24)
Decr. van 18/12/2015 (B.S. 27/01/2016)
(25)
Decr. van 10/06/2016 (B.S. 17/08/2016)
(26)
Decr. van 17/06/2016 (B.S. 10/08/2016)
(27)
Decr. van 15/07/2016 (B.S. 06/09/2016)
(28)
Decr. van 25/11/2016 (B.S. 22/12/2016)
(29)
Decr. van 23/12/2016 (B.S. 29/12/2016)
(30)
Decr. van 16/06/2017 (B.S. 18/08/2017)
(31)
Decr. van 22/12/2017 (B.S. 29/12/2017)
(32)
Decr. van 24/11/2017 (B.S. 15/01/2018)
(33)
Decr. van 26/01/2018 (B.S. 09/03/2018)
(34)
Decr. van 23/03/2018 (B.S. 16/04/2018)
(35)
Decr. van 30/03/2018 (B.S. 23/05/2018)
(36)
Decr. van 20/04/2018 (B.S. 07/06/2018)
(37)
Decr. van 27/04/2018 (B.S. 25/06/2018)
(38)
Decr. van 08/06/2018 (B.S. 26/06/2018)
(39)
Decr. van 04/05/2018 (B.S. 16/07/2018)
(40)
Decr. van 15/06/2018 (B.S. 17/08/2018)
(41)
Decr. van 06/07/2018 (B.S. 20/08/2018)
(42)
Decr. van 06/07/2018 (B.S. 30/08/2018)
(43)
Decr. van 30/11/2018 (B.S. 21/12/2018)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2018 ;
(44)
Decr. van 30/11/2018 (B.S. 21/12/2018)
detail
Decreet betreffende het duaal leren in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 en 4 ;
(45)
Decr. van 21/12/2018 (B.S. 28/12/2018)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2019 ;
(46)
Decr. van 21/12/2019 (B.S. 11/01/2019)
detail
Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat de termijnen van de aanmeldingsprocedure betreft ;
(47)
Decr. van 15/03/2019 (B.S. 08/05/2019)
detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen betreffende het onderwijs uit cao XI vanaf het schooljaar 2019-2020 ;
(48)
Decr. van 22/03/2019 (B.S. 15/05/2019)
detail
Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016 en het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, wat betreft de afstemming op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid ;
(49)
Decr. van 05/04/2019 (B.S. 24/06/2019)
detail
Decreet betreffende het Onderwijs XXIX ;
(50)
Decr. van 17/05/2019 (B.S. 26/07/2019)
detail
Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft ;
(51)
Decr. van 22/11/2019 (B.S. 11/12/2019)
detail
Decreet houdende wijziging van diverse decreten, wat de wijziging van het inschrijvingsrecht betreft ;
(52)
Decr. van 20/12/2019 (B.S. 30/12/2019)
detail
Programmadecreet bij begroting 2020 ;
(53)
Decr. van 13/12/2019 (B.S. 09/01/2020)
detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2019 ;
(54)
Decr. van 08/05/2020 (B.S. 14/05/2020)
detail
Decreet tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs
naar aanleiding van de coronacrisis (Dit decreet wijzigt de Codex Secundair Onderwijs en het decreet van 17/05/2019 dat o.a. de Codex Secundair Onderwijs wijzigt.) ;
(55)
Decr. van 19/06/2020 (B.S. 08/07/2020)
detail
Decreet tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam Hermesfonds ;
(56)
Decr. van 26/06/2020 (B.S. 17/07/2020)
detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2020 ;
(57)
Decr. van 03/07/2020 (B.S. 24/08/2020)
detail
Decreet over het onderwijs XXX ;
(58)
Decr. van 18/12/2020 (B.S. 24/12/2020)
detail
Decreet tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs
naar aanleiding van de coronacrisis (V) ;
(59)
Decr. van 12/02/2021 (B.S. 26/05/2021)
detail
Decreet betreffende de onderwijsdoelen voor de tweede
en de derde graad van het secundair onderwijs en diverse andere verwante maatregelen ;
(60)
Decr. van 25/06/2021 (B.S. 06/07/2021)
detail
Decreet tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs
naar aanleiding van de coronacrisis (VIII) (Dit decreet wijzigt de codex secundair onderwijs en het decreet van 17/05/2019 dat o.a. de codex secundair onderwijs wijzigt.) ;
(61)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 20/08/2021)
detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2021 ;
(62)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 26/08/2021)
detail
Decreet over het onderwijs XXXI ;
(63)
Decr. van 04/02/2022 (B.S. 16/03/2022)
detail
Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat betreft het inschrijvingsrecht in het gewoon onderwijs buiten het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en de regelgeving over het LOP en de CLR ;
(64)
Decr. van 18/02/2022 (B.S. 05/05/2022)
detail
Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft bijkomende maatregelen voor het inschrijvingsrecht betreffende voorrangs- en ordeningscriteria ;
(65)
Decr. van 18/02/2022 (B.S. 11/05/2022)
detail
Decreet tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex
Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft het inschrijvingsrecht in het gewoon onderwijs in het
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ;
(66)
Decr. van 25/02/2022 (B.S. 25/05/2022)
detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen over het onderwijs uit cao XII Leerplicht, cao V Basiseducatie en cao VI Hoger onderwijs vanaf het school- of academiejaar 2021-2022 ;
(67)
Decr. van 10/06/2022 (B.S. 13/07/2022)
detail
Decreet tot wijziging van de regelgeving over duaal leren,
de aanloopfase en het stelsel van leren en werken ;
(68)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 09/08/2022)
detail
Decreet tot uitvoering van dringende maatregelen om het lerarenambt in het basis- en secundair onderwijs te herwaarderen ;
(69)
Decr. van 24/06/2022 (B.S. 22/08/2022)
detail
Decreet over de relancemaatregelen in het onderwijs ;
(70)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over diverse maatregelen voor het onderwijs ;
(71)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over het onderwijs XXXII ;
(72)
Decr. van 28/10/2022 (B.S. 13/01/2023)
detail
Decreet tot wijziging van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat de
voorrangsgroepen voor leerlingen met een voortraject in het Nederlandstalig basisonderwijs bij de
inschrijvingen in het gewoon secundair onderwijs betreft ;
(73)
Decr. van 24/03/2023 (B.S. 07/04/2023)
detail
Decreet over het hybride onderwijs in het secundair onderwijs ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 14 februari 2003 betreffende het
onderwijs XIV, artikel X.35, zoals gewijzigd, dat bepaalt :
"Artikel X.35. De Vlaamse Regering kan de bepalingen van volgende
decreten coördineren, met inachtneming van de wijzigingen die daarin
uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn aangebracht tot aan het tijdstip van de
coördinatie :
1°het koninklijk besluit
van 20 augustus 1957 houdende coördinatie van de wetten op het lager
onderwijs;
2° de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
3° de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en
geïntegreerd onderwijs;
4° de wet van 7
juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger
onderwijs;
5° de wet van 19 juli 1971
betreffende de toekenning van studietoelagen;
5bis° koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot
vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds
secundair onderwijs;
5ter° koninklijk besluit
nr. 65 van 20 juli1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het
bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor
buitengewoon onderwijs;
5quater° koninklijk
besluit nr. 66 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten
van het administratief personeel en opvoedend hulppersoneel worden bepaald in
de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs met uitzondering van de internaten
of semi-internaten;
5quinquies° koninklijk
besluit nr. 67 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten
van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch
personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair
onderwijs;
5sexies° koninklijk besluit nr. 297
van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de salarissen, de salaristoelagen
en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding;
6° het bijzonder
decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs;
7° het bijzonder
decreet van 19 december 1988 betreffende de Vlaamse Autonome
Hogescholen;
8° het decreet van 5 juli 1989
betreffende het onderwijs;
9° het decreet van
12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde
volwassenen;
10° het decreet van 31 juli 1990
betreffende het onderwijs II;
11° het decreet
van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van
het Gemeenschapsonderwijs;
12° het decreet van
27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het
gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor
leerlingenbegeleiding;
13° het decreet van 12
juni 1991 betreffende de universiteiten van de Vlaamse
Gemeenschap;
14° het bijzonder decreet van 26
juni 1991 betreffende de Universiteit Gent en het Universitair Centrum
Antwerpen;
15° het decreet van 17 juli 1991
betreffende de inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische
begeleidingsdiensten;
16° het decreet van 9
april 1992 betreffende het onderwijs III;
17°
het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;
18° het decreet van 15 december 1993 betreffende het onderwijs
V;
19° het decreet van 13 juli 1994
betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap; 20° het decreet van
21 december 1994 betreffende het onderwijs VI;
21° het decreet van 16 april 1996 betreffende de
lerarenopleiding en de nascholing;
22° het
decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII;
22bis° koninklijk besluit nr. 439 van 11 augustus 1986
houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs;
23° het decreet Basisonderwijs van 25
februari 1997;
24° het decreet van 15 juli
1997 betreffende het onderwijs VIII;
25° het
decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool;
26° het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen
met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van
25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;
27° het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs
IX;
28° het decreet van 1 december 1998
betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;
29° het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal
aangelegenheden van het volwassenenonderwijs;
30° het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs
X;
31° het decreet van 18 mei 1999 betreffende
het onderwijs XI;
32° het decreet van 8 juni
2000 houdende dringende maatregelen betreffende het
lerarenambt;
33° het decreet van 20 oktober
2000 betreffende het onderwijs XII Ensor;
34°
het decreet van 16 februari 2001 houdende regeling van de studietoelagen voor
het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap;
35° het decreet van 20 april 2001 houdende een aanpassing van
de regelgeving betreffende het tertiair onderwijs;
36° het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs
XIII Mozaïek;
36bis° het decreet van 22
juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen I;
36ter° het decreet van 18 januari 2002 betreffende de
eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds
gewoon en buitengewoon secundair onderwijs;
36quater° de decretale bepalingen uit het besluit van de
Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van
opleidingsvorm 3 in het buitengewoon secundair onderwijs;
37° het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs
XIV;
38° het decreet van 15 juli 2005
betreffende het onderwijs XV;
39° het decreet
van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI;
40° het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs
XVII;
41° het decreet van 16 mei 2007
betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs;
42° het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs
XVIII;
43° het decreet van 4 juli 2008
betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten
betreft 44° het decreet van 10 juli 2008 houdende enkele dringende
bepalingen voor het deeltijds kunstonderwijs;
45° het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs
XIX;
46° het decreet van 9 juli 2010
betreffende het onderwijs XX.
Te dien einde kan de
Vlaamse Regering :
1°de volgorde en de
nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen
de teksten naar de vorm wijzigen;
2° de
verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen, met de nieuwe
nummering overeenbrengen;
3° zonder afbreuk te
doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de
redactie ervan wijzigen teneinde eenheid in de terminologie te brengen, de
bepalingen onderling te doen overeenstemmen en ze in overeenstemming te brengen
met de actuele stand van de regelgeving, inzonderheid door de afstemming met de
bepalingen inzake begrippenkader;
4° in de
bepalingen die niet in de coördinatie worden opgenomen, de verwijzingen
naar de gecoördineerde bepalingen aanpassen."
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven
op 24 augustus 2009;
Gelet op het advies nummer
47.188/1 van de Raad van State, gegeven op 10 december 2009 met toepassing van
artikel 84, § 3, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel
van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en
Brussel;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
De wettelijke en decretale bepalingen
betreffende het secundair onderwijs, met inachtneming van de wijzigingen die ze
hebben ondergaan, worden gecoördineerd in een codificatie volgens de bij
dit besluit gevoegde tekst.
Art. 2.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.
DEEL I. - INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1.
De codificatie van de wettelijke en
decretale bepalingen betreffende het secundair onderwijs regelt
gemeenschapsaangelegenheden.
Art. 2.
§ 1.
[De bepalingen van deel III van de codificatie zijn van toepassing op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs, buitengewoon secundair onderwijs en deeltijds beroepssecundair onderwijs.
In afwijking van het eerste lid :
1°
[...]
2° gelden artikel 96 tot en met 99,
[...]
, 115/1
[
[, 116 tot en met 120 en 122/2 tot en met 122/6]
]
niet voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs;
3°
[gelden artikel 110/1 tot en met 110/18, 111 en 112, 123/2 tot en met 123/4, 123/6 tot en met 123/25 ook voor de leertijd.]
]
§ 2. De bepalingen van deel IV van de
codificatie zijn van toepassing op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend,
gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair
onderwijs.
De artikelen 216 en 242 tot en met
[251/1]
gelden ook
voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
[
De artikelen 253/1 tot en met 253/31 zijn enkel van toepassing op de scholen gelegen in het Nederlandse
taalgebied. De artikelen 253/33 tot en met 253/63 zijn enkel van toepassing op de scholen gelegen in het tweetalige
gebied Brussel-Hoofdstad.
[Artikel 253/1 tot en met 253/6, artikel 253/21 tot en met 253/37, en artikel 253/52 tot en met 253/61 gelden ook
voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd.]
[Artikel 253/1 tot en met 253/61 zijn niet van toepassing op de opleiding verpleegkunde van het hoger
beroepsonderwijs die wordt georganiseerd door scholen voor voltijds secundair onderwijs.]
]
[§ 2/1. De bepalingen van deel III en deel IV van de codificatie zijn ook van toepassing op de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs die wordt georganiseerd door scholen voor voltijds secundair onderwijs, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld en met behoud van toepassing van de bepalingen van
[de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]
.
]
§ 3. De bepalingen van deel V van de
codificatie zijn van toepassing op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend,
gefinancierd of gesubsidieerd buitengewoon secundair
onderwijs
[, met uitzondering van artikel 357, dat niet van toepassing is op het buitengewoon secundair onderwijs, maar enkel op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs
[, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs die wordt georganiseerd door scholen voor voltijds secundair onderwijs.]
]
.
[De artikelen 295/1 tot en met 295/15 zijn niet van toepassing op de ziekenhuisscholen.]
[
De artikelen 351 tot en met 356 gelden ook voor het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
]
[
§ 3/1. De bepalingen van deel V/1 van deze codex zijn van toepassing op door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
De bepalingen van deel V/2 van deze codex zijn van toepassing op door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
]
[§ 3/2. De bepalingen van deel V/3 van deze codex zijn van toepassing op door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen voor buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvorm 3 en 4 met duale structuuronderdelen.]
§ 4. Deel VI bevat een overzicht van de
uitwerkingsdatum van de artikelen van de codificatie en deel VII wijzigt de
verwijzingen naar artikelen die opgenomen zijn in de codificatie betreffende
het secundair onderwijs.
§ 5. De codificatie is niet van
toepassing op de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde
internaten en semi-internaten. (1)
[
§ 6. Op duale structuuronderdelen en aanloopstructuuronderdelen, ingericht door een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, zijn de volgende artikelen van toepassing: artikel 4 tot en met 10, artikel 12,
[artikel 14, § 1 en § 3,]
artikel 15, uitgezonderd paragraaf 1, 16°, artikel 35 tot en met 38, artikel 41 tot en met 43, artikel 47, 48, artikel 70, artikel 100 tot en met 103, artikel 106 tot en met 108, artikel 110/1 tot en met 110/18, artikel 111, 112, artikel 115 tot en met 117/1, artikel 122 tot en met 123/19, artikel 136 tot en met 136/6, artikel 150, artikel 157/1, artikel 169 tot en met 173, artikel 252, 252/1, 253
[, artikel 253/1 tot en met
253/6, artikel 253/21 tot en met
[253/37]
, artikel 253/54 tot en met 253/63,]
[, 256/11, 314/8 en 314/9]
.
]
DEEL II. - BEGRIPPEN
Art. 3.
Voor de toepassing van de bepalingen
opgenomen in de codificatie betreffende het secundair onderwijs worden de
volgende begrippen gebruikt :
1°
[administratieve groep : entiteit binnen de onderwijsstructuur geïdentificeerd door een uniek administratief groepsnummer;]
[1°/1 afstand : de kortst mogelijke afstand tussen de hoofdingang van de hoofdvestigingsplaats van de ene school tot de hoofdingang van de hoofdvestigingsplaats van de andere school gemeten langs de rijbaan, zoals omschreven in artikel 2 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, zonder rekening te houden met wegomleggingen, verkeersvrije straten, eenrichtingsverkeer en autosnelwegen;]
2° algemeen vormende component : het deel van het
opleidingsprofiel dat tot doel heeft een lerende persoonsvorming en een
maatschappelijk-culturele vorming bij te brengen;
[
2°/1 anderstalige nieuwkomer :
a) in het voltijds gewoon secundair onderwijs : een leerling die
[...]
gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoet :
1) op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar enerzijds minstens twaalf jaar en anderzijds geen achttien jaar geworden is;
2) een nieuwkomer is, dat wil zeggen maximaal één jaar ononderbroken in België verblijven;
3) niet het Nederlands als thuistaal of moedertaal heeft;
4) onvoldoende de onderwijstaal beheerst om met goed gevolg de lessen te kunnen volgen;
5) maximaal negen maanden ingeschreven is (vakantiemaanden juli en augustus niet inbegrepen) in een onderwijsinstelling met het Nederlands als onderwijstaal;
b) in het deeltijds beroepssecundair onderwijs : een leerling zoals gedefinieerd in
artikel 3, 1°,
het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;
[ c) in het voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs: een leerling die officieel verblijft in een open asielcentrum, zijnde een collectieve opvangstructuur als vermeld in artikel 2, 10°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde categorieën van vreemdelingen en die op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar respectievelijk voor het voltijds gewoon secundair onderwijs minstens twaalf jaar en geen achttien jaar geworden is en voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;]
]
3°
basisoptie : een groep leervakken die in de eerste graad een bredere observatie
en oriëntatie van de leerling mogelijk maakt;
4°
basisvorming : de vakken die aan elke leerling van een bepaald leerjaar zonder
uitzondering dienen te worden onderwezen;
5°
[...]
6° beroepsgerichte component
: het deel van het opleidingsprofiel dat tot doel heeft één of
meer beroepsopleidingen te realiseren;
[6° /1 beroepskwalificatie: een beroepskwalificatie zoals gedefinieerd in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur;]
7° beroepsopleiding
: een samenhangend geheel van beroepsgerichte opleidingsactiviteiten;
8° bestuurspersoneel : de selectie- en bevorderingsambten
van de personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel die door
de Vlaamse Regering zijn bepaald voor het secundair
onderwijs;
9° betrokken personen : de personen die het
ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling
onder hun bewaring hebben of de meerderjarige leerling
zelf;
[ 9° /1 brede basiszorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlingen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren;
]
10° centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs
:
- hetzij een autonome entiteit [die deeltijds beroepssecundair onderwijs en, wat het voltijds gewoon secundair onderwijs betreft, duale structuuronderdelen en aanloopstructuuronderdelen organiseert] en die door de Vlaamse Gemeenschap wordt
erkend, gefinancierd of gesubsidieerd en daartoe aan de hand van een uniek
nummer wordt geïdentificeerd;
- hetzij een aan een school
voor voltijds gewoon secundair onderwijs verbonden entiteit
[die deeltijds beroepssecundair onderwijs en, wat het voltijds gewoon secundair onderwijs betreft, duale structuuronderdelen en aanloopstructuuronderdelen organiseert]
en die door de Vlaamse Gemeenschap wordt
erkend, gefinancierd of gesubsidieerd;
[ 10°/1
[CLR: de Commissie inzake leerlingenrechten, vermeld in deel VIII, hoofdstuk 2, van de Codificatie
sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016;]
]
[10° /2 compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden;
]
[10° /2/1 consultatieve leerlingenbegeleiding: de kernactiviteit van een centrum voor leerlingenbegeleiding waarbij het versterking biedt aan de school bij problemen van individuele leerlingen of groepen van leerlingen;]
[
10° /3 contactonderwijs : onderwijs waarbij er een rechtstreeks en regelmatig contact is tussen de leraar of begeleider van een onderwijsactiviteit en de leerling, gebonden aan een bepaald tijdstip en plaats van onderwijsverstrekking;
]
11° cursist : een
regelmatige leerling in het hoger beroepsonderwijs;
12°
deeltijds beroepssecundair onderwijs : het onderwijs dat minder weken per jaar
of minder lesuren per week omvat dan bepaald is voor het voltijds secundair
onderwijs;
[12°/0 Departement Werk en Sociale Economie: het departement, vermeld in artikel 25, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;]
[
12° /1 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum, een beperkte variatie in het onderwijsleerproces aanbrengt om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen;
12° /2 dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende structuuronderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden;
12° /3 disproportionaliteit/disproportioneel: onredelijkheid van aanpassingen aangetoond na een proces van afweging met toepassing van de criteria, als vermeld in artikel 2, § 2 en § 3, van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;
]
13° doorstroomcomponent : het deel van het
opleidingsprofiel dat tot doel heeft een lerende voor te bereiden op de
vereisten van vervolgonderwijs en/of -opleiding;
14° extra
lesuren : een eenheid waarin de omkadering voor het voeren van een gelijke
onderwijskansenbeleid in het buitengewoon secundair onderwijs uitgedrukt
wordt;
[14° /0 finaliteit: een begrip dat aangeeft waarop studierichtingen prioritair voorbereiden, namelijk op het hoger onderwijs, op de arbeidsmarkt of op beide;]
[14° /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen;
]
[14° /2
[gemotiveerd verslag: een handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel, vermeld in artikel 314/8 en 314/9, dat een CLB-medewerker registreert in het
multidisciplinair dossier van de leerling;]
]
15° hoofdvestigingsplaats : vestigingsplaats waar de
administratieve zetel van de school wordt ondergebracht;
[
15° /1 huisonderwijs :
- het onderwijs dat verstrekt wordt aan leerplichtigen van wie de ouders beslist hebben om hen niet in te schrijven in een door de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school of centrum;
- onder huisonderwijs wordt eveneens verstaan het onderwijs dat aan een leerplichtige wordt verstrekt in het kader van één van volgende regelingen :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1990 waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand aan de leerplicht kan worden voldaan;
2° het koninklijk besluit van 1 maart 2002 tot oprichting van een Centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;
3° het koninklijk besluit van 12 november 2009 tot oprichting van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;
]
[15°/2 individueel aangepast curriculum : een curriculum waarbij leerdoelen op maat van de leerling met een verslag
[als vermeld in artikel 294, § 2 tot en met § 10,]
worden geformuleerd. De leerdoelen op maat van de leerling worden gekozen door de klassenraad in afstemming met de ouders, waar mogelijk de leerling, de CLB-medewerker en in voorkomend geval externe ondersteuners, vertrekkende van het geheel van de leerdoelen van de betrokken opleiding. Dit curriculum kan, indien dit noodzakelijk is voor de leerling, gebaseerd worden op de ontwikkelingsdoelen van het buitengewoon onderwijs of op de opleidingsprofielen van opleidingsvorm 3. Het curriculum wordt naargelang de studievoortgang van de leerling aangepast. Deze leerdoelen moeten worden nagestreefd, en beogen de maximale ontplooiing van de leerling en een zo volwaardig mogelijke participatie aan het klas- en schoolgebeuren in de school voor gewoon onderwijs. Daarnaast beoogt dit curriculum ook ofwel de participatie aan de maatschappij, eventueel in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, ofwel de arbeidsdeelname in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, ofwel de tewerkstelling in een werkomgeving waar in ondersteuning voorzien is, ofwel de tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu, ofwel de verdere studies. Leerlingen die een individueel aangepast curriculum volgen komen niet in aanmerking voor de reguliere studiebewijzen van het gewoon voltijds secundair onderwijs, behoudens wanneer voldaan is aan de voorwaarden van artikel 115, § 1, derde lid;]
16° inhaallessen : de lessen die facultatief kunnen
georganiseerd worden met het oog op een bijkomende gedifferentieerde benadering
van de leerling;
[ 16°/2 kadastraal perceel : een deel van het Belgisch grondgebied dat door een kadastraal perceelnummer wordt geïdentificeerd zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 20 september 2002 tot vaststelling van de vergeldingen en de nadere regels voor de afgifte van kadastrale uittreksels en inlichtingen;]
17° Koninklijk besluit nummer 66 : het
koninklijk besluit nummer 66 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze
waarop de ambten van het administratief personeel en het opvoedend
hulppersoneel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs met
uitzondering van de internaten of semi-internaten;
[ 17°/1
[leefentiteit]
: leerlingen met ten minste één gemeenschappelijke ouder of leerlingen met eenzelfde hoofdverblijfplaats;]
[17° /1/1 leerlingenbegeleiding: een geheel van preventieve en begeleidende maatregelen. Leerlingenbegeleiding situeert zich op vier domeinen: de onderwijsloopbaan, leren en studeren, psychisch en sociaal functioneren en preventieve gezondheidszorg. De maatregelen vertrekken steeds vanuit een geïntegreerde en holistische benadering voor de vier begeleidingsdomeinen en dit vanuit een continuüm van zorg;]
[
17° /2 leerlingenstage : een vorm van opleiding :
a) buiten een vestigingsplaats van de school;
b) in een reële arbeidsomgeving bij een werkgever;
c) onder gelijkaardige omstandigheden als reguliere werknemers van die werkgever;
d) waarbij effectieve arbeid wordt verricht;
e) met de bedoeling beroepservaring op te doen;
]
[
17°/2/1 leerling met een zorgthuis:
a) een leerling die effectief gebruik maakt van een jeugdhulpverleningsbeslissing als vermeld in artikel 2, § 1, 28°,
van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp voor:
- een verblijf bij een jeugdhulpaanbieder als vermeld in artikel 2, § 1, 27°, van hetzelfde decreet, met uitzondering
van de schoolinternaten, vermeld in artikel 68, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende
de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp en met uitzondering van
vrijwillige Jeugdhulpverlening in de multifunctionele centra, als bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van
26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een
handicap;
- contextbegeleiding in functie van autonoom wonen of begeleiding in een kleinschalige wooneenheid,
overeenkomstig artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp;
b) een leerling die geplaatst is door de jeugdrechter of jeugdrechtbank in een gemeenschapsinstelling als vermeld
in artikel 2, 4°, van het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht;
c) een niet-begeleide minderjarige vreemdeling voor wie de voorwaarden, vermeld in artikel 5 van hoofdstuk 6 van
titel XIII van de Programmawet (I) van 24 december 2002, vervuld zijn;
]
[ 17° /3
[leertijd: de opleiding, vermeld in artikel 2, 15°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding";]
]
[
17° /4 leerling met specifieke onderwijsbehoeften: leerling met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen :
a) één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en;
b) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en;
c) persoonlijke en externe factoren;
]
18°
lesuur : een prestatie van vijftig minuten;
19° lokaal
comité : het inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden
bevoegde lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan;
[19°/1
[ LOP: een lokaal overlegplatform als vermeld in deel VIII, hoofdstuk 1, van de Codificatie sommige
bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016;]
]
20°
[...
]
21°
[...
]
22°
[...]
23°
[...]
24°
ondersteunend personeel : de ambten van de personeelscategorie van het
ondersteunend personeel die door de Vlaamse Regering zijn bepaald voor het
secundair onderwijs;
[24° /1 onderwijsinspectie : de inspectie, zoals bedoeld in het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs of de inspectie, zoals bedoeld in het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, voor zover belast met taken op het gebied van het secundair onderwijs;]
[24° /2 onderwijskwalificatie: een onderwijskwalificatie als gedefinieerd in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur]
25°
[onderwijsnet :
-
het gemeenschapsonderwijs : het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals
bedoeld in artikel 2
van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
- het gesubsidieerd officieel onderwijs
: het onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het
gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de
Vlaamse Gemeenschap;
- het gesubsidieerd vrij onderwijs : het
onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke
rechtspersonen en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse
Gemeenschap;
]
26° onderwijsvormen : het algemeen secundair
onderwijs, het beroepssecundair onderwijs, het kunstsecundair onderwijs en het
technisch secundair onderwijs;
27° onderwijzend personeel :
de wervingsambten van de personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend
personeel die door de Vlaamse Regering zijn bepaald voor het secundair
onderwijs;
28° opleiding : een geheel van onderwijs- en
studieactiviteiten, erkend door de overheid en bestaande uit één
of meer van volgende componenten : een algemeen vormende, een beroepsgerichte
en een doorstroomgerichte component;
29° opleidingsprofiel
: een geheel van vaardigheden, kennis en attitudes, geformuleerd als
eindtermen, die binnen een opleiding verworven moeten worden;
30° opleidingsstructuur : het geheel van alle per
studiegebied geordende opleidingen met bijhorende modules;
31°
[optie: de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs;]
- voor het hoger
beroepsonderwijs wordt onder optie, de opleiding verpleegkunde
verstaan;
32° ouders : de personen die het ouderlijk gezag
uitoefenen of in recht of in feite de leerling onder hun bewaring hebben. In
het geval de leerling meerderjarig is, wordt onder dit begrip de meerderjarige
leerling verstaan;
33°
[...]
;
[33° /0 pakket: een of meerdere vakken waarmee de doelen van de overeenstemmende basisoptie worden gerealiseerd;]
[ 33°/1 pedagogisch project : het geheel van de fundamentele uitgangspunten voor een school, een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of, voor wat de opleiding in de leertijd betreft, een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, en haar werking;]
34° plage-uren :
uren die zich situeren boven het minimum maar binnen het maximum aantal uren
van de opdracht zoals bepaald in de onderwijsreglementering;
[34° /1 preventorium: medische instelling die onder meer in residentieel verband kuurmogelijkheden biedt aan jongeren waar buitengewoon onderwijs van type 5 gegeven wordt;
]
35° programmatie : een
[wijziging]
van het
onderwijsaanbod door middel van :
a) hetzij de oprichting van
een op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar niet bestaande school, met de
bedoeling die school in aanmerking te laten komen voor financiering of
subsidiëring;
b) hetzij de oprichting van een op 1 oktober
van de twee voorafgaande schooljaren niet georganiseerd structuuronderdeel (dat
niet onder toepassing van c) valt), met de bedoeling dat structuuronderdeel in
aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring. Voor wat
betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se, wordt evenwel 1 oktober en 1
maart van de twee voorafgaande schooljaren als datum
vooropgesteld.
[De heroprichting van een structuuronderdeel na onderbreking ten gevolge van een tijdelijk project als bedoeld in het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, wordt evenwel niet als programmatie beschouwd.
[De heroprichting van een niet-duaal structuuronderdeel, na onderbreking ten gevolge van de oprichting van een
inhoudelijk verwant duaal structuuronderdeel, wordt ook niet als programmatie beschouwd;]
;]
c) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van
de zes voorafgaande schooljaren niet georganiseerd structuuronderdeel met in de
benaming de component "topsport", met de bedoeling dat structuuronderdeel in
aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring. Opdat de
heroprichting van een structuuronderdeel, conform deze definitie, niet als een
programmatie wordt beschouwd, moet de betrokken school ten minste
één sportdiscipline organiseren die eerder ook al aan die school
werd toegewezen;
36°
[...]
[
36° /1 remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum;]
37° secundair onderwijs : het voltijds gewoon en
buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair
onderwijs;
[37° /1 selectieve participatietoeslagen leerling: de selectieve participatietoeslagen, zoals opgenomen in boek 2, deel 2, titel 1, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid;".]
38°
[school : een autonome entiteit die voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs organiseert en die door de Vlaamse Gemeenschap wordt erkend, gefinancierd of gesubsidieerd en daartoe aan de hand van een uniek nummer wordt geïdentificeerd. Voor de toepassing van deel III, titel II, hoofdstuk 1/1
[en hoofdstuk 4/1]
, wordt onder school en school voor gewoon secundair onderwijs ook een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor wat de opleiding in de leertijd betreft ook een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen begrepen;]
39°
scholengemeenschap : één school of een groep van scholen die
binnen een geografische omschrijving gezamenlijk instaat voor de
onderwijsvoorziening;
[39°/1 scholengemeenschapsinstelling: een scholengemeenschapsinstelling is een instelling die geen
onderwijsinstelling is en die uitsluitend opgericht kan worden binnen één scholengemeenschap en
zich beperkt tot en als enige doel heeft daar personeelsleden, die werken ter ondersteuning van de
scholen van de scholengemeenschap aan te stellen, te affecteren, toe te laten tot de proeftijd en vast
te benoemen indien ze daarvoor in aanmerking komen.]
40°
[schoolbestuur : de rechtspersoon of natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor één of meer scholen; wat de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen betreft, kan het schoolbestuur ook worden vermeld onder de benaming centrumbestuur;]
[40°/1 sociaal maatschappelijke training : een buitenschoolse training voor leerlingen van opleidingsvorm 1 met als doel ervaring op te doen met het oog op een zinvolle dagbesteding in het kader van wonen
[, werken en vrije tijd, maar niet om beroepservaring op te doen gericht op latere betaalde arbeid]
;]
41°
[...]
42°
[structuuronderdeel: een onderverdeling in het onderwijsaanbod die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd kan worden; ]
[42° /1 studiedomein: een inhoudelijk samenhangend thematisch geheel van studierichtingen die van abstract tot praktisch geordend zijn;]
43°
[...]
[43° /0 studierichting: de combinatie van basisvorming, specifiek gedeelte en complementair gedeelte;]
[
43° /1
[...]
]
[43° /1/1 systematisch contact: een periodiek contact waarop de leerling en het centrum voor leerlingenbegeleiding in persoon samenzitten en er een uniform aanbod voor populaties of doelgroepen wordt voorzien ter uitvoering van het begeleidingsdomein preventieve gezondheidszorg;]
[43°/2
[ ...]
]
44° trekkende bevolking : de
binnenschippers, de kermis- en circusexploitanten en Bartiesten en de
woonwagenbewoners bedoeld in artikel 2, 3° van het decreet van 28 april
1998 inzake het Vlaams beleid ten aanzien van etnisch-culturele
minderheden;
[
44° /1 uitbreiding van zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het centrum voor leerlingenbegeleiding een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart. Het centrum voor leerlingenbegeleiding richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het centrum voor leerlingenbegeleiding bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de school, de leerling, al dan niet in zijn context, wense- lijk is alsook de omvang en de duur daarvan;
]
45° vacature : elke volledige of onvolledige
betrekking die ofwel definitief vacant is ofwel tijdelijk vacant is voor een
periode van ten minste tien werkdagen;
[45° /0 vakkencluster: een groep van twee of meer vakken die zijn vastgelegd in uitvoering van artikel 157/4]
[45° /1 verhoogde zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg;]
46°
[vestigingsplaats: een geografische afbakening die bestaat uit een geheel van gebouwde en ongebouwde
onroerende goederen in gebruik van een onderwijsinstelling dat voldoet aan alle volgende voorwaarden:
1° gelegen zijn binnen eenzelfde of aansluitende kadastrale percelen of gescheiden zijn door één van volgende
mogelijkheden:
a) maximaal twee kadastrale percelen;
b) een weg;
2° volledig of gedeeltelijk gebruikt door personeelsleden van de onderwijsinstelling voor onderwijsactiviteiten,
met uitzondering van:
a) extra-murosactiviteiten;
b) leerlingenstages;
c) lessen, al dan niet gegeven door personeelsleden van de onderwijsinstelling, in een bedrijf of in een
opleidingsof vormingsinstelling die geen onderwijsinstelling is;
d) sporten bewegingsactiviteiten, voor zover de aanwezige sportinfrastructuur buiten het schooldomein ligt en
ook door derden wordt gebruikt.
In afwijking van punt 1° geldt voor de bepalingen aangaande het 'recht op inschrijving' dat een vestigingsplaats
enkel betrekking heeft op eenzelfde of aansluitende kadastrale percelen.
]
47°
[voltijds secundair onderwijs :
- het onderwijs dat aan regelmatige leerlingen van het gewoon secundair onderwijs en van opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs wordt verstrekt naar rata van ten minste 28 wekelijkse lesuren gedurende hetzij 40 weken per jaar hetzij 20 weken per jaar in die structuuronderdelen waarvoor de duurtijd in semesters wordt uitgedrukt
[...]
;
- het onderwijs dat aan regelmatige leerlingen van opleidingsvormen 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs wordt verstrekt naar rata van ten minste 32 wekelijkse lesuren gedurende 40 weken per jaar en rekening houdende met het maximum aantal wekelijkse lesuren dat voor financiering of subsidiering in aanmerking komt;
- het onderwijs dat aan regelmatige cursisten van de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs wordt verstrekt gedurende ten minste 36 wekelijkse lesuren en rekening houdende met het maximum aantal wekelijkse lesuren dat voor financiering of subsidiering in aanmerking komt;
]
[47° /1 ziekenhuisschool: school voor buitengewoon secundair onderwijs van type 5, opleidingsvorm 4, verbonden aan een
[...]
ziekenhuis of een residentiële setting of een preventorium;
]
[
47° /2 zorgcontinuüm: opeenvolging van de fasen in de organisatie van de onderwijsomgeving van brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg;
]
48° 1 februari : hetzij 1 februari, hetzij de
eerstvolgende lesdag indien 1 februari een vrije dag is, waarbij een
facultatieve verlofdag of een pedagogische studiedag ook als een lesdag wordt
beschouwd;
49° 1 oktober : hetzij 1 oktober, hetzij de
eerstvolgende lesdag indien 1 oktober een vrije dag is, waarbij een
facultatieve verlofdag of een pedagogische studiedag ook als een lesdag wordt
beschouwd. (2)
DEEL III. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN BETREFFENDE HET
SECUNDAIR ONDERWIJS
TITEL 1. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE
SCHOLEN
HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Art. 4.
Het secundair onderwijs omvat
:
1° het voltijds secundair
onderwijs;
2° het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
(3)
Art. 5.
In het gewoon, buitengewoon en het
deeltijds beroepssecundair onderwijs bestaan er officiële en vrije
scholen. Vrije scholen worden opgericht door een natuurlijk persoon of een
privaatrechtelijk rechtspersoon. Officiële scholen worden opgericht door
een publiekrechtelijk rechtspersoon. (4)
Art. 6.
§ 1. Krachtens het bijzonder
decreet betreffende het gemeenschapsonderwijs wordt gewoon, buitengewoon,
deeltijds secundair onderwijs ingericht en wordt waar daaraan behoefte bestaat,
de daartoe nodige scholen of centra en afdelingen van scholen of centra tot
stand gebracht.
§ 2. De Vlaamse Gemeenschap
financiert en subsidieert, overeenkomstig de decretale bepalingen betreffende
het secundair onderwijs, de scholen, afdelingen of structuuronderdelen of
andere onderdelen van scholen, die aan de decretale normen beantwoorden en door
provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, andere publiekrechtelijke
personen en private personen, zijn tot stand gebracht.
Waar er
reglementaire programmatie- of rationalisatienormen gelden kunnen geen scholen,
afdelingen of structuuronderdelen of andere onderdelen van scholen in stand
gehouden of opgericht worden indien zij niet beantwoorden aan de gestelde
normen. Evenmin kunnen scholen en centra of afdelingen ervan nieuw of verder
gefinancierd of gesubsidieerd worden indien zij niet beantwoorden aan de
gestelde normen.
§ 3. Voor de toepassing van
reglementaire programmatie- of rationalisatienormen wordt met karakter van het
onderwijs verstrekt door een school of centrum bedoeld, het behoren ervan tot
één van de categorieën van officiële of vrije scholen,
zoals deze in de artikelen 5 en 110 gedefinieerd werden.
(5)
Art. 7.
Een schoolbestuur mag informatie
verstrekken over het eigen opvoedingsproject en het onderwijsaanbod, maar het
mag geen oneerlijke concurrentie voeren.
[Bij die informatieverstrekking, met inbegrip van de studiebekrachtiging, hanteert een schoolbestuur minstens de
benamingen van structuuronderdelen en vakken, die zijn vastgelegd door of krachtens een decreet. Het clusteren van
vakken is mogelijk. Indien vakken worden geclusterd, blijft het in alle communicatie met ouders, leerkrachten en
leerlingen duidelijk welke vakken daarvan onderdeel uitmaken.]
Art. 8.
[
Er mag in de school geen
politieke propaganda gevoerd worden en er mogen geen politieke activiteiten
worden georganiseerd.
In afwijking van het vorige lid kunnen
politieke activiteiten in de school worden toegelaten buiten de periodes waarin
er schoolactiviteiten zijn en buiten de periode van 90 dagen voorafgaand aan
een verkiezing. Personeelsleden en leerlingen worden niet gevraagd of aangezet
om aan deze activiteiten deel te nemen. Het schoolbestuur kan niet betrokken
worden bij de organisatie van een politieke activiteit en houdt rekening met
het beginsel van gelijke behandeling bij de toepassing van deze
bepaling.
Onder politieke activiteiten wordt hier verstaan alle
activiteiten die worden georganiseerd door politieke partijen of politieke
mandatarissen van politieke partijen, waarvan de standpunten en gedragingen
niet in strijd zijn met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden. (7)
]
Art. 9.
Een schoolbestuur kan
handelsactiviteiten verrichten, voorzover deze geen daden van koophandel zijn
en voorzover ze verenigbaar zijn met zijn onderwijsopdracht.
(8)
Art. 10.
Een schoolbestuur dat sponsoring
of mededelingen die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel hebben de verkoop
van producten of diensten te bevorderen, toelaat, waakt erover dat
:
1° door het schoolbestuur verstrekte leermiddelen vrij
blijven van bedoelde mededelingen;
2° activiteiten vrij
blijven van bedoelde mededelingen, behoudens indien deze mededelingen louter
attenderen op het feit dat de activiteit of een gedeelte van de activiteit
ingericht werd door middel van een gift, een schenking of een prestatie om niet
of verricht onder reële prijs door een bij name genoemde natuurlijke
persoon, rechtspersoon of feitelijke vereniging;
3°
sponsoring en bedoelde mededelingen kennelijk niet onverenigbaar zijn met de
pedagogische en onderwijskundige taken en doelstellingen van de
school;
4° sponsoring en bedoelde mededelingen de
objectiviteit, de geloofwaardigheid, de betrouwbaarheid en onafhankelijkheid
van de school niet in het gedrang brengen. (9)
Art. 11.
De overheveling van een school
naar een ander schoolbestuur heeft ten aanzien van het Vlaams Ministerie van
Onderwijs en Vorming uitwerking op 1 september. (10)
Art. 12.
De Vlaamse Regering bepaalt de
verlofregeling en de aanwending van de schooltijd voor het voltijds gewoon en
buitengewoon secundair onderwijs en voor het deeltijds secundair onderwijs in
de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde scholen en
centra. (11)
HOOFDSTUK 2. -
Erkenningsvoorwaarden
Art. 13.
Erkenning is de toekenning van de
bevoegdheid aan het schoolbestuur om aan regelmatige leerlingen de van
rechtswege geldende studiebewijzen toe te kennen.
Financiering
of subsidiëring impliceert een erkenning. (12)
Art. 14.
§ 1. Een structuuronderdeel
gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat alleen voldoet aan de
voorwaarden, vermeld in artikel 15, § 1, 1° tot en met 12°,
17° uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, 20° en
21°, wordt niet gefinancierd of gesubsidieerd maar wel
erkend.
§ 2.
[Alleen voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient het schoolbestuur, uiterlijk op 1 april voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag tot erkenning in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten. Die termijn geldt als vervaltermijn. De Vlaamse Regering legt het model van het formulier voor de voormelde aanvraag vast.
De onderwijsinspectie gaat na of het structuuronderdeel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 15, § 1, 1°, 2°, 3°, 6°, 9° en 11°. Op basis van het advies van de onderwijsinspectie dat uit dat onderzoek volgt, neemt de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 augustus voorafgaand aan de oprichting een van de volgende beslissingen :
1° hetzij voorlopige erkenning voor één schooljaar;
2° hetzij geen voorlopige erkenning.
Artikel 13, eerste lid, is ook op voorlopig erkende structuuronderdelen van toepassing.
In de loop van het schooljaar van voorlopige erkenning gaat de onderwijsinspectie na of het structuuronderdeel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 15, § 1, 1° tot en met 12°, 17°, uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, 20° en 21°. Op basis van het advies van de onderwijsinspectie dat uit dat onderzoek volgt, neemt de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 maart van het schooljaar van voorlopige erkenning een van de volgende beslissingen :
1° hetzij erkenning vanaf het daaropvolgend schooljaar;
2° hetzij niet-erkenning vanaf het daaropvolgend schooljaar.
]
§ 3. De in de erkenning opgenomen
structuuronderdelen gewoon of buitengewoon secundair onderwijs worden per
schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten
bevestigd en meegedeeld aan het betrokken schoolbestuur.
(13)
[De dienstbrief bevat de vestigingsplaatsen waar de erkende structuuronderdelen kunnen worden georganiseerd.]
[
§ 4.
[De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats door een school wordt gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten uiterlijk op het tijdstip van de ingebruikname. In de melding wordt verklaard dat :
1° de vestigingsplaats beantwoordt aan de voorwaarden voor de hygiëne, de veiligheid en de bewoonbaarheid;
2° de school op de hoogte is van aanbevelingen of tekorten die de onderwijsinspectie in het meest recente doorlichtingsverslag heeft geformuleerd over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de betreffende gebouwen, als ze een vestigingsplaats in gebruik neemt waar een andere onderwijsinstelling gevestigd is of voordien gevestigd was. De school vermeldt in dat geval ook het advies van de onderwijsinspectie over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de nieuwe vestigingsplaats.
De Vlaamse Regering legt het model van het formulier voor de melding, vermeld in het eerste lid, vast.
Deze paragraaf geldt niet voor een school die wordt opgericht.
]
]
HOOFDSTUK 3. - Financiering en
subsidiëring
Afdeling 1. - Voorwaarden
Art. 15.
§ 1. Een structuuronderdeel
gewoon of buitengewoon secundair onderwijs wordt gefinancierd of gesubsidieerd
als aan alle onderstaande voorwaarden, die betrekking hebben hetzij op het
structuuronderdeel in kwestie
[hetzij op de vestigingsplaats van de school]
die het organiseert, samen is
voldaan :
1° georganiseerd zijn onder de
verantwoordelijkheid van een schoolbestuur;
2° gevestigd
zijn in gebouwen en lokalen die aan de voorwaarden op het gebied van
hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid voldoen;
3°
[de controle door de onderwijsinspectie of, indien het gaat om opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, een ander daarvoor door de Vlaamse Regering aangewezen orgaan mogelijk maken;]
4°
beschikken over voldoende didactisch materiaal en over een aangepaste
schooluitrusting;
5° bepalingen naleven over de
onderwijstaal en de taalkennis van het personeel;
6° een
structuur aannemen zoals vastgesteld bij decreet. Onder structuur wordt
begrepen de grote indelingen binnen een onderwijsniveau en de duur van die
indelingen;
7° de reglementering betreffende verlofregeling en aanwending
van de schooltijd in acht nemen;
8°
[beantwoorden aan de op het structuuronderdeel toepasbare decretale en reglementaire bepalingen inzake erkende onderwijskwalificaties, eindtermen, ontwikkelingsdoelen, specifieke eindtermen, erkende beroepskwalificaties, curriculumdossiers, leerplannen of individuele handelingsplannen; ]
9°
[samenwerkingsafspraken maken met een centrum voor leerlingenbegeleiding en een beleid op leerlingenbegeleiding voeren;]
10°
[...]
11° als school in het geheel van haar werking de
internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen op het gebied van de
rechten van de mens en van het kind in het bijzonder
eerbiedigen;
12° voor wat het gemeenschapsonderwijs en het
gesubsidieerd officieel onderwijs betreft :
a) een open
karakter hebben door open te staan voor alle leerlingen, ongeacht de
ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de
leerling;
b) de leerplannen volgen van het
Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van
de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, of eigen
leerplannen volgen die ermee verenigbaar zijn vanaf een door de Vlaamse
Regering te bepalen datum;
c) een schoolwerkplan,
schoolreglement en schoolboeken gebruiken in overeenstemming met het open
karakter vermeld in punt a);
d) begeleid worden door de
begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van
de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs
Vlaanderen vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum;
13° voldoen aan de reglementaire programmatie- of
rationalisatienormen;
14° deelnemen aan en samenwerken
binnen een lokaal overlegplatform, opgericht overeenkomstig artikel IV.2,
§ 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke
onderwijskansen-I. Onder samenwerken wordt verstaan de in artikel IV.4, eerste
lid, 1°, van hetzelfde decreet vermelde gegevens leveren, en de in het
kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken
naleven.
[
Dit punt is niet van toepassing op ziekenhuisscholen.]
15° wat het gemeenschapsonderwijs betreft
: de bevoegdheden van de schoolraad respecteren;
16° wat
het gesubsidieerd onderwijs betreft : geen afbreuk doen aan de
besluitvormingsprocedures, vermeld in artikelen 19 tot en met 22 van het
decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse
Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur met betrekking
tot de hem door het schoolbestuur gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp
uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de
verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen
optreden;
17°
[...]
18°
uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : deelnemen aan en
samenwerken binnen een of meer
[overlegfora als vermeld in artikel 357/32 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;]
19° uitsluitend voor
het deeltijds beroepssecundair onderwijs : maximale inspanningen leveren om het
voltijds engagement voor elke jongere te realiseren;
20°
een doeltreffend beleid voert om het rookverbod, bedoeld in het decreet van 6
juni 2008 houdende het instellen van een rookverbod in onderwijsinstellingen en
centra voor leerlingenbegeleiding, kenbaar te maken en te handhaven, controle
uitoefent over de naleving van het verbod en overtreders sancties oplegt,
conform het eigen sanctiebeleid zoals vermeld in het school-, centrum- of
arbeidsreglement;
21° beantwoorden aan de decretale en
reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het
onderwijs.
§ 2.
[Alleen voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient het schoolbestuur, uiterlijk op 1 april voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag tot financiering of subsidiëring in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten. Die termijn geldt als vervaltermijn. De Vlaamse Regering legt het model van het formulier voor de voormelde aanvraag vast.
De onderwijsinspectie gaat na of het structuuronderdeel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, 1°, 2°, 3°, 6°, 9° en 11°. Op basis van het advies van de onderwijsinspectie dat uit dat onderzoek volgt, neemt de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 augustus voorafgaand aan de oprichting een van de volgende beslissingen :
1° hetzij financiering of subsidiëring met inbegrip van voorlopige erkenning voor één schooljaar;
2° hetzij niet-financiering of niet-subsidiëring met inbegrip van geen voorlopige erkenning.
Artikel 13, eerste lid, is ook op voorlopig erkende structuuronderdelen van toepassing.
In de loop van het schooljaar van voorlopige erkenning gaat de onderwijsinspectie na of het structuuronderdeel voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. Op basis van het advies van de onderwijsinspectie dat uit dat onderzoek volgt, neemt de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 maart van het schooljaar van voorlopige erkenning een van de volgende beslissingen :
1° hetzij financiering of subsidiëring met inbegrip van erkenning vanaf het daaropvolgend schooljaar;
2° hetzij niet-financiering of niet-subsidiëring met inbegrip van niet-erkenning vanaf het daaropvolgend schooljaar.
Een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering tot financiering of subsidiëring heeft maar uitwerking als voldaan is aan de vigerende programmatieregels voor scholen en structuuronderdelen. Als aan die programmatieregels niet is voldaan, slaat een gunstige beslissing uitsluitend op erkenning.
In een gefinancierd of gesubsidieerd structuuronderdeel, met inbegrip van voorlopige erkenning, is affectatie, mutatie of vaste benoeming van personeelsleden niet mogelijk.
]
§ 3. De in de financiering
of subsidiëring opgenomen structuuronderdelen secundair onderwijs worden
per schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten
bevestigd en meegedeeld aan het betrokken schoolbestuur.
(14)
[De dienstbrief bevat de vestigingsplaatsen waar de gefinancierde of gesubsidieerde structuuronderdelen kunnen worden georganiseerd.]
[
§ 4.
[Voor de ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats dient met ingang van het schooljaar 2021-2022 het
schoolbestuur een gemotiveerde aanvraag in bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap, met toevoeging
van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité en, als de school tot een
scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de aanvraag in overeenstemming
is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
In de aanvraag, waarvan het modelformulier door de Vlaamse Regering wordt vastgelegd, wordt verklaard dat:
1° de vestigingsplaats bij ingebruikname beantwoordt aan de voorwaarden voor de hygiëne, de veiligheid en de
bewoonbaarheid;
2° het schoolbestuur op de hoogte is van aanbevelingen of tekorten die de onderwijsinspectie in het meest recente
doorlichtingsverslag heeft geformuleerd over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de betreffende
gebouwen, als een vestigingsplaats in gebruik wordt genomen waar een andere onderwijsinstelling gevestigd is of
voordien was. Het schoolbestuur vermeldt in dat geval ook het advies van de onderwijsinspectie over de
bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de nieuwe vestigingsplaats.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk drie maanden na indiening van de aanvraag en na advies van
de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Bij overschrijding van die termijn is de aanvraag van rechtswege
goedgekeurd.
Deze paragraaf geldt niet voor een school die, al dan niet als gevolg van een herstructurering van bestaande
scholen, wordt opgericht.
]
]
Afdeling 2. - Financiering en subsidiering
van de personeelsleden
Onderafdeling 1. -
Salariëring
Art. 16.
De Vlaamse Gemeenschap
verleent aan de gesubsidieerde scholen van het secundair onderwijs die aan de
bij decreet en uitvoeringsbesluiten gestelde voorwaarden voldoen,
salaristoelagen en betaalt, overeenkomstig artikel 65, § 2, van het
bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, de
salarissen van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs die krachtens
de geldende decretale en reglementaire bepalingen in dienst zijn
genomen.
De Vlaamse Gemeenschap betaalt aan de betrokken
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en van het gesubsidieerd
onderwijs, rechtstreeks en maandelijks respectievelijk de salarissen en de
salaristoelagen. (15)
Art. 17.
§ 1. De Vlaamse Regering
verleent salarissen en salaristoelagen voor de leden van het bestuurs- en
onderwijzend personeel, de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten, de
leden van het opvoedend hulppersoneel, de leden van het ondersteunend personeel
en de leden van het administratief personeel.
§ 2. In het buitengewoon
onderwijs worden ook salarissen of salaristoelagen toegekend aan het medisch,
paramedisch, psychologisch
[, orthopedagogisch]
en sociaal personeel, overeenkomstig de normen
toepasselijk op de verschillende types van het gefinancierd of gesubsidieerd
buitengewoon onderwijs.
§ 3. Elke aanvraag om
salaris of salaristoelage voor het personeel moet vergezeld zijn van een
verklaring van het schoolbestuur waarvan de tekst, vastgelegd door de Vlaamse
Regering, moet bevestigen dat voor de betrokken ambten, noch door een publiek-
of privaatrechtelijke rechtspersoon, noch door enig ander orgaan toelagen
worden verleend. (16)
Art. 18.
§ 1. Een school ontvangt
slechts financiering of subsidiering voor haar personeelsleden :
1° die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese
Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, behoudens door de Vlaamse
Regering te verlenen vrijstelling;
2° die de burgerlijke en
politieke rechten genieten, behoudens een door de Vlaamse Regering te verlenen
vrijstelling die samengaat met de vrijstelling bedoeld in
1°;
3° die in het bezit zijn van de vereiste, voldoende
geachte of de andere door de Vlaamse Regering vastgelegde bekwaamheidsbewijzen;
4°
[...]
5° die aangeworven zijn
mits eerbiediging van de reglementering inzake terbeschikkingstelling,
reaffectatie en wedertewerkstelling.
§ 2. Wanneer het
arbeidsgerecht, bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, een
beslissing van een schoolbestuur van het gesubsidieerd vrij onderwijs houdende
beëindiging of vermindering van de opdracht van een door het schoolbestuur
vastbenoemd personeelslid, strijdig acht met het decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, bekomt dit personeelslid de
salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de opdracht die hem
ontnomen werd, alsof hij in dienstactiviteit was gebleven, en verliest het
schoolbestuur de salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de
betrekking, zolang het de betrekking aan een ander niet-rechthebbend
personeelslid toewijst.
Deze bepaling heeft ook uitwerking
wanneer de kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 69 van het decreet
rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, het ontslag van een
vastbenoemd personeelslid door het schoolbestuur als gevolg van een
tuchtmaatregel vernietigt.
Deze bepaling heeft ook uitwerking
wanneer het college van beroep, zoals bedoeld in artikel 47septies decies van
het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs,
één van de evaluaties met eindconclusie 'onvoldoende' die tot het
ontslag hebben geleid, zoals bedoeld in hoofdstuk Vter van hetzelfde decreet,
van een vastbenoemd personeelslid heeft vernietigd.
Het verlies
van de salaristoelage voor een betrekking neemt een einde voor het
schoolbestuur :
1° ofwel op het ogenblik dat de
onregelmatige handeling door het schoolbestuur is
hersteld;
2° ofwel indien hetzelfde of een ander
schoolbestuur het benadeelde personeelslid, met zijn akkoord,
overneemt;
3° ofwel op het ogenblik dat het benadeelde
personeelslid zonder geldige reden weigert een door hetzelfde schoolbestuur of
een ander schoolbestuur aangeboden betrekking in hetzelfde ambt met dezelfde
statutaire toestand te aanvaarden;
4° ofwel op het ogenblik
dat het benadeelde personeelslid zich, om redenen vreemd aan het geschil, in de
voorwaarden voor definitieve ambtsneerlegging bevindt.
De
salaristoelage, die gedurende de periode tussen het onrechtmatig ontslag en de
betekening aan de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd voor het onderwijs
van het vonnis of arrest, of van de uitspraak van de hierboven vermelde kamers
van beroep of het hierboven vermelde college van beroep, aan het schoolbestuur
werd toegekend, wordt van dit schoolbestuur teruggevorderd en wordt vervolgens
toegekend aan het ten onrechte ontslagen personeelslid.
Vanaf
de hogervermelde betekening betalen de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd
voor onderwijs de salaristoelage rechtstreeks aan het ten onrechte ontslagen
personeelslid tot op het ogenblik dat voldaan wordt aan één van
de vier voorwaarden, hierboven vermeld.
(17)
Onderafdeling 2. -
[Onderwijzend
personeel - herverdeling en overdracht van uren]
Art. 19.
§ 1.
[Een schoolbestuur kan van de aan zijn scholen toegekende uren-leraar gewoon onderwijs respectievelijk lesuren buitengewoon onderwijs maximaal twee procent respectievelijk maximaal drie procent herverdelen onder zijn scholen.
Die twee procent voor het gewoon onderwijs en drie procent voor het buitengewoon onderwijs worden berekend op basis van het totaal aantal uren-leraar of lesuren dat gedurende het vorig schooljaar aan het schoolbestuur werd toegekend op basis van de geldende reglementaire normen.
Het schoolbestuur kan alleen uren-leraar of lesuren herverdelen tussen scholen die behoren tot dezelfde scholengemeenschap, als :
1° de herverdeling in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° er een onderhandeling in het lokaal comité heeft plaatsgevonden.
In afwijking van paragraaf 3 kan deze herverdeling gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel.
]
§ 2.
[Het schoolbestuur kan alleen uren-leraar of lesuren herverdelen tussen scholen die niet behoren tot dezelfde scholengemeenschap, als :
1° de herverdeling in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° er een onderhandeling in het lokaal comité heeft plaatsgevonden;
3° daarvan melding gemaakt is aan de betrokken scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort.
In afwijking van paragraaf 3 kan deze herverdeling gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel op voorwaarde dat het lokaal comité daarmee akkoord gaat.
]
§ 3. Bij de in § 1
en § 2 bedoelde herverdeling, mag een schoolbestuur het aantal aan een
school toegekende
[uren-leraar of lesuren]
niet verminderen indien het
in dat schooljaar in die school overeenkomstig de geldende reglementering
nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van
betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te
spreken.
§ 4. Met het oog op de
controle door het Agentschap voor Onderwijsdiensten dienen de schoolbesturen
een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat ze de bepalingen van
§ 3 in acht nemen bij deze herverdeling. De niet-naleving van deze
bepalingen heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis
van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de Vlaamse overheid.
In de bijkomende
[uren-leraar of lesuren]
die een
school via deze herverdeling verkregen heeft, kunnen geen personeelsleden
vastbenoemd worden. Het betrokken schoolbestuur dient een verklaring op eer af
te leggen die er toe strekt dat in de
[bedoelde uren-leraar of lesuren]
geen personeelsleden
vastbenoemd worden. De niet-naleving van deze bepalingen heeft tot gevolg dat
de vaste benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de Vlaamse
overheid.
[In afwijking van deze bepaling is vaste benoeming in uren-leraar mogelijk op 1 januari 2021.]
§ 5. De herverdeling
dient plaats te vinden tegen uiterlijk 1 november van het betrokken schooljaar.
(18)
Art. 20.
§ 1.
[Binnen dezelfde scholengemeenschap kunnen uren-leraar of lesuren tot uiterlijk 1 november van het betrokken schooljaar van een school aan een andere school worden overgedragen, als :
1° de overdracht in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° er een onderhandeling heeft plaatsgevonden in het lokaal comité.
In afwijking van paragraaf 2 kan deze overdracht gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel.
Binnen hetzelfde net kunnen uren-leraar of lesuren tot uiterlijk 1 november van het betrokken schooljaar worden overgedragen van een school aan een andere school die niet behoort tot dezelfde scholengemeenschap, als :
1° de overdracht in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° er een onderhandeling in het lokaal comité heeft plaatsgevonden;
3° daarvan melding gemaakt is aan de betrokken scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort.
In afwijking van paragraaf 2 kan deze overdracht gepaard gaan met bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel op voorwaarde dat het lokaal comité hiermee akkoord gaat.
]
§ 2. De in dit artikel
bedoelde overdracht is slechts mogelijk indien het betrokken schoolbestuur van
de school die
[uren-leraar of lesuren]
overdraagt op eer verklaart dat
het gedurende dat schooljaar in de betrokken school overeenkomstig de geldende
reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens
ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel
dient uit te spreken.
In de overgedragen
[uren-leraar of lesuren]
kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden.
[In afwijking van deze bepaling is vaste benoeming in uren-leraar mogelijk op 1 januari 2021.]
Indien een schoolbestuur van een school het vastbenoemd
personeel van deze school op datum van 30 juni van het voorafgaand schooljaar,
behoudt, op 1 september bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling of
indien deze personeelsleden op 1 september gereaffecteerd of wedertewerkgesteld
zijn in een andere school, is overdracht wel mogelijk.
§ 3. Met het oog op de
controle door het Agentschap voor Onderwijsdiensten dient het betrokken
schoolbestuur een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat het de
bepalingen van dit artikel in acht neemt bij de overdracht. De niet-naleving
van deze bepalingen heeft tot gevolg dat nieuwe of bijkomende
terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van
het onderwijzend personeel geen uitwerking hebben ten aanzien van de Vlaamse
overheid of dat de vaste benoemingen geen uitwerking hebben ten aanzien van de
Vlaamse overheid. (19)
Art. 21.
§ 1.
[Een school kan tijdens een bepaald schooljaar niet ingerichte uren-leraar overdragen naar het daaropvolgende schooljaar mits te voldoen aan alle volgende voorwaarden :]
1°
het maximum aantal
[uren-leraar of lesuren]
van een bepaald schooljaar dat wordt
overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1
november van dat schooljaar;
2° het maximum aantal
[uren-leraar of lesuren]
van een
bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar
kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar
van dat bepaald schooljaar;
3° het in 1° en 2° bedoelde maximum
aantal overgedragen uren-leraar, of een gedeelte ervan, mag, in afwijking van
artikel 20, na 1 november van dat schooljaar zowel gebruikt worden in de eigen
school als overgedragen worden naar een andere school binnen hetzelfde net of
binnen eenzelfde scholengemeenschap.
§ 2.
[De overdracht van uren-leraar of lesuren tijdens een bepaald schooljaar, vermeld in paragraaf 1, is alleen mogelijk als het betrokken schoolbestuur van de school op erewoord verklaart dat het tijdens dat schooljaar in de betrokken school overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te spreken of als de leden van het onderwijzend personeel die nieuw of bijkomend ter beschikking werden gesteld wegens ontstentenis van betrekking, kunnen worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledig schooljaar. Daarenboven kan een schoolbestuur van een school voor buitengewoon secundair onderwijs die in het lopende schooljaar bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten een aanvraag heeft ingediend met het oog op het bekomen van extra lesuren, geen lesuren overdragen.]
§ 3. De niet-naleving van
de bepalingen van § 2 heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling
wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de
Vlaamse overheid.
§ 4. In de overgedragen
[uren-leraar of lesuren]
kunnen geen personeelsleden vastbenoemd
worden.
§ 5. Met het oog op de
controle van § 4 door het Agentschap voor Onderwijsdiensten, dienen de
schoolbesturen van de betrokken scholen een verklaring op eer af te leggen die
ertoe strekt dat in de bedoelde
[uren-leraar of lesuren]
geen personeelsleden vastbenoemd
worden.
§ 6. De niet-naleving
van de bepalingen van § 4 en § 5 heeft tot gevolg dat de vaste
benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de overheid.
(20)
[§ 7. In afwijking van de bepalingen van paragraaf 4, 5 en 6 is vaste benoeming in uren-leraar mogelijk op
1 januari 2021.]
Art. 22.
De uren-leraar die worden
berekend voor een erkende godsdienst, voor niet-confessionele zedenleer, voor
cultuurbeschouwing respectievelijk voor eigen cultuur en religie, dienen voor
de desbetreffende cursus te worden aangewend, hetzij als lesuren hetzij als
uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden. Het principe van de
aanwending voor de desbetreffende cursus geldt ook indien de uren-leraar het
voorwerp uitmaken van herverdeling of overdracht. Uitsluitend indien de voor de
betrokken cursus bevoegde onderwijsinspectie zich akkoord verklaart, kunnen de
uren-leraar voor aanwending naar een andere levensbeschouwelijke cursus worden
overgeheveld. (21)
[Onderafdeling 2/1. Onderwijzend personeel - lerarenplatform]
[
Art. 22/1.
Deze onderafdeling is van toepassing op de wervingsambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel, die worden vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en in artikel 4, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsi-dieerd onderwijs van 27 maart 1991 en die worden tewerkgesteld in het secundair onderwijs.
]
[
Art. 22/2.
Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt begrepen onder :
1° reguliere vervanging : een vervanging van een afwezigheid van minder dan een schooljaar die voldoet aan volgende voorwaarden :
- het te vervangen personeelslid is aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs;
- het personeelslid dat afwezig is, kan worden vervangen volgens de gangbare financierings- en subsidiëringsregels;
2° samenwerkingsplatform :
- een scholengemeenschap of;
- meerdere scholengemeenschappen of;
- een scholengemeenschap en één of meer scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren of;
- meerdere scholengemeenschappen en één of meer scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren;
3° inzetbaarheidspercentage : de verhouding tussen de totale duur van de uitgeoefende reguliere vervangingen, uitgedrukt in kalenderdagen, en de totale duur van de aanstelling, uitgedrukt in kalenderdagen, telkens vermenigvuldigd met het volume van de opdracht.
]
[
Art. 22/3.
[Tijdens het schooljaar 2018-2019 en het schooljaar 2019-2020]
wordt een pilootproject `lerarenplatform' opgezet om tijdelijk aangestelde personeelsleden werkzekerheid te bieden.
]
[
Art. 22/4.
In het secundair onderwijs kunnen een aantal projectscholen die deel uitmaken van een samenwerkingsplatform deelnemen binnen het voorziene aantal voltijdse equivalenten. De selectie van de samenwerkingsplatformen gebeurt door de Vlaamse Regering op voorstel van de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X, van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van het overkoepelend onderhandelingscomité met de overheid en de sociale partners op basis van volgende criteria :
- evenredige spreiding over de netten volgens lesurenpakket;
- geografische spreiding;
- grootte van het samenwerkingsplatform;
- de inhoud van de protocollen van de onderhandelingen.
]
[
Art. 22/5.
De deelnemende scholen moeten in het bevoegde lokaal comité onderhandelen over :
- de deelname aan het lerarenplatform;
- de criteria van aanstelling van de betrokken personeelsleden;
- de criteria van inzetbaarheid van de betrokken personeelsleden in pedagogisch zinvolle taken;
- de inzetbaarheid in de verschillende scholengemeenschappen indien het samenwerkingsplatform bestaat uit meerdere scholengemeenschappen of in de scholen die niet behoren tot een scholengemeenschap.
]
[
Art. 22/6.
De totale som van de uren-leraar en lesuren zoals bepaald in artikel 22/8 van alle deelnemende scholen mag niet meer bedragen dan
[167.448]
uren-leraar/lesuren. Het aantal beschikbare voltijdse equivalenten bedraagt
[394,69]
voor het secundair onderwijs voor het totaal van alle deelnemende scholen. De omzetting van voltijds equivalenten naar lesuren of uren-leraar gebeurt door het aantal voltijdse equivalenten te vermenigvuldigen met 21,47.
]
[
Art. 22/7.
Alle deelnemende scholen ontvangen lesuren of uren-leraar voor de aanstelling van personeelsleden in het lerarenplatform. Het volume van deze lesuren of uren-leraar per deelnemende school wordt berekend a rato van het aandeel van de lesuren of uren-leraar van vorig schooljaar van de betreffende school ten opzichte van het totaal aantal lesuren of uren-leraar van vorig schooljaar van alle deelnemende scholen samen waarbij onder het totaal aantal lesuren of uren-leraar wordt verstaan de som van het totale aantal :
- uren-leraar voor de levensbeschouwelijke en de niet-levensbeschouwelijke vakken;
- uren-leraar geïntegreerd ondersteuningsaanbod;
- lesuren voor levensbeschouwing en niet-levensbeschouwing;
- lesuren geïntegreerd ondersteuningsaanbod.
]
[
Art. 22/8.
De lesuren en uren-leraar voor het lerarenplatform worden samengelegd op het niveau van het samenwerkingsplatform. Deze lesuren en uren-leraar kunnen niet worden overgedragen naar het volgende schooljaar of naar een ander samenwerkingsplatform.
Het personeelslid in het lerarenplatform krijgt een aanstelling die ten vroegste aanvangt op 1 oktober en uiterlijk eindigt op het einde van het schooljaar. De aanstelling is alleen mogelijk in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel.
De decreten Rechtspositie zijn van toepassing voor wat betreft de tijdelijke aanstelling, maar de betrekking komt niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren, muteren, reaffecteren of wedertewerkstellen in deze betrekkingen.
]
[
Art. 22/9.
Het personeelslid wordt voor ten minste een halftijdse opdracht aangesteld in de scholen die deel uitmaken van het samenwerkingsplatform. De halftijdse opdracht kan bestaan uit lesuren en uren-leraar voor het lerarenplatform en andere lesuren en uren-leraar.
]
[
Art. 22/10.
Een personeelslid in het lerarenplatform wordt ingezet voor reguliere vervangingen.
]
[
Art. 22/11.
Als het personeelslid niet kan worden ingezet voor reguliere vervangingen, wordt het op basis van zijn bekwaamheidsbewijs ingezet in zinvolle pedagogische taken.
]
[
Art. 22/12.
De personeelsleden aangesteld in het lerarenplatform moeten op het niveau van het samenwerkingsplatform samen een inzetbaarheidspercentage van 85 procent bereiken.
Als het bereikte inzetbaarheidspercentage op positieve of negatieve wijze afwijkt van dit vooropgesteld percentage, zal dit verschil - op positieve of negatieve wijze - worden verrekend op de middelen lerarenplatform die in voorkomend geval het daarop volgend schooljaar worden toegekend aan het samenwerkingsplatform. Indien het bereikte inzetbaarheidspercentage lager lag dan het vooropgestelde inzetbaarheidspercentage, wordt het aantal lesuren/uren-leraar dat wordt toegekend aan een samenwerkingsplatform verminderd met het aantal lesuren/uren-leraar dat overeenkomt met het aantal dat nodig was om het vooropgestelde inzetbaarheidspercentage te bereiken. Indien het bereikte inzetbaarheidspercentage hoger lag dan het vooropgestelde inzetbaarheidspercentage, wordt het aantal lesuren/uren-leraar vermeerderd met het aantal lesuren/uren-leraar dat overeenkomt met het aantal dat nodig was om het vooropgestelde inzetbaarheidspercentage te bereiken.
]
[
Art. 22/13.
Het pilootproject lerarenplatform wordt opgevolgd en gemonitord in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X, van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van het overkoepelend onderhandelingscomité met de overheid en de sociale partners, met het oog op een mogelijke verdere implementatie van de maatregel
[...]
.
]
[
Art. 22/14.
Deze afdeling treedt in werking op 1 oktober 2018 en houdt op uitwerking te hebben op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum.
]
[Onderafdeling 2/2. Onderwijzend personeel - Omzetting van niet-ingevulde vervangingen]
[
Art. 22/15.
Vanaf het schooljaar 2018-2019 krijgen schoolbesturen van het secundair onderwijs de mogelijkheid om de betrekkingen in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel die in aanmerking komen voor een reguliere vervanging zoals gedefinieerd in onderafdeling 2/1, artikel 22/2, 1°, a), om te zetten in vervangingseenheden. Deze omzetting is enkel mogelijk op voorwaarde dat geen geschikt kandidaat kan worden gevonden die de betrokken vervanging kan uitoefenen. Het schoolbestuur ondertekent hiertoe een verklaring op eer.
Voor het bepalen van het aantal vervangingseenheden wordt de teller van de opdrachtbreuk van het afwezige personeelslid vermenigvuldigd met de kalenderdagen afwezigheid van het afwezige personeelslid.
Deze vervangingseenheden kunnen worden opgespaard en later tijdens het schooljaar worden aangewend. Voor de verrekening van de aanwending worden de vervangingseenheden gedeeld door de teller van de opdrachtbreuk van de vervanger. De wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie die, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk aansluiten bij een periode van omzetting naar vervangingseenheden, en die een nieuwe periode van omzetting naar vervangingseenheden onmiddellijk voorafgaan, moeten eveneens worden aangerekend op de vervangingseenheden.
De scholen onderhandelen in het bevoegde lokaal comité over de nadere modaliteiten van de aanwending.
]
[
Art. 22/16.
De maatregel wordt jaarlijks opgevolgd en gemonitord in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X, van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van het overkoepelend onderhandelingscomité met de overheid en de sociale partners, met het oog op continuering en een eventuele uitbreiding naar andere ambten en personeelscategorieën.
]
[
Art. 22/17.
Deze afdeling treedt in werking op 1 september 2018 en houdt op uitwerking te hebben op
[1 juli 2020]
.
]
[Onderafdeling 2/3. Aanvangsbegeleiding]
[
Art. 22/18.
Aan scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs worden vanaf het schooljaar
[2021-2022]
een aantal organieke uren-leraar aanvangsbegeleiding toegekend.
Aan scholen voor buitengewoon secundair onderwijs worden vanaf het schooljaar
[2021-2022]
een aantal organieke lesuren aanvangsbegeleiding toegekend.
[Als de uren-leraar en lesuren niet kunnen worden aangewend voor aanvangsbegeleiding, moeten de scholen die
aanwenden voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel, vermeld in artikel 22/21. Bij een
overdracht of herverdeling kunnen die uren ook alleen voor aanvangsbegeleiding of ondersteuning van de kerntaak
van het onderwijzend personeel worden aangewend. De uit aanvangsbegeleiding toegekende uren-leraar, lesuren, en
uren, inclusief de omgezette punten, kunnen, in afwijking van artikel 21 en artikel 313, § 1, niet overgedragen worden
naar het daaropvolgende schooljaar.]
De uren-leraar aanvangsbegeleiding worden aangewend in wervingsambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van het ondersteunend personeel. Voor de aanwending in het ondersteunend personeel worden uren-leraar omgezet naar punten als vermeld in artikel 22/20.
De lesuren aanvangsbegeleiding worden aangewend in wervingsambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het ondersteunend personeel, het paramedisch personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het orthopedagogisch personeel of het psychologisch personeel. Voor de aanwending in het ondersteunend personeel worden lesuren omgezet naar punten als vermeld in artikel 22/20. Voor de aanwending in het paramedisch personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het orthopedagogisch personeel of het psychologisch personeel worden lesuren omgezet naar uren als vermeld in artikel 22/20.
Voor de toepassing van de personeelsregelgeving wordt, voor wat het bestuurs- en onderwijzend personeel betreft, aanvangsbegeleiding beschouwd als uren die geen lesuren zijn maar ermee gelijkgesteld worden.
]
[
Art. 22/19.
[
Voor het schooljaar 2021-2022 bedraagt het globaal beschikbare aantal uren aanvangsbegeleiding
5646 uren. Die uren worden verdeeld op de volgende wijze:
1° voltijds gewoon secundair onderwijs: 4795 uren-leraar;
2° buitengewoon secundair onderwijs: 732 lesuren;
3° deeltijds beroepssecundair onderwijs: 119 uren-leraar.
Vanaf het schooljaar 2022-2023 wordt het globaal beschikbare aantal uren en de verdeling over de onderwijstypes,
vermeld het eerste lid, 1° tot en met 3°, evenredig aangepast aan eventuele leerlingenfluctuaties ten opzichte van het
voorafgaande schooljaar. Bij die aanpassing wordt de eerste lesdag van februari altijd als teldatum genomen.
Het globaal beschikbare aantal uren wordt op volgende wijze verdeeld over de scholen en centra:
1° voltijds gewoon secundair onderwijs: in verhouding tot het pakket uren-leraar van de school en het schooljaar
in kwestie in de totaliteit van de pakketten uren-leraar van alle scholen. Voor de toepassing van deze bepaling omvat
het pakket uren-leraar:
a) de uren-leraar voor de levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 209;
b) de uren-leraar voor de niet-levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 209;
c) de uren-leraar geïntegreerd ondersteuningsaanbod, vermeld in artikel 226, 227, 234 en 235;
2° buitengewoon secundair onderwijs: in verhouding tot het pakket lesuren van de school en het schooljaar in
kwestie in de totaliteit van de pakketten lesuren van alle scholen. Voor de toepassing van deze bepaling omvat het
pakket lesuren:
a) de lesuren voor de levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 300;
b) de lesuren niet-levensbeschouwing, vermeld in artikel 298, 299, 301, 302 en 303;
c) de lesuren geïntegreerd ondersteuningsaanbod, vermeld in artikel 318 en 319;
3° deeltijds beroepssecundair onderwijs: in verhouding tot het pakket uren-leraar van het centrum en het
schooljaar in kwestie in de totaliteit van de pakketten uren-leraar van alle centra. Voor de toepassing van deze bepaling
omvat het pakket uren-leraar de uren-leraar, vermeld in artikel 89 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel
van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap
]
]
[
Art. 22/20.
[
De uren-leraar of lesuren aanvangsbegeleiding kunnen, met toepassing van artikel 22/18, vierde lid,
worden omgezet naar punten voor de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel, het paramedisch
personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het orthopedagogisch personeel of het psychologisch
personeel. Deze omzetting gebeurt op basis van een omzettingstabel die de Vlaamse Regering vastlegt.
]
]
[Onderafdeling 2/4. Aanvullende uren-leraar en lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het
onderwijzend personeel]
[
Art. 22/21.
§ 1. Vanaf het schooljaar 2021-2022 worden aan scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs en
centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs een aantal organieke uren-leraar voor de ondersteuning van de
kerntaak van het onderwijzend personeel toegekend.
Vanaf het schooljaar 2021-2022 worden aan scholen voor buitengewoon secundair onderwijs een aantal organieke
lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel toegekend.
De aanvullende uren-leraar en lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel,
vermeld in artikel 47quinquies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 en
artikel 73quinquies van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, dienen
aangewend te worden om de werkdruk van het onderwijzend personeel te verminderen met een effect op de
lesopdracht. Ook bij een overdracht of herverdeling kunnen die uren-leraar en lesuren alleen voor de ondersteuning
van de kerntaak van het onderwijzend personeel worden aangewend. De aanvullende uren-leraar, lesuren, en uren,
inclusief de omgezette punten ter ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel, kunnen, in
afwijking van artikel 21 en artikel 313, § 1, niet overgedragen worden naar het daaropvolgende schooljaar.
Er kan aan een onderwijzend personeelslid maximaal één uur-leraar of lesuur toegekend worden. Van dat principe
kan alleen worden afgeweken tot maximaal drie uren-leraar of lesuren per onderwijzend personeelslid op grond van
een gemotiveerd verzoek en na onderhandeling in het lokaal comité. Dit gemotiveerd verzoek kan zowel van de
afvaardiging van het schoolbestuur als van de afvaardiging van het personeel komen.
De uren-leraar en lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel worden
aangewend in wervingsambten van het onderwijzend personeel.
Voor de toepassing van de personeelsregelgeving worden, voor het onderwijzend personeel, uren voor de
ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel beschouwd als uren die geen lesuren zijn, maar ermee
gelijkgesteld worden.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan een schoolbestuur tijdens de schooljaren 2021-2022 en 2022-2023 bij een tekort
aan onderwijzend personeel de aanvullende uren-leraar of lesuren voor de ondersteuning van de kerntaak van het
onderwijzend personeel ook aanwenden in ambten van het ondersteunend personeel. De criteria voor de bepaling van
het tekort aan onderwijzend personeel worden bepaald in het bevoegd lokaal comité en de aanwending in ambten van
het ondersteunend personeel kan enkel worden toegepast na onderhandeling in het bevoegd lokaal comité.
De betrekkingen die ingericht worden in ambten van het ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid,
komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast
benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen.
De Vlaamse Regering bepaalt de omzettingen van uren-leraar en lesuren naar punten.
]
[
Art. 22/22.
Voor het schooljaar 2021-2022 bedraagt het globaal beschikbare aantal uren voor de ondersteuning van
de kerntaak van het onderwijzend personeel 9564 uren. Die uren worden verdeeld op de volgende wijze:
1° voltijds gewoon secundair onderwijs: 8188 uren-leraar;
2° buitengewoon secundair onderwijs: 1146 lesuren;
3° deeltijds beroepssecundair onderwijs: 230 uren-leraar.
Vanaf het schooljaar 2022-2023 wordt het globaal beschikbare aantal uren en de verdeling over de onderwijstypes,
vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, evenredig aangepast aan eventuele leerlingenfluctuaties ten opzichte van het
voorafgaande schooljaar. Bij die aanpassing wordt de eerste lesdag van februari altijd als teldatum genomen.
§ 3. Die uren worden conform artikel 22/19, derde lid, over de scholen en centra verdeeld.
]
[Onderafdeling 2/5. Aanvullende uren-leraar en lesuren samen school maken]
[
Art. 22/23.
Vanaf het schooljaar 2021-2022 worden aan scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs en
centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs een aantal organieke uren-leraar samen school maken toegekend.
Vanaf het schooljaar 2021-2022 worden aan scholen voor buitengewoon secundair onderwijs een aantal organieke
lesuren samen school maken toegekend.
De organieke uren-leraar of lesuren samen school maken dienen aangewend te worden om het sociaal overleg en
onderhandeling te versterken. De uren-leraar of lestijden worden aangewend voor de vertegenwoordigers van het
personeel die aangesteld zijn in de school, conform de toepasselijke vigerende Vlaamse of federale regelgeving.
Voor de aanwending van de uren-leraar en de lesuren samen school maken kunnen de scholen samenwerken. Ook
bij een overdracht of herverdeling kunnen die uren-leraar en lesuren alleen voor het samen school maken worden
aangewend. De uren-leraar, lesuren en uren, inclusief de omgezette punten samen school maken, kunnen, in afwijking
van artikel 21 en artikel 313, § 1, niet overgedragen worden naar het daaropvolgende schooljaar.
De Vlaamse Regering bepaalt de ambten en personeelscategorieën waarbinnen betrekkingen kunnen worden
opgericht met de uren-leraar samen school maken. De Vlaamse Regering bepaalt de omzettingen van lesuren en
uren-leraar naar uren en punten.
Voor de toepassing van de personeelsregelgeving wordt, voor het bestuurs- en onderwijzend personeel, het samen
school maken beschouwd als uren die geen lesuren zijn, maar ermee gelijkgesteld worden.
]
[
Art. 22/24.
§ 1. Het aantal organieke uren-leraar dat wordt toegekend aan de scholen voor gewoon voltijds
secundair onderwijs en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, wordt berekend met de formule
0,003190777*B.
In het eerste lid wordt verstaan onder B: het totaalpakket uren-leraar van de school in het voorgaande schooljaar.
Voor de toepassing van het eerste lid omvat het pakket uren-leraar:
1° de uren-leraar voor de levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 209;
2° de uren-leraar voor de niet-levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 209;
3° de uren-leraar geïntegreerd ondersteuningsaanbod, vermeld in artikel 226, 227, 234 en 235;
4° de uren-leraar vermeld in artikel 89, eerste lid, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel voor leren
en werken in de Vlaamse Gemeenschap, wanneer het een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs betreft.
De uren-leraar, vermeld in het eerste lid, worden binnen een school of centrum afgerond naar het hogere geheel
getal als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is
aan vier, wordt er afgerond naar het lagere geheel getal.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 hebben scholen voor gewoon voltijds secundair onderwijs en centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs, die conform paragraaf 1 recht hebben op meer dan drie, maar minder dan zeven,
organieke uren-leraar voor het samen school maken, recht op drie organieke uren-leraar.
In afwijking van paragraaf 1 hebben scholen voor gewoon voltijds secundair onderwijs en centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs, die conform paragraaf 1 recht hebben op zeven organieke uren-leraar of meer, recht op zes
organieke uren-leraar.
In afwijking van paragraaf 1 hebben scholen voor gewoon voltijds secundair onderwijs en centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs, die conform paragraaf 1 recht hebben op minder dan één organiek uur-leraar voor het
samen school maken, recht op één organiek uur-leraar.
§ 3. Het aantal lesuren samen school maken waarop de school voor buitengewoon secundair onderwijs recht heeft,
wordt berekend met de formule 0,003048098*D.
Voor de toepassing van het eerste lid is D=E+F+G, waarbij:
1° E: het totaalpakket lesuren van de school in het voorgaande schooljaar.
Voor de toepassing van E omvat het
pakket lesuren:
a) de lesuren voor de levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 300;
b) de lesuren niet-levensbeschouwing, vermeld in artikel 298, 299, 301, 302 en 303;
c) de lesuren geïntegreerd ondersteuningsaanbod, vermeld in artikel 318 en 319;
2° F: de uren paramedisch personeel, medisch personeel, sociaal personeel, orthopedagogisch personeel en
psychologisch personeel, volgens de richtgetallen/32*22. F wordt binnen een school afgerond naar het hogere geheel
getal als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is
aan vier, wordt er afgerond naar het lagere geheel getal;
3° G: de lesuren, uren en begeleidingseenheden zoals toegekend aan de school in het kader van het
ondersteuningsmodel op de eerste schooldag van februari van het vorige schooljaar, conform artikel 314/8, § 3 en § 5,
en artikel 314/9, § 3. G wordt berekend met de formule G=A+B+C, waarbij:
a) A: de lesuren toegekend in kader van het ondersteuningsmodel;
b) B: de uren toegekend in het kader van het ondersteuningsmodel*22/32;
c) C: 90,43% van de begeleidingseenheden toegekend in het kader van het ondersteuningsmodel*1 gesommeerd
met 9,57% van de begeleidingseenheden toegekend in het kader van het ondersteuningsmodel*22/32.
De term G van de som, vermeld in het tweede lid, wordt binnen een school afgerond naar het hogere geheel getal
als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier,
wordt er afgerond naar het lagere geheel getal.
Het aantal lesuren samen school maken waarop een school voor buitengewoon secundair onderwijs recht heeft,
zoals vermeld in het eerste lid, worden binnen een school afgerond naar het hogere geheel getal als het eerste cijfer na
de komma groter is dan vier. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier, wordt er afgerond
naar het lagere geheel getal.
§ 4. In afwijking van paragraaf 3 hebben scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die conform paragraaf
3 recht hebben op meer dan drie organieke lesuren voor het samen school maken, recht op drie organieke lesuren.
In afwijking van paragraaf 3 hebben scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die conform paragraaf 3
recht hebben op minder dan één organiek lesuur voor het samen school maken, recht op één organiek lesuur.
]
[
Art. 22/25.
De uren-leraar of lesuren samen school maken in wervingsambten van het ondersteunend personeel
worden aangewend op basis van een omzettingstabel die de Vlaamse Regering vastlegt.
De Vlaamse Regering keurt het afsprakenkader tussen het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve
verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs en de representatieve vakorganisaties over de wijze
van toekenning, de verdeling en de inzet van de aanvullende lestijden samen school maken die specifiek gericht zijn
op het versterken van het lokale sociaal overleg goed.
]
Onderafdeling 3. - Globale
puntenenveloppe
Art. 23.
§ 1. Deze onderafdeling
is niet van toepassing op het ambt van
bode-kamerbewaarder.
§ 2.
[...]
Art. 24.
In het secundair onderwijs
wordt elk schooljaar aan een scholengemeenschap respectievelijk aan een school
doch enkel indien deze niet tot een scholengemeenschap behoort, een globale
puntenenveloppe toegekend. Bij toekenning aan een scholengemeenschap wordt de
globale puntenenveloppe, na eventuele voorafname bedoeld in artikel 29, §
1, door de scholengemeenschap verdeeld over de scholen die ertoe behoren.
De globale puntenenveloppe strekt ertoe enerzijds om op het
niveau van de school het kader bestuurspersoneel en ondersteunend personeel in
te vullen en anderzijds om op het niveau van de school en van de
scholengemeenschap een beleid inzake taak- en functiedifferentiatie gestalte te
geven. (23)
[ Op het resultaat van de berekening van de globale puntenenveloppe als vermeld in, naargelang van het geval, artikel 25, 26, 27 of 28, wordt een aanwendingspercentage toegepast dat wordt vastgesteld op 96,57%. De Vlaamse Regering kan op basis van de budgettaire mogelijkheden dit aanwendingspercentage wijzigen.]
Art. 25.
§ 1. De globale
puntenenveloppe toegekend aan een scholengemeenschap is samengesteld uit de
onderdelen vermeld in § 2 tot en met § 12
hierna.
§ 2. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs die ten minste 600 regelmatige leerlingen
telt op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het daaropvolgende schooljaar, ten
minste 550 regelmatige leerlingen. Desbetreffend aantal punten wordt
vermenigvuldigd met 2, 3 dan wel 4 indien het minimum aantal leerlingen
respectievelijk 1.200 en 1.150, 1.800 en 1.750, of 2.400 en 2.350 bedraagt. Het
aantal punten blijft gedurende twee opeenvolgende schooljaren toegekend indien
het minimum aantal leerlingen niet wordt bereikt.
[...]
§ 3. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en dat ten minste 600
regelmatige leerlingen telt op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het
daaropvolgende schooljaar, ten minste 550 regelmatige leerlingen. Desbetreffend
aantal punten wordt vermenigvuldigd met 2, 3 dan wel 4 indien het minimum
aantal leerlingen respectievelijk 1.200 en 1.150, 1.800 en 1.750, of 2.400 en
2.350 bedraagt.
Het aantal punten blijft gedurende twee
opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet
wordt bereikt.
[...]
§ 4. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs die ten minste 300 regelmatige leerlingen telt
op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het daaropvolgende schooljaar, ten
minste 275 regelmatige leerlingen. Dit aantal punten blijft gedurende twee
opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet
wordt bereikt.
§ 5. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs met een eerste graad, met technisch
secundair onderwijs, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde,
indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag
erna indien die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht
als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die school 7 maal de
minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van
leraar, belast met het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar blijft dat aantal punten toegekend indien
op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna
indien die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht
als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die school niet lager ligt
dan 6 maal de minimumprestaties die vereist zijn voor een voltijdse betrekking
van leraar, belast met het geven van praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld.
Het in het eerste lid bedoeld aantal punten
wordt vermenigvuldigd met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo
verder), indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt het door de
Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse
uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die
school 15, 19, 22, 29, 31, 33, 36, 43 respectievelijk 50 (en zo verder per
schijf van 7) maal de minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een
voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar
gebeurt de vermenigvuldiging van het in het eerste lid bedoeld aantal punten
met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo verder), indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in die school 14, 18, 21, 28, 30, 32, 35, 41
respectievelijk 47 (en zo verder per schijf van 6) maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Het
aantal punten blijft toegekend indien het minimum gedurende twee opeenvolgende
schooljaren niet wordt bereikt.
Voor de toepassing van deze
bepalingen :
1° worden de volgende praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld niet in aanmerking genomen : stage algemene
verpleegkunde, stage medische wetenschappen, stage psychiatrische
verpleegkunde, stage sociale wetenschappen, stage verzorging, stage
ziekenhuisverpleegkunde;
2° komen de ingerichte
uren-leraar praktische vakken of daaraan gelijkgesteld van een centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een school met
voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, in aanmerking in de
school voor voltijds gewoon secundair onderwijs waar ze worden ingericht. De
uren-leraar, aangewend voor voordrachtgevers, worden voor een derde als
praktische vakken of daaraan gelijkgesteld beschouwd;
3°
mogen de ingerichte uren-leraar praktische vakken of daaraan gelijkgesteld van
een school die uitsluitend de eerste graad of de eerste en de tweede graad
organiseert gevoegd worden bij één school die tot dezelfde
scholengemeenschap behoort en die geen eerste graad
organiseert.
§ 6. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is, indien op 1 februari van
het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op
een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of
gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum 7 maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daar aan gelijkgesteld. Vanaf het
daaropvolgende schooljaar blijft dat aantal punten toegekend indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum niet lager ligt dan 6 maal de
minimumprestaties die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar,
belast met het geven van praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld.
Het in het eerste lid bedoeld aantal punten
wordt vermenigvuldigd met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo
verder), indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt het door de
Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse
uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in dat
centrum 15, 19, 22, 29, 31, 33, 36, 43 respectievelijk 50 (en zo verder per
schijf van 7) maal de minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een
voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar
gebeurt de vermenigvuldiging van het in het eerste lid bedoeld aantal punten
met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo verder), indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum 14, 18, 21, 28, 30, 32, 35, 41
respectievelijk 47 (en zo verder per schijf van 6) maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Het
aantal punten blijft toegekend indien het minimum gedurende twee opeenvolgende
schooljaren niet wordt bereikt.
Voor de toepassing van deze
bepalingen worden de uren-leraar, aangewend voor voordrachtgevers, voor een
derde als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld
beschouwd.
§ 7. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs, indien op 1 februari van het voorafgaand
schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag
valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal
aantal wekelijkse lesuren ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in die school ten minste 210 bedraagt. Dat
aantal punten wordt vermenigvuldigd met 2, 4, 5, 6, 8, 9, 10 respectievelijk 12
(en zo telkens per 1 verder), indien het totaal aantal wekelijkse lesuren
ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld in die school ten minste 420, 630, 840, 1.050, 1.260, 1.470,
1.680, 1.890 (en zo verder per schijf van 210) bedraagt.
§ 8. De door de Vlaamse
Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde wekelijkse uren-leraar of lesuren,
ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld, bedoeld in § 5, § 6 en § 7, die in een school of
centrum ontoereikend zijn om het door de Vlaamse Regering te bepalen aantal
punten, of een veelvoud daarvan, te genereren, kunnen op het niveau van de
scholengemeenschap samengevoegd worden om alsnog tot desbetreffend aantal
punten, of een veelvoud daarvan, te leiden.
§ 9. Een aantal punten
wordt toegekend dat als volgt wordt berekend :
1° de som
van het aantal regelmatige leerlingen van de tot de scholengemeenschap
behorende scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs op de gebruikelijke
teldatum vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. Deze coëfficiënt ligt alleszins hoger voor een
school die in toepassing van de bepalingen inzake gelijke onderwijskansen recht
heeft op extra uren-leraar, dan voor een school die dat niet heeft. Het
resultaat van elke vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende
gehele getal; en
2° de som van het aantal wekelijkse
uren-leraar van de tot de scholengemeenschap behorende scholen voor voltijds
gewoon secundair onderwijs van het betreffende schooljaar, berekend in
uitvoering van de bepalingen van artikel 209, vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering te bepalen coëfficiënt. Deze coëfficiënt
ligt alleszins hoger voor een school die in toepassing van de bepalingen inzake
gelijke onderwijskansen recht heeft op extra uren-leraar dan voor een school
die dat niet heeft. Het resultaat van elke vermenigvuldiging wordt afgerond
naar het dichtstbijliggende gehele getal; en
3° de som van
het aantal regelmatige leerlingen van de tot de scholengemeenschap behorende
scholen voor buitengewoon secundair onderwijs op de gebruikelijke teldatum,
vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt die varieert naargelang van de omvang van de
leerlingenpopulatie. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond
naar het dichtstbijliggende gehele getal.
[...]
§ 10. Een aantal punten
wordt toegekend dat als volgt wordt berekend :
1° de som
van het aantal regelmatige leerlingen van de tot de scholengemeenschap
behorende scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs op de gebruikelijke
teldatum vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde voor alle scholen
die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat van de
vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal;
en
2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van de
tot de scholengemeenschap behorende scholen voor voltijds gewoon secundair
onderwijs van het betreffende schooljaar, berekend in uitvoering van de
bepalingen van artikel 209, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te
bepalen coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde voor alle
scholen die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat van elke
vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal;
en
3° de som van het aantal regelmatige leerlingen van de
tot de scholengemeenschap behorende scholen voor buitengewoon secundair
onderwijs op de gebruikelijke teldatum, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse
Regering te bepalen coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde
voor alle scholen die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat
van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele
getal.
§ 11. Een aantal punten
wordt toegekend afhankelijk van het aantal regelmatige leerlingen van alle
scholen van de scholengemeenschap, met inbegrip van de centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs,op de gebruikelijke teldatum, meer bepaald
:
a) tussen 900 en 3999 leerlingen : 120
punten;
b) tussen 4.000 en 6.499 leerlingen : 180
punten;
c) tussen 6.500 en 7.999 leerlingen : 240
punten;
d) tussen 8.000 en 9.499 leerlingen : 300
punten;
e) tussen 9.000 en 10.999 leerlingen : 360
punten;
f) vanaf 11.000 leerlingen : 420
punten.
Het aantal van 120 punten blijft gedurende twee
opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum van 900 leerlingen niet
meer wordt bereikt.
§ 12. Een door de
Vlaamse Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een school met
voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs.
§ 13. Bij het bepalen van
de diverse coëfficiënten, zoals vermeld in § 9 en § 10,
houdt de Vlaamse Regering er rekening mee dat, op vergelijkbare basis, het
eindresultaat van de berekening van de globale puntenenveloppe voordeliger is
voor scholengemeenschappen dan voor scholen die niet tot een scholengemeenschap
behoren.
§ 14. De invoering van
een globale puntenenveloppe per 1 september 2009 wordt niet geassocieerd met
het programmatieprincipe, wat betekent dat de toepassing, in voorkomend geval,
van de meer voordelige normen of het tijdelijk niet hanteren van normen zoals
vermeld in § 2 tot en met § 6, ook voor het schooljaar 2009-2010
gehandhaafd blijft. (24)
Art. 26.
§ 1. De globale
puntenenveloppe toegekend aan een school voor voltijds gewoon secundair
onderwijs die niet tot een scholengemeenschap behoort is samengesteld uit de
onderdelen vermeld in § 2 tot en met § 5 hierna.
§ 2. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs die ten minste 600 regelmatige leerlingen
telt op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het daaropvolgende schooljaar, ten
minste 550 regelmatige leerlingen. Desbetreffend aantal punten wordt
vermenigvuldigd met 2, 3 dan wel 4 indien het minimum aantal leerlingen
respectievelijk 1.200 en 1.150, 1.800 en 1.750, of 2.400 en 2.350 bedraagt.
Het aantal punten blijft gedurende twee opeenvolgende
schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet wordt bereikt.
[...]
§ 3. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs met een eerste graad, met technisch
secundair onderwijs, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde,
indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag
erna indien die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht
als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die school 7 maal de
minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van
leraar, belast met het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar blijft dat aantal punten toegekend indien
op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna
indien die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht
als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die school niet lager ligt
dan 6 maal de minimumprestaties die vereist zijn voor een voltijdse betrekking
van leraar, belast met het geven van praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld.
Het in het eerste lid bedoeld aantal punten
wordt vermenigvuldigd met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo
verder), indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt het door de
Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse
uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in die
school 15, 19, 22, 29, 31, 33, 36, 43 respectievelijk 50 (en zo verder per
schijf van 7) maal de minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een
voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld. Vanaf het daaropvolgende schooljaar gebeurt de
vermenigvuldiging van het in het eerste lid bedoeld aantal punten met 2, 3, 4,
5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo verder), indien op 1 februari van het
voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een
vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde
totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld in die school 14, 18, 21, 28, 30, 32, 35, 41 respectievelijk 47
(en zo verder per schijf van 6) maal de minimumprestaties bereikt die vereist
zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van
praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Het aantal punten
blijft toegekend indien het minimum gedurende twee opeenvolgende schooljaren
niet wordt bereikt.
Voor de toepassing van deze bepalingen :
1° worden de volgende praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld niet in aanmerking genomen : stage algemene verpleegkunde, stage
medische wetenschappen, stage psychiatrische verpleegkunde, stage sociale
wetenschappen, stage verzorging, stage ziekenhuisverpleegkunde;
2° komen de ingerichte uren-leraar praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs
dat verbonden is aan een school met voltijds gewoon technisch of
beroepssecundair onderwijs, in aanmerking in de school voor voltijds gewoon
secundair onderwijs waar ze worden ingericht. De uren-leraar, aangewend voor
voordrachtgevers, worden voor een derde als praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld beschouwd.
§ 4. Een aantal punten
wordt toegekend dat als volgt wordt berekend :
1° de som van het aantal
regelmatige leerlingen van de school op de gebruikelijke teldatum,
vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. Deze coëfficiënt ligt alleszins hoger voor een
school die in toepassing van de bepalingen inzake gelijke onderwijskansen recht
heeft op extra uren-leraar dan voor een school die dat niet heeft. Het
resultaat van elke vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende
gehele getal; en
2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van de
school van het betreffende schooljaar, berekend in uitvoering van de bepalingen
van artikel 209, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. Deze coëfficiënt ligt alleszins hoger voor een
school die in toepassing van de bepalingen inzake gelijke onderwijskansen recht
heeft op extra uren-leraar dan voor een school die dat niet heeft. Het
resultaat van elke vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende
gehele getal.
§ 5. Een aantal punten
wordt toegekend dat als volgt wordt berekend :
1° de som
van het aantal regelmatige leerlingen van de school op de gebruikelijke
teldatum, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde voor alle scholen
die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat van de
vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal;
en
2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van de
school van het betreffende schooljaar, berekend in uitvoering van de bepalingen
van artikel 209, vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering te bepalen
coëfficiënt. De coëfficiënt is dezelfde voor alle scholen
die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het resultaat van de
vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele
getal.
§ 6. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een school met
voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs.
§ 7. Bij het bepalen van
de diverse coëfficiënten, zoals vermeld in § 4 en § 5,
houdt de Vlaamse Regering er rekening mee dat, op vergelijkbare basis, het
eindresultaat van de berekening van de globale puntenenveloppe voordeliger is
voor scholengemeenschappen dan voor scholen die niet tot een scholengemeenschap
behoren.
§ 8. De invoering van een
globale puntenenveloppe per 1 september 2009 wordt niet geassocieerd met het
programmatieprincipe, wat betekent dat de toepassing, in voorkomend geval, van
de meer voordelige normen of het tijdelijk niet hanteren van normen zoals
vermeld in § 2 en § 3, ook voor het schooljaar 2009-2010 gehandhaafd
blijft. (25)
Art. 27.
§ 1. De globale
puntenenveloppe toegekend aan een school voor buitengewoon secundair onderwijs
die niet tot een scholengemeenschap behoort is samengesteld uit de onderdelen
vermeld in § 2 tot en met § 5 hierna.
§ 2. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs die ten minste 300 regelmatige leerlingen telt
op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het daaropvolgende schooljaar, ten
minste 275 regelmatige leerlingen. Dit aantal punten blijft gedurende twee
opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet
wordt bereikt.
§ 3. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elke school voor
buitengewoon secundair onderwijs, indien op 1 februari van het voorafgaand
schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag
valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal
aantal wekelijkse lesuren ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in die school ten minste 210 bedraagt. Dat
aantal punten wordt vermenigvuldigd met 2, 4, 5, 6, 8, 9, 10 respectievelijk 12
(en zo telkens per 1 verder), indien het totaal aantal wekelijkse lesuren
ingericht als beroepsgerichte vorming, praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld in die school ten minste 420, 630, 840, 1.050, 1.260, 1.470,
1.680, 1.890 (en zo verder per schijf van 210) bedraagt.
§ 4. Een aantal punten
wordt toegekend dat bestaat uit de som van het aantal regelmatige leerlingen
van de school op de gebruikelijke teldatum, vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering te bepalen coëfficiënt die varieert naargelang van
de omvang van de leerlingenpopulatie. Het resultaat van deze vermenigvuldiging
wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal. In afwijking hierop
heeft een school voor buitengewoon secundair onderwijs van type 5 die beschouwd
wordt als een ziekenhuisschool elk schooljaar recht op 82
punten.
§ 5. Een aantal punten
wordt toegekend dat bestaat uit de som van het aantal regelmatige leerlingen
van de school op de gebruikelijke teldatum, vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering te bepalen coëfficiënt. De coëfficiënt is
dezelfde voor alle scholen die onder toepassing van deze bepaling vallen. Het
resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende
gehele getal.
§ 6. Bij het bepalen van
de diverse coëfficiënten, zoals vermeld in § 4 en § 5,
houdt de Vlaamse Regering er rekening mee dat, op vergelijkbare basis, het
eindresultaat van de berekening van de globale puntenenveloppe voordeliger is
voor scholengemeenschappen dan voor scholen die niet tot een scholengemeenschap
behoren.
§ 7. De invoering van een
globale puntenenveloppe per 1 september 2009 wordt niet geassocieerd met het
programmatieprincipe, wat betekent dat de toepassing, in voorkomend geval, van
de meer voordelige normen of het tijdelijk niet hanteren van normen zoals
vermeld in § 2, ook voor het schooljaar 2009-2010 gehandhaafd blijft.
(26)
Art. 28.
§ 1. De globale
puntenenveloppe toegekend aan een centrum voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs dat autonoom is en dat niet tot een scholengemeenschap behoort is
samengesteld uit de onderdelen vermeld in § 2 en § 3
hierna.
§ 2. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en dat ten minste 600
regelmatige leerlingen telt op de gebruikelijke teldatum of, vanaf het
daaropvolgende schooljaar, ten minste 550 regelmatige leerlingen. Desbetreffend
aantal punten wordt vermenigvuldigd met 2, 3 dan wel 4 indien het minimum
aantal leerlingen respectievelijk 1.200 en 1.150, 1.800 en 1.750, of 2.400 en
2.350 bedraagt.
Het aantal punten blijft gedurende twee
opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet
wordt bereikt.
[...]
§ 3. Een door de Vlaamse
Regering te bepalen aantal punten wordt toegekend voor elk centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is, indien op 1 februari van
het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op
een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of
gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum 7 maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld. Vanaf het
daaropvolgende schooljaar blijft dat aantal punten toegekend indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum niet lager ligt dan 6 maal de
minimumprestaties die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar,
belast met het geven van praktische vakken of daaraan
gelijkgesteld.
Het in het eerste lid bedoeld aantal punten
wordt vermenigvuldigd met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo
verder), indien op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt het door de
Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse
uren-leraar ingericht als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld in dat
centrum 15, 19, 22, 29, 31, 33, 36, 43 respectievelijk 50 (en zo verder per
schijf van 7) maal de minimumprestaties bereikt die vereist zijn voor een
voltijdse betrekking van leraar, belast met het geven van praktische vakken of
daaraan gelijkgesteld.
Vanaf het daaropvolgende schooljaar
gebeurt de vermenigvuldiging van het in het eerste lid bedoeld aantal punten
met 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 respectievelijk 10 (en zo verder), indien op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde
of gesubsidieerde totaal aantal wekelijkse uren-leraar ingericht als praktische
vakken of daaraan gelijkgesteld in dat centrum 14, 18, 21, 28, 30, 32, 35, 41
respectievelijk 47 (en zo verder per schijf van 6) maal de minimumprestaties
bereikt die vereist zijn voor een voltijdse betrekking van leraar, belast met
het geven van praktische vakken of daaraan gelijkgesteld.
Het
aantal punten blijft toegekend indien het minimum gedurende twee opeenvolgende
schooljaren niet wordt bereikt.
Voor de toepassing van deze
bepalingen worden de uren-leraar, aangewend voor voordrachtgevers, voor een
derde als praktische vakken of daaraan gelijkgesteld
beschouwd.
§ 4. De invoering van een
globale puntenenveloppe per 1 september 2009 wordt niet geassocieerd met het
programmatieprincipe, wat betekent dat de toepassing, in voorkomend geval, van
de meer voordelige normen of het tijdelijk niet hanteren van normen zoals
vermeld in § 2 en § 3, ook voor het schooljaar 2009-2010 gehandhaafd
blijft. (27)
Art. 29.
§ 1. De
scholengemeenschap verdeelt jaarlijks haar globale puntenenveloppe, bedoeld in
artikel 25, over haar scholen op basis van criteria die worden onderhandeld in
het bevoegde lokaal comité. Als in de scholengemeenschap geen akkoord
wordt bereikt, verdeelt de scholengemeenschap de punten over haar scholen
overeenkomstig de parameters die werden gebruikt voor de toekenning van de
puntenenveloppe.
Voordat de scholengemeenschap overgaat tot de
verdeling van de punten, kan ze een aantal punten voorafnemen om haar beleid
inzake taak- en functiedifferentiatie op niveau van de scholengemeenschap
gestalte te geven. Deze voorafname bedraagt maximum 10% van de
puntenenveloppe.
Een overschrijding van de 10% voorafname is
mogelijk :
1° als de voorafname minder bedraagt dan het
aantal punten bedoeld in artikel 25, § 11. In dat geval kan de
scholengemeenschap de 10% overschrijden tot het aantal punten overeenkomt met
de punten die haar volgens artikel 25, § 11, toekomen op basis van het
aantal leerlingen van de scholengemeenschap;
2° als zowel
over de besteding van de punten als over de gevolgen hiervan op de
personeelsleden, binnen het bevoegde lokaal comité van de
scholengemeenschap een akkoord wordt bereikt.
De
scholengemeenschap verschaft ten aanzien van het lokaal comité van de
scholengemeenschap en ten aanzien van het personeel van de scholen die tot de
scholengemeenschap behoren, volledige klaarheid over de betrekkingen die ze op
basis van voorafname van de puntenenveloppe creëert op het niveau van de
scholengemeenschap. Tevens toont de scholengemeenschap aan dat de aldus
ingerichte betrekkingen haar beleid inzake taak- en functiedifferentiatie op
het niveau van de scholengemeenschap daadwerkelijk gestalte
geven.
De verdeling van de puntenenveloppe mag niet tot gevolg
hebben dat bijkomend personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter
beschikking moeten worden gesteld, tenzij ze onmiddellijk kunnen gereaffecteerd
of wedertewerkgesteld worden in een vacante of niet-vacante organieke
betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledige
schooljaar.
§ 2.
[In afwijking van
§ 1, eerste lid, kent de scholengemeenschap tot en met het schooljaar
2013-2014 aan elke instelling voor buitengewoon secundair onderwijs die op of
na 1 september 2011 voor het eerst toetreedt tot een scholengemeenschap, ten
minste het aantal punten toe dat zij voor deze instelling ontvangt volgens de
parameters vastgelegd in artikel 25, § 9, 3°.]
(28)
Art. 30.
§ 1. De school wendt de
punten die ze in toepassing van
[artikel 29]
van de scholengemeenschap ontvangt
als volgt aan :
1° in eerste instantie moet ze de punten
steeds aanwenden voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde
personeelsleden in ambten :
- van het
bestuurspersoneel;
- van het ondersteunend
personeel;
- van wervingambten van het onderwijzend of het
ondersteunend personeel voor zover het gaat om taak- en functiedifferentiatie.
In een school voor buitengewoon secundair onderwijs omvat dit daarenboven ook
de instandhouding van betrekkingen in ambten van het paramedisch, medisch,
sociaal, orthopedagogisch en psychologisch personeel die in het kader van taak-
en functiedifferentiatie werden toegewezen;
2° als de
school na toepassing van 1° nog punten ter beschikking heeft, kan ze deze
als volgt en naar keuze aanwenden :
- voor de oprichting van
betrekkingen in ambten bedoeld in § 1, met uitzondering van het
bevorderingsambt van directeur;
- voor het klasvrij maken van
een personeelslid;
- voor taak- en
functiedifferentiatie;
- voor de toekenning van een hogere
salarisschaal in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van
artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs
of artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs;
[- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, vermeld in § 1, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend.]
De school moet bij de aanwending van haar punten
daarenboven rekening houden met volgende principes :
-
[– ambten van het
bestuurspersoneel kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;]
- als een school
punten aanwendt voor ambten in het ondersteunend personeel moeten de
personeelsleden van deze categorie uit tenminste 50% opvoeders
bestaan.
[Voor het bepalen van dit percentage wordt geen rekening gehouden met de personeelsleden
aangesteld in het ambt van ICT-coördinator.]
;
- een betrekking in het ambt van technisch
adviseur-coördinator kan slechts worden opgericht in een school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs met een eerste graad, met technisch
secundair onderwijs, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde,
een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en een
school voor buitengewoon secundair onderwijs. In voormelde scholen kan ook
slechts maximum één voltijdse betrekking in het ambt technisch
adviseur-coördinator worden opgericht. De school verschaft ten aanzien van
haar lokaal comité en ten aanzien van haar personeel volledige klaarheid
over de betrekkingen die ze op basis van haar punten zal
oprichten;
[- als een titularis van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel bij een dienstonderbreking niet of gedeeltelijk wordt vervangen, kan de school de puntenwaarde van de niet-ingevulde opdracht van de titularis gebruiken om aan een vervanger in een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel een hogere salarisschaal toe te kennen.]
§ 2.
[Als de
scholengemeenschap, conform artikel 63/1, geen scholengemeenschapsinstelling heeft opgericht, kan ze de
punten van de voorafname, bedoeld in artikel 29, §1, als volgt en naar keuze aanwenden:]
- voor de
oprichting van betrekkingen in ambten van het bestuurspersoneel, het
ondersteunend personeel, en in het kader van taak- en functiedifferentiatie in
wervingsambten van het onderwijzend, het paramedisch, medisch, sociaal,
orthopedagogisch en psychologisch personeel;
- voor het
school- of klasvrij maken van een personeelslid;
[- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, vermeld in § 1, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend.]
Bij de
aanwending van deze puntenenveloppe moet de scholengemeenschap rekening houden
met volgende principes :
1°
[ambten van het bestuurspersoneel kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;]
2° het personeelslid
dat wordt aangesteld in een betrekking opgericht met punten van de voorafname
wordt steeds als tijdelijk personeelslid aangesteld in een school van de
scholengemeenschap en werkt voor de totaliteit van de
scholengemeenschap;
[3° als een titularis van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel bij een dienstonderbreking niet of gedeeltelijk wordt vervangen, kan de scholengemeenschap de puntenwaarde van de niet-ingevulde opdracht van de titularis gebruiken om aan een vervanger in een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel een hogere salarisschaal toe te kennen.]
De bepalingen van het decreet rechtspositie
personeelsleden gemeenschapsonderwijs of het decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met
uitzondering van volgende bepalingen :
- de betrekking is niet
onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. Het
schoolbestuur van de school waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan echter
op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is
gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd
als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of
wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het
terbeschikkinggestelde personeelslid;
- het schoolbestuur van
de school waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze
betrekking een personeelslid aan te stellen dat het recht op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21bis
van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of artikel
23bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs;
- de betrekking kan niet worden vacant
verklaard.
Het schoolbestuur kan in geen geval een
personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze
betrekking.
[
§2bis.
[Als de scholengemeenschap, conform artikel 63/1, een scholengemeenschapsinstelling heeft opgericht, kan ze de
punten van de voorafname, vermeld in artikel 29, § 1, op de volgende wijze aanwenden:
- voor de oprichting van betrekkingen in de scholengemeenschapsinstelling in ambten van het bestuurspersoneel,
het ondersteunend personeel, en in het kader van taak- en functiedifferentiatie in wervingsambten van het
onderwijzend, paramedisch, medisch, sociaal, orthopedagogisch en psychologisch personeel;
- voor het school- of klasvrij maken van een personeelslid in een school van de scholengemeenschap, dat belast is
met het mandaat van algemeen directeur of van een personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend
directeur;
- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend
personeel in de scholengemeenschapsinstelling, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de
vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend.
]
Bij aanwending van de punten van de voorafname in de scholengemeenschapsinstelling moet de
scholengemeenschap rekening houden met volgende principes:
1° in eerste instantie moeten de punten steeds worden aangewend voor de instandhouding van
betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in ambten, bedoeld in het eerste lid;
2° als de
[scholengemeenschapsinstelling]
na toepassing van punt 1° nog punten ter beschikking heeft, kan ze deze als
volgt en naar keuze aanwenden:
- voor de oprichting van betrekkingen in ambten bedoeld in het eerste lid;
-
[...]
- voor de toekenning van een hogere salarisschaal in een ambt van het ondersteunend personeel in
toepassing van
[artikel 55, § 2,]
van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of
[artikel 44, § 2,]
van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;
- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend
personeel, waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere
salarisschaal kan worden toegekend;
3°
[ambten van het bestuurspersoneel kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;]
4° als een titularis van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel bij een dienstonderbreking niet of gedeeltelijk wordt vervangen, kan de
[scholengemeenschapsinstelling]
de puntenwaarde van de
niet-ingevulde opdracht van de titularis gebruiken om aan een vervanger in een betrekking in een ambt
van het ondersteunend personeel een hogere salarisschaal toe te kennen.
De betrekkingen die in de scholengemeenschapsinstelling of scholengemeenschapsinstellingen, al naar
gelang het geval, worden ingericht in de punten van de voorafname komen in totaal tot een maximum van
10% van de globale puntenenveloppe in aanmerking voor vacantverklaring, toelating tot de proeftijd, vaste
benoeming of mutatie. Als de scholengemeenschap voor haar voorafname meer dan 10% van de globale
puntenenveloppe overschrijdt, als vermeld in artikel 29, §1, dan komen de betrekkingen die in de
scholengemeenschapsinstelling of scholengemeenschapsinstellingen, al naar gelang het geval, worden
ingericht boven deze 10% niet in aanmerking voor vacantverklaring, toelating tot de proeftijd, vaste
benoeming of mutatie. Er kan maximaal vacant verklaard worden in deze punten tot het percentage dat op
1 september 2020 vooraf genomen werd. Dit percentage kan verhoogd worden na akkoord binnen het
bevoegd lokaal comité, zonder dat het percentage van 10% overschreden kan worden.
]
§ 3. In het
gemeenschapsonderwijs is de scholengroep verplicht om het personeelslid dat
belast is met het mandaat van algemeen directeur school- of klasvrij te maken.
De scholengroep heeft de keuze om hiervoor punten aan te wenden van de
voorafname van de globale puntenenveloppe, bedoeld in [artikel 29]¹ en/of punten
van de enveloppe bedoeld in artikelen 125duodecies, § 4, en 153sexies,
§ 4, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997. Als een
scholengroep ten minste één netoverschrijdende scholengemeenschap
telt, wordt in de overeenkomst van deze scholengemeenschap vastgelegd op welke
wijze aan voormelde verplichting wordt voldaan. De Vlaamse Regering bepaalt het
aantal punten dat nodig is om het personeelslid dat belast is met het mandaat
van algemeen directeur school- of klasvrij te maken.
§ 4. De Vlaamse Regering
bepaalt de ambten en de puntenwaarde die aan elk ambt wordt toegekend. De
puntenwaarde van een ambt wordt bepaald op basis van een bekwaamheidsbewijs of
een salarisschaal.
De Vlaamse Regering bepaalt eveneens het
aantal punten dat nodig is om een personeelslid school- of klasvrij te maken.
(29)
Art. 31.
§ 1. De school die niet
tot een scholengemeenschap behoort, wendt de punten bedoeld in artikelen 26 of
27 als volgt aan :
1° in eerste instantie moet ze haar
punten steeds aanwenden voor de instandhouding van betrekkingen van
vastbenoemde personeelsleden :
- van het
bestuurspersoneel;
- van het ondersteunend
personeel;
- van wervingsambten van het onderwijzend of het
ondersteunend personeel voor zover het gaat om taak- en functiedifferentiatie.
In een school voor buitengewoon secundair onderwijs omvat dit daarenboven ook
de instandhouding van betrekkingen in ambten van het paramedisch, medisch,
sociaal, orthopedagogisch en psychologisch personeel die in het kader van taak-
en functiedifferentiatie werden toegewezen;
2° als de
school na toepassing van 1° nog punten ter beschikking heeft, kan ze deze
als volgt en naar keuze aanwenden :
- voor de oprichting van
betrekkingen in ambten van het bestuurspersoneel, met uitzondering van het
bevorderingsambt van directeur, en het ondersteunend
personeel;
- voor de oprichting van betrekkingen in
wervingsambten van het onderwijzend en het ondersteunend personeel in het kader
van taak- en functiedifferentiatie. In een school voor buitengewoon secundair
onderwijs kunnen in het kader van taak- en functiedifferentiatie daarenboven
ook betrekkingen in wervingsambten van het paramedisch, medisch, sociaal,
orthopedagogisch en psychologisch personeel in stand worden gehouden of worden
opgericht;
- voor het klasvrij maken van een
personeelslid;
- voor de toekenning van een hogere
salarisschaal in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van
artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs
of artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs;
[- voor de tijdelijke verhoging van de puntenwaarde van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel waarvan de titularis een dienstonderbreking heeft, zodat aan de vervanger een hogere salarisschaal kan worden toegekend.]
De school moet bij de aanwending van haar punten
daarenboven rekening houden met volgende principes :
-
[ambten van het
bestuurspersoneel kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking opgericht worden;]
- als een school
punten aanwendt voor ambten in het ondersteunend personeel moeten de
personeelsleden van deze categorie uit tenminste 50% opvoeders
bestaan .
[Voor het bepalen van dit percentage wordt geen rekening gehouden met de personeelsleden
aangesteld in het ambt van ICT-coördinator.]
;
- een betrekking in het ambt van technisch
adviseur-coördinator kan slechts worden opgericht in een school voor
voltijds gewoon secundair onderwijs met een eerste graad, met technisch
secundair onderwijs, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde,
een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en een
school voor buitengewoon secundair onderwijs. In voormelde scholen kan ook
slechts maximum één voltijdse betrekking in het ambt technisch
adviseur-coördinator worden opgericht;
[- als een titularis van een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel bij een dienstonderbreking niet of gedeeltelijk wordt vervangen, kan de school de puntenwaarde van de niet-ingevulde opdracht van de titularis gebruiken om aan een vervanger in een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel een hogere salarisschaal toe te kennen.]
De school verschaft
ten aanzien van haar lokaal comité en ten aanzien van haar personeel
volledige klaarheid over de betrekkingen die ze op basis van haar punten zal
oprichten.
§ 2. Een centrum voor
deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en niet tot een
scholengemeenschap behoort, wendt de punten bedoeld in artikel 28 als volgt aan
:
1° in eerste instantie moet ze de punten aanwenden voor
de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in ambten
van het bestuurspersoneel;
2° als het centrum na de
toepassing van 1° nog punten ter beschikking heeft, kan ze betrekkingen
oprichten in ambten van het bestuurspersoneel, met uitzondering van het
bevorderingsambt van directeur.
Het centrum voor deeltijds
beroepsonderwijs moet bij de aanwending van zijn punten daarenboven rekening
houden met volgende principes :
- ambten van het
bestuurspersoneel
[kunnen alleen per halftijdse of voltijdse betrekking]
opgericht
worden;
- er kan slechts maximum één voltijdse
betrekking in het ambt technisch adviseur-coördinator worden
opgericht.
§ 3. De Vlaamse Regering
bepaalt de ambten en de puntenwaarde die aan elk ambt wordt toegekend. De
puntenwaarde van een ambt wordt bepaald op basis van een bekwaamheidsbewijs of
een salarisschaal.
De Vlaamse Regering bepaalt het aantal
punten dat nodig is om een personeelslid school- of klasvrij te maken.
(30)
Onderafdeling 4. - Puntenenveloppe
Raad van het Gemeenschapsonderwijs
Art. 32.
§ 1. Aan de Raad van het
Gemeenschapsonderwijs wordt, ter uitvoering van de rekenplichtigheid, elk
schooljaar een forfaitaire enveloppe van 5.330 punten toegekend, bestemd voor
verdeling over de scholengroepen.
§ 2. De Raad van het
Gemeenschapsonderwijs verdeelt de forfaitaire puntenenveloppe, bedoeld in
§ 1, over de scholengroepen na onderhandeling in het daartoe bevoegde
onderhandelingscomité.
Met deze punten worden in de
scholengroepen betrekkingen opgericht in het ambt van administratief
medewerker.
[De betrekking is onderhevig aan de regelgeving die van kracht is op het ambt van administratief medewerker in het gewoon secundair onderwijs.]
De scholengroep is niet verplicht om op deze
betrekkingen de bepalingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling,
opgenomen in artikel 36 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april
1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling
wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en
de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage, toe te
passen.
De scholengroep kan in deze betrekkingen een
personeelslid vast benoemen. Op het ogenblik dat de scholengroep waaraan de
punten zijn toegekend het personeelslid in dergelijke betrekking vast benoemt,
blijven de punten toegekend aan deze scholengroep.
De
scholengroep deelt de vacantverklaring van voormelde betrekkingen mee aan de
afgevaardigd-bestuurder. Deze toetst de stabiliteit van de vacant verklaarde
betrekkingen aan de mogelijke evolutie van de verdelingscriteria. In toepassing
van artikel 43, § 1, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998
betreffende het gemeenschapsonderwijs is de afgevaardigd-bestuurder belast met
het goedkeuringstoezicht ter zake. (31)
Onderafdeling 5. -
Bedrijfsstages
Art. 33 en 34.
[...]
[Onderafdeling 6. Extra financiering en subsidiëring in het kader van de maatregelen VV15 Digisprong en VV17
Van kwetsbaar naar weerbaar, van het Vlaams relanceplan voor schooljaren 2021-2022 en 2022-
2023]
[
Art. 34/1.
§1. Ter uitvoering van de acties vervat in het speerpunt 1: een toekomstgerichte en veilige
ICT-infrastructuur, speerpunt 2: een sterk ondersteunend en doeltreffend ICT-schoolbeleid, speerpunt 3: ICTcompetente leerkrachten en lerarenopleiders en aangepaste digitale leermiddelen en speerpunt 4: een kennisen
adviescentrum Digisprong ten dienste van het onderwijsveld binnen de maatregel VV 15 van het relanceplan Vlaamse
Veerkracht, zoals opgenomen in de visienota Digisprong. Van achterstand naar voorsprong, goedgekeurd op de
ministerraad van de Vlaamse Regering van 11 december 2020 (VR 2020 1112 DOC.1425/2QUATER), kan de Vlaamse
Regering voor de schooljaren 2021-2022 en 2022-2023 binnen de perken van de beschikbare deelenveloppe van 375
miljoen euro bijkomende omkadering toekennen aan de
[scholen voor gewoon secundair onderwijs, scholen voor
buitengewoon secundair onderwijs, centra voor deeltijds beroeps secundair onderwijs, centra voor vorming van
zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wat duaal leren en de leertijd betreft]
of, wat speerpunten 3 en 4 betreft, ter ondersteuning van deze scholen en centra.
De Vlaamse Regering stelt per actie de verdere modaliteiten vast.
§2. Ter uitvoering van de acties vervat in het speerpunt 1: van achterstand naar voorsprong, speerpunt 2:
versterking van leraren, lerarenopleiders en schoolleiders en speerpunt 3: bevorderen van het mentaal welzijn van
leerlingen, scholieren en studenten binnen de maatregel VV 17 van het relanceplan Vlaamse Veerkracht, zoals
opgenomen in de visienota Van kwetsbaar naar weerbaar, goedgekeurd op de ministerraad van de Vlaamse Regering
van 7 mei 2021 (VR 2021 0705 VV DOC.0055-1 en 2), kan de Vlaamse Regering voor de schooljaren 2021-2022 en
2022-2023 binnen de perken van de beschikbare deelenveloppe van 90 miljoen euro desgevallend aangevuld met
middelen uit de provisie versterking onderwijs en/of de AGODI-provisie bijkomende omkadering toekennen aan de
[scholen voor gewoon secundair onderwijs, scholen voor
buitengewoon secundair onderwijs, centra voor deeltijds beroeps secundair onderwijs, centra voor vorming van
zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wat duaal leren en de leertijd betreft]
. De Vlaamse Regering
stelt per actie de verdere modaliteiten vast.
]
Afdeling 3. - Financiering en
subsidiëring van de werking
Onderafdeling 1. -
Algemeen
Art. 35.
In het door de Vlaamse
Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd voltijds secundair onderwijs en
deeltijds beroepssecundair onderwijs kan geen direct of indirect
inschrijvingsgeld worden gevraagd.
[Na overleg binnen de schoolraad bepalen de schoolbesturen de lijst van bijdragen die aan de betrokken personen kunnen worden gevraagd, evenals de afwijkingen die op deze bijdrageregeling worden toegekend. De bijdrageregeling wordt door middel van het school- of centrumreglement aan de betrokken personen meegedeeld. Zowel de bijdrageregeling als de schoolfacturen vermelden dat gespreide betaling mogelijk is evenals een contactpersoon tot wie de betrokken personen die dergelijke gespreide betaling wensen, zich kunnen richten.]
Art. 36.
De kosten van het
onderwijs, verstrekt in scholen en centra of afdelingen voor onderwijs, tot
stand gebracht door openbare of private personen, vallen ten laste van de
schoolbesturen.
Aan de gefinancierde of gesubsidieerde scholen
en die aan de bij de decreet en uitvoeringsbesluiten gestelde voorwaarden
voldoen, verleent de Vlaamse Gemeenschap salarissen, salaristoelagen en
werkingsbudget. (35)
Art. 37.
Jaarlijks wordt een
forfaitair werkingsbudget verleend om de kosten te dekken die verbonden zijn
aan de werking en de uitrusting van de school, aan het kosteloos verstrekken
van leerboeken en schoolbehoeften aan de leerplichtige leerlingen en aan de
uitgaven voor de financiering van de investeringen.
(36)
Art. 38.
Wat de overeenkomsten
betreft voor aanneming van werken, leveringen en diensten met betrekking tot
uitgaven op de dotatie van het Gemeenschapsonderwijs en met betrekking tot
uitgaven die geheel of gedeeltelijk ten laste van het werkingsbudget, de
uitrustingstoelagen, de bouwtoelagen of de rentetoelagen worden gelegd, zijn de
bestuursorganen van het Gemeenschapsonderwijs en de schoolbesturen ertoe
gehouden de overeenkomsten af te sluiten volgens de procedure en onder de
voorwaarden die voor de federale overheid gelden met dien verstande dat de
bestuursorganen van het Gemeenschapsonderwijs en de schoolbesturen :
- de bevoegdheden uitoefenen die in de federale reglementering
aan een Minister zijn toegekend;
- het in dezelfde
reglementering bepaald advies niet hoeven in te winnen vooraleer een
overeenkomst ingevolge offerteaanvragen of onderhands af te
sluiten;
- onderhandse overeenkomsten mogen sluiten voor de
aankoop van didactisch materieel, welke ook de prijs hiervan
is;
- van de regels betreffende de keuze van een aannemer mogen
afwijken bij openbare of beperkte aanbesteding, als de Vlaamse minister,
bevoegd voor het onderwijs zich binnen de dertig dagen na de aanvraag hiertegen
niet verzet. (37)
Art. 39.
Aan het
Gemeenschapsonderwijs wordt jaarlijks een globale dotatie toegekend, bestemd om
de kosten te dekken die verbonden zijn aan de werking en de uitrusting van de
school en aan het kosteloos verstrekken van leerboeken en schoolbehoeften aan
de leerplichtige leerlingen. Deze dotatie bestaat uit een forfaitair bedrag per
school en een forfaitair bedrag per leerling. Deze bedragen kunnen verschillen
per niveau en vorm van onderwijs. (38)
Art. 40.
De Raad van het
Gemeenschapsonderwijs, de scholengroepen en de schoolbesturen van het
gesubsidieerd onderwijs kunnen voor de aanschaf van uitrustingsapparatuur
leningsovereenkomsten en leasingsovereenkomsten aangaan bij de door de Vlaamse
Regering daartoe erkende financiële instellingen.
(39)
Art. 41.
Het werkingsbudget wordt
uitbetaald aan het schoolbestuur van elke school. Het kan worden aangewend ten
behoeve van al de scholen behorende tot hetzelfde schoolbestuur. Bij deze
aanwending dient het schoolbestuur rekening te houden met een gelijke
behandeling van zijn scholen en van de leerlingen of studenten die tot deze
scholen behoren.
[Het werkingsbudget op basis van de leerlingenkenmerken, zoals vermeld in artikel 242, kan enkel worden
aangewend in het kader van een gelijke onderwijskansenbeleid.]
De Vlaamse Regering bepaalt :
1° de wijze waarop de school zijn aanvraag tot
financiering of subsidiëring indient;
2° de
controlemaatregelen inzonderheid wat de aanwending van het werkingsbudget
betreft. Deze controle mag evenwel geen betrekking hebben op de opportuniteit
van de aanwending. (40)
Art. 42.
In geval van overname van
een school door een ander schoolbestuur, wordt het bedrag van het
werkingsbudget waarop de overgenomen school recht had volgens de vigerende
bepalingen ter zake, voor het eerste schooljaar van de overname, aan het nieuwe
schoolbestuur toegekend. (41)
Art. 43.
§ 1. De representatieve
verenigingen van de schoolbesturen of schoolbesturen van de gesubsidieerde
vrije scholen bepalen, voor de schoolbesturen of schoolbesturen die dit wensen,
de boekhoudkundige verplichtingen inzake de vereenvoudigde boekhouding en de
dubbele boekhouding zoals bepaald in
[de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk]
.
Deze
boekhoudkundige verplichtingen dienen in bijkomende orde er mee rekening te
houden dat de saldi, zoals bepaald conform het Europees Rekening Stelsel, door
de Vlaamse Gemeenschap kunnen worden afgeleid uit de afgelegde rekeningen,
zodat de Vlaamse Gemeenschap kan voldoen aan de terzake geldende Europese
verplichtingen.
§ 2. De onder § 1
bedoelde vereenvoudigde boekhouding omvat, rekening houdend met de aard en de
omvang van de schoolbesturen, ten minste alle verrichtingen betreffende de
mutaties in contant geld of op de rekeningen.
§ 3. De onder § 1
bedoelde regels voor de vereenvoudigde boekhouding omvatten minimaal
:
1° basisregels met betrekking tot het voeren van een
vereenvoudigde boekhouding;
2° de staat van de ontvangsten
en de uitgaven;
3° de jaarrekening;
4°
de inventaris.
§ 4. De onder § 1
bedoelde dubbele boekhouding omvat, rekening houdend met de aard en de omvang
van de scholen, alle verrichtingen, bezittingen en schulden, rechten en
verplichtingen van welke aard ook, betreffende de door de subsidiërende
overheid verstrekte toelagen en de eigen middelen van elk
schoolbestuur.
§ 5. De onder § 1
bedoelde regels voor de economische boekhouding omvatten minimaal
:
1° de vorm en de inhoud van de
jaarrekening;
2° de
waarderingsregels;
3° de structuur van de
jaarrekening;
4° het schema van de
balans;
5° het schema van de
resultatenrekening;
6° de inhoud van de
toelichting;
7° de inhoud van de rubrieken van de balans en
van de resultatenrekening;
8° het minimum algemeen
rekeningenstelsel.
§ 6. De in § 1
bedoelde regels worden door elke representatieve vereniging van de
schoolbesturen of schoolbesturen van de gesubsidieerde vrije scholen meegedeeld
aan de Vlaamse Regering.
§ 7. Voor de eerste maal
vervullen de representatieve verenigingen van de schoolbesturen of
schoolbesturen van de gesubsidieerde vrije scholen binnen 30 dagen na de
inwerkingtreding van deze bepalingen, de in § 6 bedoelde verplichtingen.
(42)
Onderafdeling 2. -
[Naadloze flexibele trajecten onderwijs-welzijn]
Art. 44.
[...]
Onderafdeling 3. - Brussels
ondersteuningscentrum secundair onderwijs
Art. 45.
De vzw Brussels
ondersteuningscentrum secundair onderwijs ontvangt de in deze onderafdeling
bedoelde subsidiëring voor zover zij voldoet aan volgende voorwaarden
:
1° zij stelt zich tot doel een netoverschrijdende
structuur uit te bouwen ter ondersteuning van de Nederlandstalige scholen voor
secundair onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Deze
structuur is in het bijzonder gericht op het ondersteunen van de
taalvaardigheid van de leerlingen, en zal taaltoetsen afnemen bij leerlingen,
begeleidingsinitiatieven ontwikkelen en uitvoeren voor het
taalvaardigheidsonderricht;
2° zij legt uiterlijk op de
eerste dag van de zesde maand na afsluiting van het boekjaar de jaarrekening en
het jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering. (44)
Art. 46.
§ 1. De Vlaamse Regering
waarborgt tot en met 31 december 2010 een subsidiëring voor de loonkosten
van de personeelsleden en de werkingsmiddelen binnen de door de Vlaamse
Gemeenschap voorziene begrotingskredieten.
§ 2. De Vlaamse Regering
kan beslissen over de uitvoering van de subsidiëring bedoeld in § 1
een samenwerkingsakkoord te sluiten met de Vlaamse Gemeenschapscommissie. (45)
Onderafdeling 4. - Bijzondere
maatregelen voor technisch of beroepsgerichte opleidingen
Art. 47.
§ 1. De Vlaamse Regering
kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, aan scholen met
technisch of beroepsgerichte opleidingen, extra middelen toekennen die bestemd
zijn voor investeringen in didactische uitrusting. Onder investering in
didactische uitrusting wordt verstaan : de aankoop van didactische uitrusting
of de beveiliging van reeds aanwezige didactische
uitrusting.
De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van
structuuronderdelen die onder de investeringsoperatie
vallen.
§ 2. Per regelmatige
leerling op de door de Vlaamse Regering te bepalen teldatum worden extra
middelen toegekend.
Om voor extra middelen in aanmerking te
kunnen komen, moeten de betrokken scholen een investeringsplan opstellen. Het
investeringsplan moet voldoen aan de door de Vlaamse Regering vastgelegde,
minimale onderdelen.
§ 3. De beoordeling van
de ingediende investeringsplannen gebeurt door een commissie die paritair is
samengesteld uit drie afgevaardigden van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en
Vorming en twee afgevaardigden van de onderwijsinspectie, enerzijds, en
één afgevaardigde per onderwijsnet, voorgedragen door het
Gemeenschapsonderwijs en de betrokken representatieve verenigingen van
schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs, en één
afgevaardigde van
[de Vlaamse Dienst voorArbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding]
, anderzijds.
De commissie stelt haar huishoudelijk
reglement op en kan experten toelaten tot de vergadering.
De
commissie garandeert dat een aanvankelijk als "onvoldoende" bevonden plan,
bijgestuurd kan worden en éénmaal opnieuw mag worden ingediend
binnen een door haar vooropgestelde termijn, die evenwel nooit minder kan zijn
dan 10 werkdagen te rekenen vanaf de beslissing van de
commissie.
§ 4. De Vlaamse Regering
kan verdere regels vastleggen inzake de toekenning, de uitbetaling en de
controle op de aanwending van deze extra middelen.
(46)
Art. 48.
De Vlaamse Regering kan,
afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, voorzien in bijkomende
financiering voor scholen met technisch of beroepsgerichte opleidingen die
leiden tot de invulling van knelpuntberoepen, ten einde de kost voor leerlingen
in voormelde opleidingen te verminderen. Op basis van criteria die verband
houden met de kostprijzen van de opleidingen, bepaalt de Vlaamse Regering de
lijst van opleidingen die voor deze bijkomende financiering in aanmerking komen
en modaliteiten van deze bijkomende financiering.
(47)
[Onderafdeling 5. Extra financiering en subsidiëring in het kader van de maatregelen VV15 Digisprong en VV17
Van kwetsbaar naar weerbaar van het Vlaams relanceplan voor schooljaren 2021-2022 en 2022-
2023]
[
Art. 48/1.
§1. Ter uitvoering van de acties vervat in het speerpunt 1: een toekomstgerichte en veilige
ICT-infrastructuur, speerpunt 2: een sterk ondersteunend en doeltreffend ICT-schoolbeleid, speerpunt 3: ICTcompetente leerkrachten en lerarenopleiders en aangepaste digitale leermiddelen en speerpunt 4: een kennisen
adviescentrum Digisprong ten dienste van het onderwijsveld binnen de maatregel VV 15 van het relanceplan Vlaamse
Veerkracht, zoals opgenomen in de visienota Digisprong. Van achterstand naar voorsprong, goedgekeurd op de
ministerraad van de Vlaamse Regering van 11 december 2020 (VR 2020 1112 DOC.1425/2QUATER), kan de Vlaamse
Regering voor de schooljaren 2021-2022 en 2022-2023 binnen de perken van de beschikbare deelenveloppe van 375
miljoen euro bijkomende werkingsbudgetten of investeringsmiddelen toekennen aan de
[scholen voor gewoon secundair onderwijs, scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, centra voor
deeltijds beroeps secundair onderwijs, centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wat duaal leren en de leertijd betreft]
of, wat speerpunten 3 en 4 betreft, ter
ondersteuning van deze scholen en centra. De Vlaamse Regering stelt per actie de verdere modaliteiten vast.
§2. Ter uitvoering van de acties vervat in het speerpunt 1: van achterstand naar voorsprong, speerpunt 2:
versterking van leraren, lerarenopleiders en schoolleiders en speerpunt 3: bevorderen van het mentaal welzijn van
leerlingen, scholieren en studenten binnen de maatregel VV 17 van het relanceplan Vlaamse Veerkracht, zoals
opgenomen in de visienota Van kwetsbaar naar weerbaar, goedgekeurd op de ministerraad van de Vlaamse Regering
van 7 mei 2021 (VR 2021 0705 VV DOC.0055-1 en 2), kan de Vlaamse Regering voor de schooljaren 2021-2022
en 2022-2023 binnen de perken van de beschikbare deelenveloppe van 90 miljoen euro desgevallend aangevuld met
middelen uit de provisie versterking onderwijs en/of de AGODI-provisie bijkomende werkingsbudgetten of
investeringsmiddelen toekennen aan de
[scholen voor gewoon secundair onderwijs, scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, centra voor
deeltijds beroeps secundair onderwijs, centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, wat duaal leren en de leertijd betreft]
. De Vlaamse Regering stelt per actie de verdere modaliteiten vast.”
]
HOOFDSTUK 4. -
Scholengemeenschappen
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 49.
De bepalingen van dit
hoofdstuk zijn van toepassing op het gewoon en buitengewoon secundair
onderwijs, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 59, 62 en 64 die
niet van toepassing zijn op het buitengewoon secundair onderwijs.
Binnen de bepalingen van dit hoofdstuk wordt onder "school"
verstaan : een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs, met inbegrip
van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat eventueel aan
deze school is gehecht, een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair
onderwijs, of een school voor buitengewoon secundair onderwijs.
(48)
Afdeling 2. - Vorming van een
scholengemeenschap
Art. 50.
Een scholengemeenschap omvat
één of meer scholen die al dan niet behoren tot hetzelfde
schoolbestuur en/of hetzelfde onderwijsnet. (49)
Art. 51.
[
Scholengemeenschappen komen vrijwillig tot stand voor een periode van zes schooljaren vanaf 1 september volgend op de datum van de beslissing of de schriftelijke overeenkomst tot vorming van die scholengemeenschap. Indien de scholengemeenschap bestaat uit een of meer scholen van hetzelfde schoolbestuur, dan gebeurt de vorming ervan bij beslissing van dat schoolbestuur. Indien de scholengemeenschap bestaat uit scholen van verschillende schoolbesturen, dan gebeurt de vorming ervan bij schriftelijke overeenkomst tussen die schoolbesturen. Als onmiddellijk na voormelde periode de samenstelling van de scholengemeenschap niet wijzigt, wordt de scholengemeenschap van rechtswege verlengd voor een nieuwe periode van zes schooljaren.
Scholengemeenschappen die op 31 augustus 2020 bestaan, kunnen op 1 september 2020 onder de voorwaarden van het eerste lid van rechtswege worden verlengd voor een periode van zes schooljaren.
Tijdens voormelde periode kan de beslissing of overeenkomst inzake de vorming van een scholengemeenschap worden gewijzigd, in die zin dat een school alsnog tot een scholengemeenschap kan toetreden of uit een scholengemeenschap kan stappen. Een uitstap uit de scholengemeenschap kan alleen in volgende gevallen:
1° indien de scholengemeenschap minder dan 900 regelmatige leerlingen telt op de gebruikelijke tellingsdatum;
2° indien de school wordt overgenomen door een schoolbestuur van een ander onderwijsnet, waarbij voor wat het gesubsidieerd vrij onderwijs betreft een onderscheid wordt gemaakt tussen elke erkende godsdienst en het niet-confessioneel onderwijs, op voorwaarde dat alle schoolbesturen die behoren tot de scholengemeenschap ermee instemmen dat de school uit de scholengemeenschap stapt;
3° indien de school met een vereniging van gemeenten als schoolbestuur wordt overgenomen door een schoolbestuur dat geen vereniging van gemeenten is.
Elke beslissing of overeenkomst met betrekking tot de vorming of de wijziging van een scholengemeenschap wordt uiterlijk 31 maart van het schooljaar voorafgaand aan de inwerkingtreding getroffen, aan de betrokken personeelsleden meegedeeld en schriftelijk aan de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid gemeld. Ook een verlenging van rechtswege wordt uiterlijk op voormelde datum aan de betrokken personeelsleden meegedeeld en schriftelijk aan de bevoegde diensten gemeld.
Een scholengemeenschap neemt al dan niet een rechtspersoonlijkheid of een rechtsvorm aan.
]
Art. 52.
§ 1. Scholengemeenschappen
zijn samenwerkingsverbanden waarvan de werking geregeld wordt in hetzij de
beslissing van het enig betrokken schoolbestuur, hetzij de overeenkomst tussen
de verschillende betrokken schoolbesturen.
Indien het gaat om
samenwerkingsverbanden zonder beheersoverdracht, vallen de
scholengemeenschappen onder de verantwoordelijkheid en het hiërarchisch
toezicht van het betrokken schoolbestuur.
Indien het gaat om
samenwerkingsverbanden met beheersoverdracht, vallen de scholengemeenschappen
onder de toezichtsvormen bepaald in het bijzonder decreet van 14 juli 1998
betreffende het gemeenschapsonderwijs of de organieke regelgeving op de lokale
besturen, respectievelijk de toezichtsvormen georganiseerd door het betrokken
schoolbestuur.
§ 2. Beheersoverdracht is
enkel mogelijk ten aanzien van de bevoegdheden bedoeld in artikel 57, 4°,
6°, 7°, 8° en 9°. (51)
Art. 53.
Een scholengemeenschap is qua
inplanting van de hoofdvestigingsplaats van elk van de betrokken scholen
gelegen binnen maximaal vijf aangrenzende onderwijszones die zijn vastgelegd in
de bijlage I gevoegd bij de codificatie betreffende het secundair onderwijs.
(52)
Art. 54.
Een scholengemeenschap
organiseert een multisectoraal onderwijsaanbod, waaronder ten minste wordt
verstaan :
1° de eerste graad bestaande uit : een eerste
leerjaar A en B,
[een tweede leerjaar A en een tweede leerjaar B]
;
2° de tweede graad bestaande uit : een eerste en tweede
leerjaar van het algemeen secundair onderwijs met drie opties, een eerste en
tweede leerjaar van het technisch secundair onderwijs met twee studiegebieden
en een eerste en tweede leerjaar van het beroepssecundair onderwijs met twee
studiegebieden; de studiegebieden van het technisch en beroepssecundair
onderwijs mogen dezelfde zijn;
3° de derde graad bestaande
uit : een eerste en tweede leerjaar van het algemeen secundair onderwijs met
drie opties, een eerste en tweede leerjaar van het technisch secundair
onderwijs met twee studiegebieden en een eerste en tweede leerjaar van het
beroepssecundair onderwijs met twee studiegebieden; de studiegebieden van het
technisch en beroepssecundair onderwijs mogen dezelfde zijn.
Na
gemotiveerde aanvraag van het betrokken schoolbestuur, kan de Vlaamse Regering
volgens de hierna vermelde criteria afwijking verlenen van de bepalingen van
het eerste lid :
1° het niet-voldoen aan de voorwaarde van
multisectoraliteit houdt in :
a) hetzij het niet of te weinig
organiseren van opties in het eerste en tweede leerjaar van de tweede
respectievelijk de derde graad van het algemeen secundair onderwijs;
b) hetzij het te weinig organiseren van studiegebieden in het
eerste en tweede leerjaar van de tweede respectievelijk de derde graad van het
technisch secundair onderwijs;
c) hetzij het te weinig
organiseren van studiegebieden in het eerste en tweede leerjaar van de tweede
respectievelijk de derde graad van het beroepssecundair onderwijs; en
2° de scholengemeenschap werkt op het vlak van
leerlingenoriëntering samen met één of meer andere
aangrenzende scholengemeenschappen die het in de eerstbedoelde
scholengemeenschap in het kader van de multisectoraliteit ontbrekend
onderwijsaanbod, wèl organiseren.
Na gemotiveerde
aanvraag van het betrokken schoolbestuur, kan de Vlaamse Regering volgens het
hierna vermeld criterium afwijking verlenen van de bepalingen van het eerste
lid.
De scholengemeenschap bestaat uitsluitend uit scholen van
het gesubsidieerd vrij onderwijs, met dien verstande dat elk van bedoelde
scholen beantwoordt aan de voorwaarde de enige school van het gesubsidieerd
vrij onderwijs te zijn in één der 44 onderwijszones vastgelegd in
de bijlage I gevoegd bij de codificatie betreffende het secundair onderwijs,
die een bepaalde erkende godsdienst organiseert of levensbeschouwing aanhangt.
Bij de toepassing van de voorwaarde "enige school" worden de scholen die noch
het vak godsdienst noch het vak niet-confessionele zedenleer maar wel het vak
cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie organiseren, én enkel
eigen leerplannen van het schoolbestuur hanteren die door de Vlaamse Regering
zijn goedgekeurd, buiten beschouwing gelaten.
Na gemotiveerde
aanvraag van het betrokken schoolbestuur, kan de Vlaamse Regering volgens het
hierna vermeld criterium afwijking verlenen van de bepalingen van het eerste
lid:
De scholengemeenschap bestaat uitsluitend uit scholen van
het gesubsidieerd vrij onderwijs, met dien verstande dat elk van bedoelde
scholen beantwoordt aan de voorwaarden noch het vak godsdienst noch het vak
niet-confessionele zedenleer maar wel het vak cultuurbeschouwing of eigen
cultuur en religie te organiseren, én uitsluitend eigen leerplannen van
het schoolbestuur te hanteren die door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd.
(53)
Art. 55.
§ 1. Een scholengemeenschap
behoort tot één van de volgende contingenten :
1° gemeenschapsonderwijs : maximum 40
scholengemeenschappen, waarvan één in het tweetalig gebied
Brussel-Hoofdstad;
2° gesubsidieerd officieel onderwijs :
maximum 15 scholengemeenschappen, waarvan één in het tweetalig
gebied Brussel-Hoofdstad;
3° gesubsidieerd confessioneel
vrij onderwijs : maximum 80 scholengemeenschappen, waarvan één in
het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;
4° gesubsidieerd
niet-confessioneel vrij onderwijs : maximum 5 scholengemeenschappen, waarvan
één in het tweetalig gebied
Brussel-Hoofdstad.
§ 2. Een scholengemeenschap
bestaande uit scholen die behoren tot verschillende groepen bedoeld in §
1, wordt verrekend op het contingent van die groep waartoe de meeste scholen
van de scholengemeenschap behoren.
Is het aantal scholen uit
de verschillende groepen evenwel gelijk, dan wordt door het
Gemeenschapsonderwijs en/of de betrokken representatieve verenigingen van de
schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs, naargelang van het geval,
bepaald op welk contingent de scholengemeenschap wordt
verrekend.
§ 3. Het
Gemeenschapsonderwijs of de betrokken representatieve vereniging van de
schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs, naargelang van het geval,
beslist welke voorgestelde scholengemeenschappen niet kunnen worden gevormd
indien het vastgestelde contingent in de betrokken groep wordt overschreden.
(54)
Art. 56.
Een scholengemeenschap die op
1 oktober van twee opeenvolgende schooljaren niet langer voldoet aan de
criteria genoemd in dit hoofdstuk, wordt met ingang van het derde schooljaar
van rechtswege niet meer tegenstelbaar aan de overheid.
(55)
Afdeling 3. - Bevoegdheden van een
scholengemeenschap
Art. 57.
Een scholengemeenschap :
1° maakt afspraken over de ordening van een rationeel
onderwijsaanbod, eventueel gespreid over de verschillende scholen die de
scholengemeenschap vormen;
2°
[maakt afspraken over een objectieve leerlingenoriëntering en -begeleiding. Met het oog daarop en voor zover in de scholengemeenschap een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is opgenomen, heeft de scholengemeenschap een overlegplicht ten aanzien van elk regionaal overlegplatform, vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, waarvan het werkingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met dat van de scholengemeenschap;]
3° maakt
afspraken over het personeelsbeleid, meer bepaald over de criteria voor het
aanwerven, functioneren en evalueren van personeelsleden
[en over de aanvangsbegeleiding van personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor bepaalde duur;]
4° maakt afspraken/beslist over de verdeling van de extra
uren-leraar over haar scholen. De verdelingscriteria worden onderhandeld in het
lokaal comité. Bij ontstentenis van een akkoord binnen de
scholengemeenschap over de verdelingscriteria, worden de extra uren-leraar
recht evenredig verdeeld volgens het aandeel dat het pakket uren-leraar van
elke afzonderlijke school uitmaakt binnen de totaliteit van de pakketten
uren-leraar van de diverse scholen die tot de scholengemeenschap
behoren;
5° maakt afspraken/beslist over de verdeling over
haar scholen van de puntenenveloppe bedoeld in artikel 23 tot en met 31. Met
inachtname van de bepalingen van voormelde onderafdeling worden de
verdelingscriteria onderhandeld in het bevoegde lokaal
onderhandelingscomité van de scholengemeenschap. Bij ontstentenis van
een akkoord binnen de scholengemeenschap over de verdelingscriteria, worden de
punten verdeeld overeenkomstig de parameters volgens welke ze toegekend zijn;
6° brengt advies uit inzake investeringen in
schoolgebouwen en infrastructuur waarbij het schoolbestuur een beroep doet op
de investeringsmiddelen van, naargelang van het geval, het
Gemeenschapsonderwijs of het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs;
7° kan een samenwerkingsakkoord sluiten met een of meer
scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die buiten de desbetreffende
scholengemeenschap zijn gebleven; een school voor buitengewoon secundair
onderwijs kan samenwerkingsakkoorden sluiten met verschillende
scholengemeenschappen;
8° kan een samenwerkingsakkoord
sluiten met één of meer scholen voor secundair onderwijs die niet
tot een scholengemeenschap behoren en/of met één of meer scholen
voor basisonderwijs, met één of meer scholen van deeltijds
kunstonderwijs en/of één of meer centra voor
volwassenenonderwijs;
9° maakt afspraken/beslist over de
aanwending van de punten voor ICT-coördinatie;
10°
[...]
11° kan afspraken maken over de engagementsverklaring
vermeld in artikel 111. (56)
Art. 58.
Schoolbesturen kunnen aan de
scholengemeenschappen andere bevoegdheden toewijzen dan hier bepaald, tenzij
dit bij decretale of reglementaire bepalingen wordt verboden.
Voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs gebeurt deze
toewijzing op grond van artikel 4, § 2, van het bijzonder decreet.
Indien bij de scholengemeenschap verschillende schoolbesturen
zijn betrokken, dan zullen die de extra bevoegdheden bij schriftelijke
overeenkomst vastleggen. (57)
Afdeling 4. - Diverse voordelen voor
scholengemeenschappen
Art. 59.
Zoals bepaald in artikel 191
wordt de gewone rationalisatienorm per school met 15 % verminderd voor een
school die tot een scholengemeenschap behoort. (58)
Art. 60.
§ 1. Tot 1 november van het
betrokken schooljaar kunnen door het betrokken schoolbestuur tussen scholen die
behoren tot eenzelfde scholengemeenschap, uren-leraar worden overgedragen, mits
:
1° in overeenstemming met de afspraken die binnen de
scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° onderhandeling in het
lokaal comité.
§ 2. Tot 1 november van het
betrokken schooljaar kunnen door het betrokken schoolbestuur tussen scholen die
niet behoren tot eenzelfde scholengemeenschap, uren-leraar worden overgedragen,
mits :
1° in overeenstemming met de afspraken die binnen
de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° onderhandeling in
het lokaal comité. Indien er bijkomende terbeschikkingstellingen wegens
ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel
worden uitgesproken, kan de overdracht evenwel enkel na akkoord in het lokaal
comité;
3° melding aan de betrokken
scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort.
(59)
Art. 61.
§ 1. Tot 1 november van het
betrokken schooljaar kunnen door het betrokken schoolbestuur uren-leraar worden
herverdeeld tussen scholen die behoren tot eenzelfde scholengemeenschap, mits
:
1° in overeenstemming met de afspraken die binnen de
scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° onderhandeling in het
lokaal comité.
§ 2. Tot 1 november van het
betrokken schooljaar kunnen door het betrokken schoolbestuur uren-leraar worden
herverdeeld tussen scholen die niet behoren tot eenzelfde scholengemeenschap,
mits :
1° in overeenstemming met de afspraken die binnen
de scholengemeenschap zijn gemaakt;
2° onderhandeling in
het lokaal comité. Indien er bijkomende terbeschikkingstellingen wegens
ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel
worden uitgesproken, dan kan de herverdeling evenwel enkel na akkoord in het
lokaal comité;
3° melding aan de betrokken
scholengemeenschap waartoe de begunstigde school behoort.
(60)
Art. 62.
De gewone
leerlingencoëfficiënten tot vaststelling van het aantal wekelijkse
uren-leraar voor scholen die behoren tot een scholengemeenschap en gelegen zijn
in het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad, worden verhoogd met
:
1° 0,10 : voor de eerste graad;
2°
0,20 : voor de tweede, de derde en de vierde graad en het hoger
beroepsonderwijs. (61)
Art. 63.
[...]
(62)
[
Art. 63/1.
In een scholengemeenschap kunnen de betrokken schoolbesturen beslissen om één scholengemeenschapsinstelling op te richten.
Voor zover de samenstelling van de scholengemeenschap niet wijzigt kan deze scholengemeenschapsinstelling niet
opgeheven worden.
Een voorwaarde voor de oprichting van deze scholengemeenschapsinstelling of in het geval van het vijfde lid de
scholengemeenschapsinstellingen, is dat elk schoolbestuur uit de scholengemeenschap, voor wat betreft de betrokken
scholengemeenschap, mede oprichter is van een scholengemeenschapsinstelling conform het derde, vierde of vijfde lid.
Als de scholen van de scholengemeenschap tot hetzelfde schoolbestuur behoren dan is dit schoolbestuur
verantwoordelijk voor de scholengemeenschapsinstelling.
Als de scholen van de scholengemeenschap tot verschillende schoolbesturen behoren, wordt een rechtspersoon
opgericht die verantwoordelijk is voor de scholengemeenschapsinstelling, vermeld in het eerste lid. Deze nieuwe
rechtspersoon beperkt zich tot en heeft uitsluitend als doel om ten aanzien van de personeelsleden aangesteld of
geaffecteerd aan de scholengemeenschapsinstelling de bevoegdheden uit te oefenen die zijn vastgelegd in het decreet
Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs hetzij het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs.
In afwijking van het eerste en het vierde lid wordt er, als de scholen van de scholengemeenschap behoren tot
schoolbesturen van verschillende onderwijsnetten en er door de betrokken schoolbesturen gekozen wordt voor de
oprichting van scholengemeenschapsinstellingen, één scholengemeenschapsinstelling opgericht per onderwijsnet. De
scholengemeenschapsinstelling behoort tot het betrokken onderwijsnet. Als de scholen, van het betrokken onderwijsnet
in de scholengemeenschap tot hetzelfde schoolbestuur behoren dan is dit schoolbestuur verantwoordelijk voor de
scholengemeenschapsinstelling. Als de scholen van het betrokken onderwijsnet in de scholengemeenschap tot
verschillende schoolbesturen behoren, wordt voor die scholengemeenschap door alle betrokken schoolbesturen in de
scholengemeenschap van dat onderwijsnet, een rechtspersoon opgericht die verantwoordelijk is voor de betrokken
scholengemeenschapsinstelling. Deze nieuwe rechtspersoon beperkt zich tot en heeft uitsluitend als doel om ten
aanzien van de personeelsleden aangesteld of geaffecteerd aan de scholengemeenschapsinstelling de bevoegdheden uit
te oefenen die zijn vastgelegd in het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs hetzij het decreet
Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
In scholengemeenschappen die conform dit artikel een scholengemeenschapsinstelling hebben opgericht maken de
betrokken directies van de scholengemeenschap, binnen de geldende regelgeving, afspraken over de werking van deze
scholengemeenschapsinstelling of -instellingen.
]
Art. 64.
§ 1. Vastbenoemde directeurs
en adjunct-directeurs van scholen van een scholengemeenschap, die door een
herstructurering van scholen of van het onderwijsaanbod ter beschikking zijn
gesteld of worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking kunnen op
persoonlijke titel worden tewerkgesteld in een niet-organieke
personeelsformatie die aan de scholengemeenschap wordt toegevoegd, op
voorwaarde dat deze personeelsleden volgens de reglementering inzake
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en
wedertewerkstelling, binnen de scholengemeenschap geen reaffectatie als
directeur of adjunct-directeur of wedertewerkstelling als adjunct-directeur in
een organiek ambt, kunnen bekomen.
De aanstelling in de
niet-organieke personeelsformatie schort alle reaffectatie- en
wedertewerkstellingsverplichtingen buiten de scholengemeenschap op. De
aanstelling wordt beschouwd als reaffectatie of
wedertewerkstelling.
§ 2. De personeelsformatie
bedoeld in § 1 wordt samengesteld op basis van één
personeelslid per schijf van 1.500 regelmatige leerlingen (in het voltijds
gewoon secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs) op 1
februari van het voorafgaand schooljaar in de scholengemeenschap, met een
maximum van vier personeelsleden per scholengemeenschap.
§ 3. De § 1 en § 2
zijn ook van toepassing op directeurs en adjunct-directeurs die op 30 juni 1999
zijn wedertewerkgesteld in het ambt van directiesecretaris of onderdirecteur
van de scholengemeenschap, op voorwaarde dat zij op 1 september 1999
personeelslid worden van een schoolbestuur binnen de scholengemeenschap.
(63)
Art. 65.
§ 1. Aan de
scholengemeenschappen wordt 20.000 extra wekelijkse uren-leraar toegekend vanaf
het schooljaar 2004-2005. Deze extra uren-leraar worden aangewend om :
1° het aantal plage-uren, bedoeld in artikel 216 en 315 te
reduceren, en/of
2° de werkdruk te verminderen door
aanrekening van klassenraad, klassendirectie, splitsing van klassen,
lerarenondersteuning, stagebegeleiding en leerlingenbegeleiding op het pakket
uren-leraar.
§ 2. De verdeling van deze
extra uren-leraar, die uitsluitend voor de scholen van de scholengemeenschap
zijn bestemd, gebeurt trapsgewijs als volgt : het aantal uren-leraar dat elke
scholengemeenschap ontvangt is recht evenredig met het aandeel van de som van
de pakketten uren-leraar van de scholen die de scholengemeenschap vormen in de
totaliteit van de pakketten uren-leraar van alle scholen die tot een
scholengemeenschap zijn toegetreden. Onder uren-leraar worden de organieke
uren-leraar voor het voltijds secundair onderwijs en voor het deeltijds
beroepssecundair onderwijs verstaan.
De scholengemeenschap
verdeelt de extra uren-leraar op de wijze zoals bepaald in artikel 57,
4°.
§ 3. De
scholengemeenschappen en de scholen informeren de bevoegde
onderhandelingsorganen over de verdeling en aanwending van de extra wekelijkse
uren-leraar. (64)
Art. 66.
Indien in een
scholengemeenschap door een herstructurering van de school of van het
onderwijsaanbod bepaalde infrastructuur niet langer gebruikt wordt voor het
secundair onderwijs, dan kan het schoolbestuur deze gebouwen gebruiken voor het
eigen niet-secundair onderwijs ofwel overdragen naar of ter beschikking stellen
van een ander schoolbestuur van hetzelfde onderwijsnet die onderwijs van een
ander niveau organiseert, een centrum voor leerlingenbegeleiding, of een
internaat.
Als hierbij de eigendom of het zakelijk recht dat
noodzakelijk was om in aanmerking te komen voor een subsidie van het Agentschap
voor Infrastructuur in het Onderwijs (Agion) overgaat naar het verkrijgende
schoolbestuur of deze een zakelijk recht verwerft op het gebouw met een duur
gelijk aan de resterende termijn van het zakelijk recht dat het vroeger
schoolbestuur bezit, treedt deze laatste in de rechten en verplichtingen ten
opzichte van Agion. In dit geval is artikel 19, § 2, van de wet van 29 mei
1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, niet van
toepassing.
Als de eigendom of het hiervoor vermelde zakelijk
recht niet wordt overgedragen of gevestigd en het gebouw verder voor
onderwijsdoeleinden wordt gebruikt, dan is artikel 19, § 2, van dezelfde
wet, evenmin van toepassing. Het oorspronkelijke schoolbestuur blijft wel
verantwoordelijk ten opzichte van Agion voor de naleving van de verplichtingen
die werden aangegaan bij de toekenning van de subsidie.
Indien
de infrastructuur waarvoor Agion subsidie heeft toegekend, afgebroken wordt,
dan is artikel 19, § 2, van dezelfde wet, evenmin van toepassing.
Wordt de infrastructuur echter onttrokken aan
één van de bestemmingen waarvoor een beroep kan worden gedaan op
de tegemoetkoming van Agion zoals bepaald in artikel 13, § 1, van dezelfde
wet, dan moet het schoolbestuur het gedeelte van de ontvangen subsidie, bedoeld
in artikel 19, § 2, van dezelfde wet, terugbetalen. Een terugbetaling
wordt evenwel niet opgelegd indien bij verkoop de opbrengst ten bedrage van de
terug te betalen subsidie binnen een periode van twee jaar en met behoud van
bestemming opnieuw wordt geïnvesteerd in subsidiabele infrastructuur voor
het onderwijs, voor een centrum voor leerlingenbegeleiding, of een internaat.
(65)
HOOFDSTUK 5. - Organen
Art. 67 en 68.
[...]
Afdeling 1. - Representatieve
vakorganisaties
Art. 69.
§ 1. De vakorganisaties
aangesloten bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
vertegenwoordigde syndicale organisatie, kunnen beschikken over personeelsleden
uit het onderwijs met verlof wegens bijzondere opdracht in het belang van het
onderwijs, ofwel een verlof wegens vakbondsopdracht overeenkomstig de geldende
reglementaire bepalingen.
In tegenstelling met de geldende
reglementaire bepalingen zijn de representatieve vakorganisaties er evenwel
niet toe gehouden, voor de in dit artikel bedoelde personeelsleden die genieten
van een verlof, aan de overheid een som terug te storten die gelijk is aan het
globaal bedrag van de salarissen, salaristoelagen, vergoedingen en toelagen die
door de overheid aan deze personeelsleden werden uitgekeerd.
Deze personeelsleden moeten door die vakorganisaties belast
worden met de begeleiding van onderwijsvernieuwingen voor wat betreft de
gevolgen ervan voor de personeelsleden en met de begeleiding en de
ondersteuning van de lokale comités.
§ 2. Het totaal aantal
toegevoegde personeelsleden mag voor de verschillende in § 1 bedoelde
vakorganisaties samen niet meer dan vijftien bedragen.
§ 3. De Vlaamse Regering
bepaalt de wijze van verdeling van de hier bedoelde personeelsleden over de
betrokken organisaties en legt de aanvraagprocedure vast.
(68)
Afdeling 2. - Overlegorganen inzake
fundamentele onderwijshervormingen
Art. 70.
De Vlaamse Regering informeert
de afgevaardigden van de schoolbesturen en de representatieve vakorganisaties
over elke geplande fundamentele
onderwijshervorming.
Vóór de Vlaamse Regering een
eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt op vraag van ten
minste één van de afgevaardigden van de schoolbesturen een apart
overleg georganiseerd over die fundamentele onderwijshervorming tussen de
Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn afgevaardigde en de
afgevaardigden van de schoolbesturen.
Vóór de
Vlaamse Regering een eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt
op vraag van ten minste één van de representatieve
vakorganisaties een apart overleg georganiseerd over die fundamentele
onderwijshervorming tussen de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of
zijn afgevaardigde en de representatieve vakorganisaties.
(69)
Afdeling 3. - Lokaal comité op het
niveau van de scholengemeenschap
Onderafdeling 1. -
Scholengemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 71.
Deze onderafdeling is van
toepassing op de scholengemeenschappen secundair onderwijs die uitsluitend
bestaan uit scholen die behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs
[, in voorkomend geval
aangevuld met een scholengemeenschapsinstelling, zoals vermeld in artikel 63/1]
.
(70)
Art. 72.
In elke scholengemeenschap
wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de
scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Het vorige lid is niet
van toepassing op de scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit scholen
die behoren tot hetzelfde schoolbestuur. In dat geval worden de bevoegdheden
van het OCSG zoals vastgelegd in deze afdeling uitgeoefend door het
afzonderlijk bijzonder comité opgericht krachtens artikel 4, § 1,
3° van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen
de overheid en de vakbonden van haar personeel. (71)
Art. 73.
§ 1. Elk OCSG is
samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds
de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden
beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in het Comité voor de
provinciale en plaatselijke overheidsdiensten B Afdeling 2 B Onderafdeling
"Vlaamse Gemeenschap".
§ 2. De afvaardiging van
de schoolbesturen bestaat uit minstens 1 lid van elk schoolbestuur zonder dat
zijn totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de
representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de
schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectievelijk schoolbestuur te
verbinden.
§ 3. De afvaardiging van
de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal 1 lid per
representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen
samengesteld.
§ 4. De effectieve leden
van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het
werkingsreglement.
De leden van de afvaardiging van de
schoolbesturen kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk
gemachtigde afgevaardigde. (72)
Art. 74.
De afgevaardigden van de
representatieve vakorganisaties genieten de rechten en plichten voorzien in de
wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en
de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.
(73)
Art. 75.
§ 1. De afgevaardigden
van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG
waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het
OCSG.
§ 2. Het secretariaat van
het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de
vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden
van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris
die geen deel uitmaakt van het OCSG. (74)
Art. 76.
§ 1. Het OCSG is bevoegd
om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap
bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de
arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de
onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap
zelf.
§ 2. De leden van het
OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden
waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien
ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen
over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de
scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in
de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;
2°
inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap
behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag
kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen
van de scholengemeenschap.
[4°
[inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de
scholen van de scholengemeenschap:
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve
beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen;
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur nog niet verwerft wegens een beoordeling
met werkpunten, met binnen die groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe
aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen;
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet verwerft wegens een negatieve
beoordeling
]
]
§ 3. De afgevaardigden
van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken
over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de
personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het
OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de
onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries
correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden
van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de
schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel
werkzaam in de scholengemeenschap. (75)
Art. 77.
De aangelegenheden
waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de
voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de
agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het
OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis
van zaken standpunten te kunnen innemen. (76)
Art. 78.
Noch de afwezigheid van
een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de
schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden
van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
(77)
Art. 79.
§ 1. De conclusies van
iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend
:
1° ofwel het eenparig akkoord van al de
afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging
van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer
representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van
een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het
respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de
afvaardigingen van de verschillende representatieve
vakorganisaties.
§ 2.Ingeval van eenparig
akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en
de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties
kunnen, noch op het niveau van een individuele schoolbesturen, noch op het
niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van
het protocol. (78)
Art. 80.
Maatregelen die na
onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in
artikel 79. (79)
Art. 81.
§ 1. Het OCSG neemt bij
eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de
termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een
minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen
bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een
punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet
gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de
termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand
komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde
documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard
worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen
laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen
technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10°
de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel
76;
11° de concretisering van de rechten en plichten
bedoeld in artikel 74;
12° de nominatieve lijst van de
effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve
vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de
vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een
termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een
werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid
opgesteld door onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het
comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van
toepassing. (80)
Art. 82.
De werkingskosten van het
OCSG komen ten laste van de schoolbesturen. (81)
Onderafdeling 2. -
Netoverschrijdende scholengemeenschappen
Art. 83.
Deze onderafdeling is van
toepassing op de netoverschrijdende scholengemeenschappen die uitsluitend
bestaan uit scholen die secundair onderwijs inrichten
[, eventueel aangevuld met
een scholengemeenschapsinstelling, zoals vermeld in artikel 63/1]
.
(82)
Art. 84.
In elke scholengemeenschap
wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de
scholengemeenschap, verder OCSG genoemd. (83)
Art. 85.
§ 1. Elk OCSG is
samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds
de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden
beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in Sectorcomité X B
Onderwijs (Vlaamse Gemeenschap), het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten B Afdeling 2 B Onderafdeling "Vlaamse
Gemeenschap" en/of het Overkoepelend Onderhandelingscomité Gesubsidieerd
Vrij Onderwijs.
§ 2. De afvaardiging van
de schoolbesturen bestaat uit minstens 1 lid van elk schoolbestuur zonder dat
zijn totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de
representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de
schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectievelijk schoolbestuur te
verbinden.
§ 3. De afvaardiging van
de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal 1 lid per
representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen
samengesteld.
In afwijking van het vorig lid mag voor de
schoolbesturen van de scholengemeenschap die behoren tot het gesubsidieerd vrij
onderwijs waar maar één representatieve vakorganisatie
vertegenwoordigd is in het lokaal comité of de lokale comités,
deze representatieve vakorganisatie maximaal drie vertegenwoordigers
afvaardigen naar het OCSG. Zijn er twee representatieve vakorganisaties
vertegenwoordigd in het lokaal comité of de lokale comités, dan
mag de representatieve vakorganisatie met het grootst aantal vertegenwoordigers
in het lokaal comité of de lokale comités maximaal twee
vertegenwoordigers afvaardigden naar het OCSG. De andere representatieve
vakorganisatie mag dan maximaal één vertegenwoordiger
afvaardigen.
§ 4. De effectieve leden
van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het
werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de schoolbesturen kunnen
zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
(84)
Art. 86.
De afgevaardigden van de
representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd officieel onderwijs of
gemeenschapsonderwijs genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19
december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de
vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten. De afgevaardigden
van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd vrij onderwijs
genieten de rechten en de plichten voorzien in het decreet van 5 april 1995 tot
oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd
onderwijs. (85)
Art. 87.
§ 1. De afgevaardigden
van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG
waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het
OCSG.
§ 2. Het secretariaat van
het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de
vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden
van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris
die geen deel uitmaakt van het OCSG. (86)
Art. 88.
§ 1. Het OCSG is bevoegd
om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap
bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de
arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de
onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap
zelf.
§ 2. De leden van het
OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden
waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien
ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen
over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de
scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in
de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;
2°
inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap
behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag
kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen
van de scholengemeenschap.
[
4°
[inlichtingen over het aantal tijdelijke personeelsleden met een aanstelling voor bepaalde duur dat in de
scholen van de scholengemeenschap:
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur verwerft op basis van een positieve
beoordeling of dat geen beoordeling heeft gekregen;
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur nog niet verwerft wegens een beoordeling
met werkpunten, met binnen die groep een opsplitsing tussen de personeelsleden die daarna een nieuwe
aanstelling verkrijgen en de personeelsleden die daarna geen nieuwe aanstelling verkrijgen;
- het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur niet verwerft wegens een negatieve
beoordeling.
]
]
§ 3. De afgevaardigden
van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken
over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de
personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het
OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de
onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries
correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden
van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de
schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel
werkzaam in de scholengemeenschap. (87)
Art. 89.
De aangelegenheden
waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de
voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de
agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het
OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis
van zaken standpunten te kunnen innemen. (88)
Art. 90.
Noch de afwezigheid van
een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de
schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden
van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
(89)
Art. 91.
§ 1. De conclusies van
iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend
:
1° ofwel het eenparig akkoord van al de
afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging
van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer
representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van
een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het
respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de
afvaardigingen van de verschillende representatieve
vakorganisaties.
§ 2.Ingeval van eenparig
akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en
de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties
kunnen, noch op het niveau van een individuele schoolbesturen, noch op het
niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van
het protocol. (90)
Art. 92.
Maatregelen die na
onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in
artikel 91. (91)
Art. 93.
§ 1. Het OCSG neemt bij
eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de
termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een
minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen
bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een
punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet
gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de
termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand
komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde
documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard
worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen
laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen
technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10°
de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel
88;
11° de concretisering van de rechten en plichten
bedoeld in artikel 86;
12° de nominatieve lijst van de
effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve
vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de
vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een
termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een
werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid
opgesteld door Sectorcomité X, onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van
afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke
overheidsdiensten en het Overkoepelend Onderhandelingscomité van
toepassing. (92)
Art. 94.
De werkingskosten van het
OCSG komen ten laste van de schoolbesturen. (93)
Onderafdeling 3. - Inzagerecht
lokaal comité
Art. 95.
Het lokaal comité
heeft inzagerecht in de administratieve dossiers van de scholengemeenschap met
betrekking tot :
1° de aanstellingen voor doorlopende
duur;
2° de vaste benoemingen;
3° de
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en
wedertewerkstelling. (94)
HOOFDSTUK 6. - Levensbeschouwelijk
onderricht
Art. 96.
De bepalingen van dit hoofdstuk
zijn niet van toepassing op :
1° het derde leerjaar van de
derde graad van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs, aangeduid als
voorbereidend jaar op het hoger onderwijs;
2° de Se-n-Se
van het technisch en het kunstsecundair onderwijs;
3° de
vierde graad;
4° het hoger beroepsonderwijs.
(95)
Art. 97.
In het officieel voltijds
secundair onderwijs omvat het onderwijsaanbod wekelijks ten minste twee lesuren
onderwijs in de erkende godsdiensten en in de op die godsdiensten berustende
zedenleer en ten minste twee lesuren onderwijs in de niet-confessionele
zedenleer. (96)
Art. 98.
§ 1. Bij elke inschrijving van
de leerling in het officieel voltijds secundair onderwijs bepalen de betrokken
personen, bij ondertekende verklaring, of de leerling een cursus in
één der erkende godsdiensten of een cursus niet-confessionele
zedenleer volgt.
[Die keuze kunnen ze uiterlijk op 30 juni van het lopende schooljaar wijzigen voor het volgende schooljaar.]
Betrokken personen die op basis van hun religieuze of
morele overtuiging bezwaren hebben tegen het volgen van één van
de aangeboden cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer bekomen op
aanvraag een vrijstelling.
De Vlaamse Regering legt het model
van de ondertekende verklaring en de procedure tot het bekomen van de
vrijstelling vast en bepaalt op welke wijze de lesuren waarvoor men is
vrijgesteld moeten ingevuld worden. De lesuren waarvoor men is vrijgesteld
mogen niet worden ingevuld met activiteiten die betrekking hebben op andere
onderdelen van het leerprogramma.
§ 2. Is de leerling 12 jaar of
ouder, dan gebeurt de keuze voor het onderricht in één der
erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer, evenals de eventuele
aanvraag tot vrijstelling in samenspraak met de leerling.
(97)
Art. 99.
Een openbaar bestuur kan de
onderwijsbevoegdheid van een gesubsidieerde officiële school slechts
overdragen aan een schoolbestuur uit het vrij onderwijs, indien het in de
nodige garanties voorziet opdat de keuze wordt aangeboden tussen onderricht in
één der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.
De regelen, bepaald in het eerste lid, betreffen de overdracht
van onderwijsbevoegdheid die ingang vinden vanaf 1 september 2002.
(98)
HOOFDSTUK 7. - Sancties
Art. 100.
[Als een school, een vestigingsplaats of een structuuronderdeel in strijd met de programmatieregels wordt opgericht, wordt de financiering of subsidiëring van die school, die vestigingsplaats of dat structuuronderdeel ingetrokken.]
De Vlaamse Regering
bepaalt de regels voor de toepassing van de hiervoor voorziene sancties.
(99)
Art. 101.
§ 1.
[Met behoud van de erkenning wordt de financiering of subsidiëring van een school die niet meer voldoet aan alle financierings- of subsidiëringsvoorwaarden of een structuuronderdeel ervan dat niet meer voldoet aan al die voorwaarden, door de Vlaamse Regering geheel of gedeeltelijk ingehouden.]
De inhouding kan
alleen op voorstel van de onderwijsinspectie als het gaat om de voorwaarden,
vermeld in artikel 15, § 1, 2°, 4° en 5°.
De
Vlaamse Regering bepaalt de aanvullende bepalingen met betrekking tot die
inhouding en regelt de beroepsprocedure.
§ 2.
[Met inachtneming van artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, kan de Vlaamse Regering de erkenning van een school of een vestigingsplaats of structuuronderdeel ervan opheffen. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de Vlaamse Regering de opheffing van de erkenning ook beperken tot opheffing van de bevoegdheid om bepaalde eindstudiebewijzen, die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, uit te reiken.]
(100)
Art. 102.
[ Elke ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring wordt teruggevorderd van het schoolbestuur. Een ten onrechte uitbetaald salarisgedeelte wordt evenwel teruggevorderd van het betrokken personeelslid indien het schoolbestuur niet verantwoordelijk is voor de onterechte uitbetaling. De terugvordering van ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring aan of voor rekening van het schoolbestuur kan ook gebeuren door inhouding op het nog uit te betalen werkingsbudget.]
(101)
Art. 103.
Onverminderd de strafvervolging
waartoe zij aanleiding zou geven, kan elke valse of onnauwkeurige verklaring,
afgelegd met de bedoeling om de berekening van het bedrag van een
salaristoelage of werkingsbudget te beïnvloeden, voor de betrokken school
medebrengen dat de subsidiëring bij gemotiveerd besluit van de Vlaamse
Regering wordt ingehouden gedurende een periode van niet meer dan zes maanden
voor elke overtreding. De teruggave van de ten onrechte als subsidiëring
gestorte bedragen wordt geëist tenzij de fout te wijten is aan de
betalende overheid. (102)
Art. 104.
[...]
Art. 105.
Indien een personeelslid van het
gemeenschaps- of van het gesubsidieerd onderwijs in strijd met het
personeelsstatuut of buiten de normen is benoemd, kan de Vlaamse Regering
binnen een periode van één jaar, te rekenen vanaf de datum van
ontvangst door de administratieve diensten van de Vlaamse Regering van de
beslissing houdende deze benoeming, het salaris of de salaristoelage
terugvorderen met betrekking tot de periode.
In het
Gemeenschapsonderwijs zijn de aldus wederrechtelijke benoemde personeelsleden
van ambtswege ontslagnemend. In het gesubsidieerd onderwijs is deze benoeming
niet tegenstelbaar aan de betalende overheid. Daarenboven wordt in het
officieel gesubsidieerd onderwijs het onregelmatig vast benoemd personeelslid
in zijnen hoofde geacht aangesteld te zijn in een ambt dat opgeheven werd vanaf
het ogenblik dat het schoolbestuur door de bevoegde overheid in kennis wordt
gesteld dat de benoeming niet voldoet aan de
voorwaarden.
Indien de benoeming wordt bekomen door
bedrieglijke handelingen of door valse of welbewust onvolledige verklaringen,
bedraagt de in het eerste lid vermelde termijn 30 jaar.
(104)
Art. 106.
Het niet-naleven van de
verplichting bedoeld in artikel 123
[en 7]
kan, voor elementen waar de directie niet
afhankelijk is van derden, aanleiding geven tot sancties.
De
bedoelde sanctie kan een gedeeltelijke terugvordering van het werkingsbudget
zijn. Bij een eerste overtreding kan die terugvordering maximum 5 % bedragen
van de werkingsbudget van het voorgaand schooljaar. Bij een tweede of volgende
overtreding kan de terugvordering maximum 10 % bedragen van het werkingsbudget
van het voorgaand schooljaar.
De Vlaamse Regering bepaalt de
regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de
sancties. Het bedoelde besluit waarborgt het recht op verdediging.
(105)
Art. 107.
Het miskennen van het recht op
tijdelijk of permanent onderwijs aan huis bedoeld in artikel 117 en 118, is een
overtreding die, na aanmaning, aanleiding kan geven tot sancties door de
Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor
de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties. Ze
waarborgt de rechten van verdediging. (106)
Art. 108.
§ 1. De overtreding van de
regeling inzake verlofregeling en aanwending van de schooltijd, bedoeld in
artikel 12, kan aanleiding geven tot sancties.
De bedoelde sanctie kan voor het
Gemeenschapsonderwijs en voor het gesubsidieerd onderwijs een gedeeltelijke
terugvordering van het werkingsbudget zijn.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt
de regels voor de toepassing van de sancties.
(107)
Art. 109.
Het niet-naleven van de bepalingen
inzake vrijstelling van de keuze inzake levensbeschouwelijk onderricht, bedoeld
in artikel 98, kan na aanmaning aanleiding geven tot
sancties.
De sanctie voor het in overtreding zijnde
schoolbestuur kan een gedeeltelijke terugbetaling zijn van het werkingsbudget
van de betrokken school. De terugvordering of inhouding kan echter niet meer
bedragen dan 10 procent van het werkingsbudget en kan er niet toe leiden dat
het aandeel in het werkingsbudget dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden
in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen
zijn.
De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels voor de
vaststelling van de overtreding en voor de toepassing van de sanctie en
waarborgt de rechten van verdediging. (108)
TITEL 2. - BEPALINGEN BETREFFENDE
LEERLINGEN
HOOFDSTUK 1. - Vrije keuze
Art. 110.
§ 1. Het recht van de ouders om
de aard van de opvoeding voor hun kinderen te kiezen, sluit de mogelijkheid in,
over een school naar hun keuze op een redelijke afstand te
beschikken.
§ 2. Onverminderd het recht van
de Vlaamse Gemeenschap om scholen op te richten, is deze verplicht, ten einde
de vrije keuze van de ouders te eerbiedigen :
1° op
verzoek van ouders die op redelijke afstand geen officiële school vinden
die begeleid wordt door een officieel centrum voor leerlingenbegeleidng en
waarvan de oudervereniging aangesloten is bij het ondersteuningscentrum van
ouderverenigingen van het officieel onderwijs, hetzij in de kosten van het
vervoer naar dergelijke officiële school of afdeling tussen te komen;
hetzij dergelijke officiële school in de financierings- of
subsidieregeling op te nemen;
2° op verzoek van ouders die
op een redelijke afstand geen vrije school vinden, een bestaande vrije school
in de subsidieregeling op te nemen, hetzij het vervoer te verzekeren naar een
dergelijke school of afdeling door middel van een dienst voor
leerlingenvervoer. (109)
[HOOFDSTUK 1/1. - Recht op inschrijving]
[
Art. 110/0.
[
De bepalingen in hoofdstuk 1/1 en 1/2 zijn van toepassing voor de inschrijvingen in het gewoon
secundair onderwijs voor het schooljaar 2022-2023.
De bepalingen in hoofdstuk 1/1 en 1/2 zijn van toepassing voor de inschrijvingen in het buitengewoon secundair
onderwijs voor het schooljaar 2022-2023, 2023-2024 en 2024-2025.
]
]
[Afdeling 1. - Beginselen]
[
Art. 110/1.
[
§ 1. Elke leerling heeft recht op inschrijving in de school of vestigingsplaats, gekozen door zijn ouders. Is de leerling twaalf jaar of ouder, dan gebeurt de schoolkeuze in samenspraak met de leerling. Bij de keuze van de vestigingsplaats wordt rekening gehouden met het aanwezige onderwijsaanbod.
De inschrijving wordt genomen na ondertekening voor akkoord van de ouders van het pedagogisch project en school- of centrumreglement.
§ 2. Inschrijvingen voor een bepaald schooljaar kunnen ten vroegste starten :
1° op de eerste schooldag van maart van het voorafgaande schooljaar in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs;
2° op de eerste schooldag na de paasvakantie van het voorafgaande schooljaar in het secundair onderwijs dat niet onder toepassing valt van 1° en in de leertijd.
Een schoolbestuur maakt de start van de inschrijvingen bekend aan alle belanghebbenden. Een schoolbestuur dat deel uitmaakt van een LOP, maakt de start van de inschrijvingen alleszins via het LOP bekend.
§ 3. Behoudens de bij decreet of besluit bepaalde gevallen van uitschrijving, geldt een inschrijving van een leerling in een school voor de duur van de hele schoolloopbaan in die school. Het behoud van de inschrijving geldt over de vestigingsplaatsen en de structuuronderdelen heen,
[tenzij in geval van overschrijding van de capaciteit of volzetverklaring als vermeld in artikel 110/9]
.
Indien de voortgang van het leerproces, met inachtname van de studiebewijzen waarover de leerling beschikt en met inachtname van de regelgeving betreffende de toelatings- of instapvoorwaarden in het secundair onderwijs, het behoud of de verandering van vestigingsplaats of structuuronderdeel noodzakelijk maakt, dan kan die niet worden gestuit. Indien zich daarbij verschillende keuzemogelijkheden qua structuuronderdeel voordoen, dan kan de leerling niet tot een welbepaald structuuronderdeel worden gedwongen.
[
Het verworven recht als ingeschreven leerling blijft behouden indien van de school een deel wordt afgesplitst en ondergebracht in een nieuwe school van hetzelfde schoolbestuur.
]
§ 4. Een schoolbestuur met scholen waarvan één of meerdere vestigingsplaatsen gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan
[, afzonderlijk in het gewoon en in het buitengewoon secundair onderwijs,]
ervoor opteren om bij de overgang van een leerling van de ene secundaire school naar de andere secundaire school de inschrijvingen te laten doorlopen. Een schoolbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn schoolreglement.
]
[§ 5. Een school- of centrumbestuur met scholen of centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waarvan één of meerdere vestigingsplaatsen gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan ervoor opteren om voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 1/1 en 1/2 van deze codex, de desbetreffende vestigingsplaatsen als één school of centrum te beschouwen. Een school- of centrumbestuur dat van deze mogelijkheid gebruikmaakt, neemt dit op in zijn school- of centrumreglement.]
]
[Afdeling 2. Voorrangsregelingen]
[
Art. 110/2.
[
§ 1.
[Elke inschrijvingsperiode begint met opeenvolgende voorrangsperiodes, waarbij : in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs eerst voorrang wordt verleend aan de leerlingen, vermeld in artikel 110/3, dan aan de leerlingen vermeld in artikel 110/4, dan in voorkomend geval aan de leerlingen vermeld in artikel 110/5, dan aan de leerlingen vermeld in artikel 110/6 en tot slot aan de leerlingen vermeld in artikel 110/7.]
Op voorwaarde dat geen enkele leerling, gevat door de betrokken voorrangsperiodes, geweigerd wordt omwille van de overschrijding van de bepaalde
[capaciteit of volzetverklaring, vermeld in artikel 110/9]
kunnen twee of meerdere voorrangsperiodes voor de inschrijvingen voor een bepaald schooljaar samen genomen worden.
Op voorwaarde dat geen enkele leerling geweigerd wordt omwille van de overschrijding van de bepaalde
[capaciteit of volzetverklaring, vermeld in artikel 110/9]
kunnen twee of meerdere voorrangsperiodes voor de inschrijvingen voor een bepaald schooljaar samen of apart starten vanaf de eerste schooldag na de kerstvakantie van het voorafgaande schooljaar. Indien de betrokken scholen gelegen zijn in het werkingsgebied van een LOP, moet de voorrangsperiode voor de leerlingen, vermeld in artikel 110/7, starten, overeenkomstig artikel 110/1, § 2.
[Indien de betrokken scholen gelegen zijn buiten het werkingsgebied van een LOP, kunnen de inschrijvingen van de leerlingen die niet gevat worden door een voorrangsperiode, al dan niet samen met de inschrijvingen van de leerlingen gevat door een voorrangsperiode, ook starten vanaf de eerste schooldag na de kerstvakantie van het voorafgaande schooljaar op voorwaarde dat geen enkele leerling wordt geweigerd omwille van de overschrijding van de bepaalde
[capaciteit of volzetverklaring, vermeld in artikel 110/9]
]
[In afwijking van het derde lid, kunnen voor scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, enkel de voorrangsperiodes, vermeld in artikel 110/3 en artikel 110/4 samen genomen worden.
]
Met uitzondering van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/4, duurt elke voorrangsperiode minimaal twee weken. Binnen elke voorrangsperiode gebeuren de inschrijvingen chronologisch.
In afwijking van het eerste lid, punt 1°, zijn scholen voor type 5 niet verplicht de voorrangsperiodes te hanteren.
§ 2. Voor scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP, maakt het LOP afspraken over de voorrangsperiodes en worden deze minstens door het LOP bekendgemaakt aan alle belanghebbenden uit het werkingsgebied.
Voor scholen buiten een werkingsgebied van een LOP worden de voorrangsperiodes bepaald in overleg met de schoolbesturen van alle scholen binnen dezelfde gemeente. De schoolbesturen maken de voorrangsperiodes bekend aan alle belanghebbenden.
]
]
[
Art. 110/3.
[
Elke leerling die tot dezelfde
[leefentiteit]
behoort als een reeds ingeschreven leerling, heeft bij voorrang op alle leerlingen, in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs, een recht op inschrijving in de betrokken school of de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen, als vermeld in artikel 110/1, § 4.]
]
[
Art. 110/4.
[
Een schoolbestuur verleent, met behoud van de toepassing van artikel 110/3, voor zijn scholen in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs voorrang aan kinderen van personeelsleden van de school of van de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen, als vermeld in artikel 110/1, § 4, op voorwaarde dat er op het ogenblik van de inschrijving sprake is van een lopende tewerkstelling voor meer dan 104 dagen.
Met personeelsleden als vermeld in het eerste lid wordt bedoeld :
1° personeelsleden als vermeld in
artikel 2
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en in
artikel 4
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leer- lingenbegeleiding, voor zover ze geaffecteerd zijn aan of aangesteld zijn in een school;
2° personeelsleden die via een arbeidsovereenkomst werden aangeworven door een schoolbestuur en tewerkgesteld worden in de school.
]
]
[
Art. 110/5.
[
§ 1. Een schoolbestuur verleent, in voorkomend geval met behoud van de toepassing van artikel 110/3 en 110/4, voor zijn scholen, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorrang aan leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.
§ 2. Om van de voorrangsregeling, vermeld in paragraaf 1, gebruik te kunnen maken, toont de ouder op één van volgende wijzen aan dat hij het Nederlands in voldoende mate machtig is :
1° door het voorleggen van minstens het Nederlandstalig diploma van secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;
2° door het voorleggen van het Nederlandstalig studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;
3° door het voorleggen van het bewijs dat hij het Nederlands beheerst op minstens niveau
[B2]
van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. Dit gebeurt op basis van één van volgende stukken :
a) een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs of een daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs, dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;
b) een attest van niveaubepaling uitgevoerd door een Huis van het Nederlands dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;
[c) door het voorleggen van het bewijs van minstens voldoende kennis van het Nederlands na het afleggen van een taalexamen bij het selectiebureau van de federale overheid;]
[...]
4° door het voorleggen van het bewijs dat hij negen jaar als regelmatige leerling onderwijs heeft gevolgd in het Nederlandstalige lager en secundair onderwijs. Dit gebeurt op basis van attesten daartoe uitgereikt door de betrokken schoolbesturen;
[ 5° voor inschrijvingen
[die betrekking hebben op het schooljaar 2015-2016 of het schooljaar 2016-2017]
[of het schooljaar 2017-2018]
door het voorleggen van het bewijs dat hij het Nederlands beheerst op minstens niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. Dit gebeurt op basis van één van volgende stukken :
a) een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs of een daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs, dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;
b) een attest van niveaubepaling uitgevoerd door een Huis van het Nederlands dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;
c) door het voorleggen van het bewijs van minstens voldoende kennis van het Nederlands na het afleggen van een taalexamen bij het selectiebureau van de federale overheid.
]
§ 3. Een schoolbestuur bepaalt voor zijn scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, een aantal leerlingen dat wordt vooropgesteld voor de inschrijving bij voorrang van leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, moet gericht zijn op het verwerven of het behoud van 55 % leerlingen in de school met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is. Binnen het LOP van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan afgesproken worden om een hoger percentage dan 55 te hanteren.
Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, kan door een schoolbestuur bepaald worden tot op de niveaus vermeld in
[artikel 110/9]
.
Het LOP maakt het overeengekomen percentage en de bepaalde aantallen bekend aan alle belanghebbenden.
[
Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met de thuistaal Nederlands mag beschouwd worden als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is als vermeld in paragraaf 1. Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, wordt beschouwd als een leerling met minstens één ouder als vermeld in paragraaf 1.
]
§ 4. Leerlingen die naast de voorwaarde, als vermeld in paragraaf 2, ook beantwoorden aan één of meerdere van de indicatoren, als vermeld in artikel 110/7, § 3, tellen niet mee voor het bereiken van het in paragraaf 3 vermelde aantal. Deze leerlingen worden ingeschreven tot het contingent voor de leerlingen die beantwoorden aan één of meerdere van de indicatoren, vermeld in artikel 110/7, § 3, bereikt is.
]
]
[
Art. 110/6.
[
Een schoolbestuur met scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP en waarvan één of meerdere vestigingsplaatsen gelegen zijn binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden zijn door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, kan, met behoud van de toepassing van artikel 110/3, 110/4, en in voorkomend geval artikel 110/5, voorrang verlenen aan leerlingen bij de overgang van het basisonderwijs naar het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs of naar het buitengewoon secundair onderwijs.
De voorrang, vermeld in het eerste lid, moet bij een dubbele meerderheid door het LOP zijn goedgekeurd na positief advies bij meerderheid van het LOP basisonderwijs of, indien er geen LOP basisonderwijs is, na positief advies bij meerderheid van de schoolbesturen van de lagere scholen en basisscholen gelegen in het werkingsgebied van het LOP.
De dubbele meerderheid te bereiken door het LOP secundair onderwijs is bereikt wanneer de goedkeuring, vermeld in het tweede lid, verleend wordt door, enerzijds meer dan de helft van de participanten,
[vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, 1°, 2° en 3°, van de Codificatie
sommige bepalingen voor het onderwijs,]
en anderzijds, meer dan de helft van de participanten,
[vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, 4° tot en met 11°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het
onderwijs]
. De meerderheid van het LOP basisonderwijs is bereikt wanneer het positief advies, vermeld in het tweede lid, verleend wordt door enerzijds meer dan de helft van de participanten,
[“vermeld in artikel VIII.4, § 1, 1°, 2° en 3°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs,]
en anderzijds meer dan de helft van alle participanten,
[vermeld
in artikel VIII.4, § 1, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs,]
of, in voorkomend geval, door meer dan de helft van de schoolbesturen van de lagere scholen en basisscholen gelegen in het werkingsgebied van het LOP.
]
]
[
Art. 110/7.
[
§ 1. Een schoolbestuur bepaalt voor al zijn scholen gelegen in het werkingsgebied van een LOP, twee contingenten die worden vooropgesteld voor de gelijktijdige inschrijving van leerlingen die ofwel voldoen aan één of meer ofwel niet voldoen aan de indicatoren, vermeld in paragraaf 3.
Een schoolbestuur kan, voor een of meer van zijn scholen gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP, twee contingenten als vermeld in het eerste lid bepalen.
De vooropgestelde contingenten zijn gericht op het verkrijgen van een evenredige verdeling van de leerlingen, vermeld in het eerste en het tweede lid, in de scholen in het werkingsgebied van het LOP of in de betrokken gemeente buiten het werkingsgebied van een LOP.
De twee contingenten vormen samen 100 % en worden door een schoolbestuur bepaald op die niveaus waarvoor het schoolbestuur overeenkomstig artikel 110/12, § 1, een inschrijvingsregister hanteert. De contingenten worden door het schoolbestuur bekendgemaakt aan alle belanghebbenden.
De reeds ingeschreven leerlingen worden op basis van het voldoen aan één of meer of het niet voldoen aan de indicatoren, vermeld in paragraaf 3, opgenomen in hun respectieve contingent.
Leerlingen die in voorkomend geval zijn ingeschreven in toepassing van artikel 110/3, 110/4, 110/5 en 110/6 worden op basis van het voldoen aan één of meer of het niet voldoen aan de indicatoren, vermeld in paragraaf 3, opgenomen in hun respectieve contingent, zolang het contingent niet bereikt is.
De inschrijving van leerlingen, met uitzondering van de leerlingen bedoeld in artikel 110/5 die zich aandienen nadat het contingent waartoe zij behoren vol is, wordt uitgesteld. Deze leerlingen worden chronologisch in het inschrijvingsregister, vermeld in artikel 110/12, als uitgesteld ingeschreven. Een uitgestelde inschrijving is niet gelijk aan een niet-gerealiseerde inschrijving
[...]
.
Indien beide contingenten, nog voor de voorrangsperiodes afgesloten worden, vol zijn, wordt voor alle leerlingen die in het inschrijvingsregister, vermeld in artikel 110/12, vermeld staan als uitgesteld de inschrijving geweigerd en wordt de uitgestelde inschrijving in het inschrijvingsregister gewijzigd in een niet-gerealiseerde inschrijving. De ouders van de leerlingen die op deze wijze niet ingeschreven kunnen worden en alle volgende leerlingen, ontvangen daarvan, in overeenstemming met artikel 110/13, § 1, een schriftelijke bevestiging.
Indien, op het moment dat een voorrangsperiode afgesloten wordt, het andere contingent niet vol is, worden de openstaande plaatsen opgevuld met leerlingen die in het inschrijvingsregister, vermeld in artikel 110/12, vermeld staan als uitgesteld, indien de ouders dit nog wensen en met respect voor de in het inschrijvingsregister opgenomen chrono- logie. De leerlingen die op deze wijze niet ingeschreven kunnen worden, worden geweigerd en de ouders ontvangen daarvan, in overeenstemming met artikel 110/13, § 1, een schriftelijke bevestiging.
Het LOP maakt, voor de start van de inschrijvingen, afspraken over :
1° de berekening van de relatieve aanwezigheid in het werkingsgebied of deelgebieden ervan, zijnde de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere indicatoren als vermeld in paragraaf 3, en het totaal aantal leerlingen van alle scholen binnen het werkingsgebied of deelgebieden ervan en dit eventueel tot op de niveaus
[waarop een capaciteit is vastgelegd]
;
2° de berekening van de relatieve aanwezigheid in vestigingsplaatsen en scholen, zijnde de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere van de indicatoren, vermeld in paragraaf 3, en het totaal aantal leerlingen in de vestigingsplaatsen en scholen en dit eventueel tot op de niveaus,
[waarop een capaciteit is vastgelegd]
;
3° de niveaus,
[waarop een capaciteit is vastgelegd]
, van de school waarop de contingenten bepaald zullen worden en de verschillen die er eventueel tussen de verschillende deelgebieden gemaakt worden;
4° de wijze waarop de contingenten bepaald zullen worden;
5° de wijze waarop enerzijds andere actoren betrokken zullen worden bij enerzijds de werving, toeleiding en ondersteuning van ouders en anderzijds de ondersteuning van scholen zal gebeuren.
Voor scholen gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP is :
1° de relatieve aanwezigheid in de school of vestigingsplaats de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere indicatoren als vermeld in paragraaf 3, en het aantal leerlingen in een school of vestigingsplaats;
2° de relatieve aanwezigheid in de gemeente de procentuele verhouding tussen het aantal leerlingen dat beantwoordt aan één of meerdere indicatoren als vermeld in paragraaf 3, en het totaal aantal leerlingen van alle scholen binnen de gemeente.
Als een schoolbestuur erom vraagt, stelt het Agentschap voor Onderwijsdiensten gegevens over het al of niet voldoen aan één of meer indicatoren als vermeld in paragraaf 3, van elk van zijn leerlingen ter beschikking van dat schoolbestuur. Daarnaast stelt het Agentschap voor Onderwijsdiensten, in voorkomend geval, gegevens ter beschikking van het LOP over het al dan niet voldoen aan één of meerdere indicatoren als vermeld in paragraaf 3, van de leerlingen van de scholen gelegen in het werkingsgebied van het LOP. Deze gegevens zijn afkomstig van de meest recente jaarlijkse centraal georganiseerde telling.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan een schoolbestuur voor een of meer van zijn scholen voor buitengewoon secundair onderwijs gelegen in het werkingsgebied van een LOP, twee contingenten bepalen die worden vooropgesteld voor de gelijktijdige inschrijving van leerlingen die ofwel voldoen aan één of meer ofwel niet voldoen aan de indicatoren, vermeld in paragraaf 3.
§ 3.
[De indicatoren op basis waarvan voorrang verleend wordt, zijn :
[
1° het gezin, vermeld in artikel 3, § 1, 17°, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, heeft in het schooljaar, dat voorafgaat aan het schooljaar waarop de inschrijving van de leerling betrekking heeft, of in het daaraan voorafgaande schooljaar, minstens één selectieve participatietoeslag leerling ontvangen, of het gezin heeft een beperkt inkomen.
Voor de schooljaren 2019-2020 en 2020-2021 komen eveneens in aanmerking voor voorrang: de leefeenheid, ontving in het schooljaar, voorafgaand aan het schooljaar waarop de inschrijving van de leerling betrekking heeft, of in het daaraan voorafgaande schooljaar, minstens één schooltoelage zoals bedoeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, of het gezin heeft een beperkt inkomen. Met leefeenheid wordt bedoeld, een of meer meerderjarigen, ongeacht hun geslacht, met eventueel een of meer minderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres, alsook een of meer minderjarige gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerlingen of studenten, ongeacht hun geslacht, met eventueel een of meer minder- en meerderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres;
]
2° de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs of een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs.
]
§ 4. De Vlaamse Regering kan de wijze waarop het voldoen aan de in paragraaf 3 opgesomde indicatoren aangetoond wordt, bepalen en kan hiervoor een procedure vastleggen.
[...]
]
]
[Afdeling 3. Weigeren ]
[
Art. 110/8.
§ 1. Een schoolbestuur kan de inschrijving van een onderwijszoekende die niet voldoet aan de bij decreet of besluit bepaalde toelatings-, overgangs- of instapvoorwaarden weigeren.
[Een inschrijving in de loop van het voorafgaande schooljaar of in het lopende schooljaar vindt plaats onder de
opschortende voorwaarde dat de onderwijszoekende bij de effectieve start van de lesbijwoning aan de toelatings-,
overgangs- of instapvoorwaarden voldoet.
Indien een beslissing van de toelatingsklassenraad vereist is, vindt de inschrijving plaats onder ontbindende
voorwaarde en wordt de inschrijving ontbonden indien de toelatingsklassenraad beslist dat de onderwijszoekende niet
aan de toelatings-, overgangs- of instapvoorwaarden in kwestie voldoet. De inschrijving wordt ontbonden op het
moment dat de leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk een maand, vakantieperioden niet inbegrepen,
na kennisgeving van de beslissing. De inschrijving wordt evenwel niet ontbonden wanneer het schoolbestuur geen
gebruik wenst te maken van deze weigeringsgrond.
]
§ 2. Een schoolbestuur weigert de inschrijving van een leerling die in de loop van hetzelfde schooljaar van school verandert, als deze inschrijving tot doel heeft of er in de feiten toe leidt dat de betrokken leerling in dat schooljaar afwisselend naar verschillende scholen zal gaan.
]
[
Art. 110/9.
[
§ 1. Voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 110/1, § 2, moet een schoolbestuur voor al zijn scholen of vestigingsplaatsen met een eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs een capaciteit bepalen op volgend niveau :
a) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;
b) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en voor alle vestigingsplaatsen van de school samen;
c) hetzij het eerste leerjaar A afzonderlijk en het eerste leerjaar B afzonderlijk en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school;
d) hetzij het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B samen en per afzonderlijke vestigingsplaats van de school.
Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het schoolbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in paragraaf 6.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, moet een school- of centrumbestuur voor al zijn scholen, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 110/1, § 2, capaciteit bepalen op een of meer van volgende niveaus :
a) hetzij per school, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
b) hetzij per centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
c) hetzij per vestigingsplaats, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
d) hetzij per structuuronderdeel of combinatie van structuuronderdelen, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs, al dan niet per vestigingsplaats.
Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het school- of centrumbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in paragraaf 6.
§ 3. Voorafgaand aan een inschrijvingsperiode als vermeld in artikel 110/1, § 2, moet een schoolbestuur voor al zijn scholen voor buitengewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de scholen met type 5, een capaciteit bepalen op een of meer van volgende niveaus :
a) hetzij per school;
b) hetzij per vestigingsplaats;
c) hetzij per opleidingsvorm;
d) hetzij per type;
e) hetzij per structuuronderdeel of combinatie van structuuronderdelen, al dan niet per vestigingsplaats;
f) hetzij per pedagogische eenheid, zoals bepaald in artikel 257.
Onder capaciteit wordt het maximaal aantal leerlingen verstaan dat het school- of centrumbestuur als in te schrijven vooropstelt, waardoor bij het overschrijden van die capaciteit elke bijkomende inschrijving wordt geweigerd, behoudens in de gevallen vermeld in paragraaf 6.
§ 4. Een school- of centrumbestuur kan na de start van de inschrijvingen steeds een capaciteit verhogen, op voorwaarde van :
a) goedkeuring door het LOP in het geval de school of het centrum is gelegen in een gemeente die behoort tot het werkingsgebied van een LOP;
b) mededeling aan de school- en centrumbesturen van de andere scholen en centra gelegen in die gemeente indien de school of het centrum is gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP.
§ 5. Een school- of centrumbestuur deelt aan alle belanghebbenden en, indien gelegen in het werkingsgebied van een LOP, aan dat LOP zijn vastgelegde capaciteiten mee.
Een school- of centrumbestuur bepaalt en communiceert daarenboven ten minste op volgende momenten het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden, indien van toepassing per contingent :
a) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/3;
b) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/5;
c) voor de start van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/6;
d) na de voorrangsperiode, vermeld in artikel 110/7.
§ 6. Een schoolbestuur kan, ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving :
1° voor de toelating van leerlingen in het secundair onderwijs die :
a) hetzij geplaatst zijn door de jeugdrechter of door de comités voor bijzondere jeugdzorg;
b) hetzij als (semi-)internen verblijven in een (semi-)internaat verbonden aan de school;
c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;
2°
[...]
3° voor de toelating van leerlingen in het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de ouders deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde niveau, vermeld in paragraaf 1 of 2, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de capaciteit.
[4° voor de toelating van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs, die beschikken over een verslag als
bedoeld in artikel 294.]
[§ 6bis. Een schoolbestuur moet, ook bij overschrijding van een vastgelegde capaciteit in volgende situaties toch overgaan tot een inschrijving :
1° voor de terugkeer van leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs die in het lopende of de twee voorafgaande schooljaren in de school ingeschreven waren en die met toepassing van artikel 294 of 352, in een school voor gewoon secundair onderwijs ingeschreven waren;
2° voor de terugkeer van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs die in het lopende of de twee voorafgaande schooljaren in de school ingeschreven waren en die gedurende die periode in het buitengewoon secundair onderwijs ingeschreven waren.
]
§ 7. Een school- of centrumbestuur, dat niet valt onder de toepassing van paragraaf 2, kan steeds voor al zijn scholen, centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen volzet verklaren op een of meer van volgende niveaus :
a) per school, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
b) per centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
c) per vestigingsplaats, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
d) per structuuronderdeel of combinatie van structuuronderdelen, met uitzondering van het eerste leerjaar van de eerste graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs, al dan niet per vestigingsplaats.
Onder volzet verklaren, wordt verstaan dat een school- of centrumbestuur elke bijkomende inschrijving weigert, behoudens de gevallen vermeld in paragraaf 6, wanneer ze het vooropgestelde maximaal aantal leerlingen heeft ingeschreven.
Het school- of centrumbestuur meldt de volzetverklaring of de eventuele opheffing ervan aan :
a) het LOP in het geval de school of het centrum is gelegen in een gemeente die behoort tot het werkingsgebied van een LOP;
b) aan de school- en centrumbesturen van de andere scholen en centra gelegen in die gemeente indien de school of het centrum is gelegen buiten het werkingsgebied van een LOP.
§ 8. Een schoolbestuur kan ook na volzetverklaring, vermeld in paragraaf 7, toch in volgende situaties overgaan tot een inschrijving :
1° voor de toelating van leerlingen in het secundair onderwijs die :
a) hetzij geplaatst zijn door de jeugdrechter of door de comités voor bijzondere jeugdzorg;
b) hetzij als (semi-)internen verblijven in een (semi-)internaat verbonden aan de school;
c) hetzij opgenomen zijn in een voorziening van residentiële opvang;
2°
[...]
3° voor de toelating van leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de ouders deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde structuuronderdeel, naargelang van het geval, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de volzetverklaring.
]
[§ 8bis. Een schoolbestuur moet ook na volzetverklaring als vermeld in paragraaf 7, toch overgaan tot een inschrijving voor de terugkeer van leerlingen in het gewoon secundair onderwijs die in het lopende of de twee voorafgaande schooljaren in de school ingeschreven waren en die gedurende die periode in het buitengewoon secundair onderwijs ingeschreven waren.]
[
§ 9. In geen enkel structuuronderdeel van het voltijds gewoon secundair onderwijs dat behoort tot een graad of onderwijsvorm waarvoor aan de school een minimumpakket is toegekend, kan tijdens het schooljaar van toekenning de inschrijving van een leerling worden geweigerd op basis van capaciteit of volzetverklaring als vermeld in dit artikel.
]
]
[
Art. 110/10.
§ 1. Een schoolbestuur kan de inschrijving weigeren in een school waar de betrokken leerling het lopende, het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar werd uitgeschreven als gevolg van definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel. Dergelijke weigering van inschrijving kan eveneens in een school waar de inschrijving van de ene naar de andere school doorloopt op basis van artikel 110/1, § 4.
§ 2. Een schoolbestuur van een school voor gewoon secundair onderwijs waarvan de draagkracht onder druk staat, kan slechts na overleg en goedkeuring binnen het LOP de inschrijving in de loop van het schooljaar weigeren van een leerling die elders werd uitgeschreven als gevolg van definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel. Deze weigering moet gebaseerd zijn op en conform zijn aan vooraf door het LOP bepaalde criteria.
Voor het bepalen van deze criteria wordt ten minste rekening gehouden met de volgende elementen :
1° enkel voor het voltijds gewoon secundair onderwijs : het aantal leerlingen dat voldoet aan de indicatoren, vermeld in artikel 110/7, § 3;
2° het aantal leerlingen met een begeleidingsdossier in het kader van problematische afwezigheden;
3° het aantal eerder in de loop van het schooljaar ingeschreven leerlingen die in hetzelfde schooljaar elders werden uitgesloten.
]
[
Art. 110/11.
[
§ 1. Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 110/1, § 1, geldt onverkort voor leerlingen die een gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging toegekend door de klassenraad.
§ 2.
[Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 294 worden door een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. Dit verslag maakt deel uit van de informatie die ouders bij een vraag tot inschrijving aan de school overmaken. Het ter beschikking stellen van het verslag door de ouders gaat samen met de verbintenis van de school tot het organiseren van overleg met de ouders, de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding,
[binnen een redelijke termijn na de inschrijving,]
over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum.]
[Ook indien de school pas nadat de inschrijving reeds gerealiseerd werd, kennis neemt van een verslag, ten laatste gedateerd op de dag waarop de leerling in de betreffende school instapt, wordt de inschrijving van de leerling omgezet in een inschrijving onder ontbindende voorwaarde.]
[Op basis van het overleg met de ouders, de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding, vermeld in het eerste lid, beslist de school binnen een redelijke termijn na de inschrijving en uiterlijk binnen 60 kalenderdagen na de effectieve start van de lesbijwoning of de aanpassingen die de leerling nodig heeft proportioneel dan wel disproportioneel zijn.]
[Als de termijn van zestig kalenderdagen is verstreken zonder dat de school een beslissing heeft genomen, is de
leerling definitief ingeschreven. Als de school pas nadat de inschrijving al is gerealiseerd kennisneemt van een verslag
als vermeld in het eerste lid, start de voormelde termijn van zestig kalenderdagen de dag van die kennisneming.]
[Als de school na het overleg de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een
gemeenschappelijk curriculum, proportioneel acht, heft het centrum voor leerlingenbegeleiding het verslag op of
maakt het een gemotiveerd verslag op. Als de school na het overleg de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee
te nemen in een gemeenschappelijk curriculum of studievoortgang te laten maken op basis van een individueel
aangepast curriculum, disproportioneel acht, wordt de inschrijving ontbonden ofwel op het moment dat die leerling
in een andere school is ingeschreven en uiterlijk een maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van
de bevestiging van de disproportionaliteit, ofwel met het oog op een daaropvolgend schooljaar. Een school die beslist
om te ontbinden met het oog op een daaropvolgend schooljaar beslist eveneens over de termijn waarop ze zullen
ontbinden en deelt deze beslissing ook mee aan de betrokken personen.]
[... ]
§ 3.
[Wanneer tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor de leerling een verslag dan wel een wijziging van een verslag, als vermeld in artikel 294, nodig is, organiseert de school een overleg met de klassenraad, de ouders en het CLB en beslist op basis daarvan en nadat het verslag of het gewijzigd verslag werd afgeleverd, om de leerling op vraag van de ouders studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of om de inschrijving van de leerling voor een daaropvolgend schooljaar te ontbinden. ]
]
[
§ 4. In afwijking op paragraaf 2 en 3 is studievoortgang op basis van een individueel aangepast curriculum niet mogelijk in de leertijd.]
[
§ 5. Voor leerlingen met een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs dat opgemaakt werd in het kader van het gelntegreerd onderwijs, die van school veranderen binnen het gewoon secundair onderwijs, geldt een onverkort recht op inschrijving.
Voor leerlingen met een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs dat opgemaakt werd met het oog op de toegang tot of de inschrijving in het buitengewoon onderwijs, of met het oog op een individueel aangepast curriculum in het gewoon onderwijs, die van school veranderen binnen het gewoon secundair onderwijs of die overgaan van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs, geldt een inschrijving onder ontbindende voorwaarde.
]
]
[Afdeling 4. - Procedure]
[
Art. 110/12.
[
§ 1. Een schoolbestuur hanteert voor elke, overeenkomstig artikel 110/9 bepaalde capaciteit,
[of niveau waarop volzet verklaard wordt]
een inschrijvingsregister waarin het alle gerealiseerde, uitgestelde en niet-gerealiseerde inschrijvingen chronologisch, in voorkomend geval per contingent, noteert, in dien verstande dat voor een door het schoolbestuur bepaalde capaciteit die exact uit andere door het schoolbestuur bepaalde capaciteiten bestaat er geen inschrijvingsregister gehanteerd moet worden.
[Een school, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, noteert vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2015-2016, met behoud van het eerste lid, eveneens de inschrijving in toepassing van artikel 110/5. Een school, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, noteert voor de niet-gerealiseerde inschrijvingen, met behoud van het eerste lid, eveneens het behoren tot de leerlingen, gevat door artikel 110/5.
]
§ 2. Met uitzondering van
[de inschrijvingen, vermeld in artikel 110/9, § 6]
, wordt voor inschrijvingen door vrijgekomen plaatsen of door
[verhoogde capaciteit als vermeld in artikel 110/9, § 4]
, de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen, in voorkomend geval voor de leerlingen wiens inschrijving tijdens de voorrangsperiodes, vermeld in artikel 110/2, § 1, niet gerealiseerd kon worden, per contingent, gerespecteerd en dit tot en met de vijfde schooldag van oktober van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had.
[
Met uitzondering van de inschrijvingen, vermeld in artikel 110/9, § 6, wordt voor inschrijvingen door het opheffen van de volzetverklaring als vermeld in artikel 110/9, § 7, de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen gerespecteerd en dit tot en met de vijfde schooldag van oktober van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had.
]
[
Vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2015-2016, wordt in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bij inschrijvingen voor vrijgekomen plaatsen van leerlingen, ingeschreven in toepassing van artikel 110/5, de volgorde van de niet-gerealiseerde inschrijvingen, desgevallend per contingent, in toepassing van paragraaf 1, tweede lid, gerespecteerd, met behoud van artikel 110/3 en 110/4.]
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt het model van inschrijvingsregister.
[...]
§ 4. Het verloop van gerealiseerde en niet-gerealiseerde inschrijvingen kan onderworpen worden aan een controle door het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
]
]
[
Art. 110/13.
§ 1. Een schoolbestuur dat een leerling weigert, deelt zijn beslissing binnen een termijn van vier kalenderdagen bij aangetekend schrijven of tegen afgiftebewijs mee aan de ouders van de leerling en volgens afspraak aan de voorzitter van het LOP. Indien de school of vestigingsplaats gelegen is buiten het werkingsgebied van een LOP, meldt het schoolbestuur de niet-gerealiseerde inschrijving aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt het model waarmee het schoolbestuur de niet-gerealiseerde inschrijving meedeelt aan de ouders en in voorkomend geval het LOP of het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
Het model, vermeld in het eerste lid, bevat zowel de feitelijke als de juridische grond van de beslissing tot weigering en bevat de melding dat de ouders voor informatie of bemiddeling een beroep kunnen doen op een LOP of klacht kunnen indienen bij de CLR en de wijze waarop men met één van beide in contact kan treden.
Indien de weigering gebeurde op basis van artikel 110/9 of 110/24, deelt het schoolbestuur mee op welke plaats onder de geweigerde leerlingen opgenomen in het inschrijvingsregister, vermeld in artikel 110/12, § 1, de betrokken leerling staat.
[In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad deelt het schoolbestuur eveneens mee welke plaats onder de geweigerde leerlingen, vermeld in artikel 110/5, de betrokken leerling inneemt.]
§ 3. De ouders krijgen op hun verzoek toelichting bij de beslissing van het schoolbestuur.
]
[
Art. 110/14.
[
§ 1. Ouders en andere belanghebbenden kunnen naar aanleiding van een nietgerealiseerde inschrijving een schriftelijke klacht indienen bij de CLR. Klachten die na de termijn van dertig kalenderdagen na de vaststelling van de betwiste feiten ingediend worden, zijn onontvankelijk.
§ 2. De CLR oordeelt binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen, die ingaat de dag na die van betekening of van poststempel van de schriftelijke klacht, over de gegrondheid van de niet-gerealiseerde inschrijving.
Het oordeel van de CLR wordt uiterlijk binnen een termijn van zeven kalenderdagen bij aangetekend schrijven verstuurd naar de betrokkenen en de voorzitter van het LOP.
§ 3. Indien de CLR de niet-gerealiseerde inschrijving gegrond acht, schrijven de ouders de leerling in een andere school in.
Indien het gaat om een niet-gerealiseerde inschrijving op basis van
[artikel 110/11]
schrijven de ouders de leerling in een andere school in uiterlijk vijftien kalenderdagen na de schriftelijke kennisgeving van het oordeel van de CLR, vermeld in paragraaf 2, tweede lid. Op vraag van de ouders worden zij bij het zoeken naar een andere school bijgestaan door het LOP, inzonderheid door de CLB die deel uitmaken van het LOP.
§ 4. Indien de CLR de niet-gerealiseerde inschrijving niet of niet afdoende gemotiveerd acht, kan de leerling zijn recht op inschrijving in de school laten gelden.
§ 5. Voor de toepassing van de termijnen bepaald in dit artikel worden zaterdagen, zondagen, wettelijke en reglementaire feestdagen en de door de Vlaamse Regering, overeenkomstig artikel 12, bepaalde vakantieperioden niet meegerekend.
]
]
[
Art. 110/15.
[
§ 1. In geval van een niet-gerealiseerde inschrijving op basis van artikel 110/10
[, § 2,]
[...]
, start het LOP een bemiddeling om een oplossing voor de geweigerde leerling te zoeken. Het LOP organiseert daartoe een bemiddelingscel, waarvan het de samenstelling en de werkingsprincipes bepaalt. Bij een niet-gerealiseerde inschrijving op basis van andere bepalingen dan deze van artikel 110/10
[, § 2, ]
[...]
start het LOP een bemiddeling wanneer de ouders er uitdrukkelijk om verzoeken.
§ 2. Het LOP bemiddelt binnen een termijn van tien kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening of afgifte, vermeld in artikel 110/13, § 1, tussen de leerling en zijn ouders en de schoolbesturen van de scholen binnen het werkingsgebied, met het oog op een definitieve inschrijving van de leerling in een school. De bemiddeling schort de termijn van dertig kalenderdagen, vermeld in artikel 110/14, § 1, op.
§ 3. Wanneer de bemiddeling van het LOP binnen de termijn, vermeld in paragraaf 2, niet resulteert in een definitieve inschrijving, wordt de CLR gevat om haar oordeel uit te spreken over de gegrondheid van de weigeringsbeslissing. De CLR formuleert dit oordeel binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen die ingaat de dag na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 2.
Het oordeel van de CLR wordt uiterlijk binnen een termijn van zeven kalenderdagen bij aangetekend schrijven verstuurd naar de betrokkenen en de voorzitter van het LOP.
§ 4. Indien de CLR de weigeringsbeslissing gegrond acht, schrijven de ouders de leerling in een andere school in. Indien het gaat om een niet-gerealiseerde inschrijving op basis van artikel 110/10 schrijven de ouders de leerling in een andere school in uiterlijk vijftien kalenderdagen na de schriftelijke kennisgeving van het oordeel van de CLR, vermeld in paragraaf 3, tweede lid. De ouders kunnen bij het zoeken naar een andere school bijgestaan worden door het LOP, inzonderheid door de centra voor leerlingenbegeleiding die deel uitmaken van dat LOP.
§ 5. Indien de CLR de niet-gerealiseerde inschrijving niet of niet afdoende gemotiveerd acht, kan de leerling zijn recht op inschrijving in de school laten gelden.
§ 6. Voor de toepassing van de termijnen bepaald in dit artikel worden zaterdagen, zondagen, wettelijke en reglementaire feestdagen en de door de Vlaamse Regering, overeenkomstig artikel 12, bepaalde vakantieperioden niet meegerekend.
]
]
[
Art. 110/16.
§ 1. De CLR kan in een situatie als vermeld in artikel 110/15, § 5, de Vlaamse Regering adviseren een bedrag op de werkingsmiddelen van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking had van de school terug te vorderen of in te houden.
De CLR stelt de Vlaamse Regering onverwijld in kennis van dit advies.
§ 2. Binnen een termijn van veertien kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het advies, beslist de Vlaamse Regering over het opleggen van een financiële sanctie die kan bestaan uit een terugvordering of inhouding op de werkingsmiddelen van de school.
Voorafgaandelijk aan het opleggen van een sanctie gaat de Vlaamse Regering na of de betrokken leerling alsnog in de betrokken school werd ingeschreven.
§ 3. De terugvordering of inhouding, vermeld in paragraaf 1 en 2;
1° kan niet meer bedragen dan tien procent van het werkingsbudget van de school;
2° kan er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou zijn getroffen.
[
§ 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 1 tot 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, § 2, van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijke- kansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme.
]
]
[
Art. 110/17.
Voor de toepassing van de bemiddeling, vermeld in artikel 110/15, duidt de Vlaamse Regering per provincie een LOP-deskundige en een onderwijsinspecteur aan die voor de gemeenten buiten het werkingsgebied van een LOP de taken van het LOP opnemen.
]
[
Art. 110/18.
Voor de toepassing van artikel 110/14 tot en met artikel 110/17 bepaalt de Vlaamse Regering de nadere procedureregelen. Zij garandeert daarbij de hoorplicht.
]
[HOOFDSTUK 1/2. Aanmeldingsprocedures voor het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en voor het buitengewoon secundair onderwijs]
[Afdeling 1. - Beginselen]
[
Art. 110/19.
[
§ 1. Aanmelden is het kenbaar maken van een intentie tot inschrijven voor een bepaald schooljaar in
één of meerdere scholen of vestigingsplaatsen waarbij een volgorde van keuze wordt aangegeven.
§ 2. De aanmeldingsperiode kan ten vroegste starten op de eerste schooldag na de kerstvakantie van het
voorafgaande schooljaar. De aanmeldingsperiode kan bestaan uit meerdere deelperiodes voor de leerlingen, vermeld
in artikel 110/3 tot en met artikel 110/7.
[In voorkomend geval wordt het aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden, gecommuniceerd overeenkomstig artikel 110/9, § 5.]
Met respect voor de bepaalde volgorde kunnen twee of meerdere deelperiodes
tegelijk plaatsvinden.
Voorafgaand aan en tijdens de aanmeldingsperiode kunnen geen inschrijvingen gebeuren. Indien de aanmeldingsperiode uit meerdere deelperiodes bestaat, mogen de betrokken leerlingen na elke deelperiode, overeenkomstig
artikel 110/24, ingeschreven worden.
In afwijking van het tweede lid, kan een schoolbestuur voorafgaand aan de deelperiodes, vermeld in het eerste lid,
leerlingen, vermeld in artikel 110/3, artikel 110/4 of, met uitzondering van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad,
leerlingen vermeld in artikel 110/6, inschrijven zonder aanmeldingsperiode vanaf de eerste schooldag na de
kerstvakantie van het voorafgaande schooljaar onder de voorwaarde dat geen enkele van de betrokken leerlingen
geweigerd wordt omwille van de overschrijding van de capaciteit, vermeld in
[artikel 110/9]
.
Na de aanmeldingsperiode gebeuren de inschrijvingen, in afwijking van artikel 110/2, § 1, chronologisch.
]
]
[
Art. 110/20.
[
Een schoolbestuur kan in één van volgende situaties een aanmeldingsprocedure instellen :
1° voor het optimaliseren van het inschrijvingsproces;
2° voor het streven naar een evenredige verdeling als vermeld in artikel 110/7.
Een schoolbestuur kan een aanmeldingsprocedure instellen voor één of meerdere niveaus waarvoor het
schoolbestuur overeenkomstig artikel 110/12, § 1, een inschrijvingsregister hanteert.
]
]
[
Art. 110/21.
§ 1. In gemeenten waar een LOP aanwezig is, moet de aanmeldingsprocedure bij een dubbele
meerderheid door het LOP zijn goedgekeurd.
De dubbele meerderheid is bereikt wanneer de goedkeuring verleend wordt door enerzijds meer dan de helft van
de participanten,
[vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, 1°, 2° en 3°, van de Codificatie
sommige bepalingen voor het onderwijs,]
en anderzijds meer dan de helft van de participanten,
[vermeld in artikel VIII.4/1, § 1, 4° tot en met 11°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het
onderwijs.]
§ 2. In gemeenten zonder LOP kan een schoolbestuur of kunnen meerdere schoolbesturen samen, na kennisgeving
aan de schoolbesturen van de andere scholen actief in die gemeente, een aanmeldingsprocedure instellen.
In gemeenten buiten maar grenzend aan het werkingsgebied van een LOP, kan een schoolbestuur, mits akkoord
van het betrokken LOP, aansluiten bij de door dat LOP goedgekeurde aanmeldingsprocedure als vermeld in
paragraaf 1.
In het geval van aansluiting bij de door het LOP goedgekeurde aanmeldingsprocedure van het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad, blijven de respectieve ordeningscriteria, vermeld in artikel 110/22 en 110/23, onverminderd gelden.
§ 3. De Vlaamse Regering kan naar aanleiding van de situatie vermeld in artikel 110/20, 1°, een schoolbestuur of
meerdere schoolbesturen samen verplichten tot het instellen van een aanmeldingsprocedure voor hun scholen wanneer
de vragen tot inschrijving van onderwijszoekenden de door de schoolbesturen, overeenkomstig artikel 110/9 bepaalde
capaciteit, benaderen of overschrijden en er als dusdanig een capaciteitsprobleem dreigt of heerst waardoor het recht
op inschrijving, vermeld in hoofdstuk 1/1 van dit deel, niet meer kan worden gegarandeerd.
§ 4. De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare begrotingskredieten middelen voorzien ter ondersteuning
van het instellen van een aanmeldingsprocedure, en bepaalt hiervoor de nadere modaliteiten.
]
[Afdeling 2. - Ordeningscriteria]
[
Art. 110/22.
[
§ 1. Op het einde van de aanmeldingsperiode of een deelperiode ordent het schoolbestuur, of, mits
akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP, voor zijn school of voor elk van zijn scholen gelegen in het Vlaamse
Gewest alle aangemelde leerlingen als volgt :
1° eerst de leerlingen van dezelfde
[leefentiteit]
, vermeld in artikel 110/3;
2° dan de kinderen van personeelsleden van de school, vermeld in artikel 110/4;
3° dan, in voorkomend geval, bij overgang van basisonderwijs naar het eerste leerjaar van de eerste graad van het
gewoon secundair onderwijs of naar het buitengewoon secundair onderwijs : de leerlingen, vermeld in artikel 110/6;
4° dan de overige leerlingen aan de hand van één of een combinatie van volgende ordeningscriteria :
a) de chronologie van aanmelding, met uitsluiting van fysieke aanmelding;
b) toeval. Dit ordeningscriterium kan enkel gekozen worden in combinatie met het ordeningscriterium, vermeld
in punt a) of c);
c) de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in keuze gemaakt door de ouders of de
leerlingen. Dit ordeningscriterium kan enkel gekozen worden in combinatie met het ordeningscriterium, vermeld in
punt a) of b).
Indien leerlingen overeenkomstig artikel 110/19, § 2, derde lid, worden ingeschreven, kunnen schoolbesturen
ervoor kiezen om de ordening van de groepen vermeld in 1°
, 2° of 3° van het eerste lid al dan niet te behouden.
Voor alle betrokken scholen en vestigingsplaatsen geldt hetzelfde ordeningscriterium of dezelfde combinatie van
ordeningscriteria. Daarvan kan op school- of vestigingsplaatsniveau, gemotiveerd afgeweken worden.
§ 2. Indien de vooraf bepaalde capaciteit, vermeld in
[artikel 110/9]
, bereikt wordt in een te ordenen groep als
vermeld in paragraaf 1, dan wordt binnen die groep aangemelde leerlingen geordend volgens de volgende stappen
binnen de procedure, vermeld in paragraaf 1.
Indien slechts één van de vooraf bepaalde contingenten, vermeld in artikel 110/7 bereikt wordt in een te ordenen
groep als vermeld in paragraaf 1, dan worden de leerlingen binnen die groep van dat contingent geordend volgens de
volgende stappen binnen de procedure, vermeld in paragraaf 1, en nemen ze in die volgorde de openstaande plaatsen
in het andere contingent in.
§ 3. Zodra de vooraf bepaalde capaciteit, vermeld in artikel
[artikel 110/9]
, bereikt wordt, worden de resterende
aangemelde leerlingen geordend met toepassing van paragrafen 1 en 2 en in het aanmeldingsregister, vermeld in
artikel 110/24, § 1, opgenomen.
§ 4. Bij de toepassing van paragraaf 1 tot en met 3, moet een schoolbestuur, desgevallend met uitzondering van zijn
scholen voor het buitengewoon secundair onderwijs, of mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP,
betrokken bij een aanmeldingsprocedure de aangemelde leerlingen ordenen met het oog op een evenredige verdeling
als vermeld in artikel 110/7.
]
]
[
Art. 110/23.
[
. § 1. Op het einde van de aanmeldingsperiode ordent het schoolbestuur, of, mits akkoord van de
betrokken schoolbesturen, het LOP, voor zijn school of voor elk van zijn scholen gelegen in het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad, alle aangemelde leerlingen als volgt :
1° eerst de leerlingen van dezelfde
[leefentiteit]
, vermeld in artikel 110/3;
2° dan de kinderen van personeelsleden van de school, vermeld in artikel 110/4;
3° dan de kinderen van ouders die in overeenstemming met artikel 110/5 het Nederlands in voldoende mate
machtig zijn;
4° dan, in voorkomend geval, bij overgang van basisonderwijs naar het eerste leerjaar van de eerste graad van het
gewoon secundair onderwijs of naar het buitengewoon secundair onderwijs : de leerlingen, vermeld in artikel 110/6;
5° dan de overige leerlingen aan de hand van één of een combinatie van volgende ordeningscriteria :
a) de chronologie van aanmelding, met uitsluiting van fysieke aanmelding;
b) toeval. Dit ordeningscriterium kan enkel gekozen worden in combinatie met het ordeningscriterium, vermeld
in punt a) of c);
c) de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in keuze gemaakt door de ouders of de
leerlingen. Dit ordeningscriterium kan enkel gekozen worden in combinatie met het ordeningscriterium, vermeld in
punt a) of b).
Indien leerlingen overeenkomstig artikel 110/19, § 2, derde lid, worden ingeschreven, kunnen schoolbesturen
ervoor kiezen om de ordening van de groepen vermeld in 1° of 2° van het eerste lid al dan niet te behouden.
Voor alle betrokken scholen en vestigingsplaatsen geldt hetzelfde ordeningscriterium of dezelfde combinatie van
ordeningscriteria. Daarvan kan op school- of vestigingsplaatsniveau, gemotiveerd afgeweken worden.
§ 2. Indien de vooraf bepaalde capaciteit, als vermeld in
[artikel 110/9]
, bereikt wordt in een te ordenen groep,
als vermeld in paragraaf 1, dan wordt binnen die groep aangemelde leerlingen geordend volgens de volgende stappen
binnen de procedure, vermeld in paragraaf 1.
[In voorkomend geval gelden de aantallen en het percentage, vermeld in artikel 110/5, § 3, niet binnen de groep aangemelde leerlingen van dezelfde
[leefentiteit]
als vermeld in artikel 110/3 of de groep aangemelde kinderen van personeelsleden van de school als vermeld in artikel 110/4.]
Indien slechts één van de vooraf bepaalde contingenten, vermeld in artikel 110/7 bereikt wordt in een te ordenen
groep als vermeld in paragraaf 1, dan worden de leerlingen binnen die groep van dat contingent geordend volgens de
volgende stappen binnen de procedure, vermeld in paragraaf 1, en nemen ze in die volgorde de openstaande plaatsen
in het andere contingent in.
[In voorkomend geval gelden de aantallen en het percentage, vermeld in artikel 110/5, § 3, niet binnen de groep aangemelde leerlingen van dezelfde
[leefentiteit]
als vermeld in artikel 110/3 of de groep aangemelde kinderen van personeelsleden van de school als vermeld in artikel 110/4.]
§ 3. Zodra de vooraf bepaalde capaciteit, als vermeld in
[artikel 110/9]
, bereikt wordt, worden de resterende
aangemelde leerlingen geordend met toepassing van paragraaf 1 en 2, en in het aanmeldingsregister, vermeld in artikel
110/24, § 1, opgenomen.
§ 4. Bij de toepassing van paragraaf 1 tot en met 3, moet een schoolbestuur, desgevallend met uitzondering van zijn
scholen voor het buitengewoon secundair onderwijs, of mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP,
betrokken bij een aanmeldingsprocedure de aangemelde leerlingen ordenen met het oog op een evenredige verdeling
als vermeld in artikel 110/7.
]
]
[Afdeling 3. - Het beëindigen van de aanmeldingsprocedure en het inschrijven van de leerlingen]
[
Art. 110/24.
[
. § 1. Een schoolbestuur hanteert voor elke, overeenkomstig artikel 110/9 bepaalde, capaciteit
betrokken bij de aanmeldingsprocedure, een aanmeldingsregister in dien verstande dat voor een door het
schoolbestuur bepaalde capaciteit die exact uit andere door het schoolbestuur bepaalde capaciteiten bestaat er geen
aanmeldingsregister gehanteerd moet worden.
Een schoolbestuur komt, per aanmeldingsregister, op basis van artikel 110/22 of 110/23, tot een gunstige of
niet-gunstige rangschikking van alle aangemelde leerlingen en neemt die rangschikking op in het aanmeldingsregister.
Mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, kan het LOP
[of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur]
de rangschikking van alle aangemelde leerlingen in het
aanmeldingsregister uitvoeren.
§ 2. Van de scholen of vestigingsplaatsen waar de aangemelde leerling een gunstige rangschikking heeft gekregen,
wijst het schoolbestuur, of mits akkoord van de betrokken schoolbesturen, het LOP,
[of buiten het werkingsgebied van een LOP het daartoe gemandateerde schoolbestuur]
de aangemelde leerling toe aan de
school of vestigingsplaats van de hoogste keuze die de ouders of de leerling bij de aanmelding opgaven.
Deze leerling wordt vervolgens verwijderd uit het aanmeldingsregister van de verschillende scholen en
vestigingsplaatsen waarvoor de ouders of de leerling een lagere keuze gemaakt hebben. De daardoor vrijgekomen
plaatsen in de aanmeldingsregisters worden, voor zover mogelijk, ingenomen door de op basis van dezelfde
combinatie van ordeningscriteria
[, en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad met inachtname van artikel 110/5, § 4,]
eerstvolgend gerangschikte leerlingen.
Het innemen van vrijgekomen plaatsen in het aanmeldingsregister wordt herhaald totdat er geen toewijzingen als
vermeld in het eerste lid meer mogelijk zijn.
[Daarna worden de niet-toegewezen leerlingen geordend volgens de ordeningscriteria, vermeld in artikel 110/25, § 2, 9°, c).]
De aangemelde leerling en zijn ouders krijgen binnen vier werkdagen na de aldus bekomen definitieve toewijzing
schriftelijk of via elektronische drager melding over de school of vestigingsplaats waaraan de aangemelde leerling is
toegewezen en over de periode waarbinnen de ouders de aangemelde leerling kunnen inschrijven. Die periode duurt
minimaal vijftien schooldagen.
Aan de aangemelde leerling en zijn ouders wordt tevens meegedeeld welke plaats bij de niet-toegewezen
leerlingen in het aanmeldingsregister van de verschillende scholen of vestigingsplaatsen waarvoor de aangemelde
leerling of zijn ouders een hogere keuze gemaakt hadden dan de toegewezen school of vestigingsplaats, de aangemelde
leerling heeft ingenomen.
Indien de aangemelde leerling en zijn ouders binnen de periode, vermeld in het vierde lid, geen gebruikmaken van
de mogelijkheid tot inschrijving, dan vervalt het recht op inschrijving dat ze via de aanmeldingsprocedure hebben
verworven.
Indien bij de inschrijving blijkt dat de leerling niet voldoet aan door de ouders opgegeven ordeningscriteria die
aanleiding gaven tot de gunstige rangschikking en toewijzing, overeenkomstig § 1, dan vervalt het recht op inschrijving
dat ze via de aanmeldingsprocedure hebben verworven, tenzij de behandeling van disfuncties en eerstelijnsklachten,
vermeld in artikel 110/25, § 2, 10°
, b), leidt tot een andere beslissing.
[Wanneer een via een aanmeldingsprocedure ingeschreven leerling alsnog wordt ingeschreven in een school van hogere keuze, mag de school van lagere keuze de eerder gerealiseerde inschrijving beëindigen.]
[Leerlingen van wie het recht op inschrijving, overeenkomstig het zesde, zevende of achtste lid komt te vervallen,
worden overeenkomstig artikel 110/12, § 2, vervangen. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad worden, in
afwijking van artikel 110/12, § 2, leerlingen als vermeld in artikel 110/7 die eveneens beantwoorden aan de criteria,
vermeld in artikel 110/5 wiens recht op inschrijving, overeenkomstig het zesde, zevende of achtste lid komt te
vervallen, vervangen door de eerstvolgend gerangschikte leerlingen, als vermeld in artikel 110/7 die eveneens
beantwoorden aan de criteria, vermeld in artikel 110/5, met behoud van artikel 110/3 en 110/4. Deze ouders krijgen
binnen vier werkdagen na de nodige vaststellingen door het schoolbestuur of het LOP schriftelijk of via elektronische
drager melding dat de aangemelde leerling alsnog is toegewezen. Deze melding bevat informatie over de periode
waarbinnen de ouders de betrokken leerling kunnen inschrijven. Die periode duurt minimaal vijf schooldagen.]
§ 3.
[Indien de leerling in geen enkele school of vestigingsplaats gunstig gerangschikt kan worden, krijgen de
aangemelde leerling en zijn ouders binnen vier werkdagen, schriftelijk of via elektronische drager melding over het niet
kunnen toewijzen van de aangemelde leerling aan een door de ouders of leerling gekozen school of vestigingsplaats.]
Aan de aangemelde leerling en zijn ouders wordt tevens meegedeeld welke plaats bij de niet-toegewezen
leerlingen in het aanmeldingsregister van de verschillende scholen of vestigingsplaatsen waarvoor de aangemelde
leerling of zijn ouders hadden gekozen, de aangemelde leerling heeft ingenomen.
§ 4.
[Mits akkoord van de betrokken schoolbesturen kan het LOP de schriftelijke meldingen, vermeld in
paragraaf 2 en 3, uitvoeren. De betrokken schoolbesturen kunnen beslissen een niet-gunstige rangschikking gelijk te
stellen met een niet-gerealiseerde inschrijving en kunnen de mededeling van de niet-gerealiseerde inschrijving, zoals
bepaald in artikel 110/13, mandateren aan het LOP, of buiten het werkingsgebied van een LOP aan het daartoe
gemandateerde schoolbestuur.]
§ 5.
[Overeenkomstig artikel 110/12 en artikel 110/25, § 2, 8°, wordt de volgorde van de toegewezen leerlingen en
de volgorde van de niet-toegewezen leerlingen overgenomen in het inschrijvingsregister.]
]
]
[Afdeling 4. - Goedkeuring aanmeldingsprocedures]
[
Art. 110/25.
[
§ 1.
[Uiterlijk op 15 november van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijvingen
gelden, legt een schoolbestuur, meerdere schoolbesturen samen of het LOP een voorstel van aanmeldingsprocedure
voor aan de CLR.]
§ 2. Het dossier daartoe bevat ten minste de volgende onderdelen :
1° de start en de duur van de aanmeldingsperiode of alle deelperiodes en de motivering ervan, overeenkomstig
artikel 110/19;
2° het middel of de middelen tot aanmelden;
3° de wijze waarop de capaciteit,
[het
aantal plaatsen waarin een inschrijving gerealiseerd kan worden,]
het aanmeldingsmiddel, de aanmeldingsperiode of alle deelperiodes en de
inschrijvingsperiodes door het betrokken schoolbestuur of de betrokken schoolbesturen worden bekendgemaakt;
4°
[de manier waarop de mogelijkheid om een leerling in één aanmeldingsdossier voor verschillende scholen of
vestigingsplaatsen tegelijk te kunnen laten aanmelden, indien de aanmeldingsprocedure geldt voor meerdere scholen
en vestigingsplaatsen, waarbij tegelijkertijd vermeden wordt dat voor eenzelfde leerling meerdere aanmeldingsdossiers
aangelegd kunnen worden binnen het eigen aanmeldingssysteem;]
5° een regeling waarbij de aanmeldingen van leerlingen uit eenzelfde
[leefentiteit]
, vermeld in artikel 110/3, aan
elkaar gekoppeld kunnen worden, of een motivering om deze regeling niet te voorzien;
6° een regeling waarbij ouders of leerlingen bij verschillende scholen of vestigingsplaatsen een duidelijke
voorkeurorde kunnen opgeven;
7° een regeling voor de communicatie naar de ouders of de leerlingen, vermeld in artikel 110/24;
8° een regeling voor het bijhouden van een aanmeldingsregister per school of vestigingsplaats en de overdracht
van de informatie over de aangemelde leerlingen aan het schoolbestuur;
9° de verdere concretisering van de ordeningscriteria. Dit bestaat uit :
a) het hanteren van de plaats van de school of vestigingsplaats binnen de rangorde in keuze, bedoeld in
artikel 110/22, § 1, 4°
, en artikel 110/23, § 1, 5°
, gemaakt door de ouders of de leerling bij de ordening en de toewijzing,
vermeld in artikel 110/24;
b) het hanteren van toeval, bedoeld in artikel 110/22, § 1, 4°
, en artikel 110/23, § 1, 5°
;
c) het bepalen van de verhouding tussen en de volgorde van de verschillende gekozen ordeningscriteria
[en de ordeningscriteria, in toepassing van de bepaling in artikel 110/24, § 2, derde lid, die gehanteerd worden bij
de rangschikking van de niet-toegewezen leerlingen]
;
d) het maken van afspraken rond het bepalen van de evenredige verdeling, vermeld in artikel 110/7, van de
scholen en vestigingsplaatsen, met onder meer het bepalen van de geografische omschrijving waarbinnen de toetsing
zal gebeuren
[en de elementen die in overweging worden genomen bij de berekening van de contingenten]
;
e) het bepalen van de mate waarin scholen de vrijheid hebben om hun instroom met het oog op de evenredige
verdeling, vermeld in artikel 110/7, te sturen;
f) de gemotiveerde afwijking, vermeld in artikel 110/22, § 1, derde lid, en artikel 110/23, § 1, derde lid;
10° beslissingen aangaande de volgende uitvoeringsmodaliteiten :
a) de wijze waarop ouders en schoolbesturen bij de aanmeldingsprocedure ondersteund zullen worden en wie
daarbij betrokken zal zijn;
b) de wijze waarop zal omgegaan worden met de behandeling van disfuncties bij en eerstelijnsklachten over het
verloop van de aanmeldingsprocedure;
c) de wijze waarop enerzijds de werving, de toeleiding en de ondersteuning van ouders en anderzijds de
ondersteuning van de schoolbesturen zal gebeuren met het oog op een evenredige verdeling als vermeld in
artikel 110/7;
d) de wijze waarop de aanmeldingsprocedure gemonitord en geëvalueerd zal worden;
11° de wijze waarop over de aanmeldingsprocedure en alle genomen beslissingen daarin gecommuniceerd wordt
aan alle belanghebbenden.
[
12° het al dan niet door de schoolbesturen mandateren aan het LOP, of buiten het werkingsgebied van een LOP
aan het daartoe aangeduide schoolbestuur, van:
a) de rangschikking van de aangemelde leerlingen;
b) het uitreiken van de melding van de definitieve toewijzing of van de melding over het niet kunnen toewijzen
van de leerling aan een door de ouders gekozen school of vestigingsplaats;
c) de mededeling van de niet-gerealiseerde inschrijvingen.
]
§ 3. De CLR toetst het voorstel van aanmeldingsprocedure aan de bepalingen inzake het recht op inschrijving en
de aanmeldingsprocedures, vermeld in hoofdstuk 1/1 en 1/2, en de volgende uitgangspunten :
1° het realiseren van optimale leer- en ontwikkelingskansen voor alle leerlingen;
2° het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie;
3° het bevorderen van sociale mix en cohesie;
4° voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, daarnaast ook de bescherming van de gelijke onderwijs- en
inschrijvingskansen van Nederlandstaligen en het behoud van het Nederlandstalige karakter van het door de Vlaamse
Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs.
§ 4.
[De CLR neemt over het voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk twee maanden na de
indiening. Enkel indien de einddatum van deze periode van twee maanden valt in de periode tussen 15 juli en
15 augustus, valt de beslissing uiterlijk in de week volgend op 16 augustus.]
]
]
[
Art. 110/26.
[
§ 1. Bij een negatief besluit van de CLR over het voorstel van aanmeldingsprocedure kan het
betrokken schoolbestuur, de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP, uiterlijk op
[31 januari]
van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijvingen gelden een van de
volgende initiatieven nemen :
1° een aangepast voorstel van aanmeldingsprocedure indienen bij de CLR. In dat geval toetst de CLR het voorstel
overeenkomstig artikel 110/25, § 3. De CLR neemt over het aangepaste voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit
uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op de dag van de indiening ervan;
2° het voorstel van aanmeldingsprocedure, vermeld in artikel 110/25, voorleggen aan de Vlaamse Regering. In dat
geval toetst de Vlaamse Regering het voorstel overeenkomstig artikel 110/25, § 3. De Vlaamse Regering neemt over het
voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op de dag van de indiening
ervan. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake het verloop van de procedure.
[In afwijking van het eerste lid, kan het betrokken schoolbestuur, de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP, uiterlijk op
[31 januari
[2022]
]
de initiatieven nemen zoals bepaald in het eerste lid, 1° en 2°. ]
§ 2. Bij een negatief besluit van de CLR over het overeenkomstig paragraaf 1, 1° voorgelegde aangepast voorstel
van aanmeldingsprocedure, kan het betrokken schoolbestuur, de meerdere betrokken schoolbesturen samen of het
betrokken LOP uiterlijk dertig kalenderdagen na ontvangst van het negatief besluit het aangepast voorstel van
aanmeldingsprocedure of het voorstel van aanmeldingsprocedure, vermeld in artikel 110/25, voorleggen aan de
Vlaamse Regering. In dat geval toetst de Vlaamse Regering het voorstel overeenkomstig artikel 110/25, § 3.
De Vlaamse Regering neemt over het voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op de dag van de indiening ervan. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake het verloop van
de procedure.
§ 3. Bij een negatief besluit, van de Vlaamse Regering over het, overeenkomstig paragraaf 1, 2°
, voorgelegde
voorstel van aanmeldingsprocedure, vermeld in artikel 110/25, kan het betrokken schoolbestuur, de meerdere
betrokken schoolbesturen samen of het betrokken LOP uiterlijk dertig kalenderdagen na ontvangst van het negatief
besluit een aangepast voorstel van aanmeldingsprocedure voorleggen aan de CLR. In dat geval toetst de CLR het
voorstel overeenkomstig artikel 110/25, § 3.
De CLR neemt over het voorstel van aanmeldingsprocedure een besluit uiterlijk dertig kalenderdagen volgend op
de dag van de indiening ervan.
§ 4. Voor de toepassing van de termijnen bepaald in dit artikel worden zaterdagen, zondagen, wettelijke en
reglementaire feestdagen en de door de Regering, overeenkomstig artikel 12, bepaalde vakantieperioden niet
meegerekend.
]
]
[
Art. 110/27.
Bij een positief besluit van de CLR of de Vlaamse Regering in hoger beroep, blijft de
aanmeldingsprocedure van kracht voor de inschrijvingen voor de schooljaren volgend op het schooljaar waarin het
positief besluit werd genomen, totdat de aanmeldingsprocedure gewijzigd wordt tenzij de CLR of de Vlaamse Regering
anders beslist, totdat :
1° de betrokken regelgeving gewijzigd wordt;
2° het betrokken schoolbestuur, groep schoolbesturen of het LOP de lopende aanmeldingsprocedure wil wijzigen
of stopzetten.
]
[HOOFDSTUK 1/3. - Huisonderwijs]
[
Art 110/28.
Aan de leerplicht kan eveneens worden voldaan door het verstrekken van huisonderwijs.
Ouders die opteren voor huisonderwijs, verbinden zich ertoe onderwijs te verstrekken of te laten verstrekken dat beantwoordt aan de volgende minimumeisen :
1° het onderwijs is gericht op de ontplooiing van de volledige persoonlijkheid en de talenten van het kind en op de voorbereiding van het kind op een actief leven als volwassene;
2° het onderwijs bevordert het respect voor de grondrechten van de mens en voor de culturele waarden van het kind zelf en van anderen.
]
[
Art. 110/29.
§ 1. Ouders die opteren voor huisonderwijs moeten uiterlijk op de derde schooldag van het schooljaar waarin de leerplichtige huisonderwijs volgt, een verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie over het huisonderwijs, indienen bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Die informatie over het huisonderwijs moet minstens de volgende elementen bevatten :
1° de persoonsgegevens van de ouders en de leerplichtige die het huisonderwijs volgt;
2° de gegevens van wie het huisonderwijs zal geven, met inbegrip van het opleidingsniveau van de lesgever(s) van het huisonderwijs;
3° de taal waarin het huisonderwijs zal worden verstrekt;
4° de periode wanneer het huisonderwijs zal plaatsvinden;
5° de onderwijsdoelen die met het huisonderwijs zullen worden nagestreefd;
6° de afstemming van het huisonderwijs op de leerbehoeften van de leerplichtige;
7° de bronnen en leermiddelen die zullen worden gebruikt voor het huisonderwijs.
[
In het geval dat voor twee of meerdere leerplichtige kinderen gezamenlijk huisonderwijs wordt georganiseerd en de plaats waar dit huisonderwijs wordt georganiseerd verschilt van het adres waar de kinderen gedomicilieerd zijn, dan kan voor deze leerplichtige kinderen één gezamenlijke verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie over huisonderwijs ingediend worden door de organisator van het huisonderwijs. De bijhorende informatie over het huisonderwijs moet naast de elementen vermeld in het tweede lid ook het adres bevatten waarop het huisonderwijs effectief wordt verstrekt.
]
De bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap zullen hiertoe een document ter beschikking stellen.
In afwijking van het eerste lid dienen ouders die hun leerplichtige kinderen inschrijven in één van volgende scholen, geen verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie in te dienen :
1° Europese scholen;
2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;
3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;
4° scholen in het buitenland
[, waar het leerplichtige kind contactonderwijs volgt]
.
§ 2. In afwijking van de termijn, vermeld in paragraaf 1, kunnen de ouders van volgende leerplichtigen steeds een verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie over het huisonderwijs indienen bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap :
1° leerplichtigen die zich in de loop van een schooljaar domiciliëren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Vlaamse Gewest;
2° leerplichtigen die in de loop van een schooljaar naar het buitenland gaan, maar gedomicilieerd blijven in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Vlaamse Gewest;
3° leerplichtigen die begeleid worden door een centrum voor leerlingenbegeleiding en indien dat centrum voor leerlingenbegeleiding na de nodige informatie door de ouders, geen gemotiveerd bezwaar indient tegen het starten met huisonderwijs, binnen de tien werkdagen nadat het betrokken centrum voor leerlingenbegeleiding op de hoogte werd gesteld van de verklaring.
]
[
Art. 110/30.
§ 1. Ouders die opteren voor huisonderwijs zijn verplicht de leerplichtige in te schrijven bij de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap van het secundair onderwijs
[uiterlijk in het schooljaar waarin de leerplichtige vijftien jaar is geworden voor 1 januari]
.
Als de leerplichtige uiterlijk binnen het schooljaar waarin hij
[zestien jaar is geworden voor 1 januari]
, via de examencommissie geen enkel getuigschrift of diploma van het secundair onderwijs behaalt, dienen de ouders de leerplichtige in te schrijven hetzij in een school, centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap of Duitstalige Gemeenschap, hetzij in één van volgende scholen :
1° Europese scholen;
2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;
3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;
4° scholen gelegen in het buitenland
[, waar het leerplichtige kind contactonderwijs volgt]
.
[...]
[De regeling bedoeld in deze paragraaf wordt voor het eerst van toepassing op de leerlingen die geboren werden in het jaar 2002.]
(voetnoot 3)
(voetnoot 4)
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 moeten ouders de leerplichtige niet inschrijven bij de examencommissie :
1° indien een centrum voor leerlingenbegeleiding uitdrukkelijk een vrijstelling geeft voor de examens, vermeld in paragraaf 1;
2° indien de leerplichtige in het bezit is van een individuele gelijkwaardigheidsbeslissing met minstens het niveau van de eerste graad secundair onderwijs;
3° indien de leerplichtige ingeschreven is in één van de volgende scholen :
a) Europese scholen;
b) internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;
c) internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;
d) scholen gelegen in het buitenland
[, waar het leerplichtige kind contactonderwijs volgt]
.
]
[
Art. 110/31.
§ 1. De onderwijsinspectie is bevoegd om te controleren of het verstrekte huisonderwijs beantwoordt aan de doelstellingen, vermeld in artikel 110/28. De Vlaamse Regering legt de criteria vast op basis waarvan deze controle gebeurt.
§ 2. De ouders zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de controle op het huisonderwijs.
[§ 2/1. De onderwijsinspectie controleert de deelname aan systematische contacten en de medewerking aan profylactische maatregelen als vermeld in artikel 6, § 4, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.]
§ 3. Wanneer de controle van de onderwijsinspectie niet aanvaard wordt of wanneer de onderwijsinspectie bij twee opeenvolgende controles vaststelt dat het verstrekte onderwijs kennelijk niet beantwoordt aan de doelstellingen, vermeld in het artikel 110/28, moeten de ouders de leerling inschrijven in hetzij een school, centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap of Duitstalige Gemeenschap, hetzij in één van volgende scholen :
1° Europese scholen;
2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;
3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;
4° scholen gelegen in het buitenland
[, waar het leerplichtige kind contactonderwijs volgt]
.
Het hervatten van huisonderwijs om aan de leerplicht van de betrokken leerling te voldoen, kan uitsluitend mits voorafgaande toestemming van de onderwijsinspectie. Die toestemming wordt verleend als de onderwijsinspectie oordeelt, op basis van elementen die worden aangereikt door de ouders, dat de tekortkomingen die bij de controle destijds aanleiding hebben gegeven tot beëindiging van het huisonderwijs, zijn of worden weggewerkt.
De Vlaamse Regering legt de aanvraagprocedure voor de ouders vast.
]
[
Art. 110/32.
De Vlaamse Regering bepaalt de formele voorwaarden die moeten vervuld worden bij het organiseren van huisonderwijs.
]
[
Art. 110/33.
De artikelen 110/28 tot en met 110/32 zijn niet van toepassing op het huisonderwijs dat wordt verstrekt in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1990 waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand aan de leerplicht kan worden voldaan, het koninklijk besluit van 1 maart 2002 tot oprichting van een Centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het koninklijk besluit van 12 november 2009 tot oprichting van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.
]
HOOFDSTUK 2. - School- en
centrumreglement
Art. 111.
§ 1. Elk schoolbestuur maakt
voor elk van zijn scholen een schoolreglement op waarin de rechten en plichten
van elke leerling worden vastgelegd.
[
Elk centrumbestuur maakt voor elk van zijn centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, na advies van de centrumraad, een centrumreglement op waarin de rechten en plichten van elke leerling worden vastgelegd. Elk centrumbestuur maakt voor zijn centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen een centrumreglement op waarin de rechten en plichten van elke leerling worden vastgelegd; dit reglement kan per vestigingsplaats verschillen.]
[
§ 1bis. Het school- of
centrumbestuur informeert de betrokken personen over het school- of
centrumreglement voorafgaand aan de inschrijving van de leerling en bij elke
wijziging. Daarbij moeten volgende principes in acht worden genomen
:
1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het school- of
centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en
verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee
akkoord;
2° bij elke wijziging van het school- of
centrumreglement informeert het school- of centrumbestuur de betrokken personen
schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en de betrokken
personen geven
[dan schriftelijk of digitaal akkoord]
. Indien de betrokken personen zich
met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van de
leerling een einde gesteld op 31 augustus van het lopende
schooljaar;
3° het school- of centrumbestuur vraagt de
betrokken personen of ze een papierenversie van het school- of centrumreglement
wensen te ontvangen;
4° een wijziging van het school- of
centrumreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende
schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe
regelgeving.
§ 1ter. Voor materies waarbij de
betrokken personen een individuele keuze kunnen maken, die door een regelgeving
gegarandeerd wordt, kan die individuele keuze niet via het school- of
centrumreglement geregeld worden.
]
§ 2
[In aansluiting op de informatie die het school- of centrumbestuur via het school- of centrumreglement verstrekt en met het oog op de mogelijke studievoortgang brengt het bestuur de betrokken personen in voorkomend geval ervan op de hoogte dat de school of het centrum :
1° bij de bevoegde overheid een aanvraag tot hetzij erkenning hetzij financiering of subsidiëring met inbegrip van erkenning werd ingediend, of
2° van de bevoegde overheid een voorlopige erkenning voor één schooljaar werd bekomen of een financiering of subsidiëring met inbegrip van voorlopige erkenning voor één schooljaar werd bekomen.
Het bestuur informeert de betrokken personen onmiddellijk tijdens het schooljaar van voorlopige erkenning over de beslissing van de bevoegde overheid over de erkenning, de financiering of de subsidiëring vanaf het daaropvolgende schooljaar.
]
§3.
[In aansluiting op de informatie die het schoolbestuur via het schoolreglement verstrekt, informeert het bestuur de leerlingen en de betrokken personen over de modernisering van het secundair onderwijs en over de effecten van de uitrol ervan vanaf 1 september 2019 op de structuur en organisatie van het onderwijsaanbod in de school in kwestie, met het oog op een optimale onderwijsloopbaan van de leerling.]
Art. 112.
[
In het school- of centrumreglement moeten, voor zover van toepassing, minimaal de volgende onderdelen worden opgenomen :
1° de basisprincipes van het schoolbeleid met betrekking tot volgende leerlinggebonden materies :
a) toelatingen;
b) afwijkingen, vrijstellingen en andere flexibiliseringsmaatregelen binnen het curriculum;
c) aan- en afwezigheden;
d) de opzet en de procedure van de screening en trajectbegeleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd;
2° de lesspreiding en de vakantie- en verlofregeling voor leerlingen;
3° de krachtlijnen inzake extra-murosactiviteiten, leerlingenstages, werkplekleren en school- of centrumvervangende onderwijsprogramma's;
4° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen, vormingsinstellingen of organisaties voor zover rechtstreekse impact op leerlingen;
5°
[ het tijdelijk onderwijs aan huis en het synchroon internetonderwijs, met vermelding dat de betrokken personen op die onderwijsvoorzieningen zullen worden gewezen in het geval dat de leerling aan de gestelde voorwaarden voldoet om er recht op te hebben;]
6° de financiële bijdrageregeling voor de betrokken personen, de mogelijke afwijkingen en de contactpersoon binnen de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen voor vragen of opmerkingen dienaangaande;
7° de inspraakmogelijkheden voor de betrokken personen in de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;
8° de voorwaarden waaronder de betrokken leerling en de betrokken personen inzage kunnen uitoefenen in of een toelichting kunnen vragen bij of een kopie kunnen bekomen van de leerlingengegevens, waaronder de evaluatiegegevens;
9° de organisatie van de leerlingenevaluatie, meer bepaald :
a) de vermelding dat de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen in de loop van het schooljaar op regelmatige basis of tijdig zal communiceren over :
1)
[de basisprincipes van het school- of centrumbeleid met betrekking tot leerlingenevaluatie, met inbegrip van, desgevallend, de leerstofonderdelen die via interactief afstandsonderwijs worden aangeboden, waaronder voor het secundair onderwijs de beslissing van de klassenraad wordt verstaan of de leerling in voldoende mate de doelstellingen, vastgelegd door of krachtens decreet- of regelgeving, heeft bereikt of nagestreefd, naargelang van het geval;]
2) de studievorderingen van de leerling;
3) de voor de leerling noodzakelijke remediëring;
4) de tijdstippen waarop examens en andere evaluatieopdrachten over grotere leerstofonderdelen, waardoor de lessen worden geschorst, plaatsvinden;
5) de vorm waaronder examens en andere evaluatieopdrachten worden georganiseerd;
6) de, met het oog op examens en andere evaluatieopdrachten, te beheersen materies;
7) de regeling als de leerling door overmacht of gewettigd verlet een examen of andere evaluatieopdracht niet kan volbrengen;
b) de vermelding dat de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs
[of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen elke genomen beslissing van de klassenraad]
waarbij aan de leerling niet de beoogde studiebekrachtiging wordt toegekend, schriftelijk motiveren; de vermelding dat, op vraag van de betrokken personen, binnen een aangeduide termijn een overleg zal plaatsvinden en de vermelding van de mogelijkheid tot beroep na desbetreffend overleg;
c) de mogelijkheid voor de betrokken personen tot beroep tegen een beslissing van
[de klassenraad]
waarbij aan de leerling niet de beoogde studiebekrachtiging wordt toegekend; worden met betrekking tot het beroep eveneens vermeld: de procedure met overeenkomstige redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de principes inzake werking, met inbegrip van de stemprocedure, en samenstelling van een beroepscommissie;
10° de lokale leefregels op materieel en immaterieel vlak, met inbegrip van :
a) de tucht- of andere maatregelen die ten aanzien van de leerling kunnen worden genomen bij regelschending. Met betrekking tot tuchtmaatregelen moeten eveneens worden vermeld :
1) de regels inherent aan tuchtrechtspleging;
2) de mogelijkheid voor de betrokken personen tot beroep tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting; worden met betrekking tot het beroep eveneens vermeld: de procedure met overeenkomstige redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de principes inzake werking, met inbegrip van de stemprocedure, en samenstelling van een beroepscommissie;
3) de opvangregeling;
4) de mogelijke school- of centrumuitschrijving;
b) de plicht voor de leerling om zich te onthouden van iedere daad van geweld, pesterij of ongewenst seksueel gedrag;
c) de afspraken met betrekking tot het decretaal aan scholen en centra opgelegde rookverbod, de controle op de naleving ervan en de sancties die opgelegd kunnen worden bij overtreding;
11° de eventuele beroepsmogelijkheden voor de betrokken personen ten aanzien van betwiste beslissingen buiten beslissingen in verband met definitieve uitsluiting of leerlingenevaluatie;
12° de basisprincipes van het schoolbeleid met betrekking tot reclame en sponsoring;
13° een engagementsverklaring waarin wederzijdse afspraken worden opgenomen over oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement ten aanzien van de onderwijstaal;
14° de vermelding dat bij schoolverandering leerlingengegevens worden overgedragen naar de nieuwe school tenzij, en voor zover de regelgeving de overdracht niet verplicht stelt, de betrokken personen er zich expliciet tegen verzetten na op hun verzoek deze gegevens te hebben ingezien;
[
15°
[de mededeling dat de school bij schoolverandering verplicht is het bestaan van een handelingsgericht advies
voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel of een kopie van het eventuele verslag, vermeld in
artikel 294, §2 tot en met §10, bekend te maken of over te dragen aan de nieuwe school;]
]
[
16° de contactgegevens van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs samenwerkt en de concrete afspraken over de dienstverlening van de leerlingenbegeleiding;
17° de krachtlijnen inzake de visie en werking van de school of het centrum van deeltijds beroepssecundair onderwijs binnen het gevoerde beleid op leerlingenbegeleiding.
]
[18° de vermelding dat de betrokken personen, in voorkomend geval, de school onmiddellijk op de hoogte brengen van het feit dat de medische toestand van de leerling die is ingeschreven in een opleiding waar voedingsmiddelen worden verwerkt, een risico inhoudt op (on)rechtstreekse verontreiniging van levensmiddelen, met als gevolg dat na beslissing van de school de leerling hetzij tijdelijk bepaalde programmaonderdelen niet mag volgen, hetzij de opleiding in zijn geheel niet langer mag volgen en naar een andere opleiding moet overstappen. Daarbij wordt eveneens vermeld dat de gegevens over de medische toestand worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid van de schooldirecteur en dat de schooldirecteur en de personeelsleden van de school die deze gegevens over de medische toestand verwerken, gehouden zijn tot geheimhouding over deze gegevens.]
Met betrekking tot het positieve engagement van de betrokken personen ten aanzien van de onderwijstaal wordt alleszins vermeld dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren, maar kunnen andere bepalingen worden toegevoegd mits daarover een akkoord is bereikt in het bevoegde lokaal overlegplatform of, voor scholen en centra gelegen in een gemeente waar geen lokaal overlegplatform is opgericht, mits daarover een akkoord is bereikt met ten minste twee derde van de scholen en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Met betrekking tot regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid wordt gewezen op de koppeling aan
[de selectieve participatietoeslagen leerling]
en de mogelijkheid tot niet-toekenning of terugvordering ervan. Met betrekking tot regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid wordt bovendien in het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd ook vermeld dat de betrokken personen het principe van het voltijds engagement moeten naleven, wat enerzijds impliceert dat de leerling de gekozen opleiding daadwerkelijk en regelmatig volgt, behalve in geval van gewettigde afwezigheid, en anderzijds dat de leerling bereid is zich onvoorwaardelijk te schikken naar alle mogelijke maatregelen die door het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of
[het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
worden genomen om de component werkplekleren ononderbroken een zinvolle invulling te geven.
]
Art. 113 en 114.
[...]
HOOFDSTUK 3. -
[Toelatingsvoorwaarden, evaluatie en
studiebekrachtiging]
Art. 115.
[§ 1.]
Voor het secundair onderwijs,
erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap bepaalt de
Vlaamse Regering, tenzij bij decreet bepaald :
1° de
toelatings- en overgangsvoorwaarden;
2° de bekrachtiging
van de studie;
3° de studiebewijzen, alsmede de vorm en de
vermeldingen erop;
[4° de samenstelling, de werking en de bevoegdheden van de klassenraad.]
[...]
[...]
[
§ 2. Een welbepaalde bekrachtiging van de studie impliceert dat de betrokken leerling geacht wordt het overeenkomstig studietraject volledig en met vrucht te hebben doorlopen, ongeacht het tijdstip van aansluiting bij dat traject en ongeacht het feit of dat traject uit leerjaren of een ander ordeningscriterium bestaat. (114)
]
[
Art. 115/1.
[
...
]
]
[
Art. 115/2.
[De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de
studiebewijzen vastgelegd in uitvoering van artikel 115, § 1, eerste lid, 2° en 3°.]
Bij de
vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering
rekening :
1° met de onderwijskwalificaties beschreven
krachtens het
decreet
van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij
ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering als
referentiekader, in voorkomend geval, de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de
specifieke eindtermen, de doelen, de opleidingsprofielen of de minimale
leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreet- of regelgeving zijn
bepaald;
2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als
vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de
kwalificatiestructuur.
]
[
Art. 115/3.
[De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de
erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in
artikel 115/2 zijn opgenomen, met de studiebewijzen vastgelegd in uitvoering van artikel 115, § 1, eerste lid, 2° en 3°.]
De Vlaamse
Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden
:
1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het
decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij
ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden, in voorkomend geval, de
eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de specifieke eindtermen, de doelen, de
opleidingsprofielen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse
wet-, decreet- of regelgeving zijn bepaald, als referentiekader
gebruikt;
2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als
vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de
kwalificatiestructuur.
[
De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs bedraagt 90 euro per aanvraag en per studiebewijs. Indien een onderzoek wordt gevraagd naar de gelijkwaardigheid met aanduiding van een structuuronderdeel bedraagt de financiële bijdrage 180 euro per aanvraag en per studiebewijs. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. De bedragen worden afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan de bedragen verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure. ]
]
[
Art. 115/4.
[...]
]
[
Art. 115/5.
[ Een beslissing van de delibererende klassenraad waartegen de betrokken personen geen beroep of een
niet ontvankelijk beroep hebben ingesteld, kan door het schoolbestuur omstreden worden geacht. In dat geval kan het
schoolbestuur de klassenraad opnieuw doen samenkomen om de omstreden beslissing te heroverwegen. Het opnieuw
samenkomen dient te gebeuren uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar in kwestie. In afwijking hiervan is dat
uiterlijk 15 februari van het schooljaar in kwestie als de omstreden beslissing betrekking heeft op een Se-n-Se die eindigt
op 31 januari. In het geval de dan genomen beslissing afwijkt van de door het schoolbestuur omstreden beslissing,
wordt ze schriftelijk en gemotiveerd onmiddellijk aan de betrokken personen meegedeeld. Als die afwijkende
beslissing door de betrokken personen omstreden is, kunnen ze beroep instellen, waarbij de bepalingen van artikel
123/15 tot en met 123/18 van toepassing zijn.]
]
[
Art. 115/6.
§ 1.
[...]
§ 2. De school- en centrumbesturen zijn bevoegd voor de regeling van het evaluatiestelsel.
In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Regering :
1° de organisatie van specifieke examens of andere evaluatieopdrachten opleggen;
2° de maximumduur bepalen van schorsing van lessen wegens examens, andere evaluatieopdrachten of evaluatiegebonden activiteiten;
3° bepalen onder welke voorwaarden een beslissing over het al dan niet geslaagd zijn, kan worden uitgesteld;
4° het slagen voor een structuuronderdeel afhankelijk stellen van het behalen van externe certificering. Onder externe certificering wordt verstaan: het toekennen aan leerlingen, voor zover ze geslaagd zijn voor bepaalde programmaonderdelen, van studiebewijzen die buiten de onderwijsregelgeving vallen en gerelateerd zijn aan beroepsuitoefeningvoorwaarden.
§ 3. De betrokken personen nemen het evaluatieresultaat in ontvangst op een in het school- of centrumreglement vastgelegde datum en wijze. Het school- of centrumbestuur wijkt af van die datum voor individuele gevallen als de beslissing tot stand komt na uitstel of na beroep; in voorkomend geval stelt het school- of centrumbestuur de betrokken personen schriftelijk in kennis van de voorziene ontvangstdatum. Bij het niet in ontvangst nemen door de betrokken personen wordt het evaluatieresultaat geacht te zijn ontvangen op de voorziene ontvangstdatum.
§ 4. Als het evaluatieresultaat inhoudt dat aan de leerling niet de beoogde studiebekrachtiging wordt toegekend, dan is de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs ertoe gehouden :
1° aan de betrokken personen een schriftelijke motivering te geven;
2° de betrokken personen schriftelijk te verwijzen naar de mogelijkheid tot beroep met overeenkomstige procedure doch enkel mits voorafgaandelijk overleg, vermeld in 3°, te hebben gepleegd;
3° met de betrokken personen te overleggen op hun vraag.
Het overleg, bedoeld in 3°, vindt plaats tussen de directeur of zijn afgevaardigde en de betrokken personen binnen een redelijke termijn nadat die laatsten het evaluatieresultaat in ontvangst hebben genomen. Die termijn wordt in het school- of centrumreglement bepaald. Van het overleg wordt een schriftelijke neerslag gemaakt. Het overleg kan ertoe leiden dat de directeur of zijn afgevaardigde beslist om de klassenraad opnieuw te laten samenkomen. Nadat de klassenraad al dan niet aan de leerling bijkomende proeven of opdrachten heeft opgelegd, beslist diezelfde klassenraad om het oorspronkelijk evaluatieresultaat te bevestigen of door een ander evaluatieresultaat te vervangen. De betrokken personen nemen de beslissing om de klassenraad niet opnieuw te laten samenkomen, dan wel de beslissing van de klassenraad die opnieuw is samengekomen in ontvangst. Bij het niet in ontvangst nemen op de voorziene datum door de betrokken personen wordt de beslissing geacht te zijn ontvangen.
§ 5.
[De school -en centrumbesturen kennen de van rechtswege geldende studiebewijzen toe in uitvoering van de
evaluatiebeslissingen van klassenraden of, in voorkomend geval, de beslissingen van beroepscommissies die worden
genomen naar aanleiding van beroepen die door betrokken personen zijn ingediend.]
]
[
Art. 115/7.
De scholen zijn ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren
studiebewijs aan de houder van het studiebewijs. Het attest vermeldt de datum van uitreiking van het studiebewijs.
Personen die met toepassing van de wetgeving over de namen en de voornamen een wijziging van hun naam of
voornaam hebben verkregen, kunnen bij de scholen waar ze een studiebewijs hebben behaald of bij de bevoegde dienst
van de Vlaamse Gemeenschap een verzoek indienen om het studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met
hun nieuwe naam.
Bij de aanvraag wordt het oorspronkelijk behaalde studiebewijs ingeleverd en worden stukken gevoegd die de
naamswijziging aantonen
]
HOOFDSTUK 4. -
[Specifieke maatregelen voor bepaalde doelgroepen]
Art. 116.
Voor de toepassing van artikel 116
tot en met 120
[en artikel 122/1]
wordt verstaan onder :
1° secundair
onderwijs : het secundair onderwijs met uitzondering van :
a)
in het voltijds secundair onderwijs, het derde leerjaar van het algemeen en het
kunstsecundair onderwijs aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger
onderwijs, de Se-n-Se van het technisch en het kunstsecundair onderwijs, de
vierde graad van het secundair onderwijs, het hoger
beroepsonderwijs;
b) het deeltijds beroepssecundair onderwijs;
c) de alternerende beroepsopleiding in het buitengewoon
secundair onderwijs;
[De Vlaamse Regering kan beslissen de punten a, b of c toch te beschouwen als secundair
onderwijs.]
2°
[...]
3°
toelatingsvoorwaarden : de toelatingsvoorwaarden bepaald in
[artikel 291 tot en met 295]
. (115)
Art. 117.
[
§ 1. Leerlingen voor wie het door ziekte of ongeval tijdelijk onmogelijk is om secundair onderwijs te volgen in hun school hebben recht op tijdelijk onderwijs aan huis.
[De Vlaamse Regering kan bijkomend mogelijke
redenen van de afwezigheid bepalen. Deze redenen dienen gerechtvaardigd en gegrond te zijn en worden gemotiveerd
en geattesteerd door een bevoegde derde.]
§ 2. De Vlaamse Regering legt de voorwaarden vast om in aanmerking te komen voor tijdelijk onderwijs aan huis. De regering maakt hierbij een onderscheid tussen een veelvuldige afwezigheid
[...]
en een langdurige afwezigheid.
Een afwezigheid van minder dan eenentwintig kalenderdagen is geen langdurige afwezigheid voor de toepassing van dit artikel tenzij het gaat om een veelvuldige afwezigheid
[...]
.
§ 3. De regering bepaalt hoe het onderwijs aan huis georganiseerd wordt, welke vorm van hulp de school krijgt om het onderwijs aan huis te organiseren en de voorwaarden tot het verkrijgen van uren-leraar en lesuren tijdelijk onderwijs aan huis, alsook het aantal en de wijze van berekening ervan.
§ 4. Het schoolbestuur is verplicht om de betrokken personen bij leerlingen die recht hebben of zullen hebben op tijdelijk onderwijs aan huis te informeren over het recht op, de mogelijkheden en de modaliteiten van het tijdelijk onderwijs aan huis.
§ 5. De uitdrukkelijke vraag van de betrokken personen voor een leerling als vermeld in paragraaf 2, verplicht het schoolbestuur ertoe om tijdelijk onderwijs aan huis te organiseren.
De verplichting om tijdelijk onderwijs aan huis in te richten, vervalt voor de school ten aanzien van de leerling gedurende zijn verblijf in een ziekenhuis, een residentiële setting of een preventorium waar onderwijs van type 5 gefinancierd of gesubsidieerd wordt of bij zijn opname in een dienst als bedoeld in artikel IV.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 betreffende codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs.
§ 6. Het recht op tijdelijk onderwijs aan huis kan gecombineerd worden met het recht op synchroon internetonderwijs als bedoeld in artikel 117/1.
]
[
Art. 117/1.
[
§ 1. Synchroon internetonderwijs, verder in dit hoofdstuk SIO te noemen, biedt leerlingen voor wie het
[...]
tijdelijk onmogelijk is om onderwijs te volgen in hun school de mogelijkheid om op afstand, via digitale toepassingen, rechtstreeks en in interactie met de leerkrachten en klasgenoten de lessen te volgen.
SIO ondersteunt het leerproces, beperkt de leerachterstand en bereidt de terugkeer naar school voor. Door SIO blijft de band van de afwezige leerling met de school, leerkrachten en medeleerlingen behouden.
§ 2. Leerlingen komen in aanmerking voor SIO als aan volgende voorwaarden voldaan is:
1°
[de leerling is afwezig wegens ziekte of ongeval en de school beschikt over de bewijsstukken;]
2° het gebruik van SIO is verenigbaar met de medische toestand van de leerling. De betrokken personen brengen de behandelende arts op de hoogte; de school informeert de CLB-arts;
3° SIO is voor de betrokken leerling haalbaar en zinvol:
a) SIO komt tegemoet aan de ondersteuningsbehoefte van de leerling conform paragraaf 1, tweede lid. SIO wordt niet aangewend als permanent alternatief voor onderwijs op school;
b) op basis van het ziektebeeld en de inschatting van het ziekteverloop mag aangenomen worden dat de leerling die langdurig of veelvuldig afwezig zal zijn, het SIO zal gebruiken voor een periode van minimaal 36 halve lesdagen;
c) de leerling en de school maken er optimaal gebruik van. Het CLB is betrokken.
De regering kan bijkomende criteria met betrekking tot zinvolheid en haalbaarheid voor de leerling vastleggen.
[
§ 2/1. De Vlaamse Regering kan bijkomende in aanmerking komende leerlingen en de respectieve voorwaarden
bepalen. De redenen voor de afwezigheid op school dienen gerechtvaardigd en gegrond te zijn en worden gemotiveerd
en geattesteerd door een bevoegde derde.
]
§ 3. Het schoolbestuur is verplicht om de betrokken personen bij leerlingen die recht hebben of zullen hebben op SIO te informeren over het recht op, de mogelijkheden en de modaliteiten van SIO.
§ 4. De uitdrukkelijke vraag van de betrokken personen voor een leerling als vermeld in paragraaf 2, verplicht het schoolbestuur ertoe om SIO te organiseren.
§ 5. Het recht op SIO kan gecombineerd worden met het recht op tijdelijk onderwijs aan huis als bedoeld in artikel 117, een verblijf in een ziekenhuis, een residentiële setting of een preventorium waar onderwijs van type 5 gefinancierd of gesubsidieerd wordt of met een opname in een dienst bedoeld in artikel IV.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 betreffende codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs.
Het recht op SIO kan niet gecombineerd worden met permanent onderwijs aan huis als bedoeld in artikel 118.
]
]
Art. 118.
§ 1. Leerlingen die voldoen aan
de toelatingsvoorwaarden maar voor wie het omwille van een handicap permanent
onmogelijk is secundair onderwijs te volgen op school, hebben na gunstig advies
van de
[onderwijsinspectie]
, recht op permanent
onderwijs aan huis.
§ 2.
[De ouders kiezen in overleg met het centrum voor leerlingenbegeleiding de dichtstbijzijnde school voor buitengewoon onderwijs van hun vrije keuze om het permanent onderwijs aan huis te organiseren.
[Deze school wordt aangeduid door de onderwijsinspectie.]
Omwille van omstandigheden eigen aan de leerling en mits omstandige motivering kan een andere school voor buitengewoon secundair onderwijs worden gekozen.]
(117)
Art. 119.
De Vlaamse Regering bepaalt op
welke wijze het permanent onderwijs aan huis georganiseerd wordt en welke vorm
van hulp de school krijgt om het permanent onderwijs aan huis te organiseren.
(118)
Art. 120.
Een personeelslid dat wordt
aangesteld in een betrekking, georganiseerd in het kader van het tijdelijk of
permanent onderwijs aan huis, wordt steeds aangesteld als tijdelijk
personeelslid.
De bepalingen van het decreet rechtspositie
personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd onderwijs zijn van toepassing op deze
personeelsleden, met uitzondering van de volgende bepalingen
:
1° de betrekking is niet onderworpen aan de
reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van
betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. Het schoolbestuur van de
school die de betrekking organiseert, kan evenwel op vrijwillige basis een
personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van
betrekking. Die aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een
wedertewerkstelling. Voor deze reaffectatie of wedertewerkstelling is steeds de
toestemming vereist van het terbeschikking gestelde
personeelslid;
2° de betrekking kan niet vacant worden
verklaard. Het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen,
affecteren of muteren in die betrekking. (119)
Art. 121.
[
Voor
[leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften of]
leerlingen die wegens ziekte of ongeval het geheel van de vorming van een schooljaar niet kunnen volgen, kan de klassenraad een spreiding van het lessenprogramma hetzij van een leerjaar over twee schooljaren hetzij van een graad over drie schooljaren toestaan.]
(120)
Art. 122.
Voor leerlingen die wegens ziekte
of ongeval bepaalde vakken niet kunnen volgen, kan de klassenraad
vrijstellingen toestaan
[van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die waar mogelijk vervangen door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende structuuronderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden]
. (121)
[
Art. 122/1.
Leerlingen hebben recht op moederschapsverlof, naar rata van maximaal één week voor de vermoedelijke bevallingsdatum en maximaal negen weken na de effectieve bevalling. De schoolvakanties schorten dit verlof niet op. De uitoefening van dit recht doet geen afbreuk aan de hoedanigheid van regelmatige leerling.
[Onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 117, hebben desbetreffende leerlingen recht op tijdelijk onderwijs aan huis. Onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 117/1, hebben desbetreffende leerlingen recht op SIO.]
]
[Hoofdstuk 4/1. Interactief afstandsonderwijs]
[
Art. 122/2.
In het voltijds gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de aanloopstructuuronderdelen,
vermeld in artikel 357/39, en buitengewoon secundair onderwijs opleidingsvorm 3 en opleidingsvorm 4 kan een school
interactief afstandsonderwijs organiseren voor een leerlingengroep.
In alle structuuronderdelen en onderwijsvormen van het voltijds gewoon secundair onderwijs, het buitengewoon
secundair onderwijs, het stelsel van leren en werken, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en aanloopstructuurnderdelen, vermeld in artikel 357/39, kan een school in uitzonderlijke gevallen en onder de voorwaarden zoals bepaald
in deze codex, interactief afstandsonderwijs organiseren voor een individuele leerling.
Interactief afstandsonderwijs bestaat uit onderwijsactiviteiten die via digitale media plaatsonafhankelijk worden
georganiseerd tijdens de schooltijd en waarbij er interactie is tussen de leerling en de leerkracht, synchroon of
asynchroon.
Interactief afstandsonderwijs wordt altijd georganiseerd in combinatie met contactonderwijs. De school bepaalt
autonoom de verhouding tussen interactief afstandsonderwijs en contactonderwijs.
Interactief afstandsonderwijs voor een leerlingengroep kan per structuuronderdeel op schooljaarbasis voor
maximaal:
1° 20% in de eerste graad en het onthaaljaar;
2° 30% in de tweede graad;
3° 40% in de derde graad.
In een duaal opgericht structuuronderdeel hebben de percentages, vermeld in het vijfde lid, betrekking op de
schoolcomponent.
Voor de structuuronderdelen met in de benaming “topsport”, die vallen onder toepassing van het gesloten
topsportconvenant, het structuuronderdeel Ballet en de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, zijn
de maxima niet van toepassing.
De maxima zijn niet van toepassing op individueel interactief afstandsonderwijs voor een leerling.
]
[
Art. 122/3.
Een school kan alleen interactief afstandsonderwijs als vermeld in artikel 122/2 organiseren als de
school aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° de school maakt een analyse van de beginsituatie, met minstens aandacht voor de beschikbaarheid en kennis
van de benodigde ICT-materialen en -competenties, voor de leerling en de leerkracht;
2° de school ontwikkelt voor zichzelf de visie op en de bijhorende doelen van het interactieve afstandsonderwijs;
3° de school waarborgt de participatiekansen van elke leerling. De leerling krijgt altijd de mogelijkheid om het
interactieve afstandsonderwijs in de school of het centrum te volgen. Ook de leraar krijgt altijd de mogelijkheid om in
de school of het centrum les te geven.
]
[
Art. 122/4.
Een school die interactief afstandsonderwijs als vermeld in artikel 122/2 organiseert, neemt dat op in
zijn schoolreglement of centrumreglement, en vermeldt, met behoud van de toepassing van artikel 112, minstens al de
volgende elementen:
1° de mogelijkheid om het interactieve afstandsonderwijs in de school of het centrum te volgen;
2° de structuuronderdelen die in interactief afstandsonderwijs worden georganiseerd;
3° of het interactieve afstandsonderwijs in groep of individueel wordt aangeboden.
]
[
Art. 122/5.
Als een school interactief afstandsonderwijs organiseert als vermeld in artikel 122/2 wordt de wijze
waarop personeelsleden worden ingezet, vastgelegd in het arbeidsreglement.
]
[
Art. 122/6.
Met het oog op een mogelijke bijsturing wordt het interactief afstandsonderwijs in het voltijds gewoon
secundair onderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 4, in het schooljaar 2027-
2028 geëvalueerd.
De Vlaamse Regering kan de nadere modaliteiten van deze evaluatie bepalen en heeft bij die evaluatie minstens
aandacht voor de gelijke onderwijskansen van alle leerlingen.
]
HOOFDSTUK 5. -
[Leerplicht]
Art. 123.
[Leerplicht draagt bij tot de opvoeding van de jongere en tot de voorbereiding op de uitoefening van een beroep. Het begin en het einde van de leerplicht zijn bepaald in
artikel 1, § 1, eerste lid, § 3, § 7,
van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht. De leerplicht is voltijds hetzij tot de leeftijd van vijftien jaar is bereikt, op voorwaarde dat ten minste de eerste twee leerjaren van het voltijds secundair onderwijs zijn beëindigd, hetzij tot de leeftijd van zestien jaar is bereikt. De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht. Aan de deeltijdse leerplicht wordt voldaan door het voltijds secundair onderwijs voort te zetten of door deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen.]
[
Art. 123/1.
[...]
]
[
Art. 123/2.
Een jongere kan toelating krijgen om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt, deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen. De toelating wordt gegeven door de directie van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs
[of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen in kwestie]
op advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de school voor voltijds onderwijs waar de jongere de lessen volgt, samenwerkt. Deeltijds beroepssecundair onderwijs of leertijd kan alleen worden gevolgd in combinatie met werkplekleren. Die combinatie omvat minimaal 28 uur per week. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder werkplekleren verstaan elke vorm van activiteit, naast de leercomponent, die samen met die leercomponent het voltijdse engagement uitmaakt. De Vlaamse Regering bepaalt de activiteitsvormen.
]
[
Art. 123/3.
§ 1. Behalve in geval van huisonderwijs of indien de jongere valt onder toepassing van artikel 123/5, zijn de betrokken personen verplicht ervoor te zorgen dat de jongere voor de duur van de leerplicht in een school of centrum is ingeschreven, die school of dat centrum geregeld bezoekt en, in voorkomend geval, aan de voorwaarde van werkplekleren voldoet. Zowel voor leerplichtige als voor niet-leerplichtige jongeren, regelt de Vlaamse Regering de controle op de inschrijvingen, op het geregeld schoolbezoek en op het werkplekleren, en bepaalt ze de redenen van afwezigheid die als geldig aanvaard kunnen worden.
§ 2. De school- en centrumdirecties zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan die controle. Het niet-naleven van deze verplichting kan, voor elementen waarbij de school- of centrumdirectie niet afhankelijk is van derden, aanleiding geven tot sancties. De sanctie kan een gedeeltelijke terugvordering van het werkingsbudget zijn. Bij een eerste overtreding kan die terugvordering maximaal 5% bedragen van het werkingsbudget van het voorgaand schooljaar. Bij een tweede of volgende overtreding kan de terugvordering maximaal 10% bedragen van het werkingsbudget van het voorgaand schooljaar en kan er niet toe leiden dat het aandeel in het werkingsbudget dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties en waarborgt het recht op verdediging.
]
[
Art. 123/4.
Inbreuken door de betrokken personen op de leerplichtbepalingen worden gesanctioneerd conform
artikel 5
van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.
]
[
Art. 123/5.
Indien de jongere in de onmogelijkheid verkeert om onderwijs te volgen, kan de onderwijsinspectie, op vraag van de betrokken personen, beslissen tot een tijdelijke of permanente vrijstelling van de leerplicht.
]
[HOOFDSTUK 6. - Toegang tot en verwerking van persoonsgegevens]
[
Art. 123/6.
Bij verandering van onderwijsinstelling door een leerling worden tussen de betrokken onderwijsinstellingen leerlingengegevens overgedragen onder de volgende gezamenlijke voorwaarden :
1°
[de gegevens hebben enkel betrekking op de leerlingspecifieke onderwijsloopbaan, meer bepaald de essentiële
gegevens die de studieresultaten en de studievoortgang van de leerling bevorderen, monitoren, evalueren en
attesteren;]
2° de overdracht gebeurt enkel in het belang van de persoon op wie de onderwijsloopbaan betrekking heeft;
3° tenzij de regelgeving de overdracht verplicht stelt, gebeurt de overdracht niet indien de betrokken personen er zich expliciet tegen verzetten na, op hun verzoek, de gegevens te hebben ingezien;
[
4°
[een kopie van het verslag wordt door de oude school overgedragen aan de nieuwe school of de oude
school brengt de nieuwe school op de hoogte van het bestaan van een handelingsgericht advies van het
CLB voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel. Het CLB dat verbonden is aan de oude school
draagt een verslag over aan het CLB dat verbonden is met de nieuwe school of het CLB dat verbonden
is aan de oude school brengt het CLB dat verbonden is met de nieuwe school op de hoogte van het
handelingsgericht advies. In het belang van de optimale begeleiding van de betrokken leerling en de
organisatie van de school kunnen ouders zich tegen die overdrachten niet verzetten;]
]
[5° het schoolbestuur van de onderwijsinstelling of de gemandateerde is verwerkingsverantwoordelijke voor de
verwerkingen van de persoonsgegevens voor de looptijd dat deze bewaard dienen te worden;]
[6°
[het centrumbestuur van het CLB dat het verslag of het handelingsgericht advies voor ondersteuning
vanuit het ondersteuningsmodel, vermeld in punt 4°, heeft opgesteld, is verwerkingsverantwoordelijke
voor de verwerkingen door of ter voorbereiding van het verslag of handelingsgericht advies voor
ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel. Het centrumbestuur van het overnemende CLB is
verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerkingen na de ontvangst van het verslag of handelingsgericht advies voor ondersteuning vanuit het ondersteuningsmodel.]
]
[De Vlaamse Regering kan de regels bepalen omtrent de opslagperioden en de verwerkingsactiviteiten en
procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een behoorlijke, veilige en transparante verwerking]
]
[
Art. 123/7.
De betrokken leerling en de betrokken personen hebben een recht op inzage in en toelichting bij de gegevens die op de leerling betrekking hebben, waaronder de evaluatiegegevens, die worden verzameld door de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs,
[of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen,]
naar gelang van het geval.
Indien na de toelichting blijkt dat de betrokken leerling of de betrokken personen een kopie willen van de leerlingengegevens
[...]
heb- ben ze kopierecht. Iedere kopie dient persoonlijk en vertrouwelijk behandeld te worden en mag enkel gebruikt worden in functie van de onderwijsloopbaan van de leerling.
Als bepaalde gegevens ook een derde betreffen en volledige inzage in de gegevens door de betrokken leerling en de betrokken personen afbreuk zou doen aan het recht van de derde op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, wordt de toegang tot deze gegevens verstrekt via een gesprek, gedeeltelijke inzage of rapportage.
]
[HOOFDSTUK 7. - Maatregelen bij schending van leefregels]
[
Art. 123/8.
Tuchtmaatregelen worden genomen als de handelingen van de leerling de leefregels van de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen zodanig schenden dat ze een gevaar of ernstige belemmering vormen voor het normale onderwijs- of vormingsgebeuren of voor de fysieke of psychische integriteit en veiligheid van een of meer leden van de school- of centrumpopulatie of van personen waarmee de leerling in het kader van de component werkplekleren of in het kader van een leerlingenstage in contact komt.
Bij schending van de leefregels die echter niet van aard is om tuchtmaatregelen te nemen, kunnen andere maatregelen worden genomen die de leerling bepaalde voorzieningen ontzeggen of bepaalde verplichtingen opleggen. Die maatregelen doen geen afbreuk aan opvang door de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en kunnen niet raken aan het recht op de studiebekrachtiging. Ze kunnen onder meer, wel inhouden dat voor maximum één lesdag, desgevallend herhaald doch niet aansluitend, het bijwonen van de gebruikelijke lessen of gelijkgestelde activiteiten door andere activiteiten wordt vervangen.
Bij het nemen van een maatregel ten aanzien van een leerling die de leefregels heeft geschonden, zal voor de onderwijsinrichter steeds het beginsel voorop staan dat een minder ingrijpende maatregel voorgaat op een meer ingrijpende maatregel indien daardoor redelijkerwijs verondersteld mag worden dezelfde remediërende of corrigerende effecten bij de leerling te bereiken.
]
[
Art. 123/9.
Voor een tuchtdossier gelden de volgende regels, inherent aan tuchtrechtspleging :
1° de intentie tot een tuchtmaatregel wordt aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht;
2° de betrokken personen evenals de leerling, eventueel bijgestaan door een vertrouwenspersoon, worden gehoord;
3° elke genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd; bij definitieve uitsluiting wordt schriftelijk verwezen naar de mogelijkheid tot beroep met overeenkomstige procedure;
4° voordat de tuchtmaatregel van kracht wordt, wordt elke beslissing aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht;
5° er is geen mogelijkheid om tot collectieve uitsluitingen over te gaan waarbij in één beslissing meerdere leerlingen worden gevat;
6° de tuchtstraf moet in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten;
7° de betrokken personen hebben inzage in het tuchtdossier van de leerling;
8° het tuchtdossier en de tuchtmaatregel zijn niet overdraagbaar naar een andere onderwijsinstelling.
]
[
Art. 123/10.
§ 1. De mogelijke tuchtmaatregelen in het secundair onderwijs zijn :
1° de tijdelijke uitsluiting: waarbij de leerling het recht wordt ontnomen om in de loop van het schooljaar het geheel van de vorming werkelijk en regelmatig te volgen en dit gedurende een periode van, naargelang van het geval, minimaal één lesdag en maximaal vijftien opeenvolgende lesdagen in de school of minimaal één kalenderdag en maximaal eenentwintig opeenvolgende kalenderdagen in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Een nieuwe tijdelijke uitsluiting kan enkel na een nieuw feit.
[Tijdelijke uitsluiting houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst;]
2° de definitieve uitsluiting: waarbij de leerling het recht wordt ontnomen om vanaf een bepaalde datum het geheel van de vorming werkelijk en regelmatig verder te volgen in de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
[Definitieve uitsluiting houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en van zodra blijkt dat ofwel geen ontvankelijk beroep is ingesteld ofwel de uitsluiting in beroep wordt bevestigd, een einde wordt gesteld aan elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd. Definitieve uitsluiting waarvoor een ontvankelijk beroep loopt, houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst.]
§ 2. In afwachting van een eventuele tijdelijke of definitieve uitsluiting, kan de leerling preventief worden geschorst als bewarende maatregel. Bij preventieve schorsing wordt de leerling het recht ontnomen om in de loop van het schooljaar het geheel van de vorming werkelijk en regelmatig te volgen en dit gedurende een periode van, naargelang van het geval, maximaal tien opeenvolgende lesdagen in de school of maximaal veertien opeenvolgende kalenderdagen in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
[De
directeur van de school]
kan, mits motivering aan de betrokken personen, beslissen om desbetreffende periode eenmalig met maximaal tien opeenvolgende lesdagen respectievelijk veertien opeenvolgende kalenderdagen te verlengen indien door externe factoren het tuchtonderzoek niet binnen die eerste periode kan worden afgerond. De schorsing kan onmiddellijk uitwerking hebben en wordt aan de betrokken personen ter kennis gebracht.
[Preventieve schorsing houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst.]
§ 3. De bevoegdheid tot preventieve schorsing of tuchtmaatregelen ligt bij de directeur van de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de leerling is ingeschreven, of zijn afgevaardigde. Voorafgaand aan de beslissing tot definitieve uitsluiting, moet het advies van de klassenraad worden ingewonnen. In die klassenraad zetelt, met adviesbevoegdheid, een personeelslid van het begeleidend centrum voor leerlingenbegeleiding. Het advies van de klassenraad wordt in het tuchtdossier opgenomen.
Elkeen die daartoe is gemachtigd door het school- of centrumbestuur is bevoegd tot het opleggen aan de leerling van andere maatregelen dan tuchtmaatregelen bij schending van leefregels, waaraan hij ingevolge zijn school- of centrumreglement is onderworpen, op een locatie waar hij toezicht op de leerling uitoefent.
§ 4. Als de school samenwerkt met een andere school voor verstrekking van een deel van de vorming en de schending van leefregels, waaraan de leerling ingevolge zijn schoolreglement is onderworpen, zich in die andere school heeft voorgedaan, dan moet bij beslissing tot definitieve uitsluiting en na overleg met de andere school, worden bepaald of die uitsluiting ook betrekking heeft op die andere school.
Als aan de school een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is verbonden, dan moet bij beslissing tot definitieve uitsluiting en na overleg met het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, worden bepaald of die uitsluiting ook betrekking heeft op het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, en vice versa.
§ 5. Bij elke preventieve schorsing of tuchtmaatregel die ingaat vóór de laatste les- of gelijkgestelde dag van het schooljaar, geeft de school of het centrum aan of de leerling al dan niet aanwezig moet zijn op school. Indien de school aangeeft dat de aanwezigheid niet verplicht is, kunnen de betrokken personen een gemotiveerde vraag stellen tot opvang door de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Als op die vraag wordt ingegaan, dan maakt de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs afspraken met de betrokken personen en de leerling over de opvangvoorwaarden. Weigering van opvang moet door de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs schriftelijk worden gemotiveerd aan de betrokken personen.
§ 6. Als de tuchtmaatregel de definitieve uitsluiting behelst, dan gaat die in hetzij onmiddellijk, hetzij op 31 augustus van het lopende schooljaar dan wel, voor een opleiding die dan eindigt, op 31 januari van het lopende schooljaar. Een definitieve uitsluiting ingaand op die uiterlijke datum impliceert uitschrijving.
Als de definitieve uitsluiting ingaat vóór de datum, vermeld in het eerste lid, dan blijft de leerling ingeschreven tot op het ogenblik van inschrijving in een andere school of een ander centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Terwijl de inschrijving doorloopt, heeft de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de leerling wordt uitgesloten de verantwoordelijkheid om, samen met het begeleidend centrum voor leerlingenbegeleiding, de leerling actief bij te staan in het zoeken naar een andere school of een ander centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Die zoekinspanningen zullen rekening houden met het criterium afstand ten opzichte van de verblijfplaats van de leerling en zullen zich, in eerste instantie, richten op hetzelfde onderwijsnet en dezelfde opleiding als die waaruit de leerling komt.
In afwijking van het tweede lid, kan de school waar een leerling definitief wordt uitgesloten in de volgende gevallen uitschrijven :
1° vanaf de tiende lesdag die volgt op de dag dat de definitieve uitsluiting ingaat, eventueel na uitputting van de mogelijkheid tot beroep, voor zover de leerling op laatstbedoelde dag niet meer leerplichtig is;
2° als de betrokken personen blijk geven van manifeste onwil om op het aanbod van verandering van school in te gaan.
In afwijking van het tweede lid, kan het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar een leerling definitief wordt uitgesloten in de volgende gevallen uitschrijven :
1° vanaf de tiende kalenderdag die volgt op de dag dat de definitieve uitsluiting ingaat, eventueel na uitputting van de mogelijkheid tot beroep, voor zover de leerling op laatstbedoelde dag niet meer leerplichtig is;
2° als de betrokken personen blijk geven van manifeste onwil om op het aanbod van verandering van centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs in te gaan.
]
[
Art. 123/11.
§ 1. De mogelijke tuchtmaatregelen in
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
zijn :
1° de tijdelijke uitsluiting uit het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen: waarbij de leerling het recht wordt ontnomen om in de loop van het schooljaar gedurende een periode van minimaal één kalenderdag en maximaal eenentwintig opeenvolgende kalenderdagen het geheel van de theoretische vorming werkelijk en regelmatig te volgen in een bepaalde vestigingsplaats van het centrum. Een nieuwe tijdelijke uitsluiting kan enkel na een nieuw feit.
[Tijdelijke uitsluiting houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst;]
2° de definitieve uitsluiting uit het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen: waarbij de leerling het recht wordt ontnomen om vanaf een bepaalde datum het geheel van de theoretische vorming werkelijk en regelmatig te volgen in een bepaalde vestigingsplaats van het centrum.
[Definitieve uitsluiting houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en van zodra blijkt dat ofwel geen ontvankelijk beroep is ingesteld ofwel de uitsluiting in beroep wordt bevestigd, een einde wordt gesteld aan elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd. Definitieve uitsluiting waarvoor een ontvankelijk beroep loopt, houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst.]
3°
[...]
§ 2. In afwachting van een eventuele tijdelijke of definitieve uitsluiting, kan de leerling preventief worden geschorst. Bij preventieve schorsing wordt de leerling het recht ontnomen om in de loop van het schooljaar gedurende een periode van maximaal veertien opeenvolgende kalenderdagen het geheel van de theoretische vorming werkelijk en regelmatig te volgen in een bepaalde vestigingsplaats van het centrum. Het centrumbestuur kan, mits motivering aan de betrokken personen, beslissen om desbetreffende periode eenmalig met maximaal veertien opeenvolgende kalenderdagen te verlengen indien door externe factoren het tuchtonderzoek niet binnen die eerste periode kan worden afgerond. De schorsing kan onmiddellijk uitwerking hebben en wordt aan de betrokken personen ter kennis gebracht.
[Preventieve schorsing houdt tevens in dat in voorkomend geval van rechtswege en met onmiddellijke ingang elke overeenkomst, ongeacht zijn vorm, waarop leren op een werkplek voor de betrokken leerling is gebaseerd, wordt geschorst.]
§ 3. In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
ligt de bevoegdheid tot :
1° preventieve schorsing: bij de directeur-afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde;
2° tijdelijke of definitieve uitsluiting uit het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen: bij de directeur-afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde
[...]
;
3°
[...]
]
[HOOFDSTUK 8. - Beroepsmogelijkheden]
[Afdeling 1. - Beroep tegen beslissing tot definitieve uitsluiting uit een school, een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een vestigingsplaats van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
[
Art. 123/12.
§ 1. Tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting die door de betrokken personen wordt betwist, hebben die personen verhaalmogelijkheid overeenkomstig een beroepsprocedure. De beroepsprocedure is vastgelegd in het school- of centrumreglement, met behoud van de toepassing van de bepalingen van deze afdeling.
De betrokken personen stellen het beroep in bij het school- of centrumbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift dat ten minste het voorwerp van beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt. Bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken gevoegd worden.
§ 2. Het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie en leidt tot :
1° hetzij de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van onontvankelijkheid als :
a) de termijn voor indiening van het beroep, opgenomen in het school- of centrumreglement, is overschreden;
b) het beroep niet voldoet aan de vormvereisten opgenomen in het school- of centrumreglement;
2° hetzij de bevestiging van de definitieve uitsluiting, hetzij de vernietiging van de definitieve uitsluiting. Het school- of centrumbestuur aanvaardt de verantwoordelijkheid voor deze beslissing van de beroepscommissie.
§ 3. Het resultaat van het beroep wordt aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht binnen de termijn bepaald in het school- of centrumreglement.
Bij overschrijding van deze termijn is de omstreden definitieve uitsluiting van rechtswege nietig.
]
[
Art. 123/13.
§ 1. In het secundair onderwijs wordt een beroepscommissie ingesteld door een school- of centrumbestuur.
In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
wordt een beroepscommissie ingesteld door
[het centrumbestuur]
.
§ 2. In het secundair onderwijs
[bepaalt het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling]
van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° de samenstelling kan per te behandelen dossier verschillen, doch kan binnen het te behandelen dossier niet wijzigen;
2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van het school- of centrumbestuur of van de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, met uitzondering van de directeur of zijn afgevaardigde die de beslissing heeft genomen; anderzijds "externe leden", zijnde personen die extern zijn aan het school- of centrumbestuur en aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen :
a) wordt onder lid van het school- of centrumbestuur een lid verstaan van het orgaan dat de verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt;
b) wordt een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel een intern lid als een extern lid is, geacht een intern lid te zijn;
c) wordt een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of, met uitzondering van het personeel, de schoolraad van de school of het centrum waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, geacht een extern lid te zijn, tenzij de bepaling vermeld in punt b) van toepassing is;
3° de voorzitter wordt
[door het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de
externe personen]
onder de externe personen aangeduid.
In het secundair onderwijs bepaalt het school- of centrumbestuur de werking, met inbegrip van de stemprocedure, van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen, waaronder eventueel het horen van een of meer leden van de klassenraad die een advies over de definitieve uitsluiting heeft gegeven;
5° de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden van het onderwijs;
6° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het school- of centrumreglement.
§ 3. In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
[bepaalt het centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling]
van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° de samenstelling kan per te behandelen dossier verschillen, doch kan binnen het te behandelen dossier niet wijzigen;
2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van het centrumbestuur of het centrum waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, met uitzondering van de directeur-afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde die de beslissing heeft genomen; anderzijds "externe leden", zijnde personen die extern zijn aan het centrumbestuur en het centrum waar de betwiste beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen;
3° de voorzitter wordt
[door het centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de externe personen]
aangeduid.
In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
bepaalt
[het centrumbestuur]
de werking, met inbegrip van de stemprocedure, van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen, waaronder eventueel het horen van een of meer leden van
[de klassenraad]
dat een advies over de definitieve uitsluiting heeft gegeven;
5° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het centrumreglement.
§ 4. Het beroep schort de uitvoering van de beslissing tot definitieve uitsluiting niet op
[, onverminderd het in artikel 123/10, § 1, 2°, en artikel 123/11, § 1, 2°, gestelde]
.
]
[Afdeling 2. Beroep tegen beslissing tot uitsluiting uit de leertijd]
[
Art. 123/14.
[...]
]
[Afdeling 3. Beroep tegen een evaluatiebeslissing]
[
Art. 123/15.
§ 1. Tegen eindbeslissingen inzake leerlingenevaluatie die door de betrokken personen worden betwist, hebben die personen verhaalmogelijkheid overeenkomstig een beroepsprocedure. De beroepsprocedure is vastgelegd in het school- of centrumreglement, met behoud van de toepassing van de bepalingen van deze afdeling.
In het secundair onderwijs hebben de betrokken personen slechts verhaalmogelijkheid na een overleg als vermeld in artikel 115/6, § 4.
In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
de leertijd nemen de betrokken personen een evaluatiebeslissing in ontvangst op een in het centrumreglement vastgelegde datum en wijze. Bij het niet in ontvangst nemen door de betrokken personen wordt de beslissing geacht te zijn ontvangen op de voorziene ontvangstdatum. Slechts na een overleg met
[de directeur-afgevaardigd bestuurder van het centrum of zijn afgevaardigde]
op vraag van de betrokken personen en binnen een redelijke termijn na ontvangst van een beslissing
[...]
, hebben die betrokken personen verhaalmogelijkheid tegen de beslissing. Die termijn wordt in het centrumreglement bepaald. Van het overleg wordt een schriftelijke neerslag gemaakt. Na het overleg wordt het oorspronkelijk evaluatieresultaat bevestigd of door een ander evaluatieresultaat vervangen.
§ 2. De betrokken personen stellen het beroep in bij het school- of centrumbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift, dat ten minste het voorwerp van beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt. Bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken gevoegd worden.
§ 3. Het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie en leidt tot :
1° hetzij de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van onontvankelijkheid als :
a) de termijn voor indiening van het beroep, opgenomen in het school- of centrumreglement, is overschreden;
b) het beroep niet voldoet aan de vormvereisten opgenomen in het school- of centrumreglement;
2° hetzij, nadat de beroepscommissie al dan niet aan de leerling bijkomende proeven of opdrachten heeft opgelegd, de bevestiging van het oorspronkelijk evaluatieresultaat of de vervanging door een ander evaluatieresultaat. Het school- of centrumbestuur aanvaardt de verantwoordelijkheid voor de beslissing van de beroepscommissie.
§ 4. Het resultaat van het beroep wordt aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht hetzij uiterlijk op 15 september, hetzij - doch uitsluitend voor een opleiding die op 31 januari eindigt - uiterlijk op 15 maart daaropvolgend.
]
[
Art. 123/16.
[...]
]
[
Art. 123/17.
§ 1. In het secundair onderwijs wordt een beroepscommissie ingesteld door een school- of centrumbestuur.
In de leertijd wordt een beroepscommissie ingesteld door
[het centrumbestuur]
[...]
.
§ 2. In het secundair onderwijs
[bepaalt het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling]
van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° de samenstelling kan per te behandelen dossier verschillen, doch kan binnen het te behandelen dossier niet wijzigen;
2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van de klassenraad, waaronder alleszins de voorzitter van de klassenraad, die de betwiste evaluatiebeslissing heeft genomen, en eventueel een lid van het school- of centrumbestuur; anderzijds "externe leden", zijnde personen die extern zijn aan het school- of centrumbestuur en aan de school of het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de betwiste evaluatiebeslissing is genomen.
In voorkomend geval en voor de toepassing van deze bepalingen :
a) wordt onder een lid van het school- of centrumbestuur een lid verstaan van het orgaan dat de verantwoordelijkheid voor het georganiseerde onderwijs draagt;
b) wordt een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel een intern lid als een extern lid is, geacht een intern lid te zijn;
c) wordt een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of, met uitzondering van het personeel, de schoolraad van de school of het centrum waar de betwiste evaluatiebeslissing is genomen, geacht een extern lid te zijn, tenzij de bepaling vermeld in punt b) van toepassing is;
3° de voorzitter wordt
[door het schoolof centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de
externe personen]
aangeduid.
In het secundair onderwijs bepaalt het school- of centrumbestuur de werking, met inbegrip van de stemprocedure, van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen; onder "stappen" kan onder meer worden verstaan :
a) het horen van een of meer stemgerechtigde leden van de klassenraad, voor zover niet opgenomen in het eerste lid, 2°, hiervoor, die de betwiste evaluatiebeslissing, heeft genomen;
b) het horen van een of meer raadgevende leden van de klassenraad die de betwiste evaluatiebeslissing heeft genomen;
c) het, in voorkomend geval, organiseren van de bijkomende proeven of opdrachten van de leerling;
5° de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van individuele personeelsleden van het onderwijs;
6° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het school- of centrumreglement.
§ 3. In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
[bepaalt het centrumbestuur of zijn afgevaardigde de samenstelling]
van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° de samenstelling kan per te behandelen dossier verschillen, doch kan binnen het te behandelen dossier niet wijzigen;
2° de samenstelling is als volgt: enerzijds "interne leden", zijnde leden van
[de klassenraad]
, waaronder alleszins de voorzitter van
[de klassenraad]
die de betwiste evaluatiebeslissing heeft genomen en eventueel een lid van het centrumbestuur in kwestie; anderzijds "externe leden", zijnde personen die extern zijn aan het centrumbestuur en aan het centrum waar de betwiste evaluatiebeslissing is genomen. Voor de toepassing van deze bepalingen, wordt een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel een intern lid als een extern lid is, geacht een intern lid te zijn;
3° de voorzitter wordt
[door het centrumbestuur of zijn afgevaardigde onder de externe personen]
aangeduid.
In
[een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]
bepaalt
[het centrumbestuur]
de werking, met inbegrip van de stemprocedure, van een beroepscommissie, met inachtneming van volgende bepalingen :
1° elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, met dien verstande dat bij stemming het aantal stemgerechtigde interne leden van de beroepscommissie en het aantal stemgerechtigde externe leden van de beroepscommissie gelijk moet zijn; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend;
2° elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3° een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4° een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen;
5° een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het centrumreglement.
]
[
Art. 123/18.
Zolang een beroepsprocedure als vermeld in deze afdeling lopende is, heeft de leerling het recht om in de school, het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen waar of waarvoor de betwiste evaluatiebeslissing is genomen, verder onderwijs te volgen alsof er geen nadelige beslissing was genomen.
]
[Afdeling 4. Beroep tegen andere beslissingen]
[
Art. 123/19.
Een school- of centrumbestuur
[...]
is bevoegd om
[...]
eventuele beroepsmogelijkheden te voorzien ten aanzien van door de betrokken personen betwiste beslissingen andere dan beslissingen in verband met definitieve uitsluiting of leerlingenevaluatie.
]
[HOOFDSTUK 9. - Leerlingenstages]
Art. 123/20.
Een leerlingenstage is gebaseerd op een leerlingenstageovereenkomst gesloten tussen de school, de stagegever en de betrokken personen. De eindverantwoordelijkheid voor de keuze van de stagegever, de vaststelling van de stageactiviteiten evenals de begeleiding en beoordeling van de leerling-stagiair, ligt bij de school.
Elke leerlingenstage is onbezoldigd.
Indien de leerling-stagiair bij de uitvoering van zijn stage de stagegever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is de leerling-stagiair enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.
[De aansprakelijkheid van de vader en de moeder in de zin van artikel 1384, tweede lid van het burgerlijk wetboek geldt enkel wanneer de minderjarige leerling-stagiair overeenkomstig de hier voormelde gevallen persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld.]
[De stagegever is een aansteller in de zin van artikel 1384, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.]
[Alle met de bepalingen van dit artikel strijdige bedingen zijn nietig.]
De Vlaamse Regering kan de praktische organisatie van en de minimale kwaliteitskenmerken voor leerlingenstages nader bepalen.
[Hoofdstuk 10. Leerlingenbegeleiding
]
[
Art. 123/21.
Kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding bevordert de totale ontwikkeling van alle leerlingen, verhoogt hun welbevinden, voorkomt vroegtijdig schoolverlaten en creëert meer gelijke onderwijskansen. Op die manier draagt het bij tot het functioneren van de leerling in de schoolse én maatschappelijke context.
Het begeleidingsdomein onderwijsloopbaan heeft tot doel de leerling te ondersteunen om voldoende zelfkennis te ontwikkelen, om inzicht te verwerven in de structuur van en de mogelijkheden binnen het onderwijs, de opleiding en de arbeidsmarkt, en om adequate keuzes te leren maken op school en daarbuiten.
Het begeleidingsdomein leren en studeren heeft tot doel het leren van de leerling te optimaliseren en het leerproces te bevorderen door leer- en studeervaardigheden te ondersteunen en te ontwikkelen.
Het begeleidingsdomein psychisch en sociaal functioneren heeft tot doel het welbevinden van de leerling te bewaken, te beschermen en te bevorderen waardoor de leerling op een spontane en vitale manier tot leren kan komen en zich kan ontwikkelen tot een veerkrachtige volwassene.
Het begeleidingsdomein preventieve gezondheidszorg heeft tot doel de gezondheid, groei en ontwikkeling van leerlingen te bevorderen en te beschermen, het groei- en ontwikkelingsproces op te volgen en tijdig risicofactoren, signalen, symptomen van gezondheids- en ontwikkelproblemen te detecteren.
Voor het begeleidingsdomein preventieve gezondheidszorg omvat dat voor de school minimaal het actief meewerken aan:
1° de organisatie van de systematische contactmomenten door het centrum voor leerlingenbegeleiding. De regering bepaalt de frequentie en de inhoud van de systematische contacten;
2° de organisatie van de vaccinaties door het centrum voor leerlingenbegeleiding om het ontstaan en de verspreiding van sommige besmettelijke ziekten tegen te gaan. De regering legt het vaccinatieschema vast;
3° de uitvoering van de profylactische maatregelen die het centrum voor leerlingenbegeleiding neemt om de verspreiding van besmettelijke ziekten tegen te gaan. De regering bepaalt hiervoor de nadere regels.
]
[
Art. 123/22.
De school ontwikkelt een beleid op leerlingenbegeleiding dat is afgestemd op het pedagogisch project, de noden van de leerlingenpopulatie en de context waarin de school zich bevindt. Het beleid op leerlingenbegeleiding omvat de begeleiding van de leerlingen, het ondersteunen van het handelen van het onderwijzend personeel en de coördinatie van alle leerlingbegeleidingsinitiatieven op niveau van de school. De school implementeert, evalueert en stuurt, zo nodig, dat beleid bij. Ter versterking van dat beleid voert de school een professionaliseringbeleid. De school wijst binnen haar personeelskader een of meer personeelsleden aan die geheel of gedeeltelijk met leerlingenbegeleiding worden belast.
Bij de opmaak en evaluatie van het beleid op leerlingenbegeleiding betrekt de school relevante actoren. Voor bijkomende inhoudelijke expertise doet de school een beroep op het centrum voor leerlingenbegeleiding. Voor schoolondersteuning zoekt de school externe ondersteuning bij de pedagogische begeleidingsdienst of een andere externe dienst.
Een beleid op leerlingenbegeleiding beantwoordt aan de volgende principes:
1° het belang van elke leerling staat centraal;
2° het komt participatief tot stand en is gedragen door het hele schoolteam;
3° het is doelgericht, systematisch, planmatig en transparant;
4° het wordt discreet uitgevoerd;
5° er wordt verduidelijkt wie welke taak opneemt in de leerlingenbegeleiding.
]
[
Art. 123/23.
Bij de leerlingenbegeleiding heeft de school een basisaanbod voor alle leerlingen en biedt zorg voor leerlingen voor wie dit niet volstaat.
In de fase van de verhoogde zorg kan de school consultatieve leerlingenbegeleiding vragen aan het centrum voor leerlingenbegeleiding of wordt dit door het centrum voor leerlingenbegeleiding aangeboden waar het dat nodig acht.
In de fase uitbreiding van zorg wisselen de school en het centrum voor leerlingenbegeleiding met elkaar de beschikbare relevante informatie uit om de afspraken over de bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise te realiseren.
De Vlaamse Regering kan met betrekking tot deze opdrachten nadere bepalingen vastleggen.
]
[
Art. 123/24.
§ 1. De school en het centrum maken afspraken over de schoolspecifieke samenwerking en leggen die vast. De school neemt daarvoor het initiatief. De Vlaamse Regering bepaalt welke samenwerkingsafspraken een school en een centrum minstens vastleggen.
Het centrum deelt relevante informatie over de leerlingen in begeleiding met de school. De school deelt relevante informatie die in de school aanwezig is over de leerlingen met het centrum. Bij het doorgeven en het gebruik van deze informatie gelden de regels inzake het ambts- en beroepsgeheim, de deontologie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
§ 2. De samenwerking tussen een school en een centrum voor leerlingenbegeleiding loopt voor onbepaalde duur en start in het begin van het schooljaar. Op basis van een evaluatie van de samenwerking kunnen de samenwerkingsafspraken in onderling overleg worden bijgestuurd.
De samenwerking tussen een school en een centrum kan door de school of het centrum worden stopgezet. Bij stopzetting van de samenwerking deelt de school of het centrum tegen uiterlijk 31 december, aan respectievelijk het centrum of de school mee dat de samenwerking wordt beëindigd. De samenwerking wordt stopgezet met ingang van het daaropvolgende schooljaar. Bij stopzetting van de samenwerking op initiatief van het centrum zal het de dienstverlening blijven verlenen tot de school een samenwerking met een ander centrum heeft vastgelegd. De dienstverlening blijft daarbij gegarandeerd tot het einde van hetzelfde schooljaar en maximaal voor de periode van het daarop volgende volledige schooljaar.
§ 3. Uiterlijk op 31 maart voorafgaand aan het schooljaar waarop een gewijzigde samenwerking ingaat, deelt de school aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Regering mee met welk centrum voor leerlingenbegeleiding ze zal samenwerken.
§ 4. Als een school en een centrum niet tot afspraken over een samenwerking komen, meldt de school dat aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten voor de bemiddeling en de samenstelling van de bemiddelingscommissie.
]
DEEL IV. - SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE HET VOLTIJDS
GEWOON SECUNDAIR ONDERWIJS
TITEL 1. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE
SCHOLEN
HOOFDSTUK 1. - Structuur en
organisatie
Afdeling 1.
[Structuur en organisatie op macroniveau - transitieperiode]
[
Art. 123/21.
De bepalingen van deze afdeling houden progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, op uitwerking te hebben met ingang van de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019.
]
Art. 124.
Vanaf het schooljaar 2009-2010
bestaat het voltijds secundair onderwijs uit :
1° de eerste
graad, opgebouwd uit :
a) een eerste leerjaar
A;
b) een eerste leerjaar B, bestemd voor leerlingen die
behoefte hebben aan een aangepast onderwijs;
c) een tweede
leerjaar van de eerste graad, waarin basisopties worden
onderscheiden;
d) een beroepsvoorbereidend leerjaar, waarin
beroepenvelden worden onderscheiden;
2° de tweede graad,
opgebouwd uit :
a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen
en opties worden onderscheiden;
b) een tweede leerjaar, waarin
onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;
3° de derde
graad, opgebouwd uit :
a) een eerste leerjaar, waarin
onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;
b) een tweede
leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden
onderscheiden;
c) uitsluitend in het algemeen en het
kunstsecundair onderwijs : een derde leerjaar aangeduid als voorbereidend jaar
op het hoger onderwijs, waarin opties worden onderscheiden;
d)
uitsluitend in het technisch en het kunstsecundair onderwijs :
niet-leerjaar-gebonden opties aangeduid als secundair na secundair, afgekort
Se-n-Se;
e) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs : een
derde leerjaar aangeduid als specialisatiejaar, waarin opties worden
onderscheiden, en een derde leerjaar aangeduid als naamloos
leerjaar;
4° uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs
:
de vierde graad, waarin de opties modevormgeving en
plastische kunsten worden onderscheiden, opgebouwd uit :
a) een
eerste leerjaar;
b) een tweede
leerjaar.
Uiterlijk met ingang van het schooljaar 2012-2013 zet
het betrokken schoolbestuur de optie modevormgeving respectievelijk de optie
plastische kunsten progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het
eerste, om, naar keuze :
a) hetzij naar één optie
van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs,
aangeduid als specialisatiejaar, en naar één optie van de derde
graad van het technisch of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se, en
bestaande uit twee semesters, binnen het geheel van opties zoals door de
Vlaamse Regering bepaald,
b) hetzij naar twee opties van het
derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid
als specialisatiejaar, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse
Regering bepaald,
[c) hetzij naar een derde leerjaar van de
derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als naamloos
leerjaar, en naar één optie van de derde graad van het technisch
of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se, en bestaande uit twee
semesters, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering
bepaald;]
zonder dat deze omzetting er mag toe leiden dat in de
school een niet-bestaand studiegebied wordt opgericht.
Vanaf
het schooljaar 2009-2010 wordt de opleiding verpleegkunde aangeduid als hoger
beroepsonderwijs, behorend tot het niveau hoger onderwijs. Ze kan evenwel
uitsluitend worden ingericht door scholen voor voltijds secundair onderwijs.
[...]
[
Uiterlijk op 1 september 2014 zet het betrokken schoolbestuur het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs aangeduid als naamloos leerjaar om, naar keuze, naar twee opties van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald en zonder dat deze omzetting er mag toe leiden dat in de school een niet-bestaand studiegebied wordt opgericht. De omzetting is voor het betrokken schoolbestuur geen verplichting indien de basisvorming uit ten minste achtentwintig wekelijkse lesuren algemene vakken bestaat, als vermeld in artikel 157, § 4.]
(123)
Art. 125.
Teneinde overeenstemming te
bereiken met de structuur, zoals vermeld in voorgaande artikel, wordt per 1
september 2009 :
1° de optie verpleegkunde van de vierde
graad van het beroepssecundair onderwijs van rechtswege omgezet naar een
gelijknamige opleiding van het hoger beroepsonderwijs met een duurtijd van zes
semesters;
2° elke tot en met het schooljaar 2008-2009
bestaande optie van het derde leerjaar van de derde graad van het technisch of
het kunstsecundair onderwijs aangeduid als specialisatiejaar, van rechtswege
omgezet naar een gelijknamige optie aangeduid als Se-n-Se met een duurtijd van
twee semesters en gerangschikt als specifiek. (124)
Art. 126.
Het aanbod in het secundair
onderwijs, met uitzondering van de eerste graad, wordt ingedeeld in
studiegebieden.
De studiegebieden zijn :
1)
algemeen secundair onderwijs;
2) sport;
3)
auto;
4) bouw;
5) chemie;
6)
decoratieve technieken;
7) fotografie;
8)
glastechnieken;
9) grafische communicatie en
media;
10) handel;
11)
hout;
12) juwelen;
13) koeling en
warmte;
14) land- en tuinbouw;
15)
lichaamsverzorging;
16) maatschappelijke
veiligheid;
17) maritieme opleidingen;
18)
mechanica-elektriciteit;
19) mode;
20)
muziekinstrumentenbouw;
21) optiek;
22)
orthopedische technieken;
23) personenzorg;
24)
tandtechnieken;
25) textiel;
26)
toerisme;
27) voeding;
28)
ballet;
29) beeldende kunsten;
30)
podiumkunsten.
De Vlaamse Regering rangschikt elk
structuuronderdeel in één van desbetreffende studiegebieden.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt met
structuuronderdeel bedoeld : een optie van de tweede, derde of vierde graad en
de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.
(125)
Art. 127.
[...]
[
Art. 127/1.
Structuuronderdelen met in de benaming de term "duaal" die organiek in het studieaanbod worden opgenomen, zijn structuuronderdelen van het voltijds gewoon secundair onderwijs.
De volgende bepalingen zijn niet van toepassing op structuuronderdelen met in de benaming de term "duaal" die op 1 september 2018 in het studieaanbod worden opgenomen:
1° artikel 15 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur met betrekking tot de procedure voor erkenning van onderwijskwalificaties;
2° artikel 129, § 1, van deze codex met betrekking tot de indienings- en adviseringsprocedure voor voorstellen van nieuwe structuuronderdelen;
3° de uitvoeringsbepalingen van punt 1° en 2°.
]
Art. 128.
[
De Vlaamse Regering kan beslissen om bestaande structuuronderdelen om te zetten. De omzetting houdt in dat het structuuronderdeel hetzij wordt opgeheven, hetzij wordt gewijzigd op één of meer van volgende onderdelen :
a) de benaming;
b) de graad, de onderwijsvorm, het studiegebied of het leerjaarniveau waarin het wordt ondergebracht;
c) de duurtijd, doch uitsluitend wat Se-n-Se betreft;
d) de goedkeuring van leerplannen.
]
Art. 129.
§ 1. De Vlaamse Regering
kan, afhankelijk van maatschappelijke, onderwijskundige of technologische
ontwikkelingen of afhankelijk van arbeidsmarktbehoeften, nieuwe
structuuronderdelen vastleggen. Ze kan hiertoe zelf het initiatief nemen of
onderbouwde voorstellen in overweging nemen die door onderwijsverstrekkers of
derden worden ingediend. Voor die voorstellen bepaalt de Vlaamse Regering de
indienings- en adviseringsprocedure.
Als een nieuw
structuuronderdeel wordt vastgelegd, dan bepaalt de Vlaamse Regering
:
1°
[...]
2° in welk studiegebied dit
structuuronderdeel, voor zover het de tweede of de derde graad betreft, wordt
gerangschikt;
3° voor wat betreft de Se-n-Se : de duurtijd
uitgedrukt in semesters.
Voor uitzonderlijke gevallen kan de
Vlaamse Regering bepalen dat tijdens het eerste schooljaar waarin een
geprogrammeerd structuuronderdeel wordt georganiseerd de telling van
regelmatige leerlingen of cursisten van dat structuuronderdeel, voor de
toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën
enerzijds en de bepaling van de werkingsmiddelen anderzijds, vastgesteld wordt
op een bepaalde datum of data in de loop van het betrokken schooljaar. Onder
uitzonderlijke gevallen worden programmaties van structuuronderdelen verstaan
die :
a) rechtstreeks en onmiddellijk tegemoetkomen aan
dringende of onvoorziene lokale of regionale ontwikkelingen op
socio-economisch, maatschappelijk of onderwijskundig vlak, waarbij de betrokken
schoolbesturen tot een ingreep in het studieaanbod genoodzaakt zijn; en
b) in de aanvangsperiode van effectieve organisatie de inzet
van een groter aantal personele en materiële middelen vereisen dan in het
gewone financierings- en subsidiëringssysteem is
voorzien.
§ 2. Voor de toepassing van
§ 1 wordt met structuuronderdelen bedoeld : basisopties, beroepenvelden,
opties van de tweede of derde graad.
(128)
Art. 130.
§ 1. Se-n-Se van de derde
graad van het technisch en kunstsecundair onderwijs hebben een duurtijd van een
semester, twee aansluitende semesters of drie aansluitende semesters. Se-n-Se
kunnen voor de leerlingen starten hetzij op 1 september hetzij op 1
februari.
Se-n-Se zijn sterk beroepsgericht, leiden tot een
erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 4 die bestaat uit minstens
één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4, en
worden bekrachtigd met een certificaat. Ze bevatten een relevant aandeel
werkplekleren, zijnde leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van
algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de
leeromgeving is. Onder eenzelfde benaming van een optie kan een Se-n-Se slechts
aan één welbepaalde duurtijd worden
gekoppeld.
§ 2.
[Voor de organisatie van een Se-n-Se kan een school voor voltijds secundair onderwijs samenwerken met :
1°één of meer andere scholen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen;
2°één of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;
3° andere organisaties of bedrijven uit de publieke of private sector.
Binnen dat samenwerkingsverband is de eerst vermelde school voor voltijds secundair onderwijs altijd de coördinerende school. Uitsluitend de coördinerende school is bevoegd en verantwoordelijk voor de inschrijving van leerlingen voor het geheel van de Se-n-Se, de programmatie, de evaluatie, de studiebekrachtiging en de kwaliteitszorg, terwijl op het vlak van de financiering of subsidiëring de vigerende decretale en regelgevende bepalingen enkel van toepassing zijn op de coördinerende school.
De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden opgenomen :
1° de partners waarmee wordt samengewerkt;
2° de coördinerende school;
3° de invulling van de samenwerking;
4° de looptijd van de samenwerking;
5° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg;
6° de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd.
Een coördinerende school kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een partner waarmee wordt samengewerkt. Tenzij die overdracht plaats vindt naar een andere school voor secundair onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs, worden de betrokken uren-leraar beschouwd als uren-leraar aangewend voor voordrachtgevers en gelden de bepalingen van artikel 211, § 3.
]
§ 3.
[...]
(129)
Art. 131.
[...]
Art. 132.
Hoger beroepsonderwijs,
bestaande uit de opleiding verpleegkunde, is beroepsgericht onderwijs, leidt
tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5 die bestaat uit
minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau
5, en wordt bekrachtigd met een diploma van gegradueerde. Het hoger
beroepsonderwijs heeft een duurtijd van zes semesters. Bij modulaire
organisatie kan het hoger beroepsonderwijs voor de cursisten starten hetzij op
1 september hetzij op 1 februari, bij niet-modulaire organisatie enkel op 1
september.
Het hoger beroepsonderwijs wordt georganiseerd
enerzijds overeenkomstig de codificatie van de bepalingen betreffende het
secundair onderwijs en anderzijds overeenkomstig de bepalingen van
[de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]
.
Met inachtname van de voorwaarde inzake
studieomvang zoals bepaald in de richtlijn 2005/36/EG van het Europees
Parlement en de Raad, dient de school, buiten de wekelijkse lessentabel, aan de
cursisten verpleegkunde gedurende de volledige duur van de opleiding en naar
rata van ten minste 4 wekelijkse lestijden, opleidingsgebonden persoonlijke
activiteiten op te leggen. De klassenraad beslist autonoom over de vorm en
inhoud van deze activiteiten. De resultaten van de door de cursist uitgevoerde
activiteiten worden in aanmerking genomen bij zijn of haar evaluatie door de
klassenraad. (131)
Art. 133.
De opties "elektronica
militaire wapensystemen", "militaire en sociale wetenschappen" en "militaire
bewapeningstechnieken" van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad
van het technisch secundair onderwijs zijn voorbehouden voor de instellingen
van de Krijgsmacht. Op deze opties zijn de bepalingen van artikelen 126, 127 en
128 niet van toepassing. (132)
[Afdeling 1/1. Structuur en organisatie op macroniveau]
[
Art. 133/1.
De bepalingen van deze afdeling treden progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, in werking met ingang vanaf 1 september 2019.
]
[
Art. 133/2.
Het voltijds gewoon secundair onderwijs bestaat uit drie graden.
De eerste graad omvat een eerste leerjaar A, een eerste leerjaar B, een tweede leerjaar A en een tweede leerjaar B.
De tweede graad omvat een eerste leerjaar en een tweede leerjaar.
De derde graad omvat een eerste leerjaar, een tweede leerjaar en een derde leerjaar, aangeduid als secundair-na-secundair, afgekort Se-n-Se.
]
[
Art. 133/3.
Zowel in het tweede leerjaar A als in het tweede leerjaar B worden basisopties onderscheiden.
In het tweede leerjaar A:
1° zal de leerling, één basisoptie als dusdanig of, in voorkomend geval, één pakket kiezen;
2° is een basisoptie een niche-basisoptie als het aanbod ervan aan beperkingen of voorwaarden is gekoppeld vanuit macrodoelmatigheid;
3° kan een school, in voorkomend geval, voor een basisoptie een of meer pakketten organiseren onder voorbehoud van de voorwaarde, vermeld in punt 4° ;
4° is een pakket een niche-pakket als de organisatie ervan aan een bepaald aantal scholen is voorbehouden.
In het tweede leerjaar B:
1° zal de leerling, maximaal drie basisopties en, in voorkomend geval, pakketten combineren;
2° is een basisoptie een niche-basisoptie als het aanbod ervan aan beperkingen of voorwaarden is gekoppeld vanuit macrodoelmatigheid;
3° kan een school, in voorkomend geval, voor een basisoptie een of meer pakketten organiseren onder voorbehoud van de voorwaarde, vermeld in punt 4° ;
4° is een pakket een niche-pakket als de organisatie ervan aan een bepaald aantal scholen is voorbehouden.
Met inachtname van het eerste tot en met het derde lid bepaalt de Vlaamse Regering, afzonderlijk voor het tweede leerjaar A en het tweede leerjaar B:
1° de basisopties;
2° binnen het geheel van basisopties: de niche-basisopties en de beperkingen of voorwaarden die, per niche-basisoptie, aan het aanbod ervan zijn gekoppeld;
3° per basisoptie: de eventuele pakketten;
4° binnen het geheel van pakketten: de niche-pakketten en het aantal scholen dat, per niche-pakket, in aanmerking komt voor de organisatie ervan.
]
[
Art. 133/4.
§ 1. In de leerjaren van de tweede en derde graad worden studierichtingen onderscheiden. Die studierichtingen worden geordend in een matrix op basis van studiedomeinen, finaliteiten en onderwijsvormen.
De studiedomeinen zijn:
1° taal en cultuur;
2° stem;
3° kunst en creatie;
4° land- en tuinbouw;
5° economie en organisatie;
6° maatschappij en welzijn;
7° sport;
8° voeding en horeca.
De finaliteiten zijn:
1° doorstroom;
2° dubbel;
3° arbeidsmarkt.
De onderwijsvormen zijn:
1° algemeen secundair onderwijs - aso;
2° technisch secundair onderwijs - tso;
3° kunstsecundair onderwijs - kso;
4° beroepssecundair onderwijs - bso.
Binnen de finaliteit doorstroom zijn de studierichtingen van het algemeen secundair onderwijs domeinoverschrijdend en zijn de studierichtingen van het technisch en kunstsecundair onderwijs domeingebonden.
Sommige studierichtingen zijn niche-studierichtingen. Het aanbod ervan wordt aan beperkingen of voorwaarden gekoppeld vanuit macrodoelmatigheid.
Het Se-n-Se bevat studierichtingen die een van de volgende zaken doen:
1° beroepsgericht specialiseren;
2° voorbereiden op het hoger onderwijs, met in elk geval één studierichting die volgt op studierichtingen met finaliteit arbeidsmarkt van het eerste en tweede leerjaar van de derde graad en die leidt tot een diploma dat toegang verleent tot een bacheloropleiding.
In de matrix:
1° worden ook het studieaanbod van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd en het studieaanbod van het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 3, opgenomen onder de finaliteit arbeidsmarkt;
2° wordt ook het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 1 en 2, opgenomen, maar buiten de ordening op basis van studiedomeinen, finaliteiten en onderwijsvormen;
3° wordt het onthaaljaar niet opgenomen;
4° wordt het Se-n-Se niet aan onderwijsvormen gekoppeld
[, behoudens bij financiering als die ook voor andere structuuronderdelen dan Se-n-Se op onderwijsvormen
is gebaseerd.]
.
Met inachtname van het eerste tot en met het achtste lid legt de Vlaamse Regering de matrix vast.
De Vlaamse Regering bepaalt ook de niche-studierichtingen en de beperkingen of voorwaarden die, per niche-studierichting, aan het aanbod zijn gekoppeld.
[
§1/1. De studierichtingen van de tweede en de derde graad die zijn opgenomen in de matrix, worden
geordend volgens disciplines met het oog op de financiering van het voltijds gewoon secundair onderwijs.
Een discipline bundelt een groep van inhoudelijk verwante studierichtingen per onderwijsvorm.
De onderwijsvorm:
1° “aso”: omvat alle domeinoverschrijdende studierichtingen uit de doorstroomfinaliteit;
2° “tso”: omvat alle domeingebonden studierichtingen uit de doorstroomen dubbele finaliteit die niet onder
punt 3° vallen;
3° “kso”: omvat alle domeingebonden studierichtingen uit de doorstroomen dubbele finaliteit die niet onder
punt 2° vallen;
4° “bso”: omvat alle studierichtingen uit de arbeidsmarktfinaliteit.
Die disciplines zijn:
1° Klassiek aso;
2° Modern aso;
3° Sport aso;
4° Architectuur en beeldende kunst kso;
5° Grafische technieken en media kso;
6° Modecreatie kso;
7° Podiumkunsten kso;
8° Administratie en distributie tso;
9° Auto en tweewielers tso;
10° Biotechnologie en chemie tso;
11° Grafische technieken en media tso;
12° Horeca tso;
13° Hout en bouw tso;
14° Koeling en warmte tso;
15° Landen tuinbouw tso;
16° Lichaamsverzorging tso;
17° Maatschappelijke veiligheid so;
18° Maritiem tso;
19° Mechanica-elektriciteit tso;
20° Modecreatie tso;
21° Paramedisch tso;
22° Personenzorg tso;
23° Sport tso;
24° Technologie en industrie tso;
25° Textiel tso;
26° Toerisme, taal en cultuur tso;
27° Voeding tso;
28° Administratie en distributie bso;
29° Auto en tweewielers bso;
30° Biotechnologie en chemie bso;
31° Creatie en ambacht bso;
32° Grafische technieken en media bso;
33° Horeca bso;
34° Hout en bouw bso;
35° Koeling en warmte bso;
36° Landen tuinbouw bso;
37° Lichaamsverzorging bso
38° Maatschappelijke veiligheid bso;
39° Maritiem bso;
40° Mechanica-elektriciteit bso;
41° Modecreatie bso;
42° Moderealisatie en textielverzorging bso;
43° Paramedisch bso;
44° Personenzorg bso;
45° Sport bso;
46° Technologie en industrie bso;
47° Textiel bso;
48° Toerisme, taal en cultuur bso;
49° Voeding bso.
De Vlaamse Regering rangschikt de studierichtingen, vermeld in het eerste lid, in de disciplines, vermeld
in het derde lid.
]
§ 2. De studierichtingen van de finaliteit doorstroom en de dubbele finaliteit leiden in het tweede leerjaar van de derde graad tot een bewijs van onderwijskwalificatie niveau 4.
Het Se-n-Se in het derde leerjaar van de derde graad waarmee een diploma behaald kan worden dat toegang verleent tot een bacheloropleiding, leidt tot een bewijs van onderwijskwalificatie niveau 4.
De studierichtingen van de finaliteit arbeidsmarkt leiden in het tweede leerjaar van de derde graad tot een bewijs van onderwijskwalificatie niveau 3.
[De studierichtingen van de finaliteit arbeidsmarkt kunnen in het tweede leerjaar van de tweede graad tot een
bewijs van onderwijskwalificatie niveau 2 leiden, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 14
van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur]
Het Se-n-Se in het derde leerjaar van de derde graad als beroepsgerichte specialisatie leidt tot een of meer bewijzen van beroepskwalificaties niveau 3 of 4, eventueel aangevuld met een of meer bewijzen van deelkwalificaties.
]
[
Art. 133/5.
De Vlaamse Regering legt voor structuuronderdelen die onder de toepassing van de volgende artikelen vallen, de concordantie vast naar basisopties respectievelijk structuuronderdelen van de matrix als vermeld in deze afdeling:
1° artikel 124 en 126 van deze codex, voor het voltijds gewoon secundair onderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 4;
2° artikel 335 van deze codex, voor het buitengewoon secundair onderwijs;
3° artikel 22 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd.
De concordantie kan de volgende vormen aannemen:
1° een structuuronderdeel wordt opgeheven zonder omzetting;
2° één structuuronderdeel wordt omgezet in één basisoptie of structuuronderdeel;
3° verschillende structuuronderdelen worden omgezet in één basisoptie of structuuronderdeel;
4° één structuuronderdeel wordt omgezet in verschillende basisopties of structuuronderdelen.
Voor de school is de omzetting in één basisoptie of structuuronderdeel een recht en geen programmatie. Als er verschillende omzettingsmogelijkheden zijn, kiest het schoolbestuur één omzetting die een recht en geen programmatie is. Als de omzetting door alle betrokken scholen samen ertoe kan leiden dat niet is voldaan aan de beperkingen of voorwaarden die vanuit macrodoelmatigheid aan een bepaalde niche-basisoptie of een bepaalde niche-studierichting zijn gekoppeld én een school afziet van die omzetting, mag ze twee andere basisopties of structuuronderdelen, die geen niche zijn, zonder programmatie oprichten.
]
[
Art. 133/6.
De lijst van basisopties en eventuele invulling via pakket of de matrix met structuuronderdelen kan door de Vlaamse Regering worden gewijzigd door maatschappelijke, onderwijskundige, technologische of andere ontwikkelingen of vanwege arbeidsmarktbehoeften. Die wijziging kan de opheffing, vervanging of toevoeging van basisopties, eventuele invulling via pakket of structuuronderdelen betekenen. Het initiatief daarvoor kan zowel uitgaan van de Vlaamse Regering als van derden.
De Vlaamse Regering bepaalt de procedure die aan een eventuele wijziging voorafgaat en kan daarbij, met toepassing van de decreetgeving op de kwalificatiestructuur, een onderscheid maken tussen structuuronderdelen die wel en structuuronderdelen die niet tot een bewijs van onderwijskwalificatie leiden.
Uiterlijk om de vijf schooljaren vanaf het tweede schooljaar van de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019 worden alle structuuronderdelen, met uitzondering van het eerste leerjaar A, het eerste leerjaar B en het onthaaljaar, gescreend op actualiteitswaarde en worden zo nodig bijsturingen doorgevoerd. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor die screening en bijsturing.
]
[
Art. 133/7.
Een leerjaar is gelijk aan een schooljaar, dat bestaat uit twee aansluitende semesters, en start op de eerste lesdag van september.
In afwijking van het eerste lid kan een Se-n-Se als beroepsgerichte specialisatie:
1° een duurtijd hebben van één semester of drie aansluitende semesters, afhankelijk van de breedte en het niveau van competenties van de beroepskwalificaties waaruit het Se-n-Se is samengesteld, als de Vlaamse Regering dat zo bepaalt;
2° starten op de eerste lesdag van september of op de eerste lesdag van februari.
]
Afdeling 2. - Structuur en organisatie op
schoolniveau
Art. 134.
[
Met behoud van de toepassing van de programmatienormen, bestaat het voltijds secundair onderwijsaanbod van een school uit:
1° a) de eerste graad, of;
b) eerste en de tweede graad, of;
c) de tweede en de derde graad, of;
d) de eerste, de tweede en de derde graad;
2° in de tweede en de derde graad: een of meer studiedomeinen of een of meer finaliteiten of een of meer onderwijsvormen.
]
[
Art. 134/1.
§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 134, kiest een schoolbestuur zelf het organisatiemodel waarbinnen het zijn school uitbouwt. In elk geval zal elk schoolconcept gebaseerd op de matrix, zowel verticaal (met alleen doorstroomrichtingen of alleen studierichtingen met dubbele finaliteit (doorstroom/arbeidsmarktgericht) of alleen arbeidsmarktgerichte studierichtingen) als horizontaal als een combinatie van beide mogelijk zijn.
§ 2. Een school wordt als een domeinschool beschouwd als ze in elk ingericht studiedomein van elke graad, met uitzondering van de eerste graad, ten minste één studierichting uit elke finaliteit organiseert. Voor de toepassing van deze bepaling komen, wat de finaliteit doorstroom betreft, in de tweede en de derde graad zowel domeinoverschrijdende als domeingebonden studierichtingen in aanmerking.
Een school wordt als een campusschool beschouwd als ze in ten minste twee studiedomeinen samen per graad, met uitzondering van de eerste graad, ten minste één studierichting uit elke finaliteit organiseert. Voor de toepassing van deze bepaling komen, wat de finaliteit doorstroom betreft, zowel domeinoverschrijdende als domeingebonden studierichtingen in aanmerking.
Een school wordt als een verticale school beschouwd als ze studierichtingen binnen eenzelfde finaliteit en onderwijsvorm in zowel tweede als derde graad organiseert.
[In het eerste, tweede en derde lid wordt verstaan onder organiseren: ten minste één regelmatige leerling hebben
ingeschreven op de eerste lesdag van oktober in elk onderdeel van het in het betrokken lid opgelegde studieaanbod en
dat studieaanbod alleszins organiseren binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door
hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg.]
Aan domeinscholen of campusscholen kunnen bij decreet of besluit voordelen worden toegekend.
[Die voordelen kunnen uitsluitend betrekking hebben op de geografische omschrijving, vermeld in het vierde lid,
van domeinschool of campusschool en niet op eventueel andere vestigingsplaatsen van dergelijke school die buiten die
omschrijving liggen.]
§ 3.
[...]
]
Art. 134/2.
Voor de organisatie van een Se-n-Se als beroepsgerichte specialisatie kan een school samenwerken met:
1° een of meer andere scholen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen;
2° een of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;
3° andere organisaties of bedrijven uit de publieke of private sector.
Binnen het samenwerkingsverband is de eerst vermelde school altijd de coördinerende school. Alleen die school is bevoegd en verantwoordelijk voor de inschrijving van leerlingen, de programmatie, de evaluatie, de studiebekrachtiging en de kwaliteitszorg. Op het vlak van financiering of subsidiëring zijn de decretale en regelgevende bepalingen alleen van toepassing op de coördinerende school.
De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst die ten minste de volgende elementen bevat:
1° de partners waarmee wordt samengewerkt;
2° de coördinerende school;
3° de invulling van de samenwerking;
4° de looptijd van de samenwerking;
5° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg;
6° de afspraken over de inzet van personeel. Het protocol van de onderhandelingen daarover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd.
Een coördinerende school kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een partner waarmee ze samenwerkt. Tenzij die overdracht plaatsvindt naar een andere school voor secundair onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs, worden de uren-leraar in kwestie beschouwd als uren-leraar die aangewend worden voor voordrachtgevers.
Art. 135.
Naast het in artikel 134 gestelde,
kan een school onthaalonderwijs organiseren. Onthaalonderwijs, dat niet in een
graad of in het hoger beroepsonderwijs wordt gerangschikt en dat uit
één onthaaljaar bestaat, is een specifiek en tijdelijk
onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers in staat stelt om Nederlands te
leren en nadien in te stromen in het Nederlandstalig onderwijs. Het is gericht
op taalvaardigheid Nederlands en inburgering.
De Vlaamse
Regering bakent de doelgroep af, ten minste rekening houdend met de criteria
"leeftijd", "taalkennis Nederlands" en "duurtijd van de aanwezigheid op
het Belgische grondgebied" van de anderstalige nieuwkomers.
In
aansluiting op eventuele decretale bepalingen ter zake, kan de Vlaamse Regering
voorwaarden opleggen inzake samenstelling van het wekelijks lessenrooster voor
onthaalonderwijs teneinde het bereiken van de doelstellingen voor
onthaalonderwijs maximaal te waarborgen. De Vlaamse Regering kan ten slotte
aanvullende organisatiebepalingen vastleggen.
[...]
(134)
Art. 136.
Het schoolbestuur kan op grond
van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en met het oog
op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een
leerling of een leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in
artikel 252, § 1, a), 2), onder de modaliteiten vermeld in 1°, 2°
of 3° hierna.
1° Het individueel vrijstellen van het
volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald
structuuronderdeel, mits enerzijds de leerling al geslaagd is voor diezelfde
onderdelen binnen het secundair onderwijs en anderzijds de
toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na kennisname van het
advies van de delibererende klassenraad van het voorafgaand
schooljaar.
In voorkomend geval :
a) bestaat de
toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in
afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het
structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) worden de
vrijgekomen uren besteed aan een door de toelatingsklassenraad samengesteld
individueel lesprogramma.
2° Het individueel vrijstellen
van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een optie, aangeduid
als Se-n-Se, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op
basis van elders verworven competenties of
kwalificaties.
3° Het spreiden van de vorming van een
optie, aangeduid als Se-n-Se, over het dubbele van de gebruikelijke studieduur.
In voorkomend geval wordt enerzijds bij het einde van de gebruikelijke
studieduur slechts een attest van regelmatige lesbijwoning uitgereikt en
anderzijds voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse
personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de
toepassing van het programmatie- of rationalisatieplan, de regelmatige leerling
niet meer in aanmerking genomen op de tellingsdata die vallen buiten de
gebruikelijke studieduur. (135)
[
Art. 136/1.
[
[De bepaling van artikel 252, § 1, a), 2), voor wat het voltijds secundair onderwijs betreft, sluit niet uit dat een deel van de vorming van het leerjaar waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van een andere school voor voltijds gewoon secundair onderwijs, dan de school waarin de leerling is ingeschreven voor voltijds gewoon secundair onderwijs of buitengewoon secundair onderwijs en dit op een vestigingsplaats van die andere school. Indien van deze mogelijkheid tot samenwerking gebruik wordt gemaakt, dan zijn de volgende voorwaarden van toepassing :]
1° de regeling wordt in het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven opgenomen;
2° het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven, blijft onverkort van toepassing;
3° de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden, van de betrokken scholen;
4° de leraars van de andere school die aan de leerling vorming geven :
a) maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die tot hetzelfde schoolbestuur behoren;
b) maken raadgevend deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die niet tot hetzelfde schoolbestuur behoren;
5° uitsluitend de school waar de leerling is ingeschreven, is bevoegd en verantwoordelijk voor evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg;
6° de samenwerking tussen de scholen wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin alleszins volgende elementen worden opgenomen :
a) de samenwerkende scholen, met vermelding van de school van inschrijving;
b) de invulling van de samenwerking;
c) de looptijd van de samenwerking;
d) de afspraken over de evaluatie en kwaliteitszorg;
[
7°
[als het een leerling betreft van het buitengewoon secundair onderwijs die de lessen bijwoont in het gewoon secundair onderwijs, kan die maximaal op schooljaarbasis gemiddeld halftijds een deel van de vorming bijwonen in het gewoon onderwijs, maximaal op schooljaarbasis gemiddeld gedurende de helft van de wekelijkse lesuren van het structuuronderdeel van het buitengewoon onderwijs waarvoor hij is ingeschreven;]
8° deze regeling is in hoofde van een leerling gedurende hetzelfde schooljaar niet combineerbaar met hetgeen in artikel 260/1 is opgenomen.
]
De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de scholen ter inzage met het oog op administratieve controle en externe kwaliteitscontrole.
]
]
[
Art. 136/2.
[
De bepaling van artikel 252, § 1, a), 2), houdt ook in dat in het bijzonder voor een leerling met specifieke onderwijsbehoeften op grond van specifieke onderwijskundige argumenten de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar aangepast wordt door het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerling.
De klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.
]
]
[
Art. 136/3.
[
§ 1. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, § 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten :
1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar voor een leerling met
[topkunstenstatuut]
teneinde, tijdens die vrijgestelde periodes, zijn artistieke talenten verder te ontwikkelen, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen;
2° in voorkomend geval :
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) moet voorafgaandelijk een selectiecommissie aan de leerling het
[topkunstenstatuut]
A, indien de leerling opteert voor een structuuronderdeel van het kunstsecundair onderwijs, of het
[topkunstenstatuut]
B, indien de leerling opteert voor een structuuronderdeel van het algemeen, het technisch of het beroepssecundair onderwijs, hebben toegekend;
c) worden individuele vrijstellingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd;
d) doen individuele vrijstellingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging;
e) vindt de talentontwikkeling plaats :
- bij
[topkunstenstatuut]
A : via individueel onderricht binnen de school of in een artistieke leercontext buiten de school, verstrekt door een aan de school externe deskundige lesgever die eventueel fungeert in het stelsel van voordrachtgever of onderwijs;
- bij
[topkunstenstatuut]
B : via individueel onderricht in een artistieke leercontext buiten de school, verstrekt door een aan de school externe deskundige lesgever die eventueel personeelslid is van een instelling voor hoger kunstonderwijs of deeltijds kunstonderwijs.
§ 2. Met het oog op de samenstelling van de selectiecommissie leggen de ministers, bevoegd voor onderwijs en cultuur, een pool aan van specialisten uit het hoger kunstonderwijs en het professionele kunstenlandschap.
De selectiecommissie stelt een intern werkreglement op en bepaalt de selectiecriteria die ze hanteert, waaronder alleszins het talentenprofiel van de leerling en het kwalitatief niveau van de externe lesgever of van de context.
De selectiecommissie komt eenmaal per jaar samen om te beslissen over alle ingediende schriftelijke en gemotiveerde aanvragen van de betrokken personen tot toekenning van het
[topkunstenstatuut]
. Daartoe moeten de aanvragen uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar worden ingediend. Onverminderd het in het eerste lid gestelde, gebeurt de effectieve samenstelling van de selectiecommissie in functie van de aard van de te beoordelen artistieke talenten van de leerling in kwestie.
§ 3. De selectiecommissie kan bijkomend het recht verlenen aan de leerling om maximaal 90 halve lesdagen per schooljaar gewettigd afwezig te zijn op school, teneinde deel te nemen aan wedstrijden, stages, masterclasses of andere school-extramurale activiteiten die rechtstreeks aanleunen bij de artistieke discipline van de leerling.
§ 4. Het
[topkunstenstatuut]
geldt voor één schooljaar en is, na aanvraag, hernieuwbaar.
]
]
[
Art. 136/4
§ 1. Een schoolbestuur kan voor leerlingen in het voltijds gewoon secundair onderwijs die door een onvoldoende kennis van de onderwijstaal niet in staat zijn om de lessen in voldoende mate te volgen en al of niet uit het onthaalonderwijs, vermeld in artikel 135, komen, tot maximaal drie uren extra taallessen Nederlands per week organiseren. Deze extra taallessen Nederlands komen bovenop het leerprogramma van het structuuronderdeel waarin de leerling is ingeschreven en beogen de taalachterstand op een zo kort mogelijke termijn weg te werken.
De toelatingsklassenraad of de begeleidende klassenraad, al naargelang het geval, beslist om een leerling te verplichten tot maximaal drie uren extra taallessen Nederlands per week. In afwijking op de geldende regelgeving is die klassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, ten minste samengesteld uit de leraars belast met de basisvorming.
§ 2. Voor de leerlingen die verplicht worden tot maximaal drie uren extra taallessen Nederlands per week voorziet de school in een doelgericht aanbod. De school kan dat aanbod zelf organiseren of daarvoor samenwerken met andere scholen waarbij leerlingen van verschillende scholen kunnen worden samengebracht.
De duur van de extra taallessen Nederlands tijdens een schooljaar is afhankelijk van de evaluatie door de begeleidende klassenraad van de studievoortgang van de betrokken leerling.
§ 3. De Vlaamse Regering kan verdere voorwaarden bepalen waaronder leerlingen de extra taallessen Nederlands, vermeld in paragraaf 1, moeten volgen alsook verdere voorwaarden voor de praktische organisatie van deze extra taallessen.
]
[
Art. 136/5.
§ 1. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, § 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten :
1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar voor een leerling met topsportstatuut, toegekend overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector, teneinde tijdens die vrijgestelde periodes zijn sportieve talenten verder te ontwikkelen, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt en mits akkoord van de betrokken personen;
2° in voorkomend geval :
a) moet het topsportstatuut zijn toegekend in een sporttak die in aanmerking komt voor de toepassing van dit artikel zoals bepaald door de Vlaamse Regering;
b) moet, vermits de talentontwikkeling plaats vindt via onderricht door een schoolexterne lesgever binnen de school of in een sportieve leercontext buiten de school, de betrokken unisportfederatie desbetreffende context of lesgever als voldoende kwalitatief beschouwen;
c) is het structuuronderdeel in kwestie geen structuuronderdeel met in de benaming de component "topsport";
d) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
e) worden individuele vrijstellingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd;
f) doen individuele vrijstellingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging;
g) kan na overleg met, in voorkomend geval, de externe lesgever en met de betrokken personen, het individueel leertraject door de begeleidende klassenraad worden bij gestuurd of eventueel zelfs beëindigd indien de schoolresultaten negatief evolueren.
§ 2. Het topsportstatuut geldt voor één schooljaar en is, na aanvraag, hernieuwbaar.
]
[
Art. 136/6.
Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, § 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten :
1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantasten, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen, voor een leerling die onderwijsbehoeften heeft omwille van :
a)
[ hetzij cognitief sterk functioneren;]
b) hetzij tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden voor een of meer vakken, die niet vallen onder de toepassing van artikel 136/2;
2° in voorkomend geval :
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b)
[kunnen voor de doelgroep, vermeld in punt 1°, b), individuele vrijstellingen nooit worden verleend voor het
geheel van een vak, tenzij laatstbedoeld vak wordt vervangen door het vak Nederlands;]
c) worden individuele vrijstellingen en vervangingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd;
d) doen individuele vrijstellingen en vervangingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging.
[e) kunnen voor de doelgroep, vermeld in punt 1°, a), individuele vrijstellingen worden verleend voor het geheel
van een vak door de klassenraad, indien duidelijk blijkt dat de doelen ervan al bereikt zijn.]
]
Art. 137.
[...]
Afdeling 3.
[Doelen, curriculumdossiers en leerplannen]
[Onderafdeling 1. Algemene bepaling]
Art. 138.
[
[De doelen en de leerplannen die tot stand komen in uitvoering van de bepalingen van deze afdeling treden
progressief in werking, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, vanaf
1 september 2019. De curriculumdossiers die tot stand komen in uitvoering van de bepalingen van deze afdeling treden
in werking:
1° per 1 september 2023: in het eerste leerjaar van de eerste graad, het eerste leerjaar van de tweede graad en het
eerste leerjaar van de derde graad;
2° per 1 september 2024: in het tweede leerjaar van de eerste graad, het tweede leerjaar van de tweede graad en
het tweede leerjaar van de derde graad;
3° per 1 september 2025: in het derde leerjaar van de derde graad
]
Bij de ontwikkeling en de implementatie van de doelen, vermeld in het eerste lid en voor zover het eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, specifieke eindtermen en ontwikkelingsdoelen betreft, wordt rekening gehouden met de coherentie en continuïteit over het lager en het secundair onderwijs heen en, specifiek voor het secundair onderwijs, over de graden heen.
]
[Onderafdeling 2. Doelen]
Art. 139.
[
§ 1. Eindtermen zijn minimumdoelen die het Vlaams Parlement noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie. Met minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht om de eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en bepaalde attitudes bij de leerlingen te bereiken. De eindtermen moeten op populatieniveau worden bereikt. De eindtermen met betrekking tot bepaalde andere attitudes moeten bij de leerlingen worden nagestreefd.
Binnen voormelde eindtermen worden bepaalde eindtermen als basisgeletterdheid aangeduid. De eindtermen basisgeletterdheid moeten door elke individuele leerling worden bereikt op het einde van de eerste graad. Basisgeletterdheid zijn die eindtermen die ertoe strekken te kunnen participeren in de maatschappij. In uitzonderlijke gevallen kan de klassenraad gemotiveerd beslissen dat een individuele leerling een eindterm basisgeletterdheid niet moet bereiken.
De implementatie van de basisgeletterdheid zal worden gemonitord en op haar effectiviteit worden geëvalueerd door het Vlaams Parlement drie schooljaren na invoering ervan, waarna over de invoering in andere graden of onderwijsniveaus kan beslist worden.
§ 2. De eindtermen worden geformuleerd in functie van volgende sleutelcompetenties:
1. competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn en op vlak van lichamelijke, geestelijke en emotionele gezondheid;
2. competenties in het Nederlands;
3. competenties in andere talen;
4. digitale competentie en mediawijsheid;
5. sociaal-relationele competenties;
6. competenties inzake wiskunde, exacte wetenschappen en technologie;
7. burgerschapscompetenties met inbegrip van competenties inzake samenleven
8. competenties met betrekking tot historisch bewustzijn;
9. competenties met betrekking tot ruimtelijk bewustzijn;
10. competenties inzake duurzaamheid;
11. economische en financiële competenties;
12. juridische competenties;
13. leercompetenties met inbegrip van onderzoekscompetenties, innovatiedenken, creativiteit, probleemoplossend en kritisch denken, systeemdenken, informatieverwerking en samenwerken;
14. zelfbewustzijn en zelfexpressie, zelfsturing en wendbaarheid;
15. ontwikkeling van initiatief, ambitie, ondernemingszin en loopbaancompetenties;
16. cultureel bewustzijn en culturele expressie.
Deze eindtermen worden door het Vlaams Parlement niet vastgehaakt aan vakken. Het zijn de schoolbesturen die de verbinding maken tussen de eindtermen en de vakken of vakkenclusters. Daarbij moet het ook duidelijk zijn welke leraar er verantwoordelijk is voor de uitwerking en realisatie ervan.
[De eindtermen voor de eerste graad die worden geformuleerd in functie van competenties in andere talen als vermeld in het eerste lid, 3°, worden in de B-stroom ten minste in het Frans gerealiseerd.]
§ 3. De eindtermen worden afzonderlijk bepaald voor:
1° het eerste en het tweede leerjaar van de eerste graad A-stroom samen;
2° het eerste en het tweede leerjaar van de eerste graad B-stroom samen;
3° het eerste en tweede leerjaar van de tweede graad samen, per finaliteit;
4° het eerste en tweede leerjaar van de derde graad samen, per finaliteit, rekening houdend met het in artikel 145 gestelde;
5° het derde leerjaar van de derde graad, in zover het een structuuronderdeel betreft dat volgt op structuuronderdelen met arbeidsmarktfinaliteit van het eerste en tweede leerjaar van de derde graad en dat leidt tot een diploma dat toegang verleent tot een bacheloropleiding.
De finaliteiten en onderwijsvormen in het gewoon secundair onderwijs zijn:
1° doorstroomfinaliteit bestaande uit domeinoverschrijdend algemeen secundair onderwijs (aso) en domeingebonden technisch en kunstsecundair onderwijs (tso en kso);
2° dubbele finaliteit bestaande uit tso en kso;
3° arbeidsmarktfinaliteit bestaande uit beroepssecundair onderwijs (bso).
§ 4. In afwachting van ontwikkelingsdoelen, eindtermen en specifieke eindtermen tot stand gekomen in uitvoering van de bepalingen van dit artikel blijven de bestaande ontwikkelingsdoelen, eindtermen en specifieke eindtermen van toepassing.
]
Art. 140.
[
Uitbreidingsdoelen Nederlands zijn extra doelen bovenop de eindtermen met betrekking tot competenties in het Nederlands die door een bepaalde leerlingenpopulatie kunnen worden bereikt.
De uitbreidingsdoelen Nederlands worden afzonderlijk bepaald voor:
1° het eerste leerjaar A en het tweede leerjaar A samen;
2° het eerste leerjaar B en het tweede leerjaar B samen.
De uitbreidingsdoelen Nederlands voor het eerste leerjaar B en het tweede leerjaar B zijn de eindtermen met betrekking tot competenties in het Nederlands voor het eerste leerjaar A en het tweede leerjaar A.
]
Art. 141.
[
Ontwikkelingsdoelen zijn minimumdoelen uitsluitend voor de leerlingenpopulatie van het onthaaljaar. Met minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht om de ontwikkelingsdoelen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes na te streven.
]
Art. 142.
[
Eindtermen of ontwikkelingsdoelen vormen de basisvorming voor een groep van structuuronderdelen.
Voor het onderwijs in godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie, dat in
voorkomend geval tot de basisvorming behoort, zijn er geen eindtermen of ontwikkelingsdoelen
]
Art. 143.
[
§ 1. De ontwikkeling van eindtermen met inbegrip van eindtermen basisgeletterdheid, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen wordt gecoördineerd door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering stelt daartoe een of meerdere ontwikkelcommissies samen die ten minste bestaan uit leerkrachten uit de betrokken graad en de aansluitende graden of onderwijsniveaus, de vertegenwoordigers van het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs en vak- en andere experten uit het hoger onderwijs. De ontwikkelcommissie formuleert een beperkt aantal sober geformuleerde, duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen waar de aspecten kennis, vaardigheden, inzichten en, indien van toepassing, attitudes aan bod komen. Ze duidt ook het belang en de uitgangspunten ervan aan.
[Ze bewaakt de haalbaarheid.]
De ontwikkelde eindtermen uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen worden vervolgens door de Vlaamse Regering voorgelegd aan een valideringscommissie. De valideringscommissie valideert of stuurt de ontwikkelde eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen terug naar de ontwikkelcommissie met het oog op bijsturing, waarna ze finaal ter validering aan de valideringscommissie worden voorgelegd.
De valideringscommissie bestaat uit leden van de onderwijsinspectie en andere experten. De valideringscommissie bewaakt de coherentie, consistentie en evalueerbaarheid van de eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen.
De eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen worden door de Vlaamse Regering als een ontwerp van decreet ingediend bij het Vlaams Parlement. Het Vlaams Parlement kan het initiatief nemen de in het eerste lid voorziene procedure op te starten.
De eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen worden periodiek gescreend op hun actualiteitswaarde en worden zo nodig bijgestuurd. De Vlaams Regering bepaalt de procedure voor deze screening en bijsturing.
§ 2. Het Vlaams Parlement keurt een beperkt aantal van sober geformuleerde, duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare eindtermen, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen goed waar kennis telkens geëxpliciteerd wordt en vaardigheden, inzichten en indien van toepassing attitudes aan bod komen.
]
Art. 144.
[
Specifieke eindtermen en erkende beroepskwalificaties zijn specifiek voor afzonderlijke structuuronderdelen.
]
Art. 145.
[
Specifieke eindtermen zijn doelen met betrekking tot de vaardigheden, de specifieke kennis, inzichten en attitudes waarover een leerling van het voltijds secundair onderwijs beschikt om vervolgonderwijs aan te vatten.
Specifieke eindtermen worden vastgelegd voor het tweede leerjaar van de derde graad van:
1° domeinoverschrijdende doorstroomrichtingen (aso);
2° domeingebonden doorstroomrichtingen (kso/tso);
3° richtingen met dubbele finaliteit (tso/kso).
Ze worden ontwikkeld uit de kenmerkende onderdelen van een bepaald wetenschapsdomein.
Met betrekking tot de specifieke eindtermen worden de cesuurdoelen voor de tweede graad in samenspraak met de overheid via een protocolakkoord door de onderwijsverstrekkers vastgelegd.
]
Art. 146.
[
§ 1. Wanneer een schoolbestuur oordeelt dat de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands, de ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen onvoldoende ruimte laten voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen of ermee onverzoenbaar zijn, dient het bij de Vlaamse Regering een aanvraag tot gelijkwaardigheid in van vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen. De indiening gebeurt uiterlijk op 1 september van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen zullen gelden.
Wanneer de aanvraag gebeurt ingevolge een wijziging van ontwikkelingsdoelen, uitbreidingsdoelen Nederlands, eindtermen of specifieke eindtermen door het Vlaams Parlement, geldt een gedoogperiode van één volledig schooljaar waarbinnen de aanvrager nog met de oude eindtermen of in voorkomend geval oude afwijkende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen mag werken.
De aanvraag is slechts ontvankelijk indien precies wordt aangegeven waarom de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands, de ontwikkelingsdoelen of de specifieke eindtermen voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen onvoldoende ruimte laten of waarom ze ermee onverzoenbaar zijn. Het schoolbestuur stelt in dezelfde aanvraag vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen voor.
§ 2. In afwijking op het in paragraaf 1 gestelde, kan voor eindtermen die als basisgeletterdheid zijn aangeduid, geen gelijkwaardigheid worden aangevraagd.
§ 3. De Vlaamse Regering beoordeelt of de aanvraag ontvankelijk is en, zo ja, of de vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen in hun geheel gelijkwaardig zijn met die, goedgekeurd door het Vlaams Parlement, en derhalve toelaten gelijkwaardige studiebewijzen af te leveren. De Vlaamse Regering beslist uiterlijk op 31 december van het voorafgaande schooljaar over de aanvraag.
De gelijkwaardigheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
1° het respect voor de fundamentele rechten en vrijheden;
2° de vereiste inhoud, in functie van de sleutelcompetenties, zoals bepaald in artikel 139, § 2, en 262, § 2;
3° de formulering
a) gebeurt onder de vorm van eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen, naargelang van het geval;
b) laat toe om na te gaan in welke mate bij een leerlingenpopulatie of een leerling eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands of specifieke eindtermen worden bereikt of bij een leerlingenpopulatie ontwikkelingsdoelen worden nagestreefd.
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid en van de gelijkwaardigheid wordt het gemotiveerd advies ingewonnen van een commissie van deskundigen en de onderwijsinspectie en wordt telkens de aanvrager gehoord. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels voor de samenstelling van de commissie van deskundigen en van de procedure.
§ 4. De vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen die door de Vlaamse Regering ontvankelijk en gelijkwaardig zijn beoordeeld, worden binnen zes maanden ter goedkeuring ingediend bij het Vlaams Parlement.
]
[
§ 5. In afwijking van de termijnen, bepaald in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 3, eerste lid, gelden de volgende
termijnen met betrekking tot een aanvraag tot gelijkwaardigheid van vervangende eindtermen voor de door het
Vlaams Parlement goedgekeurde eindtermen van de tweede graad die een schoolbestuur geacht wordt in het kader van
de modernisering van het secundair onderwijs geleidelijk toe te passen vanaf 1 september 2021:
1° de indiening van de aanvraag voor het schooljaar 2021-2022 gebeurt uiterlijk drie maanden na bekendmaking
in het Belgisch Staatsblad van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde onderwijsdoelen van de tweede
graad;
2° de Vlaamse Regering beslist uiterlijk vier maanden na indiening van de aanvraag.
Tijdens het schooljaar 2021-2022 wordt gedoogd dat de aanvrager nog met de oude eindtermen of, in voorkomend
geval, de oude vervangende eindtermen werkt.
]
Art. 147.
[
Naast in voorkomend geval de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands en de specifieke eindtermen, zijn de andere doelen:
1° van het tweede leerjaar A en het tweede leerjaar B: de doelen van een basisoptie;
2° van een structuuronderdeel van de tweede of derde graad, dubbele finaliteit: de doelen die leiden tot een of meer erkende beroepskwalificaties;
3° van een structuuronderdeel van de tweede of derde graad, arbeidsmarktfinaliteit: de doelen die leiden tot een of meer erkende beroepskwalificaties;
[3°/1 van een structuuronderdeel van het derde leerjaar van de derde graad dat voorbereidt op het hoger
onderwijs, met uitzondering van het structuuronderdeel, vermeld in artikel 139, § 3, eerste lid, 5°: de doelen die afgeleid
zijn van de eindtermen of de specifieke eindtermen van inhoudelijk verwante structuuronderdelen van de derde
graad]
4° van elk structuuronderdeel van de eerste, tweede of derde graad: de eventuele differentiële doelen van het desbetreffend structuuronderdeel die een uitbreiding of verdieping van al voorkomende doelen inhouden.
De hogervermelde doelen worden gezamenlijk ontwikkeld door het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs. De doelen die leiden tot één of meer erkende beroepskwalificaties kunnen enkel mits voorafgaand akkoord van de betrokken sectoren, inhoudelijk van erkende beroepskwalificaties afwijken.
]
[Bij de totstandkoming van de doelen, vermeld in het eerste lid, 3°/1, worden vak- en andere experten uit het hoger
onderwijs betrokken.]
[Onderafdeling 3. Curriculumdossiers]
[
Art. 147/1.
§ 1. Een curriculumdossier beschrijft op samenhangende wijze en vanuit onderwijskundig perspectief het geheel van de vorming van een structuuronderdeel en brengt alle doelen als vermeld in onderafdeling 2, die van toepassing zijn op dat structuuronderdeel samen. In voorkomend geval worden de eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands en specifieke eindtermen letterlijk opgenomen.
In afwijking op het in het eerste lid gestelde wordt het onderwijs in godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie niet opgenomen in het curriculumdossier.
§ 2. Een curriculumdossier wordt afzonderlijk gemaakt voor:
1° het eerste leerjaar A en het tweede leerjaar A van de eerste graad samen;
2° het eerste leerjaar B en het tweede leerjaar B van de eerste graad samen;
3° het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad samen, per structuuronderdeel;
4° het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad samen, per structuuronderdeel;
5° het derde leerjaar van de derde graad, per structuuronderdeel.
[Er wordt geen curriculumdossier gemaakt voor:
1° het onthaaljaar;
2° een aanloopstructuuronderdeel.
De doelen van een aanloopstructuuronderdeel worden opgenomen in het curriculumdossier van een of meer
inhoudelijk verwante structuuronderdelen.
]
§ 3. Voor de kwaliteitscontrole in functie van de erkenning en de doorlichting, zoals bedoeld in artikel 32, 1° en 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs, van scholen voor het secundair onderwijs richt de onderwijsinspectie zich op, naargelang van het geval:
1° het bereiken van de doelen van het curriculumdossier van het structuuronderdeel in kwestie;
2° het nastreven van de ontwikkelingsdoelen van het onthaaljaar.
[De onderwijsinspectie baseert zich bij de doorlichting op de doelen die van toepassing zijn tijdens het schooljaar van de doorlichting en op die van het daaraan voorafgaande schooljaar. Waar echter een curriculumdossier nog niet of nog niet volledig van toepassing is, wordt de doorlichting gebaseerd op de volgende, naargelang van het structuuronderdeel of structuuronderdelen, toepasbare doelen: de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de specifieke eindtermen, de doelen leidend tot erkende beroepskwalificaties en de leerplannen.]
]
[
Art. 147/2.
Het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs stellen gezamenlijk een curriculumdossier samen en dienen dit in ter goedkeuring door de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering bepaalt:
1° de nadere procedure voor indiening en goedkeuring van een curriculumdossier;
2° de inhoudelijke, organisatorische en vormelijke elementen die een curriculumdossier moet omvatten;
3° de procedure indien door het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs geen curriculumdossier ingediend wordt binnen de gestelde termijn.
]
[Onderafdeling 4. Leerplannen]
[
Art. 147/3.
§ 1. In aansluiting op de curriculumdossiers die door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd, worden door het schoolbestuur in omvang beperkte leerplannen ontwikkeld die voldoende ruimte laten voor de inbreng van scholen, leraren, lerarenteams of leerlingen.
In de leerplannen zijn in elk geval alle betrokken, door het Vlaams Parlement goedgekeurde eindtermen letterlijk opgenomen, waarbij transparant het onderscheid gemaakt wordt welke doelen de eindtermen realiseren en met welke doelen de ontwikkelingsdoelen worden nagestreefd. De leerplannen zijn voor de onderwijsinspectie een aanvullend instrument om het kwaliteitsbeleid van een school te kaderen.
Leerplannen worden door de onderwijsverstrekkers ingediend bij de onderwijsinspectie. Met het oog op het waarborgen van het studiepeil keurt de Vlaamse Regering volgens de vooraf door haar bepaalde criteria en op advies van de onderwijsinspectie, de leerplannen goed.
§ 2. In afwijking op paragraaf 1, vormen curriculumdossiers niet de basis voor het opstellen van de leerplannen godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie en dienen deze leerplannen niet door de Vlaamse Regering te worden goedgekeurd. Deze leerplannen worden publiek bekendgemaakt.
[In afwijking van paragraaf 1, derde lid, mag in het schooljaar 2022-2023 een schoolbestuur leerplannen toepassen
die, in voorkomend geval, aansluiten bij de door het Vlaams Parlement goedgekeurde vervangende eindtermen van de
tweede graad, vermeld in artikel 146, §5, zonder dat die leerplannen door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd.]
§ 3. Alle leerplannen, met inbegrip van de leerplannen godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en respecteren de goedgekeurde eindtermen en ontwikkelingsdoelen. De leerplannen godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie respecteren tevens de interlevensbeschouwelijke competenties.
De directeur kan de levensbeschouwelijke leerlingengroepen tijdens de levensbeschouwelijke les bezoeken om administratieve redenen, om algemeen pedagogische redenen, om na te gaan of de grondwettelijke rechten en vrijheden gevrijwaard worden of voor een bespreking met de leerlingen. De directeur - of een ander personeelslid dat aangesteld is als evaluator - kan de les ook bijwonen, gelet op zijn bevoegdheid als evaluator voor niet-vakinhoudelijke en niet-vaktechnische aspecten.
§ 4. Over het in overeenstemming zijn met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en het respecteren van de goedgekeurde eindtermen en ontwikkelingsdoelen, evenals over de uitvoering van de leerplannen, wordt jaarlijks aan het Vlaams Parlement een stand van zaken gerapporteerd door:
1° de onderwijsinspectie bedoeld in het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken: over de leerplannen godsdienst en niet-confessionele zedenleer; met inbegrip van de interlevensbeschouwelijke competenties;
2° de onderwijsinspectie bedoeld in het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs: over de leerplannen cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie.
]
[
Art. 147/4.
Met inachtname van alle ontwikkelingsdoelen wordt in het onthaaljaar per leerling op basis van zijn onderwijsbehoeften een individueel leertraject uitgewerkt waarin het aspiratieniveau voor deze leerling doorheen het jaar wordt bijgesteld. Dit traject bevat onder meer de beginsituatie, de taaldoelen als leidraad en het advies van de klassenraad voor wat betreft de overstap naar vervolgonderwijs of arbeidsmarkt.
]
Afdeling 4. -
[Lessenrooster - transitieperiode]
[
Art. 147/5.
De bepalingen van deze afdeling houden progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, op uitwerking te hebben met ingang van 1 september 2019.
]
Art. 148.
Het gefinancierd en
gesubsidieerd secundair onderwijs wordt verstrekt gedurende een maximum aantal
wekelijkse lestijden. (147)
Art. 149.
Het gefinancierd en
gesubsidieerd secundair onderwijs wordt verstrekt gedurende een maximum aantal
wekelijkse lestijden dat op 32 is vastgesteld, met uitzondering van het
onderwijs in :
1° het tweede leerjaar van de eerste graad
met tenminste 4 wekelijkse lestijden praktische vakken en het
beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor dit maximum 34
bedraagt;
2° de derde graad van het algemeen secundair
onderwijs met tenminste 2 wekelijkse lestijden lichamelijke opvoeding en
tenminste 1 wekelijkse lestijd artistieke opvoeding of esthetica, waarvoor dit
maximum 33 bedraagt;
3° het technisch, het kunst- en het
beroepssecundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, waarvoor dit maximum
36 bedraagt.
De hiervoor vermelde maxima kunnen worden
overschreden door inhaallessen
[...]
. (148)
Art. 150.
[
Een school kan in elk structuuronderdeel inhaallessen organiseren ]
(149)
Art. 151.
De toepassing van de
bepalingen van deze afdeling mag niet tot gevolg hebben dat de school gedurende
minder dan negen halve dagen per week zou open zijn.
(150)
Art. 152.
Onverminderd de bepalingen
inzake minimum lessenrooster stelt de Vlaamse Regering de benamingen van de
vakken vast en bepaalt ze de indeling in algemene vakken, kunstvakken,
technische vakken en praktische vakken. (151)
[
Zijn ook algemene vakken : alle levende talen.]
Art. 153.
§ 1. Zowel in het eerste
leerjaar A als in het eerste leerjaar B worden ten minste zevenentwintig
wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming.
§ 2. Op voorwaarde dat
hetzelfde studiepeil voor de basisvorming wordt gegarandeerd, kan de Vlaamse
Regering aan scholen individuele afwijkingen verlenen van het in § 1
vermelde aantal wekelijkse lesuren. De afwijkingen dienen gebaseerd te zijn, op
de aan de betrokken scholen, eigen programmatische, methodologische of
pedagogische inzichten.
§ 3. Voor het eerste leerjaar
A bestaat de basisvorming, bedoeld in § 1, uit de volgende vakken
:
- godsdienstleer of niet-confessionele
zedenleer;
- Nederlands;
-
Frans;
- wiskunde;
-
geschiedenis;
- aardrijkskunde;
-
natuurwetenschappen of fysica en/of biologie en vervangen vanaf 1 september
2010 door natuurwetenschappen;
- artistieke opvoeding of
plastische opvoeding en/of muzikale opvoeding;
- lichamelijke
opvoeding;
- technologische opvoeding en vervangen vanaf 1
september 2010 door techniek;
- eventueel
Engels.
Deze basisvorming dient georganiseerd te worden op
grond van minstens een zelfde minimumleerplan dat door alle leerlingen van
eenzelfde school dient gevolgd te worden.
§ 4. Voor het eerste
leerjaar B bestaat de basisvorming, bedoeld in § 1, uit volgende vakken
:
- godsdienstleer of niet-confessionele
zedenleer;
- Nederlands;
-
wiskunde;
- maatschappelijke vorming of geschiedenis en
aardrijkskunde;
- natuurwetenschappen of fysica en/of biologie
en vervangen vanaf 1 september 2010 door natuurwetenschappen;
-
artistieke opvoeding of plastische opvoeding en/of muzikale
opvoeding;
- lichamelijke opvoeding; - technologische opvoeding
en vervangen vanaf 1 september 2010 door techniek;
- eventueel
Frans en vervangen vanaf 1 september 2010 door Frans.
Deze
basisvorming dient georganiseerd te worden op grond van minstens een zelfde
minimumleerplan dat door alle leerlingen van eenzelfde school, van het eerste
leerjaar B dient gevolgd te worden.
Twee of meer van deze
vakken kunnen worden geïntegreerd onder "project algemene vakken". De
integratie van het vak Frans onder project algemene vakken vergt vanaf 1
september 2010 altijd het akkoord van het betrokken personeelslid belast met
project algemene vakken in het eerste leerjaar B.
§ 5. Voor de gesubsidieerde
vrije scholen is het eerste vak van de § 3 en § 4
:
"- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer of
cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie;".
(152)
Art. 154.
§ 1. In het tweede leerjaar
van de eerste graad worden ten minste vierentwintig wekelijkse lesuren besteed
aan de basisvorming.
§ 2. De basisvorming, bedoeld
in § 1, bestaat uit volgende vakken :
- godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer;
- Nederlands;
-
Frans;
- Engels;
- wiskunde;
-
geschiedenis;
- aardrijkskunde;
-
natuurwetenschappen of fysica en/of biologie en/of wetenschappelijk werk en
vervangen vanaf 1 september 2011 door natuurwetenschappen;
-
artistieke opvoeding of plastische opvoeding en/of muzikale
opvoeding;
- lichamelijke opvoeding;
-
technologische opvoeding en vervangen vanaf 1 september 2010 door
techniek.
Deze basisvorming dient voor ten minste veertien
wekelijkse lesuren georganiseerd te worden op grond van minstens een zelfde
minimumleerplan dat door alle leerlingen van eenzelfde school dient gevolgd te
worden.
§ 3. In het
beroepsvoorbereidend leerjaar worden ten minste zestien wekelijkse lesuren
besteed aan de basisvorming die bestaat uit volgende vakken :
-
godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;
-
Nederlands;
- wiskunde;
- maatschappelijke
vorming of geschiedenis en aardrijkskunde;
-
natuurwetenschappen of fysica en/of biologie en/of wetenschappelijk werk en
vervangen vanaf 1 september 2011 door natuurwetenschappen;
-
artistieke opvoeding of plastische opvoeding en/of muzikale
opvoeding;
- lichamelijke opvoeding;
-
eventueel Frans en vervangen vanaf 1 september 2011 door
Frans.
Twee of meer van deze vakken kunnen worden
geïntegreerd onder "project algemene vakken". De integratie van het vak
Frans onder project algemene vakken vergt vanaf 1 september 2011 altijd het
akkoord van het betrokken personeelslid belast met project algemene vakken in
het beroepsvoorbereidende leerjaar.
§ 4. Op voorwaarde dat
hetzelfde studiepeil voor de basisvorming wordt gegarandeerd kan de Vlaamse
Regering aan scholen individuele afwijkingen verlenen van het in § 1 en
§ 3 vermelde aantal wekelijkse lesuren. De afwijkingen dienen gebaseerd te
zijn op de aan de betrokken scholen eigen programmatische, methodologische of
pedagogische inzichten.
§ 5. Voor de gesubsidieerde
vrije scholen is het eerste vak van de § 2 en § 3 als volgt
:
"- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer of
cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie;".
(153)
Art. 155.
§ 1. In het onthaaljaar
bestaat de basisvorming uit volgende vakken :
1°
godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;
2°
Nederlands voor nieuwkomers.
§ 2. Voor de gesubsidieerde
vrije scholen is het eerste vak van § 1 godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie.
(154)
Art. 156.
§ 1. In het eerste en het
tweede leerjaar van de tweede graad van het algemeen secundair onderwijs
bestaat de basisvorming uit volgende vakken :
- godsdienstleer
of niet-confessionele zedenleer;
-
Nederlands;
- Frans;
-
Engels;
- wiskunde;
-
geschiedenis;
- aardrijkskunde;
-
natuurwetenschappen of fysica en/of chemie en/of biologie, al of niet
"toegepast", al of niet in een geïntegreerde vorm;
-
lichamelijke opvoeding.
§ 2. In het eerste en het
tweede leerjaar van de tweede graad van het technisch en het kunstsecundair
onderwijs bestaat de basisvorming uit volgende vakken :
-
godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;
-
Nederlands;
- Frans of Engels en vervangen vanaf 1 september
2012 door Frans en Engels in het eerste leerjaar van de tweede graad en vanaf 1
september 2013 in het tweede leerjaar van de tweede graad;
-
wiskunde;
- geschiedenis;
-
aardrijkskunde;
- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie
en/of biologie, al of niet "toegepast", al of niet in een geïntegreerde
vorm;
- lichamelijke opvoeding.
§ 3. In het eerste en het
tweede leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs bestaat
de basisvorming uit volgende vakken :
- godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer;
- Nederlands;
-
wiskunde en/of toegepaste natuurwetenschappen en/of toegepaste fysica en/of
toegepaste chemie en/of toegepaste biologie, al of niet in een
geïntegreerde vorm;
-
[maatschappelijke vorming of natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde;]
- lichamelijke
opvoeding;
- Frans of Engels vanaf 1 september 2010 in het
eerste leerjaar van de tweede graad en vanaf 1 september 2011 in het tweede
leerjaar van de tweede graad;
[...]
Twee of meer van deze vakken kunnen
worden geïntegreerd onder "project algemene vakken". De integratie van het
vak Frans of het vak Engels onder project algemene vakken vergt vanaf 1
september 2010 altijd het akkoord van het betrokken personeelslid belast met
project algemene vakken in het eerste en tweede leerjaar van de tweede graad
van het beroepssecundair onderwijs.
§ 4. Voor de gesubsidieerde
vrije scholen is het eerste vak van § 1 tot en met § 3 :
"- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer of
cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie;".
(155)
Art. 157.
§ 1. In het eerste en het
tweede leerjaar van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs bestaat
de basisvorming uit volgende vakken :
- godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer;
- Nederlands;
-
Frans;
- Engels of Duits;
-
wiskunde;
- geschiedenis;
-
aardrijkskunde;
- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie
en/of biologie;
- lichamelijke opvoeding.
§ 2. In het eerste en het
tweede leerjaar van de derde graad van het technisch en het kunstsecundair
onderwijs bestaat de basisvorming uit volgende vakken :
-
godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;
-
Nederlands;
- Frans of Engels en vervangen vanaf 1 september
2014 door Frans en Engels in het eerste leerjaar van de derde graad en vanaf 1
september 2015 in het tweede leerjaar van de derde graad;
-
wiskunde;
- geschiedenis;
-
aardrijkskunde;
- lichamelijke opvoeding;
[- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie en/of biologie, al of niet "toegepast", al of niet in een geïntegreerde vorm, vanaf 1 september 2017 in het eerste leerjaar van de derde graad en vanaf 1 september 2018 in het tweede leerjaar van de derde graad.]
§ 3. In het eerste en het
tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs bestaat
de basisvorming uit volgende vakken :
- godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer;
- Nederlands;
-
[maatschappelijke vorming of natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde;]
- lichamelijke opvoeding;
-
Frans of Engels vanaf 1 september 2012 in het eerste leerjaar van de derde
graad en vanaf 1 september 2013 in het tweede leerjaar van de derde
graad;
[...]
Twee of meer van deze vakken kunnen
worden geïntegreerd als "project algemene vakken". De integratie van het
vak Frans of het vak Engels onder project algemene vakken vergt altijd het
akkoord van het betrokken personeelslid belast met project algemene vakken
vanaf 1 september 2012 in het eerste leerjaar en vanaf 1 september 2013 in het
tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair
onderwijs.
§ 4. In een derde leerjaar in
de derde graad van het beroepssecundair onderwijs
[[bestaat de basisvorming]¹]
uit algemene
vakken, waaronder alleszins :
- godsdienstleer of
niet-confessionele zedenleer;
- Nederlands;
-
maatschappelijke vorming of geschiedenis en aardrijkskunde;
-
lichamelijke opvoeding;
- Frans of Engels vanaf 1 september
2014 in het derde leerjaar van de derde graad.
Twee of meer van
deze vakken kunnen worden geïntegreerd als "project algemene vakken".
De integratie van het vak Frans of het vak Engels onder
project algemene vakken vergt altijd het akkoord vanaf 1 september 2014 van het
betrokken personeelslid belast met project algemene vakken in het derde
leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair
onderwijs.
[
Indien dit leerjaar wordt ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar worden ten minste twaalf wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming. Indien dit leerjaar wordt ingericht onder de vorm van een naamloos leerjaar worden ten minste achtentwintig wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming.]
Indien dit leerjaar wordt ingericht onder de vorm
van een specialisatiejaar worden ten minste veertien wekelijkse lesuren besteed
aan het onderricht in technische en/of praktische vakken.
§ 5. Voor de gesubsidieerde
vrije scholen is het eerste vak van § 1 tot en met § 4 :
"- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer of
cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie;".
[
§ 6. Met behoud van de toepassing van paragraaf 2 tot en met paragraaf 5, omvat het lessenrooster van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs en het eerste, het tweede en het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs een aantal uren aangeduid als "leerlingenstage", gevolgd door een of meer vakbenamingen.
De uren leerlingenstage komen, omgerekend naar schooljaarbasis, overeen met minimaal achttien halve dagen. Die halve dagen zijn al dan niet opeenvolgend.
[...]
Indien geen of onvoldoende stageplaatsen, moet de school ten aanzien van de onderwijsinspectie kunnen aantonen dat dit het gevolg is van factoren buiten haar wil om.
[...]
De Vlaamse Regering bepaalt de datum van de inwerkingtreding van deze paragraaf, met toepassing van de bepalingen van artikel 70. Deze datum kan verschillen naargelang van de onderwijsvorm, het studiegebied
[, het structuuronderdeel of het leerjaar]
. (156)
]
[
Art. 157/1.
[...]
]
[Afdeling 4/1. Lessenrooster]
[
Art. 157/2.
De bepalingen van deze afdeling treden progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, in werking vanaf 1 september 2019.]
]
[
Art. 157/3.
[
Het lessenrooster is het weekrooster, opgebouwd uit vakken of vakkenclusters, waarin de doelen van
het curriculumdossier en de aansluitende leerplannen worden gerangschikt. Deze doelen, ongeacht het eindtermen,
specifieke eindtermen of beroepskwalificaties betreft, mogen binnen eenzelfde vak of vakkencluster en binnen dezelfde
onderwijstijd worden aangeboden.
Met inachtneming van de bepalingen van deze afdeling stelt het schoolbestuur het weekrooster vast.
]
]
[
Art. 157/4.
De Vlaamse Regering legt de benamingen van de vakken vast en bepaalt de indeling in algemene vakken, kunstvakken, technische vakken en praktische vakken.
]
[
Art. 157/5.
Het lessenrooster van structuuronderdelen omvat basisvorming. In afwijking daarvan komt in het derde leerjaar van de derde graad basisvorming alleen voor in het lessenrooster van de studierichting die leidt tot een diploma dat toegang verleent tot een bacheloropleiding.
De eindtermen die voor een structuuronderdeel toepasbaar zijn en de ontwikkelingsdoelen die voor het onthaaljaar toepasbaar zijn, vormen de basisvorming.
Het aantal lesuren basisvorming in de eerste graad bedraagt ten minste:
1° 27 in het eerste leerjaar A;
2° 27 in het eerste leerjaar B;
3° 25 in het tweede leerjaar A;
4° 20 in het tweede leerjaar B.
In de basisvorming zijn in elk geval de volgende vakken opgenomen:
1° in het officieel onderwijs: godsdienst of niet-confessionele zedenleer;
2° in het vrij onderwijs: godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie.
De basisvorming van het onthaaljaar bestaat alleen uit de vakken, vermeld in het vierde lid, en het vak Nederlands voor nieuwkomers.
]
[
Art. 157/6.
Het lessenrooster van het tweede leerjaar A omvat vijf lesuren basisoptie desgevallend ingevuld via pakket.
Het lessenrooster van het tweede leerjaar B omvat tien lesuren basisoptie of basisopties, desgevallend ingevuld via pakketten.
De delibererende klassenraad in het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B kan beslissen om de leerling in het tweede leerjaar A of het tweede leerjaar B remediëring op te leggen of de leerling van de toegang tot een of meer basisopties of pakketten van de basisopties van het tweede leerjaar A of het tweede leerjaar B uit te sluiten.
]
[
Art. 157/7.
Het lessenrooster van het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B omvat, naast de lesuren basisvorming, ten minste vijf lesuren differentiatie.
Het lessenrooster van het tweede leerjaar A en het tweede leerjaar B omvat, naast de lesuren basisvorming en de lesuren basisoptie, ten minste twee lesuren differentiatie.
De lesuren differentiatie kunnen worden ingevuld als een verdieping of een remediëring van onderdelen van de basisvorming of als een verdieping in klassieke talen. De school biedt enerzijds ten minste twee verdiepende differentiatiepakketten aan en anderzijds die remediërende differentiatiepakketten waaraan de leerlingen behoefte hebben.
In het tweede leerjaar A en in het tweede leerjaar B kiest de leerling, binnen het aanbod van de school, een of meer verdiepende differentiatiepakketten, ermee rekening houdend dat de klassenraad bij het begin of in de loop van het schooljaar een of meer remediërende differentiatiepakketten aan de leerling kan opleggen. De lesuren differentiatie kunnen evenwel nooit volledig aan remediëring worden besteed.
]
[
Art. 157/8.
In elk structuuronderdeel kunnen, buiten het lessenrooster, facultatieve inhaallessen worden georganiseerd.
]
[Afdeling 4/2. CLIL (Content and Language Integrated Learning]
[
Art. 157/9.
Het wekelijkse lessenrooster kan, de lesuren moderne vreemde talen niet meegerekend, voor maximaal 20% worden aangeboden in het Frans, Engels of Duits onder de volgende voorwaarden:
1° de leerling heeft de mogelijkheid om in de school het niet-taalonderricht in het Nederlands te volgen;
2° de leerling kan CLIL alleen volgen als de betrokken personen er schriftelijk en expliciet voor kiezen het CLIL-traject gedurende het volledige schooljaar te volgen en als de toelatingsklassenraad een positief advies heeft gegeven, waaruit minstens blijkt dat de leerling voldoende kennis en beheersing van de onderwijstaal heeft;
3° het aanbod voldoet aan de kwaliteitsstandaard die de Vlaamse Regering bepaalt en die alleen voorwaarden omvat op het vlak van:
a) de competenties en vorming van de personeelsleden die de lessen zullen geven op het vlak van de CLIL-methodiek in relatie tot de leerinhouden in kwestie;
b) de vereiste kennis van de doeltaal van de personeelsleden;
c) tijdige communicatie met de betrokken personen en leerlingen met de expliciete keuzemogelijkheid tussen CLIL of niet-CLIL;
d) de inpassing van het aanbod in een coherent talenbeleid zowel voor de onderwijstaal als voor vreemde talen, met formulering van expliciete strategische doelstellingen;
e) de monitoring van de resultaten en de leerwinst van de leerlingen in de leerinhouden in kwestie in de doeltaal en in het Standaardnederlands;
f) de te volgen stappen voor een school die een CLIL-project wil organiseren, namelijk: beginsituatieanalyse, communicatie, doelen formuleren, actieplan opstellen en actieplan operationaliseren;
4° de school kan het aanbod alleen effectief organiseren als ze beschikt over personeelsleden die op het ogenblik van de organisatie beantwoorden aan de voorwaarden van punt 3°, a) en b). Daarbij houdt ze rekening met de rechten van de personeelsleden die vastbenoemd zijn of tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur in het vak dat ze wil aanbieden in het Frans, Engels of Duits. Om het aanbod te organiseren, mag de school een personeelslid dat vastbenoemd is voor het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden, niet ter beschikking stellen wegens ontstentenis van betrekking voor dat vak. De school mag ook de opdracht van een tijdelijk personeelslid dat voor doorlopende duur is aangesteld in het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden, voor dat vak niet verminderen of beëindigen om het aanbod te organiseren. Dat laatste geldt niet als het tijdelijke personeelslid wel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in punt 3°, a) en b), maar het aanbod om het vak in het Frans, Engels of Duits te geven, weigert;
5° de school zorgt ervoor dat de kennis van de onderwijstaal bij de leerlingen prioritair blijft en dat het Nederlandstalige karakter van de school behouden blijft;
6° voorafgaand wordt een plan opgemaakt dat de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap heeft goedgekeurd.
]
Afdeling 5. - Experimenteel modulair
onderwijs
Art. 158.
[Voltijds gewoon secundair onderwijs kan modulair worden georganiseerd conform de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing. Geen enkel structuuronderdeel kan modulair worden georganiseerd als er een inhoudelijk verwant structuuronderdeel kan worden georganiseerd dat onder de toepassing van de bepalingen van afdeling 1/1 valt.
De Vlaamse Regering beslist over het tijdstip van de beëindiging van het experimenteel modulair onderwijs, dat niet later kan vallen dan de volledige uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs vanaf 1 september 2019. Dit lid is niet van toepassing op de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs die wordt georganiseerd in scholen voor voltijds gewoon secundair onderwijs.
]
Het experiment heeft enkel betrekking op het
beroepssecundair onderwijs en op het hoger beroepsonderwijs van het voltijds
gewoon secundair onderwijs en kan enkel worden ingericht door scholen die
gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseerden
overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende
het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel. Laatst
vermelde voorwaarde geldt niet voor de opleiding verpleegkunde van het hoger
beroepsonderwijs.
Het decreet van 9 december 2005 betreffende
de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs is niet van toepassing
op dit experiment. (157)
Art. 159.
§ 1. Modulair onderwijs wordt
georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in graden of leerjaren. De
betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media,
handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit,
personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen.
Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden
voorkomen.
§ 2. Elke opleiding omvat
algemene vorming, beroepsgerichte vorming en gedifferentieerde
onderwijsactiviteiten. In afwijking op deze bepaling is in de opleiding
verpleegkunde de algemene vorming facultatief.
De algemene
vorming, waaronder de basisvorming bedoeld in de artikelen 156, § 3, en
157, § 3 en § 4, wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk
modulair georganiseerd.
De beroepsgerichte vorming wordt
modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een
module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt
met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor.
Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen
voorkomen.
Gedifferentieerde onderwijsactiviteiten omvatten
individuele begeleiding, ondersteuning of remediëring, afgestemd op de
specifieke noden van de leerling.
§ 3. De Vlaamse Regering legt
de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan :
1° het geheel van de opleidingen per
studiegebied;
2° de modules per opleiding;
3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per week en
uitgedrukt in weken per schooljaar;
4° de aanduiding dat
de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden; als de
modules in een sequentieel verband staan, moeten zij in een eveneens
vastgelegde volgorde worden gevolgd;
5° het minimum of de
minima inzake aantal uren per week voorbehouden voor gedifferentieerde
onderwijsactiviteiten.
Voor zover de opleidingenstructuur
afwijkt van die, vastgesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1
maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een
modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur
ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
§ 4. Programmatie
respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of
subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.
In een
school kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden
georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar
de andere structuur.
§ 5. Het modulair
onderwijsaanbod van een school moet waarborgen dat te minste één
van volgende studiebewijzen kan worden behaald : een studiegetuigschrift van
het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een diploma
van secundair onderwijs, een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de
HBO5-opleiding verpleegkunde.
§ 6. Een school kan de door
de Vlaamse Regering vastgestelde duurtijd van een module van de opleiding
verpleegkunde, uitgedrukt in weken per schooljaar als vermeld in § 3,
3°, verdubbelen om aan de specifieke opleidingsbehoeften van een bepaalde
doelgroep tegemoet te komen. In afwijking van artikel 169, § 2, worden in
voorkomend geval de cursisten niet meer in aanmerking genomen op de
tellingsdata die vallen buiten de gebruikelijke duurtijd.
(158)
Art. 160.
Voor de modulair
georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de
Vlaamse Regering bepaald.
De Vlaamse Regering leidt de
competenties af uit
[erkende beroepskwalificaties]
. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse
Regering de competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de
beroepssectoren.
Voor zover de competenties afwijken van die,
bepaald bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende
het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de
Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse
Onderwijsraad voor.
Competenties kunnen ook door middel van
stages worden gerealiseerd. (159)
Art. 161.
Een opleiding kan starten op
elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer
schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en
gespreid worden over een of meer schooljaren.
In afwijking op
deze bepaling kan de HBO5-opleiding verpleegkunde slechts starten hetzij op 1
september hetzij op 1 februari van een lopend schooljaar.
(160)
Art. 162.
§ 1. In het modulair
onderwijs, met uitzondering van de HBO5-opleiding verpleegkunde, gelden als
gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige leerlingen
:
1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot het eerste
leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair
onderwijs;
2° de volgorde waarin modules dienen gevolgd
zoals bepaald in de opleidingenstructuur;
3° eventueel : de
specifieke toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de
toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° en 2°
gestelde;
4° eventueel : de vrijstelling van
toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een geattesteerde beslissing
van de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1°
gestelde.
Een leerling kan slechts één module
tezelfdertijd volgen.
§ 2. De overstap van een
leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op
basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij een leerling aan
de reglementaire toelatingsvoorwaarden voldoet op basis van het bezit van een
eindstudiebewijs. (161)
Art. 163.
§ 1. In het modulair
onderwijs, HBO5-opleiding verpleegkunde, gelden als gezamenlijke
toelatingsvoorwaarden voor cursisten :
1° het voldaan
hebben aan de leerplicht;
2° het bezit van een van de
volgende studiebewijzen :
a) een studiegetuigschrift van het
tweede leerjaar van de derde graad van het secundair
onderwijs;
b) een diploma van secundair
onderwijs;
c) een certificaat van een opleiding van het
secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900
lestijden;
d) een certificaat van een opleiding van het
secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden;
e)
een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie;
f)
een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;
g) een diploma
van het hoger beroepsonderwijs;
h) een diploma van het hoger
onderwijs van het korte type met volledig leerplan;
i) een
diploma van bachelor of master;
j) een studiebewijs dat
krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale
overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de studiebewijzen,
vermeld in a) tot en met i). Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan
de toelatingsklassenraad personen die in een land buiten de Europese Unie een
studiebewijs hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat
land, toelaten tot de opleiding.
§ 2. In afwijking van §
1 worden in het schoolreglement van de betrokken school afwijkende
toelatingsvoorwaarden tot de HBO5-opleiding verpleegkunde opgenomen. De
afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende
elementen :
1° humanitaire redenen;
2°
medische, psychische of sociale redenen;
3° het algemene
niveau van de cursist, getoetst met een toelatingsproef die wordt georganiseerd
binnen de vijf lesdagen nadat de cursist met de opleiding is gestart. De
organisatie van een toelatingsproef, op verzoek van de cursist, kan niet worden
geweigerd. De proef wordt beoordeeld door de toelatingsklassenraad, die nagaat
of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de
opleiding in kwestie aan te vangen. Van de beoordeling wordt een schriftelijk
verslag gemaakt, dat wordt opgenomen in het dossier van de
cursist.
§ 3. Behoudens de
toelatingsvoorwaarden als vermeld in § 1 en § 2, geldt voor toelating
tot een sequentieel geordend onderdeel van de HBO5-opleiding verpleegkunde het
voldoen aan een van de volgende voorwaarden :
1° het bezit
van het deelcertificaat van een sequentieel voorafgaand
onderdeel;
2° het bezit van een studiebewijs van een andere
opleidings- of vormingsinstelling. De toelatingsklassenraad bepaalt welke
studiebewijzen toegang geven tot sequentieel geordende
onderdelen;
3° het bezit van een titel van
beroepsbekwaamheid als vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende het
verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid en in het besluit van de Vlaamse
Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004
betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. De Vlaamse
Regering bepaalt welke titels van beroepsbekwaamheid toegang geven tot
sequentieel geordende onderdelen;
4° de
toelatingsklassenraad oordeelt dat de cursist beschikt over een studiebewijs
uit het onderwijs of uit een andere opleidings- of vormingsinstelling waaruit
blijkt dat hij over voldoende kennis, vaardigheden en attitudes beschikt om het
onderdeel aan te vangen;
5° de toelatingsklassenraad
oordeelt op basis van een toelatingsproef dat de cursist de nodige ervaring
heeft verworven die hem toelaat het onderdeel te volgen.
§ 4. Een cursist kan slechts
één module tezelfdertijd volgen.
§ 5. De overstap van een
cursist van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis
van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij wordt voldaan aan de
reglementaire toelatingsvoorwaarden op basis van het bezit van een
eindstudiebewijs.
§ 6. De bepalingen van §
1 en § 2 gelden eveneens bij niet-modulaire organisatie van de
HBO5-opleiding verpleegkunde. (162)
Art. 164.
§ 1. De delibererende
klassenraad beslist of een regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder
beperkingen hetzij niet geslaagd is. Deze beslissing wordt genomen :
1° op het ogenblik dat de leerling een module heeft
beëindigd. In voorkomend geval wordt, voor wat betreft het onderwijzend
personeel, de klassenraad beperkt tot die leden die effectief aan de leerling
in de desbetreffende module onderricht hebben verstrekt;
2°
op het ogenblik dat de leerling aan alle opleidingsvoorwaarden voldoet die
toelaten een beslissing te nemen over de toekenning van een getuigschrift van
de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het
tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een
studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair
onderwijs ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar, een diploma van
secundair onderwijs of een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de
HBO5-opleiding verpleegkunde.
In het modulair onderwijs worden
geen geïntegreerde proeven ingericht.
§ 2. Tegen beslissingen van
delibererende klassenraden die door de betrokken personen worden betwist, kan
beroep worden ingesteld overeenkomstig de procedure van toepassing in het
niet-modulair onderwijs, met dien verstande dat het schoolbestuur van de
betrokken school, rekening houdend met het principe van de redelijkheid, de
termijnen bepaalt die inherent zijn aan deze procedure.
(163)
Art. 165.
De studiebekrachtiging, al dan
niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt
vastgesteld.
1° Attest van verworven competenties : wordt
uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding
[, met
uitzondering van de opleiding verpleegkunde,]
niet met vrucht heeft gevolgd;
het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft
bereikt.
2° Deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een
regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft
gevolgd.
3° Certificaat : wordt uitgereikt aan een
regelmatige leerling die een opleiding met vrucht heeft
gevolgd.
4° Getuigschrift van de tweede graad van het
secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die
:
a) ten minste twee schooljaren secundair onderwijs heeft
gevolgd, en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd
voor de tweede graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de
eindtermen van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds
het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming
impliceert.
5° Studiegetuigschrift van het tweede leerjaar
van de derde graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan de
regelmatige leerling die :
a) ten minste vier schooljaren
secundair onderwijs heeft gevolgd, en
b) door de delibererende
klassenraad als geslaagd voor het tweede leerjaar van de derde graad wordt
beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de eerste twee
leerjaren van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds
het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming
impliceert.
6° Studiegetuigschrift van het derde leerjaar
van de derde graad van het secundair onderwijs, ingericht onder de vorm van een
specialisatiejaar : wordt, voor zover de leerling niet in aanmerking komt voor
het diploma van secundair onderwijs, uitgereikt aan de regelmatige leerling die
:
a) ten minste vijf schooljaren secundair onderwijs heeft
gevolgd, en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd
voor het derde leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het
bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het
beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de
beroepsgerichte vorming impliceert.
7° Diploma van
secundair onderwijs (derde graad) : wordt uitgereikt aan de regelmatige
leerling die :
a) na het behalen van het getuigschrift van de
tweede graad van het secundair onderwijs ten minste drie schooljaren secundair
onderwijs heeft gevolgd, en
b) door de delibererende
klassenraad als geslaagd voor de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het
bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het
beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de
beroepsgerichte vorming impliceert.
8° Diploma van
secundair onderwijs (hoger beroepsonderwijs) : wordt uitgereikt aan de cursist
die :
a) houder is van het getuigschrift van de tweede graad
van het secundair onderwijs; en
b) door de delibererende
klassenraad als geslaagd voor het hoger beroepsonderwijs wordt beschouwd, wat
het geslaagd zijn voor alle modules van de HBO5-opleiding verpleegkunde
impliceert.
9° Diploma van gegradueerde : wordt uitgereikt
aan de cursist die geslaagd is voor alle modules van de opleiding verpleegkunde
en derhalve houder is van de deelcertificaten van alle modules van die
opleiding.
Bij het diploma wordt een diplomasupplement
uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en
de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft,
verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt het model van het diplomasupplement
en de nadere modaliteiten met betrekking tot de uitreiking
ervan.
10° Getuigschrift over de basiskennis van het
bedrijfsbeheer : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die
:
a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste vier
schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd, en
b) voldaan
heeft aan de voorwaarden opgenomen in de federale wet- en regelgeving inzake de
basiskennis van het bedrijfsbeheer.
Voor de toepassing van
deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de
toelatingsklassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te
zijn.
Diegene aan wie overeenkomstig de codificatie betreffende
het secundair onderwijs het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald
als associate degree) is verleend met of zonder nadere specificatie, is
gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van gegradueerde met of
zonder nadere specificatie.
De Vlaamse Regering stelt de
modellen en de invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen
vast.
Ook bij niet-modulaire organisatie van de HBO5-opleiding
verpleegkunde wordt aan de cursist die geslaagd is voor de opleiding een
diploma van gegradueerde, met diplomasupplement, toegekend, en is betrokkene
gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel. Indien betrokkene
daarenboven houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het
secundair onderwijs, dan wordt bij het slagen voor de opleiding ook het diploma
van secundair onderwijs toegekend. (164)
Art. 166.
§ 1. In het modulair
onderwijs geldt als coëfficiënt uren-leraar per leerling voor een
bepaalde opleiding, de reglementair vastgestelde coëfficiënt voor de
inhoudelijk overeenkomstige opleiding van het niet-modulair onderwijs.
De Vlaamse Regering legt de inhoudelijk overeenkomstige
opleidingen vast.
§ 2. Modulair onderwijs wordt
georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld
worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische taken. De
gelijkstelling vindt plaats met een opdracht in de tweede graad of in de derde
graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs of, doch uitsluitend
voor wat betreft de HBO5-opleiding verpleegkunde, met een opdracht in het hoger
beroepsonderwijs.
De organisatie van modulair onderwijs mag er
niet toe leiden dat de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische
vakken kennelijk onredelijk verschilt van de verhouding tussen praktische
vakken en niet-praktische vakken zoals die zich, onmiddellijk voorafgaand aan
de organieke invoering van modulair onderwijs, in het betrokken studiegebied en
de betrokken school voordoet.
Met praktische vakken
gelijkgestelde uren komen in aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen
in de ambten van technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur.
(165)
Art. 167.
In zover het de vaststelling
van het aantal regelmatige leerlingen met het oog op financiering,
subsidiëring of normering betreft, worden voor de opleiding verpleegkunde
twee teldata gehanteerd in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken
schooljaar : enerzijds 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien
voornoemde datum op een vrije dag valt en anderzijds
[15 mei]
of de eerstvolgende
lesdag erna indien voornoemde datum op een vrije dag valt. Op elke teldatum
wordt een regelmatige leerling voor 2 leerling in aanmerking genomen.
(166)
Art. 168.
De onderwijsinspectie is
belast met de evaluatie van het experiment. De scholen die aan het experiment
deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De
evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden
georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op de
geplande hervormingsmaatregelen voor het secundair onderwijs waarvan sprake in
artikel 158. (167)
[Afdeling 6. - Projecten]
[
Art. 168/1.
§ 1. De instellingen voor
secundair onderwijs die in toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering
van 7 september 2007 betreffende de organisatie van CLIL-projecten in het
secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 4 juli 2008, gedurende het
schooljaar 2009-2010 een dergelijk project organiseren, mogen gedurende het
schooljaar 2010-2011 dit project verder zetten, overeenkomstig de bepalingen
van het besluit in kwestie, met dien verstande dat de organisatie
:
1° op één leerlingencohorte betrekking
heeft;
2° zowel in het eerste als in het tweede leerjaar
van een graad mag plaatsvinden;
3° niet aan een
leerlingennorm is onderworpen;
4° geen extra middelen
genereert.
§ 2. De scholen voor
secundair onderwijs die gedurende het schooljaar 2010-2011 een CLIL-project
organiseren, behouden
[tot aan een datum te bepalen door de Vlaamse Regering]
de mogelijkheid tot het
aanbieden van CLIL, onder de volgende voorwaarden :
1°
CLIL wordt georganiseerd in overeenstemming met de bepalingen van het besluit
van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de organisatie van
CLIL-projecten in het secundair onderwijs, maar met dien verstande dat het niet
aan een leerlingennorm is onderworpen en geen extra middelen
genereert;
2° over het behoud van de mogelijkheid tot
organisatie van CLIL werd vooraf onderhandeld in het bevoegde lokale
comité van de betrokken school.
]
[
Art. 168/2.
De scholen die gedurende het
schooljaar 2010-2011 deelnemen aan één van de tijdelijke
projecten, vermeld in het decreet van 10 juli 2008 houdende verlenging van
sommige van de tijdelijke projecten die zijn vermeld in het besluit van de
Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke
projecten in het basis- en secundair onderwijs, kunnen gedurende de schooljaren
2011-2012 en 2012-2013 :
1° structuuronderdelen organiseren
die ze zonder normering hebben geprogrammeerd, op basis van een afwijking van
de vigerende decretale en reglementaire bepalingen verkregen ingevolge
hetzelfde decreet van 10 juli 2008, onder de volgende voorwaarden
:
a) het structuuronderdeel komt niet voor in het regulier
voltijds gewoon secundair onderwijs;
b) het structuuronderdeel
werd door de betrokken school al georganiseerd tijdens het schooljaar
2010-2011;
c) het structuuronderdeel werd, na kennisname van
een positieve evaluatie door de onderwijsinspectie en een expertenpanel,
positief geadviseerd door de stuurgroep, vermeld in hetzelfde besluit van 23
juni 2006;
2° leerplannen hanteren die geen
overheidsgoedkeuring behoeven, op basis van een afwijking van de vigerende
decretale en reglementaire bepalingen verkregen ingevolge hetzelfde decreet van
10 juli 2008, onder de volgende voorwaarden :
a) de leerplannen
worden enkel toegepast binnen de in 1° bedoelde
structuuronderdelen;
b) de in a) bedoelde toepassing vond al in
het schooljaar 2010-2011 plaats;
3° aspecten van modulaire
onderwijsinrichting invoeren, op basis van een afwijking van de vigerende
decretale en reglementaire bepalingen verkregen ingevolge hetzelfde decreet van
10 juli 2008, onder de volgende voorwaarden :
a) de aspecten
van modulaire onderwijsinrichting worden enkel toegepast binnen de in 1°
bedoelde structuuronderdelen;
b) de in a) bedoelde toepassing
vond al in het schooljaar 2010-2011 plaats.
]
HOOFDSTUK 2. - Teldata
Art. 169.
§ 1. De datum voor de telling
per school van het aantal leerlingen in het voltijds onderwijs wordt
vastgesteld op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of op de eerstvolgende
lesdag indien voormelde datum op een vrije dag valt, voor :
-
de vaststelling van de omkaderingsnormen van het bestuurs-, onderwijzend en
ondersteunend personeel;
- de norm vastgelegd in de sectoren en
niveaus waarvoor reglementaire programmatie- of rationalisatienormen
gelden;
- het bepalen van het werkingsbudget en/of
uitrustingskredieten en -toelagen.
§ 2. In afwijking van § 1
worden voor de telling per school voor voltijds secundair onderwijs van het
aantal regelmatige leerlingen van de opties van de derde graad van het
technisch en het kunstsecundair onderwijs aangeduid als secundair na secundair
en van het aantal cursisten van het hoger beroepsonderwijs, twee data
vastgesteld in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar
:
- namelijk 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien
die datum op een vrije dag valt,
- en
[15 mei]
of de
eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt.
Op elke datum wordt een regelmatige leerling of cursist voor
een halve eenheid in aanmerking genomen.
(168)
[
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, geldt 1 juni of, indien een vrije dag, de eerste lesdag erna, als tellingsdatum voor vaststelling van het aantal regelmatige leerlingen van het onthaalonderwijs dat na 1 februari of, indien een vrije dag, de eerste lesdag erna, wordt opgericht op basis van artikel 179/3, derde lid, en dit met het oog op de financiering of subsidiëring van het daaropvolgend schooljaar. Vanaf het schooljaar daarna wordt de regeling als vermeld in paragraaf 1 van toepassing.
]
Art. 170.
Voor de toepassing van de
omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van
het werkingsbudget en de toepassing van de reglementaire bepalingen inzake
programmatie of rationalisatie, wordt, voor wat betreft een optie aangeduid als
Se-n-Se, het hoogste aantal regelmatige leerlingen dat wordt geteld op
één van beide teldata zoals bepaald in artikel 169, geacht ook
het aantal regelmatige leerlingen te zijn op de andere teldatum. Deze bepaling
geldt evenwel niet indien op laatstgenoemde datum geen regelmatige leerlingen
kunnen worden geteld omdat de school ervoor heeft gekozen in het lopende
semester de betrokken optie niet in het studieaanbod te voorzien, waardoor er
geen inschrijvingen konden worden gerealiseerd. (169)
Art. 171.
Voor de scholen die worden
opgericht of voor het eerst in de financiering of subsidiering worden opgenomen
of die in opbouw zijn, is de teldatum vastgesteld op 1 oktober van het
schooljaar van oprichting of opname in de financiering of subsidiëring of
opbouw.
[Onder scholen in opbouw wordt verstaan scholen die tijdens aaneensluitende schooljaren hun onderwijsaanbod uitbreiden hetzij leerjaar per leerjaar, hetzij met meer leerjaren gelijktijdig.]
Art. 172.
§ 1. De teldatum voor scholen
die ingevolge de reglementaire rationalisatienormen verplicht zijn tot
geleidelijke opheffing leerjaar na leerjaar, wordt vanaf het schooljaar waarin
de geleidelijke opheffing een aanvang neemt, bepaald op 1 oktober van het
lopende schooljaar.
§ 2. Een fusie of afsplitsing van
scholen of een toetreding van een school tot of een uittreding van een school
uit een scholengemeenschap op 1 september van een schooljaar, wordt geacht al
op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of op de eerstvolgende lesdag
erna indien voormelde datum op een vrije dag valt, te hebben plaats gevonden
voor wat de telling per school van het aantal leerlingen in het voltijds en
deeltijds secundair onderwijs betreft.
(171)
Art. 173.
Voor cursussen godsdienst of
niet-confessionele zedenleer geldt een eigen regeling inzake
teldatum.
De datum voor de telling is vastgesteld op 1 oktober
van het lopend schooljaar of op de eerstvolgende lesdag indien voormelde datum
op een vrije dag valt, voor een cursus godsdienst of niet-confessionele
zedenleer onderwezen in een bepaald leerjaar en volgens een bepaald leerplan,
waarvoor op deze datum leerlingen zijn ingeschreven, doch waarvoor op 1
februari van het voorafgaand schooljaar of op de eerstvolgende lesdag indien
voormelde datum op een vrije dag valt, geen leerlingen hebben gekozen.
De cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer die
kunnen worden georganiseerd in een bepaald leerjaar en volgens bepaald leerplan
op basis van de telling van 1 februari van het voorafgaand schooljaar of op de
eerstvolgende lesdag indien voormelde datum op een vrije dag valt, maar
waarvoor op 1 oktober van het lopend schooljaar of op de eerstvolgende lesdag
indien voormelde datum op een vrije dag valt, geen leerlingen zijn
ingeschreven, worden niet langer georganiseerd of
gesubsidieerd.
Voor een nog niet ingerichte cursus godsdienst
of niet confessionele zedenleer, onderwezen in een bepaald leerjaar en volgens
een bepaald leerplan in het officieel voltijds secundair onderwijs, die wordt
opgericht na 1 oktober van het lopend schooljaar, wordt de datum voor telling
vastgesteld op de eerste lesdag waarop deze cursus wordt ingericht.
Een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer,
onderwezen in een bepaald leerjaar en volgend een bepaald leerplan in het
officieel voltijds secundair onderwijs waarvoor vanaf een bepaalde datum,
nà 1 oktober van het lopend schooljaar, geen leerlingen meer zijn
ingeschreven, wordt vanaf die bepaalde datum niet langer gefinancierd of
gesubsidieerd. (172)
HOOFDSTUK 3. - Programmatie
Afdeling 1. -
Toepassingsgebied
Art. 174.
[...]
Afdeling 2. -
[Programmatie van scholen]
Art. 175.
§ 1. Een school kan worden
gefinancierd of gesubsidieerd indien 300 % van de toepasbare rationalisatienorm
wordt bereikt.
§ 2. In afwijking van §
1 dient slechts 150 % van de toepasbare rationalisatienorm te worden bereikt
voor :
1° de enige school van het gemeenschapsonderwijs in
één der 44 onderwijszones die zijn vastgelegd in de bijlage I;
2° de enige school van het gesubsidieerd officieel
onderwijs in één der bedoelde
onderwijszones;
3° de enige school van het gesubsidieerd
vrij onderwijs in één der bedoelde onderwijszones die een
bepaalde erkende godsdienst organiseert of levensbeschouwing
aanhangt;
4° een school van het gesubsidieerd vrij
onderwijs :
a) die noch het vak godsdienst noch het vak
niet-confessionele zedenleer maar wel het vak cultuurbeschouwing of eigen
cultuur en religie organiseert, en
b) waarvoor het
schoolbestuur uitsluitend eigen leerplannen hanteert die door de Vlaamse
Regering zijn goedgekeurd.
Bij de toepassing van 3° worden
de scholen ressorterend onder 4° buiten beschouwing gelaten.
Indien een schoolbestuur in één der bedoelde
onderwijszones meer dan één school organiseert, dan kunnen
desbetreffende scholen nooit onder toepassing van 4°
vallen.
§ 3.
[Scholen kunnen ook door splitsing van bestaande scholen ontstaan voor zover de volgende gezamenlijke voorwaarden zijn vervuld :
1°
[de splitsing wordt onmiddellijk voorafgegaan door een fusie van scholen die elk de toepasbare rationalisatienorm bereiken en past op die manier in een herstructurering die niet resulteert in een groter aantal scholen;]
2° alle bij de splitsing betrokken scholen moeten, in afwijking van § 1 en § 2, na de splitsing 100 % bereiken van de toepasbare rationalisatienorm;
3° de splitsing kan slechts één van de volgende vormen aannemen :
a) hetzij een afsplitsing van de eerste graad;
b) hetzij een afsplitsing van een of meer studiegebieden;
c) hetzij een combinatie van beide voorgaande;
4° de splitsing moet, voor een school die tot een scholengemeenschap behoort, in overeenstemming zijn met de afspraken die de scholengemeenschap maakt over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod.
]
§ 4. Onder toepasbare
rationalisatienorm, vermeld in § 1, § 2 en § 3, wordt verstaan
:
a) hetzij, afhankelijk van de door de school georganiseerde
graden, de norm vermeld in artikel 191, 2° en 195 : voor de scholen gelegen
in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of in een gemeente met een
bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen
waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat
verblijven;
b) hetzij, afhankelijk van de door de school
georganiseerde graden, de norm vermeld in artikel 191,1° en 195 : voor de
scholen die niet onder toepassing van a) vallen.
§ 5.
[De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op scholen met uitsluitend de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.]
§ 6.
[
[De programmatie van een school door splitsing van een bestaande school wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld
[uiterlijk 1 april]
van het voorafgaand schooljaar. Indien niet het gevolg van splitsing van een bestaande school, dan zijn voor de programmatie van de school de bepalingen van artikel 15, § 2, van toepassing.]
Indien de school ontstaat door splitsing van een bestaande school, dan gaan bij die melding, per betrokken school, het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité en, in het geval de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
]
Afdeling 3. -
[Programmatie van
structuuronderdelen ]
Art. 176.
[
Bij de programmatie van structuuronderdelen, met uitzondering van het onthaaljaar, binnen het gemoderniseerd secundair onderwijs wordt een onderscheid gemaakt tussen vrij programmeerbaar en programmeerbaar na goedkeuring door de Vlaamse Regering. De programmatieregels, vermeld in artikel 177 tot en met 178/1, treden progressief in werking met ingang van 1 september 2019.
De programmatieregels, vermeld in artikel 179 tot en met 179/2, hebben zoals aangegeven een tijdelijk karakter.
Elke programmatie moet in overeenstemming zijn met de afspraken die de scholengemeenschap, in voorkomend geval, maakt met het oog op een rationeel geordend onderwijsaanbod.
]
[Als een programmatie van een structuuronderdeel een goedkeuring van de Vlaamse Regering vereist, kan het
schoolbestuur dat de goedgekeurde programmatie voor een bepaald structuuronderdeel het eerste schooljaar na de
aanvraag niet organiseert, zonder nieuwe aanvraag of goedkeuring het bijkomende aanbod van dat bepaalde
structuuronderdeel pas organiseren vanaf 1 september het daaropvolgende schooljaar. Indien het een programmatie
van een Se-n-Se betreft die van start gaat op 1 februari, kan het schoolbestuur dat de goedkeurde programmatie voor
dat bepaalde structuuronderdeel op 1 februari dat onmiddellijk volgt na de aanvraag niet organiseert, zonder nieuwe
aanvraag of goedkeuring het bijkomende aanbod van dat bepaalde structuuronderdeel pas organiseren het
daaropvolgende schooljaar.]
[
Art. 176/1.
Vanaf het
schooljaar 2021-2022:
1° heeft elke programmatie van een structuuronderdeel betrekking op een of meer vestigingsplaatsen van de
school zoals opgegeven in, naargelang van het geval, de melding of aanvraag van programmatie bij de bevoegde
diensten van de Vlaamse Gemeenschap;
2° wordt de uitbreiding door het schoolbestuur van een vóór het schooljaar 2021-2022 geprogrammeerd
structuuronderdeel naar een of meer bestaande vestigingsplaatsen van de school niet als een nieuwe programmatie
beschouwd indien alle vestigingsplaatsen van die school gelegen zijn binnen een gemeente die minder dan 70.000
inwoners telt;
3° wordt de uitbreiding door het schoolbestuur van een niet vóór het schooljaar 2021-2022 geprogrammeerd
structuuronderdeel naar een of meer vestigingsplaatsen van de school die destijds niet bij de programmatie zijn
opgegeven, als een nieuwe programmatie beschouwd;
4° kan in uitzonderlijke omstandigheden en zonder als programmatie te worden beschouwd het schoolbestuur een
vóór het schooljaar 2021-2022 geprogrammeerd structuuronderdeel organiseren in een of meer
[andere vestigingsplaatsen]
, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a) de uitzonderlijke omstandigheden houden verband met capaciteitsnoden, infrastructuurproblemen of
verhuis;
b) het schoolbestuur dient een gemotiveerde aanvraag in bij de bevoegde diensten van de Vlaamse
Gemeenschap, met toevoeging van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité
en, als de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat
de aanvraag in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
c)
[de aanvraag voor het structuuronderdeel gebeurt in voorkomend geval tezamen met de aanvraag voor de
ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats als vermeld in artikel 15, § 4;]
d) de Vlaamse Regering neemt een gunstige beslissing uiterlijk drie maanden na indiening van de aanvraag en
na advies van de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Bij overschrijding van die termijn is de
aanvraag van rechtswege goedgekeurd;
5° kan in uitzonderlijke omstandigheden en zonder als programmatie te worden beschouwd het schoolbestuur een
niet vóór het schooljaar 2021-2022 geprogrammeerd structuuronderdeel organiseren in een of meer vestigingsplaatsen
die destijds niet bij de programmatie zijn opgegeven, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a) de uitzonderlijke omstandigheden houden verband met capaciteitsnoden, infrastructuurproblemen of
verhuis;
b) het schoolbestuur dient een gemotiveerde aanvraag in bij de bevoegde diensten van de Vlaamse
Gemeenschap, met toevoeging van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité
en, als de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat
de aanvraag in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
c) de aanvraag voor het structuuronderdeel gebeurt in voorkomend geval tezamen met de aanvraag voor de
ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats als vermeld in artikel 15, § 4;
d) de Vlaamse Regering neemt een gunstige beslissing uiterlijk drie maanden na indiening van de aanvraag en
na advies van de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Bij overschrijding van die termijn is de
aanvraag van rechtswege goedgekeurd;
6° is de effectieve programmatie of organisatie van een structuuronderdeel in een nieuwe vestigingsplaats
afhankelijk van het voldoen aan artikel 15, § 4.
]
Art. 177.
[
De programmatie van de volgende structuuronderdelen is vrij:
1° het eerste leerjaar A;
2° het eerste leerjaar B;
3° een basisoptie van het tweede leerjaar A, onder de volgende voorwaarde: de basisoptie is geen niche-basisoptie;
4° een basisoptie van het tweede leerjaar B, onder de volgende voorwaarde: de basisoptie is geen niche-basisoptie;
5° een studierichting van een studiedomein, georganiseerd door een domeinschool, onder de volgende voorwaarde: de studierichting is geen niche-studierichting;
6° een of meer studierichtingen van een of meer studiedomeinen, onder de volgende voorwaarden:
a) de studierichtingen zijn geen niche-studierichtingen;
b) de programmatie is beperkt tot het strikt noodzakelijke om in een of meer studiedomeinen een domeinschool te worden;
c) de programmatie wordt door middel van één geïntegreerd dossier ingediend;
d) de programmatie kan in de verschillende leerjaren, graden of studierichtingen gelijktijdig dan wel progressief worden doorgevoerd;
7° een domeinoverschrijdende studierichting binnen de finaliteit doorstroom, georganiseerd door een domeinschool of campusschool.
Het schoolbestuur meldt de programmatie schriftelijk bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap uiterlijk op 1 april van het voorafgaande schooljaar en uiterlijk op 30 november van het lopende schooljaar als het een Se-n-Se betreft die van start gaat op 1 februari daaropvolgend. Bij die melding gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité en, als de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
]
Art. 178.
[
Het schoolbestuur vraagt de programmatie van een structuuronderdeel dat niet onder de toepassing van artikel 177 valt, bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aan uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar en uiterlijk op 30 september van het lopende schooljaar als het een Se-n-Se betreft die van start gaat op 1 februari daaropvolgend. Die termijn geldt als vervaltermijn. De motivering van de aanvraag houdt in elk geval rekening met de criteria, vermeld in het derde lid, 1° tot en met 6°. Bij de aanvraag gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité en, als de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing over de programmatie na advies van:
1° de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse Onderwijsraad;
3° in geval van een studierichting met dubbele finaliteit of finaliteit arbeidsmarkt: de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.
De Vlaamse Regering houdt bij haar beslissing rekening met de volgende cumulatieve criteria:
1° de eventuele beperkingen of voorwaarden die vanuit macrodoelmatigheid aan het aanbod van het structuuronderdeel zijn gekoppeld;
2° de kwantitatieve en kwalitatieve behoeften op het vlak van het aanbod van secundair onderwijs in de onderwijszone in kwestie, met het oog op vervolgonderwijs of toetreding tot de arbeidsmarkt;
3° de keuzevrijheid van ouders en leerlingen;
4° de studiecontinuïteit van leerlingen binnen de school of de scholengemeenschap;
5° in geval van een studierichting met dubbele finaliteit of finaliteit arbeidsmarkt:
a) de getroffen voorbereidingen op het vlak van materiële infrastructuur en leermiddelen die voldoende en gepast zijn met het oog op de te verwerven competenties van het geprogrammeerde structuuronderdeel;
b) de aantoonbare samenwerkingsmogelijkheden met lokale arbeidsmarktactoren en de bedrijfswereld;
6° de afspraken die met andere lokale onderwijsinrichters binnen en buiten de betrokken scholengemeenschap zijn gemaakt over een rationeel en transparant studieaanbod.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk op 31 maart van het voorafgaande schooljaar en uiterlijk op 15 december van het lopende schooljaar als het een Se-n-Se betreft die van start gaat op 1 februari daaropvolgend. Bij overschrijding van die termijn is de programmatie van rechtswege goedgekeurd.
]
[
Art. 178/1.
[Pakketten in het tweede leerjaar A en het tweede leerjaar B zijn geen structuuronderdelen en zijn bijgevolg niet onderworpen aan programmatieregels.]
]
Art. 179.
[
Tot en met het schooljaar 2020-2021 kan een structuuronderdeel van de tweede graad dat door de Vlaamse Regering is vastgelegd in uitvoering van artikel 124 en 126 worden geprogrammeerd. Tot en met het schooljaar 2022-2023 kan een structuuronderdeel van de derde graad, met uitzondering van het derde leerjaar, dat door de Vlaamse Regering is vastgelegd in uitvoering van artikel 124 en 126 worden geprogrammeerd. Vanaf het tweede schooljaar dat volgt op het schooljaar waarin de Vlaamse Regering de Se-n-Se opneemt in de matrix en de concordantie naar die Se-n-Se vastlegt en tot en met het schooljaar 2024-2025 kan een structuuronderdeel van het derde leerjaar van de derde graad
[, met uitzondering van het naamloos leerjaar BSO]
dat door de Vlaamse Regering is vastgelegd in uitvoering van artikel 124 en 126 worden geprogrammeerd.
De programmatie wordt opgevat als een voorbereiding op de lokale invulling van het gemoderniseerd secundair studieaanbod. In de aanvraag vermeldt het schoolbestuur dan ook uitdrukkelijk de wijze waarop ze, met inachtname van de concordantiemogelijkheden zoals bepaald door de Vlaamse Regering in uitvoering van artikel 133/5, het geprogrammeerde structuuronderdeel zal concorderen op het tijdstip dat het leerjaar in kwestie wordt gemoderniseerd. Een eventuele gunstige beslissing van de Vlaamse Regering over de programmatie is onder voorwaarde van desbetreffende concordantie.
Per concordantie kan het schoolbestuur voor een school maar één programmatieaanvraag indienen.
In voorkomend geval vraagt het schoolbestuur de programmatie bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aan uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar en uiterlijk op 30 september van het lopende schooljaar als het een Se-n-Se betreft die van start gaat op 1 februari daaropvolgend. Die termijn geldt als vervaltermijn. De motivering van de aanvraag houdt in elk geval rekening met de criteria, vermeld in artikel 178, derde lid, 1° tot en met 6°. Bij de aanvraag gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité en, als de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing over de programmatie na advies van:
1° de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse Onderwijsraad.
De Vlaamse Regering houdt bij haar beslissing rekening met de criteria, vermeld in artikel 178, derde lid, 1° tot en met 6°.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk op 31 maart van het voorafgaande schooljaar en uiterlijk op 15 december van het lopende schooljaar als het een Se-n-Se betreft die van start gaat op 1 februari daaropvolgend. Bij overschrijding van die termijn is de programmatie van rechtswege goedgekeurd.
]
[
Art. 179/1.
[
Tot en met het schooljaar 2022-2023 kan een structuuronderdeel van de derde graad, met uitzondering van het derde leerjaar, dat door de Vlaamse Regering is vastgelegd in uitvoering van artikel 124 en 126, worden geprogrammeerd. Tot en met het schooljaar 2024-2025 kan een structuuronderdeel van het derde leerjaar van de derde graad bso
[, met uitzondering van het naamloos leerjaar]
, dat door de Vlaamse Regering is vastgelegd in uitvoering van artikel 124 en 126, worden geprogrammeerd.
De programmatie wordt opgevat als noodzakelijk om, na verleende programmatie van een structuuronderdeel van de tweede graad of - doch enkel voor het bso - de derde graad, de studiecontinuïteit van de leerlingen te garanderen binnen de school of scholengemeenschap vanaf het schooljaar dat onmiddellijk volgt op de volledige uitbouw van het eerder geprogrammeerd structuuronderdeel. De studiecontinuïteit betreft dan het eerste en tweede leerjaar van de derde graad of - doch enkel voor het bso - het derde leerjaar van de derde graad, met het oog op het verwerven van het diploma van secundair onderwijs.
In voorkomend geval vraagt het schoolbestuur de programmatie bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aan uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar. Die termijn geldt als vervaltermijn. Bij de aanvraag gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité en, als de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing over de programmatie na advies van:
1° de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse Onderwijsraad.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk op 31 maart van het voorafgaande schooljaar. Bij overschrijding van die termijn is de programmatie van rechtswege goedgekeurd.
]
]
[
Art. 179/2.
[
§ 1. Tot en met het schooljaar dat volgt op het schooljaar waarin de Vlaamse Regering de Se-n-Se opneemt in de matrix en de concordantie naar die Se-n-Se vastlegt, kan een structuuronderdeel van het derde leerjaar van de derde graad voorwaardelijk vrij worden geprogrammeerd zoals bepaald in bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 met betrekking tot programmatie van structuuronderdelen in het voltijds gewoon secundair onderwijs, zoals gewijzigd.
[Tot en met het schooljaar 2024-2025 kan het derde leerjaar van de derde graad BSO, ingericht als naamloos leerjaar, vrij worden geprogrammeerd. De programmatie wordt opgevat als een voorbereiding op de lokale invulling van het gemoderniseerd secundair studieaanbod.]
Het schoolbestuur meldt de programmatie schriftelijk bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap uiterlijk op 1 april van het voorafgaande schooljaar en uiterlijk op 30 november van het lopende schooljaar als het een Se-n-Se betreft die van start gaat op 1 februari daaropvolgend. Bij die melding gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité en, als de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
§ 2. Het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 met betrekking tot programmatie van structuuronderdelen in het voltijds gewoon secundair onderwijs wordt opgeheven:
1° met ingang van 1 september 2019: voor alle structuuronderdelen met uitzondering van de structuuronderdelen van het derde leerjaar van de derde graad;
2° met ingang van 1 september van het tweede schooljaar dat volgt op het schooljaar waarin de Vlaamse Regering de Se-n-Se opneemt in de matrix en de concordantie naar die Se-n-Se vastlegt: voor alle structuuronderdelen van het derde leerjaar van de derde graad.
]
]
[
Art. 179/3.
[...]
Voor de programmatie van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers gelden de volgende bepalingen :
1° de programmatie wordt per scholengemeenschap bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aangevraagd uiterlijk op 1 mei van het voorafgaande schooljaar. Bij die aanvraag wordt het protocol gevoegd van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap;
2° na advies binnen tien werkdagen van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap, neemt de Vlaamse Regering een beslissing over de programmatie.
[
Vanaf 1 november 2015 en tot op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum worden de bepalingen van het tweede lid buiten werking gesteld en gelden voor de programmatie van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers de volgende bepalingen :
1°
[de programmatie wordt voorafgaand bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aangevraagd :
a) hetzij per scholengemeenschap; in dat geval wordt bij de aanvraag het protocol gevoegd van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité van de scholengemeenschap;
b) hetzij door het schoolbestuur per school die niet tot een scholengemeenschap behoort; in dat geval wordt bij de aanvraag het protocol gevoegd van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité;
]
2° binnen tien werkdagen wordt een advies gegeven enerzijds door de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds door de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap;
3° uiterlijk twee maanden na indiening van de aanvraag neemt de Vlaamse Regering een beslissing. Die beslissing is gebaseerd op de verwachte instroom van anderstalige nieuwkomers versus het al dan niet behoeftedekkend bestaande aanbod van onthaalonderwijs. Bij gunstige beslissing wordt tevens bepaald vanaf welk tijdstip het onthaaljaar kan worden opgericht.
]
]
[
Art. 179/4.
Structuuronderdelen die zijn opgericht met toepassing van de volgende regelgeving, en vanaf 1 september 2018 ononderbroken georganiseerd blijven, zijn niet onderworpen aan programmatie:
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 22 april 2016 betreffende het tijdelijke project "schoolbank op de werkplek" rond duaal leren in het secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 10 juni 2016, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 7 juli 2017 tot uitbreiding van het tijdelijke project "schoolbank op de werkplek" rond duaal leren en houdende diverse maatregelen betreffende basis- en secundair onderwijs, leertijd en leerlingenbegeleiding;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 betreffende het tijdelijke project "schoolbank op de werkplek" rond duaal leren in de leertijd, bekrachtigd bij het decreet van 10 juni 2016, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 7 juli 2017 tot uitbreiding van het tijdelijke project "schoolbank op de werkplek" rond duaal leren en houdende diverse maatregelen betreffende basis- en secundair onderwijs, leertijd en leerlingenbegeleiding.
Een structuuronderdeel als vermeld in het eerste lid, blijft in voorkomend geval in het tweede leerjaar van de derde graad tijdens het schooljaar 2018-2019 georganiseerd op basis van het standaardtraject van het schooljaar 2017-2018.
]
afdeling 4.
[...]
Art. 180
[...]
afdeling 5.
[...]
Art. 181 tot en met 188
[...]
HOOFDSTUK 4. - Rationalisatie en
fusie
Afdeling 1. -
Rationalisatienormen
Art. 189.
Voor de toepassing van de
rationalisatienorm worden niet in aanmerking genomen :
1°
de leerlingen van het onthaaljaar voor anderstalige
nieuwkomers;
2° de leerlingen van het derde leerjaar van de
derde graad, ingericht als een voorbereidend jaar op het hoger
onderwijs;
3° de leerlingen van de Se-n-Se.
(188)
Art. 190.
§ 1.Voor elke school geldt
een rationalisatienorm.
§ 2. De rationalisatienorm
wordt, op basis van de gradenstructuur van de school, als volgt vastgesteld
:
1° voor de scholen die niet ressorteren onder 2° :
a) met enkel een eerste graad : 111;
b) met
een eerste + tweede graad : 200;
c) met een tweede + derde
graad : 150;
d) met een eerste + tweede + derde graad : 261;
2° voor de scholen gelegen in het administratief
arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid
van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 %
van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven :
a)
met enkel een eerste graad : 83;
b) met een eerste + tweede
graad : 150;
c) met een tweede + derde graad : 113;
d) met een eerste + tweede + derde graad : 196.
(189)
Art. 191.
In afwijking van artikel 190,
§ 2, wordt de rationalisatienorm voor een school die tot een
scholengemeenschap behoort met 15 % verminderd zoals hierna bepaald :
1° voor de scholen die niet ressorteren onder 2° :
a) met enkel een eerste graad : 94;
b) met
een eerste + tweede graad : 170;
c) met een tweede + derde
graad : 129;
d) met een eerste + tweede + derde graad : 223;
2° voor de scholen gelegen in het administratief
arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid
van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 %
van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven :
a)
met enkel een eerste graad : 71;
b) met een eerste + tweede
graad : 128;
c) met een tweede + derde graad : 97;
d) met een eerste + tweede + derde graad : 168.
(190)
Art. 192.
§ 1. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school zonder een
derde graad die gelegen is op een afstand van ten minste 4 km van een andere
school van hetzelfde onderwijsnet en die, voor wat het gesubsidieerd vrij
onderwijs betreft, ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of
levensbeschouwing aanhangt, waarin dezelfde graad of graden georganiseerd
worden, met 33 % verminderd zoals hierna bepaald :
1° voor
de scholen die niet ressorteren onder 2° :
a) met enkel
een eerste graad : 74;
b) met een eerste + tweede graad :
133;
2° voor de scholen gelegen in het administratief
arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid
van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 %
van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven :
a)
met enkel een eerste graad : 55;
b) met een eerste + tweede
graad : 99.
§ 2. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school met een
derde graad die gelegen is op een afstand van ten minste 6 km van een andere
school van hetzelfde onderwijsnet en die, voor wat het gesubsidieerd vrij
onderwijs betreft, ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of
levensbeschouwing aanhangt, waarin dezelfde graad georganiseerd wordt, met 33 %
verminderd zoals hierna bepaald :
1° voor de scholen die
niet ressorteren onder 2° :
a) met een tweede + derde
graad : 100;
b) met een eerste + tweede + derde graad : 174;
2° voor de scholen gelegen in het administratief
arrondissement Brussel-hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid
van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de scholen waarvan meer dan 75 %
van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven :
a)
met een tweede + derde graad : 75;
b) met een eerste + tweede
+ derde graad : 130.
§ 3. Voor de vaststelling of
een school binnen de in § 1 of § 2 vermelde afstand valt, wordt geen
rekening gehouden met :
1° een school die slechts unieke
structuuronderdelen aanbiedt; voor de toepassing van deze bepaling wordt
bedoeld met :
a) uniek : per onderwijsnet slechts een keer
georganiseerd per provincie dan wel in het administratief arrondissement
Brussel-hoofdstad;
b) structuuronderdeel :
-
een basisoptie;
-
[...]
- een
optie van de tweede, derde of vierde graad van een bepaalde onderwijsvorm;
- het derde leerjaar van de derde graad van het
beroepssecundair onderwijs, al dan niet georganiseerd als een
specialisatiejaar;
- een opleiding van het hoger
beroepsonderwijs;
2° een school van het gesubsidieerd vrij
onderwijs :
a) die noch het vak godsdienst noch het vak
niet-confessionele zedenleer maar wel het vak cultuurbeschouwing of eigen
cultuur en religie organiseert; en
b) waarvoor het
schoolbestuur uitsluitend eigen leerplannen hanteert die door de Vlaamse
Regering zijn goedgekeurd; en
c) die ressorteert onder een
schoolbestuur dat in de betrokken gemeente slechts één school
organiseert. (191)
Art. 193.
§ 1. In afwijking van artikel
190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school zonder een derde
graad die gelegen is op een afstand van ten minste 8 km van een andere school
van hetzelfde onderwijsnet en die, voor wat het gesubsidieerd vrij onderwijs
betreft, ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of
levensbeschouwing aanhangt, waarin dezelfde graad of graden georganiseerd
worden, met 66 % verminderd zoals hierna bepaald :
1° met
enkel een eerste graad : 37;
2° met een eerste + tweede
graad : 67.
§ 2. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school met een
derde graad die gelegen is op een afstand van ten minste 12 km van een andere
school van hetzelfde onderwijsnet en die, voor wat het gesubsidieerd vrij
onderwijs betreft, ten minste eenzelfde erkende godsdienst organiseert of
levensbeschouwing aanhangt, waarin dezelfde graad georganiseerd wordt, met 66 %
verminderd zoals hierna bepaald :
1° met een tweede + derde
graad : 50;
2° met een eerste + tweede + derde graad :
87.
§ 3. Voor de vaststelling of
een school binnen de in § 1 of § 2 vermelde afstand valt, wordt geen
rekening gehouden met scholen, bedoeld in artikel 192, § 3.
(192)
Art. 194.
§ 1. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school die slechts
unieke structuuronderdelen aanbiedt zoals bedoeld in artikel 192, § 3,
1°, als volgt vastgesteld :
1° met enkel een eerste
graad : 37;
2° met een eerste + tweede graad : 67;
3° met een tweede + derde graad : 50;
4° met een eerste + tweede + derde graad :
87.
§ 2. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt de rationalisatienorm voor een school van het
gesubsidieerd vrij onderwijs :
a) die noch het vak godsdienst
noch het vak niet-confessionele zedenleer maar wel het vak cultuurbeschouwing
of eigen cultuur en religie organiseert; en
b) waarvoor het
schoolbestuur uitsluitend eigen leerplannen hanteert die door de Vlaamse
Regering zijn goedgekeurd; en
c) die ressorteert onder een
schoolbestuur dat in de betrokken gemeente slechts één school
organiseert, als volgt vastgesteld :
1° met enkel een
eerste graad : 37;
2° met een eerste + tweede graad : 67;
3° met een tweede + derde graad : 50;
4° met een eerste + tweede + derde graad : 87.
(193)
Art. 195.
§ 1. De rationalisatienorm
voor een school die enkel de vierde graad of hoger beroepsonderwijs
organiseert, wordt vastgesteld op 100.
§ 2. De respectieve
rationalisatienormen vermeld in artikel 190 tot en met 194 worden verhoogd met
100 indien de school naast andere graden eveneens een vierde graad of hoger
beroepsonderwijs organiseert. (194)
Art. 196.
§ 1. In afwijking van
artikel 190, § 2, wordt per graad de rationalisatienorm voor een school
die uitsluitend zeevisserijonderwijs organiseert als volgt vastgesteld :
1° eerste graad : 37;
2° tweede graad
: 30;
3° derde graad : 20.
§ 2.
[De rationalisatienormen vermeld in § 1 zijn niet vereist indien de school de enige is die in het betrokken onderwijsnet zeevisserijonderwijs en, eventueel, inhoudelijk naar zeevisserijonderwijs gerichte structuuronderdelen "wetenschappen" (tweede graad aso) en "wetenschappen-wiskunde" (derde graad aso) organiseert.]
(195)
Art. 197.
In afwijking van artikel 190,
§ 1, geldt geen rationalisatienorm voor een school die, behoudens een
eventuele eerste graad, enkel het studiegebied ballet organiseert.
(196)
[
Art. 197/1.
§ 1. Voor een instelling die aan al de volgende voorwaarden voldoet, wordt, tenzij de instelling onder de toepassing valt van artikel 51, 52, § 1, of 52, § 2, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs, de rationalisatienorm vastgesteld op de wijze, vermeld in het tweede lid :
1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder de toepassing vallen van artikel 22 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juli 1989;
2° de rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt hebben;
3° bij de inwerkingtreding van titel VI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs niet onder de toepassing vallen van artikel 50 van het voormelde decreet.
De rationalisatienorm, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald op de volgende wijze :
1° voor een instelling in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor een instelling waarvan meer dan 75% van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijft :
a) met alleen een eerste graad: 55;
b) met een eerste en tweede graad: 99;
c) met een tweede en derde graad: 75;
d) met een eerste, tweede en derde graad: 130;
2° voor een instelling die niet ressorteert onder punt 1° :
a) met alleen een eerste graad: 74;
b) met een eerste en tweede graad: 133;
c) met een tweede en derde graad: 100;
d) met een eerste, tweede en derde graad: 174.
§ 2. Voor een instelling die aan al de volgende voorwaarden voldoet, wordt, tenzij de instelling onder de toepassing valt van artikel 52, § 1, of 52, § 2, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs, de rationalisatienorm als volgt vastgesteld op de wijze, vermeld in het tweede lid :
1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder de toepassing vallen van artikel 23 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juli 1989;
2° de in 1° vermelde rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt hebben;
3° bij de inwerkingtreding van titel VI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs niet onder de toepassing vallen van artikel 51 van het voormelde decreet.
De rationalisatienorm, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald op de volgende wijze :
a) met alleen een eerste graad: 37;
b) met een eerste en tweede graad: 67;
c) met een tweede en derde graad: 50;
d) met een eerste, tweede en derde graad: 87.
§ 3. Voor een instelling die :
1° tijdens het schooljaar 1997-1998 onder toepassing valt van artikel 24 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 539 van 31 maart 1987;
2° de in 1° vermelde rationalisatienorm op 1 februari 1998 effectief bereikt;
3° bij de inwerkingtreding van titel VI van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs, niet onder toepassing valt van artikel 52, § 1, van hetzelfde decreet, wordt, tenzij de instelling onder toepassing valt van artikel 51 of 52, § 2, van hetzelfde decreet, de rationalisatienorm als volgt vastgesteld :
a) met alleen een eerste graad: 37;
b) met een eerste en tweede graad: 67;
c) met een tweede en derde graad: 50;
d) met een eerste en tweede en derde graad: 87.
]
Art. 198.
Elke school die de
rationalisatienorm niet bereikt op 1 februari
[van de twee voorafgaande schooljaren, dient op 1 september]
:
1° hetzij over te gaan tot geleidelijke afbouw,
leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, van de af te bouwen graad of
graden of tot geleidelijke afbouw van het hoger beroepsonderwijs, onverminderd
het in artikel 134 gestelde;
2° hetzij te fusioneren met
een andere school voor voltijds gewoon secundair onderwijs.
(197)
Art. 199.
[...]
Afdeling 2. - Fusie van
scholen
Art. 200.
Een fusie van scholen, al dan
niet ingevolge het niet bereiken van de toepasbare rationalisatienorm door
één of meer scholen :
1° houdt het ontstaan
in van een school die niet als nieuw wordt beschouwd en die alle voorheen
bestaande vestigingsplaatsen mag omvatten waaronder één
hoofdvestigingsplaats;
2° wordt in een keer tot stand
gebracht, wat impliceert dat er nog slechts één schoolbestuur en
één directeur is;
3° vindt plaats :
a) hetzij door samenvoeging tot één school van
twee of meer scholen die gelijktijdig worden afgeschaft;
b)
hetzij door samenvoeging van twee of meer scholen waarbij één
blijft bestaan die de andere opslorpt;
4° kan betrekking
hebben op één of meer scholen die in geleidelijke afbouw zijn;
[5° wordt door het schoolbestuur of de schoolbesturen in kwestie uiterlijk op 1 mei van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten. ]
[Ook een afbouw van een school, al dan niet als gevolg van het niet bereiken van de toepasbare rationalisatienorm, wordt door het schoolbestuur in kwestie
[uiterlijk op 1april]
van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
]
Art. 201.
[...]
Art. 202.
[...]
HOOFDSTUK 5. -
[Overheveling]
Afdeling 1.
[...]
Art. 203 en 204
Afdeling .
[...]
Art. 205
[...]
Art. 206.
[...]
HOOFDSTUK 6. - Financiering en
subsidiëring
Afdeling 1. - Financiering en
subsidiëring van de personeelsleden
Onderafdeling 1. -
Directeur
Art. 207.
In het voltijds gewoon
secundair onderwijs wordt een voltijdse betrekking van directeur toegekend aan
een school met ten minste 83 regelmatige leerlingen op de voorziene teldatum.
In afwijking hierop wordt aan een school die enkel de eerste
graad of de eerste en de tweede graad organiseert en die in de financierings-
of subsidiëringsregeling werd opgenomen vanaf 1 september 1989, een
voltijdse betrekking van directeur toegekend indien de school ten minste 120
regelmatige leerlingen telt op de voorziene teldatum.
Indien
het minimum aantal leerlingen niet wordt bereikt, wordt de directeur belast met
een onderwijsopdracht die gelijk is aan een halve onderwijsopdracht, verminderd
met vier uren-leraar of met een halftijdse opdracht van beheerder van het
internaat verbonden aan een school voor zeevisserijonderwijs. De uren-leraar
vallen binnen het urenpakket. Hij behoudt echter het recht op de salarisschaal
van directeur met een volledige opdracht of op de overeenstemmende
salaristoelage. (206)
Art. 208.
Van zodra de titularis van
het ambt van directeur van een ingebouwde middenschool, bedoeld in het tot
vaststelling van de benaming en de structuur van de door de Staat
georganiseerde instellingen voor secundair onderwijs, ontslag neemt, met
pensioen gaat, een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen neemt, muteert of overlijdt, wordt de
betrokken school niet meer als een ingebouwde middenschool beschouwd.
(207)
Onderafdeling 2. - Onderwijzend
personeel
Art. 209.
§ 1. Het aantal
wekelijkse uren-leraar dat aan elke school wordt toegekend, is opgebouwd uit :
1° een aantal uren-leraar voor het onderwijzen van vakken,
zonder rekening te houden met de vakken godsdienst, niet-confessionele
zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie, alsook een aantal
uren-leraar die geen lesuren zijn, bestemd voor andere prestaties dan voor het
onderwijzen van vakken en aangeduid als "pedagogische ondersteuning", niet
inbegrepen.
Het aantal uren-leraar kan worden verhoogd voor de
scholen gelegen in de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 125
inwoners/km2, voor de Nederlandstalige scholen gelegen in het arrondissement
Brussel - Hoofdstad, voor de scholen die toepassing maken van de bepalingen van
artikel 192 tot en met 195 inzake rationalisatienormen en voor de op basis van
objectieve criteria aangeduide categorieën leerlingen of scholen;
2° een aantal uren-leraar, voorbehouden voor het
onderwijzen van de vakken godsdienst, niet-confessionele zedenleer,
cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie.
Deze bepaling
is niet van toepassing op :
1° het derde leerjaar van de
derde graad van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs, aangeduid als
voorbereidend jaar op het hoger onderwijs;
2° de Se-n-Se
van het technisch en het kunstsecundair onderwijs;
3° de
vierde graad;
4° het hoger
beroepsonderwijs.
§ 2. De Vlaamse Regering
bepaalt de berekeningswijze van het aantal wekelijkse uren-leraar dat aan een
school kan worden toegekend.
[Bij de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs wordt de berekeningswijze van het
aantal wekelijkse uren-leraar dat aan een school kan worden toegekend die op 1 september 2021 van kracht is,
maximaal behouden, met dien verstande dat:
1° de coëfficiënt uren-leraar per regelmatige leerling in een structuuronderdeel vóór de modernisering waar
mogelijk wordt doorgetrokken naar het, door de concordantie, overeenkomstige structuuronderdeel vanaf de
modernisering;
2° specifieke uren-leraar, al dan niet per regelmatige leerling of groep van regelmatige leerlingen, in een
structuuronderdeel of groep van structuuronderdelen vóór de modernisering worden doorgetrokken naar de,
door de concordantie, overeenkomstige structuuronderdelen vanaf de modernisering;
3° als uren-leraar aan disciplines zijn gekoppeld, artikel 133/4, §1/1, van toepassing is.
]
De Vlaamse Regering kan op basis
van de budgettaire mogelijkheden een aanwendingspercentage vastleggen van het
aantal wekelijkse uren-leraar dat aan elke school toegekend wordt.
(208)
[
Art. 209/1.
[...]
]
Art. 210.
Voor scholen die niet tot
een scholengemeenschap zijn toegetreden, wordt het aantal wekelijkse
uren-leraar, na toepassing van de reglementair voorziene berekeningswijze en
aanwendingspercentage, verhoogd met 1 %.
Deze bijkomende
uren-leraar worden door de betrokken scholen aangewend op de wijze zoals
bepaald in artikel 65. (209)
Art. 211.
§ 1. De aanwending van
het aantal wekelijks aantal uren-leraar dat elke school verkrijgt, is vrij,
onverminderd de beperkingen gesteld door of krachtens een
decreet.
Het wekelijks aantal uren-leraar kan eveneens worden
aangewend binnen het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat
verbonden is aan de school waaraan de uren-leraar worden
toegekend.
Onder aantal uren-leraar worden verstaan de uren
verkregen in toepassing van artikel 209, evenals de uren-leraar waarover een
school kan beschikken na herverdeling van uren-leraar door zijn schoolbestuur,
door overname van uren-leraar van het voorgaande schooljaar, door overname van
uren-leraar van een andere school, ingevolge fusie of door toetreding tot een
scholengemeenschap.
§ 2. De aanwending van
het wekelijkse aantal uren-leraar vindt plaats onder vorm van hetzij lesuren
hetzij uren die geen lesuren zijn.
Onder uren die geen lesuren
zijn, wordt verstaan :
1° enerzijds opdrachten van het
onderwijzend personeel die geen betrekking hebben op de realisatie van de
wekelijkse lessenroosters, meer bepaald "interne pedagogische begeleiding",
"bijzondere pedagogische taken", "nascholing",
["aanvangsbegeleiding",]
"inhaallessen", "klassenraad" en
"klassendirectie". Het organiseren van interne pedagogische begeleiding kan
uitsluitend in een school met beroepssecundair
onderwijs;
2° anderzijds opdrachten van het onderwijzend
personeel die, zoals lesuren, wel betrekking hebben op de realisatie van de
wekelijkse lessenroosters doch die niet binnen de context van vakken kunnen
worden gevat, meer bepaald "seminaries". Seminaries kunnen uitsluitend worden
georganiseerd buiten de basisvorming,
[...]
de basisoptie en het
fundamenteel gedeelte van de optie. Een opdracht seminaries moet steeds als een
afzonderlijke betrekking worden aangeboden en vergt altijd het akkoord van het
personeelslid dat er wordt mee belast.
§ 3.
[De aanwending van uren-leraar kan in volgende structuuronderdelen ook plaatsvinden onder vorm van het inzetten van voordrachtgevers :
1° alle structuuronderdelen van het studiegebied Ballet van de tweede en de derde graad kso;
2° alle structuuronderdelen van de derde graad tso;
3° alle structuuronderdelen van de derde graad bso;
4° hbo-verpleegkunde.
Een voordrachtgever is een persoon die geen deel uitmaakt van het schoolbestuur of van het personeel van de school. Een voordrachtgever geeft, hetzij in eigen naam hetzij in dienst van een organisatie of onderneming uit de publieke of private sector, voordrachten in de school of op een andere locatie in het kader van de realisatie van het onderwijsprogramma en vanuit zijn deskundigheid of ervaring met betrekking tot de arbeidsmarkt en de bedrijfswereld.
Het aantal lesuren van de wekelijkse lessentabel van het betrokken structuuronderdeel dat, omgerekend naar schooljaarbasis, aan voordrachtgevers kan worden besteed, bedraagt maximum 2, uitgezonderd in de structuuronderdelen van het studiegebied Ballet en Integrale veiligheid, waar het maximum 6 bedraagt.
Bij deze vorm van aanwending worden uren-leraar omgezet in een krediet. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding ervan aan de bevoegde dienst, de grootte van het krediet per uur-leraar dat wordt omgezet en de wijze van toekenning van het krediet.
De regeling in kwestie is dezelfde voor het voltijds secundair onderwijs en voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
]
[§ 3bis. In afwijking van paragraaf 3, eerste en derde lid, kan van 1 september 2020 tot 31 augustus 2025 in het
voltijds secundair onderwijs de aanwending van uren-leraar onder de vorm van het inzetten van voordrachtgevers
onder de hiernavolgende voorwaarden plaatsvinden. Het aantal lesuren van de wekelijkse lessentabel van het
betrokken structuuronderdeel dat, omgerekend naar schooljaarbasis, aan voordrachtgevers kan worden besteed,
bedraagt maximum 4, uitgezonderd in de structuuronderdelen van het studiegebied Ballet, het structuuronderdeel
Defensie en veiligheid, en het structuuronderdeel Integrale veiligheid, waar het maximum 6 bedraagt.]
[
§ 4. Bij een tekort aan onderwijzend personeel kan het schoolbestuur tijdens de schooljaren 2022-2023,
2023-2024 en 2024-2025 maximaal 20% van de aan de school toegekende uren-leraar, vermeld in artikel 209, § 1, 1°, 226,
227, 234 en 235, omzetten in punten voor de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel.
De omzettingen, vermeld in het eerste lid, kunnen telkens gebeuren vanaf 1 oktober van het lopende schooljaar in
kwestie en gelden voor de duur van het lopende schooljaar. In afwijking hiervan eindigt een omzetting van uren-leraar
als het personeelslid dat aangesteld is in een betrekking die via voormelde omzetting werd opgericht in een ambt van
het ondersteunend personeel, tijdens het schooljaar vrijwillig ontslag neemt volgens artikel 25 van het decreet
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of volgens artikel 26 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. In dit geval eindigt de omzetting voor het overeenkomend deel van de uren-leraar
vanaf het ogenblik dat het ontslag ingaat.
De punten die verkregen worden door de omzetting, vermeld in het eerste lid, worden maximaal ter
ondersteuning van de leraar in de scholen aangewend zodat die zich kan focussen op zijn kerntaak: lesgeven.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de uren-leraar kunnen worden omgezet in punten voor het
ondersteunend personeel.
De criteria om het tekort aan onderwijzend personeel te bepalen en de aanwending in ambten van het
ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid, worden vastgelegd na onderhandeling in het bevoegde lokale
comité.
De betrekkingen die opgericht worden in ambten van het ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid,
komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast
benoemen, affecteren of muteren in die betrekkingen.
]
Art. 212.
Het aantal wekelijkse
uren-leraar dat aan elke school wordt toegekend en dat aangewend wordt voor het
voltijds secundair onderwijs dat niet georganiseerd is volgens een modulair
stelsel, kan slechts ten belope van 3 % gebruikt worden voor uren die geen
lesuren zijn en georganiseerd worden als bijzondere pedagogische
taken.
Dit maximum kan worden overschreden bij akkoord van het
lokaal comité, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en
personeelsaangelegenheden. (211)
Art. 213.
Wanneer de
onderwijsinspectie in een school een kennelijk onverantwoord gebruik van de
vrije aanwending vaststelt ten nadele van volgende groepen :
1° het eerste leerjaar B en
[het tweede leerjaar B]
, en/of
2° de tweede graad van het
beroepssecundair onderwijs, en/of
3° de derde graad van
het beroepssecundair onderwijs,
formuleert zij een omstandig
en gemotiveerd advies ten behoeve van de Vlaamse Regering. De
Vlaamse Regering kan de elementen van toetsing bepalen waarmee het advies dient
rekening te houden.
De Vlaamse Regering kan op basis van dit advies ten aanzien
van de betrokken school een norm bepalen, boven dewelke de wekelijkse
uren-leraar die aan elke school worden toegekend, gegenereerd door de in het
eerste lid bedoelde groepen, niet kunnen worden aangewend voor andere groepen.
Zij kan daarbij evenwel bepalen dat deze norm kan worden overschreden binnen
hetzelfde studiegebied.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere
procedurele regelen terzake, rekening houdend met de hoorplicht.
(212)
Art. 214.
Het aantal wekelijkse
uren-leraar dat aan elke school wordt toegekend is bestemd voor de toewijzing
van de opdrachten aan de titularissen van het onderwijzend
personeel.
Onder titularis wordt het personeelslid verstaan dat
in een vacante betrekking vast benoemd, tijdelijk aangesteld of tot de
proeftijd toegelaten is, met uitzondering van wie voor een tijd de tijdelijke
titularis vervangt.
Bovenstaande bepaling impliceert dat de
prestaties, geleverd door tijdelijke vervangers van voornoemde titularissen,
onafhankelijk van het voor de school beschikbare pakket uren-leraar
gefinancierd of gesubsidieerd worden.(213)
Art. 215.
Bij toewijzing aan
titularissen van het onderwijzend personeel of aan hun tijdelijke vervangers
van opdrachten die niet gebaseerd zijn op het aantal wekelijkse uren-leraar dat
aan elke school wordt toegekend, op andere gefinancierde of gesubsidieerde
uren-leraar of op uren, bedoeld in de bepalingen betreffende de plage-uren,
valt de bezoldiging ten laste van het schoolbestuur.
(214)
Art. 216.
§ 1. Het aantal
organiseerbare plage-uren wordt gereduceerd volgens het hierna bepaalde.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder
:
a) aantal uren-leraar : de uren, verkregen in toepassing van
de bepalingen inzake het aantal wekelijkse uren leraar dat aan elke school
wordt toegekend, en, in voorkomend geval, in toepassing van de bepalingen
inzake deeltijds beroepssecundair onderwijs, vermeerderd of verminderd met de
uren-leraar ingevolge herverdeling van uren-leraar door het schoolbestuur van
de school, door overname van uren-leraar van het voorgaande schooljaar, door
overname van uren-leraar van een andere school, ingevolge fusie of door
toetreding tot een scholengemeenschap;
b) plage-uren : de uren
boven het minimum maar binnen het maximum aantal uren, vereist voor het ambt
met volledige prestaties van leraar of godsdienstleraar, ongeacht het feit of
deze uren wel of niet worden geput uit de uren, bedoeld onder
a).
§ 2. Scholen die behoren
tot een scholengemeenschap : vanaf het schooljaar 2004-2005 : ten opzichte van
de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de
scholengemeenschap maximum 1,3 % plage-uren worden
georganiseerd.
[Vanaf het schooljaar 2011-2012 : enerzijds mag
ten opzichte van het aantal uren-leraar van de individuele school maximum 3
procent plage-uren worden georganiseerd en anderzijds mogen ten opzichte van de
som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen binnen de
scholengemeenschap maximum 1,3 procent plage-uren worden
georganiseerd.]
§ 3. Scholen die niet
behoren tot een scholengemeenschap : vanaf het schooljaar 2002-2003 mag het
maximum % niet hoger liggen dan het % van het schooljaar
2001-2002.
[Vanaf het schooljaar 2011-2012 : het maximum
procent plage-uren mag niet hoger liggen dan het procent van het schooljaar
2001-2002. Het maximum procent plage-uren wordt evenwel vastgelegd op 3 procent
indien het procent van het schooljaar 2001-2002 meer dan 3 procent
bedraagt.]
§ 4. De
scholengemeenschappen en de scholen informeren de bevoegde
onderhandelingsorganen over de verdeling en aanwending van de
plage-uren.
§ 5. Personeelsleden
kunnen slechts met plage-uren worden belast als die plage-uren om
organisatorische redenen noodzakelijk zijn en op een billijke en transparante
wijze georganiseerd worden. Over de algemene regels die het schoolbestuur
hierbij zal hanteren, wordt bij de voorbereiding van het schooljaar in elke
school onderhandeld in de bevoegde organen.
(215)
Onderafdeling 3.
[Scholen met studierichting Binnenvaart en Beperkte Kustvaart]
Art. 217.
[...]
Art. 218.
[
Een school die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd wordt, met studierichting Binnenvaart en Beperkte Kustvaart heeft jaarlijks recht op een forfaitaire puntenenveloppe van 605 punten.
De Vlaamse Regering kan, naargelang van de beschikbare begrotingskredieten, de enveloppe, vermeld in het eerste lid, aanpassen, waarbij ze rekening houdt met het aantal leerlingen in die studierichting.
]
Art. 219.
De betrokken school wendt
de puntenenveloppe, vermeld in deze onderafdeling, aan om betrekkingen op te
richten in de personeelscategorie van het varend personeel en om 1 betrekking
op te richten in een ambt van het ondersteunend personeel.
De
oprichting van betrekkingen in de personeelscategorie van het varend personeel
is gebaseerd op een puntensysteem, waarbij aan elk ambt een aantal punten wordt
gekoppeld. Dit aantal punten wordt bepaald op basis van de salarisschaal van
het personeelslid dat de betrekking uitoefent.
De Vlaamse
Regering bepaalt de ambten en legt voor elk ambt de puntenwaarde vast volgens
de salarisschaal. (218)
Art. 220.
Het personeelslid dat in
een betrekking in een ambt van het varend personeel wordt aangesteld, wordt
steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid. De bepalingen van het decreet
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of het decreet
rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, zijn van toepassing, met
uitzondering van volgende bepalingen :
1° de betrekking is
niet onderworpen aan de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. Het
schoolbestuur kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat
ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Die aanstelling
wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze
reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het
terbeschikkinggestelde personeelslid;
2° de bepalingen van
artikelen 21 en 21bis van het decreet rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs of artikelen 23 en 23bis van het decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd onderwijs zijn niet van toepassing;
3° de betrekking kan niet vacant worden verklaard. Het
schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of
muteren in deze betrekking.
De Vlaamse Regering bepaalt de
nadere regeling voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van de
personeelsleden die worden aangesteld in een betrekking in een ambt van het
varend personeel. (219)
Onderafdeling 4. -
Topsportscholen
Art. 221.
§ 1.
[Aan elke school voor voltijds secundair onderwijs met ten minste vijfentwintig regelmatige leerlingen op de
toepasbare teldatum in structuuronderdelen met in de benaming “topsport” die onder toepassing valt van het gesloten
topsportconvenant, wordt een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking van topsportschoolcoordinator toegekend.
Die betrekking wordt niet meer toegekend als de norm twee aansluitende schooljaren niet wordt bereikt.]
Deze bijkomende
betrekking is niet opdeelbaar; ze kan slechts door één
personeelslid, dat exclusief en voltijds met topsportschoolcoördinatie is
belast, worden uitgeoefend. De betrekking wordt ingericht in één
van de volgende ambten, naar keuze van het betrokken schoolbestuur :
adjunct-directeur, technisch adviseur-coördinator, technisch adviseur,
leraar.
§ 2. In geval de
betrekking wordt ingericht in het ambt van leraar, dan wordt de opdracht
uitgeoefend onder vorm van uren die geen lesuren zijn, meer bepaald als
bijzondere pedagogische taken.
In voorkomend geval worden de
desbetreffende uren niet verrekend bij toepassing van de bepaling dat maximum 3
% van het aantal uren-leraar van een school gebruikt kan worden voor bijzondere
pedagogische taken, zoals vermeld in artikel 212.
(220)
Onderafdeling 5. -
Onthaalonderwijs
Art. 222.
[...]
Naast de basisfinanciering of -subsidiëring,
inherent aan het voltijds secundair onderwijs, vindt een specifieke
financiering of subsidiëring tijdens het lopende schooljaar plaats die
fluctueert met bepaalde schommelingen van het aantal anderstalige nieuwkomers.
Daarenboven vindt ook een specifieke financiering of subsidiëring plaats
teneinde gewezen anderstalige nieuwkomers verder te ondersteunen, op te volgen
en te begeleiden.
De Vlaamse Regering bepaalt de omvang en de
duur van die financiering of subsidiëring en de data voor telling van het
aantal anderstalige nieuwkomers. (221)
Onderafdeling 6. - Kunstsecundaire
scholen
Art. 223.
De Vlaamse Regering kan
aan scholen die voltijds gewoon kunstsecundair onderwijs organiseren en die
betrokken zijn bij een convenant dat zij heeft afgesloten met de betrokken
schoolbesturen en/of representatieve verenigingen ervan en met de partners uit
een culturele sector, een bijkomende financiering of subsidiëring
toekennen. Zij bepaalt de voorwaarden waaraan de leerlingen, die deze
bijkomende financiering of subsidiëring genereren, moeten voldoen evenals
de vorm waaronder deze middelen worden toegekend.
(222)
Onderafdeling 7. -
Geïntegreerd ondersteuningsaanbod, gelijke onderwijskansen, eerste
graad
Art. 224.
De bepalingen van deze
onderafdeling zijn van toepassing op de eerste graad van het gewoon secundair
onderwijs en op het structuuronderdeel anderstalige nieuwkomers.
(223)
Art. 225.
§ 1. Voor de toepassing
van deze onderafdeling gelden volgende indicatoren, verder genoemd
"gelijkekansenindicatoren" :
1° het gezin ontvangt
één of meerdere
[selectieve participatietoeslagen leerling]
;
2°
[de leerling is
[leerling met een zorgthuis]
;]
3° de ouders behoren tot de trekkende
bevolking;
4° de moeder is niet in het bezit van een
diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede
leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een
daarmee gelijkwaardig studiebewijs;
5° de taal die de
leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met
moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het
Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie
gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één
gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één
gezinslid beschouwd.
§ 2. Het beantwoorden aan
de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt
bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden
aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator
wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden
gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij
rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat
leerlingen beantwoorden aan één of meer van de
gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de
school.
§ 3. De Vlaamse Regering
kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe. Voor de eerste graad van
het secundair onderwijs bepaalt zij tevens het maximum van de gecumuleerde
gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een
gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf
maal dit hoogste gewicht. De hoogste gewichten worden toegekend aan de in
§ 1, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicatoren. De in § 1,
5°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in combinatie met
andere gelijkekansenindicatoren. (224)
Art. 226.
Scholen kunnen
[jaarlijks]
extra uren-leraar krijgen, voorzover ze aan alle
onderstaande voorwaarden voldoen :
1° op 1 februari van
[het voorafgaande
of daaraan voorafgaande schooljaar]
ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die
beantwoorden aan één of meer van de in artikel 225, § 1,
1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren waarbij het
aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in
artikel 225, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering
bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste
gelijk is aan 1; en
2° overeenkomstig de bepalingen van
artikel 227 batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde scholen en
[, voor alle graden samen,]
ten
minste zes extra uren-leraar genereren.
Wanneer een school op 1
januari van het voorgaande schooljaar vestigingsplaatsen heeft die niet in
eenzelfde of aangrenzende gemeente of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad
gelegen zijn, worden de verschillende vestigingsplaatsen voor de toepassing van
de bepalingen van het eerste lid en van artikel 227 als school beschouwd.
(225)
Art. 227.
§ 1.
[Onverminderd de bepalingen van artikel 39, §7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009
betreffende de kwaliteit van onderwijs, gebeurt de toekenning van de extra uren-leraar jaarlijks als volgt]
:
1° de in
artikel 226 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage
leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel
225, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatig leerlingen die enkel en
alleen beantwoorden aan de in artikel 225, § 1, 1° of 1° en
5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan
0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage worden de
scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen
gerangschikt;
2° de leerlingen genereren op basis van het
gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een
aantal punten;
3° het aantal punten van scholen met
[ten
minste 55 %]
leerlingen die aan één of meer van de in artikel
225, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is
aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5;
4° het aantal
punten van scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt
vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde
coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is
aan 1,5.
§ 2. De Vlaamse Regering
bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel extra uren-leraar een
punt vertegenwoordigt.
[...]
(226)
Art. 228.
[
De extra uren-leraar kunnen enkel worden aangewend om als schoolteam voor elke leerling een
passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen als vermeld in artikel 123/21 en op dat vlak
tegemoet te komen aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vastgelegd
door de Vlaamse Regering. Teneinde hieraan uitvoering te geven, bepaalt de school haar eigen streefdoelen, indicatoren
en een tijdspad.
]
Art. 229.
[...]
Art. 230.
[...]
Art. 231.
[
De externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de
aanwending van
[het werkingsbudget op basis van de leerlingenkenmerken, vermeld in artikel 242 van deze codex, en de extra uren-leraar, vermeld in artikel 226 tot en met 228 van deze
codex,]
gebeurt in het kader van de schooldoorlichting als bedoeld in
artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
]
[
Art. 231/1.
[...]
]
Onderafdeling 8. -
Geïntegreerd ondersteuningsaanbod, gelijke onderwijskansen, tweede en
derde graad
Art. 232.
De bepalingen van deze
onderafdeling zijn van toepassing op de tweede en derde graad van het gewoon
secundair onderwijs. (231)
Art. 233.
§ 1. Voor de toepassing
van deze onderafdeling gelden volgende indicatoren, verder genoemd
"gelijkekansenindicatoren" :
1° het gezin ontvangt
één of meerdere
[selectieve participatietoeslagen leerling]
;
2°
[de leerling is een
[leerling met een zorgthuis]
;]
3° de ouders behoren tot de trekkende
bevolking;
4° de moeder is niet in het bezit van een
diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede
leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een
daarmee gelijkwaardig studiebewijs;
5° de taal die de
leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met
moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het
Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie
gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één
gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één
gezinslid beschouwd.
§ 2. Het beantwoorden aan
de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt
bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden
aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator
wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden
gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij
rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat
leerlingen beantwoorden aan één of meer van de
gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de
school.
§ 3. De Vlaamse Regering
kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe. Zij bepaalt tevens het
maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste
gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste
gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht. De hoogste gewichten worden
toegekend aan de in § 1, 2° en 3°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren.
De in § 1, 5°, bedoelde
gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in combinatie met andere
gelijkekansenindicatoren. (232)
Art. 234.
Scholen kunnen
[jaarlijks]
extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen, voor
zover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen :
1° op
1 februari van
[het voorafgaande of
daaraan voorafgaande schooljaar]
ten minste 25 % regelmatige
leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in
artikel 233, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel
en alleen beantwoorden aan de in artikel 233, § 1, 1° of 1° en
5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan
0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en
2° overeenkomstig de
bepalingen van artikel 235 batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde
scholen en
[, voor alle graden samen,]
ten minste zes extra uren-leraar genereren.
De
schoolbesturen bepalen of de extra ondersteuning uren-leraar en/of
puntenwaarden betreft. (233)
Art. 235.
§ 1.
[Onverminderd de bepalingen van artikel 39, §7, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit
van onderwijs, gebeurt de toekenning van de extra uren-leraar/puntenwaarden jaarlijks als volgt]
:
1° de in artikel 234 bedoelde scholen worden gerangschikt
volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of
meer van de in artikel 233, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°,
bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen
die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel 233, § 1, 1° of
1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met
een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste
gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage
worden de scholen volgens het absolute aantal van deze leerlingen
gerangschikt;
2° de leerlingen genereren op basis van het
gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een
aantal punten;
3° het aantal punten van scholen met
[ten
minste 55 %]
leerlingen die aan één of meer van de in artikel
233, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde
gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenigvuldigd met een door de
Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is
aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5;
4° het aantal
punten van scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt
vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde
coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is
aan 1,5.
§ 2. De Vlaamse Regering
bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel extra uren-leraar of
puntenwaarden een punt vertegenwoordigt.
[...]
(234)
Art. 236.
De extra uren-leraar
worden uitgeoefend in het ambt van leraar of van godsdienstleraar. Met de
puntenwaarden worden halftijdse of voltijdse betrekkingen opgericht in het ambt
van opvoeder. (235)
Art. 237.
[
De extra uren-leraar/puntenwaarden kunnen enkel worden aangewend om als schoolteam voor elke
leerling een passende begeleiding te voorzien met het oog op gelijke onderwijskansen als vermeld in artikel 123/21 en
op dat vlak tegemoet te komen aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit,
vastgelegd door de Vlaamse Regering. Teneinde hieraan uitvoering te geven, bepaalt de school haar eigen streefdoelen,
indicatoren en een tijdspad.
]
Art. 238.
[...]
Art. 239.
[...]
Art. 240.
[
De externe evaluatie op het gelijke onderwijskansenbeleid van de school met inbegrip van de
aanwending van
[het werkingsbudget op basis van de
leerlingenkenmerken, vermeld in artikel 242 van deze codex, en de extra uren-leraar/puntenwaarden, vermeld in
artikel 234 tot en met 237 van deze codex,]
gebeurt in het kader van de schooldoorlichting
als bedoeld in artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
]
Art. 241.
[...]
[
Art. 241/1.
[...]
]
Afdeling 2. - Financiering en
subsidiëring van de werking
Onderafdeling 1. - Leerlingen- en
schoolkenmerken
Art. 242.
§ 1.Voor de toepassing
van deze afdeling gelden de volgende kenmerken :
1°
leerlingenkenmerken :
a) het opleidingsniveau van de moeder :
de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, of
van een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het
beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs,
hierna leerlingenkenmerk 1 te noemen;
b)
[het krijgen van een selectieve participatietoeslag leerling: er wordt een selectieve participatietoeslag leerling gegeven aan de leerling als vermeld in het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, hierna leerlingenkenmerk 2 te noemen. Voor de toepassing van dit artikel worden de leerlingen die alleen door ongewettigde afwezigheid geen recht op een selectieve participatietoeslag leerling hadden, ook meegerekend;]
c) de taal die de leerling in het gezin spreekt en die verschilt van de onderwijstaal : daaronder wordt de taal verstaan die de leerling meestal spreekt met moeder, vader of broers en zussen, hierna leerlingenkenmerk 3 te noemen. De taal die de leerling in het gezin spreekt is niet de onderwijstaal, indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid de onderwijstaal spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd;
d) de leerling heeft
zijn woonplaats in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens
twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd, hierna
leerlingenkenmerk 4 te noemen. Onder schoolse vertraging wordt het aantal
leerjaren vertraging verstaan die een leerling oploopt ten aanzien van het
leerjaar waarin hij zich zou bevinden als hij normaal zou vorderen. Voor
leerlingen woonachtig in het Vlaamse Gewest wordt onder "buurt" de statistische
sector verstaan. De statistische sector is de territoriale basiseenheid zoals
vastgelegd door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie
van de openbare statistiek. Voor leerlingen woonachtig in het Brussels Gewest
wordt onder "buurt" de gemeente waar zij wonen verstaan;
2°
schoolkenmerken :
a) het studiegebied en de onderwijsvorm in
het gewoon onderwijs;
b) het type in het buitengewoon
onderwijs;
c)
[...]
d) de organisatie
van neutraal onderwijs, conform artikel 24, § 1, tweede lid, van de
gecoördineerde Grondwet, hierna voorafname 1 (V1) te
noemen;
e) het aanbod van de keuze tussen onderricht in een van
de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer, conform artikel 24,
§ 1, vierde lid, van de gecoördineerde Grondwet, hierna voorafname 2
(V2) te noemen.
[In afwijking van het eerste lid, 1°, b), wordt voor het begrotingsjaar 2020 voor de scholen die tellen conform artikel 169, onder leerlingenkenmerk 2 begrepen, het krijgen van een schooltoelage: er wordt een schooltoelage gegeven aan de leerling als vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap uitbetaald ten gunste van de leerling, hierna leerlingenkenmerk 2 te noemen. Voor de toepassing van dit artikel worden de leerlingen die alleen door ongewettigde afwezigheid geen recht op een schooltoelage hadden, ook meegerekend]
§ 2. Leerlingenkenmerk 4
wordt als volgt vastgesteld :
1° in een eerste fase wordt
de schoolse vertraging van alle buurten berekend. De berekening van de schoolse
vertraging is gebaseerd op alle leerlingen van het gewoon onderwijs die school
hebben gelopen in een school, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap. Per buurt wordt het percentage vijftienjarige leerlingen berekend
die de afgelopen zes tot tien jaar op vijftienjarige leeftijd twee of meer jaar
schoolse vertraging hebben opgelopen. Buurten waarvan de berekening van de
schoolse vertraging gebaseerd is op minder dan vijftig vijftienjarigen worden
hierna dunbevolkte buurten genoemd;
2° in een tweede fase
wordt voor elke leerling vastgesteld wat het percentage schoolse vertraging is
van de buurt. Leerlingen die behoren tot de trekkende bevolking en
[leerlingen met een zorgthuis]
worden geacht te wonen in een buurt met een hoog percentage leerlingen met
minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige
leeftijd.
Onder trekkende bevolking worden de binnenschippers,
de kermis- en circusexploitanten en -artiesten en woonwagenbewoners verstaan,
vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 28 april 1998 inzake het
Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden.
[...]
Leerlingen die hun woonplaats
hebben in dunbevolkte buurten worden niet geacht te wonen in een buurt met een
hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op
vijftienjarige leeftijd.
Voor alle leerlingen uit het gewoon
secundair onderwijs wordt het 75ste percentiel van de buurtscores bepaald.
Leerlingen die hun woonplaats hebben in een buurt met een score hoger dan of
gelijk aan het 75ste percentiel, beantwoorden aan de indicator "woonplaats hebben in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens
twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd".
Leerlingenkenmerk 4 is enkel van toepassing voor leerlingen
die in het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad
wonen.
§ 3. De Vlaamse Regering
bepaalt de wijze waarop de leerlingenkenmerken worden vastgesteld en legt de
procedure vast volgens dewelke de gegevens door het Vlaams Ministerie van
Onderwijs en Vorming worden verzameld. Voor leerlingenkenmerk 4 bepaalt de
Vlaamse Regering de wijze waarop de buurten worden afgebakend.
(241)
Onderafdeling 2. - Vaststelling
van het totale werkingsbudget en van de voorafnamen
Art. 243.
§ 1. Voor het
begrotingsjaar 2009, dat de kredieten omvat voor het schooljaar 2008-2009, is
het startbedrag voor de werkingsmiddelen voor het gewoon voltijds secundair
onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs 394.419.000
euro.
§ 2. 1° Vanaf
begrotingsjaar 2010 tot en met begrotingsjaar 2015 wordt het werkingsbudget
voor het gewoon voltijds en deeltijds beroepssecundair onderwijs jaarlijks
berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de
Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd
zijn voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs, vermeerderd met
30 % van de loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en
dienstpersoneel van het gewoon voltijds en deeltijds secundair
gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar.
2°
Voor het begrotingsjaar 2016 wordt het werkingsbudget voor het gewoon voltijds
en deeltijds secundair onderwijs berekend op basis van de kredieten die in de
algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige
begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het gewoon voltijds en
deeltijds sec