Vanaf 1 september 2023 kan een personeelslid dat overstapt van een aanstelling in een hogeschool naar een aanstelling in een ambt in het niet-hoger onderwijs en waarvoor in de hogeschool diensten die het personeelslid heeft verstrekt in de privésector, als werknemer of als zelfstandige, opgenomen werden in zijn geldelijke anciënniteit, deze diensten ook in aanmerking laten nemen voor de berekening van zijn salaris voor de aanstelling in het ambt in het niet-hoger onderwijs.
De praktische richtlijnen vindt u in het nieuwe punt 10 van de omzendbrief.
Een aanpassing van de geldelijke anciënniteit en het salaris is mogelijk.
Het is belangrijk dat de betrokken personeelsleden op de hoogte worden gebracht
1.
Inleiding
Algemeen
Voor het berekenen van het salaris van de personeelsleden van het onderwijs wordt o.a. rekening gehouden met sommige van de door het personeelslid in of buiten het onderwijs gepresteerde diensten. Het geheel van deze diensten vormt mede de geldelijke anciënniteit (= salarisanciënniteit).
De voorwaarden om welbepaalde diensten voor deze berekening al dan niet in aanmerking te nemen, steunen o.a. op de bepalingen van:
- de artikelen 16 tot 21 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;
- de artikelen 13 tot 23 van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur;
- de artikelen 14 tot 17 van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;
Reeds verspreide richtlijnen
In verband met het in aanmerking nemen van diensten in het kader van de geldelijke anciënniteit vindt u in Edulex thans reeds de volgende omzendbrieven:
- O/57/EP/CN - Diensten gepresteerd als stagiair (stage en inschakeling in het arbeidsproces) en in het bijzonder tijdelijk kader - aanrekening in de geldelijke anciënniteit (8/06/1984);
- O/14.6/JL/SH/JS - Diensten gepresteerd als stagiair economische herstelwet; als werknemer in het bijzonder tijdelijk kader (B.T.K.); als werknemer in het Derde Arbeidscircuit (D.A.C.) ; als gesubsidieerde contractueel. Aanrekening in de geldelijke anciënniteit (21/11/1990);
- 13/CB/SG/WVB/4 - Omzendbrief betreffende de erkenning van diensten als nuttige ervaring (17/10/1997);
- PERS/2003/02 (13AC) - Diensten verstrekt in een lidstaat van de Europese Unie (28/04/2003);
- PERS/2005/18 - Omzendbrief betreffende de opname van BEPAALDE contractuele diensten in de geldelijke en sociale anciënniteit (08/09/2005);
- PERS/2020/04 - Geldelijke validering van ervaring als werknemer of zelfstandige voor knelpuntambten en -vakken voor zijinstromers (15/07/2020).
Belangrijke wijzigingen - mogelijke aanpassing van de geldelijke anciënniteit/ salaris
1. Bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004 zijn de voormelde bezoldigingsregelingen gewijzigd. Door deze wijzigingen zijn enerzijds de voorwaarden voor het in aanmerking nemen van bepaalde diensten versoepeld en worden anderzijds de desbetreffende artikelen van de voormelde bezoldigingsregelingen aangevuld met “nieuwe” diensten waardoor thans ook deze diensten voor de berekening van het salaris ... worden meegerekend. ...1 Deze wijzigingen worden in de punten 2 tot en met 6 van deze omzendbrief toegelicht.
2. Als gevolg van de afspraken in punt 9 van de cao IX is een bestaande regeling nader gespecificeerd en aangepast. Het gaat om diensten gepresteerd in een door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap - Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin - gesubsidieerde instelling. Sommige van deze instellingen hebben werknemers in dienst die arbeidsrechterlijk personeelslid zijn van de instelling maar feitelijk hun arbeidsprestaties verrichten in de onderwijsinstelling. Bij een latere indiensttreding in het onderwijs kunnen deze diensten voor de berekening van de geldelijke anciënniteit toch in aanmerking komen. Hiervoor gelden echter specifieke voorwaarden. De praktische richtlijnen hieromtrent vindt u in het punt 6.
3. In punt 2.2.2. van de CAO VIII van 5 oktober 2006 is een regeling afgesproken m.b.t. de geldelijke anciënniteit voor de personeelsleden die diensten hebben gepresteerd in de gesubsidieerde vrije onderwijsinternaten. Deze wijziging wordt in punt 7 toegelicht. De procedure om deze regeling te bekrachtigen, is afgerond.
4. In uitvoering van punt 6.2.B. van de cao I 2008-2009 van 30 juni 2008 voor de sector Basiseducatie werden in de voormelde artikelen van de bezoldigingsregelingen bepalingen worden ingeschreven waardoor welbepaalde diensten die verband houden met de Basiseducatie en het Volwassenenonderwijs eveneens in aanmerking komen voor het berekenen van de geldelijke anciënniteit. Deze wijziging wordt in punt 8 toegelicht.
5. In het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten werd een overgangsmaatregel voorzien om de geldelijke anciënniteit te valideren van de contractuele personeelsleden die op 1 september 2023 inkantelen en bijgevolg een statutaire aanstelling krijgen. Dit is opgenomen in punt 9.
6. Met ingang van 1 september 2023 wordt in het koninklijk besluit van 15 april 1958 een bepaling ingevoegd voor personeelsleden waarvoor in een hogeschool in de geldelijke anciënniteit diensten zijn opgenomen die het personeelslid heeft verstrekt in de privésector, als werknemer of als zelfstandige. Hierdoor kan een personeelslid dat overstapt van een aanstelling in een hogeschool naar een aanstelling in een ambt in een ander onderwijsniveau en waarvoor in de hogeschool diensten die het personeelslid heeft verstrekt in de privésector, als werknemer of als zelfstandige, opgenomen werden in zijn geldelijke anciënniteit, deze diensten ook in aanmerking laten nemen voor de berekening van zijn salaris voor dat ambt in het andere onderwijsniveau. Dit is opgenomen in punt 10.
Inhoud van de omzendbrief
Deze omzendbrief bepaalt:
- op welke personeelsleden de bepalingen van toepassing zijn
- de aard van de diensten die ingevolge de voormelde wijzigingen thans wel in de geldelijke anciënniteit kunnen worden opgenomen
- de data vanaf wanneer dit kan gebeuren
- de te volgen procedure en de in te dienen documenten.
2.
Toepassingsgebied
Deze omzendbrief is van toepassing op:
1° personeelsleden bedoeld in artikel 2, §1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
2° personeelsleden bedoeld in artikel 4, §1 decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;
3° leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs;
4° personeelsleden, vermeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken;
5° de personeelsleden, vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.
Bovendien is deze omzendbrief van toepassing op enerzijds de gesubsidieerde contractuelen, voor zover zij onder het toepassingsgebied van de hierboven vermelde decreten vallen en anderzijds op de contractuelen die door het Ministerie van Onderwijs en Vorming worden betaald.
Niet van toepassing op
Alhoewel sommige van de voormelde wijzigingen ook gelden voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, is deze omzendbrief op hen niet van toepassing. De hogescholen worden via de geëigende kanalen ingelicht.
3.
Diverse diensten zijn toegevoegd of voorwaarden voor het in aanmerking nemen versoepeld
3.1.
Europese diensten
Ingevolge het akkoord van sectorale sociale programmatie voor de jaren 1997 en 1998 (CAO IV van 1 april 1999) werd beslist dat diensten gepresteerd in een lidstaat van de Europese Unie voor de berekening van de geldelijke anciënniteit in aanmerking komen.... De procedure die ter zake moet worden gevolgd, werd reeds bij de omzendbrief van 28 april 2003, kenmerk PERS/2003/02(13AC) bekendgemaakt.
3.2.
Sommige voorwaarden voor het in aanmerking nemen van diensten zijn versoepeld
3.2.1.
Openbare diensten - ook voor onvolledige prestaties
Voor de geldelijke anciënniteit in het gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs komen diensten van de Staat, de diensten van Afrika en diensten in een andere openbare dienst dan de diensten van de Staat of de diensten van Afrika in aanmerking. Deze overheidsdiensten zijn behalve diensten bij een "zuivere" overheidsinstelling 2 3 4 5 6 7 8 9 , ook diensten gepresteerd aan private instellingen, waarin de overheid een overwicht heeft bij de oprichting en/of het bestuur ervan. De aard van de instelling is dus één van de voorwaarden voor het al dan niet in aanmerking nemen van de werkelijke diensten die het personeelslid heeft gepresteerd. Een andere voorwaarde was dat betrokkene titularis diende te zijn van een bezoldigd ambt met volledige prestaties. Dit is versoepeld daar nu ook de diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties voor de berekening van de geldelijke anciënniteit in aanmerking komen.
3.2.2.
Diensten gepresteerd aan een universiteit
Diensten gepresteerd aan een universiteit als lid van onderwijzend, academisch of wetenschappelijk personeel enerzijds of als lid van het administratief en technisch personeel anderzijds , mogen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking genomen worden voor de geldelijke anciënniteit als ze gepresteerd werden in een bezoldigd ambt. Die diensten kunnen voor de personeelsleden die fungeren in de andere onderwijsniveaus in aanmerking genomen worden op basis van:
- het KB van 15 april 1958
- het KB van 1 december 1970.
3.2.2.1.
Toepassing van het KB van 15 april 1958
De geldelijke anciënniteit voor de leden die ressorteren onder het KB van 15 april 1958 is als volgt vastgesteld:
- de diensten die als lid van het onderwijzend, academisch of wetenschappelijk personeel aan een universiteit gepresteerd zijn, worden altijd meegenomen bij de berekening van de geldelijke anciënniteit. Het soort universiteit of de financieringsbron van de personeelsleden (werkingstoelagen, eigen middelen van de universiteit, beurs, …) , spelen hierbij geen rol.
- de diensten die als lid van het administratief en technisch personeel gepresteerd zijn, komen enkel in aanmerking wanneer deze aan een publiekrechtelijke universiteit gepresteerd werden. De publiekrechtelijke universiteiten zijn de Universiteit Gent (voorheen de RUG), de Universiteit Antwerpen (voorheen het RUCA en de UIA) en de Universiteit Hasselt (voorheen het LUC).
3.2.2.2.
Toepassing van het KB van 1 december 1970
Voor de geldelijke anciënniteit van de leden die ressorteren onder het KB van 1 december 1970, worden de diensten die gepresteerd werden aan een universiteit als lid van het onderwijzend, academisch of wetenschappelijk personeel enerzijds of als lid van het administratief en technisch personeel anderzijds enkel in aanmerking genomen als ze gepresteerd werden aan een publiekrechtelijke universiteit (punt 3.2.2.1.). Diensten die niet werden gepresteerd aan een publiekrechtelijke universiteit, komen nooit in aanmerking.
anciënniteit in aanmerking en dit (= nieuw) ongeacht de financieringsbron.
3.2.3.
Diensten gepresteerd bij het (Nationaal) Fonds voor Wetenschappelijk onderzoek ( N.F.W.O.) - mandaathouders
Overeenkomstig de vroegere tekst van artikel 16, §1, A, f), en B, b) van het voormelde koninklijk besluit van 15 april 1958 komt de tijd gedurende welke het personeelslid titularis is geweest van een ambt met volledige (A, f), prestaties of van een ambt met onvolledige (B. b) prestaties, van aspirant, van gecommitteerd navorser, van gekwalificeerd navorser, van medewerker, van assistent of van opdrachtgelastigde bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek in aanmerking voor de berekening van de weddenanciënniteit.
De benamingen van de ambten in het NFWO 10 zijn aangepast en er bestaan ook mandaten, met name van postdoctoraal onderzoeker, onderzoeksleider, onderzoeksleider-faculteitsgeaggregeerde, onderzoeks-directeur, bijzondere doctoraatsbeurs e.d. De benamingen van deze ambten/mandaten stemden dus niet overeen met de benamingen opgesomd in het KB van 15 april 1958. Dit had tot gevolg dat sommige diensten die als mandaathouder werden gepresteerd voor de berekening van de geldelijke anciënniteit niet in aanmerking konden worden genomen.
Dit is aangepast. De voormelde bepalingen zijn immers in die zin gewijzigd dat naast de diensten gepresteerd in de reeds in het KB van 15 april 1958 opgesomde ambten nu ook al de andere diensten die “als mandaathouder” worden gepresteerd voor de berekening van de weddenanciënniteit kunnen meetellen.
3.3.
Diensten die zijn toegevoegd
3.3.1.
Europese scholen
De Europese Scholen zijn officiële onderwijsinstellingen die onder het beheer vallen van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie. Ook in België zijn dergelijke scholen gevestigd. De Vlaamse personeelsleden van de Europese Scholen zijn meestal vastbenoemde personeelsleden uit het Vlaamse onderwijs die gedetacheerd zijn. Binnen de Europese scholen kunnen echter ook niet vastbenoemde personeelsleden worden aangesteld. De diensten die een personeelslid, onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, heeft verstrekt aan een dergelijke Europese school, kunnen onder dezelfde voorwaarden of onder vergelijkbare omstandigheden als diensten gepresteerd in een Vlaamse school ook in aanmerking worden genomen.
3.3.2.
Stichting voor de Vlaamse Schoolsport
Deze Stichting was een privaatrechtelijke instelling van openbaar nut, opgericht door een akte van 5 april 1984 op basis van de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend. Het personeel werd aangeworven met een arbeidsovereenkomst. In de praktijk werden de meeste personeelsleden, op basis van de conventie 8415 tussen de minister bevoegd voor Onderwijs en de minister bevoegd voor Werkgelegenheid, als gesubsidieerde contractueel aangeworven. De erkenning en subsidiëring van de Stichting Vlaamse Schoolsport was echter onvoldoende om deze stichting te beschouwen als een "andere openbare dienst"(zie 3.2.1. hiervoor) waardoor de diensten gepresteerd bij SVS niet aan de vereisten van de voormelde artikelen voldeden. ... De bezoldigingsregelingen zijn in die zin gewijzigd dat de SVS expliciet in de bezoldigingsregelingen is ingeschreven waardoor deze diensten wel kunnen meetellen.
De voorlopers van de Stichting
Sommige sportfederaties hebben als voorloper van de voormelde Stichting Vlaamse Schoolsport gefungeerd nl:
- - de Gemeentelijk en Provinciaal Onderwijs Schoolsportfederatie;
- - het Nationaal Sportverbond van het Vrij Katholiek Onderwijs;
- - het Vlaams Sportverbond van het Vrij Katholiek Onderwijs;
- - het Rijksonderwijs Organisatie Omni-Sport;
- - de Vlaamse Studentensportfederatie.
De diensten die bij deze sportfederaties werden gepresteerd, tellen ook mee voor de berekening van de geldelijke anciënniteit.
3.3.3.
Kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel
Overeenkomstig artikel 13, §1 en §2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 oktober 2004 houdende geldelijke en administratieve bepalingen voor de contractuele personeelsleden in het onderwijs betaald door de Vlaamse Gemeenschap (B.S. 10 januari 2005), komen de werkelijke diensten gedurende welke het personeelslid titularis is geweest van een ambt met volledige of onvolledige prestaties in de peutertuinen en in kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel in aanmerking voor de berekening van de salarisanciënniteit. Deze bepaling is van toepassing op de personeelsleden die dergelijke prestaties hebben geleverd in een betrekking van contractueel of vast benoemd verpleger of kinderverzorger en die overstappen naar het regulier onderwijs.
De andere kinderdagverblijven
De personeelsleden kunnen slechts de diensten, gepresteerd in andere kinderdagverblijven, in aanmerking nemen voor de salarisanciënniteit indien deze diensten als “ andere openbare diensten” kunnen worden beschouwd en dus binnen de (nieuwe) voorwaarden vallen die in punt 3.2.1. hiervoor worden toegelicht.
3.3.4.
Nieuw opgerichte Vlaamse instellingen
3.3.4.1.
Huizen van het Nederlands
Het decreet van 7 mei 2004 betreffende de Huizen van het Nederlands (BS 19 november 2004) heeft tot doel het optimaliseren van de dienstverlening ten aanzien van anderstaligen die aan de voltijdse leerplicht hebben voldaan en die Nederlands willen leren gericht op sociale, professionele of educatieve redzaamheid. Het tekent tevens de beleidslijnen van de Vlaamse regering uit betreffende het Nederlands als tweede taal (NT2). Dit situeert zich op drie niveaus. Eén van die niveaus zijn de Huizen van het Nederlands.
Voor de personeelsleden tewerkgesteld bij de Huizen van het Nederlands die een loopbaan in het regulier onderwijs starten, kunnen, op grond van de huidige bezoldigingsbepalingen de bij deze Huizen gepresteerde diensten voor de berekening van hun geldelijke anciënniteit in het onderwijs in aanmerking nemen. De voormelde Huizen zijn immers expliciet in de bezoldigingsregelingen ingeschreven. Het betreft hier ook de diensten die gedurende de pilootfase van de experimentele Huizen van het Nederlands werden gepresteerd.
4.
Vanaf wanneer worden de diensten bedoeld in punt 3 in de geldelijke anciënniteit opgenomen ?
De data van de inwerkingtreding van de voormelde wijzigingen verschillen. Dit betekent dat voor de berekening van de geldelijke anciënniteit het salaris/ de salaristoelage pas kan worden aangepast/ verhoogd op de hierna vermelde data:
- 1 september 1999: voor het valideren van de Europese diensten (of op een latere datum - zie ter zake de voormelde omzendbrief van 28 april 2003)
- 1 september 1999: voor het valideren van de diensten gepresteerd aan een Europese School
- 1 januari 2003: voor het valideren van de diensten gepresteerd bij de kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel
- 1 september 2004 voor de volgende diensten:
- openbare diensten - onvolledige prestaties
- diensten gepresteerd aan een universiteit - ongeacht de financieringsbron
- mandaathouders bij het NFWO
- de Stichting voor de Vlaamse Schoolsport
- de Gemeentelijk en Provinciaal Onderwijs Schoolsportfederatie
- het Nationaal Sportverbond van het Vrij Katholiek Onderwijs
- het Vlaams Sportverbond van het Vrij Katholiek Onderwijs
- het Rijksonderwijs Organisatie Omni-Sport;
- de Vlaamse Studentensportfederatie
- de Huizen van het Nederlands.
5.
Procedure voor de diensten bedoeld in punt 3 - Belangrijk
De administratie stelt alles in het werk om na te gaan of zij eventueel reeds in het bezit is van de nodige attesten of andere bewijsstukken waaruit blijkt dat een personeelslid door de voormelde wijzigingen recht heeft op een aanpassing van haar/zijn geldelijke anciënniteit.
5.1.
Vroeger reeds attesten ingediend - meld dit aan uw Team Onderwijspersoneel
Indien het personeelslid in het verleden diensten heeft gepresteerd :
- bij een Openbare dienst die niet in de geldelijke anciënniteit werden opgenomen omdat het diensten waren met onvolledige prestaties
- aan een universiteit die werden afgewezen omwille van de aard van de financieringsbron
- als mandaathouder bij het NFWO die niet werden gevaloriseerd
- bij een Europese School
- bij de Stichting voor de Vlaamse Schoolsport
- bij de Gemeentelijk en Provinciaal Onderwijs Schoolsportfederatie
- bij het Nationaal Sportverbond van het Vrij Katholiek Onderwijs
- bij het Vlaams Sportverbond van het Vrij Katholiek Onderwijs
- bij het Rijksonderwijs Organisatie Omni-Sport
- bij de Vlaamse Studentensportfederatie
- bij de voormelde kinderdagverblijven
en zij/hij zou in het verleden reeds rechtsgeldige attesten of andere bewijsstukken/documenten aan haar/zijn Team OnderwijsPersoneel hebben voorgelegd, moet dit, via het schoolsecretariaat, aan het Team OnderwijsPersoneel meedelen. Dit kan via een gewone brief of via e-mail.
5.2.
Nog geen attesten ingediend
Het personeelslid dat één van de beschreven diensten heeft gepresteerd maar hiervoor nog geen attest heeft ingestuurd, moet het attest dat gaat als bijlage 1 laten invullen en, via het schoolsecretariaat, naar het Team OnderwijsPersoneel waaronder het ressorteert, versturen.
6.
Diensten gepresteerd in een door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap - Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin - gesubsidieerde instelling
In de door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming gesubsidieerde scholen voor buitengewoon onderwijs fungeren soms personeelsleden voor wie geen salaristoelagen worden aangevraagd. In de omzendbrief van 25 september 1981 betreffende het buitengewoon kleuter- en lager onderwijs - Aangifteformulieren met het oog op de vaststelling van het georganiseerd of het gesubsidieerd personeelskader voor het schooljaar 1981-1982, werd al de aandacht gevestigd op de vereisten die moeten voldaan zijn opdat, bij een latere reguliere indiensttreding in het onderwijs, deze diensten voor de geldelijke anciënniteit zouden kunnen meetellen. In het verleden werden de principes en de voorwaarden opgesomd in de omzendbrief van 25 september 1981 in de praktijk al uitgevoerd. In punt 9 van de cao IX is deze regeling echter nader gespecificeerd en aangepast.
Instellingen van welzijn
De hier bedoelde diensten zijn diensten gepresteerd door personeelsleden die contractueel verbonden zijn aan een instelling die door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap van het Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (of hun voorgangers) gesubsidieerd wordt. Voor de leesbaarheid worden de hier geviseerde instellingen verder instellingen van Welzijn” genoemd.
Nauwe samenwerking met onderwijsinstellingen
Sommige gesubsidieerde scholen voor buitengewoon onderwijs werken heel nauw samen met instellingen van Welzijn. Het kan dan gaan om internaten, semi-internaten, tehuizen, observatie - en behandelingscentra e.d. Sommige van deze instellingen van Welzijn gebruiken nog steeds de omschrijving “Medisch Pedagogische Instituten” maar het merendeel van deze instellingen gebruikt deze niet-officiële classificatie niet meer. De hier bedoelde regeling slaat echter op alle instellingen ongeacht de benaming. Sommige van deze instellingen hebben nl. werknemers in dienst die arbeidsrechterlijk personeelslid zijn van de instelling maar feitelijk hun arbeidsprestaties verrichten in de onderwijsinstelling en dit onder het feitelijk gezag van de directeur van de school. Tijdens hun aanstelling aan de instelling van Welzijn fungeren ze m.a.w. in de onderwijsinstelling alsof zij tot het wettelijk personeelskader van die school zouden behoren. Soms bepaalt hun aanwezigheid zelfs de personeelsformatie van de onderwijsinstelling (cfr. het protocolakkoord van samenwerking tussen Minister Coens, Minister van Onderwijs en Minister Steyaert, Gemeenschapsminister van Gezin en Welzijnszorg).
Voorwaarden voor de opname van de diensten in de geldelijke anciënniteit
Bij een latere indiensttreding in het onderwijs kunnen de voormelde diensten gepresteerd in de gesubsidieerde onderwijsinstelling voor de berekening van de geldelijke anciënniteit toch als onderwijsdiensten worden aangerekend indien aan elk van de volgende specifieke voorwaarden is voldaan:
1.Enkel diensten gepresteerd vanaf 1 september 1981 kunnen in aanmerking komen.
2.De personeelsleden moeten vermeld zijn op het personeelskader van de school (BKL3 en BUSO 4: niet gesubsidieerde personeelsleden). Dit betekent dat de personeelsleden konden worden geïnspecteerd.
3. De genoemde diensten moeten gepresteerd zijn in een ambt dat wettelijk voorzien is in het personeelskader van de school.
Voorbeelden van dergelijke ambten zijn: de ambten van het onderwijzend personeel, verpleger, kinderverzorger, logopedist, kinesist....
Sommige ambten kunnen in het wettelijk kader echter slechts worden ingericht vanaf een welbepaalde datum.
Voorbeeld: vanaf 1 september 1997 de ambten psycholoog, arts, maatschappelijk werker, ergotherapeut, orthopedagoog.
Let op
De ambten van het administratief personeel en de administratief medewerker worden niet gevat door deze specifieke regeling.
4. De personeelsleden moeten voldoen aan de aanstellings-voorwaarden op het gebied van taalwetgeving en medische geschiktheid.
5. Gedurende de tijd dat zij in de school fungeren, staan zij onder het gezag van de schooldirectie (directeur, technisch adviseur-coördinator, adjunct-directeur, ...)
6. Zij nemen op dezelfde wijze als de andere personeelsleden deel aan de beraadslaging van de klassenraad.
De voorwaarden van 4 tot en met 6 worden gesteld omdat personen die aan die voorwaarden niet voldoen, niet kunnen belast worden met onderwijs-, opvoedkundige of paramedische activiteiten in een gesubsidieerde school.
6.1.
Procedure - bewijs met alle rechtsmiddelen
De administratie stelt alles in het werk om na te gaan of zij eventueel al in het bezit is van de nodige gegevens/attesten of andere bewijsstukken waaruit blijkt dat een personeelslid door de vermelde bepaling uit cao IX recht heeft op een aanpassing van haar/zijn geldelijke anciënniteit. Het is echter niet uitgesloten dat uw huidig Team OnderwijsPersoneel niet over de noodzakelijke gegevens beschikt.
Daarom is het belangrijk de hierna volgende richtlijnen aandachtig te lezen.
Let op - bewijs met uitzonderlijke rechtsmiddelen
Indien één van de voormelde voorwaarden niet meer kan worden aangetoond, geldt de rechtsregel dat het bewijs van deze voorwaarde door alle mogelijke rechtsmiddelen kan gebeuren, zoals bv. een arbeidsovereenkomst, een verklaring van 2 getuigen, ....
Bij twijfel kan de verificatie worden ingeschakeld.
6.1.1.
Vroeger al attesten ingediend - meld dit aan uw Team OnderwijsPersoneel
Indien het personeelslid de voormelde diensten heeft gepresteerd en zij/hij zou in het verleden al rechtsgeldige attesten of andere bewijsstukken/documenten aan haar/zijn Team OnderwijsPersoneel hebben voorgelegd, moet zij/hij dit, via het schoolsecretariaat, aan het Team OnderwijsPersoneel meedelen. Dit kan via een gewone brief of e-mail.
Vraag tot herziening van vorige aanvragen
Indien men van oordeel is dat een aanvraag in het verleden ten onrechte zou zijn afgewezen, kan men bij het Agentschap vragen het dossier opnieuw te onderzoeken. Dit kan via een gewone brief of e-mail aan uw Team OnderwijsPersoneel.
6.1.2.
Nog geen attesten ingediend
Het personeelslid dat meent te voldoen aan de voormelde voorwaarden maar hiervoor nog geen attest heeft ingestuurd, moet het attest dat gaat als bijlage 2 laten invullen en, via het schoolsecretariaat, naar het Team OnderwijsPersoneel waaronder het ressorteert, versturen.
6.2.
Aanpassing van de geldelijke anciënniteit
Het Team OnderwijsPersoneel zal voor elk dossier nagaan of het meerekenen van de hier bedoelde diensten al dan niet een aanpassing van de geldelijke anciënniteit met zich meebrengt. Hierbij kunnen zich twee situaties voordoen.
6.2.1.
Het Team OnderwijsPersoneel heeft aanwijzingen dat het personeelslid de diensten heeft gepresteerd
Indien het Team OnderwijsPersoneel over de nodige inlichtingen (attesten of andere bewijsstukken) beschikt en het desbetreffende dossier geen bijkomend onderzoek vereist, wordt de geldelijke anciënniteit zo spoedig mogelijk aangepast. Bij onvolledige gegevens echter zal het Team OnderwijsPersoneel zo spoedig mogelijk telefonisch of schriftelijk contact opnemen met het schoolsecretariaat.
6.2.2.
Het Team OnderwijsPersoneel heeft geen aanwijzingen dat het personeelslid de diensten heeft gepresteerd
In andere dossiers zal het Team OnderwijsPersoneel echter moeten wachten op de melding bedoeld in punt 6.2.1 of op het desbetreffende attest - punt 6.2.2 - (bijlage 2). Zodra het Team OnderwijsPersoneel deze informatie ontvangt, kan het dossier van het betrokken personeelslid worden onderzocht. Indien er op de ingezonden documenten toch nog gegevens zouden ontbreken die de afhandeling van het dossier belemmeren, zal ook in deze dossiers het Team OnderwijsPersoneel zo spoedig mogelijk telefonisch of schriftelijk contact opnemen met het schoolsecretariaat.
BELANGRIJK
Op grond van de ingediende documenten zal er uiteraard geen aanpassing van de geldelijke anciënniteit gebeuren indien er voor dezelfde periode nu al andere diensten in aanmerking worden genomen.
7.
Diensten gepresteerd in een door het ministerie van onderwijs en vorming gesubsidieerd vrij onderwijsinternaat
In punt 2.2.2 van de cao VIII van 5 oktober 2006 is een regeling afgesproken m.b.t. de geldelijke anciënniteit voor de personeelsleden die diensten hebben gepresteerd in de gesubsidieerde vrije onderwijsinternaten. Deze regeling heeft tot doel de personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en de gesubsidieerde vrije onderwijsinternaten op geldelijk vlak op dezelfde wijze te behandelen als de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gemeenschapsonderwijs (met inbegrip van de onderwijsinternaten). De bepalingen van cao VIII hebben voor het gesubsidieerd vrij onderwijs duidelijk tot doel de diensten gepresteerd in een school en in een onderwijsinternaat eveneens op een gelijkaardige wijze te behandelen. Er mag dus geen onderscheid meer zijn tussen diensten gepresteerd in een school en diensten gepresteerd in een onderwijsinternaat. Dit wordt in de beide voormelde bezoldigingsregelingen - KB 15.04.1958 en 01.12.1970 - dan ook zo ingeschreven waarbij voor de toepassing van het begrip “school” eveneens wordt verstaan:
1° het internaat dat is toegevoegd aan een onderwijsinstelling, als de werkelijke diensten gepresteerd zijn voor 1 september 2023;
2° het autonome internaat, elke vorm van tehuis en het internaat van het Gemeenschapsonderwijs dat voorziet in verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen, als de werkelijke diensten gepresteerd zijn voor 1 september 2023;
3° een onderwijsinternaat;
4°een semi-internaat.
Dit geldt ook voor de diensten die het personeelslid als titularis van een ambt met onvolledig prestaties heeft gepresteerd.
De ingevoerde omschrijving sluit aan bij de definities in het voormelde decreet van 27 maart 1991 (rechtspositieregeling).
De diensten gepresteerd aan een geïnspecteerde of gesubsidieerde school en de diensten gepresteerd aan een geïnspecteerd of gesubsidieerd internaat worden dus op een vergelijkbare wijze behandeld. Deze diensten worden a.h.w. uitwisselbaar.
De aanpassing van de desbetreffende bezoldigingsregelingen is afgerond.
7.1.
Vanaf wanneer worden deze diensten in de geldelijke anciënniteit opgenomen?
De diensten kunnen vanaf 1 september 2006 in de geldelijke anciënniteit worden opgenomen.
Belangrijk De vrije internaten worden pas vanaf 1 september 1985 geïnspecteerd of gesubsidieerd. De diensten gepresteerd in een periode dat het internaat niet werd geïnspecteerd of gesubsidieerd, komen dus niet in aanmerking.
7.2.
Procedure - belangrijk
De administratie stelt alles in het werk om na te gaan of zij eventueel al in het bezit is van de nodige gegevens/attesten of andere bewijsstukken waaruit blijkt dat een personeelslid door de vermelde bepaling uit cao VIII recht heeft op een aanpassing van haar/zijn geldelijke anciënniteit. Het is echter niet uitgesloten dat uw huidig Team OnderwijsPersoneel niet over de noodzakelijke gegevens beschikt.
7.2.1.
Vroeger al attesten ingediend - meld dit aan uw Team OnderwijsPersoneel
Indien het personeelslid diensten heeft gepresteerd aan een gesubsidieerd vrij internaat en zij/hij zou in het verleden al rechtsgeldige attesten of andere bewijsstukken/documenten aan haar/zijn Team OnderwijsPersoneel hebben voorgelegd, moet zij/hij dit, via het schoolsecretariaat, aan het Team OnderwijsPersoneel meedelen. Dit kan via een gewone brief of e-mail.
7.2.2.
Nog geen attesten ingediend
Het personeelslid dat diensten in een gesubsidieerd vrij internaat heeft gepresteerd maar hiervoor nog geen attest heeft ingestuurd, moet het attest dat gaat als bijlage1 laten invullen en, via het schoolsecretariaat, naar het Team OnderwijsPersoneel waaronder het ressorteert, versturen.
8.
Specifieke diensten i.v.m. het Volwassenenonderwijs
In punt 6.2.B. van het akkoord tot sectorale programmatie voor de jaren 2008-2009 van 30 juni 2008 voor de sector “basiseducatie” van de Vlaamse Gemeenschap - 'cao I Basiseducatie' is overeengekomen dat het personeelslid dat tewerkgesteld is in de andere onderwijsniveaus (basisonderwijs, secundair onderwijs, centra voor leerlingenbegeleiding, deeltijds kunstonderwijs, centra voor volwassenenonderwijs...) de werkelijke diensten die het heeft verstrekt in een bezoldigde functie met volledige of onvolledige prestaties in:
- een Centrum voor Basiseducatie
- het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs (VOCVO)
- het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie (VOCB)
- een consortium Volwassenenonderwijs,
eveneens in aanmerking moet kunnen nemen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit in deze onderwijsniveaus.
De prestaties in de vzw NT2 Brussel en de vzw Centrum Nederlands voor Migranten zijn nog toegevoegd.
Met uitzondering van het VOCB (zie hierna) kunnen deze diensten bij de berekening van de geldelijke anciënniteit niet volgens de algemene regeling als “openbare diensten” (zie voetnoot 3.2.1) in aanmerking worden genomen en moeten dergelijke diensten dus in de voormelde bezoldigingsbesluiten (KB van 1.12.1970 en KB van 15.4.1958) worden ingeschreven. De procedure om dit te realiseren, is afgerond.
Centra voor Basiseducatie
Basiseducatie is een vorm van onderwijs en vorming voor laaggeschoolde en laaggeletterde volwassenen. Het doel is het aanleren en verbeteren van de basisvaardigheden om in de maatschappij zelfstandig te kunnen functioneren. Het is een onderdeel van het Volwassenenonderwijs. In Vlaanderen bestaan momenteel 13 erkende en gesubsidieerde "Centra voor Basiseducatie" (CBE). (Vóór 31 augustus 2008 een 30-tal) Zowel Nederlandstalige als anderstalige volwassenen kunnen hier terecht. In de “CBE's” kan men terecht voor de leergebieden: alfabetisering Nederlands tweede taal, Nederlands, Nederlands tweede taal, wiskunde, maatschappijoriëntatie, informatie- en communicatietechnologie en talen.
Het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs(VOCVO) en (de voorloper) het Vlaams Ondersteuningscentrum voor Basiseducatie(VOCB)
Het VOCB werd in 1990 opgericht om de Centra voor Basiseducatie te helpen bij het efficiënt en effectief organiseren van basiseducatie. Het centrum gaf ondersteuning rond informatie en communicatie, visie- en expertiseontwikkeling, nascholing, leerplanontwikkeling, enz. Uit onderzoek blijkt dat het VOCB in het verleden (dus vóór 1 september 2008) reeds als een “openbare dienst” mocht worden beschouwd(zie 3.2.1).
Het VOCVO is sinds 1 januari 2008 in de plaats gekomen van het VOCB. Het VOCVO geeft niet alleen aan de Centra voor Basiseducatie ondersteuning maar ook aan de Centra voor Volwassenenonderwijs. Het VOCVO ondersteunt de centra onderwijskundig en organisatorisch en organiseert opleidingen. Het coördineert de onderwijsvernieuwing. Het ondersteunt de centra bij het uitbouwen van een kwaliteitszorgsysteem en het realiseren van de eindtermen en basiscompetenties bij de cursisten. Het is opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk conform de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen (geen “openbare dienst” - zie punt 3.2.1).
De consortia Volwassenenonderwijs
Een consortium volwassenenonderwijs is een gesubsidieerd samenwerkingsverband tussen Centra voor Volwassenenonderwijs en Centra voor Basiseducatie binnen één welomschreven geografische omschrijving van aan elkaar grenzende gemeenten. Het is m.a.w. een gestructureerd, regionaal samenwerkingsverband. Het volwassenenonderwijslandschap is ingedeeld in dertien werkingsgebieden. Een consortium volwassenenonderwijs wordt opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk conform de voormelde wet van 27 juni 1921 (geen “openbare dienst” - zie punt 3.2.1).
De vzw NT2 Brussel en de vzw centrum Nederlands voor Migranten
De vzw NT2 Brussel - voorheen Centrum Nederlands voor Migranten genaamd - is in 1986 opgericht en gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschapscommissie met als doel taallessen Nederlands te organiseren voor anderstaligen. In uitvoering van een beslissing van het Brusselse Gewest in 1993 moest de vzw NT 2 Brussel vanaf 1 september 2001 zijn werking en personeel aan een Centrum voor Volwassenenonderwijs overdragen. Na een overgangsperiode van 2 jaar, werden op 1 september 2003 de middelen en enkele personeelsleden definitief en verplicht overgeheveld naar een Centrum voor Volwassenenonderwijs. De vzw NT2 hield op te bestaan. De diensten bij de voormelde vzw kunnen echter niet als diensten bij een “openbare dienst” (zie 3.2.1) in aanmerking komen voor het bepalen van de geldelijke anciënniteit. De personeelsleden die de overstap maakten naar het CVO verloren dus vanaf 1 september 2003 de geldelijke anciënniteit die ze bij hun vroegere werkgever hadden opgebouwd. Dit wordt geregeld door deze diensten gepresteerd in een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties aan de vzw NT2 Brussel (en de voorganger Centrum Nederlands voor Migranten) expliciet in de bezoldigingsregelingen in te schrijven.
8.1.
Vanaf wanneer worden deze diensten in de geldelijke anciënniteit opgenomen?
Deze maatregelen hebben uitwerking op 1 september 2008. Vanaf die datum kunnen de voormelde diensten in de geldelijke anciënniteit worden opgenomen en kan het salaris van de betrokken personeelsleden aangepast worden.
De diensten gepresteerd bij het VOCB konden echter al vóór 1 september 2008 als diensten bij een “ openbare dienst” (zie 3.2.1) in de geldelijke anciënniteit worden opgenomen.
8.2.
Procedure - belangrijk
De administratie zal nagaan of zij eventueel al in het bezit is van de nodige gegevens/attesten of andere bewijsstukken waaruit blijkt dat een personeelslid recht heeft op een aanpassing van de geldelijke anciënniteit. Het is echter niet uitgesloten dat uw huidig Team OnderwijsPersoneel niet over de noodzakelijke gegevens beschikt.
Daarom is het belangrijk de hierna volgende richtlijnen aandachtig te lezen. |
8.2.1.
Vroeger al attesten ingediend - meld dit aan uw bevoegd Team OnderwijsPersoneel
Indien het personeelslid één van de voormelde diensten heeft gepresteerd en in het verleden al rechtsgeldige attesten of andere bewijsstukken/documenten aan het Team OnderwijsPersoneel heeft voorgelegd, moet hij dit, via het schoolsecretariaat, aan het Team OnderwijsPersoneel meedelen. Dit kan via een gewone brief of e-mail.
8.2.2.
Nog geen attesten ingediend
Het personeelslid dat één van de voormelde diensten heeft gepresteerd maar hiervoor nog geen attest(en) heeft ingestuurd, moet het attest dat gaat als bijlage 1 laten invullen en, via het schoolsecretariaat, naar het Team OnderwijsPersoneel waaronder het ressorteert, versturen.
8.3.
Aanpassing van de geldelijke anciënniteit
Dossier per dossier moet worden nagegaan of het meerekenen van de hier bedoelde diensten al dan niet een aanpassing van de geldelijke anciënniteit met zich meebrengt. Hierbij kunnen zich twee situaties voordoen.
8.3.1.
Het Team OnderwijsPersoneel heeft aanwijzingen dat het personeelslid de hier geviseerde diensten zou hebben gepresteerd
Indien het Team OnderwijsPersoneel over de nodige inlichtingen (attesten of andere bewijsstukken) beschikt en het desbetreffende dossier geen bijkomend onderzoek vereist, wordt de geldelijke anciënniteit zo spoedig mogelijk aangepast. Bij onvolledige gegevens echter zal het Team OnderwijsPersoneel zo spoedig mogelijk telefonisch of schriftelijk contact opnemen met het schoolsecretariaat.
8.3.2.
Het Team OnderwijsPersoneel heeft geen dergelijke aanwijzingen
In andere dossiers zal het Team OnderwijsPersoneel echter moeten wachten op de melding bedoeld in punt 8.2.1. of op het desbetreffende attest - punt 8.2.2. - (bijlage 1). Zodra het Team OnderwijsPersoneel deze informatie ontvangt, kan het dossier van het betrokken personeelslid worden onderzocht. Indien er op de ingezonden documenten toch nog gegevens zouden ontbreken die de afhandeling van het dossier belemmeren, zal ook in deze dossiers het Team OnderwijsPersoneel zo spoedig mogelijk telefonisch of schriftelijk contact opnemen met het schoolsecretariaat. Als aan het Team OnderwijsPersoneel al de nodige inlichtingen worden bezorgd en het desbetreffende dossier geen bijkomend onderzoek vereist, zal, na ontvangst van de correcte gegevens, ook in deze dossiers de geldelijke anciënniteit zo spoedig mogelijk worden aangepast.
BELANGRIJK Op grond van de ingediende documenten zal er uiteraard geen aanpassing van de geldelijke anciënniteit gebeuren indien er voor dezelfde periode nu al andere diensten in aanmerking worden genomen. |
9.
Geldelijke anciënniteit van contractuele personeelsleden die statutair worden in de onderwijsinternaten
Deze maatregel is van toepassing op de personeelsleden die in het schooljaar 2022-2023 in dienst zijn als contractueel personeelslid en op 1 september 2023 of later aangesteld worden als directeur, internaatsmedewerker of administratief medewerker in een onderwijsinternaat op grond van de omkaderingsrekeneenheden. Zij kunnen de geldelijke anciënniteit die uiterlijk op 31 augustus 2023 door het bestuur aan hen als contractueel personeelslid was toegekend, meenemen als zij in een van de voormelde ambten statutair worden aangesteld. Vanaf dan vallen zij onder de decreten rechtspositie van 27 maart 1991 en zal AGODI ook het salaris betalen van deze personeelsleden.
Het onderwijsinternaat vult voor de melding van de geldelijke anciënniteit het formulier in dat als bijlage is toegevoegd aan de omzendbrief GD/2023/02 van 26/06/2023 (vlaanderen.be) (zie ook rubriek 6.18.2.3).
10.
Geldelijke anciënniteit van een personeelslid van een hogeschool dat overstapt naar een betrekking in een ambt in een ander onderwijsniveau
Als een personeelslid aangesteld is in een betrekking in een ambt in een hogeschool en in zijn geldelijke anciënniteit zijn diensten opgenomen die het personeelslid heeft verstrekt in de privésector, als werknemer of als zelfstandige, dan kan dit personeelslid bij een overstap naar een aanstelling in een betrekking in een ambt in een ander onderwijsniveau de diensten die het personeelslid heeft verstrekt in de privésector, als werknemer of als zelfstandige, in aanmerking laten nemen voor de berekening van zijn salaris voor dat ambt in het andere onderwijsniveau.
Deze maatregel geldt bij een overstap van een hogeschool naar een betrekking in een ambt in een onderwijsniveau dat behoort tot het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
10.1.
Vanaf wanneer worden deze diensten in de geldelijke anciënniteit opgenomen?
Deze maatregel heeft uitwerking op 1 september 2023. Vanaf die datum kunnen de voormelde diensten in de geldelijke anciënniteit worden opgenomen en kan het salaris van de betrokken personeelsleden aangepast worden.
10.2.
Procedure
De diensten die het personeelslid heeft verstrekt in de privésector, als werknemer of als zelfstandige, komen enkel in aanmerking als ze voor de overstap van het personeelslid van de hogeschool naar een ander onderwijsniveau door de hogeschool erkend werden als geldelijke anciënniteit als vermeld in artikel V.161 en V.178 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
Het personeelslid vraagt de erkenning van deze geldelijke anciënniteit aan met het formulier dat als bijlage 3 gaat en stuurt dit, via het schoolsecretariaat, naar het Team OnderwijsPersoneel waaronder het ressorteert.
11.
Bijlagen