Stelsel van leren en werken

  • In de omzendbrief worden de volgende maatregelen toegelicht in het kader van het decreet en besluit m.b.t. het lerarenambt en dit onder voorbehoud van definitieve goedkeuring:
  • de gastleraar;
  • de omzetting van niet-vacante lestijden naar punten.
  • Vanaf schooljaar 2023-2024 is de omzetting van de aanvullende lestijden kerntaak ter ondersteuning van het onderwijzend personeel naar punten niet meer mogelijk.

Opgelet!
Om adequaat met de gevolgen van de Oekraïne-crisis voor onderwijs te kunnen omgaan, werden enkele dringende tijdelijke maatregelen genomen. Bepaalde regelgeving die u in deze omzendbrief vindt, kan daardoor tijdelijk door een dringende maatregel aangepast zijn. Deze omzendbrief moet u daarom samenlezen met omzendbrief SO/2022/01.

1. Inleiding

Onderhavige omzendbrief bevat alle richtlijnen met betrekking tot het deeltijds beroepssecundair onderwijs (DO) zoals georganiseerd door de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs (CDO). Leren en werken kan ook via de leertijd, waarop in deze omzendbrief niet wordt ingegaan.

2. Voltijds engagement

2.1. Twee componenten

Jongeren die kiezen voor het stelsel van leren en werken engageren zich tot een systeem dat uit 2 onlosmakelijk met elkaar verbonden componenten bestaat: de component leren en de component werkplekleren. Het principe van het zogenaamd voltijds engagement is ook in de leerplichtwet ingeschreven (zie omzendbrief NO/2022/01).

Voltijds engagement staat gelijk met een weekinvulling van minimaal 28 uren van 50 minuten, niet toevallig hetzelfde minimum aantal uren dat het voltijds secundair onderwijs per week omvat. Vermits het werkplekleren uitgeoefend wordt op basis van uren van 60 minuten (klokuren), dient een omrekening te gebeuren om te kunnen vaststellen of het voltijds engagement daadwerkelijk wordt bereikt.

2.2. Invulling

Aan het voltijds engagement kan worden voldaan door de component leren (binnen het CDO) te combineren met een aanloopcomponent of arbeidsdeelname (= de component werkplekleren). Beide componenten dienen samen wel steeds minstens 28u te omvatten (zie hoger).

Een aanloopcomponent is een component gericht op arbeidsbereide leerlingen waarvan de arbeidsgerichte, loopbaangerichte of vaktechnische competenties verder dienen te worden versterkt.

Komen voor arbeidsdeelname in aanmerking:

a) elke vorm van reguliere tewerkstelling op basis van een overeenkomst van alternerende opleiding, een stageovereenkomst alternerende opleiding of een deeltijdse arbeidsovereenkomst.

In de opleidingen in het DO zoals opgenomen in bijlage 1, kan er enkel gewerkt worden met volgende overeenkomsten:

  • vanaf 20 u werkplekleren per week: een overeenkomst alternerende opleiding. In functie van Sociale Maribel in de non-profitsector of in functie van paritair comité 143 voor de zeevisserij: een deeltijdse arbeidsovereenkomst;
  • bij minder dan 20 u werkplekleren per week of in functie van Sociale Maribel in de non-profitsector of in functie van paritair comité 143 voor de zeevisserij: een deeltijdse arbeidsovereenkomst.

b) het volgen van een sportgerelateerde opleiding DO, waarbij de opleiding enerzijds een duidelijke beroepskwalificatie moet hebben die op zijn minst minimale aansluiting vindt bij de beoefende sport en anderzijds georganiseerd wordt in overleg met en na formele instemming van een erkende sportfederatie;

c) het vrijwilligerswerk, zoals bij wet bepaald;

d) het tijdelijk volgen van een bijkomende opleiding (buiten DO) of cursus die specifiek gericht is op het verhogen van de tewerkstellingsperspectieven of inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, bv. een sollicitatietraining, attitudetraining, intensieve taalcursus ... In deze fase kan er eveneens gedurende maximaal één week per schooljaar per leerling gebruik gemaakt worden van een verkennende leerlingenstage. Deze leerlingenstage kan aangewend worden voor de verkenning van een werkplek en/of het eigen potentieel om te leren op een werkplek. Wanneer van deze laatste mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, neemt de leerling tijdelijk het statuut van stagiair aan en dienen de bijhorende administratieve verplichtingen (inclusief verzekering, overeenkomst en bijlagen) te worden gevolgd zoals vermeld in omzendbrief SO/2015/01. Deze verkennende leerlingenstage is te onderscheiden van de leerlingenstages zoals vermeld in 5.3.2.3.;

e) het verrichten van culturele, sociale of sportactiviteiten georganiseerd door een instantie van de overheid of erkend door of namens een overheid.

Het is het CDO dat finaal beslist op welke wijze de arbeidsdeelname voor een individuele jongere wordt ingevuld, na overleg met de jongere (indien meerderjarig) of zijn ouders (indien minderjarig). Het centrumreglement laat niet toe dat ouders en jongere de keuze die het CDO maakt, weigert. Die keuze gebeurt anderzijds niet lukraak: het CDO moet immers bij zijn beslissing rekening houden met het profiel van de jongere, de meerwaarde van de concrete vorm van arbeidsdeelname voor de component leren en de tijdsduur van die arbeidsdeelname. Streefdoel is een vorm van duurzame tewerkstelling op contractuele basis (punt a)) die inhoudelijk aansluit op de component leren, zodat er van een echte alternering sprake is.

2.3. Tijdelijke niet-invulling

Het is niet realistisch om te veronderstellen dat vanaf de eerste schooldag de component werkplekleren wordt gerealiseerd. In volgende gevallen wordt een situatie van niet-invulling getolereerd:

1° tijdens de periode tussen het sluiten van een overeenkomst en de inwerkingtreding van die overeenkomst;

2° tijdens een periode waarin de jongere actief solliciteert met het oog op invulling van de component werkplekleren;

3° tijdens de periode tussen de inschrijving (te rekenen vanaf 1 september of desgevallend later) en de screening.

De periodes, vermeld in 1° en 2° samen, kunnen afzonderlijk voor het DO en voor de leertijd maximum 30 dagen (= 60 halve dagen) per jongere per schooljaar bedragen. Worden onder die dagen verstaan: alle (halve) weekdagen (maandag tot en met vrijdag) van het schooljaar met uitzondering van die (halve) dagen waarop les wordt gegeven en met uitzondering van de herfst-, Kerst-, krokus-, Paas- en zomervakanties. Ook elke week waarin de component werkplekleren aanwezig is doch, in uren uitgedrukt, onvoldoende om het voltijds engagement waar te maken, dient beschouwd als een week die onder voormeld maximum valt (m.a.w. qua voltijds engagement is het een "alles of niets"-benadering)!

De periode, vermeld in 3°, kan maximum 14 (kalender)dagen bedragen, vermits er tussen inschrijving en screening ten hoogste 2 weken kunnen liggen.

De niet-invulling van de component werkplekleren is, voor alle duidelijkheid, geen leerlingenrecht. Nog minder wordt aanvaard dat de jongere of zijn ouders onwil of obstructie aan de dag leggen ten aanzien van die invulling; een dergelijke opstelling wordt daarom gelijkgeschakeld met problematische afwezigheid. Anderzijds en ondanks alle maatregelen, inzonderheid de ruime omschrijving van het begrip arbeidsdeelname en de gedoogperiode, is het niet denkbeeldig dat voor sommige jongeren geen voltijds engagement haalbaar is. Vanaf schooljaar 2021-2022 komt het aan de onderwijsinstelling toe alle leerlingen van een voltijdse invulling in de school te voorzien, rekening houdend met de periodes van tijdelijke niet-invulling of de regelgeving rond afwezigheden. Vanaf 2021-2022 verwachten we dat de centra stappen in die richting zetten, en dit ook voor leerlingen in opleidingen leren en werken. Hierdoor zal vanaf 1 september 2021 een voltijds engagement van 28 uur per week de norm worden. Na de volledige inkanteling van leren en werken in duaal leren in schooljaar 2025-2026, moet in duaal leren en de aanloopfase het voltijds engagement gerealiseerd worden voor alle leerlingen.

2.4. NAFT

NAFT is een traject dat kan ingezet worden in functie van leerlingen bij wie schooluitval en/of ongekwalificeerde uitstroom dreigt wegens pedagogische, juridische, sociale of persoonlijke redenen. De toeleiding naar een NAFT vindt plaats na de screening, zoals vermeld in 9.1, en op advies van het CLB. Het CDO, het CLB en de organisator van het NAFT-traject bepalen voorafgaand aan de start van het traject welke organisatievorm aangewezen is. Alle betrokken partners gaan na welke invulling voor de jongere tegemoet komt aan de doelstellingen. De betrokken partners evalueren op regelmatige basis het traject van de jongere, met het oog op een eventuele doorstroom. Er kan daarbij ook een advies worden gegeven tot heroriëntering naar een andere vorm van onderwijs buiten het stelsel voor leren en werken.

Een NAFT kan gespreid worden over een aantal weken, eventueel schooljaaroverschrijdend, zonder afbreuk te doen aan de bedoeling dat een jongere overgaat naar een effectieve invulling van de component leren en de component werkplekleren. Een NAFT kan starten op elk moment van het schooljaar. Een NAFT duurt zo lang als nodig, maar zo kort als mogelijk.

Meer informatie over NAFT-trajecten is te vinden in de omzendbrief CLB/2020/01.

Vanaf schooljaar 2021-2022 volgt de doorverwijzing naar een NAFT niet meer uit de screening van de jongere, maar verloopt dit louter via de procedures voorzien in omzendbrief CLB/2020/01.

3. Centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs

3.1. Contingent

DO is een onderdeel van de netgebonden onderwijsconstellatie en kan enkel worden georganiseerd in een autonoom CDO of een niet-autonoom CDO (= verbonden aan een school met voltijds gewoon tso of bso). Onverminderd de programmatie- en rationalisatienorm beslist het schoolbestuur of een CDO al dan niet autonoom is en is het aantal CDO als volgt geplafonneerd: Gemeenschapsonderwijs: 16, gesubsidieerd officieel onderwijs: 8, gesubsidieerd vrij onderwijs: 24 (cf. actuele lijst op deze webpagina). Voor het zeevisserijonderwijs geldt een aparte regeling: een dergelijk CDO (maximum 1 in elk van voormelde onderwijsnetten) is steeds verbonden aan een voltijds secundaire school met studiegebied maritieme opleidingen.

3.2. Erkenning, financiering of subsidiëring

Om voor erkenning (= het recht om van rechtswege geldende studiebewijzen uit te reiken) en eventueel ook financiering of subsidiëring (= het recht op overheidsmiddelen voor personeel en werking) in aanmerking te komen, moet een CDO permanent aan een reeks voorwaarden beantwoorden die deels zuiver onderwijskundig (normen, les- en vakantiespreiding, schooluitrusting...) zijn, deels domeinoverstijgend (juridische verantwoordelijkheid, taalwetgeving, veiligheid en hygiëne, rookverbod...).

Op sommige van deze voorwaarden wordt de bijzondere aandacht gevestigd, nl.:

1° als bijzondere erkenningsvoorwaarde voor een CDO:

beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs: indien een CDO voor bepaalde jongeren een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of een diploma van secundair onderwijs bereikbaar stelt, dan moeten daartegenover dezelfde kwaliteitsnormen als in het voltijds secundair onderwijs worden gehanteerd;

2° als bijzondere financierings- of subsidiëringsvoorwaarden voor een CDO:

a) maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren: hoewel het niet om een resultaatsverbintenis gaat, wordt van de CDO verwacht dat ze zich maximaal inzetten om, samen met andere betrokken partners, dit voltijds engagement waar te maken;

b) deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer decretaal bepaalde regionale overlegfora rond leren en werken.

Erkenning respectievelijk financiering of subsidiëring is geen definitieve verworvenheid doch kan steeds opgeheven worden na eventuele uitputting door het centrumbestuur van de voorziene beroepsmogelijkheid.

De opheffing van de financiering of subsidiëring heeft dan betrekking op één of meer opleidingen dan wel op het CDO in zijn totaliteit.

De opheffing van de erkenning heeft dan betrekking op één of meer opleidingen of vestigingsplaatsen dan wel op het CDO in zijn totaliteit.

3.3. Programmatie- en rationalisatienormen

Voor de toepassing van de programmatie- en rationalisatienormen worden alle regelmatige leerlingen verrekend.

3.3.1. Programmatienormen

3.3.1.1. Principe

Met inachtname van het vastgelegde contingent en de leerlingennorm, is de programmatie van een CDO via afsplitsing van een bestaand CDO zonder overheidsgoedkeuring en de programmatie (zijnde een optelsom van opleidingen) van een CDO zonder afsplitsing van een bestaand CDO mét overheidsgoedkeuring, toegelaten.

3.3.1.2. Norm

Voor een niet-autonoom CDO geldt als programmatienorm: 25 regelmatige leerlingen op 1 oktober van het betrokken schooljaar, en voor een autonoom CDO: 260 regelmatige leerlingen op 1 oktober van het betrokken schooljaar; in afwijking hierop dient deze norm bereikt op 1 februari van het voorafgaand schooljaar indien het CDO overgaat van niet-autonoom naar autonoom.

Indien 1 oktober of 1 februari op een vrije dag valt, dan wordt op de eerstvolgende lesdag erna geteld.

In afwijking van het voorgaande is er voor een CDO met zeevisserijonderwijs een aparte regeling, nl. voor de eerste vestigingsplaats moet minimum 1 leerling en vanaf de eventueel tweede vestigingsplaats moeten minimum 5 leerlingen zijn ingeschreven op 1 oktober van het betrokken schooljaar.

3.3.1.3. Administratieve procedure

De programmatie van een CDO via afsplitsing van een bestaand CDO wordt uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar per gewoon schrijven aan het AGODI gemeld. Bij die melding moeten volgende stukken worden gevoegd:

a) het protocol van de onderhandelingen terzake in het bevoegd lokaal comité of, bij ontstentenis van een lokaal comité, het protocol van de personeelsconsultatie;

b) een document waaruit moet blijken dat de programmatie vooraf is besproken in het regionaal overlegplatform waarin het CDO participeert;

c) voor zover het CDO behoort tot een scholengemeenschap: een uittreksel van het PV waaruit moet blijken dat de programmatie conform is aan de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;

d) het formulier tot melding van ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats, aangezien de vestigingsplaats(en) die het afgesplitst CDO in gebruik zal nemen onder de definitie "nieuw" vallen zoals bepaald in rubriek 3.4. hierna; de in die rubriek vermelde uiterste melddatum wordt in onderhavige situatie vervangen door uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar.

De programmatie van een CDO zonder afsplitsing van een bestaand CDO wordt uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar per gewoon schrijven aan het AGODI aangevraagd. Bij die aanvraag gaat het formulier tot melding van ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats, aangezien de vestigingsplaats(en) die het CDO in gebruik zal nemen onder de definitie "nieuw" vallen zoals bepaald in rubriek 3.4. hierna; de in die rubriek vermelde uiterste melddatum wordt in onderhavige situatie vervangen door uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar.

Onderhavige procedure is ook van toepassing indien enkel de erkenning wordt beoogd.

3.3.2. Rationalisatienormen

Voor een niet-autonoom CDO geldt als rationalisatienorm: 40 regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorafgaand schooljaar, en voor een autonoom CDO: 240 regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorafgaand schooljaar. Indien 1 februari op een vrije dag valt, dan wordt op de eerstvolgende lesdag erna geteld.

Een CDO dat gedurende twee opeenvolgende schooljaren de rationalisatienorm niet meer bereikt (er geldt dus één gedoogjaar), dient per 1 september daaropvolgend:

a) hetzij geleidelijk af te bouwen;

b) hetzij te fusioneren met een ander CDO;

c) hetzij over te gaan van autonoom naar niet-autonoom CDO, voor zover de dan geldende rationalisatienorm (= 40 leerlingen) wordt gehaald.

Het centrumbestuur meldt de gekozen optie uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar aan AGODI.

In afwijking van het voorgaande is er voor een CDO met zeevisserijonderwijs een aparte regeling, nl. voor de eerste vestigingsplaats moet minimum 1 leerling en vanaf de eventueel tweede vestigingsplaats moeten minimum 5 leerlingen zijn ingeschreven op 1 oktober van het betrokken schooljaar.

Indien 1 oktober op een vrije dag valt, dan wordt op de eerstvolgende lesdag erna geteld.

3.4. Vestigingsplaatsen

Een CDO heeft één hoofdvestigingsplaats, dat het contactadres is voor de overheid, en eventueel één of meer bijkomende vestigingsplaatsen. In het geval van een niet-autonoom CDO is de hoofdvestigingsplaats steeds die van de voltijds secundaire school waaraan het CDO is verbonden. Onder vestigingsplaats worden alle gebouwde en ongebouwde onroerende goederen verstaan die ingeplant zijn op eenzelfde kadastraal perceel of op aaneengesloten kadastrale percelen en die door personeelsleden van het CDO gebruikt worden voor onderwijsactiviteiten. Worden niet als vestigingsplaats beschouwd: locaties waar a) stages, b) extramurosactiviteiten of c) sportactiviteiten (voor zover de aanwezige sportinfrastructuur ook door particulieren of instanties buiten onderwijs wordt gebruikt), plaats vinden.

Een CDO die een nieuwe vestigingsplaats wil oprichten moet hier vanaf schooljaar 2021-2022 een programmatieaanvraag voor indienen. Dit gebeurt via het formulier dat is opgenomen in bijlage 2 bij omzendbrief SO 42.

Elk CDO heeft een centrumraad. Deze heeft tot taak aan het centrumbestuur maatregelen voor te stellen die tot de goede werking van het CDO kunnen bijdragen.

De centrumraad telt ten minste 6 leden en moet paritair worden samengesteld uit afgevaardigden van het onderwijs, aangewezen door het centrumbestuur, en afgevaardigden van socio-economische organisaties. Een afgevaardigde van het CLB maakt raadgevend deel uit van de centrumraad. (...)

Aan het advies van de centrumraad worden vooraf onderworpen:

1° het centrumreglement;

2° de organisatorische en materiële uitbouw van het CDO, met inbegrip van de criteria voor de aanwending van het pakket uren-leraar;

3° de pedagogische aanpak van het leerprogramma;

4° de aanwending van de beschikbare middelen;

5° de aansluitingsproblematiek van het deeltijds beroepssecundair onderwijs op de arbeidsmarkt in het algemeen en de aansluitingsproblematiek van de component leren op de component werkplekleren in het bijzonder. De centrumraad vervult duidelijk een eerstelijnsrol wat de afstemming onderwijs - arbeidsmarkt betreft.

3.5. Openstelling en bereikbaarheid

Elk CDO moet, behoudens tijdens de vakantieperiodes, altijd gedurende ten minste 9 halve lesdagen per week opengesteld zijn. Deze maatregel is ingegeven vanuit het principe van het voltijds engagement en vanuit het cruciale punt van de regelmatige trajectbegeleiding. Qua openstelling van de instelling is er dus geen verschil meer tussen het voltijds en het deeltijds secundair onderwijs.

Tijdens de periodes dat een jongere de component werkplekleren effectief invult, moet altijd een vertegenwoordiger van het CDO (dit hoeft niet persé een personeelslid te zijn) bereikbaar zijn. Bij praktische problemen of noodgevallen moet een jongere altijd op het centrum kunnen terugvallen.

Indien voor het nakomen van de verplichting van bereikbaarheid toch een personeelslid wordt ingeschakeld, dan moet met het volgende rekening worden gehouden: er kan geen afbreuk worden gedaan aan de statutaire rechten van het individuele personeelslid. Als de uitvoering van deze bepaling voor een personeelslid verplichtingen met zich meebrengt die er anders niet zouden geweest zijn, moet het centrumbestuur in een passende compensatieregeling voorzien. Daarenboven vergt deze regeling het uitdrukkelijk, schriftelijk en voorafgaand akkoord van het betrokken personeelslid en wordt er desgevallend over onderhandeld in het lokaal comité, d.i. het voor arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden bevoegde lokale inspraakorgaan.

4. Opleidings- en vormingsaanbod

4.1. Deeltijds beroepssecundair onderwijs

Het DO omvat een geheel van opleidingen. Op macroniveau (= Vlaamse Regering) wordt de lijst van opleidingen DO vastgelegd. Op microniveau (= centrumbestuur) wordt, uitgaande van die lijst, het aanbod van een CDO geprogrammeerd. Op een tussenliggend of mesoniveau (scholengemeenschap, regionaal overlegforum) wordt het lokale aanbod van een CDO richting gegeven.

De decreetgever heeft expliciet bepaald dat tenminste de officiële benamingen van opleidingen, zoals opgenomen in deze omzendbrief, moeten worden gebruikt bij elke communicatie en informatieverstrekking naar ouders, leerlingen, personeel en derden. Alleen op deze wijze ontstaat in het Vlaams onderwijslandschap een transparant overzicht van het opleidingsaanbod en wordt uniform geregeld welke vlag welke lading dekt. Bij manifeste overtreding van deze decretale bepaling kan een financiële sanctie volgen in de zin van een gedeeltelijke inhouding of terugvordering op het werkingsbudget, berekend voor de school waar de overtreding wordt vastgesteld.

4.1.1. Macroniveau

De lijst van opleidingen gaat in bijlage 1. Voor elke opleiding wordt het administratief groepsnummer vermeld.

4.1.2. Mesoniveau

Bij programmatie van zijn opleidingsaanbod moet een CDO rekening houden met de bevoegdheden die aan de scholengemeenschappen secundair onderwijs en aan de binnen het stelsel van leren en werken fungerende regionale overlegfora zijn toegekend.

4.1.3. Microniveau

De programmatie van een opleiding is in schooljaar 2020-2021 nog volledig vrij en kan op elk tijdstip van het schooljaar. Een programmatie behoeft in dat schooljaar noch een overheidsgoedkeuring noch een melding aan de administratie; het opleidingsaanbod is immers op elk ogenblik gekend via de registratie van ingeschreven leerlingen in DISCIMUS.

In het CDO liggen volgende documenten ter eventuele controle door de overheid:

a) het protocol van de onderhandelingen terzake in het bevoegd lokaal comité of, bij ontstentenis van een lokaal comité, het protocol van de personeelsconsultatie;

b) een document waaruit moet blijken dat de programmatie vooraf is besproken in het regionaal overlegforum waarin het CDO participeert;

c) voor zover het CDO behoort tot een scholengemeenschap: een uittreksel van het PV waaruit moet blijken dat de programmatie conform is aan de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.

4.1.4. Programmatie van opleidingen in het deeltijds beroepssecundair onderwijs vanaf schooljaar 2021-2022

4.1.4.1. Omschrijving

Vanaf het schooljaar 2021-2022 wordt in het stelsel leren en werken voor het eerst een programmatieprocedure voor opleidingen ingevoerd. Deze procedure geldt niet alleen voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs maar ook voor de leertijd, hoewel de leertijd niet door deze omzendbrief wordt gevat.

Onder programmatie van een opleiding wordt de oprichting verstaan van een op 1 oktober van de twee onmiddellijk voorafgaande schooljaren niet georganiseerde en/of louter erkende opleiding, met de bedoeling deze opleiding voor financiering (gemeenschapsonderwijs) of subsidiëring (overige netten) in aanmerking te laten komen. Hoewel 1 oktober een referentiemoment is op het vlak van programmaties en een programmeerbare opleiding niet meer na 1 oktober kan worden opgestart, is elke opstart (met ten minste één regelmatige leerling) – die niet onder de definitie van "programmatie" valt – van een opleiding na 1 oktober in het stelsel van leren en werken wél toegelaten. Dit verschilt van de regeling in het voltijds secundair onderwijs.

In de overgang van het systeem van vrije programmatie naar de programmatieprocedure wordt er in schooljaren 2021-2022 en 2022-2023 nog een zekere flexibiliteit aan de dag gelegd door niet louter te kijken naar 1 oktober van de twee voorgaande jaren, maar ook naar het aanbod gedurende de rest van het schooljaar. Concreet wil dit zeggen dat een opleiding die een centrum beoogt te organiseren in het schooljaar 2021-2022, moet worden geprogrammeerd als het centrum die opleiding noch in schooljaar 2019-2020 noch in schooljaar 2020-2021 met ten minste één regelmatige leerling heeft ingericht. Een opleiding die een centrum beoogt te organiseren in schooljaar 2022-2023, moet worden geprogrammeerd als het centrum die opleiding niet in het volledige schooljaar 2020-2021, of op 1 oktober 2021 met leerlingen heeft ingericht. Een opleiding die een centrum beoogt te organiseren in schooljaar 2023-2024, moet worden geprogrammeerd als het centrum noch op 1 oktober 2021, noch op 1 oktober 2022 met leerlingen had ingericht.

Wanneer het centrum het eerste schooljaar na de goedkeuring door de Vlaamse regering niet opstart met het goedgekeurde structuuronderdeel, heeft ze de mogelijkheid om pas in het daaropvolgende schooljaar dit aanbod in te richten, zonder bijkomende aanvraag of goedkeuring.

Op het vlak van programmatie wordt een onderscheid gemaakt tussen vrij programmeerbaar, programmeerbaar mits goedkeuring door de Vlaamse Regering en niet programmeerbaar. Dit onderscheid is gebaseerd op een lijst bestaande uit 29 genummerde clusters van inhoudelijk verwante opleidingen en een extra cluster, nummer 30, met resterende niet-verwante opleidingen. Die lijst gaat in bijlage 7 bij omzendbrief SO 61. De opleidingen die in deze lijst niet voorkomen zijn niet-programmeerbaar; het betreft opleidingen die in het kader van de modernisering van het secundair onderwijs op termijn niet geconcordeerd of omgezet maar geschrapt zullen worden. In onderstaande paragrafen gaan we in op de twee andere categorieën: opleidingen die vrij programmeerbaar zijn en opleidingen die programmeerbaar zijn mits goedkeuring van de Vlaamse Regering.

4.1.4.2. Opleidingen die vrij programmeerbaar zijn

4.1.4.2.1. Opleidingen

Een opleiding is vrij programmeerbaar als het centrum uit diezelfde cluster (uit de reeks 1 tot en met 31) waartoe die opleiding behoort, al een of meer andere opleidingen organiseert op 1 oktober van het voorafgaand en/of daaraan voorafgaand schooljaar.

Een vrije programmatie van een of meer opleidingen uit een bepaalde cluster zal bijgevolg ook nodig zijn als uit diezelfde cluster op 1 oktober van het voorafgaand of daaraan voorafgaand schooljaar ten minste één opleiding wel wordt georganiseerd maar de te programmeren opleidingen in desbetreffend schooljaar pas na 1 oktober worden aangeboden.

4.1.4.2.2. Administratieve procedure

De programmatie wordt uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar aan AGODI gemeld door middel van het modelformulier in bijlage 8 van omzendbrief SO 61.

Bij die melding gaan het protocol van de personeelsonderhandelingen en, als het centrum tot een scholengemeenschap behoort, het uittreksel van het PV-scholengemeenschap.

4.1.4.3. Opleidingen die programmeerbaar zijn op voorwaarde van goedkeuring door de Vlaamse Regering

4.1.4.3.1. Opleidingen

In volgende twee gevallen is een opleiding programmeerbaar mits goedkeuring door de Vlaamse Regering:

1° als het centrum uit diezelfde cluster waartoe die opleiding behoort, nog geen andere opleidingen organiseert op 1 oktober van het voorafgaand en/of daaraan voorafgaand schooljaar;

2° als de opleiding behoort tot cluster nummer 30 (pro memorie: steeds met in acht name dat de opleiding in kwestie op 1 oktober van de twee onmiddellijk voorafgaande schooljaren niet wordt georganiseerd).

4.1.4.3.2. Administratieve procedure

De programmatie wordt bij AGODI aangevraagd door middel van het modelformulier in bijlage 9 van omzendbrief SO 61 uiterlijk 30 november van het voorafgaand schooljaar.

Bij die melding gaan het protocol van de personeelsonderhandelingen en, als het centrum tot een scholengemeenschap behoort, het uittreksel van het PV-scholengemeenschap.

De aanvraag moet worden gemotiveerd en houdt in elk geval rekening met alle volgende gezamenlijke criteria:

1) de eventuele beperkingen of voorwaarden (zoals frequentie, geografische inplanting …) die vanuit macrodoelmatigheid aan het aanbod van de opleiding zijn gekoppeld;

2) de kwantitatieve en kwalitatieve behoeften voor het aanbod van secundair onderwijs in de onderwijszone in kwestie met het oog op vervolgonderwijs of toetreding tot de arbeidsmarkt;

3) de keuzevrijheid van ouders en leerlingen;

4) de studiecontinuïteit van leerlingen binnen de aanbieder of binnen de scholengemeenschap;

5) de getroffen voorbereidingen op het vlak van materiële infrastructuur en leermiddelen die voldoende en gepast zijn met het oog op de te verwerven competenties van de geprogrammeerde opleiding;

6) de aantoonbare samenwerkingsmogelijkheden met lokale arbeidsmarktactoren en de bedrijfswereld;

7) de afspraken die met andere lokale onderwijsinrichters, binnen en buiten de scholengemeenschap in kwestie, zijn gemaakt over een rationeel en transparant studieaanbod;

8) de afstemming binnen het overlegforum waaronder het centrum, als aanbieder, ressorteert (in bijlage 5 van omzendbrief SO 61 zijn de contactpersonen opgenomen van de verschillende overlegfora).

Over de aanvraag wint de Vlaamse Regering het advies in van:

1) de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR);

2) de onderwijsinspectie en AGODI.

Deze adviezen moeten toelaten de onderwijskundige, arbeidsmarktgerichte én juridische aspecten van het programmatiedossier nader in kaart te brengen.

Met kennisname van de adviezen en rekening houdend met alle bovenstaande criteria neemt de Vlaamse Regering uiterlijk 31 maart van het voorafgaand schooljaar een beslissing.

5. Organisatie

5.1. Structuur

In DO komen geen graden, leerjaren of studiegebieden doch wel opleidingen voor. Sommige opleidingen zijn modulair geconcipieerd, andere zijn lineair.

Een modulaire opleiding bestaat uit een of meer modules. Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen. Een opleiding kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. Ook een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar, gespreid worden over een aantal dagen of weken, en zelfs schooljaaroverschrijdend zijn. Voor modulaire opleidingen geldt een opleidingenstructuur, zijnde een geheel van modules per opleiding en hun onderlinge verhoudingen (hetzij sequentieel, d.w.z. in een bepaalde volgorde te doorlopen, hetzij onafhankelijk). De flexibiliteit die wordt ingebouwd, onder meer het feit dat geen moduleduur wordt vastgelegd, moet bijdragen om een traject op maat van elke jongere uit te stippelen.

Een lineaire opleiding start bij het begin van het schooljaar en wordt gespreid over een of meer schooljaren.

Sommige CDO werken nog volgens het experiment modulair: zie bijlage 2 voor de lijst van CDO’s, de lijst van opleidingen met administratieve groepsnummers, en de opleidingsstructuren met inhouden van de modules.

5.2. Samenstelling

DO wordt gedurende een volledig schooljaar (met uitsluiting van de vakantieperiodes) in de vestigingsplaatsen van het CDO met eigen personeel georganiseerd naar rata van 15 of 16 wekelijkse uren (van 50 minuten) algemene en beroepsgerichte vorming. De urenverdeling tussen algemene en beroepsgerichte vorming wordt aan het CDO overgelaten; dit houdt verband enerzijds met het feit dat in een modulair onderwijsconcept vakdoorbrekend wordt gewerkt (wat een strikte opsplitsing tussen AV en TV/PV onmogelijk maakt) en anderzijds met het gegeven dat andere pistes (eindtermen AV, aanwendingscriteria uren-leraar ...) een evenwichtige verhouding zullen bewerkstelligen.

Op deze regeling zijn een aantal afwijkingen.

1° Afwijking op het wekelijks volume:

a) een CDO kan DO in een ander week- of jaarritme organiseren dan gebruikelijk (bv. omwille van de klimaatgebondenheid van sommige sectoren zoals de bouw, de land- en tuinbouw, of omwille van kinderen waarvan de ouders geen vaste verblijfplaats hebben). Voorwaarden zijn dat geen afbreuk wordt gedaan aan het totale aantal uren op jaarbasis en dat een gemotiveerd dossier in het CDO ter beschikking wordt gehouden van AGODI en de onderwijsinspectie;

b) een CDO kan meer dan 15 of 16 wekelijkse uren opleggen aan jongeren die de component werkplekleren tijdelijk niet invullen. In dat geval bepaalt het CDO of die voor jongeren extra uren worden besteed aan algemene vorming, aan beroepsgerichte vorming of aan een combinatie van beide.

2° Afwijking op de combinatie van algemene vorming en beroepsgerichte vorming: de klassenraad kan een jongere vrijstellen van algemene vorming en de 15 of 16 wekelijkse uren volledig aan beroepsgerichte vorming wijden, vanaf het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin de jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt. Dit alternatief moet toelaten dat de jongere zich volledig op de beroepskwalificatie focust.

3° Afwijking op de eigen organisatie, wat impliceert dat gedurende een bepaalde periode van het schooljaar dan wel een volledig schooljaar wordt samengewerkt, op grond van een overeenkomst (die ter inzage ligt op het centrum), met een of meer andere instellingen die in de eigen gebouwen eigen materiële middelen én onderwijzend personeel ter beschikking stellen van het betrokken centrum:

a) een CDO kan, voor de organisatie van de beroepsgerichte vorming of van activiteiten ter ondersteuning van de beroepsgerichte vorming, samenwerken met een school voor tso of bso, met een ander CDO, met een centrum voor volwassenenonderwijs (CVO) of met een centrum voor vorming van zelfstandigen en KMO. Het biedt als voordeel dat op de beroepsgerichte expertise en specifieke uitrusting van een andere instelling kan worden teruggevallen;

b) een CDO kan, voor de organisatie van de algemene vorming of van activiteiten ter ondersteuning van de algemene vorming, samenwerken met een school voor tso of bso.

De algemene en beroepsgerichte vorming wordt in het modulair onderwijs ingericht onder vorm van uren leren en werken. Het niet-modulair onderwijs vindt plaats onder vorm van algemene, technische en praktische vakken (vakbenamingen idem voltijds secundair onderwijs) en, eventueel, seminaries. De beroepsgerichte vorming kan slechts worden gerealiseerd door middel van het geïntegreerd doorlopen van de component leren, eventueel met inbegrip van stage, en de component werkplekleren.

5.3. Inhoud

5.3.1. Algemene vorming

Voor jongeren die trajecten volgen die niet leiden tot een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of een diploma van secundair onderwijs, gelden geen voorwaarden qua inhoudelijke invulling.

Voor jongeren die, gezien hun aanleg en capaciteiten, trajecten volgen die wel leiden tot een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of een diploma van secundair onderwijs, moet de algemene vorming beantwoorden aan de voorwaarden van eindtermen en leerplannen teneinde te waarborgen dat het studiepeil gelijkwaardig is aan dat van het voltijds secundair onderwijs. Concreet betekent dit dat de algemene vorming wordt verstrekt op basis van enerzijds door de overheid goedgekeurde leerplannen waarin op herkenbare wijze de vakgebonden eindtermen moeten worden opgenomen en anderzijds met in acht name van de vakoverschrijdende eindtermen. Let wel: de criteria inzake leerplannen en eindtermen slaan op trajecten die jongeren volgen en staan los van de discretionaire bevoegdheid van klassenraden inzake leerlingenevaluatie, m.a.w. de klassenraad oordeelt zelf of de jongere in voldoende mate de module- of opleidingsdoelstellingen heeft bereikt om als geslaagd te worden beschouwd!

Voor leerplannen wordt verwezen naar de vigerende regelgeving, opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2006 tot vaststelling van de goedkeuringscriteria en indieningsmodaliteiten van de leerplannen.

Als vakgebonden eindtermen gelden de bestaande eindtermen voor de vakken van de basisvorming van het bso, met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding. Meer bepaald betreft het:

  • met het oog op de uitreiking van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs: de eindtermen van de tweede graad bso voor respectievelijk de vakken Nederlands, Frans of Engels, wiskunde en/of toegepaste natuurwetenschappen en/of toegepaste fysica en/of toegepaste chemie en/of toegepaste biologie, al of niet in een geïntegreerde vorm, maatschappelijke vorming of natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde; twee of meer van deze vakken kunnen worden geïntegreerd onder project algemene vakken; de integratie van het vak Frans of Engels onder project algemene vakken vergt altijd het akkoord van het betrokken personeelslid;

  • met het oog op de uitreiking van het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs: de eindtermen van de derde graad (eerste + tweede leerjaar) bso voor respectievelijk de vakken Nederlands, Frans of Engels, maatschappelijke vorming of natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde; twee of meer van deze vakken kunnen worden geïntegreerd onder project algemene vakken; de integratie van het vak Frans of Engels onder project algemene vakken vergt altijd het akkoord van het betrokken personeelslid;

  • met het oog op de uitreiking van het diploma van secundair onderwijs: de eindtermen van de derde graad (derde leerjaar) bso voor respectievelijk de vakken Nederlands, Frans of Engels en maatschappelijke vorming of geschiedenis en aardrijkskunde; twee of meer van deze vakken kunnen worden geïntegreerd onder project algemene vakken; de integratie van het vak Frans of Engels onder project algemene vakken vergt altijd het akkoord van het betrokken personeelslid.

Als vakoverschrijdende eindtermen gelden de eindtermen van het bso.

Een centrumbestuur heeft steeds de mogelijkheid een afwijking aan te vragen van desbetreffende eindtermen indien ze geacht worden onvoldoende ruimte te laten voor de eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen of indien ze geacht worden ermee onverzoenbaar te zijn.

5.3.2. Beroepsgerichte vorming

5.3.2.1. Modulaire opleidingen

De Vlaamse Regering bepaalt, in overleg met beroepssectoren, de SERV en de VLOR, de referentiekaders/beroepskwalificaties waarvan de doelen voor de beroepsgerichte vorming van modulair georganiseerde opleidingen worden afgeleid. De huidige referentiekaders, vastgelegd door de Vlaamse Regering, zijn in hardcopy beschikbaar bij het Agentschap AHOVOKS.

Voor alle modulaire opleidingen is er een opleidingenstructuur per opleiding (cf. bijlage 1).

Elke opleidingenstructuur bestaat uit volgende elementen:

1° een oplijsting van de referentiekaders/beroepskwalificaties waarvan de doelen per opleiding afgeleid zijn;

2° een korte beschrijving van het beroep;

3° een opsomming van de modules per opleiding;

4° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden;

5° de studiebekrachtiging voor een module en voor een opleiding;

6° de doelen per module voor de beroepsgerichte vorming;

7° een situering van de opleiding binnen een geheel van verwante opleidingen in voorkomend geval.

5.3.2.2. Niet-modulaire opleidingen

Voor, in de overgangsperiode, niet-modulair georganiseerde opleidingen wordt voor wat betreft de beroepsgerichte vorming gewerkt met goedgekeurde opleidingskaarten die voor de opleidingsverstrekkers bindend zijn. In een opleidingskaart worden de minimale leerdoelen en -inhouden van de opleiding in kwestie beschreven. Een opleidingskaart wordt opgemaakt door de VLOR en ter goedkeuring aan de overheid voorgelegd. Zolang dit laatste niet het geval is, hanteert de opleidingsverstrekker een eigen kaart waarin omschreven wordt welk het doel en het basispakket is van de opleiding.

5.3.2.3. Leerlingenstages

Een leerlingenstage wordt gedefinieerd als een vorm van opleiding binnen de component leren:

a) buiten een vestigingsplaats van het CDO;

b) in een reële arbeidsomgeving bij een werkgever;

c) onder gelijkaardige omstandigheden als reguliere werknemers van die werkgever;

d) waarbij effectieve arbeid wordt verricht die aansluit bij de gevolgde opleiding;

e) met de bedoeling beroepservaring op te doen.

Een onbezoldigde en op een overeenkomst gebaseerde leerlingenstage is dus ook in het DO toegelaten. Hoewel die overeenkomst wordt gesloten tussen het CDO, de stagegever en de betrokken personen, is het enkel het CDO dat de eindverantwoordelijkheid draagt voor keuze van de stage, vaststelling van de stage-activiteiten, en begeleiding en beoordeling van de stagiair. In tegenstelling tot stages in het voltijds secundair onderwijs, is in het DO een continue begeleiding vanuit onderwijs op de stageplaats verplicht; dit impliceert dat de stagebegeleider van het CDO of een personeelslid van een school of centrum waarmee het CDO voor de organisatie van de vorming samenwerkt, continu op de stageplaats aanwezig moet zijn.

De overige richtlijnen in verband met leerlingenstages zijn, voor zover toepasbaar, de richtlijnen die gelden voor het voltijds gewoon secundair onderwijs.

5.3.3. Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers

De soepelheid op het vlak van organisatie laat toe dat een CDO in onthaalonderwijs voorziet. Het behelst een specifiek en tijdelijk onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers voorbereidt op betere doorstroming naar arbeidsdeelname. Dit onderwijsaanbod is gericht op taalvaardigheid, inburgering en zelfredzaamheid. Een jongere die onthaalonderwijs volgt, is hoe dan ook administratief ingeschreven in een bepaalde opleiding.

Een anderstalige nieuwkomer wordt gedefinieerd als een jongere die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

1° een nieuwkomer zijn, dat wil zeggen maximaal één jaar ononderbroken in België verblijven;

2° het Nederlands niet als moedertaal of thuistaal hebben;

3° maximaal negen maanden ingeschreven zijn, de maanden juli en augustus niet inbegrepen, in een school of centrum met het Nederlands als onderwijstaal;

4° het Nederlands onvoldoende beheersen om deeltijds beroepssecundair onderwijs met goed gevolg te doorlopen;

5° op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

Onder volgende voorwaarden kan voor een individuele jongere in uitzonderlijke omstandigheden een afwijking worden verleend van een of meer van de voorwaarden vermeld in 1°, 3° en 5° hiervoor:

1° de klassenraad neemt een gunstige en gemotiveerde beslissing uiterlijk 25 lesdagen na aanvang van de regelmatige lesbijwoning;

2° de klassenraad bestaat ten minste uit alle stemgerechtigde leden en een afgevaardigde van het CLB in kwestie;

3° voor de toegestane afwijking wordt de gunstige en gemotiveerde beslissing van de klassenraad opgenomen in het leerlingendossier en in het CDO ter inzage beschikbaar gehouden voor de verificateur. Ieder CDO dat in onthaalonderwijs voorziet, brengt AGODI op de hoogte van welke anderstaligenieuwkomers zijn ingeschreven door ze via haar schooladministratiepakket in DISCIMUS te registreren. Wanneer de klassenraad besliste om een afwijking op de toelatingsvoorwaarden toe te staan voor een leerling, moet het CDO dit ook aanduiden in het voorziene veld in DISCIMUS.

5.3.4. Specifieke bepalingen met betrekking tot de opleiding begeleider in de kinderopvang

De Vlaamse minister, bevoegd voor welzijn, volksgezondheid en gezin, koppelt de volgende voorwaarden aan de organisatie van de opleiding begeleider in de kinderopvang.

Wat betreft de component leren:

  • opdat het CDO voldoende knowhow zou hebben inzake kinderopvang, kan het verplicht samenwerken met een centrum voor volwassenenonderwijs die de opleiding begeleider in de kinderopvang aanbiedt;
  • aangezien een zorgvuldige monitoring van de kwaliteit van de opleiding en de output ervan nodig is, zal (de) onderwijs(overheid) nauw samenwerken met Kind en Gezin.

Wat betreft de component werkplekleren:

  • leerlingen beneden de 18 jaar kunnen in de kinderopvang enkel werken als logistiek personeel;
  • leerlingen boven de 18 jaar kunnen als begeleider in de kinderopvang werken maar niet binnen het verplichte personeelskader;
  • voor werkplekleren komen uitsluitend de erkende kinderopvangsector evenals de zelfstandige kinderopvangsector die beschikt over de basis financiële ondersteuning in aanmerking.

5.3.5. CLIL

In het DO (en in de leertijd) kan 20% van de lesuren besteed aan niet-taalvakken via CLIL (Content and Language Integrated Learning) aangeboden worden. CLIL is een werkvorm waarin het Frans, Engels of Duits als instructietaal wordt gebruikt om een niet-taalvak te onderwijzen.

De overheid heeft een kwaliteitsstandaard ontwikkeld om een CDO te ondersteunen in de voorbereiding van een CLIL-traject. Een CDO dat CLIL wil aanbieden, moet ten laatste op 15 december van het voorgaande schooljaar een aanvraag indienen via de Vlaamse Adviescommissie CLIL. Vanaf een tweede aanpassing (bv. uitbreiding naar andere opleidingen, een andere taal binnen de 3 voormelde talen ….) aan een oorspronkelijk goedgekeurd aanvraagdossier, is geen nieuwe aanvraag vereist, maar volstaat een melding aan de bevoegde dienst via: horizontaalbeleid@ond.vlaanderen.be. Die melding wordt uiterlijk op 1 april van het voorafgaande schooljaar gedaan.

Bij de organisatie van CLIL moet ook met het volgende rekening worden gehouden:

1° de jongere moet in het betrokken CDO ook steeds de mogelijkheid hebben om alle niet-taalvakken in het Nederlands te volgen; een jongere kan dus nooit tot het volgen van een CLIL-traject worden verplicht;

2° anderzijds kan een jongere slechts een CLIL-traject volgen:

a) indien de betrokken personen er schriftelijk en expliciet voor kiezen om dat traject gedurende het volledige schooljaar (d.w.z. vanaf het moment van instap van de jongere in het betrokken structuuronderdeel) te volgen, en

b) na positief advies van de (toelatings)klassenraad dat ten minste gebaseerd is op voldoende kennis en beheersing door de jongere van het Nederlands;

3° het CDO moet er voor zorgen dat de kennis van het Nederlands bij de jongeren prioritair blijft en dat het Nederlandstalige karakter van het CDO behouden blijft.

Voor meer informatie over CLIL, de kwaliteitsstandaard en de procedure inzake aanvraag of melding zie: http://ond.vlaanderen.be/clil/

5.3.6. Individueel aangepast curriculum

Leerlingen met een IAC-verslag kunnen er ook voor kiezen om een individueel aangepast curriculum te volgen in het gewoon onderwijs.

Een individueel aangepast curriculum is een curriculum waarbij leerdoelen op maat van de leerling met een IAC-verslag worden geformuleerd. De leerdoelen op maat van de leerling worden gekozen door de klassenraad in afstemming met de ouders, waar mogelijk de leerling, de CLB-medewerker en in voorkomend geval externe ondersteuners, vertrekkende van de leerdoelen die de doelen, in voorkomend geval de eindtermen, van de algemene vorming en de doelen van de beroepsgerichte vorming, beogen. Dit curriculum kan, indien dit noodzakelijk is voor de leerling, gebaseerd worden op de ontwikkelingsdoelen van het buitengewoon onderwijs of op de opleidingsprofielen van opleidingsvorm 3. Het curriculum wordt naargelang de studievoortgang van de leerling aangepast. Deze leerdoelen moeten worden nagestreefd, en beogen de maximale ontplooiing van de leerling en een zo volwaardig mogelijke participatie aan het klas- en schoolgebeuren in de school voor gewoon onderwijs. Daarnaast beoogt dit curriculum ook ofwel de participatie aan de maatschappij, eventueel in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, ofwel de arbeidsdeelname in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, ofwel de tewerkstelling in een werkomgeving waar in ondersteuning voorzien is, ofwel de tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu, ofwel de verdere studies.

Deze leerlingen komen normaliter niet in aanmerking voor de gewone studiebekrachtiging, maar krijgen jaarlijks een attest van verworven competenties uitgereikt (bijlage 6). Als een leerling een individueel aangepast curriculum volgt, moet dit aangeduid worden in de inschrijving van de leerling in DISCIMUS.

Bij wijze van uitzondering kan de klassenraad aan deze leerlingen toch de gewone studiebekrachtiging uitreiken.

Procedure gelijkwaardigheid vanaf schooljaar 2022-2023: Indien een klassenraad aan een leerling met een individueel aangepast curriculum toch de gewone studiebekrachtiging wil uitreiken, zal dit voorafgaandelijk niet meer voorgelegd moeten worden aan de onderwijsinspectie. Het blijft echter cruciaal dat de doelen opgenomen in het individueel curriculum van de leerling gelijkwaardig zijn met de leerplandoelen van het desbetreffende structuuronderdeel; dit moet ook op niveau van de individuele doelen gedocumenteerd worden. De onderwijsinspectie houdt toezicht op deze gelijkwaardigheid van doelen via de reguliere doorlichting.

6. Keuze van centrum en inschrijving van de jongere

6.1. Inschrijving

Onder inschrijving moet worden verstaan: de opname van de jongere in het leerlingenbestand van het CDO of zijn heropname na uitschrijving en tijdelijke onderbreking. M.a.w. zolang er geen uitschrijving plaats vindt, blijft de jongere - schooljaaroverschrijdend - ingeschreven.

De hiernavolgende richtlijnen moeten samen worden gelezen met deze van de omzendbrief SO/2022/02 en de omzendbrieven SO 70 en SO/2005/04 (registratie van jongeren en de controle op de inschrijvingen en aan- en afwezigheden in het kader van de leerlingenadministratie).

De hierna volgende inschrijvingsvoorwaarden zijn cumuleerbare voorwaarden.

6.1.1. Centrum

De keuze voor een centrum gebeurt steeds in samenspraak met de jongere. Indien de inschrijving wordt gerealiseerd, dan moet het CDO de jongere tevens inschrijven als deeltijds lerende bij VDAB.

Hoewel DO leerplichtonderwijs is, bestaat de jongerenpopulatie dus ook uit meerderjarigen. Hier is de algemene norm van toepassing dat alle contacten, mededelingen, overeenkomsten … rechtstreeks tussen de onderwijsverstrekker en de meerderjarige jongere verlopen. Slechts mits akkoord van de meerderjarige jongere mag en moet het CDO ook de ouders op de hoogte brengen van de studievoortgang van die jongere.

6.1.2. Duur

De jongere moet de intentie hebben een opleiding of vorming telkens volledig en gedurende het hele schooljaar te volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid. Dit belet niet dat de inschrijving (dus in het eerste schooljaar) laattijdig gebeurt.

6.1.3. Toelatingsvoorwaarden

De jongere moet uiterlijk op de eerste lesdag voldoen aan de toelatingsvoorwaarden.

6.1.4. Centrumreglement

Voorafgaand aan een inschrijving en bij elke wijziging ervan moet het CDO de betrokken personen (= de ouders of de personen die de minderjarige jongere in rechte of in feite onder hun bewaring hebben, dan wel de meerderjarige jongere zelf) op de hoogte brengen van het centrumreglement. Daarbij moeten de volgende principes in acht worden genomen:

1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee akkoord;

2° bij elke wijziging van het centrumreglement worden de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager zo spoedig mogelijk in de loop van het schooljaar geïnformeerd over die wijziging en geven ze opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de betrokken personen zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving een einde gesteld op 31 augustus van datzelfde schooljaar;

3° het centrumbestuur vraagt de betrokken personen of ze een papieren versie van het centrumreglement wensen te ontvangen;

4° een wijziging van het centrumreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving.

6.1.5. Screening en trajectbegeleiding

De jongere is bereid zich te onderwerpen aan screening en trajectbegeleiding.

6.2. Weigering van inschrijving in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs (CDO)

Zie punt 8 van de omzendbrief SO/2022/02.

6.3. Gedwongen stopzetting van inschrijving

In aanvulling op de bepalingen van het inschrijvingsrecht (zie omzendbrief SO/2022/02), moet in de drie volgende bijzondere situaties hoe dan ook aan de inschrijving een einde worden gesteld.

6.3.1. Uitschrijving na screening

Voor een jongere die op het moment van zijn inschrijving in een CDO niet meer leerplichtig is, wordt die inschrijving onmiddellijk beëindigd als uit de screening volgt dat hij niet in een aanloopcomponent of arbeidsdeelname wordt ingeschaald. Vermits de screening binnen een bepaalde periode na de inschrijving volgt, is de inschrijving dan van relatief beperkte duur geweest. Niets belet dus dat niet-leerplichtige jongeren voor het eerst DO volgen op voorwaarde dat ze geschikt zijn voor een aanloopcomponent of arbeidsdeelname.

6.3.2. Uitschrijving na problematische afwezigheid

Een jongere die, ongeacht dat hij op het moment van zijn inschrijving in een CDO leerplichtig was of niet, binnen een schooljaar gedurende 30 dagen (60 halve dagen) problematisch afwezig is geweest daar waar hij geacht werd invulling te geven aan een aanloopcomponent of arbeidsdeelname, wordt bij het bereiken van die 30 dagen uitgeschreven in het geval hij niet meer leerplichtig is! Zeker indien de leerplicht voorbij is, wordt een dergelijk volume van problematisch verlet op de werkvloer beschouwd als een misbruik van opleidingsfaciliteiten door de jongere in kwestie. Is de jongere daarentegen nog wel leerplichtig, dan is de situatie niet minder ernstig maar blijft het stelsel van leren en werken als opvang fungeren, zij het met aangepaste (begeleidings)maatregelen om het tij te keren.

Wanneer een jongere omwille van problematische afwezigheid uitgeschreven werd, kan (niet: moet) het CDO een vraag om opnieuw ingeschreven te worden in het CDO weigeren, maar enkel tijdens datzelfde schooljaar.

6.3.3. Uitschrijving na niet-akkoordverklaring met gewijzigd centrumreglement

Een jongere wordt op 31 augustus daaropvolgend uitgeschreven, indien de betrokken personen niet akkoord gaan met een gewijzigd centrumreglement dat hun tijdens het lopende schooljaar voor schriftelijk akkoord wordt aangeboden. De jongere wordt dus wel in staat gesteld om het lopende schooljaar te voleindigen.

7. Toelatingsvoorwaarden tot het deeltijds beroepssecundair onderwijs (DO)

De hierna volgende toelatingsvoorwaarden zijn cumuleerbare voorwaarden.

Voor leerlingen die uit het Frans- of Duitstalig onderwijs in België, uit een onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers of uit een buitenlands onderwijssysteem rechtstreeks instromen in het DO, gelden de toelatingsvoorwaarden vermeld in de punten 7.2. en 7.3. niet! Ter vervanging daarvan is voor toelating steeds een gunstige beslissing van de klassenraad vereist. Met betrekking tot de leeftijd (punt 7.1.) is ook steeds een gunstige beslissing van de klassenraad vereist voor wat de instroom op basis van 15-jarige leeftijd betreft; meer bepaald zal de klassenraad dan oordelen of die leerling geacht wordt al twee jaar secundair onderwijs te hebben gevolgd, wat in principe de voorwaarde is voor overgang van voltijdse naar deeltijdse leerplicht en overstap van voltijds naar deeltijds onderwijs.

Indien het een overstap betreft vanuit de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers dan moet de (toelatings)klassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de (toelatings)klassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd.

7.1. Leeftijd

DO is toegankelijk voor een jongere die enerzijds aan de voltijdse leerplicht heeft voldaan (zie omzendbrief NO/2022/01) en anderzijds de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft bereikt.

In afwijking hierop kan een jongere bijzondere toelating krijgen om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt, DO te volgen. Die toelating wordt gegeven door de directie van het CDO, op advies van het CLB waarmee de school voor voltijds onderwijs - waar de jongere de lessen volgt - samenwerkt. Deze mogelijkheid, die slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zou moeten worden aangegrepen, moet een oplossing geven aan die gevallen waar het voltijds onderwijs geen enkel soelaas meer biedt. Uitzonderlijk betekent ook dat sterk wordt aangeraden om een vervroegde instroom hoe dan ook te beperken tot jongeren die ten laatste op 31 december van het schooljaar deeltijds leerplichtig worden, teneinde de kans op tewerkstelling te vrijwaren (de federale arbeidswetgeving verstaat immers onder "jeugdige werknemers" jongeren die 15 jaar of ouder zijn en niet meer onderworpen aan de voltijdse leerplicht).

DO kan worden gevolgd uiterlijk tot het einde van het schooljaar waarin de jongere de leeftijd van 25 jaar bereikt. Dit houdt in dat een jongere die in de maand september 25 wordt het DO kan volgen tot 30 juni van het daaropvolgend kalenderjaar.

7.2. Vooropleiding

Voor de toelating tot de opleiding Industrieel maaltijdbereider en de opleiding Industrieel vleesproductenbereider gelden de door de Vlaamse Regering bepaalde instapvereisten.

Een jongere kan alleen worden toegelaten tot de opleiding Industrieel maaltijdbereider als hij houder is van een van de volgende studiebewijzen:

1° een oriënteringsattest van een leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, uitgereikt in een opleiding die is gerangschikt in het studiegebied voeding van het voltijds secundair onderwijs;

2° een certificaat, uitgereikt in de opleiding Productiemedewerker voeding van het deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd.

Een jongere kan alleen worden toegelaten tot de opleiding Industrieel vleesproductenbereider als hij houder is van een van de volgende studiebewijzen:

1° een oriënteringsattest van een leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, uitgereikt in een opleiding die is gerangschikt in het studiegebied voeding van het voltijds secundair onderwijs;

2° een certificaat, uitgereikt in een opleiding Industrieel vleesbewerker van het deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd.

Modules binnen modulaire opleidingen die zich sequentieel tot elkaar verhouden, moeten worden doorlopen in een welbepaalde volgorde zoals in de opleidingenstructuur zal worden bepaald. Het betreft hier aldus instapvereisten die betrekking hebben op vooropleiding.

Van die instapvereisten kan evenwel per individueel geval, ingevolge een gemotiveerde beslissing van de klassenraad, worden afgeweken. Die beslissing houdt in dat de klassenraad oordeelt dat de algemene en de beroepsgerichte vorming van een of meer niet-gevolgde voorafgaande modules binnen de opleiding al eerder zijn behaald en dat dit geen hypotheek legt op de reële kansen voor de betrokken jongere om met succes het vervolgtraject te doorlopen. Ook een reeds met vrucht doorlopen stage in het voltijds secundair onderwijs kan aanleiding geven tot een gedeeltelijke vrijstelling van het minimum aantal uren dat, in voorkomend geval, de component werkplekleren binnen een bepaalde opleiding DO moet omvatten. In voorkomend geval levert het CDO een attest van vrijstelling af (cf. model in bijlage 4). Bij verandering van CDO blijft het attest van vrijstelling gelden, tenzij kennelijk blijkt dat het attest werd verkregen zonder dat de jongere het oogmerk had om in het centrum van uitreiking daadwerkelijk en regelmatig een opleiding te volgen.

Een analoog vrijstellingenmechanisme geldt voor lineaire opleidingen, behoudens het feit dat er geen attesten van vrijstelling worden afgeleverd vermits er niet met modules en deelcertificaten wordt gewerkt.

7.3. Niet-overzitten

Een jongere kan niet tot een opleiding DO worden toegelaten als hij al in het bezit is van een eindstudiebewijs van dezelfde opleiding, behaald in het secundair onderwijs, in het volwassenenonderwijs of in de leertijd. Een jongere kan niet tot een module van een opleiding DO worden toegelaten als hij die module al met vrucht heeft gevolgd in het secundair onderwijs of in het volwassenenonderwijs.

7.4. Medische geschiktheid

7.4.1. Omwille van consumentenbescherming

Volgende voorwaarde geldt nog enkel voor het schooljaar 2018-2019: voor de opleidingen waarin een jongere rechtstreeks met voedingswaren of -stoffen in aanraking komt en hij die waren of stoffen kan verontreinigen of besmetten, moeten de jongere medisch geschikt zijn bevonden uit het oogpunt van consumentenbescherming. Daartoe moet een arts, aangesteld door het centrum, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaats vindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uitreiken.

7.4.2. Omwille van beroepsuitoefening

Uit het oogpunt van de beroepsuitoefening moeten de jongere medisch geschikt zijn bevonden voor (de eerste module van de) volgende opleidingen:

  • bestuurder heftruck;
  • bestuurder mobiele kraan;
  • bestuurder reachtruck;
  • bouwplaatsmachinist;
  • dakafdichter;
  • dakdekker;
  • dakdekker leien en pannen;
  • dakdekker metalen daken;
  • daktimmerman;
  • installateur fotovoltaïsche systemen;
  • magazijnmedewerker;
  • matroos;
  • matroos binnenvaart;
  • matroos motordrijver binnenvaart;
  • motorist 221 kW;
  • rigger-monteerder;
  • roerganger;
  • schipper beperkt vaargebied;
  • stellingbouwer;
  • torenkraanbestuurder.

Daartoe dient een arts, aangesteld door het centrum, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaats vindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken. De geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de ganse duur van de (ononderbroken) secundaire studies waarin een of meer van voormelde opleidingen worden gevolgd (ook bij eventuele verandering van instelling). In beginsel volstaat dus de verklaring die desgevallend al in een eerder schooljaar werd uitgereikt. Een ongeschiktheidsverklaring in het kader van de toelating tot een opleiding impliceert dat de jongere niet aan de toelatingsvoorwaarden voldoet.

7.5. NAFT

Een jongere die een NAFT volgt, is ingeschreven in een bepaalde opleiding DO in een CDO. Dit houdt in dat die jongere aan de hierboven vermelde toelatingsvoorwaarden moet beantwoorden.

8. Centrumreglement

  • Totstandkoming na inspraak.

Elk centrumbestuur maakt, binnen het raam van een geïnstitutionaliseerde rechtspositie (rechten én plichten) van de jongere, voor elk CDO een centrumreglement op. Het centrumreglement - net zoals het pedagogisch project van het centrum - eerbiedigt de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder.

Vermeldenswaard is dat het toepassingsgebied van het centrumreglement uitgebreid wordt naar de werkvloer (de component werkplekleren).

De opmaak (of wijziging) van het centrumreglement gebeurt met toepassing van de inspraakprocedure. Deze procedure bestaat er in dat chronologisch advies wordt uitgebracht door de centrumraad en vervolgens overlegd wordt in de schoolraad.

  • Minimale inhoud.

Het centrumreglement bevat minimaal volgende inhoud (voor zover van toepassing in het desbetreffend CDO):

1° de basisprincipes van het centrumbeleid m.b.t.:

  • toelatingen;
  • eventuele afwijkingen, vrijstellingen en andere flexibiliseringsmaatregelen binnen het curriculum;
  • aan- en afwezigheden;
  • de opzet en de procedure van de screening en trajectbegeleiding;

2° de lesspreiding en de vakantie- en verlofregeling voor de jongeren (cf. omzendbrief SO 74);

3° de krachtlijnen m.b.t. extra-murosactiviteiten, leerlingenstages, werkplekleren en centrumvervangende onderwijsprogramma’s;

4° de samenwerking - met rechtstreekse impact op de jongeren - met andere onderwijsinstellingen, vormingsinstellingen of organisaties;

5° de financiële bijdrageregeling, de mogelijke afwijkingen en de contactpersoon binnen het CDO voor vragen en opmerkingen over financiële aangelegenheden;

6° de inspraakmogelijkheden voor de betrokken personen in het CDO;

7° de voorwaarden waaronder de betrokken jongere en de betrokken personen hun inzage-, toelichtings- en kopierecht kunnen uitoefenen m.b.t. leerlingengegevens, waaronder evaluatiegegevens;

8° de organisatie van de leerlingenevaluatie:

- de vermelding dat het CDO gedurende het schooljaar op regelmatige basis of tijdig zal communiceren (= communicatieplicht) over:

  • de basisprincipes van het centrumbeleid m.b.t. leerlingenevaluatie;
  • de studievorderingen van de jongere;
  • de voor de jongere noodzakelijke remediëring;
  • de tijdstippen waarop examens en andere evaluatieopdrachten over grotere leerstofonderdelen plaats vinden;
  • de vorm waaronder het CDO examens en andere evaluatieopdrachten organiseert;
  • de materies die de jongere dient te beheersen met het oog op examens en andere evaluatieopdrachten;
  • de regeling als de jongere - door overmacht of gewettigd verlet - niet kan deelnemen aan een examen of een andere evaluatieopdracht;
  • de vermelding dat het CDO elke genomen beslissing van de klassenraad om de jongere de beoogde studiebekrachtiging niet toe te kennen, schriftelijk zal motiveren, en dat op vraag van de betrokken personen hierover een overleg zal plaatsvinden binnen een aangeduide termijn;
  • de vermelding van de mogelijkheid tot beroep door de betrokken personen nadat dit overleg over een betwiste evaluatiebeslissing van de klassenraad heeft plaats gevonden, met inbegrip van de procedure en redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de werkingsprincipes (incl. de samenstelling van de beroepscommissie en de stemprocedure).

9° de lokale leefregels op materieel en immaterieel vlak, met inbegrip van:

- de tucht- of andere maatregelen die het CDO kan nemen bij schending van de leefregels door de jongere, m.i.v.:

  • de regels op het vlak van tuchtrechtspleging;
  • de mogelijkheid tot beroep tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting, met inbegrip van de procedure en redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de werkingsprincipes (incl. de samenstelling van de beroepscommissie en de stemprocedure);
  • de opvangregeling;
  • de mogelijke centrumuitschrijving;

- de plicht van de jongere om zich te onthouden van iedere daad van geweld, pesterij of ongewenst seksueel gedrag;

- de afspraken i.v.m. het verbod op het roken van tabak of soortgelijke producten, de controle op de naleving ervan en de sancties die kunnen opgelegd worden bij overtreding van het rookverbod, dat is vastgelegd in het decreet van 6 juni 2008 "houdende het instellen van een rookverbod in onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding";

10° de eventuele beroepsmogelijkheden voor de betrokken personen tegen andere betwiste beslissingen (naast een definitieve uitsluiting en een evaluatiebeslissing);

11° de basisprincipes van het centrumbeleid m.b.t. reclame en sponsoring;

12° een engagementsverklaring met wederzijdse afspraken over het oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement t.a.v. de onderwijstaal.

M.b.t. het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal bevat het centrumreglement de bepaling dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren. Andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal kunnen enkel worden toegevoegd op voorwaarde dat daarover in het bevoegde lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt (voor een CDO in een gemeente zonder lokaal overlegplatform is hiervoor een akkoord met minstens 2/3 van de scholen nodig).

M.b.t. regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid vermeldt het centrumreglement:

  • de koppeling met schooltoelagen en de mogelijkheid tot het niet toekennen of het terugvorderen ervan;
  • het principe van het voltijds engagement dat de betrokken personen moeten naleven, wat enerzijds impliceert dat de jongere de gekozen opleiding daadwerkelijk en regelmatig volgt (behalve in het geval van gewettigde afwezigheid), en anderzijds dat de jongere bereid is zich onvoorwaardelijk te schikken naar alle mogelijke maatregelen die door het CDO worden genomen om de component werkplekleren ononderbroken een zinvolle invulling te geven;

13° de vermelding dat bij verandering van instelling (school of centrum) leerlingengegevens worden overgedragen aan de nieuwe instelling, tenzij de betrokken personen - na de gegevens te hebben ingezien - er zich expliciet tegen verzetten (voor zover de regelgeving de overdracht ervan niet verplicht);

14° de vermelding:

  • dat de betrokken personen op basis van een Europese verordening (EG 852/2004) inzake levensmiddelenhygiëne, in voorkomend geval, het centrum onmiddellijk op de hoogte brengen van het feit dat de medische toestand van de jongere die is ingeschreven in een opleiding waar voedingsmiddelen worden verwerkt, een risico inhoudt op (on)rechtstreekse verontreiniging van levensmiddelen waarmee die jongere binnen zijn opleiding in contact komt;
  • dat deze melding ertoe kan leiden dat het centrum beslist dat de jongere hetzij tijdelijk bepaalde programmaonderdelen niet mag volgen, hetzij de opleiding in zijn geheel niet langer mag volgen en naar een andere opleiding moet overstappen (mogelijks zelfs in de loop van het schooljaar);
  • dat deze gegevens over de medische toestand worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid van de centrumdirecteur en dat de centrumdirecteur en de personeelsleden van het centrum die deze gegevens over de medische toestand verwerken, gehouden zijn tot geheimhouding over deze gegevens;
  • dat het centrum op zijn beurt ook de werkgever op de hoogte brengt in het geval de jongere de werkplekcomponent invult in een levensmiddelenbedrijf, onverminderd de verplichtingen die de jongere als (gelijkgestelde) werknemer overeenkomstig de Europese verordening zelf heeft ten aanzien van dat bedrijf;

15° de contactgegevens van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee het CDO samenwerkt en de concrete afspraken over de dienstverlening van de leerlingenbegeleiding;

16° de krachtlijnen inzake de visie en werking van het CDO binnen het gevoerde beleid op leerlingenbegeleiding.

9. Screening en trajectbegeleiding

9.1. Screening

Naast een intakegesprek, vindt er voor elke jongere die zich aanmeldt en inschrijft in een CDO ook een screening door dat CDO plaats. De screening is evenwel niet verplicht indien het een jongere betreft die al gescreend werd in het kader van een eerdere inschrijving in een ander centrum of in hetzelfde centrum. In het geval het centrum afziet van een nieuwe screening, dan blijft het resultaat van de vorige screening gelden.

De screening vindt zo spoedig mogelijk plaats en uiterlijk op 14 september van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking heeft dan wel, in geval van laattijdige inschrijving, binnen 14 kalenderdagen na de inschrijving.

De screening heeft betrekking op arbeidsrijpheid, interesses, motivatie en eerder verworven competenties. Hoewel het resultaat van de screening op de component werkplekleren slaat, wordt de leercomponent bij screening niet buiten beschouwing gelaten. De middelen of methodieken voor de screening moeten, voor wat betreft de component werkplekleren, door de Vlaamse Regering worden gevalideerd met het oog op kwaliteitsborging.

Het resultaat van de screening, dat voor de betrokken personen bindend is, is een inschaling van de jongere in (zie ook punt 2.2.):

1° hetzij arbeidsdeelname;

2° hetzij aanloopcomponent;

Vanaf schooljaar 2021-2022 is een NAFT geen uitkomst van screening meer. Vanzelfsprekend heeft een leerling nog wel recht op een NAFT-ondersteuning wanneer dit nodig is (na advies van het CLB), maar steeds in combinatie met een screening naar een van de andere fasen.

Het resultaat van de screening wordt opgenomen in een trajectvolgsysteem van VDAB.

9.2. Trajectbegeleiding

Trajectbegeleiding heeft als ultiem doel de jongere in een aangepast tempo naar de arbeidsdeelname te loodsen.

Bij inschaling in hetzij de arbeidsdeelname, hetzij de aanloopcomponent, wordt een trajectbegeleidingsplan opgesteld door de trajectbegeleider van het CDO, in overleg met de actoren die betrokken zijn bij de invulling van de component leren en de component werkplekleren.

Om de twee maanden is er een overleg tussen de trajectbegeleider van het CDO, het CLB en, zo nodig, de VDAB ter eventuele bijsturing van het trajectbegeleidingsplan.

De opeenvolgende fasen (zijnde: de aanloopcomponent en de arbeidsdeelname) die de jongere in zijn traject doorloopt, worden geregistreerd in het trajectvolgsysteem van de VDAB.

Bij trajectbegeleiding kan er een beroep worden gedaan op tweedelijnsondersteuning door een bemiddelaar van de VDAB.

Het opstellen van het trajectbegeleidingsplan vindt zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na de screening plaats.

10. Schending van leefregels

Zoals opgenomen in het centrumreglement, zullen in elk CDO een reeks plaatselijke leefregels van kracht zijn. Die leefregels kunnen van materiële aard (bv. kledingvoorschriften) of immateriële aard (bv. taalgebruik) zijn en kunnen niet los worden gezien van het pedagogisch project van het CDO. Leefregels strekken ertoe de dagdagelijkse werking van een CDO zo vlot mogelijk te laten verlopen. Vermits het centrumbestuur de verantwoordelijkheid draagt voor het onderwijs dat het inricht, is het autonoom om te bepalen welke leefregels het meest bijdragen tot een ordentelijke onderwijsverstrekking. Het centrumbestuur heeft wel de verplichting om hierover afdoende te communiceren via het centrumreglement.

Niettegenstaande jongeren verondersteld worden duidelijk op de hoogte te zijn van de regels waaraan ze zich dienen te houden bij elke les- of gelijkgestelde onderwijsactiviteit, is regelschending niet uitgesloten. Op dergelijke situaties moet het CDO adequaat kunnen reageren door ten een aanzien van de jongere in kwestie een gepaste maatregel te nemen, die tevens een signaalfunctie heeft naar de andere jongeren. Die maatregelen kunnen zeer divers zijn en spreiden zich over een continuüm van minimaal naar maximaal ingrijpend, waarbij maximaal betekent "definitieve uitsluiting". Het CDO moet steeds voor ogen houden dat indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat met een minder zware maatregel dezelfde corrigerende of remediërende effecten bij de jongere worden bereikt, geen zwaardere maatregel hoeft genomen. Het werken volgens een continuüm betekent echter niet dat in een geval van regelschending eerst een lichtere en, bij onvoldoende resultaat, vervolgens een zwaardere maatregel kan worden opgelegd. Dit laatste kan enkel indien zich een nieuw feit van regelschending heeft voorgedaan (cfr. principe "niemand kan voor eenzelfde vergrijp tweemaal worden gestraft").

Het begrip "ordemaatregel" wordt niet gebruikt. Er is nog enkel sprake van "maatregelen bij schending van leefregels", waarvan er slechts twee het statuut "tuchtmaatregel" dragen, nl. de tijdelijke en de definitieve uitsluiting.

10.1. Maatregelen andere dan tuchtmaatregelen

Indien de handelingen van de jongere de leefregels schenden doch zonder een gevaar of ernstige belemmering te vormen voor het normale onderwijsgebeuren of voor de fysieke of psychische integriteit en veiligheid van de schoolbevolking of van personen waarmee de leerling in het kader van stage of andere vormen van werkplekleren in contact komt, kunnen er maatregelen volgen die aan de jongere bepaalde voorzieningen ontzeggen of bepaalde verplichtingen opleggen. Dit mag in een contractvorm worden gegoten. Het CDO zal hier zelf een concrete invulling aan geven, maar blijft een verplichting tot opvang van de jongere hebben. Het kan dan gaan om, bij wijze van voorbeeld en niet limitatief, een berisping, een waarschuwing, een strafstudie, een weigering tot deelname aan een facultatieve schoolreis tijdens een vakantie,…..; ook het gedurende maximum één lesdag vervangen van de geplande onderwijsactiviteiten door andere activiteiten is mogelijk (dit kan zich tijdens het schooljaar meermaals voordoen bij nieuwe feiten, doch nooit aaneensluitend). De getroffen maatregel doet geen afbreuk aan de hoedanigheid van regelmatig leerling en aan het daaraan verbonden recht op studiebekrachtiging.

Elkeen die én door het centrumbestuur daartoe is gemachtigd én toezicht uitoefent op de betrokken jongere op de locatie en het tijdstip van de regelschending kan een dergelijke maatregel opleggen. Dit houdt in dat zelfs een personeelslid van een andere instelling waar het CDO van inschrijving mee samenwerkt, een personeelslid van een organisator van werkplekleren, een stagementor, een voordrachthouder….. die op de jongere toezicht uitoefent, die machtiging van het centrumbestuur kan krijgen.

10.2. Tuchtmaatregelen

Indien de handelingen (bv. materiële schade, fysieke of verbale agressie, vergaande ordeverstoring …..) van de jongere de leefregels dermate schenden dat ze een gevaar of ernstige belemmering vormen voor het normale onderwijs- gebeuren (= leren + werken) of voor de fysieke of psychische integriteit en veiligheid van de schoolbevolking of van personen waarmee de leerling in het kader van stage of andere vormen van werkplekleren in contact komt, dan is een tuchtmaatregel toegelaten. Bij tuchtmaatregelen moet met diverse modaliteiten en voorwaarden worden rekening gehouden zoals hierna beschreven.

10.2.1. Preventieve schorsing versus uitsluiting

Tussen schorsing en uitsluiting zijn er overeenkomsten en verschillen.

Zowel bij schorsing als bij uitsluiting wordt de jongere het recht ontnomen om deel te nemen aan les- en gelijkgestelde onderwijsactiviteiten (met inbegrip van evaluatiebeurten). In beide gevallen beslist het CDO of de jongere op het centrum moet aanwezig zijn. Is aanwezigheid niet verplicht, dan kunnen de betrokken personen niettemin een opvangvraag stellen: ofwel wordt op die vraag ingegaan en zullen er afspraken rond opvangvoorwaarden worden gemaakt, ofwel wordt de vraag schriftelijk én gemotiveerd geweigerd. Bij opvang bepaalt het CDO dus autonoom welke invulling aan deze opvang wordt gegeven (er geldt m.a.w. geen pedagogisch-didactisch verantwoorde opvangverplichting).

Zowel bij schorsing als bij tijdelijke uitsluiting wordt eveneens elke overeenkomst waarop leren op een werkplek is gebaseerd, geschorst. Bij een definitieve uitsluiting wordt elke overeenkomst waarop leren op een werkplek is gebaseerd, verbroken. Daarnaast kan een promotor of werkgever een overeenkomst verbreken, zonder dat dit gevolgen hoeft te hebben voor de component leren.

Bij ongeoorloofde gedragingen of handelingen tijdens een NAFT ligt dat anders: een organisator kan een jongere in een dergelijk traject schorsen of uitsluiten.

Een fundamenteel verschil echter is dat een schorsing geen tuchtmaatregel is doch een bewarende maatregel met een dubbel doel:

1. na een incident of vergrijp de jongere aan het onderwijsgebeuren onttrekken zodat opnieuw een sereen en onderwijsvriendelijk klimaat kan worden gecreëerd;

2. de nodige tijdsruimte voorzien om een tuchtonderzoek te voeren en een tuchtdossier samen te stellen, hetgeen impliceert dat vanaf het moment van preventieve schorsing het onderzoek en de dossiersamenstelling geacht worden opgestart te zijn;

De officiële benaming voor schorsing luidt dan ook "preventieve schorsing".

De preventieve schorsing, die op zich geen verplichting is, kan onmiddellijk na de regelschending (dus ook in de loop van de betrokken dag) ingaan, zij het na kennisgeving aan de betrokken personen. Het geldt als een signaal of een indicatie dat een tuchtmaatregel kan volgen. Na het beëindigen van het tuchtonderzoek kan het resultaat evenwel ook zijn dat, om welke reden dan ook, geen tuchtmaatregel wordt genomen. Als er wel tot een tuchtmaatregel wordt beslist, dan zijn er twee alternatieven: ofwel een tijdelijke uitsluiting ofwel een definitieve uitsluiting.

10.2.2. Maximale duur

Een preventieve schorsing kan maximaal veertien opeenvolgende kalenderdagen bestrijken. Indien binnen die periode het tuchtonderzoek niet kan worden afgerond, kan de directeur van het CDO deze periode eenmalig met maximaal veertien opeenvolgende kalenderdagen verlengen, mits motivering aan de betrokken personen door de directeur van het CDO. Een preventieve schorsing kan dus nooit langer dan achtentwintig opeenvolgende kalenderdagen duren. Indien de schorsing onmiddellijk ingaat in de loop van de dag waarin het omstreden feit plaats vindt, dan telt die dag als de eerste van het toegelaten maximum. Het uitputten van dat maximum kan anderzijds geen alibi zijn om het voeren van het tuchtonderzoek en het samenstellen van een tuchtdossier, vanuit beide partijen bekeken, langer te laten duren dan strikt noodzakelijk om tot de beslissing tot het al dan niet nemen van een tuchtmaatregel te komen. Zowel voor de betrokken personen als voor het CDO is het immers belangrijk om, zonder nodeloze vertraging, tot rechtszekerheid te komen.

Een tijdelijke uitsluiting omvat minimaal één en maximaal eenentwintig opeenvolgende kalenderdagen. Zowel trouwens ook bij preventieve schorsing moet het instellen van een maximumduur voor tijdelijke uitsluiting vrijwaren dat de lesonderbreking geen ernstige nadelige effecten heeft voor de afwerking van het lesprogramma. Een jongere kan in het schooljaar meer dan eens tijdelijk worden uitgesloten doch enkel indien zich telkens een nieuw feit van regelschending heeft voorgedaan.

Zoals blijkt wordt de maximale duur uitgedrukt in "kalenderdagen", met dien verstande dat enkel de schoolvakanties buiten beschouwing worden gelaten.

Aan definitieve uitsluiting is uiteraard geen maximale duur gekoppeld. Een beslissing tot definitieve uitsluiting gaat in hetzij onmiddellijk tijdens het schooljaar, hetzij op het einde van het schooljaar (= 31 augustus). Indien de uitsluiting pas op het einde van het schooljaar ingaat, dan heeft ze in de feiten betrekking op het daaropvolgende schooljaar. Een uitsluiting op het einde van het schooljaar strekt ertoe om, in het belang van de jongere, alsnog de gelegenheid te bieden aan de (eind)examens of proeven van dat schooljaar deel te nemen; het CDO is er dan wel toe gehouden om de jongere tot op het einde van dat schooljaar effectief de lessen te laten bijwonen. Er zijn twee situaties waarbij een definitieve uitsluiting ook betrekking kan hebben op een andere instelling dan het CDO waar de leerling is ingeschreven, nl.

1. indien de regelschending heeft plaats gevonden in een andere instelling waarmee het CDO van inschrijving samenwerkt voor een deel van de onderwijsverstrekking (= lesbijwoning in een andere instelling);

2. indien het CDO van inschrijving als niet-autonoom centrum verbonden is aan een voltijds secundaire school.

Deze uitbreiding van het toepassingsgebied van de definitieve uitsluiting kan pas na overleg tussen de betrokken instellingen.

Definitieve uitsluiting is een mogelijke weigeringsgrond voor (her)inschrijving; zie in dit verband de omzendbrief SO/2012/01.

10.2.3. Tuchtdossier en -onderzoek

De volgende regels, inherent aan tuchtrechtspleging, zijn ook binnen onderwijs van toepassing:

1. de intentie tot een tuchtmaatregel wordt aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht;

2. de betrokken personen alsmede de jongere, eventueel bijgestaan door een vertrouwenspersoon naar keuze, worden gehoord;

3. elke genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd; indien het een definitieve uitsluiting behelst dan wordt schriftelijk verwezen naar de mogelijkheid tot beroep met overeenkomstige procedure;

Bij de kennisgeving van de beslissing van de directeur of zijn afgevaardigde om een leerling definitief uit te sluiten, wijst de school de ouders schriftelijk op het volgende:

  • de mogelijkheid tot beroep bij de beroepscommissie;
  • de wijze waarop het beroep moet worden ingediend;
  • de beroepstermijn.

Als dit niet vermeld wordt bij de kennisgeving, gaat de termijn om het beroep in te dienen pas vier maanden na de kennisgeving in.

Een schoolreglement kan bijvoorbeeld bepalen dat een ouder tot vijf schooldagen na de kennisgeving van definitieve uitsluiting de tijd heeft om beroep in te dienen. Als de kennisgeving van een beslissing van de directeur een of meerdere van de hierboven opgesomde punten niet bevat, dan zal de beroepstermijn van vijf schooldagen pas starten vier maanden na de kennisgeving van de beslissing tot definitieve uitsluiting.

4. elke beslissing wordt schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen voordat de tuchtmaatregel van kracht wordt;

5. er is geen mogelijkheid om tot collectieve uitsluitingen over te gaan waarbij in één beslissing meerdere jongeren worden gevat; wanneer bijgevolg een groep jongeren heeft bijgedragen tot hetzelfde feit, dan mag dit nimmer tot een collectief tuchtvoorstel leiden (elk tuchtdossier is dus een individueel dossier);

6. de betrokken personen hebben inzage in het tuchtdossier van de jongere;

7. de tuchtmaatregel moet in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten (het zogenaamde "redelijkheids- en proportionaliteitsbeginsel");

8. het tuchtdossier en de tuchtmaatregel zijn niet overdraagbaar naar een andere instelling.

De twee laatste punten verdienen extra aandacht.

- Overeenstemming tussen tuchtmaatregel en ernst van de feiten: naast het opleggen van maatregelen op grond van een continuüm, waarvan hoger sprake, moet met elke uitsluiting omzichtig worden omgesprongen. Het CDO dat uitsluit moet namelijk steeds het redelijkheids- en proportionaliteitsbeginsel naleven. Dit betekent dat de tuchtmaatregel de grenzen van de redelijkheid niet mag overschrijden en dat er geen wanverhouding mag bestaan tussen de bewezen feiten en de uitgesproken tuchtmaatregel. Bijkomend moet bij het uitspreken van een definitieve uitsluiting in de laatste maanden van het schooljaar, het CDO dat uitsluit mee in overweging nemen dat deze beslissing een zware hypotheek legt op de studieloopbaan van de betrokken jongere en mogelijks tot een studiejaarverlies zal leiden.

- Niet-overdraagbaarheid van tuchtdossier en –maatregel: bij verandering van instelling mag de nieuwe instelling (school of CDO) niet "voortbouwen" op een tuchtdossier dat is aangelegd en een tuchtmaatregel die is genomen in de voorgaande instelling, m.a.w. de jongere moet met een propere lei kunnen starten. Regelschendingen van de jongere in een vorige instelling kunnen in de nieuwe instelling nooit op enigerlei wijze in rekening worden gebracht. Dit betekent niet dat de nieuwe instelling geen weet mag hebben van wat er zich op het vlak van tucht in de vorige heeft voorgedaan. Indien in de loop van het schooljaar voor een definitief uitgesloten jongere naar een nieuwe instelling wordt gezocht, dan zal de reden hiervoor trouwens meestal sowieso aan het licht komen.

Tot slot wordt benadrukt dat een uitsluiting nooit implicaties kan hebben voor het eventuele lidmaatschap van de betrokken jongere in de leerlingenraad of de schoolraad.

10.2.4. Bevoegdheid

De bevoegdheid tot het preventief schorsen, het eventueel eenmalig verlengen van de preventieve schorsing en het nemen van een tuchtmaatregel ligt bij de directeur van het CDO waar de jongere is ingeschreven of zijn afgevaardigde.

Voorafgaand aan de beslissing tot definitieve uitsluiting, moet het advies van de klassenraad worden ingewonnen. Gezien het ingrijpend karakter van definitieve uitsluiting, moet een dergelijke beslissing immers goed worden overwogen en breed worden gedragen. In die klassenraad zetelt overigens, met adviesbevoegdheid, ook een personeelslid van het CLB waar het CDO mee samenwerkt. De opname van een CLB-personeelslid in die klassenraad is een juridische vormvereiste opdat het advies rechtsgeldig zou kunnen zijn. Het advies van de klassenraad wordt in het tuchtdossier opgenomen.

10.2.5. Definitieve uitsluiting versus uitschrijving

Indien een definitieve uitsluiting op het einde van het schooljaar ingaat, dan heeft ze in de feiten betrekking op het daaropvolgende schooljaar en komt uitsluiting per definitie neer op uitschrijving uit het leerlingenbestand van het CDO.

Indien een definitieve uitsluiting daarentegen in de loop van het schooljaar ingaat, dan blijft de jongere ingeschreven in het centrum in afwachting dat een andere instelling wordt gevonden. Het CDO dat uitsluit heeft de verantwoordelijkheid om, samen met het CLB waarmee het samenwerkt, de jongere actief bij te staan in het zoeken naar een andere instelling. "Bijstaan" veronderstelt evenwel dat ook de jongere en zijn ouders initiatief aan de dag moeten leggen tot het vinden van een nieuwe instelling. Anderzijds moet bij de zoekinspanningen van het CDO dat uitsluit redelijkheid vooropstaan, d.w.z. er dient maximaal rekening te worden gehouden met de criteria "afstand" t.o.v. de verblijfplaats van de jongere, "zelfde onderwijsnet" en "zelfde opleiding" . Het vinden van een instelling die niet of moeilijk bereikbaar is of het totaal negeren van het beginsel van de vrije onderwijskeuze, kan onmogelijk als een aanvaardbare oplossing worden gezien.

Zelfs indien de definitieve uitsluiting in de loop van het schooljaar ingaat, kan ze in twee situaties uitmonden in uitschrijving, nl.

1. als de betrokken personen blijk geven van manifeste onwil om op het aanbod van verandering van CDO in te gaan. Zoals hoger vermeld moeten ook de betrokken personen voldoende meewerken aan het zoeken naar een nieuwe instelling. Is er daarentegen zelfs onwil of obstructie in het spel, dan komt dit ondubbelzinnig neer op het schenden van de leerplicht of van het principe van de regelmatige lesbijwoning. Inschrijving is meer dan louter een administratieve handeling want het vereist ook effectieve lesbijwoning;

2. vanaf de tiende kalenderdag die volgt op de dag dat de definitieve uitsluiting ingaat en alleszins pas nadat een eventueel ingestelde beroepsprocedure is afgerond. Deze uitschrijving kan evenwel uitsluitend voor een jongere die op het moment van de uitschrijving niet meer leerplichtig is.

Een definitief uitgesloten doch (nog) niet uitgeschreven regelmatige leerling blijft in aanmerking komen voor evaluatie en studiebekrachtiging.

10.2.6. Beroep

De mogelijkheid tot verhaal tegen een definitieve uitsluiting is decretaal verplicht. Het beroep schort de uitvoering van de beslissing tot definitieve uitsluiting evenwel niet op. Het centrumbestuur beschikt enerzijds over een zekere autonomie, maar is anderzijds onderworpen aan onderstaande bepalingen. Zoals blijkt blijft de beroepsgang een centruminterne aangelegenheid. Zowel naar de procedure als naar het functioneren van de beroepscommissie worden echter een aantal criteria van kracht die moeten aantonen dat elk beroep in het teken staat van onafhankelijkheid, neutraliteit en deskundigheid, vertrekkend vanuit de gelijkwaardigheid van beide partijen. Dit moet bijdragen tot de accepteerbaarheid van een beslissing in beroep.

Pas na uitputting van het centrumintern beroep kan de stap naar een bevoegd rechtscollege worden gezet.

10.2.6.1. Procedure

De beroepsprocedure is concreet vastgelegd in het centrumreglement maar omvat alleszins volgende stappen:

1. de betrokken personen stellen het beroep in bij het centrumbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift dat ten minste het voorwerp van het beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt; bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken worden gevoegd;

2. het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie;

3. het resultaat wordt binnen de termijn bepaald in het centrumreglement schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen; zo deze termijn wordt overschreden, dan is de definitieve uitsluiting van rechtswege nietig.

10.2.6.2. Samenstelling beroepscommissie

Het centrumbestuur stelt een beroepscommissie in, waarvan de samenstelling aan volgende voorwaarden moet beantwoorden:

1. per te behandelen individueel dossier kan de samenstelling verschillen, maar binnen het dossier kan de samenstelling niet meer wijzigen;

2. elke commissie bestaat uit:

a) interne leden: zijnde leden van het centrumbestuur of het CDO waar tot de definitieve uitsluiting werd beslist (zie concrete opsomming verder); de directeur of zijn afgevaardigde die de omstreden beslissing heeft genomen, kan niet in de beroepscommissie zetelen;

b) externe leden: zijnde leden die niet verbonden zijn aan het centrumbestuur of het CDO waar tot de definitieve uitsluiting werd beslist; een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of - met uitzondering van het personeel – de schoolraad die fungeert binnen het CDO dat uitsluit, behoort tot de categorie "externe leden";

c) een voorzitter: door het centrumbestuur aangeduid onder de externe leden.

Een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel onder de omschrijving "intern lid" als de omschrijving "extern lid" valt, wordt geacht intern te zijn.

Concreet:

wordt verstaan onder lid van het centrumbestuur en is derhalve een intern lid van de beroepscommissie:

- in het Gemeenschapsonderwijs:

* een lid van de raad van het Gemeenschapsonderwijs

* een lid van de raad van bestuur van de scholengroep

* een lid van de algemene vergadering van de scholengroep

- in het gesubsidieerd provinciaal onderwijs:

* een lid van de provincieraad

* een lid van de bestendige deputatie

* (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf

* (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom provinciebedrijf

- in het gesubsidieerd gemeentelijk onderwijs:

* een lid van de gemeenteraad

* een lid van het college van burgemeester en schepenen

* (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf

* (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom gemeentebedrijf

- in het gesubsidieerd onderwijs van de Vlaamse Gemeenschapscommissie:

* een lid van de raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

* een lid van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

- in het gesubsidieerd vrij onderwijs:

* een lid van de algemene vergadering van de vzw-centrumbestuur

* een lid van de raad van bestuur van de vzw-centrumbestuur.

Elk lid van de beroepscommissie dat, naargelang van het betrokken onderwijsnet, niet aan één van de hierboven opgegeven hoedanigheden beantwoordt binnen het betrokken centrumbestuur én geen lid is van de betrokken school/CDO (zie verder) is een extern lid van de beroepscommissie.

Personeelsleden van de hierboven vermelde instanties zijn ook externe leden, aangezien ze zelf geen "inrichtende onderwijsverantwoordelijkheid" dragen.

wordt verstaan onder lid van het CDO (aandacht: hieronder valt ook de school waaraan het niet-autonoom CDO is verbonden!) en is derhalve een intern lid van de beroepscommissie:

* een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd (= statutair) personeelslid aangesteld in het betrokken CDO

- in een ambt van het bestuurspersoneel, het onderwijzend personeel of het ondersteunend personeel

- ongeacht het volume of taakinvulling van de opdracht

- ongeacht effectieve prestaties worden geleverd of een vorm van dienstonderbreking/ verlofstelsel, terbeschikkingstelling (TBS) of tijdelijk andere opdracht (TAO) loopt

* een contractueel personeelslid van het betrokken CDO

Elk lid van de beroepscommissie dat geen lid is van het betrokken centrumbestuur én geen lid is van het betrokken CDO is een extern lid van de beroepscommissie.

Personeelsleden van andere scholen/CDO van hetzelfde school/centrumbestuur (of een ander school/centrumbestuur) die niet aangesteld zijn in het betrokken CDO zijn externe leden.

10.2.6.3. Werking beroepscommissie

Het centrumbestuur bepaalt de werking (waaronder de stemprocedure) van de beroepscommissie, rekening houdend met volgende voorwaarden:

1. elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, maar bij stemming moet het aantal stemgerechtigde interne leden en het aantal stemgerechtigde externe leden gelijk zijn (m.a.w. de mogelijkheid bestaat dat het centrumbestuur bepaalde leden aanduidt die niet stemgerechtigd zijn). Bij staking van stemmen (= gelijk aan pro en contra) is de stem van de voorzitter doorslaggevend (cfr. werkwijze die ook geldt voor klassenraden);

2. elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;

3. een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de jongere in kwestie;

4. een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen. Eén van die stappen kan het horen zijn van een of meer leden van de klassenraad die een verplicht advies over de definitieve uitsluiting heeft moeten geven;

5. de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden van het onderwijs. Hiermee wordt gealludeerd op de rechten om op bepaalde tijdstippen (bv. schoolvakanties) niet met schoolopdrachten te kunnen worden belast, tenzij dit in het arbeidsreglement van het centrum uitdrukkelijk is geregeld;

6. een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het centrumreglement.

10.2.6.4. Resultaat beroepscommissie

De beroepscommissie heeft drie alternatieven:

1. het beroep is onontvankelijk en wordt gemotiveerd afgewezen; dit kan als de termijn voor indiening, vastgelegd in het centrumreglement, wordt overschreden of als het beroep niet voldoet aan de vormvereisten die in het centrumreglement zijn voorzien;

2. de definitieve uitsluiting wordt bevestigd;

3. de definitieve uitsluiting wordt vernietigd.

De beroepscommissie heeft volheid van bevoegdheid en beslist op grond van inhoudelijke of procedurele aspecten. Toch draagt het centrumbestuur steeds de verantwoordelijkheid voor de genomen beslissing. Achterliggende reden hiervoor is de algemene erkenningsvoorwaarde dat het centrumbestuur de verantwoordelijkheid opneemt voor het onderwijs dat het inricht (cfr. de verantwoordelijkheid voor klassenraadsbeslissingen berust trouwens ook bij het centrumbestuur). Anderzijds is dit niet onlogisch omdat de beroepscommissie (zoals een klassenraad vanuit het werkgeverschap) door datzelfde centrumbestuur wordt samengesteld.

10.2.7. Opdracht voor het CLB

Conform de regelgeving op de operationele CLB-doelstellingen, moet elk CLB een begeleidingstaak opnemen t.a.v. elke jongere die in de loop van het schooljaar wordt geschorst of uitgesloten. Hoewel de jongere ernstig in de fout is gegaan (of, in het geval van schorsing, daarrond sterke vermoedens bestaan), kan hij niet volledig aan zijn lot worden overgelaten met het risico op herval. Het CLB moet dan ook actie ondernemen gericht op remediëring, ondersteuning en sensibilisering. Het centrum en het centrumbestuur staan in deze dus niet alleen.

11. Leerlingengegevens

Elk CDO verzamelt een waaier aan leerlingengegevens, zoals bv. beslissingen en adviezen van de klassenraad, bijzondere remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, resultaat van het intakegesprek, resultaat van de screening.

De decreetgeving bepaalt expliciet:

1. de mogelijke overdracht van leerlingengegevens naar een andere instelling en de voorwaarden waaronder deze overdracht dient te gebeuren; de optimalisering van de individuele studieloopbaan van de jongere staat hierbij steeds voorop;

2. het recht voor de betrokken personen op inzage, toelichting en afschrift met betrekking tot de eigen leerlingengegevens; op deze manier worden ze in staat gesteld om het onderwijscurriculum van de betrokken jongere systematisch op te volgen en - indien zij dat wensen - er op in te grijpen, evenwel altijd zonder afwending voor andere doeleinden (bv. om het desbetreffende centrum op enigerlei manier in diskrediet te brengen).

  • Gegevensoverdracht bij verandering van instelling

Wanneer een leerling van instelling verandert, vindt er een overdracht van leerlingengegevens tussen de betrokken instellingen plaats. Deze overdracht is gebonden aan een aantal strikte voorwaarden:

1° de gegevens hebben uitsluitend betrekking op de onderwijsloopbaan van een specifieke jongere;

2° de overdracht gebeurt uitsluitend in het belang van de jongere op wie de onderwijsloopbaan betrekking heeft;

3° tenzij de regelgeving de overdracht verplicht stelt, mag de overdracht niet gebeuren als de betrokken personen er zich expliciet tegen verzetten, nadat ze - op hun verzoek - de gegevens hebben ingezien. Verplichte overdracht is er in volgende gevallen:

1) het aantal problematische afwezigheden;

2) de toegekende attestering;

3) een kopie van het IAC-verslag, OV4-verslag of GC-verslag (opgemaakt door het CLB).

Via het centrumreglement zijn de jongere en de betrokken personen op de hoogte van het automatisme van deze gegevensoverdracht bij verandering van instelling. Het CDO moet m.a.w. voor een overdracht van leerlingengegevens niet de toestemming van de betrokken personen vragen; het zijn daarentegen de betrokken personen die het initiatief tot niet-overdracht moeten nemen.

Een tuchtdossier en tuchtmaatregelen zijn nooit overdraagbaar tussen instellingen.

  • Inzage-, toelichtings- en kopierecht

De betrokken jongere en de betrokken personen hebben recht op inzage in en recht op toelichting bij de gegevens die op de jongere betrekking hebben, zoals bv. evaluatiegegevens, die het CDO verzamelt. Een toelichting bij de inzage kan immers voor meer duiding bij de gegevens zorgen, eventuele vragen ter verduidelijking kunnen op die manier extra aandacht krijgen.

Als bepaalde gegevens ook een andere jongere betreffen en volledige inzage door de betrokken jongere en de betrokken personen afbreuk zou doen aan het recht van die andere jongere op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, kunnen de betrokken jongere en de betrokken personen alleen via een gesprek, gedeeltelijke inzage of rapportage toegang krijgen tot deze gegevens.

Pas na gebruikmaking van het inzage- en toelichtingsrecht kunnen de betrokken jongere of de betrokken personen kopierecht uitoefenen. Het CDO dient hen een kopie te bezorgen, eventueel tegen een vergoeding waarvan de grootteorde is voorzien in het onderdeel "financiële bijdrageregeling" van het centrumreglement. Elke kopie moet persoonlijk en vertrouwelijk worden behandeld en mag uitsluitend worden gebruikt in functie van de onderwijsloopbaan van de jongere.

Het centrumreglement moet de voorwaarden expliciteren waaronder de betrokken jongere en de betrokken personen dit inzage, toelichtings- en kopierecht kunnen uitoefenen.

12. Evaluatie

12.1. Bevoegdheid

De klassenraad is een orgaan dat als een emanatie van het centrumbestuur optreedt. De klassenraad beschikt over een discretionaire bevoegdheid om te beslissen of een jongere voor een opleiding of voor een module is geslaagd, wat niet belet dat het centrumbestuur de krijtlijnen kan vastleggen waarin de klassenraad moet werken. Dit geldt overigens ook voor andere beslissingen buiten evaluatie die de klassenraad neemt. Het centrumbestuur draagt immers de juridische verantwoordelijkheid voor het onderwijs (met inbegrip van klassenraadsbeslissingen), is werkgever van het personeel en heeft de erkenning van de overheid gekregen. Elke klassenraad oefent m.a.w. zijn bevoegdheden uit binnen het kader dat desgevallend door het centrumbestuur is uitgetekend.

De klassenraad bepaalt de vorm waarin de jongere individueel wordt geëvalueerd en gaat daarbij na of hij in voldoende mate de module- of opleidingsdoelstellingen, naargelang van het geval, heeft bereikt om een studiebewijs te verwerven. Bij het nemen van evaluatiebeslissingen wordt er rekening gehouden met de concrete gegevens uit het dossier van de jongere, inzonderheid met de resultaten die voortvloeien uit de evaluatie van de jongere tijdens het schooljaar. Vermits eerder is gesteld dat de beroepsgerichte vorming uitsluitend kan worden gerealiseerd door middel van het geïntegreerd doorlopen van de component leren en de component werkplekleren, is het vanzelfsprekend dat bij het nemen van evaluatiebeslissingen ook de resultaten van de evaluatie van de werkplekcomponent, op welke wijze dan ook ingevuld, mee in beschouwing worden genomen. Dit betekent tevens dat de klassenraad ook oog moet hebben voor de situatie waar de werkplekcomponent niet of slechts tijdelijk werd ingevuld en wat de reden hiertoe was. DO is immers een systeem waarin leren én werken onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden (voltijds engagement!) en waarin de ene component niet belangrijker is dan de andere. Een algemeen uitgangspunt kan en mag dan ook nooit zijn dat de doelen van DO perfect kunnen worden gerealiseerd enkel en alleen binnen de 15- of 16-urige leercomponent.

De klassenraad beslist op gemotiveerde wijze. In geval tot stemming wordt overgegaan (de voorzitter stemt telkens onmiddellijk mee) en het resultaat is een staking (= een gelijk aantal pro en contra) van stemmen, dan is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Van elke vergadering waarop in het schooljaar de klassenraad beslissingen over het al dan niet geslaagd zijn neemt, worden notulen opgesteld. De notulen bevatten een synthese van de elementen die tot de beslissingen hebben geleid, waaronder eventueel het resultaat van een stemming. De notulen worden gedurende vijf jaar bewaard.

Een beslissing van de klassenraad waartegen de betrokken personen geen beroep of een niet-ontvankelijk beroep hebben ingesteld, kan door het centrumbestuur omstreden worden geacht. In dat geval kan het centrumbestuur de klassenraad opnieuw doen samenkomen om die beslissing te heroverwegen. Het opnieuw samenkomen dient te gebeuren uiterlijk op 15 september van het daaropvolgend schooljaar. In het geval de alsdan genomen beslissing afwijkt van de omstreden beslissing, wordt ze schriftelijk en gemotiveerd, onmiddellijk aan de betrokken personen meegedeeld.

12.2. Samenstelling klassenraad

De klassenraad bestaat uit:

1° ambtshalve stemgerechtigde leden die elk over één stem beschikken: enerzijds de directeur of een afgevaardigde van de directeur (bv. de coördinator van een niet-autonoom CDO), die de klassenraad voorzit, en anderzijds alle leraars of lesgevers (in voorkomend geval dus ook van de meewerkende scholen of centra) die aan de jongere onderricht hebben verstrekt of in trajectbegeleiding hebben voorzien. Daarbij wordt er van uitgegaan dat die leraars of lesgevers op de deliberatiedatum in functie zijn; de voorzitter kan hiervan echter afwijken voor tijdelijke personeelsleden, met dien verstande dat het aantal stemgerechtigde leden er niet door kan worden uitgebreid;

2° eventueel ambtshalve raadgevende leden, aangewezen door de voorzitter: enerzijds andere personeelsleden van het CDO of externen aan het centrum, als die betrokken zijn bij de psychosociale of pedagogische begeleiding van de jongere, en anderzijds deskundigen in de te beoordelen opleiding of module.

Stemgerechtigde leden zijn verplicht om aan de klassenraadvergadering deel te nemen. Hiervan kan alleen worden afgeweken in geval van gewettigde afwezigheid of bewezen overmacht om op de klassenraadvergadering aanwezig te zijn. De ongewettigde afwezigheid van een stemgerechtigd lid tast de rechtsgeldigheid van de genomen beslissing niet aan. Een lid dat, op het ogenblik dat de klassenraad samenkomt, niet langer personeelslid is in de instelling in kwestie, kan niet verplicht worden om deel te nemen aan de vergadering. Bij niet-deelname is het lid gewettigd afwezig.

Geen enkel lid van de klassenraad mag deelnemen aan enige beslissing betreffende een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad of betreffende een jongere aan wie hij privaatlessen of een schriftelijke cursus heeft gegeven.

12.3. Kennisneming

Afhankelijk van de onderwijsorganisatievorm (lineair of modulair) worden evaluatiebeslissingen van klassenraden in de loop of op het einde van het schooljaar genomen. Het centrumbestuur is bevoegd om te bepalen op welke datum en onder welke vorm de betrokken personen de klassenraadsbeslissing in ontvangst nemen. Ontvangst hoeft niet perse persoonlijk door de ouders op het CDO te gebeuren. Bijvoorbeeld: het resultaat kan worden meegegeven met de jongere, het resultaat wordt op het CDO overhandigd tijdens een proclamatieplechtigheid ….De desbetreffende ontvangstdatum en –vorm zijn bepaald in het centrumreglement. Het CDO wijkt er enkel van af voor gevallen waar een beroep in het geding is; alsdan stelt het centrumbestuur de betrokken personen schriftelijk in kennis van de voorziene ontvangstdatum. Bijzondere aandacht: vermits de betrokken personen vooraf weten wanneer en hoe ze het evaluatieresultaat zullen ontvangen, wordt bij het niet effectief in ontvangst nemen van het resultaat, geacht het resultaat op de voorziene datum te zijn ontvangen! Ouders die, bijvoorbeeld, op dat tijdstip reeds op vakantie zijn vertrokken en geen weet hebben van het evaluatieresultaat, zouden hierdoor eventueel hun beroepsmogelijkheid kunnen verliezen omdat ze niet tijdig de te zetten stappen hebben ondernomen.

12.4. Bijzondere verplichtingen voor het CDO bij niet-slagen van de jongere

Bij een klassenraadsbeslissing tot het niet toekennen van een (deel)certificaat, een (studie)getuigschrift of een diploma, naargelang van het geval, moet het CDO t.a.v. de betrokken personen volgende verplichtingen nakomen.

1. De beslissing moet schriftelijk worden gemotiveerd. Dit kan onder uiteenlopende vorm maar moet wel strikt individueel-gericht zijn. Indien, bijvoorbeeld, gekozen wordt voor een uittreksel uit de notulen van de klassenraad, dan mag dit stuk geen informatie bevatten die verwijst naar andere jongeren.

Benevens de schriftelijke motivering moet het CDO ook verwijzen naar de mogelijkheid tot beroep en naar de daarbij te volgen procedure. Hoewel deze info ook in het centrumreglement dient opgenomen, moet het telkens wanneer zich een concrete situatie voordoet opnieuw onder de aandacht worden gebracht. De betrokken personen moeten er daarbij echter worden op gewezen dat beroep maar kan indien ze voorafgaand een overleg hebben gepleegd met de directeur of zijn afgevaardigde (zie hierna). Er geldt m.a.w. een bepaalde chronologie die de partijen moeten volgen.

2. Mits vraag van de betrokken personen: de directeur of zijn afgevaardigde moet met de betrokken personen een overleg plegen over het evaluatieresultaat binnen een redelijke termijn nadat ze dat resultaat in ontvangst hebben genomen. Die termijn wordt in het centrumreglement bepaald. Van het centrumbestuur wordt verwacht dat "redelijkheid" veronderstelt dat de betrokken personen zo spoedig mogelijk meer duiding krijgen en dat, desgevallend, een beslissing in beroep qua timing haalbaar blijft. Van de betrokken personen wordt verwacht dat ze begrip opbrengen voor het tijdstip van het overleg dat met de vakantie-beschikbaarheid in onderwijs rekening zal houden. Van het overleg wordt een schriftelijk verslag gemaakt.

Tijdens het overleg maken beide partijen hun standpunt duidelijk. Daarbij moet er worden naar gestreefd om via een constructief gesprek een uitkomst te bereiken waarin elkeen zich kan vinden. Het overleg is dan ook geen onderdeel van de beroepsprocedure maar vormt een zogenaamde "bemiddelingsfase".

Het overleg kan het volgende opleveren:

a) de directeur of zijn afgevaardigde is van oordeel dat de elementen die de betrokken personen aanbrengen niet van aard zijn om de klassenraad opnieuw te laten samenkomen en beraadslagen. De betrokken personen nemen deze beslissing op de voorziene datum in ontvangst (ook hier: "geacht" te zijn ontvangen indien verzuim van ontvangst). Ook indien reeds tijdens het overleg de betrokken personen te kennen geven dat ze, na de verkregen uitleg, akkoord gaan met het evaluatieresultaat, moeten de betrokken personen de beslissing om de klassenraad niet opnieuw te laten samenkomen "formeel" ontvangen (niet onbelangrijk indien er toch een beroep zou volgen!);

b) de directeur of zijn afgevaardigde is van oordeel dat de elementen die de betrokken personen aanbrengen wel van aard zijn om de klassenraad opnieuw te laten samenkomen en beraadslagen. Deze piste kan er voor de jongere op neerkomen dat hij met nieuwe toetsen, examens of andere opdrachten wordt belast vooraleer de klassenraad zich definitief uitspreekt. De betrokken personen nemen hoe dan ook de desbetreffende beslissing op de voorziene datum in ontvangst (ook hier: "geacht" te zijn ontvangen indien verzuim van ontvangst).

12.5. Proces-verbaal

In tegenstelling tot notulen, wordt van de beslissingen van de klassenraad over de regelmatige leerlingen slechts één maal (op 30 juni) een proces-verbaal in één exemplaar opgemaakt (model in bijlage 3). Diverse processen-verbaal zouden niet alleen de administratieve taakbelasting van het centrum doen toenemen, maar ook geen meerwaarde opleveren. In functie van de jongerengroep in kwestie of een andere variabele, blijft het toegelaten ofwel één proces-verbaal (waarop alle jongeren voorkomen) of meerdere processen-verbaal (splitsing van jongeren) samen te stellen. Elk proces-verbaal bevat de lijst van de geslaagde en niet-geslaagde jongeren door middel van opgave van het overeenkomstig studiebewijs (of studiebewijzen). Het proces-verbaal moet gedurende 50 jaar worden bewaard.

Zoals aangehaald bestaat de mogelijkheid dat de oorspronkelijke klassenraadsbeslissing wordt vervangen hetzij door diezelfde klassenraad na een overleg van de directeur of zijn afgevaardigde met de betrokken personen, hetzij door een beroepscommissie na een ingesteld beroep. In het modulair onderwijs, dat geleidelijk veralgemeend wordt ingevoerd in het DO, kan deze mogelijkheid zich zelfs doorheen het ganse schooljaar voordoen.

Indien de nieuwe beslissing door de klassenraad wordt genomen, dan wordt die vermeld op het hierboven bedoeld en bestaand proces-verbaal (als NA 30 juni: door middel van een rechtzetting). Indien de nieuwe beslissing uitgaat van een beroepscommissie, dan wordt onmiddellijk een afzonderlijk proces-verbaal (model in bijlage 5) opgemaakt (als NA 30 juni: op het initieel proces-verbaal van 30 juni worden al de gegevens met betrekking tot de desbetreffende jongere door middel van een volle lijn geschrapt en daarachter de formule "zie addendum" vermeld).

12.6. Door de betrokken personen omstreden beslissing van de delibererende klassenraad – beroep

De mogelijkheid voor de betrokken personen, na voorafgaand overleg met de directeur of zijn afgevaardigde, tot verhaal tegen een evaluatiebeslissing is decretaal verplicht. Met "evaluatiebeslissing" wordt dan bedoeld hetzij de enige beslissing van de delibererende klassenraad, hetzij de beslissing die is genomen nadat de klassenraad door de directeur of zijn afgevaardigde eventueel opnieuw is samengeroepen (na het overleg) en die verschilt van de oorspronkelijke beslissing.

Het centrumbestuur beschikt enerzijds over een zekere autonomie, maar is anderzijds onderworpen aan onderstaande bepalingen. Zoals blijkt blijft de beroepsgang een centruminterne aangelegenheid. Zowel naar de procedure als naar het functioneren van de beroepscommissie worden echter een aantal criteria van kracht die moeten aantonen dat elk beroep in het teken staat van onafhankelijkheid, neutraliteit en deskundigheid, vertrekkend vanuit de gelijkwaardigheid van beide partijen. Dit moet bijdragen tot de accepteerbaarheid van een beslissing in beroep.

Pas na uitputting van het centrumintern beroep kan de stap naar een bevoegd rechtscollege worden gezet.

12.6.1. Procedure

De beroepsprocedure is concreet vastgelegd in het centrumreglement maar omvat alleszins volgende stappen:

1. de betrokken personen stellen het beroep in bij het centrumbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift dat ten minste het voorwerp van het beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt; bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken worden gevoegd;

2. het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie;

3. het resultaat wordt uiterlijk 15 september schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen. Inzake timing wordt dus als norm enkel een limietdatum bepaald, voor al het overige beslist het centrumbestuur zelf. Aandacht: de datum "15 september" is inzonderheid geënt op een omstreden beslissing die op 30 juni is genomen; voor elke omstreden beslissing die evenwel al in de loop van het schooljaar is gevallen, moet er van uitgegaan worden dat het centrumbestuur de beroepsprocedure op een veel eerder tijdstip zal afronden!

In afwachting van het finaliseren van de beroepsprocedure heeft de jongere wél het recht om in het CDO in kwestie zijn studies verder te zetten zonder rekening te houden met de beperkingen die uit de omstreden evaluatiebeslissing voortvloeien. Indien dan blijkt dat de jongere zijn studies heeft verder gezet en aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, dan wordt zijn toestand geregulariseerd (retroactieve omzetting van vrije naar regelmatige leerling); indien blijkt dat hij niet aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, dan heeft hij tijdelijk de lessen gevolgd als vrije leerling. Dit tijdelijk recht bestaat, voor alle duidelijkheid, uitsluitend in het CDO waar de controversiële evaluatiebeslissing werd genomen; bij overstap naar een andere instelling zal daar met het beroep pas rekening worden gehouden zodra het resultaat van dat beroep gekend is.

12.6.2. Samenstelling beroepscommissie

Het centrumbestuur stelt een beroepscommissie in, waarvan de samenstelling aan volgende voorwaarden moet beantwoorden:

1. per te behandelen individueel dossier kan de samenstelling verschillen, maar binnen het dossier kan de samenstelling niet meer wijzigen;

2. elke commissie bestaat uit:

a) interne leden: zijnde leden van de klassenraad, waaronder alleszins de voorzitter, die de evaluatiebeslissing heeft genomen (het hoeft dus niet de voltallige klassenraad te zijn) en eventueel een lid van het centrumbestuur;

b) externe leden: zijnde leden die niet verbonden zijn aan het centrumbestuur of het CDO waar de evaluatiebeslissing werd genomen (zie concrete opsomming verder); een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of - met uitzondering van het personeel – de schoolraad die fungeert binnen het CDO waar de evaluatiebeslissing werd genomen, behoort tot de categorie "externe leden";

c) een voorzitter: door het centrumbestuur aangeduid onder de externe leden.

Een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel onder de omschrijving "intern lid" als de omschrijving "extern lid" valt, wordt geacht intern te zijn.

Concreet:

wordt verstaan onder lid van het centrumbestuur en is derhalve een intern lid van de beroepscommissie:

- in het Gemeenschapsonderwijs:

* een lid van de raad van het Gemeenschapsonderwijs

* een lid van de raad van bestuur van de scholengroep

* een lid van de algemene vergadering van de scholengroep

- in het gesubsidieerd provinciaal onderwijs:

* een lid van de provincieraad

* een lid van de bestendige deputatie

* (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf

* (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom provinciebedrijf

- in het gesubsidieerd gemeentelijk onderwijs:

* een lid van de gemeenteraad

* een lid van het college van burgemeester en schepenen

* (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf

* (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom gemeentebedrijf

- in het gesubsidieerd onderwijs van de Vlaamse Gemeenschapscommissie:

* een lid van de raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

* een lid van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

- in het gesubsidieerd vrij onderwijs:

* een lid van de algemene vergadering van de vzw-centrumbestuur

* een lid van de raad van bestuur van de vzw-centrumbestuur.

Elk lid van de beroepscommissie dat, naargelang van het betrokken onderwijsnet, niet aan één van de hierboven opgegeven hoedanigheden beantwoordt binnen het betrokken centrumbestuur én geen lid is van het betrokken CDO (zie verder) is een extern lid van de beroepscommissie.

Personeelsleden van de hierboven vermelde instanties zijn ook externe leden, aangezien ze zelf geen "inrichtende onderwijsverantwoordelijkheid" dragen.

wordt verstaan onder lid van het CDO (aandacht: hieronder valt ook de school waaraan het niet-autonoom CDO is verbonden!):

* een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd (= statutair) personeelslid aangesteld in het betrokken CDO

- in een ambt van het bestuurspersoneel, het onderwijzend personeel of het ondersteunend personeel

- ongeacht het volume of taakinvulling van de opdracht

- ongeacht effectieve prestaties worden geleverd of een vorm van dienstonderbreking/ verlofstelsel, terbeschikkingstelling (TBS) of tijdelijk andere opdracht (TAO) loopt

* een contractueel personeelslid van het betrokken CDO

Elk lid van de beroepscommissie dat geen lid is van het betrokken centrumbestuur én geen lid is van het betrokken CDO is een extern lid van de beroepscommissie.

Personeelsleden van andere scholen/CDO van hetzelfde school/centrumbestuur (of een ander school/centrumbestuur) die niet aangesteld zijn in het betrokken CDO zijn externe leden.

12.6.3. Werking beroepscommissie

Het centrumbestuur bepaalt de werking (waaronder de stemprocedure) van de beroepscommissie, rekening houdend met volgende voorwaarden:

1. elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, maar bij stemming moet het aantal stemgerechtigde interne leden en het aantal stemgerechtigde externe leden gelijk zijn (m.a.w. de mogelijkheid bestaat dat het centrumbestuur bepaalde leden aanduidt die niet stemgerechtigd zijn). Bij staking van stemmen (= gelijk aan pro en contra) is de stem van de voorzitter doorslaggevend (cfr. werkwijze die ook geldt voor klassenraden);

2. elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;

3. een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de jongere in kwestie;

4. een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen. Enkele van die stappen kunnen onder meer zijn:

a) het horen van een of meer stemgerechtigde leden van de klassenraad die de evaluatiebeslissing heeft genomen, uiteraard in zover het leden betreft die niet reeds in de beroepscommissie zetelen, of het horen van een of meer raadgevende leden van die klassenraad;

b) het organiseren van bijkomende toetsen, examens of andere opdrachten voor de jongere;

5. de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden van het onderwijs. Hiermee wordt gealludeerd op de rechten om op bepaalde tijdstippen (bv. schoolvakanties) niet met schoolopdrachten te kunnen worden belast, tenzij dit in het arbeidsreglement van het centrum uitdrukkelijk is geregeld;

6. een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het centrumreglement.

12.6.4. Resultaat beroepscommissie

De beroepscommissie heeft drie alternatieven:

1. het beroep is onontvankelijk en wordt gemotiveerd afgewezen; dit kan als de termijn voor indiening, vastgelegd in het centrumreglement, wordt overschreden of als het beroep niet voldoet aan de vormvereisten die in het centrumreglement zijn voorzien;

2. het omstreden evaluatieresultaat wordt bevestigd, eventueel nadat de beroepscommissie aan de jongere bijkomende toetsen, examens of andere opdrachten heeft opgelegd;

3. het omstreden evaluatieresultaat wordt door een ander resultaat vervangen, eventueel nadat de beroepscommissie aan de jongere bijkomende toetsen, examens of andere opdrachten heeft opgelegd.

De beroepscommissie heeft volheid van bevoegdheid en beslist op grond van inhoudelijke of procedurele aspecten. Toch draagt het centrumbestuur steeds de verantwoordelijkheid voor de genomen beslissing. Achterliggende reden hiervoor is de algemene erkenningsvoorwaarde dat het centrumbestuur de verantwoordelijkheid opneemt voor het onderwijs dat het inricht (cfr. de verantwoordelijkheid voor klassenraadsbeslissingen berust trouwens ook bij het centrumbestuur). Anderzijds is dit niet onlogisch omdat de beroepscommissie (zoals een klassenraad vanuit het werkgeverschap) door datzelfde centrumbestuur wordt samengesteld. Voor een beslissing van een beroepscommissie draagt het centrumbestuur niet alleen de verantwoordelijkheid, maar kent het ook het eventueel studiebewijs toe dat aansluit bij die beslissing. Het model van een studiebewijs is hetzelfde indien het aansluit bij een beslissing van de klassenraad of indien het aansluit bij een beslissing van de beroepscommissie. Alleen uit het proces-verbaal zal blijken welke orgaan (klassenraad of beroepscommissie) de beslissing heeft genomen.

13. Studiebekrachtiging

Hierna volgt een opsomming van de diverse studiebewijzen die ingevolge beslissing van de klassenraad kunnen worden afgeleverd, naargelang van het geval op elk tijdstip van het schooljaar dan wel op 30 juni. De afgeleverde studiebewijzen zijn van rechtswege geldend, mits inachtname door de uitreiker van alle wettelijke, decretale en reglementaire onderwijsbeschikkingen; een visering door de overheid vindt bijgevolg niet plaats.

1° Attest van verworven competenties: indien de jongere hetzij een module van een modulaire opleiding niet met vrucht heeft gevolgd, hetzij een niet-modulaire opleiding niet met vrucht heeft gevolgd (model in bijlage 6).

2° Deelcertificaat: indien de jongere een module van een modulaire opleiding met vrucht heeft gevolgd (model in bijlage 7).

3° Certificaat: indien de jongere een modulaire of niet-modulaire opleiding met vrucht heeft gevolgd. Een attest van vrijstelling voor een of meer modules van een modulaire opleiding wordt gelijkwaardig beschouwd aan de deelcertificaten voor de desbetreffende modules, zonder dat de jongere deze deelcertificaten fysiek ontvangt (model in bijlage 8); een kwalificatiegetuigschrift, destijds uitgereikt in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, is hieraan gelijkgesteld. Een certificaat kan maar behaald worden indien de leerling minstens 1 deelcertificaat over een module van de betrokken opleiding heeft behaald, wat betekent dat hij die module ook effectief en met vrucht heeft gevolgd. Aandacht: vermits zelfde modules in verschillende opleidingen kunnen voorkomen, kan de situatie ontstaan dat een bepaalde reeks modules enerzijds een afzonderlijke opleiding vormt met een bepaald administratief groepsnummer en anderzijds een onderdeel vormt van een bredere opleiding met een bepaald (ander) administratief groepsnummer. In beide gevallen leidt het geslaagd zijn voor de desbetreffende reeks modules tot toekenning van een certificaat. Een leerling kan niet tezelfdertijd aan twee administratieve groepsnummers worden gekoppeld. In het geval dat de reeks modules onderdeel zijn van een bredere opleiding wordt voormeld certificaat uitgereikt in een opleiding waarin de leerling administratief niet is ingeschreven; het certificaat dat wordt uitgereikt indien de leerling - na bijkomende modules te hebben doorlopen - slaagt in de bredere opleiding (dus het tweede certificaat) stemt daarentegen wel overeen met het administratief nummer van de opleiding waarin de leerling is ingeschreven. Bv. een leerling wordt ingeschreven hetzij in de opleiding machinaal houtbewerker met nr. 37127 hetzij in de opleiding interieurbouwer met nr. 37125, waarvan de modules die overeenstemmen met machinaal houtbewerker onderdeel vormen. Van zodra de leerling geslaagd is voor de modules van de opleiding machinaal houtbewerker, ontvangt hij een certificaat, ook indien hij is ingeschreven in de opleiding interieurbouwer.

Een certificaat is pas een bewijs van beroepskwalificatie als de opleiding waarop het certificaat betrekking heeft, gebaseerd is op een beroepskwalificatie. In voorkomend geval wordt op het model van het certificaat vermeld dat het een bewijs van beroepskwalificatie betreft en welk niveau dat bewijs heeft binnen de Vlaamse kwalificatiestructuur en het Europese kwalificatiekader (zie ook bijlage 8). De volgende certificaten gelden momenteel als een bewijs van beroepskwalificatie:

  • van niveau 2: Behandelaar luchtvracht en bagage; Medewerker groen- en tuinaanleg; Medewerker groen- en tuinbeheer; Medewerker textielverzorging;
  • van niveau 3: Kapper;
  • van niveau 4: Kapper-salonverantwoordelijke. Operator textielverzorging; Tuinaanlegger/groenbeheerder.

Als het certificaat wordt uitgereikt in de opleiding Zorgkundige, dan wordt op het model (zie ook bijlage 8) de zin "Hij/zij bevestigt dat al de wettelijke, decretale en reglementaire voorschriften werden nageleefd" vervangen door de zin "Hij/zij bevestigt dat al de wettelijke, decretale en reglementaire voorschriften werden nageleefd met inbegrip van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen". Deze expliciete formulering op het certificaat moet de geregistreerde beroepsuitoefening veilig stellen.

4° Getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs: indien de jongere

a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste 2 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd heeft doorgebracht (op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is), en

b) ten minste één certificaat heeft behaald, en

c) ingevolge een beslissing van de klassenraad, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen, heeft bereikt en aldus voldaan heeft voor het geheel van de vorming (model in bijlage 9).

5° studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs: indien de jongere

a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste 4 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd heeft doorgebracht (op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is), en

b) ten minste één certificaat heeft behaald, en

c) ingevolge een beslissing van de klassenraad, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen, heeft bereikt en aldus voldaan heeft voor het geheel van de vorming (model in bijlage 10).

6° Diploma van secundair onderwijs: indien de jongere

a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste 5 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd heeft doorgebracht (op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is), en

b) in het bezit is van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, en

c) ten minste één certificaat heeft behaald, en

d) ingevolge een beslissing van de klassenraad, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen, heeft bereikt en aldus voldaan heeft voor het geheel van de vorming (model in bijlage 11).

7° Getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer: indien de jongere

a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste 4 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd heeft doorgebracht (op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is), en

b) voldaan heeft aan de voorwaarden van de basiskennis van het bedrijfsbeheer als vermeld in de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en in het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van hoofdstuk I van titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (cf. omzendbrief SO/2008/01) (model in bijlage 12).

Aandacht: de algemene vorming voor zover gebaseerd op de eindtermen van het voltijds beroepssecundair onderwijs enerzijds en de beroepsgerichte vorming anderzijds volgen elk een eigen spoor waarin de studievoortgang niet per se gelijktijdig verloopt. Dit is het gevolg van het feit dat het werken rond eindtermen facultatief is in DO, nl. uitsluitend in het geval leerlingen de studiebewijzen van het voltijds secundair onderwijs ambiëren, en van het feit dat de structuur van het DO graden noch leerjaren kent. M.a.w. het kan dat het traject van een jongere binnen de beroepsgerichte vorming al veel verder is gevorderd dan zijn traject algemene vorming, of vice versa. Dit vertaalt zich naar de bovenstaande bepalingen dat voor elk studiebewijs voltijds secundair onderwijs dat in het DO kan worden behaald, steeds ten minste één certificaat is vereist, maar dat hetzelfde certificaat op zich kan volstaan om achtereenvolgens of gelijktijdig (!) het getuigschrift tweede graad, het getuigschrift derde graad en het diploma secundair onderwijs te behalen. Het behalen van die 3 studiebewijzen wordt inzonderheid gedetermineerd door de factoren "studieduur" en "in voldoende mate bereiken van de leerplandoelstellingen (incl. eindtermen)", naar analogie met wat geldt in het voltijds onderwijs.

In geval, naar verklaring, authentieke studiebewijzen werden verloren of vernietigd, dan dient het CDO een vervangend document op te stellen naar het door AGODI voorgeschreven en aldaar te verkrijgen model. Het nieuwe attest vermeldt de datum van uitreiking van het authentiek studiebewijs.

Personen die in toepassing van de wetgeving betreffende de toekenning van namen en voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen bij het CDO waar ze hun authentiek studiebewijs hebben behaald of bij AGODI een verzoek indienen om dat studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met hun nieuwe naam of voornaam. Bij de aanvraag moet het oorspronkelijk behaalde studiebewijs worden ingeleverd en moeten officiële stukken worden gevoegd die de naamswijziging aantonen. Indien het verzoek tot vervanging wordt gericht aan het CDO, dan zal het centrum AGODI contacteren met betrekking tot de te volgen werkwijze.

De wijze waarop de voorgaande studiejaren worden meegenomen in het geval een OKAN-leerling doorstroomt naar leren en werken, is naar analogie met de werkwijze in voltijds secundair onderwijs. De niet-gevolgde studiejaren worden door de beslissing van de klassenraad gedekt.

14. Financiering en subsidiëring

14.1. Teldatum

Voor de toepassing van de financierings- en subsidiëringsnormen worden alle regelmatige leerlingen verrekend op 1 februari van het voorafgaande schooljaar. Indien 1 februari op een vrije dag valt, dan wordt op de eerstvolgende lesdag erna geteld.

Als per 1 september een CDO wordt opgericht door fusie van bestaande centra of door afsplitsing van een of meer vestigingsplaatsen van een bestaand centrum, of als per 1 september een CDO toetreedt tot of uittreedt uit een scholengemeenschap, dan wordt voor de berekening van de financiering of subsidiëring, respectievelijk de fusie, de afsplitsing, de toetreding of de uittreding geacht op 1 februari van het voorafgaande schooljaar te hebben plaatsgevonden. Als per 1 september een CDO autonoom wordt, dan wordt de omschakeling van niet-autonoom naar autonoom geacht op 1 februari van het voorafgaande schooljaar te hebben plaatsgevonden.

Als de oprichting van een CDO niet het gevolg is van een fusie of een afsplitsing, dan geldt voor het schooljaar van oprichting als teldatum 1 oktober van dat schooljaar. Indien 1 oktober op een vrije dag valt, dan wordt op de eerstvolgende lesdag erna geteld. Vanaf het daaropvolgende schooljaar geldt als teldatum 1 februari van het voorafgaande schooljaar. Indien 1 februari op een vrije dag valt, dan wordt op de eerstvolgende lesdag erna geteld.

14.2. Personeelsomkadering

14.2.1. Bestuurspersoneel autonoom CDO

Aan een autonoom CDO wordt één betrekking van directeur toegekend (= bevorderingsambt).

14.2.2. Onderwijzend personeel

14.2.2.1. Berekening

Aan elk CDO wordt een pakket wekelijkse uren-leraar toegekend dat wordt vastgesteld naar rata van 3,66 uren-leraar per jongere voor de schijf van 1 tot en met 49 jongeren, en van 2,69 uren-leraar per jongere voor de schijf van 50 jongeren en meer. Op deze regeling bestaan geen afwijkingen. De afronding van het totaal aantal uren is als volgt: van 0,5 tot 0,9: naar de hogere eenheid; van 0,1 tot 0,4: naar de lagere eenheid. De melding van het pakket gebeurt per dienstbrief van AGODI. Met het urenpakket kunnen betrekkingen worden opgericht in de wervingsambten van leraar, godsdienstleraar en leraar niet-confessionele zedenleer.

Bovenop het aldus berekende pakket wordt voor elke jongere die anderstalige nieuwkomer is 1,20 uren-leraar toegekend tijdens het lopende schooljaar, uitsluitend bestemd om onthaalonderwijs te organiseren. Deze toekenning is beperkt tot de periode van inschrijving van de betrokken jongere in een CDO tijdens het eerste schooljaar waarin hij in zijn onderwijsloopbaan in het DO is ingeschreven; ook een jongere die hieraan voldoet doch een NAFT volgt, komt in aanmerking. Bij elke wijziging van het aantal anderstalige nieuwkomers kan dus desbetreffend aantal uren-leraar worden herberekend. Bij deze herberekening wordt altijd rekening gehouden met het aantal jongeren dat op dat ogenblik in aanmerking komt. Het totaal wordt op bovenvermelde wijze afgerond.

Het centrum brengt het Agentschap voor Onderwijsdiensten op de hoogte van welke onthaalleerlingen zijn ingeschreven door de leerlingen als dusdanig aan te duiden bij de registratie van de inschrijving via het schooladministratiepakket in DISCIMUS. Het urenpakket wordt bepaald op basis van de gegevens in DISCIMUS.

14.2.2.2. Aanwendingsmogelijkheden

Deze mogelijkheden zijn:

1° organisatie van lessen, met dien verstande dat minimaal 1/3 van de uren-leraar die naar organisatie van lessen gaan als lesuren PV of gelijkgesteld met PV moet worden aangewend. Voor de toepassing van deze bepaling worden voordrachten als lessen aanzien en worden de vacante uren-leraar, aangewend voor gastleraren, voor 1/3 als PV of gelijkgesteld met PV beschouwd;

2° organisatie van trajectbegeleiding of ondersteuning tijdens een werkplekcomponent;

3° aanwerving van gastleraren, met dien verstande dat het om maximaal 20% van het pakket uren-leraar kan gaan. De vacante uren-leraar in kwestie worden omgezet naar een krediet (zie punt 15.2.);

4° overdracht van uren-leraar naar een organisatie die in het schooljaar 2018-2019 erkend was als centrum voor deeltijdse vorming, voor de realisatie van een les- of lesvervangend aanbod ter ondersteuning van de leerling. De uren-leraar in kwestie worden omgezet naar een krediet. Dit krediet wordt als volgt vastgesteld: van het wekelijks pakket uren-leraar waarover een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs beschikt, wordt het aantal uren dat als dusdanig wordt omgezet, vermenigvuldigd met veertig, dat is het aantal weken openstelling per jaar, zodat een aantal jaaruren wordt verkregen. Dat resultaat, dat in de loop van het schooljaar niet meer kan worden gewijzigd, wordt vóór 1 oktober van het schooljaar in kwestie aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten meegedeeld. Het bedrag dat wordt toegepast bij de omzetting, wordt vastgesteld op 52,17 euro. Dat bedrag wordt gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Dat bedrag wordt vanaf 1 januari 1990, aan de spilindex 138,01 gekoppeld. De indexaanpassingen die na 1 oktober van het schooljaar gebeuren, hebben evenwel pas uitwerking met ingang van het daaropvolgende schooljaar. Voor het schooljaar 2022-2023 bedraagt het aldus geïndexeerd bedrag 100,28 euro per omgezet uur-leraar.

5° overdracht van uren-leraar naar een school voor tso of bso, naar een ander CDO of naar een CVO waarop een beroep wordt gedaan voor de organisatie van beroepsgerichte vorming of activiteiten ter ondersteuning ervan; desbetreffende uren worden, indien aangewend voor de organisatie van activiteiten ter ondersteuning van beroepsgerichte vorming, ingericht respectievelijk als "bijzondere pedagogische taken" in een school voor tso of bso, als "uren leren en werken" in een CDO en als "leraarsuren als vermeld in artikel 102, §2, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs" in een CVO;

6° overdracht van uren-leraar naar een school voor tso of bso waarop een beroep wordt gedaan voor de organisatie van algemene vorming of activiteiten ter ondersteuning ervan; desbetreffende uren worden, indien aangewend voor de organisatie van activiteiten ter ondersteuning van algemene vorming, ingericht als "bijzondere pedagogische taken" in een school voor tso of bso.

Aandacht bij punten 5° en 6°: het totale aantal uren-leraar dat wordt overgedragen voor de organisatie van algemene vorming of van activiteiten ter ondersteuning van algemene vorming of ondersteuning van beroepsgerichte vorming kan nooit hoger liggen dan het totale aantal uren-leraar dat met datzelfde doel door het CDO in kwestie werd overgedragen tijdens het voorafgaande schooljaar. Voor alle duidelijkheid: onder deze beperkende maatregel vallen dus niet de uren-leraar die worden overgedragen voor de organisatie van beroepsgerichte vorming;

7° overdracht van uren-leraar naar de school met voltijds secundair onderwijs waaraan het niet-autonoom CDO is verbonden;

8° omzetting naar een of meer betrekkingen in het ambt van opvoeder of administratief medewerker van de categorie van het ondersteunend personeel;

9° overdracht van tijdens een bepaald schooljaar niet-georganiseerde uren-leraar naar het daaropvolgend schooljaar onder de volgende voorwaarden:

a) de overdracht bedraagt maximaal 2% van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaalde schooljaar;

b) het maximale aantal uren-leraar dat wordt overgedragen, moet uiterlijk op 1 november van dat bepaalde schooljaar vastgelegd worden;

c) de overgedragen uren-leraar van een bepaald schooljaar kunnen enkel in het daaropvolgende schooljaar worden aangewend;

d) overdracht is alleen mogelijk als het centrumbestuur in kwestie op erewoord verklaart dat het tijdens dat schooljaar in de school met voltijds secundair onderwijs waaraan het niet-autonoom CDO is verbonden dan wel in het autonome CDO zelf, overeenkomstig de geldende reglementering, geen nieuwe of aanvullende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel moet uitspreken. De niet-naleving van die bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid;

e) in de overgedragen uren-leraar kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden. De niet-naleving van die bepaling heeft tot gevolg dat de vaste benoeming geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid;

10° overdracht van tijdens een bepaald schooljaar niet-georganiseerde uren-leraar naar een andere school (van hetzelfde net of van dezelfde scholengemeenschap) voor voltijds gewoon secundair onderwijs of buitengewoon secundair onderwijs of naar een ander CDO onder de volgende voorwaarden:

a) de overdracht wordt niet tot een maximum beperkt;

b) de overdracht dient plaats te vinden uiterlijk op 1 november van dat bepaald schooljaar;

c) voor zover het CDO dat de uren afstaat tot een scholengemeenschap behoort, moet de overdracht in overeenstemming zijn met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt. Voor zover de begunstigde instelling tot een andere scholengemeenschap behoort, moet de overdracht formeel aan deze scholengemeenschap worden meegedeeld;

d) de overdracht van uren-leraar moet onderhandeld worden in het lokaal comité (d.i. het lokaal comité op het niveau van de scholengemeenschap voor zover het CDO dat uren overdraagt tot een scholengemeenschap behoort).

Indien evenwel de overdracht plaats vindt tussen instellingen van hetzelfde net die niet tot een scholengemeenschap of niet tot dezelfde scholengemeenschap behoren én voor zover de overdracht uitmondt in nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel in de instelling die uren overdraagt, dan is het expliciet akkoord van hogerbedoeld lokaal comité vereist;

e) in de overgedragen uren-leraar kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden. De niet-naleving van die bepaling heeft tot gevolg dat de vaste benoeming geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid.

Andere aanwendingsmogelijkheden zijn er niet. Dit impliceert o.a. dat uren-leraar nooit rechtstreeks of onrechtstreeks mogen worden aangewend voor de organisatie van een NAFT.

14.2.2.3. Beslissing na inspraak

Het centrumbestuur beslist finaal over de aanwending van het pakket uren-leraar na toepassing van de inspraakprocedure. Deze procedure bestaat er in dat over de aanwendingscriteria, chronologisch:

1° advies wordt uitgebracht door de centrumraad;

2° overlegd wordt in de schoolraad;

3° onderhandeld wordt in het lokaal comité, d.i. het voor arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden bevoegde lokale inspraakorgaan.

14.2.2.4. Specifieke bepalingen inzake plage-uren

De beperking van het aantal plage-uren en de daarmee verband houdende maatregelen gelden ook voor het DO, met dien verstande dat bij toepassing van de desbetreffende maatregelen de uren-leraar van het voltijds en van het deeltijds secundair onderwijs worden gegroepeerd (cf. omzendbrief SO 55).

14.2.2.5. Specifieke bepalingen inzake aanwending uren-leraar in het kader van lerarentekort

14.2.2.5.1. Omzetting van maximaal 20% van de vacante uren-leraar

Bij een tekort aan onderwijzend personeel kan het centrumbestuur tijdens de schooljaren 2022-2023, 2023-2024 en 2024-2025 maximaal 20% van het aantal toegekende vacante uren-leraar aanwenden in ambten van het ondersteunend personeel. Enkel de uren leraar zoals vermeld in de eerste paragraaf van punt 14.2.2.1 komen in aanmerking voor deze omzetting.

De omzettingen kunnen telkens gebeuren vanaf 1 oktober van het lopende schooljaar in kwestie en gelden voor de duur van het lopende schooljaar.

Een omzetting van vacante uren-leraar eindigt als het personeelslid dat aangesteld is in een betrekking die via de omzetting werd ingericht, tijdens het schooljaar vrijwillig ontslag neemt volgens artikel 25 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of volgens artikel 26 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. In dit geval eindigt de omzetting voor het overeenkomend deel van de uren-leraar vanaf het ogenblik dat het ontslag ingaat.

De punten die verkregen worden door de omzetting worden maximaal ter ondersteuning van de leraar in het centrum aangewend, zodat die zich kan focussen op zijn kerntaak: lesgeven.

De criteria om het tekort aan onderwijzend personeel te bepalen en de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel, in het kader van de omzetting, worden vastgelegd na onderhandeling in het bevoegde lokale comité.

De betrekkingen die ingericht worden in ambten van het ondersteunend personeel, door de omzetting, komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in die betrekkingen.

14.2.2.5.2. Omzetting van niet-vacante uren-leraar naar punten

Bij een tekort aan onderwijzend personeel kan het centrumbestuur tijdens de schooljaren 2023-2024 en 2024-2025 de niet-vacante uren-leraar van de betrekkingen in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel in een centrum die in aanmerking komen voor een reguliere vervanging, omzetten in punten voor de aanwending in het centrum in ambten van het ondersteunend personeel.

De omzetting geldt altijd maximaal voor de duur van de afwezigheid van de titularis van de betrekking die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging en maximaal voor de duur van het lopende schooljaar.

Onder reguliere vervanging moet worden begrepen een vervanging van een afwezigheid van minder dan een schooljaar die voldoet aan volgende voorwaarden:

  • het te vervangen personeelslid is aangesteld in een gefinancierde of gesubsidieerde betrekking in het onderwijs;
  • het personeelslid dat afwezig is, kan worden vervangen volgens de gangbare financierings- en subsidiëringsregels

Voorbeelden van reguliere vervangingen zijn:

  • iedere afwezigheid van tien aaneensluitende werkdagen of meer die ten laatste aanvangt op 31 mei en die niet start in een periode van 14 kalenderdagen voor of tijdens de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie;
  • iedere afwezigheid wegens omstandigheidsverlof n.a.v. de bevalling van de echtgenote of samenwonende partner die niet start in een periode van 14 kalenderdagen voor of tijdens de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie;
  • iedere afwezigheid wegens de opname van verlofweken van postnatale rust die niet start in een periode van 14 kalenderdagen voor of tijdens de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie.

Een omzetting van niet-vacante uren-leraar eindigt:

1° vanaf het ogenblik dat de titularis van de betrekking die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging vervroegd terugkeert uit zijn afwezigheid. Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is in een betrekking die via voormelde omzetting werd ingericht in een ambt van het ondersteunend personeel wordt bij de terugkeer van de titularis ontslagen volgens artikel 23, eerste lid, a), van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 of volgens artikel 21, §1, eerste lid, a), van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991.

2° als het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is in een betrekking die via voormelde omzetting werd ingericht in een ambt van het ondersteunend personeel vrijwillig ontslag neemt volgens artikel 25 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 of volgens artikel 26 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991. In dit geval eindigt de omzetting voor het overeenkomend deel van de lestijden vanaf het ogenblik dat het ontslag ingaat.

De criteria om het tekort aan onderwijzend personeel te bepalen en de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel worden vastgelegd na onderhandeling in het bevoegde lokale comité.

De betrekkingen die opgericht worden in ambten van het ondersteunend personeel komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in die betrekkingen.

14.2.2.5.3. Berekening van de omzetting naar punten

De omzetting van de vacante uren-leraar (punt 14.2.2.5.1) of van niet-vacante uren-leraar (punt 14.2.2.5.2) naar punten voor aanwending in een wervingsambt van het ondersteunend personeel (administratief medewerker, ICT-coördinator en opvoeder) gebeurt volgens de onderstaande omzettingstabellen:

1° voor een betrekking met puntenwaarde 63 (bekwaamheidsbewijs ten minste secundair onderwijs):

uren-leraar 

punten 

1 

3 

2 

5 

3 

8 

4 

11 

5 

14 

6 

16 

7 

19 

8 

22 

9 

25 

10 

27 

11 

30 

12 

31,5 

13 

36 

14 

38 

15 

41 

16 

44 

17 

47 

18 

49 

19 

52 

20 

55 

21 

58 

22 

60 

23 

63 

2° voor een betrekking met puntenwaarde 82 (bekwaamheidsbewijs ten minste bachelor):

uren-leraar 

punten 

1 

4 

2 

7 

3 

11 

4 

14 

5 

18 

6 

21 

7 

25 

8 

29 

9 

32 

10 

36 

11 

39 

12 

43 

13 

46 

14 

50 

15 

53 

16 

57 

17 

61 

18 

64 

19 

68 

20 

71 

21 

75 

22 

78 

23 

82 

3° voor een betrekking met puntenwaarde 85 (ICT-coördinator bekwaamheidsbewijs ten minste bachelor):

uren-leraar 

punten 

1 

4 

2 

7 

3 

11 

4 

15 

5 

18 

6 

22 

7 

26 

8 

30 

9 

33 

10 

37 

11 

41 

12 

44 

13 

48 

14 

52 

15 

55 

16 

59 

17 

63 

18 

67 

19 

70 

20 

74 

21 

78 

22 

81 

23 

85 

4° voor een betrekking met puntenwaarde 120 (bekwaamheidsbewijs ten minste master):

uren-leraar 

punten 

1 

5 

2 

10 

3 

16 

4 

21 

5 

26 

6 

31 

7 

37 

8 

42 

9 

47 

10 

52 

11 

57 

12 

63 

13 

68 

14 

73 

15 

78 

16 

83 

17 

89 

18 

94 

19 

99 

20 

104 

21 

110 

22 

115 

23 

120 

5° voor een betrekking met puntenwaarde 126 (ICT-coördinator bekwaamheidsbewijs ten minste master):

uren-leraar 

punten 

1 

5 

2 

11 

3 

16 

4 

22 

5 

27 

6 

33 

7 

38 

8 

44 

9 

49 

10 

55 

11 

60 

12 

66 

13 

71 

14 

77 

15 

82 

16 

88 

17 

93 

18 

99 

19 

104 

20 

110 

21 

115 

22 

121 

23 

126 

Voorbeelden:

Een school stelt een lerarentekort vast en kan een aantal uren-leraar niet toekennen. Ze beslist na lokaal overleg om die uren om te zetten naar punten voor aanwending in ambten van het ondersteunend personeel. 

Voorbeeld 1:

De school zet 8 vacante uren-leraar om naar punten voor de oprichting van betrekkingen van ondersteunend personeel De school heeft verschillende mogelijkheden, zoals:

-ze zet de 8u om naar 29 punten opvoeder 82pt, en richt een betrekking van 12/36 opvoeder ‘ten minste bachelor’ ssc 158 op, dit kost 27 punten

-ze zet de 8u om naar 44 punten ICT-coördinator 126pt, en richt een betrekking van 12/36 ICT-coördinator ‘ten minste master’ ssc 501 op, dit kost 42 punten

-ze zet 3u om naar 8 punten administratief medewerker 63 pt en 5u naar 18 punten ICT-coördinator 85 pt, en richt een betrekking van 4/36 administratief medewerker ‘ten minste HSO’ ssc 202 (=7 pt) en van 7/36 ICT-coördinator ‘ten minste bachelor’ ssc 301 (=17 pt) op.

Voorbeeld 2:

De school zet 10 niet-vacante uren-leraar om naar punten voor de aanstelling van een vervanger in het ondersteunend personeel. De school heeft verschillende mogelijkheden, zoals:

-ze zet de 10u om naar 36 punten opvoeder 82pt, en stelt voor 16/36 een vervanger aan in het ambt opvoeder ‘ten minste bachelor’ ssc 158 op, dit kost 36 punten

-ze zet de 10u om naar 55 punten ICT-coördinator 126pt, en stelt voor 15/36 een vervanger aan in het ambt van ICT-coördinator ‘ten minste master’ ssc 501, dit kost 53 punten

-ze zet 3u om naar 8 punten administratief medewerker 63 pt en 7u naar 26 punten ICT-coördinator 85 pt, en stelt voor 4/36 een vervanger aan in het ambt van administratief medewerker ‘ten minste HSO’ ssc 202 (=7 pt) en stelt voor 11/36 een vervanger aan in het ambt van ICT-coördinator ‘ten minste bachelor’ ssc 301 (=26 pt).

14.2.2.5.4. Melding van de omzetting

De personeelsleden die aangesteld worden in vacante uren-leraar die omgezet zijn naar ambten van het ondersteunend personeel meldt u met OOM-code 38.

Voorbeeld 1:

De school zet vanaf 1 oktober 3 uren-leraar om naar 8 punten administratief medewerker 63 pt en richt een betrekking van 4/36 administratief medewerker ssc 202 op. Ze stelt daar een personeelslid in aan dat ook nog een tijdelijke opdracht van 18/36 opvoeder ssc 202 heeft via punten uit de globale puntenenveloppe.

Eén bericht geldig op 1 oktober:

- RL-1: 4/36 administratief medewerker "ten minste HSO" ATO 2 met OOM-code 38 tot 31 augustus.

- RL-1: 18/36 opvoeder "ten minste HSO" ATO 2 tot 30 juni.

Voorbeeld 2:

De school zet vanaf 1 oktober 8 uren-leraar om naar 44 punten ICT-coördinator 126 pt en richt een betrekking van 12/36 ICT-coördinator ssc 501 op. Ze stelt daar een personeelslid in aan dat ook nog tijdelijke opdracht van 19/36 ICT-coördinator heeft met ssc 501 via punten uit de ICT-puntenenveloppe.

Eén bericht geldig op 1 oktober:

- RL-1: 12/36 ICT-coördinator "ten minste master" ATO 2 met OOM-code 38 tot 30 juni.

- RL-1: 19/36 ICT-coördinator "ten minste master" ATO 2 tot 30 juni

De personeelsleden die aangesteld worden in niet-vacante uren-leraar die omgezet zijn naar ambten van het ondersteunend personeel meldt u in ATO 2 met OOM-code 41.

De vervanger van het personeelslid dat aangesteld is in omgezette vervangingsuren en dat op zijn beurt regulier afwezig is, meldt u in ATO 1 met OOM-code 41.

Voorbeeld 1:

De school zet een vervangingsopdracht van 13/9 tem 11/10 voor 10 uren-leraar om naar punten voor de aanstelling van een vervanger voor 16/36 opvoeder ssc 158. Het personeelslid heeft ook nog tijdelijk vacante opdracht van 13/36 administratief medewerker ssc 202 via punten uit de globale puntenenveloppe.

Eén bericht geldig op 13 september

- RL-1: 16/36 opvoeder ‘ten minste bachelor’  ATO 2 met OOM-code 41  tot 11 oktober.

- RL-1: 13/36 administratief medewerker ‘ten minste HSO’ ATO 2 tot 31 augustus

Voorbeeld 2:

De school zet een vervangingsopdracht van 13/9 tem 11/10 voor 10 uren-leraar om naar punten voor de aanstelling van een vervanger voor 16/36 opvoeder ssc 158. Dat personeelslid is op zijn beurt afwezig van 15/9 tem 5/10 en wordt op zijn beurt vervangen

Eén bericht geldig op 13 september voor vervanger 1

- RL-1: 16/36 opvoeder ‘ten minste bachelor’  ATO 2 met OOM-code 41  tot 11 oktober.

Eén bericht geldig op 15 september voor vervanger 2

- RL-1: 16/36 opvoeder ‘ten minste bachelor’  ATO 1 met OOM-code 41  tot 5 oktober.

14.2.2.6. Zending "aanwending middelen"

Elk jaar stuurt iedere school vóór een door AGODI vastgestelde datum een Edison-zending "aanwending middelen" door die weergeeft welke bewegingen zich op het vlak van aanwending van de beschikbare uren-leraar hebben voorgedaan. Op basis van deze zending wordt het netto aanwendbaar pakket uren-leraar vastgelegd.

Let op: bij de omzetting van niet-vacante uren-leraar voor de aanstelling van een gastleraar voor de duur van een volledig schooljaar of de aanstelling van een gastleraar via de omzetting van vacante of niet-vacante uren-leraar voor een kortere periode dan een schooljaar meldt de school dit via het formulier in bijlage 16 van deze omzendbrief. Deze gegevens maken dus geen deel uit van de zending aanwending middelen (zie ook 15.2).

14.2.3. Ondersteunend personeel

Eén of meer betrekkingen in het ambt van opvoeder of administratief medewerker (beide wervingsambten) kunnen worden ingericht. Voor een halve betrekking dient van het pakket uren-leraar 12 uren in mindering gebracht, voor een volledige betrekking 24 uren.

14.2.4. Globale puntenenveloppe

De globale puntenenveloppe strekt ertoe enerzijds om op het niveau van de instelling het kader bestuurspersoneel en ondersteunend personeel in te vullen en anderzijds om op het niveau van de instelling en van de scholengemeenschap een beleid inzake taak- en functiedifferentiatie gestalte te geven.

De globale puntenenveloppe wordt toegekend aan de scholengemeenschap. Na eventuele voorafname van een aantal punten om haar beleid inzake taak- en functiedifferentiatie op niveau van de scholengemeenschap gestalte te geven, verdeelt de scholengemeenschap jaarlijks de puntenenveloppe over haar scholen en centra.

De verdeling en aanwending van de globale puntenenveloppe maakt het voorwerp uit van een aparte omzendbrief die geldt voor het voltijds en deeltijds secundair onderwijs. De hiernavolgende bepalingen hebben evenwel betrekking op het luik "berekening van de globale puntenenveloppe", m.a.w. op welke wijze genereren de CDO middelen die in de enveloppe worden opgenomen.

1° Aan de scholengemeenschap waartoe het autonoom CDO behoort, worden in het kader van de globale puntenenveloppe, 120 punten toegekend indien dat CDO ten minste 600 regelmatige leerlingen telt of, vanaf het daaropvolgende schooljaar, ten minste 550 regelmatige leerlingen. Indien deze cijfers respectievelijk 1200 en 1150, 1800 en 1750, en 2400 en 2350 zijn, dan bedraagt het aan de scholengemeenschap toegekend aantal punten respectievelijk 240, 360 en 480. Het aantal punten blijft gedurende 2 opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum aantal leerlingen niet wordt bereikt. De termijn van twee opeenvolgende schooljaren kan evenwel voor buitengewone gevallen door de Vlaamse Regering worden verlengd na gemotiveerde aanvraag per gewoon schrijven van het centrumbestuur, gericht aan AGODI. Onder buitengewone gevallen worden centra verstaan waar de problematiek van kansarmoede dermate disproportioneel aanwezig is, dat hun bestuurlijk vermogen alleen kan worden gevrijwaard mits handhaving van de betrokken personeelsmiddelen.

2° Aan de scholengemeenschap waartoe het autonoom CDO behoort, worden in het kader van de globale puntenenveloppe, 120 punten toegekend indien in dat CDO het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde totale aantal wekelijkse uren-leraar PV of gelijkgesteld met PV, op de teldatum ten minste 7 voltijdse betrekkingen bereiken van leraar, belast met het geven van PV. Vanaf het daaropvolgende schooljaar is de norm "ten minste 6 voltijdse betrekkingen leraar PV".

Indien deze cijfers respectievelijk 15 en 14, 19 en 18, 22 en 21, 29 en 28, 31 en 30, 33 en 32, 36 en 35, 43 en 41, en zo verder per schijf van 7 en 6, bedragen, dan is het aantal punten dat aan de scholengemeenschap wordt toegekend, respectievelijk 240, 360, 480, enz... (telkens een veelvoud van 120). Het aantal punten blijft toegekend indien het minimum gedurende twee opeenvolgende schooljaren niet wordt bereikt.

Voor de toepassing van deze bepaling worden de vacante uren-leraar, aangewend voor gastleraren, voor 1/3 als PV of gelijkgesteld met PV beschouwd.

3° Aan de scholengemeenschap waartoe het niet-autonoom CDO behoort, worden in het kader van de globale puntenenveloppe 120 punten toegekend.

4° Voor een niet-autonoom CDO komen de ingerichte uren-leraar PV of gelijkgesteld met PV in aanmerking voor vaststelling van de punten die de school voor voltijds secundair onderwijs, waar die uren worden georganiseerd, in het kader van de globale puntenenveloppe genereert voor de scholengemeenschap waartoe ze behoort.

Voor de toepassing van deze bepaling worden de vacante uren-leraar, aangewend voor gastleraren, voor 1/3 als PV of gelijkgesteld met PV beschouwd.

5° Ook op de CDO is het principe van toepassing dat door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde wekelijkse uren-leraar of lesuren, ingericht als beroepsgerichte vorming (= BuSO), PV of daaraan gelijkgesteld, die in een school of CDO ontoereikend zijn om 120 punten, of een veelvoud daarvan, te genereren, op het niveau van de scholengemeenschap kunnen samengevoegd worden om alsnog tot desbetreffend aantal punten, of een veelvoud daarvan, te leiden.

6° Bij de toekenning van onderstaand aantal punten aan de scholengemeenschap, afhankelijk van het totaal aantal regelmatige leerlingen in die scholengemeenschap, worden de leerlingen DO in aanmerking genomen.

a) Tussen 900 en 3.999 leerlingen: 120 punten.

b) Tussen 4.000 en 6.499 leerlingen: 180 punten.

c) Tussen 6.500 en 7.999 leerlingen: 240 punten.

d) Tussen 8.000 en 9.499 leerlingen: 300 punten.

e) Tussen 9.500 en 10.999 leerlingen: 360 punten.

f) Vanaf 11.000 leerlingen: 420 punten.

Het aantal van 120 punten blijft gedurende 2 opeenvolgende schooljaren toegekend indien het minimum van 900 leerlingen niet meer wordt bereikt.

14.2.5. Bijkomende omkadering ter versterking van de kerntaak

14.2.5.1. Doelstelling

Centra hebben recht op aanvullende uren-leraar ter ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel.

14.2.5.2. Berekening

Het totale aantal aanvullende uren-leraar ter ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel bedraagt voor het schooljaar 2021-2022 in totaal 230 uren-leraar.

In de daaropvolgende schooljaren fluctueert het toegekende pakket uren-leraar over de schooljaren heen in functie van de leerlingenevolutie (teldatum: telkens de eerste lesdag van februari van het voorafgaand schooljaar) in het secundair onderwijs, in eenzelfde verhouding over deze beide onderwijsniveaus als bij aanvang. Voor schooljaar 2023-2024 komt dit op 238 uren-leraar.

Nieuwe opgerichte centra (programmatie) genereren in het schooljaar van hun oprichting geen aanvullende uren-leraar ter ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel.

AGODI informeert de scholen over hun aantal uren-leraar per dienstbrief.

14.2.5.3. Aanwending

De aanvullende uren-leraar ter ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel kunnen enkel maar worden aangewend in ambten van het onderwijzend personeel. Het zijn zogenaamd "gekleurde" middelen, d.w.z. ze kunnen niet voor andere onderwijsdoeleinden dan de ondersteuning van de kerntaak worden ingezet.

Tot en met het schooljaar 2022-2023 konden de uren-leraar ter ondersteuning van de kerntaak omgezet worden in punten ondersteunend personeel, in geval van een tekort aan onderwijzend personeel. Deze mogelijkheid vervalt vanaf 1 september 2023.

Overdrachten en herverdelingen van deze uren zijn mogelijk, met uitzondering van een overdracht naar een volgend schooljaar. Bij overdracht of herverdeling kunnen deze uren ook enkel maar aangewend worden voor de ondersteuning van de kerntaak.

Voor de toepassing van de personeelsregelgeving worden, voor het onderwijzend personeel, uren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel beschouwd als organieke uren die geen lesuren zijn, maar ermee gelijkgesteld worden.

14.2.5.4. Minimum en maximum per leerkracht

Er kan aan een onderwijzend personeelslid maximum één uur-leraar toegekend worden. Van dit principe kan enkel worden afgeweken tot maximum drie uren-leraar per onderwijzend personeelslid op grond van een gemotiveerd verzoek en na onderhandeling in het lokaal comité. Dit gemotiveerd verzoek kan zowel van de afvaardiging van het schoolbestuur als van de afvaardiging van het personeel komen. Het schoolbestuur beslist na voornoemde onderhandeling over deze afwijking.

14.2.5.4.1. Melding

De personeelsleden die aangesteld worden in de aanvullende uren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel meldt u met de vakcode 1778 (Ondersteuning Kerntaken Leraar).

Voorbeeld:

Een tijdelijke leraar TV Lassen-constructie wordt vanaf 6 december belast met één uur voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel. Daarnaast heeft hij nog een aanstelling voor 12/21 TV Lassen-constructie (ATO 1).

Eén bericht geldig op 6 december:

- RL-1: 1/21 TV Lassen-constructie ATO 2 met vakcode 1778 (Ondersteuning Kerntaken Leraar) tot 30 juni.

- RL-1: 12/21 TV Lassen-constructie ATO 1 tot 30 juni.

Als een vastbenoemd personeelslid een aanvullend uur voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel toegewezen krijgt, splitst u de vast benoemde opdracht op in een deel met en een deel zonder ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel. Een melding via een verlof TAO binnen de eigen school is niet correct omdat de uren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel benoembaar zijn en dus binnen de draagwijdte van de vaste benoeming vallen.

Voorbeeld:

Een voltijds vastbenoemd leraar (2de graad, AV Project Algemene Vakken) wordt vanaf 15 november belast met 1 uur voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel.

Eén bericht geldig op 15 november:

- RL-1: 20/21 AV Project Algemene Vakken ATO 4 met einddatum oneindig.

- RL-1: 1/21 AV Project Algemene Vakken ATO 4 met vakcode 1778 (Ondersteuning Kerntaken Leraar) met einddatum oneindig.

Gezien het organieke karakter van de middelen voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel zijn de decreten rechtspositie voor de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs volledig van toepassing op de personeelsleden die met deze middelen worden aangesteld. De betrekkingen moeten dus vacant worden verklaard en het schoolbestuur moet een personeelslid dat zich rechtsgeldig kandidaat stelt hierin vast benoemen, affecteren of muteren.

Opgelet:

Scholen kunnen uren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel overdragen of herverdelen. In dat geval kan een vastbenoemd personeelslid alleen met uren voor de ondersteuning van de kerntaak van het onderwijzend personeel belast worden via een verlof TAO. Overgedragen uren zijn immers niet benoembaar. Een overdracht naar het volgende schooljaar is niet mogelijk.

14.2.6. Bijkomende uren-leraar samen school maken

14.2.6.1. Doelstelling

Centra hebben recht op aanvullende uren-leraar samen school maken. Een goede inspraakcultuur versterkt het beleidsvoerend vermogen en zorgt voor krachtige en kwaliteitsvolle onderwijsorganisaties en goede werkomstandigheden voor het onderwijspersoneel. Teneinde die doelstellingen te realiseren worden deze aanvullende uren-leraar toegekend.

14.2.6.2. Berekening

Vanaf het schooljaar 2021-2022 hebben autonome centra recht op aanvullende uren-leraar "samen school maken". Niet-autonome centra genereren geen apart pakket "samen school maken", maar maken gebruik van de toegekende uren van de school voor voltijds secundair onderwijs waaraan deze is verbonden.

Het aantal aanvullende uren-leraar samen school maken waarop de school of centrum recht heeft, wordt berekend als 0,003190777* het aantal uren-leraar toegekend aan het centrum in uitvoering van artikel 89 van het decreet leren en werken.

De uren-leraar worden binnen een centrum als volgt afgerond: als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier, wordt er afgerond naar het hogere geheel getal. Als het eerste cijfer na de komma kleiner is dan of gelijk is aan vier, wordt er afgerond naar het lagere geheel getal.

Centra die volgens deze berekening recht hebben op meer dan 3 aanvullende uren-leraar samen school maken, hebben recht op 3 aanvullende uren-leraar. Centra die volgens deze berekening recht hebben op 7 of meer dan 7 aanvullende uren-leraar, krijgen 6 aanvullende uren leraar. Centra die volgens de berekening recht hebben op minder dan 1 aanvullend uur-leraar samen school maken, hebben recht op 1 aanvullend uur-leraar.

Nieuwe opgerichte centra (programmatie) genereren in het schooljaar van hun oprichting geen aanvullende lestijden samen school maken.

AGODI informeert de scholen over hun aantal lestijden per dienstbrief.

14.2.6.3. Aanwending

De aanvullende uren-leraar kunnen worden aangewend in de personeelscategorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het ondersteunend personeel. Het zijn zogenaamd "gekleurde" middelen, d.w.z. ze kunnen niet voor andere onderwijsdoeleinden dan het samen school maken worden ingezet.

De aanwending van de uren-leraar samen school maken in ambten die worden ingericht op basis van punten, gebeurt op basis van criteria die bepaald worden via lokaal overleg. Deze omzetting moet alleszins steunen op een verhoudingsgewijze omzetting van het aantal uren-leraar.

De omkadering samen school maken wordt op school- of centrumniveau aangewend conform het afsprakenkader tussen de sociale partners ter uitvoering van punt 3.4. Samen school maken van CAO-XII. Dit afsprakenkader is bijgevoegd als bijlage 5 bij de omzendbrief SO 55.

Overdrachten en herverdelingen van deze uren zijn mogelijk, met uitzondering van een overdracht naar een volgend schooljaar. Bij overdracht of herverdeling kunnen deze uren ook enkel maar aangewend worden voor het "samen school maken".

Voor de toepassing van de personeelsregelgeving worden, voor het onderwijzend personeel, uren voor het samen school maken beschouwd als organieke uren die geen lesuren zijn, maar ermee gelijkgesteld worden.

14.2.6.4. Melding

De personeelsleden die aangesteld worden in de aanvullende uren om samen school te maken meldt u met de vakcode 1777 (samen school maken).

Voorbeeld:

Een tijdelijke leraar AV Frans met een aanstelling voor doorlopende duur wordt vanaf 1 december belast met één uur samen school maken. Daarnaast heeft hij nog een aanstelling voor 19/20 AV Frans (ATO 2).

Eén bericht geldig op 1 december:

- RL-1: 1/20 AV Frans ATO 2 met vakcode 1777 (samen school maken) tot 31 augustus

- RL-1: 19/20 AV Frans ATO 2 TADD tot 31 augustus.

Als een vastbenoemd personeelslid een aanvullend uur samen school maken toegewezen krijgt, splitst u de vast benoemde opdracht op in een deel met en een deel zonder samen school maken. Een melding via een verlof TAO binnen de eigen school is niet correct omdat de uren samen school maken benoembaar zijn en dus binnen de draagwijdte van de vaste benoeming vallen.

Voorbeeld:

Een voltijds vastbenoemd leraar (2de graad, TV Elektriciteit) wordt vanaf 15 november belast met 1 uur samen school maken.

Eén bericht geldig op 15 november:

- RL-1: 20/21 TV Elektriciteit ATO 4 met einddatum oneindig.

- RL-1: 1/21 TV Elektriciteit ATO 4 met vakcode 1777 (samen school maken) met einddatum oneindig.

Gezien het organieke karakter van de middelen "samen school maken" zijn de decreten rechtspositie voor de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs volledig van toepassing op de personeelsleden die met deze middelen worden aangesteld. De betrekkingen moeten dus vacant worden verklaard en het schoolbestuur moet een personeelslid dat zich rechtsgeldig kandidaat stelt hierin vast benoemen, affecteren of muteren.

Opgelet:

Scholen kunnen uren "samen school maken" overdragen of herverdelen. In dat geval kan een vastbenoemd personeelslid alleen met uren "samen school maken" belast worden via een verlof TAO. Overgedragen uren zijn immers niet benoembaar. Een overdracht naar het volgende schooljaar is niet mogelijk.

14.3. Werkingsmiddelen

14.3.1. Basismiddelen

De basiswerkingsmiddelen worden bepaald volgens een systeem dat steunt op twee belangrijke pijlers:

1° de verschillende netten worden gelijk behandeld bij de berekening van de werkingsmiddelen;

2° er wordt rekening gehouden met het sociale profiel van de schoolbevolking.

Deze middelen bestaan uit een basisbedrag aangevuld met extra bedragen voor de leerlingenkenmerken.

Het basisbedrag wordt berekend door het aantal leerlingen om te zetten in punten (een leerling DO vertegenwoordigt 10 punten) en dit getal te vermenigvuldigen met een geldwaarde per punt.

Het extra bedrag is gebaseerd op vier leerlingenkenmerken:

1° het opleidingsniveau van de moeder;

2° de thuistaal;

3° het ontvangen van een schooltoelage;

4° de gemiddelde schoolachterstand in de wijk waar de leerling woont.

De middelen worden in twee schijven uitbetaald: een eerste schijf van 50 % in januari en het saldo in juni.

Er werd bij het gelijk leggen van de lat tussen de netten wel rekening gehouden met twee objectieve verschillen. Enerzijds gaat het om het garanderen van de vrije schoolkeuze, een verschil waardoor aan het Gemeenschapsonderwijs 3% werkingsmiddelen op zijn proportioneel aandeel extra wordt toegekend. Anderzijds betreft het een extra ten belope van 4,5 % voor de scholen van het Gemeenschapsonderwijs en gesubsidieerd officieel onderwijs die wettelijk verplicht zijn meerdere levensbeschouwingen aan te bieden.

14.3.2. Aanvullende middelen

De aanvullende werkingsmiddelen zijn voorbehouden voor activiteiten of producten die bijdragen tot de invulling van het voltijds engagement. Deze middelen worden tot schooljaar 2021-2022 toegekend op basis van de prestaties van leerlingen in het voorafgaande schooljaar in een aanloopcomponent of arbeidsdeelname.

Vanaf schooljaar 2022-2023 wordt aanvullend werkingsbudget toegekend voor leerlingen in het voorafgaande schooljaar ingeschreven in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Alle leerlingen waarvoor aanvullend werkingsbudget wordt toegekend, genereren hetzelfde bedrag. Dit bedrag wordt bekomen door de beschikbare enveloppe aan middelen te delen door het totale aantal leerlingen in Vlaanderen ingeschreven in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Door voor alle leerlingen in het deeltijds beroepssecundair onderwijs aanvullend werkingsbudget toe te kennen, wordt de realisatie van het voltijds engagement ondersteund.

Het aanvullende werkingsbudget wordt uitbetaald samen met het voorschot op de basismiddelen.

14.3.3. Extra werkingsbudget voor materiaalintensief studieaanbod in het secundair onderwijs

Jaarlijks wordt er een extra werkingsbudget voorzien voor scholen en centra met materiaalintensief studieaanbod. Voor meer informatie, zie omzendbrief SO 16.

14.3.4. Extra werkingsbudget voor een offensief Nederlands voor leerlingen in het gewoon secundair onderwijs die het Nederlands onvoldoende beheersen

Deze middelen worden ingezet in functie van het versterken van de Nederlandse taalcompetenties van de leerlingen die achterblijven op dit vlak. Voor meer informatie, zie omzendbrief SO 16.

14.3.5. Bijzondere maatregelen in het kader van de capaciteitsproblematiek

Er wordt vanaf 2024 tot en met 2027 jaarlijks een extra werkingsbudget voorzien van minstens 10 miljoen euro om scholen en centra te ondersteunen die bijkomende plaatsen hebben gerealiseerd in de B-stroom van de eerste graad of in het beroepssecundair onderwijs. Voor meer informatie, zie omzendbrief SO 16.

15. Personeel

15.1. Eigen personeel

Op de personeelsleden van het CDO dat wordt ingevuld binnen het door de overheid gefinancierd of gesubsidieerd kader, is de rechtspositieregeling in onderwijs van toepassing.

Voor wat betreft de lerarenomkadering moet inzake aanwending van de uren-leraar een onderscheid worden gemaakt tussen modulair en niet-modulair georganiseerde opleidingen.

In de modulair georganiseerde opleidingen DO kunnen uren-leraar, zowel klassikaal als niet-klassikaal (bv. trajectbegeleiding), uitsluitend worden georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden, meer bepaald als "uren leren en werken". Deze "uren leren en werken" worden gelijkgesteld met een opdracht in de tweede of derde graad beroepssecundair onderwijs. Bv. 10 uren leren en werken (AV ... 3de graad bso), 8 uren leren en werken (PV ... 2de graad bso).Voor de EDISON-gegevensoverdracht naar het werkstation van de "uren leren en werken" wordt gebruik gemaakt van de code 910 uren leren en werken.

Voor niet-modulair georganiseerde opleidingen worden de uren-leraar georganiseerd als lesuren algemene vakken, technische vakken of praktische vakken of als uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden, meer bepaald als "uren leren en werken" of als "seminaries". Deze "vakken", "uren leren en werken" of "seminaries" worden gelijkgesteld met een opdracht in de tweede of derde graad beroepssecundair onderwijs. Bv. 2 uren AV Nederlands 3de graad bso, 10 uren leren en werken (TV ... 3de graad bso), 4 uren seminaries (AV ... 2de graad bso). De organisatie van algemene, technische en praktische vakken en seminaries gebeurt klassikaal, de organisatie van uren leren en werken niet-klassikaal (bv. trajectbegeleiding). Voor de EDISON-gegevensoverdracht naar het werkstation van de "uren leren en werken" wordt gebruik gemaakt van de code 910 uren leren en werken.

Vermits trajectbegeleiding een vorm van aanwending van uren-leraar is, wordt die begeleiding uitgeoefend vanuit het ambt van leraar (of godsdienstleraar); trajectbegeleider is dus geen afzonderlijk ambt.

15.2. Gastleraren zonder dienstverleningsovereenkomst

Een centrum kan uren-leraar aanwenden onder vorm van aanwerving van gastleraren. Een centrum kan gastleraren inzetten in een vacante betrekking (tot maximaal 20 % van het pakket uren-leraar) of tijdens de schooljaren 2023-2024 en 2024-2025 in een niet-vacante betrekking in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel die in aanmerking komt voor een reguliere vervanging.

Een reguliere vervanging is een vervanging van een personeelslid dat minstens tien werkdagen reglementair afwezig is. Daarbij geldt wel steeds de beperking dat er geen vervangingsmogelijkheid is in een periode van 14 kalenderdagen voor en ook tijdens een korte vakantieperiode, met uitzondering van de maanden juli en augustus. Zie hiervoor de omzendbrief "Beperking van de vervangingsmogelijkheid voor of tijdens een korte vakantieperiode" (PERS/2015/06 van 24-08-2015).

Wanneer de gastleraar wordt ingezet voor een reguliere vervanging, geldt de omzetting van de vacature in een krediet steeds voor de duur van de afwezigheid van de titularis en is die ook steeds beperkt tot de duur van het lopende schooljaar. Het daaropvolgende schooljaar kan het centrum evenwel opnieuw gebruik maken van de maatregel. De omzetting – en dus ook de aanstelling van de gastleraar – eindigt echter in elk geval als de titularis vervroegd uit zijn afwezigheid terugkeert of als de gastleraar vrijwillig een einde aan zijn opdracht wenst te maken.

Een gastleraar is een persoon die geen deel uitmaakt van het centrumbestuur of van het personeel van het centrum en die, hetzij in eigen naam hetzij in dienst van een organisatie of onderneming en in het kader van de realisatie van het onderwijsprogramma, voor jongeren voordrachten geeft vanuit zijn of haar deskundigheid en ervaring in de arbeidsmarkt en de bedrijfswereld.

Op gastleraren is, voor alle duidelijkheid, de rechtspositieregeling in onderwijs niet van toepassing. Het centrum bepaalt anderzijds zelf de wijze waarop hij een gastleraar in dienst neemt: ofwel sluit het CDO een arbeidsovereenkomst met de gastleraar zelf, ofwel sluit het CDO een contract van huur van diensten.

In het geval van een arbeidsovereenkomst wordt het centrum werkgever van de voordrachtgever, waarbij deze laatste onder leiding, toezicht en gezag komt van het centrum. De arbeidsreglementering heeft dan volle uitwerking en het centrum moet alle verplichtingen als werkgever nakomen. Naast de betaling van het overeengekomen loon zijn o.a. de RSZ-bijdragen eveneens ten laste van het centrum.

In het geval van huur van diensten kan een contract, bv. tegen een vaste prijs per uur, afgesloten worden zowel met een natuurlijk persoon als met rechtspersonen (een organisatie of onderneming uit de publieke of private sector). Het schoolbestuur betaalt, op basis van de voorgelegde gefactureerde prestaties, het contractueel vastgelegde huurgeld. In dit geval is er geen band van leiding, toezicht en gezag tussen het schoolbestuur en de gastleraar en is er voor de school geen sprake van tewerkstelling en RSZ-verplichting.

Wanneer het schoolbestuur een contract van huur van diensten afsluit met een natuurlijk persoon dan sluit het schoolbestuur een aannemingsovereenkomst met de gastleraar. De gastleraar valt dan onder het statuut van zelfstandige. De gastleraar staat dan zelf in voor de betaling van RSZ-bijdragen.

Wanneer het schoolbestuur een contract van huur van diensten afsluit met een rechtspersoon (een organisatie uit de publieke of private sector) dan blijft de gastleraar werknemer van deze organisatie of onderneming en staan deze in voor het betalen van de RSZ-bijdragen.

Bij het afsluiten van een contract van huur van diensten met een natuurlijk of rechtspersoon valt de betaling van de RSZ-bijdragen dus niet ten laste van het schoolbestuur maar zal wel een rol spelen bij het afsluiten van het contract.

Een gastleraar is van onberispelijk gedrag. Dit blijkt uit een uittreksel uit het strafregister met de finaliteit 596.2 – model bestemd voor contacten met minderjarigen, dat op het ogenblik van het voorleggen niet langer dan een maand tevoren is afgegeven.

Daarnaast toont de gastleraar die gastlessen geeft in een centrum die in het Nederlands taalgebied ligt met uitzondering van de faciliteitengemeenten, aan dat hij de kennis van het Nederlands als onderwijstaal beheerst op het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. De gastleraar bewijst de vereiste taalkennis op een van de volgende wijzen:

  • met een bekwaamheidsbewijs dat de Vlaamse Regering vastlegt voor een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het gewoon secundair onderwijs en dat behaald is in de onderwijstaal;
  • met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
  • met een studiebewijs dat gelijkwaardig is met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs en dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
  • met een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het vereiste niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen aantoont.

Meer informatie over de wijze waarop de vereiste taalkennis kan worden aangetoond, vindt u in de omzendbrief "Vereiste taalkennis bij aanstelling in het onderwijs – PERS/2010/01".

Als het centrum uren-leraar aanwendt om een gastleraar in te zetten, bezorgt het centrum de volgende gegevens aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten:

  • het aantal uren-leraar dat ze wil aanwenden;
  • de periode van aanwending van de uren-leraar;
  • vacante of niet-vacante betrekking, met opgave van de titularis als het gaat om een niet-vacante betreking.

Indien het om de omzetting van een vacante betrekking gaat voor de duur van een volledig schooljaar, geeft de school dit door via de zending aanwending middelen.

Indien het om de omzetting van een niet-vacante betrekking gaat voor de duur van een volledig schooljaar of om de omzetting van een betrekking (vacant of niet-vacant) voor een kortere periode dan een schooljaar, dan meldt de school dit via het formulier in bijlage 16 van deze omzendbrief. Het formulier wordt in de school bijgehouden en op 2 vaste momenten doorgestuurd naar AGODI. Een eerste maal met deadline 31 oktober met alle omzettingen die op dat moment gekend zijn, en een tweede maal voor de betaling van het krediet met deadline 15 juni. Bij deze laatste melding moet het formulier volledig en correct ingevuld zijn voor het volledige schooljaar. Aanvullingen en wijzigingen tussen de beide meldingen (bijvoorbeeld omdat een periode vroeger beëindigd werd dan voorzien) worden in rekening gebracht voor het bepalen van het krediet.

Let op: deze melding gebeurt niet via de klassieke elektronische personeelszending voor personeelsleden die onder de decreten rechtspositie vallen.

De uren-leraar worden door het Agentschap voor Onderwijsdiensten omgezet in een krediet dat wordt vastgesteld op 68,93 euro per omgezet uur-leraar.

Het krediet wordt gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het krediet wordt vanaf 1 januari 2023 gekoppeld aan de spilindex 123,14. De indexaanpassingen die na 1 oktober van het schooljaar worden doorgevoerd, hebben pas uitwerking met ingang van het daaropvolgende schooljaar.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten kent het totale krediet voor de aanwending van gastleraren toe aan het centrum in de vorm van een voorschot van 25% van het krediet in de loop van de maand november van het schooljaar in kwestie en het resterende saldo van 75% in de loop van de maand juni die daarop volgt. Het krediet kan enkel worden aangewend voor de inzet van gastleraren.

Het centrum kan ook een gastleraar aantrekken via het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst met een bedrijf of een organisatie uit de publieke of private profit- en non-profitsector. Meer informatie hierover vindt u in omzendbrief "Aanwending van uren-leraar of lesuren voor de aanstelling van een gastleraar met een dienstverleningsovereenkomst in het secundair onderwijs – SO/2023/02".

16. Inkanteling van leren en werken in duaal leren

16.1. Opleidingsaanbod verandert

De komende jaren wordt het stelsel van leren en werken ingekanteld in duaal leren. De inkanteling moet afgerond zijn tegen schooljaar 2025-2026. De CDO’s en Syntra vzw’s blijven bestaan, maar hun aanbod zal wijzigen van leren en werken naar duaal leren. De concordantietabellen bij de matrix secundair onderwijs geven weer naar welk toekomstig aanbod de opleidingen leren en werken omgezet kunnen worden.

Opleidingen die in de concordantietabellen zijn opgenomen als te schrappen, worden vanaf 1 september 2021 geschrapt. Dat wil zeggen dat er vanaf die datum geen nieuwe leerlingen mogen instromen. Leerlingen die al eerder ingeschreven waren in een opleiding, kunnen deze wel nog afronden, zonder onderbreking en binnen een normaal tijdsbestek. In bijlage 1 is opgenomen welke opleidingen geschrapt worden vanaf 1 september 2021.

Bijlage 13 geeft de concordantietabellen weer van de opleidingen leren en werken naar het nieuwe duale aanbod. In deze tabellen is ook de fasering geïntegreerd van de inkanteling gedurende de komende schooljaren. De omzetting van het huidige aanbod naar het nieuwe aanbod in duaal leren gebeurt in twee stappen.

1) CDO’s en Syntra vzw’s melden bij AGODI naar welk toekomstig aanbod ze hun huidige aanbod in leren en werken zullen omzetten. Deze melding moet telkens gebeuren in het schooljaar voorafgaand aan de effectieve omzetting. Mits enkele uitzonderingen kan één opleiding leren en werken telkens concorderen naar drie duale opleidingen: één op niveau van de tweede graad, één op niveau van de derde graad en één op niveau zevende leerjaar tso of kso. De melding van deze concordanties is ook gefaseerd volgens deze graden, maar het kan ook ineens voor de volledige leerlijn worden gemeld. Het is belangrijk om mee te geven dat als een opleiding leren en werken in een graad, maar naar één duale opleiding kan concorderen, de concordantie automatisch wordt toegekend; het CDO of de Syntra vzw moet in zo een situatie geen melding doen bij AGODI. De fasering van de melding van de concordanties over de verschillende graden is als volgt:

  • De concordanties op niveau van de tweede graad moeten gemeld worden bij AGODI tegen 30 november 2021 door middel van het modelformulier in bijlage 15.
  • De concordanties op niveau van de derde graad moeten gemeld worden bij AGODI tegen 30 november 2022.
  • De concordanties op niveau van het zevende leerjaar tso of kso moeten gemeld worden bij AGODI tegen 30 november 2024.

2) In een tweede stap starten CDO’s en Syntra vzw’s met de omzetting van hun aanbod, waarbij het oude aanbod leren en werken stelselmatig wordt afgebouwd en er wordt gestart met het inrichten van het nieuwe duale aanbod. Voor de komende schooljaren zal dit volgens deze systematiek gebeuren:

Schooljaar 2022-2023

Op 1/9/22 worden een aantal opleidingen leren en werken geschrapt. Voor deze opleidingen is het duidelijk: vanaf 1 september 22 kunnen er geen nieuwe leerlingen meer inschrijven. Leerlingen die het jaar voordien inschreven, moeten een daadwerkelijke lesbijwoning hebben gehad. Leerlingen die voor die datum al ingeschreven waren, kunnen deze opleiding binnen een normaal tijdsbestek en zonder onderbreking verder zetten binnen het stelsel van L&W tot het behalen van het certificaat; dit certificaat kan in combinatie met de algemene vorming die de leerling op dat moment volgt, leiden tot een getuigschrift 2de graad of studiegetuigschrift 3de graad of diploma SO.

In datzelfde schooljaar 22-23 kunnen leerlingen nog zonder probleem instromen in alle overige bestaande opleidingen (niet geschrapt op 1 september 22) binnen het stelsel van leren en werken ongeacht de koppeling van de algemene vorming met het oog op het behalen van een getuigschrift 2de graad of studiegetuigschrift 3de graad of diploma SO.

Schooljaar 2023-2024

Op 1/9/23 worden opnieuw een aantal opleidingen leren en werken geschrapt. Voor deze opleidingen is het duidelijk: vanaf 1 september 23 kunnen er geen nieuwe leerlingen meer inschrijven. Leerlingen die het jaar voordien inschreven, moeten een daadwerkelijke lesbijwoning hebben gehad. Leerlingen die voor die datum al ingeschreven waren (bijvoorbeeld in het schooljaar 22-23), kunnen deze opleiding binnen een normaal tijdsbestek en zonder onderbreking verder zetten binnen het stelsel van L&W tot het behalen van het certificaat; dit certificaat kan in combinatie met de algemene vorming die de leerling op dat moment volgt, leiden tot een getuigschrift 2de graad of studiegetuigschrift 3de graad of diploma SO.

In het schooljaar 23-24 kunnen leerlingen nog zonder probleem instromen in alle overige bestaande opleidingen (niet geschrapt op 1 september 22 of 1 september 23) binnen het stelsel van leren met de koppeling van de algemene vorming met het oog op het behalen van een studiegetuigschrift 3de graad of diploma SO. Dus vanaf 1 september 23 is het niet meer mogelijk om in de resterende (niet geschrapte) opleidingen in te schrijven met koppeling van de algemene vorming van de 2de graad met het oog op het behalen van getuigschrift 2de graad.

Schooljaar 2024-2025

Op 1/9/24 worden mogelijk opnieuw een aantal opleidingen leren en werken geschrapt. Voor deze opleidingen is het duidelijk: vanaf 1 september 24 kunnen er geen nieuwe leerlingen meer inschrijven. Leerlingen die het jaar voordien inschreven, moeten een daadwerkelijke lesbijwoning hebben gehad. Leerlingen die voor die datum al ingeschreven waren, kunnen deze opleiding binnen een normaal tijdsbestek en zonder onderbreking verder zetten binnen het stelsel van L&W tot het behalen van het certificaat; dit certificaat kan in combinatie met de algemene vorming die de leerling op dat moment volgt, leiden tot een getuigschrift 2de graad of studiegetuigschrift 3de graad of diploma SO.

In het schooljaar 24-25 kunnen leerlingen nog zonder probleem instromen in alle overige bestaande (niet geschrapte) opleidingen binnen het stelsel van leren met de koppeling van de algemene vorming met het oog op het behalen van een diploma SO. Dus vanaf 1 september 24 is het niet meer mogelijk om in de resterende opleidingen (niet geschrapte) in te schrijven met koppeling van de algemene vorming met het oog op het behalen van getuigschrift 2de graad of studiegetuigschrift 3de graad. Dit is meteen ook het laatste schooljaar waarop er nog leerlingen kunnen ingeschreven zijn in een opleiding leren en werken.

Schooljaar 2025-2026

Vanaf 1/9/25 is de modernisering van het SO helemaal uitgerold, en zullen ook alle opleidingen binnen het stelsel van leren en werken geschrapt zijn. Vanaf dat moment kunnen er geen leerlingen meer ingeschreven zijn in het stelsel van leren en werken; leerlingen die in schooljaar 24-25 nog ingeschreven waren in een opleiding leren en werken, en niet slaagden in die opleiding zullen vanaf 1/9/25 moeten geheroriënteerd worden naar een (al dan niet duale) opleiding in de nieuwe structuur.

Opleidingen nog te bepalen

Momenteel staan nog verschillende opleidingen in de concordantietabellen in bijlage 13 opgenomen als "te bepalen". De opleidingen die zo nog op te bepalen staan, vallen voorlopig buiten bovenstaande systematiek per schooljaar; dit impliceert dat er nog leerlingen in die opleidingen ingeschreven kunnen worden, ongeacht de koppeling aan een graad. Pas als hun concordantie ingevuld is, gaan zij mee in de systematiek van omzetting, afhankelijk weer van het moment van schrapping.

16.2. Eindtermen van toepassing

Vanaf 1 september 2021 starten de nieuwe eindtermen op niveau van de tweede graad van het secundair onderwijs. Dit heeft ook repercussies voor leren en werken.

Schooljaar 2021-2022 is een overgangsjaar:

  • De oude eindtermen leren en werken voor de tweede graad gelden bij overgangsmaatregel alleen nog voor leerlingen waarvan de klassenraad inschat dat ze in schooljaar 2021-2022 de eindtermen algemene vorming van de 2de graad kunnen behalen.
  • Als de klassenraad inschat dat de leerling niet meer in de mogelijkheid is om in 2021-2022 de eindtermen algemene vorming van de tweede graad te behalen met de oude eindtermen, worden de nieuwe eindtermen meteen gebruikt.

Vanaf schooljaar 2022-2023 volgen alle leerlingen op niveau van de tweede graad de nieuwe eindtermen.

Vanaf schooljaar 2023-2024 volgen leerlingen die starten op niveau van de derde graad, de nieuwe eindtermen. Enkel leerlingen die vóór dit schooljaar al gestart waren in een opleiding op niveau van de derde graad, mogen de oude eindtermen nog gebruiken.

De tabel in bijlage 14 geeft de volledige fasering van de eindtermen voor de komende schooljaren weer.

17. Bijlagen

Bijlage 1 - Opleidingen deeltijds beroepssecundair onderwijs (DO)

/documenten/bestanden/3723.docx (nr. 3723, docx, 6 p., 35 kB)

Bijlage 2 - Organisatie opleidingen modulair in het verlengde van het experiment modularisering deeltijds beroepssecundair onderwijs (lijst CDO’s – lijst opleidingen – lijst administratieve groepsnummers – opleidingenstructuren – inhoud modules)

/documenten/bestanden/3725.docx (nr. 3725, docx, 34 p., 219 kB)

Bijlage 3 - Proces-verbaal met betrekking tot de leerlingenevaluatie (DO/DV)

/documenten/bestanden/3727.doc (nr. 3727, doc, 37 kB)

Bijlage 4 - Attest van vrijstelling (DO)

/documenten/bestanden/3726.doc (nr. 3726, doc, 31 kB)

Bijlage 5 - Proces-verbaal met betrekking tot de leerlingenevaluatie (DO) na beroep

/documenten/bestanden/5792.doc (nr. 5792, doc, 35 kB)

Bijlage 6 - Attest van verworven competenties (DO)

/documenten/bestanden/3728.doc (nr. 3728, doc, 31 kB)

Bijlage 7 - Deelcertificaat (DO)

/documenten/bestanden/3729.doc (nr. 3729, doc, 31 kB)

Bijlage 8 - Certificaat (DO)

/documenten/bestanden/3730.docx (nr. 3730, docx, 2 p., 15 kB)

Bijlage 9 - Getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs (DO)

/documenten/bestanden/3731.doc (nr. 3731, doc, 30 kB)

Bijlage 10 - Studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs (DO)

/documenten/bestanden/3732.doc (nr. 3732, doc, 30 kB)

Bijlage 11 - Diploma van secundair onderwijs (DO)

/documenten/bestanden/3733.doc (nr. 3733, doc, 31 kB)

Bijlage 12 - Getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer (DO)

/documenten/bestanden/3734.doc (nr. 3734, doc, 32 kB)

Bijlage 13 - Overzicht opleidingen, concordanties en omzettingen van leren en werken naar duaal leren

/documenten/bestanden/13324.docx (nr. 13324, docx, 58 p., 282 kB)

Bijlage 14 - Leren en Werken / Duaal – Geldende eindtermen

/documenten/bestanden/13325.docx (nr. 13325, docx, 2 p., 33 kB)

Bijlage 15 - Melding van concordantie van DBSO of Syntra

/documenten/bestanden/15609.docx (nr. 15609, docx, 2 p., 898 kB)

Bijlage 16 - Aanvraag van een krediet voor een gastleraar zonder dienstverleningsovereenkomst in het secundair onderwijs

/documenten/bestanden/23150.xlsx (nr. 23150, xlsx, 4 bladen, 785 kB)