Structuur en organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs

Opgelet! Om adequaat met de gevolgen van de Oekraïne-crisis voor onderwijs te kunnen omgaan, werden enkele dringende tijdelijke maatregelen genomen. Bepaalde regelgeving die u in deze omzendbrief vindt, kan daardoor tijdelijk door een dringende maatregel aangepast zijn. Deze omzendbrief moet u daarom samenlezen met omzendbrief SO/2022/01.

Opgelet! Naar aanleiding van het decreet leersteun werd de terminologie rond verslagen aangepast.
- Met een IAC-verslag kan een leerling inschrijven in opleidingsvorm 1, 2 of 3 van het secundair onderwijs;
- Met een OV4-verslag kan een leerling inschrijven in opleidingsvorm 4 van het secundair onderwijs.

Opgelet! Met het decreet leersteun worden individuele handelingsplannen en groepshandelingsplannen vervangen door individueel aangepaste curricula. Voor elke leerling met een IAC-verslag in het buitengewoon secundair onderwijs moet vanaf 1 september 2023 een individueel aangepast curriculum opgemaakt worden, dat is afgestemd op de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van de leerling. Voor een leerling met een OV4-verslag wordt het gemeenschappelijk curriculum aangepast aan de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling. Voor meer info zie deel 2.3.

1. Inleiding

Deze omzendbrief geeft toelichting over de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs.

Met "betrokken personen" en "ouders" wordt binnen de context van deze omzendbrief bedoeld de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerplichtige onder hun bewaring hebben of de meerderjarige leerling zelf.

Hoewel buitengewoon secundair onderwijs leerplichtonderwijs is, bestaat de leerlingenpopulatie dus ook uit meerderjarigen. Hier is de algemene norm van toepassing dat alle contacten, mededelingen, overeenkomsten, … rechtstreeks tussen de onderwijsverstrekker en de meerderjarige leerling verlopen. Slechts mits akkoord van de meerderjarige leerling mag en moet de school ook de ouders op de hoogte brengen van de studievoortgang van die leerling.

Deze omzendbrief geeft een omstandige toelichting enerzijds bij de structuur en organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs en anderzijds bij de toelating, de evaluatie, de studiebekrachtiging en de rechtsbeschermende maatregelen voor leerlingen. De omzendbrief is van toepassing op het buitengewoon secundair onderwijs, echter voor de specifieke structuur, toelatingsvoorwaarden, studiebekrachtigingen, edm. van opleidingsvorm 4 en de gevolgen van de modernisering voor opleidingsvorm 4 moet u de omzendbrief SO 64 raadplegen.

Vanaf 1 september 2019 werd in opleidingsvorm 4 gestart met de modernisering van het secundair onderwijs, een set gerichte maatregelen om het secundair onderwijs te versterken en de verbeterpunten aan te pakken.

De modernisering van het secundair onderwijs zal in opleidingsvorm 4 progressief verlopen, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad. De modernisering zal zodoende volledig zijn geïmplementeerd in het schooljaar 2025-2026 als het derde leerjaar van de derde graad aan bod is gekomen.

Vanaf 1 september 2020 werd in opleidingsvorm 3 gestart met de modernisering van het secundair onderwijs.

De modernisering van het secundair onderwijs zal in opleidingsvorm 3 progressief verlopen, leerjaar na leerjaar, te beginnen met de observatiefase. (Observatiefase: 1/9/2020, eerste leerjaar opleidingsfase 1/9/2021, tweede leerjaar opleidingsfase: 1/9/2022, eerste leerjaar kwalificatiefase: 1/9/2023, tweede leerjaar kwalificatiefase: 1/9/2024, integratiefase: 1/9/2025). De modernisering zal zodoende volledig zijn geïmplementeerd in het schooljaar 2025-2026 als de integratiefase aan bod is gekomen.

Wat duale structuuronderdelen in opleidingsvorm 3 en 4 betreft moet deze omzendbrief samen worden gelezen met de specifieke bepalingen voor het duaal leren die in de omzendbrief SO/2019/01 zijn opgenomen. Die specifieke bepalingen kunnen er op neerkomen dat, uitzonderlijk, de organisatie van het duaal leren op enkele punten afwijkt van het niet-duaal leren of dat sommige items van de modernisering eerder dan volgens de progressieve kalender worden geïmplementeerd.

2. Structuur en organisatie van de 4 opleidingsvormen

2.1. Opleidingsvormen

De structuur van het buitengewoon secundair onderwijs bestaat uit 4 opleidingsvormen. Elke opleidingsvorm streeft welbepaalde doelstellingen na.

2.1.1. Opleidingsvorm 1

De doelstelling van opleidingsvorm 1 is het maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is en in voorkomend geval arbeidsdeelname in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is.

Opleidingsvorm 1 kan georganiseerd worden voor de types 2, 3, 4, 6, 7 en 9.

Deze opleidingsvorm biedt een algemene sociale vorming gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving met ondersteuning en in voorkomend geval op arbeidsdeelname in een omgeving met ondersteuning.

Met "arbeidsdeelname" wordt bedoeld: het uitvoeren van maatschappijrelevante activiteiten met productief of dienstverlenend en niet-vrijblijvend karakter.

2.1.2. Opleidingsvorm 2

De doelstelling van opleidingsvorm 2 is maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is en tewerkstelling in een werkomgeving waar in ondersteuning voorzien is.

Opleidingsvorm 2 kan georganiseerd worden voor de types 2, 3, 4, 6 , 7 en 9.

Deze opleidingsvorm biedt een algemene en sociale vorming en een beroepsgerichte vorming met arbeidstraining die gericht is op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving met ondersteuning en op tewerkstelling in een werkomgeving met ondersteuning.

Met "tewerkstelling in een werkomgeving met ondersteuning" wordt bedoeld: het verrichten van betaalde arbeid in een werkomgeving die afgestemd is op de capaciteiten, beperkingen, de arbeid-gerelateerde wensen en ontwikkelingsmogelijkheden van personen met een arbeidshandicap.

2.1.3. Opleidingsvorm 3

De doelstelling van opleidingsvorm 3 is maatschappelijk functioneren en participeren, en tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu.

Opleidingsvorm 3 kan georganiseerd worden voor het type basisaanbod en de types 3, 4, 6, 7 en 9. In opleidingsvorm 3 worden verschillende opleidingen georganiseerd.

Deze opleidingsvorm geeft een algemene, sociale en beroepsgerichte vorming gericht op maatschappelijk functioneren en participeren en op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu.

Met "tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu" wordt bedoeld: het verrichten van betaalde arbeid in een gewone werkomgeving.

2.1.4. Opleidingsvorm 4

De doelstelling van opleidingsvorm 4 is maatschappelijk functioneren en participeren, al dan niet in een omgeving met ondersteuning, en aanvatten van vervolgonderwijs of tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu, al dan niet met ondersteuning.

Opleidingsvorm 4 kan georganiseerd worden voor de types 3, 4, 5, 6, 7 en 9. In opleidingsvorm 4 worden verschillende studierichtingen georganiseerd, die overeenkomen met de studierichtingen uit het gewoon voltijds secundair onderwijs.

Het buitengewoon secundair onderwijs in de 4 opleidingsvormen wordt verstrekt naar rata van tweeëndertig tot zesendertig lesuren van vijftig minuten per week, gespreid over negen halve dagen.

2.2. Types in het buitengewoon secundair onderwijs

In elke opleidingsvorm kan de school leerlingen uit verschillende types samenbrengen. Er zijn acht types.

2.2.1. Type basisaanbod

Het type basisaanbod richt zich tot jongeren voor wie de onderwijsbehoeften dermate zijn en aantoonbaar blijkt dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn om de leerling te kunnen blijven meenemen binnen een gemeenschappelijk curriculum in een school voor gewoon onderwijs.

2.2.2. Type 2

Het type 2 richt zicht tot jongeren met een verstandelijke beperking.

Jongeren met een verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria:

a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een totaal intelligentiequotiënt op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest dat twee of meer standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdsgenoten rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval;

b) ze hebben significante beperkingen in het adaptief gedrag, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor adaptief gedrag, die twee of meer standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval;

c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar;

d) het besluit "verstandelijke beperking" wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek.

2.2.3. Type 3

Het type 3 richt zich tot jongeren met een emotionele of gedragsstoornis, die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in type 2.

Jongeren met een emotionele of gedragsstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld:

a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit;

b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis;

c) de gedragsstoornis in enge zin, "conduct disorder";

d) een angststoornis;

e) een stemmingsstoornis;

f) een hechtingsstoornis.

2.2.4. Type 4

Het type 4 richt zich tot jongeren met een motorische beperking.

Jongeren met een motorische beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuromusculoskeletale en beweginggerelateerde functies, meer bepaald:

a) de functies van gewrichten en beenderen;

b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van: 1) een van de of beide bovenste of onderste ledematen; 2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden; 3) de romp; 4) overige;

c) de bewegingsfuncties;

d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het beweginggerelateerd functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten.

2.2.5. Type 5

Het type 5 richt zich tot jongeren die opgenomen zijn in een universitair ziekenhuis, een residentiele setting of verblijven in een preventorium.

2.2.6. Type 6

Het type 6 richt zich tot jongeren met een visuele beperking.

Jongeren met een visuele beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria:

a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk aan 3/10 voor het beste oog is;

b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30° beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20° verkleinen;

c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie. Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan: halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is. Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan: het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen. Onder oftalmoplegie wordt verstaan: verlamming van de oogspieren. Onder oscillopsie wordt verstaan: subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen;

d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking;

e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten.

2.2.7. Type 7

Het type 7 richt zich tot jongeren met een auditieve beperking of een spraak- of taalstoornis.

Jongeren met een auditieve beperking zijn jongeren die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-, keel- en oorarts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria:

a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 dB of meer voor het beste oor zonder correctie;

b) als de Fletcher-index minder dan 40 dB bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker-klinker- medeklinker-samenstelling bij 70 dB geluidsterkte;

c) een door een neus-, keel- en oorarts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten.

Jongeren met een spraak- of taalstoornis zijn jongeren zonder een verstandelijke beperking, zoals in type 2, waarvoor, op basis van een multidisciplinair onderzoek door een erkend gespecialiseerd team, met minstens een logopedist, audioloog en neus-, keel- en oorarts, een diagnose ontwikkelingsdysfasie of kinderafasie wordt vastgesteld.

2.2.8. Type 9

Het type 9 richt zich tot jongeren met een autismespectrumstoornis, die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in type 2.

Jongeren met een autismespectrumstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld:

a) de autistische stoornis;

b) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven.

2.3. Individueel aangepast curriculum of gemeenschappelijk curriculum

Met het decreet leersteun worden individuele handelingsplannen en groepshandelingsplannen vervangen door individueel aangepaste curricula. Voor elke leerling met een IAC-verslag in het buitengewoon secundair onderwijs moet vanaf 1 september 2023 een individueel aangepast curriculum opgemaakt worden, dat is afgestemd op de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van de leerling. Voor een leerling met een OV4-verslag wordt het gemeenschappelijk curriculum aangepast aan de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling.

2.3.1. Individueel aangepast curriculum in OV1, OV2 of OV3

Voor elke leerling met een IAC-verslag wordt een individueel aangepast curriculum opgemaakt door de klassenraad in afstemming met de leerling tenzij dat niet mogelijk is, met de ouders, en waar nodig de CLB-medewerker en andere externe ondersteuners.

Het individueel aangepast curriculum bevat de doelen die nagestreefd of gerealiseerd zullen worden, volgens de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling. Het individueel aangepast curriculum krijgt vorm op basis van een cyclisch proces van handelingsplanmatig werken.

Voor de selectie van de doelen vertrekt de klassenraad van de doelen die van toepassing zijn op het structuuronderdeel waarin de leerling is ingeschreven. Daarnaast kunnen ook andere doelen worden geselecteerd. De realisatie van de doelen is gericht op de maximale ontplooiing van en leerwinst bij de leerling en met het oog op een zo volwaardig mogelijke participatie aan het klas- en schoolgebeuren en maatschappelijke participatie zoals andere leeftijdsgenoten. Er wordt actief gewerkt aan de mogelijkheid tot terugkeer naar het gewoon onderwijs.

In het individueel aangepast curriculum opgenomen doelen met betrekking tot godsdienst, niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing zijn gebaseerd op de overeenkomstige leerplannen en zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder.

Het individueel aangepast curriculum bepaalt hoe de doelen gerealiseerd zullen worden en hoe sociale, psychologische, orthopedagogische, medische of paramedische hulpverlening in het onderwijsaanbod wordt geïntegreerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het netwerk en de ondersteunende partners die betrokken zijn naargelang de onderwijscontext waarin de leerling schoolloopt.

Alle betrokkenen werken samen om een optimaal leer- en ontwikkelingstraject voor de leerling te garanderen. De school is verantwoordelijk voor de opvolging, evaluatie en bijsturing van het traject en coördineert de afstemming tussen alle betrokken partners.

Een individueel handelingsplan of een individueel aangepast curriculum van een leerling met een IAC-verslag dat is opgemaakt voor 1 september 2023, wordt beschouwd als een individueel aangepast curriculum. Als er wijzigingen doorgevoerd moeten worden aan een dergelijk curriculum of handelingsplan, worden de wijzigingen doorgevoerd in een individueel aangepast curriculum conform de bepalingen van dit deel.

Als een leerling met een IAC-verslag die nog beschikt over een individueel aangepast curriculum of een individueel handelingsplan dat is opgemaakt voor 1 september 2023, van school verandert, maakt de school waar nu wordt ingeschreven een individueel aangepast curriculum op conform de bepalingen van dit deel.

2.3.2. Gemeenschappelijk curriculum in OV4

Voor elke leerling met een OV4-verslag moet het gemeenschappelijk curriculum van het gewoon voltijds secundair onderwijs gevolgd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling.

De klassenraad geeft het gemeenschappelijk curriculum en de aanpassingen die nodig zijn om tegemoet te komen aan de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling, vorm. De klassenraad selecteert ook bijkomende doelen, naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling. De vormgeving van het gemeenschappelijk curriculum, met inbegrip van de aanpassingen en de bijkomende doelen, gebeurt op basis van een cyclisch proces van handelingsplanmatig werken. De klassenraad stemt daarvoor af met de leerling tenzij dat niet mogelijk is, de ouders, waar nodig de CLB-medewerker en in voorkomend geval andere externe ondersteuners. In samenspraak wordt bepaald hoe de doelen worden gerealiseerd en hoe de sociale, psychologische, orthopedagogische, medische of paramedische hulpverlening in het onderwijsaanbod wordt geïntegreerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het netwerk en de ondersteunende partners die betrokken zijn naargelang de onderwijscontext waarin de leerling schoolloopt.

De realisatie van de doelen is gericht op de maximale ontplooiing van en leerwinst bij de leerling en met het oog op een zo volwaardig mogelijke participatie aan het klas- en schoolgebeuren en maatschappelijke participatie zoals andere leeftijdsgenoten. Er wordt actief gewerkt aan de mogelijkheid tot terugkeer naar het gewoon onderwijs.

Alle betrokkenen werken samen om een optimaal leer- en ontwikkelingstraject voor de leerling te garanderen. De school is verantwoordelijk voor de opvolging, evaluatie en bijsturing van het traject en de afstemming tussen alle betrokken partners.

Een leerling met een OV4-verslag met een individueel handelingsplan dat dateert van voor 1 september 2023, kan dat individueel handelingsplan verder volgen. Als er wijzigingen doorgevoerd moeten worden aan dergelijk handelingsplan, geeft de klassenraad het gemeenschappelijk curriculum voor de leerling vorm conform de bepalingen van dit deel.

3. Algemene toelatingsvoorwaarden, leeftijdsvoorwaarden en specifieke voorwaarden voor leerlingen uit het buitenland

3.1. Algemene toelatingsvoorwaarden

3.1.1. Het IAC-verslag en het OV4-verslag

Een regelmatige leerling van het buitengewoon secundair onderwijs is een leerling die voldoet aan alle toelatingsvoorwaarden en die het leerprogramma dat door de klassenraad voor de leerling individueel bepaald is werkelijk en regelmatig volgt, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid.

Vanaf 1/1/2015 is voor inschrijvingen in het buitengewoon secundair onderwijs voor het schooljaar 2015-2016 en de schooljaren nadien een verslag voor toegang tot het buitengewoon onderwijs vereist. Met het decreet over leersteun wordt er een nieuwe naamgeving geïntroduceerd voor het verslag, namelijk het IAC-verslag en het OV4-verslag.
- Met een IAC-verslag kan een leerling inschrijven in opleidingsvorm 1, 2 of 3 van het secundair onderwijs;
- Met een OV4-verslag kan een leerling inschrijven in opleidingsvorm 4 van het secundair onderwijs.

Een leerling kan alleen buitengewoon secundair onderwijs volgen van de opleidingsvorm en van het type waarnaar hij in het IAC-verslag of OV4-verslag georiënteerd wordt.

Het IAC-verslag of OV4-verslag wordt bezorgd aan de ouders. Voor de types 3, 4, 6, 7 en 9 is er daarenboven een medisch (voor type 4, 6 en 7) of multidisciplinair (voor type 3 en 9) onderzoek nodig uitgevoerd door een arts-specialist.

In geval van een effectieve inschrijving in een school voor buitengewoon onderwijs is het IAC-verslag of OV4-verslag bestemd voor de directeur van de onderwijsinstelling, ter staving van de inschrijving en wordt het toegevoegd aan het leerlingendossier op school. Als de leerling de school voor buitengewoon onderwijs verlaat, wordt het IAC-verslag of OV4-verslag aan de ouders terugbezorgd.

Het IAC-verslag en het OV4-verslag bestaan uit een attest en een protocol ter verantwoording.

3.1.2. Het attest

In het attest is opgenomen:

1° de identificatiegegevens van de leerling: voornaam, achternaam, geboortedatum en adres,

2° de identificatiegegevens van de ouders: voornaam, achternaam en adres

3° de identificatiegegevens van het een centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) dat het attest bij de eerste attestering heeft afgeleverd: naam, adres en instellingsnummer, en voor- en achternaam van de directeur;

4° het type en de opleidingsvorm voor buitengewoon secundair onderwijs bij de eerste attestering (dit kan ook een type zijn van buitengewoon basisonderwijs), met vermelding van de datum van de ondertekening van het attest, de ingangsdatum van het attest en de handtekening van de directeur van het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB);

5° het type en de opleidingsvorm voor buitengewoon secundair onderwijs, bij elk van de daaropvolgende attestwijziging, telkens met de vermelding van:

  • De identificatiegegeven van het een centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB), indien dat een ander CLB is dan hetgeen vermeld is in 3°;

  • De datum van ondertekening van de attestwijziging;

  • De ingangsdatum van de attestwijziging (die alleen betrekking kan hebben op het daaropvolgende schooljaar en niet op een datum tijdens het lopende schooljaar. Bij wijze van uitzondering is een attestwijziging met ingangsdatum in de loop van het schooljaar wel mogelijk als de attestwijziging wordt doorgevoerd om één van de hieronder vermelde redenen en nadat een handelingsgericht diagnostisch traject is doorlopen:

1) een verhuizing van woonplaats van de leerling, die gepaard gaat met het vinden van een meer passend onderwijsaanbod;

2) een schoolverandering op initiatief van de ouders, waarbij een overschakeling naar het type basisaanbod of type 9, dit laatste eventueel met inbegrip van een overschakeling naar een andere opleidingsvorm, nodig is;

3) na een verblijf in een residentiële setting om medische of psychiatrische redenen of door een plaatsing, waarbij de onderwijsbehoeften zo gewijzigd zijn dat het CLB-team in afstemming met alle partners bepaalt dat een wijziging van type of opleidingsvorm noodzakelijk is;

4) de noodzaak aan opname in een residentiële setting (Multifunctionele Centra (MFC), de internaten bij de scholen van het buitengewoon onderwijs van het GO!, de internaten met permanente openstelling (IPO)),of door een plaatsing, waarbij de onderwijsbehoeften zo gewijzigd zijn dat het CLB-team in afstemming met alle partners bepaalt dat een wijziging van type of opleidingsvorm of onderwijsniveau noodzakelijk is;

5) de overgang van een leerling met een verlengd verblijf in het buitengewoon basisonderwijs naar een school voor buitengewoon secundair onderwijs die bij de start van het schooljaar volzet was maar intussen een vrije plaats voor inschrijving heeft;

6) na het overleg in een school voor gewoon onderwijs met de ouders, klassenraad, CLB over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling in díe school voor gewoon onderwijs mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum.

  • De handtekening van de directeur van het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB).

6° de extern bekomen classificerende diagnose (door vermelding van het opsommingsnummer of -letter van het desbetreffende criterium of criteria in artikel 259, §1, 3°, 4°, 6°, 7° of 8°) in geval van een attest voor type 3, 4, 6, 7 of 9.

Voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag type 3

In uitzonderlijke situaties van ernstige gedrags- of emotionele problemen kan er dringend nood zijn aan een gepast aanbod in buitengewoon onderwijs type 3, maar staat het nog niet beschikbaar zijn van een psychiatrische diagnose die overgang in de weg.

Een voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag type 3 is bedoeld voor leerlingen in het gewoon onderwijs voor wie het handelingsgericht diagnostisch traject is afgerond met een vermoeden van een emotionele of gedragsstoornis en voor wie een aanbod in type 3 nodig is, maar waar een extern bekomen classificerende diagnose ontbreekt (cf. punt 6°). Voorlopig, omdat de diagnose van de gedrags- of emotionele stoornis nog niet is gesteld. Aan alle andere voorwaarden van de opmaak van een IAC-verslag of OV4-verslag, zowel inhoudelijk als procedureel (overleg tussen CLB, school en ouders) moet voldaan zijn.

Een voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag, dat wordt opgemaakt in overleg tussen alle partijen, kan voor een leerling gedurende zijn of haar schoolloopbaan slechts eenmalig opgemaakt worden en leidt tot een inschrijving in een school voor buitengewoon onderwijs type 3. Wanneer de psychiatrische diagnose nog niet beschikbaar is bij de start van het daaropvolgende schooljaar, kan het CLB het voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag maximaal één schooljaar verlengen.

Wanneer het extern diagnostisch traject leidt tot een psychiatrische diagnose van een emotionele of gedragsstoornis, wordt het voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag opgeheven en wordt er een IAC-verslag of OV4-verslag type 3 opgesteld dat voldoet aan alle voorwaarden van een IAC-verslag of OV4-verslag type 3.

Wanneer het extern diagnostisch traject niet leidt tot een psychiatrische diagnose van een emotionele of gedragsstoornis, wordt het voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag opgeheven. Tenzij de ouders de leerling al inschrijven in een school voor gewoon onderwijs, heeft de leerling het recht om in de school type 3 ingeschreven te blijven tot het einde van het lopende schooljaar.

Een voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag dient bijgevolg enkel om ouders in de mogelijkheid te stellen om een inschrijving te bekomen in een school voor buitengewoon onderwijs type 3. Een voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag heeft geen impact op inschrijvingsrecht of recht op leersteun in scholen voor gewoon onderwijs. Het concept voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag is nergens opgenomen in de bepalingen omtrent het inschrijvingsrecht in het gewoon onderwijs, enkel voor een toegang tot buitengewoon onderwijs type 3. Een IAC-voorlopig of OV4-verslag verslag kan dan ook enkel dienen voor een inschrijving in een school voor buitengewoon onderwijs type 3 en genereert geen rechten of plichten voor gewoon onderwijs om:

- een afweging te maken van de redelijkheid van de aanpassingen n.a.v. wijzigende noden om vervolgens, na het afleveren van het voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag, de inschrijving met het oog op het volgende schooljaar te ontbinden. Dit wil zeggen dat als ouders geen overstap naar buitengewoon onderwijs wensen te maken met het voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag, de leerling niet uit de huidige gewone school uitgeschreven kan worden;

- de leerling een individueel aangepast curriculum te laten volgen;

- bij de inschrijving in een andere school voor gewoon onderwijs de inschrijving te behandelen als een inschrijving onder ontbindende voorwaarde met een afweging van de redelijkheid van aanpassingen. De leerling heeft m.a.w. een onverkort recht op inschrijving wanneer hij/zij zich aandient in een andere gewone school;

- leersteun te vragen aan het leersteuncentrum.

Indien het handelingsgericht diagnostisch traject leidt tot een diagnose, heft het CLB het voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag op en maakt een IAC-verslag of OV4-verslag op. Indien het handelingsgericht diagnostisch traject niet leidt tot een diagnose, heft het CLB het voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag op. De leerling behoudt in dat geval wel het recht om in de school type 3 ingeschreven te blijven tot het einde van het schooljaar. Uiteraard kunnen de ouders en de leerling ook beslissen zich in te schrijven in een school voor gewoon onderwijs.

3.1.3. Het protocol

In het protocol is opgenomen:

1° Voor een inschrijving in opleidingsvorm 1, 2 of 3:

a) dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is;

b) dat met toepassing van de principes van handelingsgericht werken de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen die nodig zijn om de leerling binnen een gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn;

c) dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap;

d) dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn aan een gelijkekansenindicator van de leerling;

e) welk type en welke opleidingsvorm voor de leerling van toepassing is.

2° Voor een inschrijving in opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5:

a) dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is;

b) dat met toepassing van de principes van handelingsgericht werken de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, alsook intensieve onderwijskundige en orthopedagogische of orthodidactische ondersteuning, en de inzet van paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch of orthopedagogisch personeel noodzakelijk zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen en de doelen van het gemeenschappelijk curriculum en de bijkomende doelen te bereiken en de reguliere studiebekrachtiging te behalen;

c) welke aanpassingen, met toepassing van handelingsplanmatig werken en op basis van de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling, er voor welke onderdelen van het gemeenschappelijk curriculum nodig zijn, alsook op welke manier de intensieve onderwijskundige, orthopedagogische en orthodidactische ondersteuning en de inzet van paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch of orthopedagogisch personeel zal worden ingezet bij de realisatie van het gemeenschappelijk curriculum;

d) dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap;

e) dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn aan een gelijkekansenindicator van de leerling;

f) welk type voor de leerling van toepassing is.

3° voor een leerling die overgaat van het buitengewoon basisonderwijs naar het buitengewoon secundair onderwijs of die voor het eerst naar school gaat en wil starten in het buitengewoon secundair onderwijs moet in afwijking van 1°, a) en b), en 2°, a) en b), worden aangetoond dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum in een school voor gewoon onderwijs.

3.1.4. Het IAC-verslag of OV4-verslag op het moment van de inschrijving

Voor een inschrijving in buitengewoon onderwijs geldt het principe dat het IAC-verslag of OV4-verslag beschikbaar moet zijn wanneer de beslissing genomen wordt om een kind in te schrijven in een school voor buitengewoon onderwijs. Indien een handelingsgericht diagnostisch traject werd afgerond maar een IAC-verslag of OV4-verslag nog niet ter beschikking is op het moment van inschrijving, kan ook een voorlopig CLB-document voorgelegd worden waaruit blijkt dat het handelingsgericht diagnostische proces is doorlopen maar dat het IAC-verslag of OV4-verslag nog niet kon gefinaliseerd worden. Het IAC-verslag of OV4-verslag moet er zijn ten laatste bij de start van de lesbijwoning. Leerlingen mogen niet starten in een school voor buitengewoon wanneer ze nog geen IAC-verslag of OV4-verslag met oriëntering naar het betreffende type hebben. Enkel voor buitengewoon onderwijs type 3 is er hierop een uitzondering met het voorlopig IAC-verslag of OV4-verslag type 3 (zie punt 3.1.2.).

3.1.5. Herevaluatie inschrijving in het buitengewoon onderwijs

Vanaf schooljaar 2023-2024 wordt de verplichte herevaluatie type basisaanbod afgeschaft. Wel wordt decretaal ingeschreven dat scholen op basis van het cyclisch proces van handelingsplanmatig werken jaarlijks aan het CLB moeten doorgeven voor welke leerlingen een evaluatie van de inschrijving van de leerling in het buitengewoon secundair onderwijs is aangewezen. Ouders kunnen zo een evaluatie ook rechtstreeks aan het CLB vragen.

Het CLB doet de evaluatie van de inschrijving in het buitengewoon onderwijs op basis van een handelingsgericht diagnostisch traject, samen met de ouders, de leerling en de school. Hierbij wordt bekeken of de leerling kan terugkeren naar het gewoon secundair onderwijs binnen het gemeenschappelijk curriculum, of om een individueel aangepast curriculum te volgen. Als ouders voor een leerling beslissen om terug te keren naar het gewoon secundair onderwijs, ondersteunen de school voor buitengewoon secundair onderwijs en het CLB de ouders bij het vinden van en bij de overstap naar een school voor gewoon secundair onderwijs waar de leerling word ingeschreven in geval van een GC-verslag of onder ontbindende voorwaarde wordt ingeschreven in geval van een IAC-verslag of OV4-verslag met het oog op de afweging van redelijke aanpassingen.

3.1.6. Opheffen van het IAC-verslag of OV4-verslag

Wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden van een IAC-verslag of OV4-verslag, heft het CLB het IAC-verslag of OV4-verslag op. Het gaat over de voorwaarden waarbij een leerling met redelijke aanpassingen opnieuw binnen het gemeenschappelijk curriculum meegenomen kan worden of dat de onderwijsbehoeften niet meer van die aard zijn dat een verslag vereist blijft en de gewone school via maatregelen in basiszorg, verhoogde zorg of uitbreiding van zorg de ondersteuning aan de leerling kan geven.

Bij opheffing van het IAC-verslag of OV4-verslag kan een leerling niet langer ingeschreven worden als regelmatige leerling in het buitengewoon onderwijs.

Wanneer een leerling die in het buitengewoon onderwijs is ingeschreven, overgaat naar het gewoon onderwijs met ondersteuning in het kader van het leersteunmodel en dus een GC-verslag krijgt, vervalt het IAC-verslag of OV4-verslag automatisch.

3.1.7. Attest type 5

Voor leerlingen die onderwijs van het type 5 volgen is een attest nodig dat afgeleverd wordt door behandelende arts van de medische of psychiatrische voorziening, van het preventorium.

Het attest voor toelating tot buitengewoon onderwijs type 5 bevat de volgende elementen:

1° de identificatiegegevens van de leerling: voornaam, achternaam, geboortedatum, adres;

2° de identificatiegegevens van de ouders: voornaam, achternaam en adres;

3° de identificatiegegevens van de school voor gewoon of buitengewoon onderwijs waar de leerling ingeschreven is: naam, adres en instellingsnummer, met inbegrip van het studieaanbod dat de leerling er volgt;

4° de identificatiegegevens van de voorziening waar onderwijs van type 5 aangeboden wordt: naam, adres en instellingsnummer, en voor- en achternaam van de behandelende arts van de medische of psychiatrische voorziening, van het preventorium of van de directeur van de residentiële setting;

5° de datum van de ondertekening van het attest, de ingangsdatum van het attest en de handtekening van de behandelende arts of directeur, vermeld in punt 4°;

6° de motivering waarom:

a) de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding niet toelaat dat het kind of de jongere voltijds in een school voor gewoon of buitengewoon onderwijs de lessen kan volgen;

b) de jongere behoefte heeft aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in een residentiële omgeving verstrekt moet worden.

Het attest type 5 is bestemd voor de directeur van de onderwijsinstelling van type 5, ter staving van de inschrijving. Het wordt aan het leerlingdossier toegevoegd.

Als de leerling opnieuw alle onderwijsactiviteiten in een school voor gewoon of buitengewoon onderwijs kan volgen, vervalt het attest voor toelating tot buitengewoon onderwijs type 5.

De type 5 leerling in de ziekenhuisschool blijft ook beschouwd als regelmatige leerling in zijn oorspronkelijke school (van het voltijds gewoon secundair onderwijs of het deeltijds beroepssecundair onderwijs of van het buitengewoon secundair onderwijs). Hij/zij is daarenboven ook regelmatige leerling: ofwel in de type 5 school bij het ziekenhuisschool of bij de residentiele setting, voor periodes van minimum vijf al dan niet opeenvolgende dagen waarin hij per dag gemiddeld ten minste één lestijd onderwijs krijgt; ofwel in de type 5 school bij het preventorium.

3.2. Leeftijdsvoorwaarden

Jongeren kunnen als regelmatige leerling in het buitengewoon secundair onderwijs worden toegelaten op basis van een IAC-verslag of OV4-verslag:

  • na de zomervakantie van het jaar waarin ze de leeftijd van dertien jaar bereiken;
  • of op gemotiveerd advies opgenomen in het IAC-verslag of OV4-verslag na de zomervakantie van het jaar waarin ze de leeftijd van twaalf jaar bereiken;
  • of indien ze een getuigschrift basisonderwijs hebben;
  • en indien ze hoogstens eenentwintig jaar zijn.

3.2.1. Uitzonderingen op de leeftijdsvoorwaarden

1° Voor de leerlingen of personen met een handicap die van rechtswege toegelaten worden na de leeftijd van eenentwintig jaar, die onder één van de volgende categorieën vallen:

a) een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 3 of 4, die nog ten hoogste twee schooljaren nodig heeft na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt, voor het behalen van de studiebewijzen in die opleidingsvormen;

b) een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4, die ingevolge ziekte of ongeval in de loop van het gewoon of het buitengewoon secundair onderwijs een handicap of een bijkomende handicap heeft opgelopen als gevolg waarvan zich een ernstige regressie heeft voorgedaan en waarvoor de termijn waarbinnen de studie zal beëindigd zijn duidelijk is aangegeven;

c) een persoon met een handicap van meer dan eenentwintig jaar die voor het eerst of opnieuw in het buitengewoon secundair onderwijs wenst ingeschreven te worden, als deze persoon door een ongeval of ziekte hem overkomen in aanmerking kan komen voor een beroepsopleiding of training in compenserende vaardigheden in het buitengewoon secundair onderwijs.

2° Voor de leerlingen van opleidingsvorm 1 en 2 op basis van een klassenraadbeslissing, na aanvraag van de ouders (hiermee wordt betrokken personen bedoeld), bij gebrek aan postschoolse opvangmogelijkheden:

in functie van het behalen van het attest kan de klassenraad een leerling in opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2, na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt telkens voor één schooljaar verder laten genieten van het buitengewoon onderwijs. Ouders vragen deze verlenging schriftelijk aan.

Dit is mogelijk indien deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 nog niet beschikt over een persoonsvolgend budget waarmee de gewenste dagondersteuning effectief is opgestart in het kader van het systeem van de persoonsvolgende financiering voor meerderjarigen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de ouders en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de ouders. We willen scholen en ouders aanzetten tijdig een vraag te doen bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, en niet te wachten tot de leerlingen reeds eenentwintig jaar of meer zijn.

Dit is eveneens mogelijk indien er geen plaats is voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 in de post-schoolse opvangmogelijkheden op gebied van tewerkstelling, en deze opvang geweigerd is, niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de ouders en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de ouders.

Deze verlengingsaanvraag moet ten laatste op 1 september van het schooljaar waarop de verlenging van toepassing is voorgelegd worden aan de klassenraad. De klassenraad dient uitspraak te doen over deze aanvraag ten laatste op 15 september van het schooljaar waarop de verlenging van toepassing is. In functie van de motivering van de aanvraag tot verlening kunnen ouders gebruik maken van een attest dat ter beschikking wordt gesteld door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Dit attest is te downloaden via mijnvaph.be. Opgelet: het attest toont enkel dat de aanvraag bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap werd opgestart én dat er nog geen budget ter beschikking is gesteld. Het attest geeft m.a.w. geen informatie over de toekenning van de gewenste dagondersteuning.

Een klassenraad kan deze verlengingsaanvraag ofwel accepteren ofwel weigeren. Een klassenraad kan ook beslissen om nooit verlengingen toe te staan. Als dit het geval is, neemt de school dat op in het schoolreglement.

De klassenraad kan bij de eventuele toekenning van een verlenging ofwel voorrang geven aan de leerlingen met een eerste aanvraag voor verlenging op leerlingen met een tweede of een nog verdere verlengingsaanvraag ofwel voorrang geven aan leerlingen met een context die meer ondersteuning noodzaakt boven leerlingen die een context hebben die minder ondersteuning noodzaakt.

Leerlingen waarover de klassenraad een positieve beslissing neemt, voldoen aan de toelatingsvoorwaarden inzake leeftijd, leerlingen waarover een negatieve beslissing wordt genomen, voldoen niet aan deze voorwaarden.

Het is belangrijk dat u ouders informeert over het belang van een tijdige aanvraag bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, dit is mogelijk vanaf 17 jaar.

Een leerling voor wie de gewenste dagondersteuning in het kader van het systeem van de persoonsvolgende financiering voor meerderjarigen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap effectief opgestart is, komt niet in aanmerking voor verlengingen. Als de verlenging al aangevangen was voor de gewenste ondersteuning kon opstarten, kan de leerling ook verder ingeschreven blijven en zijn schooljaar afwerken, na de opstart van de gewenste ondersteuning, als de ouders beoordelen dat het haalbaar is.

3.3. Specifieke voorwaarden voor leerlingen uit een onderwijssysteem dat niet valt onder de Vlaamse regelgeving

De leerling die rechtstreeks overkomt uit een school die niet valt onder de Vlaamse regelgeving (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers, kan enkel worden toegelaten onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de klassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel of een administratieve groep zijn opgenomen. De beslissing van de klassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de regelmatige lesbijwoning (= te rekenen vanaf de eerstvolgende lesdag die volgt op de inschrijving van de leerling in het betrokken structuuronderdeel).

Aandacht: deze toelatingsmogelijkheid heeft volgende implicaties:

a) de klassenraad bepaalt zelf op welke wijze zijn beslissing over de regelmatigheid van de leerling tot stand komt; in afwachting van die beslissing blijft de leerling een vrije leerling;

b) indien de klassenraad ter voorbereiding van zijn beslissing informatie wenst over het buitenlands onderwijssysteem waaruit de leerling komt, dan kan contact worden opgenomen met NARIC-Vlaanderen, tel. 02/553.89.58;

c) van zodra de leerling een attest, een (studie)getuigschrift of een diploma in het Vlaams secundair onderwijs heeft behaald, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing in opleidingsvorm 4.

Indien de leerling echter een oriënteringsattest C heeft behaald in opleidingsvorm 4 en het leerjaar overzit in een ander structuuronderdeel, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. ook de toelatingsklassenraad van laatstbedoeld structuuronderdeel in opleidingsvorm 4 zal zich dan uitspreken over de instapmogelijkheid vanuit een school die niet valt onder de Vlaamse regelgeving. Indien de leerling een oriënteringsattest C heeft behaald in opleidingsvorm 4 en het leerjaar overzit in hetzelfde structuuronderdeel, dan blijft het recht op overzitten primeren, ook in een andere school.

d) indien het een overstap betreft vanuit de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die – op basis van specifiek toegekende uren-leraar – belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van gewezen anderstalige nieuwkomers in de scholengemeenschap waarbinnen de betrokken leerling het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers heeft gevolgd.

3.4. Specifieke toelatingsvoorwaarden op niveau van het structuuronderdeel

Voor sommige structuuronderdelen in opleidingsvorm 3 en opleidingsvorm 4 zijn nog bijkomende specifieke toelatingsvoorwaarden van toepassing. Voor OV4 zijn deze opgenomen in omzendbrief SO 64.

Voor OV3 werden voor de opleiding bestuurder interne transportmiddelen (duaal) de volgende bijkomende toelatingsvoorwaarden geformuleerd:

  • medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel;
  • minimaal zestien jaar zijn.

4. Het schoolreglement en de communicatieplicht m.b.t. de modernisering van het secundair onderwijs

Elk schoolbestuur (behalve het schoolbestuur van de ziekenhuisschool) dient binnen het raam van een geïnstitutionaliseerde rechtspositie van de leerling een schoolreglement op te maken voor elk van haar scholen. Het schoolreglement, evenals trouwens het pedagogisch project van de school, eerbiedigt de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder.

Het participatiedecreet van 2 april 2004 bepaalt dat voor wat betreft het gesubsidieerd onderwijs met ingang van 1 april 2005 het schoolbestuur verplicht overleg moet plegen met de schoolraad in een gezamenlijke vergadering over het opstellen of wijzigen van het schoolreglement. Indien bedoeld overleg niet tot een akkoord leidt, dan neemt het schoolbestuur de eindbeslissing. Het decreet stelt ook dat de schoolraad ten behoeve van al het personeel, leerlingen en ouders een communicatie- en informatieplicht heeft over de wijze waarop hij zijn bevoegdheden uitoefent.

Het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs bepaalt dat in dit onderwijsnet de schoolraad de bevoegdheid heeft overleg te plegen met de schooldirectie inzake het schoolreglement.

Het duidelijk aflijnen van de verhouding tussen de onderwijsverstrekker en de onderwijsconsument, via een verplicht schoolreglement, biedt de meeste garanties voor een sereen schoolklimaat.

Het schoolbestuur informeert de betrokken personen over het schoolreglement in volgende gevallen:

1° voorafgaand aan de inschrijving van de leerling (= de eerste opname van de leerling in het leerlingenbestand van de school of de heropname na uitschrijving);

2° bij elke wijziging van het schoolreglement.

Het schoolbestuur neemt daarbij volgende principes in acht:

1° voorafgaand aan de inschrijving wordt het schoolreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee akkoord via ondertekening van dit schoolreglement;

2° bij elke wijziging van het schoolreglement informeert het schoolbestuur de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager zo spoedig mogelijk in de loop van het schooljaar over die wijziging en de betrokken personen geven opnieuw schriftelijk akkoord. Indien ze dat niet doen, dan wordt aan de inschrijving van de leerling een einde gesteld op 31 augustus van dat lopende schooljaar;

3° het schoolbestuur vraagt de betrokken personen steeds of ze een papieren versie van het schoolreglement wensen te ontvangen.

Een wijziging van het schoolreglement kan op zijn vroegst uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreeks gevolg is van nieuwe decreet- of regelgeving.

Het schoolreglement bevat minimaal volgende elementen (voor zover van toepassing op de desbetreffende school):

1° de basisprincipes van het schoolbeleid m.b.t.:

  • toelatingen;
  • afwijkingen, vrijstellingen en andere flexibiliseringsmaatregelen binnen het curriculum;
  • aan- en afwezigheden;

2° de lesspreiding en de vakantie- en verlofregeling voor leerlingen;

3° de krachtlijnen m.b.t. extra-murosactiviteiten, leerlingenstages, sociaal-maatschappelijke trainingen en schoolvervangende onderwijsprogramma’s;

4° de samenwerking - met rechtstreekse impact op leerlingen - met andere onderwijsinstellingen, vormingsinstellingen of organisaties;

5° het tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke jongeren en het recht op synchroon internetonderwijs, met vermelding dat – in voorkomend geval - de leerling die aan de gestelde voorwaarden voldoet op dit recht zal worden gewezen;

6° de financiële bijdrageregeling, de mogelijke afwijkingen en de contactpersoon binnen de school voor vragen en opmerkingen over financiële aangelegenheden;

7° de lokale inspraakmogelijkheden;

8° de voorwaarden waaronder de betrokken leerling en de betrokken personen hun inzage-, toelichtings- en kopierecht kunnen uitoefenen m.b.t. leerlingengegevens, waaronder evaluatiegegevens;

9° de organisatie van de leerlingenevaluatie:

  • de vermelding dat de school gedurende het schooljaar op regelmatige basis of tijdig zal communiceren (= communicatieplicht) over:

1) de basisprincipes van de school m.b.t. leerlingenevaluatie;

2) de studievorderingen van de leerling;

3) de voor de leerling noodzakelijke remediëring;

4) de tijdstippen waarop examens en andere evaluatieopdrachten over grotere leerstofonderdelen plaats vinden;

5) de vorm waaronder de school examens en andere evaluatieopdrachten organiseert;

6) de materies die de leerling dient te beheersen met het oog op examens en andere evaluatieopdrachten;

7) de regeling als de leerling – door overmacht of gewettigd verlet – niet kan deelnemen aan een examen of een andere evaluatieopdracht;

  • de vermelding dat de school elke genomen beslissing van de klassenraad om de leerling de beoogde studiebekrachtiging niet toe te kennen, schriftelijk zal motiveren, en dat op vraag van de betrokken personen hierover een overleg zal plaatsvinden binnen een aangeduide termijn;

  • de vermelding van de mogelijkheid tot beroep door de betrokken personen nadat dit overleg over een betwiste evaluatiebeslissing van de klassenraad heeft plaats gevonden, met inbegrip van de procedure en redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de werkingsprincipes (incl. de samenstelling van de beroepscommissie en de stemprocedure);

10° de lokale leefregels op materieel en immaterieel vlak, met inbegrip van:

  • de tucht- of andere maatregelen die de school kan nemen bij schending van de leefregels door de leerling, m.i.v.:

1) de regels op het vlak van tuchtrechtspleging;

2) de mogelijkheid tot beroep tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting, met inbegrip van de procedure en redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de werkingsprincipes (incl. de samenstelling van de beroepscommissie en de stemprocedure);

3) de opvangregeling;

4) de mogelijke schooluitschrijving;

  • de plicht van de leerling om zich te onthouden van iedere daad van geweld, pesterij of ongewenst seksueel gedrag;

  • de afspraken i.v.m. het rookverbod, de controle op de naleving ervan en de sancties die kunnen opgelegd worden bij overtreding van het rookverbod;

11° de eventuele beroepsmogelijkheden voor de betrokken personen tegen andere betwiste beslissingen (naast een definitieve uitsluiting en een evaluatiebeslissing);

12° de basisprincipes van het schoolbeleid m.b.t. reclame en sponsoring;

13° een engagementsverklaring met wederzijdse afspraken over het oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement t.a.v. de onderwijstaal.

M.b.t. het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal bevat het schoolreglement de bepaling dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren. Andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal kunnen enkel worden toegevoegd op voorwaarde dat daarover in het bevoegde lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt (voor scholen in een gemeente zonder lokaal overlegplatform is hiervoor een akkoord met minstens 2/3 van de scholen nodig).

M.b.t. regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid vermeldt het schoolreglement de koppeling met schooltoelagen en de mogelijkheid tot het niet toekennen of het terugvorderen ervan;

14° de vermelding dat bij schoolverandering leerlingengegevens worden overgedragen aan de nieuwe school, tenzij de betrokken personen - na de gegevens te hebben ingezien - er zich expliciet tegen verzetten (voor zover de regelgeving de overdracht ervan niet verplicht).

15° de contactgegevens van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de school samenwerkt en de concrete afspraken over de dienstverlening van de leerlingenbegeleiding;

16° de krachtlijnen inzake de visie en werking van de school binnen het gevoerde beleid op leerlingenbegeleiding;

17° de vermelding:

  • dat de betrokken personen op basis van een Europese verordening (EG 852/2004) inzake levensmiddelenhygiëne, in voorkomend geval, de school onmiddellijk op de hoogte brengen van het feit dat de medische toestand van de leerling een risico inhoudt op (on)rechtstreekse verontreiniging van levensmiddelen waarmee die leerling binnen zijn opleiding in contact komt;

  • dat deze melding ertoe kan leiden dat de school beslist dat de leerling hetzij tijdelijk bepaalde programmaonderdelen niet mag volgen, hetzij de opleiding in zijn geheel niet langer mag volgen en naar een andere opleiding moet overstappen (mogelijks zelfs in de loop van het schooljaar);

  • dat deze gegevens over de medische toestand worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid van de schooldirecteur en dat de schooldirecteur en de personeelsleden van de school die deze gegevens over de medische toestand verwerken, gehouden zijn tot geheimhouding over deze gegevens;

  • dat de school op haar beurt ook de stage- of werkgever op de hoogte brengt in het geval de leerling een leerlingenstage loopt of een duale opleiding volgt, onverminderd de verplichtingen die de leerling als gelijkgestelde werknemer overeenkomstig de Europese verordening zelf heeft ten aanzien van het levensmiddelenbedrijf.

AANDACHT: de modernisering van het secundair onderwijs brengt voor opleidingsvorm 4 en 3 op tal van vlakken ingrijpende vernieuwingen met zich die ook voor ouders en leerlingen een trendbreuk betekenen. De decreetgever heeft daarom expliciet bepaald dat, in aansluiting op de informatie via het schoolreglement, het schoolbestuur een communicatieplicht heeft naar de betrokken personen en de leerlingen over de modernisering van het secundair onderwijs in het algemeen en over de effecten van de uitrol ervan op de structuur en organisatie van het onderwijsaanbod in de school in kwestie in het bijzonder. Deze communicatieplicht, die essentieel is in het kader van een optimale onderwijsloopbaan van de leerling, moet voor het eerst worden uitgeoefend in de loop van het schooljaar 2018-2019 voor opleidingsvorm 4 met het oog op de eerste leerlingencohorte die studies in het gemoderniseerde eerste leerjaar A of B op 1 september 2019 zal aanvatten. Deze communicatieplicht, die essentieel is in het kader van een optimale onderwijsloopbaan van de leerling, moet voor het eerst worden uitgeoefend in de loop van het schooljaar 2019-2020 voor opleidingsvorm 3 met het oog op de eerste leerlingencohorte die de studies in het gemoderniseerde observatiefase op 1 september 2020 zal aanvatten. Het is de bevoegdheid van elk schoolbestuur om te bepalen welke informatie precies zal worden verstrekt en op welke momenten en onder welke vorm dit zal gebeuren. Zo kunnen eventuele info-bijeenkomsten door een schoolbestuur ook school-overschrijdend worden georganiseerd. Tal van items kunnen – rekening houdend met de progressieve invoering van de modernisering – worden toegelicht, zoals (niet-limitatief): de nieuwe onderwijsstructuur (in tweede en derde graad van opleidingsvorm 4: finaliteiten en studiedomeinen), het nieuwe opleidingsaanbod (zowel in opleidingsvorm 4 als in opleidingsvorm 3), de invoering van onderwijs- en beroepskwalificaties, de eventualiteit van verplichte remediëring (eerste graad), de nieuwe toelatingsvoorwaarden in opleidingsvorm 4, het inperken van overzitten in opleidingsvorm 4.

5. Schending van leefregels

Zoals opgenomen in het schoolreglement, zullen in elke school een reeks plaatselijke leefregels van kracht zijn. Die leefregels kunnen van materiële aard (bv. kledingvoorschriften) of immateriële aard (bv. taalgebruik) zijn en kunnen niet los worden gezien van het pedagogisch project van de school. Leefregels strekken ertoe de dagdagelijkse werking van een school zo vlot mogelijk te laten verlopen. Vermits het schoolbestuur de verantwoordelijkheid draagt voor het onderwijs dat het inricht, is het autonoom om te bepalen welke leefregels het meest bijdragen tot een ordentelijke onderwijsverstrekking. Het schoolbestuur heeft wel de verplichting om hierover afdoende te communiceren via het schoolreglement.

Niettegenstaande leerlingen verondersteld worden duidelijk op de hoogte te zijn van de regels waaraan ze zich dienen te houden bij elke les- of gelijkgestelde onderwijsactiviteit, is regelschending niet uitgesloten. Op dergelijke situaties moet de school adequaat kunnen reageren door ten aanzien van de leerling in kwestie een gepaste maatregel te nemen, die tevens een signaalfunctie heeft naar de andere leerlingen. Die maatregelen kunnen zeer divers zijn en spreiden zich over een continuüm van minimaal naar maximaal ingrijpend, waarbij maximaal betekent "definitieve uitsluiting". De school moet steeds voor ogen houden dat indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat met een minder zware maatregel dezelfde corrigerende of remediërende effecten bij de leerling worden bereikt, geen zwaardere maatregel hoeft genomen. Het werken volgens een continuüm betekent echter niet dat in een geval van regelschending eerst een lichtere en, bij onvoldoende resultaat, vervolgens een zwaardere maatregel kan worden opgelegd. Dit laatste kan enkel indien zich een nieuw feit van regelschending heeft voorgedaan (cfr. principe "niemand kan voor eenzelfde vergrijp tweemaal worden gestraft").

Het begrip "ordemaatregel" wordt, zoals blijkt, niet langer gebruikt. Er is nog enkel sprake van "maatregelen bij schending van leefregels", waarvan er slechts twee het statuut "tuchtmaatregel" dragen, nl. de tijdelijke en de definitieve uitsluiting.

5.1. Maatregelen andere dan tuchtmaatregelen

Indien de handelingen van de leerling de leefregels schenden doch zonder een gevaar of ernstige belemmering te vormen voor het normale onderwijsgebeuren of voor de fysieke of psychische integriteit en veiligheid van de schoolbevolking of van personen waarmee de leerling in het kader van stage of andere vormen van werkplekleren in contact komt, kunnen er maatregelen volgen die aan de leerling bepaalde voorzieningen ontzeggen of bepaalde verplichtingen opleggen. Dit mag in een contractvorm worden gegoten. De school zal hier zelf een concrete invulling aan geven, maar blijft een verplichting tot opvang van de leerling hebben. Het kan dan gaan om, bij wijze van voorbeeld en niet limitatief, een berisping, een waarschuwing, een strafstudie, een weigering tot deelname aan een facultatieve schoolreis tijdens een vakantie,…..; ook het gedurende maximum één lesdag vervangen van de geplande onderwijsactiviteiten door andere activiteiten is mogelijk (dit kan zich tijdens het schooljaar meermaals voordoen bij nieuwe feiten, doch nooit aaneensluitend). De getroffen maatregel doet geen afbreuk aan de hoedanigheid van regelmatig leerling en aan het daaraan verbonden recht op studiebekrachtiging.

Elkeen die én door het schoolbestuur daartoe is gemachtigd én toezicht uitoefent op de betrokken leerling op de locatie en het tijdstip van de regelschending kan een dergelijke maatregel opleggen. Dit houdt in dat zelfs een personeelslid van een andere school waar de school van inschrijving mee samenwerkt, een personeelslid van een organisator van werkplekleren, een stagementor, een voordrachthouder….. die op de leerling toezicht uitoefent, die machtiging van het schoolbestuur kan krijgen.

5.2. Tuchtmaatregelen

Indien de handelingen (bv. materiële schade, fysieke of verbale agressie, vergaande ordeverstoring …..) van de leerling de leefregels dermate schenden dat ze een gevaar of ernstige belemmering vormen voor het normale onderwijsgebeuren of voor de fysieke of psychische integriteit en veiligheid van de schoolbevolking of van personen waarmee de leerling in het kader van stage of andere vormen van werkplekleren in contact komt, dan is een tuchtmaatregel toegelaten. Bij tuchtmaatregelen moet met diverse modaliteiten en voorwaarden worden rekening gehouden zoals hierna beschreven.

5.2.1. Preventieve schorsing versus uitsluiting

Tussen schorsing en uitsluiting zijn er overeenkomsten en verschillen.

Zowel bij schorsing als bij uitsluiting wordt de leerling het recht ontnomen om deel te nemen aan les- en gelijkgestelde onderwijsactiviteiten (met inbegrip van evaluatiebeurten).

Voor duaal leren hebben schorsing en uitsluiting telkens betrekking op zowel de school- als de werkplekcomponent; het is bijgevolg niet mogelijk om een leerling te schorsen of uit te sluiten voor slechts één component. Tijdens elke preventieve schorsing of tijdelijke uitsluiting wordt de overeenkomst van de leerling geschorst; als het om een bezoldigde overeenkomst gaat dan moet er voor die periode geen leervergoeding worden betaald. Bij een definitieve uitsluiting wordt de overeenkomst verbroken.

Zowel bij schorsing als bij uitsluiting beslist de school of de leerling op school moet aanwezig zijn. Is aanwezigheid niet verplicht, dan kunnen de betrokken personen niettemin een opvangvraag stellen: ofwel wordt op die vraag ingegaan en zullen er afspraken rond opvangvoorwaarden worden gemaakt, ofwel wordt de vraag schriftelijk én gemotiveerd geweigerd. Bij opvang bepaalt de school dus autonoom welke invulling aan deze opvang wordt gegeven (er geldt m.a.w. geen pedagogisch-didactisch verantwoorde opvangverplichting).

Een fundamenteel verschil echter is dat een schorsing geen tuchtmaatregel is doch een bewarende maatregel met een dubbel doel:

1) na een incident of vergrijp de leerling aan het onderwijsgebeuren onttrekken zodat opnieuw een sereen en onderwijsvriendelijk klimaat kan worden gecreëerd;

2) de nodige tijdsruimte voorzien om een tuchtonderzoek te voeren en een tuchtdossier samen te stellen, hetgeen impliceert dat vanaf het moment van preventieve schorsing het onderzoek en de dossiersamenstelling geacht worden opgestart te zijn;

De officiële benaming voor schorsing luidt dan ook "preventieve schorsing".

De preventieve schorsing, die op zich geen verplichting is, kan onmiddellijk na de regelschending (dus ook in de loop van de betrokken lesdag) ingaan, zij het na kennisgeving aan de betrokken personen. Het geldt als een signaal of een indicatie dat een tuchtmaatregel kan volgen. Na het beëindigen van het tuchtonderzoek kan het resultaat evenwel ook zijn dat, om welke reden dan ook, geen tuchtmaatregel wordt genomen. Als er wel tot een tuchtmaatregel wordt beslist, dan zijn er twee alternatieven: ofwel een tijdelijke uitsluiting ofwel een definitieve uitsluiting.

5.2.2. Maximale duur

Een preventieve schorsing kan maximaal tien opeenvolgende lesdagen bestrijken. Indien binnen die periode het tuchtonderzoek niet kan worden afgerond, kan de directeur van de school deze periode eenmalig met maximaal tien opeenvolgende lesdagen verlengen, mits motivering aan de betrokken personen door de directeur van de school. Een preventieve schorsing kan dus nooit langer dan twintig opeenvolgende lesdagen duren. Deze maximumduur moet ervoor zorgen dat de lesonderbreking geen ernstige nadelige effecten heeft voor de afwerking van het lesprogramma. Indien de schorsing onmiddellijk ingaat in de loop van de lesdag waarin het omstreden feit plaats vindt, dan telt die dag als de eerste van het toegelaten maximum. Het uitputten van dat maximum kan anderzijds geen alibi zijn om het voeren van het tuchtonderzoek en het samenstellen van een tuchtdossier, vanuit beide partijen bekeken, langer te laten duren dan strikt noodzakelijk om tot de beslissing tot het al dan niet nemen van een tuchtmaatregel te komen. Zowel voor de betrokken personen als voor de school is het immers belangrijk om, zonder nodeloze vertraging, tot rechtszekerheid te komen.

Een tijdelijke uitsluiting omvat minimaal één en maximaal vijftien opeenvolgende lesdagen. Zoals bij preventieve schorsing moet het instellen van een maximumduur voor tijdelijke uitsluiting vrijwaren dat de lesonderbreking geen ernstige nadelige effecten heeft voor de afwerking van het lesprogramma. Een leerling kan in het schooljaar meer dan eens tijdelijk worden uitgesloten doch enkel indien zich telkens een nieuw feit van regelschending heeft voorgedaan.

Zoals blijkt wordt maximale duur uitgedrukt in "lesdagen", wat betekent dat alle dagen die in de betrokken school volgens het vastgelegde organisatiemodel "lesvrij" zijn (vakantie, weekend, …) buiten beschouwing worden gelaten.

Aan definitieve uitsluiting is uiteraard geen maximale duur gekoppeld. Een beslissing tot definitieve uitsluiting gaat in hetzij onmiddellijk tijdens het schooljaar, hetzij op het einde van het schooljaar (= 31 augustus dan wel, voor opleidingen die dan eindigen, 31 januari). Indien de uitsluiting pas op het einde van het schooljaar ingaat, dan heeft ze in de feiten betrekking op het daaropvolgende schooljaar. Een uitsluiting op het einde van het schooljaar strekt ertoe om, in het belang van de leerling, alsnog de gelegenheid te bieden aan de (eind)examens of proeven van dat schooljaar deel te nemen; de school is er dan wel toe gehouden om de leerling tot op het einde van dat schooljaar effectief de lessen te laten bijwonen.

Een definitieve uitsluiting kan ook betrekking hebben op een andere instelling dan de school waar de leerling is ingeschreven, als de regelschending plaats vond in een andere school waarmee de school van inschrijving samenwerkt voor een deel van de onderwijsverstrekking (= lesbijwoning in een andere school). Deze uitbreiding van het toepassingsgebied van de definitieve uitsluiting kan pas na overleg tussen de betrokken instellingen.

Definitieve uitsluiting is een mogelijke weigeringsgrond voor (her)inschrijving; zie in dit verband de omzendbrief SO/2012/01.

5.2.3. Tuchtdossier en -onderzoek

De volgende regels, inherent aan tuchtrechtspleging, zijn ook binnen onderwijs van toepassing:

1) de intentie tot een tuchtmaatregel wordt aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht;

2) de betrokken personen alsmede de leerling, eventueel bijgestaan door een vertrouwenspersoon naar keuze, worden gehoord;

3) elke genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd; indien het een definitieve uitsluiting behelst dan wordt schriftelijk verwezen naar de mogelijkheid tot beroep met overeenkomstige procedure;

Bij de kennisgeving van de beslissing van de directeur of zijn afgevaardigde om een leerling definitief uit te sluiten, wijst de school de ouders schriftelijk op het volgende:

  • de mogelijkheid tot beroep bij de beroepscommissie
  • de wijze waarop het beroep moet worden ingediend
  • de beroepstermijn.

Als dit niet vermeld wordt bij de kennisgeving, gaat de termijn om het beroep in te dienen pas vier maanden na de kennisgeving in.

Een schoolreglement kan bijvoorbeeld bepalen dat een ouder tot vijf schooldagen na de kennisgeving van definitieve uitsluiting de tijd heeft om beroep in te dienen. Als de kennisgeving van een beslissing van de directeur een of meerdere van de hierboven opgesomde punten niet bevat, dan zal de beroepstermijn van vijf schooldagen pas starten vier maanden na de kennisgeving van de beslissing tot definitieve uitsluiting.

4) elke beslissing wordt schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen voordat de tuchtmaatregel van kracht wordt;

5) er is geen mogelijkheid om tot collectieve uitsluitingen over te gaan waarbij in één beslissing meerdere leerlingen worden gevat; wanneer bijgevolg een groep leerlingen heeft bijgedragen tot hetzelfde feit, dan mag dit nimmer tot een collectief tuchtvoorstel leiden (elk tuchtdossier is dus een individueel dossier);

6) de betrokken personen hebben inzage in het tuchtdossier van de leerling;

7) de tuchtmaatregel moet in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten (het zogenaamde "redelijkheids- en proportionaliteitsbeginsel");

8) het tuchtdossier en de tuchtmaatregel zijn niet overdraagbaar naar een andere school.

De twee laatste punten verdienen extra aandacht.

  • Overeenstemming tussen tuchtmaatregel en ernst van de feiten: naast het opleggen van maatregelen op grond van een continuüm, waarvan hoger sprake, moet met elke uitsluiting omzichtig worden omgesprongen. De uitsluitende school moet namelijk steeds het redelijkheids- en proportionaliteitsbeginsel naleven. Dit betekent dat de tuchtmaatregel de grenzen van de redelijkheid niet mag overschrijden en dat er geen wanverhouding mag bestaan tussen de bewezen feiten en de uitgesproken tuchtmaatregel. Bijkomend moet bij het uitspreken van een definitieve uitsluiting in de laatste maanden van het schooljaar, de uitsluitende school mee in overweging nemen dat deze beslissing een zware hypotheek legt op de studieloopbaan van de betrokken leerling en mogelijks tot een studiejaarverlies zal leiden.

  • Niet-overdraagbaarheid van tuchtdossier en –maatregel: bij schoolverandering mag de nieuwe school niet "voortbouwen" op een tuchtdossier dat is aangelegd en een tuchtmaatregel die is genomen in de voorgaande school, m.a.w. de leerling moet met een propere lei kunnen starten. Regelschendingen van de leerling in een vorige school kunnen in de nieuwe school nooit op enigerlei wijze in rekening worden gebracht. Dit betekent niet dat de nieuwe school geen weet mag hebben van wat er zich op het vlak van tucht in de vorige school heeft voorgedaan. Indien in de loop van het schooljaar voor een definitief uitgesloten leerling naar een nieuwe school wordt gezocht, dan zal de reden voor de schoolverandering trouwens meestal sowieso aan het licht komen.

Tot slot wordt benadrukt dat een uitsluiting nooit implicaties kan hebben voor het eventuele lidmaatschap van de betrokken leerling in de leerlingenraad of de schoolraad.

5.2.4. Bevoegdheid

De bevoegdheid tot het preventief schorsen, het eventueel eenmalig verlengen van de preventieve schorsing en het nemen van een tuchtmaatregel ligt bij de directeur van de school waar de leerling is ingeschreven of zijn afgevaardigde.

Voorafgaand aan de beslissing tot definitieve uitsluiting, moet het advies van de begeleidende klassenraad worden ingewonnen. Gezien het ingrijpend karakter van definitieve uitsluiting, moet een dergelijke beslissing immers goed worden overwogen en breed worden gedragen. In die klassenraad zetelt overigens, met adviesbevoegdheid, ook een personeelslid van het CLB waar de school mee samenwerkt. De opname van een CLB-personeelslid in die klassenraad is een juridische vormvereiste opdat het advies rechtsgeldig zou kunnen zijn. Het advies van de klassenraad wordt in het tuchtdossier opgenomen.

5.2.5. Definitieve uitsluiting versus uitschrijving

Indien een definitieve uitsluiting op het einde van het schooljaar ingaat, dan heeft ze in de feiten betrekking op het daaropvolgende schooljaar en komt uitsluiting per definitie neer op uitschrijving uit het leerlingenbestand van de school.

Indien een definitieve uitsluiting daarentegen in de loop van het schooljaar ingaat, dan blijft de leerling ingeschreven in de school in afwachting dat een andere school wordt gevonden. De uitsluitende school heeft de verantwoordelijkheid om, samen met het CLB waarmee het samenwerkt, de leerling actief bij te staan in het zoeken naar een andere school. "Bijstaan" veronderstelt evenwel dat ook de leerling en zijn ouders initiatief aan de dag moeten leggen tot het vinden van een nieuwe school. Anderzijds moet bij de zoekinspanningen van de uitsluitende school redelijkheid vooropstaan, d.w.z. er dient maximaal rekening te worden gehouden met de criteria "afstand" t.o.v. de verblijfplaats van de leerling, "zelfde onderwijsnet" en "zelfde opleiding" . Het vinden van een school die niet of moeilijk bereikbaar is of het totaal negeren van het beginsel van de vrije onderwijskeuze, kan onmogelijk als een aanvaardbare oplossing worden gezien.

Zelfs indien de definitieve uitsluiting in de loop van het schooljaar ingaat, kan ze in twee situaties uitmonden in uitschrijving, nl.

1) als de betrokken personen blijk geven van manifeste onwil om op het aanbod van verandering van school in te gaan. Zoals hoger vermeld moeten ook de betrokken personen voldoende meewerken aan het zoeken naar een nieuwe school. Is er daarentegen zelfs onwil of obstructie in het spel, dan komt dit ondubbelzinnig neer op het schenden van de leerplicht. Leerplicht kan niet verengd kan worden tot louter administratieve inschrijving in een school maar vereist ook effectieve lesbijwoning;

2) vanaf de tiende lesdag die volgt op de dag dat de definitieve uitsluiting ingaat en alleszins pas nadat een eventueel ingestelde beroepsprocedure is afgerond. Deze uitschrijving kan evenwel uitsluitend voor een leerling die op het moment van de uitschrijving niet meer leerplichtig is.

Een definitief uitgesloten doch (nog) niet uitgeschreven regelmatige leerling komt bij het einde van het schooljaar in aanmerking voor evaluatie en studiebekrachtiging. Evaluatie kan zowel uitstel van eindbeslissing als beroep tegen een controversiële eindbeslissing met zich brengen. Ook indien de definitief uitgesloten leerling vanaf 1 september daaropvolgend is uitgeschreven, blijft de regeling inzake uitstel van eindbeslissing en de regeling inzake beroep op deze leerling van toepassing. Er vinden m.a.w. binnen de school onderwijshandelingen plaats in de maand september ten aanzien van een leerling die op dat tijdstip ten gevolge van uitsluiting al is uitgeschreven. Administratief-reglementair hebben die onderwijshandelingen echter betrekking op het voorbije schooljaar.

5.2.6. Beroep

De mogelijkheid tot verhaal tegen een definitieve uitsluiting is decretaal verplicht. Het beroep schort de uitvoering van de beslissing tot definitieve uitsluiting evenwel niet op. Het schoolbestuur beschikt enerzijds over een zekere autonomie, maar is anderzijds onderworpen aan onderstaande bepalingen. Zoals blijkt blijft de beroepsgang een schoolinterne aangelegenheid. Zowel naar de procedure als naar het functioneren van de beroepscommissie worden echter een aantal criteria van kracht die moeten aantonen dat elk beroep in het teken staat van onafhankelijkheid, neutraliteit en deskundigheid, vertrekkend vanuit de gelijkwaardigheid van beide partijen. Dit moet bijdragen tot de accepteerbaarheid van een beslissing in beroep.

Pas na uitputting van het schoolintern beroep kan de stap naar een bevoegd rechtscollege worden gezet.

5.2.6.1. Procedure

De beroepsprocedure is concreet vastgelegd in het schoolreglement maar omvat alleszins volgende stappen:

1) de betrokken personen stellen het beroep in bij het schoolbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift dat ten minste het voorwerp van het beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt; bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken worden gevoegd;

2) het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie;

3) het resultaat wordt binnen de termijn bepaald in het schoolreglement schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen; zo deze termijn wordt overschreden, dan is de definitieve uitsluiting van rechtswege nietig.

5.2.6.2. Samenstelling beroepscommissie

Het schoolbestuur stelt een beroepscommissie in, waarvan de samenstelling aan volgende voorwaarden moet beantwoorden:

1) per te behandelen individueel dossier kan de samenstelling verschillen, maar binnen het dossier kan de samenstelling niet meer wijzigen;

2) elke commissie bestaat uit:

a) interne leden: zijnde leden van het schoolbestuur of de school waar tot de definitieve uitsluiting werd beslist (zie concrete opsomming verder); de directeur of zijn afgevaardigde die de omstreden beslissing heeft genomen, kan niet in de beroepscommissie zetelen;

b) externe leden: zijnde leden die niet verbonden zijn aan het schoolbestuur of de school waar tot de definitieve uitsluiting werd beslist; een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of - met uitzondering van het personeel – de schoolraad die fungeert binnen de school die uitsluit, behoort tot de categorie "externe leden";

c) een voorzitter: door het schoolbestuur aangeduid onder de externe leden.

Een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel onder de omschrijving "intern lid" als de omschrijving "extern lid" valt, wordt geacht intern te zijn.

Concreet:

wordt verstaan onder lid van het schoolbestuur en is derhalve een intern lid van de beroepscommissie:

- in het Gemeenschapsonderwijs:

  • een lid van de raad van het Gemeenschapsonderwijs
  • een lid van de raad van bestuur van de scholengroep
  • een lid van de algemene vergadering van de scholengroep

- in het gesubsidieerd provinciaal onderwijs:

  • een lid van de provincieraad
  • een lid van de bestendige deputatie
  • (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf
  • (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom provinciebedrijf

- in het gesubsidieerd gemeentelijk onderwijs:

  • een lid van de gemeenteraad
  • een lid van het college van burgemeester en schepenen
  • (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf
  • (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom gemeentebedrijf

- in het gesubsidieerd onderwijs van de Vlaamse Gemeenschapscommissie:

  • een lid van de raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
  • een lid van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

- in het gesubsidieerd vrij onderwijs:

  • een lid van de algemene vergadering van de vzw-schoolbestuur
  • een lid van de raad van bestuur van de vzw-schoolbestuur.

Elk lid van de beroepscommissie dat, naargelang van het betrokken onderwijsnet, niet aan één van de hierboven opgegeven hoedanigheden beantwoordt binnen het betrokken schoolbestuur én geen lid is van de betrokken school (zie verder) is een extern lid van de beroepscommissie.

Personeelsleden van de hierboven vermelde instanties zijn ook externe leden, aangezien ze zelf geen "inrichtende onderwijsverantwoordelijkheid" dragen.

wordt verstaan onder lid van de school en is derhalve een intern lid van de beroepscommissie:

* een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd (= statutair) personeelslid aangesteld in de betrokken school

  • in een ambt van het bestuurspersoneel, het onderwijzend personeel, het ondersteunend personeel, het paramedisch personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het psychologisch personeel of het orthopedagogisch personeel
  • ongeacht het volume of taakinvulling van de opdracht
  • ongeacht effectieve prestaties worden geleverd of een vorm van dienstonderbreking/ verlofstelsel, terbeschikkingstelling (TBS) of tijdelijk andere opdracht (TAO) loopt

* een contractueel personeelslid van de betrokken school

Elk lid van de beroepscommissie dat geen lid is van het betrokken schoolbestuur én geen lid is van de betrokken school is een extern lid van de beroepscommissie.

Personeelsleden van andere scholen van hetzelfde schoolbestuur (of een ander schoolbestuur) die niet aangesteld zijn in de betrokken school zijn externe leden.

5.2.6.3. Werking beroepscommissie

Het schoolbestuur bepaalt de werking (waaronder de stemprocedure) van de beroepscommissie, rekening houdend met volgende voorwaarden:

1) elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, maar bij stemming moet het aantal stemgerechtigde interne leden en het aantal stemgerechtigde externe leden gelijk zijn (m.a.w. de mogelijkheid bestaat dat het schoolbestuur bepaalde leden aanduidt die niet stemgerechtigd zijn). Bij staking van stemmen (= gelijk aan pro en contra) is de stem van de voorzitter doorslaggevend (cfr. werkwijze die ook geldt voor klassenraden);

2) elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;

3) een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;

4) een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen. Eén van die stappen kan het horen zijn van een of meer leden van de begeleidende klassenraad die een verplicht advies over de definitieve uitsluiting heeft moeten geven;

5) de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden van het onderwijs. Hiermee wordt gealludeerd op de rechten om op bepaalde tijdstippen (bv. schoolvakanties) niet met schoolopdrachten te kunnen worden belast, tenzij dit in het arbeidsreglement van de school uitdrukkelijk is geregeld;

6) een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het schoolreglement.

5.2.6.4. Resultaat beroepscommissie

De beroepscommissie heeft drie alternatieven:

1) het beroep is onontvankelijk en wordt gemotiveerd afgewezen; dit kan als de termijn voor indiening, vastgelegd in het schoolreglement, wordt overschreden of als het beroep niet voldoet aan de vormvereisten die in het schoolreglement zijn voorzien;

2) de definitieve uitsluiting wordt bevestigd;

3) de definitieve uitsluiting wordt vernietigd.

De beroepscommissie heeft volheid van bevoegdheid en beslist op grond van inhoudelijke of procedurele aspecten. Toch draagt het schoolbestuur steeds de verantwoordelijkheid voor de genomen beslissing. Achterliggende reden hiervoor is de algemene erkenningsvoorwaarde dat het schoolbestuur de verantwoordelijkheid opneemt voor het onderwijs dat het inricht (cfr. de verantwoordelijkheid voor klassenraadsbeslissingen berust trouwens ook bij het schoolbestuur). Anderzijds is dit niet onlogisch omdat de beroepscommissie (zoals een klassenraad vanuit het werkgeverschap) door datzelfde schoolbestuur wordt samengesteld.

5.2.7. Opdracht voor het CLB

Conform de regelgeving op de operationele CLB-doelstellingen, moet elk CLB een begeleidingstaak opnemen t.a.v. elke leerling die in de loop van het schooljaar wordt geschorst of uitgesloten. Hoewel de leerling ernstig in de fout is gegaan (of, in het geval van schorsing, daarrond sterke vermoedens bestaan), kan hij niet volledig aan zijn lot worden overgelaten met het risico op herval. Het CLB moet dan ook actie ondernemen gericht op remediëring, ondersteuning en sensibilisering. De school en het schoolbestuur staan in deze dus niet alleen.

6. Leerlingengegevens

Elke school verzamelt een waaier aan leerlingengegevens, zoals bv. beslissingen en adviezen van de klassenraad, bijzondere remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, keuze van levensbeschouwelijk vak. Het decreet van 4 april 2014 houdende diverse maatregelen betreffende de rechtspositie van leerlingen in het basis- en secundair onderwijs en betreffende participatie op school bepaalt de regels voor gegevensoverdracht, en inzage-, toelichtings- en kopierecht.

6.1. Gegevensoverdracht tussen scholen bij schoolverandering

Wanneer een leerling van onderwijsinstelling verandert, vindt er een overdracht van leerlingengegevens tussen de betrokken onderwijsinstellingen plaats. Deze overdracht is gebonden aan een aantal strikte voorwaarden:

1° de gegevens hebben uitsluitend betrekking op de onderwijsloopbaan van een specifieke leerling;

2° de overdracht gebeurt uitsluitend in het belang van de leerling op wie de onderwijsloopbaan betrekking heeft;

3° tenzij de regelgeving de overdracht verplicht stelt, mag de overdracht niet gebeuren als de betrokken personen er zich expliciet tegen verzetten, nadat ze - op hun verzoek – de gegevens hebben ingezien. Verplichte overdracht is er in volgende gevallen:

1) het aantal problematische afwezigheden;

2) de toegekende attestering;

3) een kopie van het IAC-verslag of OV4-verslag of GC-verslag (opgemaakt door het CLB).

Via het schoolreglement zijn de leerling en de betrokken personen op de hoogte van het automatisme van deze gegevensoverdracht bij schoolverandering. De school moet m.a.w. voor een overdracht van leerlingengegevens niet de toestemming van de betrokken personen vragen; het zijn daarentegen de betrokken personen die het initiatief tot niet-overdracht moeten nemen.

Een tuchtdossier en tuchtmaatregelen zijn nooit overdraagbaar tussen scholen.

6.2. Inzage-, toelichtings- en kopierecht

De betrokken leerling en de betrokken personen hebben recht op inzage in en recht op toelichting bij de gegevens die op de leerling betrekking hebben, zoals bv. evaluatiegegevens, die de school verzamelt. Een toelichting bij de inzage kan immers voor meer duiding bij de gegevens zorgen, eventuele vragen ter verduidelijking kunnen op die manier extra aandacht krijgen.

Als bepaalde gegevens ook een of meer andere leerlingen betreffen en volledige inzage door de betrokken leerling en de betrokken personen afbreuk zou doen aan het recht van die andere leerling(en) op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, kunnen de betrokken leerling en de betrokken personen alleen via een gesprek, gedeeltelijke inzage of rapportage toegang krijgen tot deze gegevens.

Pas na gebruikmaking van het inzage- en toelichtingsrecht kunnen de betrokken leerling of de betrokken personen kopierecht uitoefenen. De school dient hen een kopie te bezorgen, eventueel tegen een vergoeding waarvan de grootteorde is voorzien in het onderdeel "financiële bijdrageregeling" van het schoolreglement. Elke kopie moet persoonlijk en vertrouwelijk worden behandeld en mag uitsluitend worden gebruikt in functie van de onderwijsloopbaan van de leerling.

Het schoolreglement moet vanaf het schooljaar 2014-2015 de voorwaarden expliciteren waaronder de betrokken leerling en de betrokken personen dit inzage, toelichtings- en kopierecht kunnen uitoefenen.

7. De klassenraad en klassendirectie

7.1. De klassenraad

De "klassenraad" is een orgaan dat optreedt namens het schoolbestuur. De klassenraad beschikt over een discretionaire bevoegdheid, wat niet belet dat het schoolbestuur de krijtlijnen kan vastleggen waarin de klassenraad, zoals geïnstalleerd door het schoolbestuur, moet werken. Het schoolbestuur draagt immers de juridische verantwoordelijkheid voor het onderwijs (met inbegrip van klassenraadsbeslissingen), is werkgever van het schoolpersoneel en heeft de erkenning van de overheid gekregen. Elke klassenraad oefent m.a.w. zijn bevoegdheden uit binnen het kader dat desgevallend door het schoolbestuur is uitgetekend.

De klassenraad, bijgestaan door het CLB, heeft als opdracht:

  • Voor iedere leerling met een IAC-verslag een orthopedagogisch individueel aangepast curriculum vast te leggen; voor elke leerling met een OV4-verslag wordt het gemeenschappelijk curriculum vormgegeven naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling.

  • De vorderingen van de leerlingen te evalueren.

  • Steunend op deze evaluatie.

Een gemotiveerde beslissing te treffen bij overgangen binnen dezelfde opleidingsvorm.

Een gemotiveerd advies uit te brengen waarbij voor de leerling:

a) de overgang naar een andere opleidingsvorm wordt voorgesteld;

b) de overgang naar het gewoon onderwijs wordt aanbevolen.

  • De pedagogische eenheden te vormen (zie verder onder punt 8.2.).

  • De uitwerking van belangstellingspunten, onderwijsthema's en planningsdocumenten die het individueel aangepast curriculum voor leerlingen met een IAC-verslag of het gemeenschappelijk curriculum vormgegeven naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling voor leerlingen met een OV4-verslag aansturen.

  • De bijwerking van leerlingen zonder dat deze lesuren in het algemeen lessenrooster opgenomen worden.

  • Het geven van een niet-bindend advies over arbeidsrijpheid en bereidheid, conform omzendbrief SO/2019/01, in het schooljaar voorafgaand aan een mogelijke instap in duaal leren op basis van een screeningstest. Aangezien er in opleidingsvorm 3 van BuSO niet met oriënteringsattesten gewerkt wordt, kan de klassenraad een eigen document uitwerken om dit advies aan hun leerlingen te formuleren.

7.1.1. Samenstelling van de klassenraad

De samenstelling van de klassenraad voor opleidingsvorm 4 is opgenomen in omzendbrief SO 64.

De samenstelling van de klassenraad in de andere opleidingsvormen:

  • De samenstelling van de klassenraad wordt bepaald in functie van een klas of van een pedagogische eenheid gevormd voor één of meer leervakken en/of opvoedende activiteiten.

  • De klassenraad is samengesteld uit leden van het onderwijzend personeel, het ondersteunend personeel, het medisch, orthopedagogisch, paramedisch, psychologisch en sociaal personeel, die voorzien in het onderricht en de opvoedende activiteiten van één of meer leerlingen.

Voor opleidingsvorm 3 wordt de samenstelling van de klassenraad samen met de geleidelijke uitrol van de modernisering verder geconcretiseerd en afgestemd op de samenstelling in het voltijds onderwijs en opleidingsvorm 4. Deze is terug te vinden in omzendbrief SO 64. Met betrekking tot de ambtshalve raadgevende leden moeten voor opleidingsvorm 3 eveneens de personeelsleden die in de school in kwestie behoren tot het medisch, paramedisch, orthopedagogisch, psychologisch of sociaal personeel en betrokken zijn bij de begeleiding van de leerlingen, meegenomen worden.

De werking met stemgerechtigde en raadgevende leden is nieuw voor opleidingsvorm 3, en gaat in werking samen met de geleidelijke uitrol van de modernisering. Concreet vertaalt zich dit in de volgende timing:

  • Schooljaar 2022-2023: van toepassing op de observatiefase en opleidingsfase;

  • Schooljaar 2023-2024: van toepassing op de observatiefase, de opleidingsfase en het eerste jaar van de kwalificatiefase;

  • Schooljaar 2024-2025: van toepassing op de observatiefase, de opleidingsfase en de kwalificatiefase;

  • Schooljaar 2025-2026: van toepassing op alle fases in opleidingsvorm 3.

7.1.2. Werking van de klassenraad

Voor opleidingsvorm 4 en de gemoderniseerde opleidingen in opleidingsvorm 3 is deze passage uit omzendbrief SO 64 van toepassing voor de werking van de klassenraad.

Voor alle opleidingsvormen, zijn de volgende zaken rond de werking van de klassenraad van toepassing;

  • De directeur of zijn afgevaardigde, de klastitularis, zit de klassenraad voor.

Alle leden van de klassenraad zijn gelijkgerechtigd, onverschillig het aantal uren dat zij per week in de klas of pedagogische eenheid presteren.

  • Van iedere klassenraad worden notulen opgemaakt. Deze moeten ten minste de volgende gegevens bevatten:

1) de pedagogische eenheid;

2) de datum, het begin en het einde van de vergadering;

3) de naam van de klastitularis en van de aanwezige leden;

4) het verslag van de behandelde punten o.m. onderwerp, motivering, advies of beslissing.

  • Alle documenten betreffende de klassenraad worden steeds in de school bewaard en ter beschikking gehouden van de inspectie en de verificatiedienst.

  • De klassenraad wordt in principe wekelijks en buiten de lesuren gehouden. Ingeval de wekelijkse vergadering van de klassenraad om bepaalde redenen niet doorgaat, worden de hiervoor voorziene individuele prestaties verstrekt onder de vorm van individuele of groepsgewijze bijwerking van de leerlingen. In afwijking van het voorgaande kan ook gekozen worden voor andere stelsels op voorwaarde dat het totaal aantal uren klassenraad voorzien per maand binnen dezelfde maand wordt gepresteerd.

  • De bepalingen m.b.t. de toekenning en aanwending van de uren klassenraad vindt u terug in: omzendbrief SO/2011/01(buso).

7.2. De klassendirectie

7.2.1. Het personeelslid dat belast is met de klassendirectie is het lid van het onderwijzend personeel dat instaat voor de coördinatie van de opvoedingsactiviteiten uitgewerkt binnen het door de klassenraad bepaald het individueel aangepast curriculum voor leerlingen met een IAC-verslag of het gemeenschappelijk curriculum vormgegeven naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling voor leerlingen met een OV4-verslag. Dit personeelslid fungeert als secretaris van de klassenraad.

Dit secretariaat omvat o.m.:

1° het bijhouden van het individueel dossier van de leerlingen van zijn pedagogische eenheid;

2° het opmaken van de notulen van de vergadering.

7.2.2. Het individueel dossier van de leerlingen omvat o.m.:

1° het attest en het IAC-verslag of OV4-verslag;

2° de gegevens verstrekt door het CLB;

3° de gegevens verstrekt door de verschillende categorieën van de personeelsleden verbonden aan de school;

4° gegevens verstrekt door vroeger bezochte scholen;

5° het concreet opgestelde individueel aangepast curriculum voor leerlingen met een IAC-verslag of het gemeenschappelijk curriculum vormgegeven naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling voor leerlingen met een OV4-verslag, de evaluatie en de regelmatige bijsturing van deze handelingsplannen;

6° de adviezen en beslissingen van de klassenraad;

7° alle relevante informatie om tot een goede beeldvorming te komen met het oog op het individueel aangepast curriculum voor leerlingen met een IAC-verslag of het gemeenschappelijk curriculum vormgegeven naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling voor leerlingen met een OV4-verslag.

De gegevens van het individueel dossier zijn vertrouwelijk. De leden van de klassenraad, de personeelsleden gelast met de permanente begeleiding van de leerlingen en de leden van de inspectie en de verificatiedienst kunnen kennis nemen van dit dossier. Zij zijn door het ambtsgeheim (voor leraren, inspectie en verificatie) of het beroepsgeheim (voor personeelsleden van de CLB's) gebonden. De betrokken personen hebben recht op inzage, toelichting en kopie met betrekking tot de eigen leerlingengegevens. Het schoolreglement moet vanaf het schooljaar 2014-2015 de voorwaarden expliciteren waaronder de betrokken leerling en de betrokken personen dit inzage, toelichtings- en kopierecht kunnen uitoefenen.

7.2.3. De bepalingen m.b.t. de berekening en aanwending van de uren klassendirectie vindt u terug in: omzendbrief SO/2011/01(buso).

8. De benaming van structuuronderdelen en de indeling in pedagogische eenheden

8.1. Benaming van structuuronderdelen

De decreetgever heeft expliciet bepaald dat tenminste de officiële benamingen van structuuronderdelen in opleidingsvorm 1, 2, 3 en 4, zoals opgenomen in de omzendbrief SO/2011/01(buso) in de bijlagen 1 tot en met 3, moeten worden gebruikt bij elke communicatie en informatieverstrekking naar ouders, leerlingen, personeel en derden. Alleen op deze wijze ontstaat in het Vlaams onderwijslandschap een transparant overzicht van het opleidingsaanbod en wordt uniform geregeld welke vlag welke lading dekt. Bij manifeste overtreding van deze decretale bepaling kan een financiële sanctie volgen in de zin van een gedeeltelijke inhouding of terugvordering op het werkingsbudget, berekend voor de school waar de overtreding wordt vastgesteld.

8.2. De pedagogische eenheden

Een pedagogische eenheid kan bestaan uit leerlingen die zowel tot eenzelfde als tot verschillende types behoren. Deze leerlingen worden in een pedagogische eenheid tijdelijk of bestendig gegroepeerd met het oog op het verstrekken van opvoeding en onderwijs aangepast aan hun onderwijs- en opvoedingsbehoeften.

De indeling van de leerlingen in pedagogische eenheden behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de klassenraden, bijgestaan door het CLB. De criteria die daarbij gehanteerd worden zijn afhankelijk van de pedagogische opties van het schoolbestuur, die hierbij over een volledige keuzevrijheid beschikt.

8.3. Pedagogische vrijheid

Rekening houdend met de vrijheid, die het schoolbestuur inzake de pedagogische methode bezit, wordt onder dit punt slechts informatie en geen richtlijn verstrekt.

Leerlingen worden ingedeeld in pedagogische eenheden op basis van een brede beeldvorming. Aspecten die kunnen meespelen in de keuze zijn bijvoorbeeld leervorderingen (taal, rekenen schrappen), zelfredzaamheid, communicatie, ...

De leerlingen kunnen naargelang de opvoedkundige activiteit, het leervak of een onderdeel hiervan in verschillende pedagogische eenheden worden ingedeeld.

Een leerling kan uiteraard ook deel uitmaken van verschillende pedagogische eenheden.

De pedagogische eenheden kunnen samengesteld worden voor de duur van het schooljaar of voor een gedeelte ervan. In dat laatste geval wordt de samenstelling van de pedagogische eenheid periodiek door de klassenraad herzien.

8.4. Regels voor de vorming van de pedagogische eenheden in de opleidingsvormen 1, 2 en 3

In het buitengewoon secundair onderwijs kunnen de pedagogische eenheden zowel afzonderlijk voor één type als gezamenlijk voor verschillende types van buitengewoon onderwijs georganiseerd worden.

Het is aan te bevelen om het aantal leerlingen in een pedagogische eenheid te beperken tot tweemaal het richtgetal. Als er binnen eenzelfde pedagogische eenheid verschillende types worden georganiseerd, dan is het hoogste richtgetal richtinggevend.

9. (Geïntegreerde) algemene en sociale vorming (gasv)

In sommige structuuronderdelen van het gewoon secundair onderwijs en opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs kunnen bepaalde vakken vervangen worden door het project algemene vakken (pav). Deze werkvorm kan ook zinvol zijn voor de andere opleidingsvormen van het buitengewoon secundair onderwijs. Scholen kunnen kiezen of ze algemene en sociale vorming aanbieden via verschillende afzonderlijke vakken, of geïntegreerd, waarbij men zich telkens baseert op de ontwikkelingsdoelen van de betreffende opleidingsvorm.

De school die gasv organiseert moet de lesuren levensbeschouwelijke vakken (lesuren R.K. godsdienst, lesuren N.C. zedenleer) en de lesuren lichamelijke opvoeding wel nog als afzonderlijk vak organiseren.

De gasv kan verschillend zijn per fase van de opleiding in opleidingsvorm 3. Zo kan een school eventueel de vakkensplitsing handhaven in de observatiefase en de opleidingsfase en gasv geven in de kwalificatiefase.

De werkvorm kan ook worden toegepast op een gedeelte van de asv-vakken. Zo kan een school "rekenen" als een afzonderlijk vak blijven organiseren en "taal, maatschappelijke vorming en creatieve activiteiten" vervangen door gasv.

Ook compensatietechnieken (bv. compensatietechnieken braille type 6, gebarentaaltechnieken type 7, edm.) kan men als een afzonderlijk vak blijven organiseren.

De vakken die afzonderlijk worden georganiseerd moeten als dusdanig op de activiteitentabel worden vermeld.

De modelformulieren van de activiteitentabellen bevatten zowel de mogelijkheid om te opteren voor vakkensplitsing als voor gasv.

Scholen (zowel zij die gasv wensen te organiseren als zij die afzonderlijke vakken organiseren) dienen hun activiteitentabellen, die overeenkomen met de reële situatie, (modellen zie bijlage nr. 16, 17 en 18) ter beschikking van de inspectie op school te houden.

Scholen (zowel zij die gasv wensen te organiseren, als zij die afzonderlijke vakken organiseren) doen dit op basis van de ontwikkelingsdoelen die voor de opleidingsvorm zijn bepaald. Ontwikkelingsdoelen voor het voltijds buitengewoon secundair onderwijs zijn doelen op het vlak van kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes die de overheid wenselijk acht voor zoveel mogelijk leerlingen van de leerlingenpopulatie. In samenspraak met het CLB en zo mogelijk in overleg met de ouders en eventueel andere betrokkenen, kiest de klassenraad de ontwikkelingsdoelen die aan individuele leerlingen of pedagogische eenheden worden aangeboden en uitdrukkelijk nagestreefd (zowel in asv als in bgv). (artikel 263 §1 en §2 van de Codex Secundair Onderwijs).

Voor opleidingsvorm 3 zijn de ontwikkelingsdoelen bepaald door het Decreet van 19 juli 2002 tot bekrachtiging van de ontwikkelingsdoelen algemene en sociale vorming in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3.

Voor opleidingsvorm 1 en 2 zijn de ontwikkelingsdoelen bepaald door het Decreet van 27 februari 2015 tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2014 betreffende de ontwikkelingsdoelen voor opleidingsvorm 1 en opleidingsvorm 2 in het buitengewoon secundair onderwijs.

De school ontwikkelt op schoolniveau plannen die onder meer zorgen voor de horizontale en verticale samenhang en de logische opbouw van het vormingsaanbod in opleidingsvorm 1, 2 en 3 (bv. een samenhang en logische opbouw doorheen de verschillende fasen van de opleiding in opleidingsvorm 3).

Deze plannen dienen echter niet ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de inspectie. Ze zijn te beschouwen als de inventaris van het vormingsaanbod en kunnen dus in principe gelden voor meer dan één schooljaar.

Het selecteren uit en vertalen van deze programma's, rekening houdend met de behoeften van elke individuele leerling, vormt een onderdeel van het handelingsplanmatig werken i.h.k.v. het individueel aangepast curriculum voor leerlingen met een IAC-verslag (conform de bepalingen als opgenomen in deel 2.3.1) of het gemeenschappelijk curriculum vormgegeven naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling voor leerlingen met een OV4-verslag (conform de bepalingen als opgenomen in deel 2.3.1). De neerslag ervan is terug te vinden in de planningsdocumenten. De scholen kunnen door hun pedagogische vrijheid zelf de procedures, de benamingen en de vorm van de documenten bepalen.

10. Extramuros activiteiten, stage in groep en lesbijwoning in een andere school

10.1. Extramuros activiteiten

Extramuros activiteiten worden in twee categorieën onderverdeeld:

  • Enerzijds kan het gaan om lessen in een andere vormingsinstelling die geen school is, observatieactiviteiten en bedrijfsbezoeken.
  • Anderzijds zijn extramuros activiteiten ook alle binnen- of buitenlandse schooluitstappen of daaraan verwante activiteiten.

Deze extramuros activiteiten worden niet met stages gelijkgesteld.

De voorwaarden waaraan deze activiteiten moeten voldoen vindt u terug in de omzendbrief SO/2004/06.

Gemeenschappelijk is dat alle extramuros activiteiten door de schoolpolis moeten zijn gedekt.

10.2. Stage in groep

In opleidingsvorm 1, 2, 3 en 4 bestaat de mogelijkheid om stage in groep te organiseren. De bepalingen met betrekking tot leerlingenstages in groep zijn opgenomen in de omzendbrief SO/2016/01 (BuSO).

De mogelijkheid om bepaalde vaardigheden en/of trainingen aan te bieden in een werkplek ontheft de school niet van de verplichting voor elke opleiding over de minimale basisuitrusting te beschikken.

10.3. Lesbijwoning in een andere school en/of een andere opleiding

Leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs kunnen de les bijwonen in een school van het gewoon secundair onderwijs, in een andere school van het buitengewoon secundair onderwijs, of in een andere opleiding in dezelfde school voor buitengewoon secundair onderwijs (niet voor opleidingsvorm 4).

  • Lesbijwoning in het gewoon secundair onderwijs kan jaar na jaar verlengd worden;

  • Voor lesbijwoning in een andere of dezelfde school van het buitengewoon secundair onderwijs kan dit niet; dit kan slechts één schooljaar en is bedoeld om de leerling kennis te laten maken met een andere school, opleidingsvorm, type of opleiding (3 laatste mogelijkheden enkel voor ov1, 2 en 3). Als deze de leerling bevalt, kan de leerling erna best overgaan naar de andere school, opleidingsvorm, type of opleiding, en kan eventueel het IAC-verslag of OV4-verslag worden gewijzigd door het CLB om dergelijke overgang mogelijk te maken.

In de onderstaande paragrafen wordt er dieper ingegaan op de verschillende manieren van lesbijwoning in een andere school.

10.3.1. Door leerlingen van opleidingsvorm 1, 2, 3 en 4 in een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs voor maximaal de helft van de wekelijkse lesuren

De mogelijkheid wordt voorzien dat enkele leerlingen of zelfs alle leerlingen van een klasgroep van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4 gedurende een deel of het geheel van het schooljaar bepaalde lessen volgen in een andere school voor voltijds gewoon secundair onderwijs. Hieronder wordt dan verstaan:

  • een andere school dan de school waarin de leerling is ingeschreven;
  • een andere school van hetzelfde of een ander schoolbestuur;
  • lesverstrekking door onderwijzend personeel van die andere school;
  • mobiliteit van leerlingen naar die andere school.

Dergelijke samenwerking tussen scholen is niettemin aan een aantal gecumuleerde voorwaarden onderworpen:

1° de regeling wordt in het schoolreglement opgenomen, zodat de betrokken personen er vooraf op de hoogte van zijn;

2° uitsluitend het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven, is op die leerling van toepassing;

3° de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden, van de betrokken scholen;

4° uitsluitend de school waar de leerling is ingeschreven, is bevoegd en verantwoordelijk voor evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg;

5° de leraars van de andere school die aan de leerling lesgeven:

a) maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval de scholen tot hetzelfde schoolbestuur behoren (dit houdt verband met het feit dat de eindverantwoordelijkheid voor de onderwijsverstrekking in beide scholen sowieso bij eenzelfde schoolbestuur ligt);

b) maken raadgevend deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval de scholen niet tot hetzelfde schoolbestuur behoren;

6° de samenwerking tussen de scholen wordt vastgelegd in een overeenkomst die in beide scholen ter inzage moet liggen met het oog op administratieve controle (verificatie) en externe kwaliteitscontrole (inspectie). Die overeenkomst moet minimaal bevatten:

a) de samenwerkende scholen, met duidelijke vermelding van de school waar de leerling is ingeschreven;

b) de invulling van de samenwerking (waarbij een waaier aan organisatorische, materiële, infrastructurele, didactische ... aspecten aan bod kan komen naargelang van de situatie);

c) de looptijd van de samenwerking (eventueel schooljaaroverstijgend);

d) duidelijke afspraken over de evaluatie en kwaliteitszorg;

7° de leerling kan maximaal op schooljaarbasis gemiddeld halftijds een deel van de vorming bijwonen in het gewoon onderwijs, dit wil zeggen maximaal op schooljaarbasis gemiddeld gedurende de helft van de wekelijkse lesuren van het structuuronderdeel van het buitengewoon onderwijs waarvoor hij is ingeschreven;

In afwijking van punt 7° kan een leerling uit het buitengewoon secundair onderwijs eenmalig, gedurende maximum twee schooljaren de lessen voltijds bijwonen in het gewoon secundair onderwijs, met het oog op een overstap naar het gewoon voltijds onderwijs. Een leerling die twee schooljaren in het gewoon voltijds onderwijs doorbrengt, heeft een onverkort recht op inschrijving in de school voor gewoon onderwijs. Als de betrokken personen en de leerling beslissen om de overstap te maken naar het gewoon onderwijs, overleggen de school voor gewoon onderwijs, de school voor buitengewoon onderwijs, het CLB en de betrokken personen, met betrokkenheid van de leerling, met het leersteuncentrum over de overname van de ondersteuning.

8° deze regeling is voor een leerling van het buitengewoon secundair onderwijs gedurende hetzelfde schooljaar niet combineerbaar met de lesbijwoning in een andere of de eigen school van buitengewoon secundair onderwijs (10.3.2. en 10.3.3.).

10.3.2. Lesbijwoning in een andere school van het buitengewoon secundair onderwijs in een andere administratieve groep (opleidingsvorm 1, 2 en 3) en dezelfde administratieve groep (opleidingsvorm 4)

De mogelijkheid wordt voorzien dat voor leerlingen van een klasgroep van het buitengewoon secundair onderwijs een deel van de vorming van de opleidingsvorm en in voorkomend geval ook opleiding of studierichting waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van een andere school voor buitengewoon secundair onderwijs dan de school waarin de leerling is ingeschreven en dit op een vestigingsplaats van die andere school.

Dit is mogelijk:

a) bij leerlingen ingeschreven in opleidingsvorm 1, 2 of 3: zowel in dezelfde administratieve groep als in een andere administratieve groep. Met andere woorden: voor deze leerlingen is het ook toegelaten om in een andere opleidingsvorm en type in een andere school van buitengewoon secundair onderwijs de lessen bij te wonen.

b) bij leerlingen ingeschreven in opleidingsvorm 4: zowel in dezelfde administratieve groep en dezelfde opleidingsvorm als in een andere administratieve groep en dezelfde opleidingsvorm. Met andere woorden: voor deze leerlingen is het niet toegelaten om in een andere opleidingsvorm in een andere school van buitengewoon secundair onderwijs de lessen bij te wonen, zij moeten binnen opleidingsvorm 4 de lessen bijwonen, maar kunnen wel in de opleidingsvorm 4 in een ander type of ander structuuronderdeel de lessen bijwonen in een andere school.

Dergelijke samenwerking tussen scholen is niettemin aan een aantal gecumuleerde voorwaarden onderworpen:

1° de regeling wordt in het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven opgenomen, zodat de betrokken personen er vooraf op de hoogte van zijn;

2° het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven, blijft onverkort van toepassing;

3° de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden, van de betrokken scholen;

4° de leraars van de andere school die aan de leerling vorming geven:

a) maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die tot hetzelfde schoolbestuur behoren;

b) maken raadgevend deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die niet tot hetzelfde schoolbestuur behoren;

5° uitsluitend de school waar de leerling is ingeschreven, is bevoegd en verantwoordelijk voor evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg;

6° de samenwerking tussen de scholen wordt vastgelegd in een overeenkomst die in beide scholen ter inzage moet liggen met het oog op administratieve controle (verificatie) en externe kwaliteitscontrole (inspectie). Die overeenkomst moet minimaal bevatten:

a) de samenwerkende scholen, met duidelijke vermelding van de school waar de leerling is ingeschreven;

b) de invulling van de samenwerking (waarbij een waaier aan organisatorische, materiële, infrastructurele, didactische ... aspecten aan bod kan komen naargelang van de situatie;

c) de looptijd van de samenwerking (eventueel schooljaaroverstijgend);

d) duidelijke afspraken over de evaluatie en kwaliteitszorg.

7° de leerling kan maximaal halftijds een deel van de vorming bijwonen in de andere school van het buitengewoon secundair onderwijs, dit wil zeggen maximaal voor de helft van de wekelijkse lesuren van het structuuronderdeel van het buitengewoon onderwijs waar hij is ingeschreven en dat gedurende maximum een gedeelte van één lopend schooljaar;

8° deze regeling is in hoofde van een leerling gedurende hetzelfde schooljaar niet combineerbaar met de lesbijwoning in het gewoon secundair onderwijs (10.3.1.).

Leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag die ingeschreven zijn in het gewoon secundair onderwijs, kunnen op schooljaarbasis gemiddeld gedurende maximaal de helft van de wekelijkse uren van het structuuronderdeel waarvoor de leerling is ingeschreven, lessen of activiteiten volgen in een school voor buitengewoon secundair onderwijs, die de opleidingsvorm aanbiedt volgens het IAC-verslag of OV4-verslag. Daarbij moet voldaan worden aan de voorwaarden 1° tot en met 6°, en 8°, die hierboven zijn opgenomen. Er kan geen leersteun worden geboden aan de leerling in de school voor buitengewoon secundair onderwijs.

10.3.3. Lesbijwoning in de eigen school van het buitengewoon secundair onderwijs in een andere administratieve groep (opleidingsvorm 1, 2 en 3)

De mogelijkheid wordt voorzien dat leerlingen van een klasgroep van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 1, 2 of 3 een deel van de vorming van de opleidingsvorm en in voorkomend geval ook opleiding waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van de eigen school voor buitengewoon secundair onderwijs in een andere administratieve groep, dan die waarin de leerling is ingeschreven. Met andere woorden: voor deze leerlingen is het ook toegelaten om in een andere opleidingsvorm en type in de eigen school van buitengewoon secundair onderwijs de lessen bij te wonen.

Dergelijke samenwerking binnen één school is niettemin aan een aantal gecumuleerde voorwaarden onderworpen:

1° de regeling wordt in het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven opgenomen;

2° de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden, van de betrokken school;

3° de leraars van de andere administratieve groep die aan de leerling vorming geven maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden;

4° de leerling kan maximaal halftijds een deel van de vorming bijwonen in de andere administratieve groep van het buitengewoon secundair onderwijs, dit wil zeggen maximaal voor de helft van de wekelijkse lesuren van het structuuronderdeel van het buitengewoon onderwijs waar hij is ingeschreven, en dit gedurende maximum een gedeelte van één lopend schooljaar;

5° deze regeling is in hoofde van een leerling gedurende hetzelfde schooljaar niet combineerbaar met de lesbijwoning in het gewoon secundair onderwijs (10.3.1.).

11. Structuur en organisatie van opleidingsvorm 1

In opleidingsvorm 1 beogen de activiteiten vooral het ontwikkelen van de zelfredzaamheid, de communicatiemogelijkheden, de senso-motoriek en de sociale vorming van de leerlingen in de contexten wonen, werken en vrije tijd.

Voor iedere leerling van opleidingsvorm 1 wordt een onderwijsaanbod bepaald door de klassenraad in samenspraak met het CLB en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling, en dit minstens tot op het einde van de leerplicht. Iedere leerling die dan de school verlaat, heeft recht op een attest, ondertekend door de directeur (model zie bijlage nr. 1).

In opleidingsvorm 1 van het buitengewoon secundair onderwijs behoren alle leer- en opvoedende activiteiten tot de Algemene en Sociale Vorming. Ook de compensatietechnieken, de lichamelijke opvoeding en de lessen in de erkende godsdiensten, in de niet-confessionele zedenleer of in de cultuurbeschouwing worden eronder gerangschikt. Voor deze opleidingsvorm dienen de scholen een activiteitentabel, die overeenkomt met de reële situatie, (model zie bijlage nr. 16) ter beschikking van de inspectie op school te houden.

In deze opleidingsvorm kunnen stages of sociaal maatschappelijke trainingen worden ingericht. De duur en het doel ervan wordt bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het CLB en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling, met respect voor de bepalingen uit de omzendbrief inzake leerlingenstages, sociaal-maatschappelijke trainingen, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 1, 2 en 3 SO/2016/01 (BuSO). Uitzonderlijk kunnen de stages georganiseerd worden tijdens de vakanties (inhaalstages), op voorwaarde dat de voorwaarden in de omzendbrief over de organisatie van het secundair onderwijs SO 74 (in het bijzonder punt 5.3 d) gerespecteerd worden.

12. Structuur en organisatie van opleidingsvorm 2

Opleidingsvorm 2 omvat twee fasen, elke fase duurt ten minste twee leerjaren.

De eerste fase geeft voorrang aan de Algemene en Sociale Vorming en waarborgt tevens de arbeidsgerichte vorming. Ten minste vijftien lesuren per week worden voorbehouden aan de Algemene en Sociale Vorming.

De tweede fase geeft voorrang aan de arbeidsgerichte vorming. Ten minste negen lesuren per week worden voorbehouden aan de Algemene en Sociale Vorming.

De klassenraad, in samenspraak met het CLB, bepaalt voor iedere leerling de duur van elke fase.

In opleidingsvorm 2 behoren de leeractiviteiten met betrekking tot:

a) de algemene en sociale aanpassing, de compensatietechnieken, de lichamelijke opvoeding en de lessen in de erkende godsdiensten, in de niet-confessionele zedenleer of in de cultuurbeschouwing tot de Algemene en Sociale Vorming;

b) de technische en praktische beroepsopleiding tot de Beroepsgerichte Vorming.

Voor deze opleidingsvorm dienen de scholen een activiteitentabel, die overeenkomt met de reële situatie, (model zie bijlage nr. 17) ter beschikking van de inspectie op school te houden.

In deze opleidingsvorm kunnen stages worden ingericht. Deze worden georganiseerd gedurende de tweede fase, tijdens het schooljaar, met respect voor de bepalingen uit omzendbrief SO/2016/01 (BuSO). Uitzonderlijk kunnen deze stages georganiseerd worden tijdens de vakanties (inhaalstages), op voorwaarde dat de voorwaarden in omzendbrief SO 74 (in het bijzonder punt 5.3 d) gerespecteerd worden. Ook kan een leerling tijdens het laatste jaar van de tweede fase een stage volgen onder een alternerende vorm van stage en vorming op school op weekbasis (meer hierover in punt 3.1.1.van de omzendbrief SO/2016/01 (BuSO), op basis van het individueel aangepast curriculum, na beslissing van de klassenraad, en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling.

Iedere leerling die de school verlaat na de tweede fase, op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar, heeft recht op een attest, ondertekend door de directeur (model zie bijlage nr. 2).

13. Structuur en organisatie opleidingsvorm 3

13.1. Structuur

Opleidingsvorm 3 omvat 4 fases: het observatiejaar, de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de facultatieve integratiefase.

In deze opleidingsvorm moeten stages worden ingericht. Tijdens de opleidingsfase zijn stages in groep mogelijk, maar niet verplicht. In de kwalificatiefase moet er tijdens het schooljaar wel steeds stage georganiseerd worden. Stages worden steeds georganiseerd met respect voor de bepalingen uit omzendbrief SO/2016/01 (BuSO). Uitzonderlijk kunnen deze verplichte stages georganiseerd worden tijdens de vakanties (inhaalstages), op voorwaarde dat de voorwaarden in omzendbrief SO 74 (in het bijzonder punt 5.3 d) gerespecteerd worden. De werkervaring in de integratiefase wordt organisatorisch gelijkgesteld met een stage.

13.2. Opleidingen

13.2.1. Vóór de modernisering (uitdoofscenario)

Door de modernisering van het secundair onderwijs zullen de 28 bestaande opleidingen van de huidige opleidingsstructuur in de komende jaren uitdovend georganiseerd worden. Onderstaand schema geeft aan in welke fases en leerjaren van die fases de huidige opleidingen nog georganiseerd kunnen worden:

  • in 2020-2021: in het eerste en het tweede leerjaar van de opleidingsfase, in het eerste en het tweede leerjaar van de kwalificatiefase en in de integratiefase;

  • in 2021-2022: in het tweede leerjaar van de opleidingsfase, in het eerste en het tweede leerjaar van de kwalificatiefase en in de integratiefase;

  • in 2022-2023: in het eerste en het tweede leerjaar van de kwalificatiefase en in de integratiefase;

  • in 2023-2024: in het tweede leerjaar van de kwalificatiefase en in de integratiefase;

  • in 2024-2025: in de integratiefase.

De 28 bestaande opleidingen zijn:

1. Auto-hulpmechanicien (S-opleiding)

2. Aluminium- en kunststofschrijnwerker

3. Bakkersgast

4. Boekbinder (S- opleiding)

5. Confectiestikker

6. Grootkeukenmedewerker

7. Hoeklasser

8. Hulpwever

9. Interieurbouwer

10. Kappersmedewerker (S- opleiding)

11. Logistiek assistent in ziekenhuizen en zorginstellingen

12. Loodgieter

13. Magazijnmedewerker

14. Metselaar

15. Meubelstoffeerder

16. Onderhoudshulp in instellingen en professionele schoonmaak

17. Onderhoudsassistent (*)

18. Plaatbewerker

19. Plaatslager

20. Receptiemedewerker

21. Schilder-decorateur

22. Slagersgast

23. Tuinbouwarbeider

24. Vloerder-tegelzetter

25. Wasserijoperator (S- opleiding)

26. Werkplaatsschrijnwerker

27. Winkelhulp

28. Zeefdrukker (S- opleiding)

"S" betekent dat scholen deze opleiding alleen mogen organiseren wanneer zij in het schooljaar 2001-2002 reeds over een gelijkaardige afdeling beschikten. Nieuwe programmaties (zie ook de omzendbrief over rationalisatie en programmatie SO/2006/03(BuSO)) van deze opleidingen zijn dus niet mogelijk.

(*) De opleiding onderhoudsassistent bestaat uit 5 componenten, die een basis bieden die is gekozen uit 5 verschillende opleidingen, aangevuld met specifieke vaardigheden voor het elementair onderhoud binnen en buiten. De 5 componenten omvatten de basis van hout, bouw, tuinbouw, installatietechnieken en schilderen. De school kan haar aanbod onder meer bepalen, rekening houdend met de tewerkstellingsmogelijkheden in haar regio. De leerling die de vaardigheden van drie van deze componenten beheerst, behaalt het getuigschrift van onderhoudsassistent. Deze eenheden worden op het getuigschrift vermeld. Bv.: onderhoudsassistent voor hout, schilderen en installatietechnieken.

Als bijlage nr. 15 bij deze omzendbrief vindt u voor iedere opleiding het corresponderende opleidingsprofiel.

13.2.2. Vanaf de modernisering

Vanaf het schooljaar 2020-2021 wordt het opleidingsaanbod van opleidingsvorm 3 geleidelijk aan gemoderniseerd, conform de matrix secundair onderwijs. In de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de facultatieve integratiefase worden opleidingen onderscheiden, die als finaliteit arbeidsmarkt hebben. Die opleidingen worden geordend in een matrix op basis van studiedomeinen. In de matrix zijn er acht studiedomeinen, waarvan onderstaande vijf voorkomen in opleidingsvorm 3:

1° stem;

2° land- en tuinbouw;

3° economie en organisatie;

4° maatschappij en welzijn;

5° voeding en horeca.

Bovenstaande studiedomeinen fungeren als een ordeningskader. Dit geeft scholen de mogelijkheid om hun opleidingsaanbod inhoudelijk beter vorm te geven en af te stemmen, wat toelaat om een goed beleid rond leerlingenbegeleiding te voeren met betrekking tot schoolloopbaanbegeleiding.

De lijst van opleidingen die kunnen ingericht worden in opleidingsvorm 3 wordt bepaald in de matrix en vindt u terug in bijlage 19 bij deze omzendbrief. Scholen moeten voor elke fase de opleidingen uit de matrix aanbieden, en kunnen zich niet baseren op de studiedomeinen om zelf opleidingen samen te stellen of inhouden vast te leggen. Er zijn andere opleidingen voor de opleidingsfase enerzijds en voor de kwalificatiefase/integratiefase anderzijds. De concordantietabel van de oude naar de nieuwe opleidingen, vindt u in bijlage 20.

Met de modernisering wordt ook het concept van de logische vervolgopleidingen over de fases heen enigszins aangepast (bijlage 21). De observatiefase blijft een breed oriënterende fase naar de verschillende opleidingen in de opleidingsfase die in de school worden aangeboden. In de opleidingsfase kiest de leerling één van 13 bredere basisopleidingen, waar telkens meerdere beroepen onder vallen. Dit zijn de 13 bredere basisopleidingen in de opleidingsfase:

  • Basis bakkerij
  • Basis bouw
  • Basis confectie en textielverzorging
  • Basis groenvoorziening en -decoratie
  • Basis haarverzorging
  • Basis horeca
  • Basis hout
  • Basis logistiek onderhoud
  • Basis metaal
  • Basis mobiliteit
  • Basis organisatie en logistiek
  • Basis schilderen en behangen
  • Basis slagerij

In bijlage 22 zijn de opleidingsprofielen van deze opleidingen opgenomen.

De opleidingen in de kwalificatie- en integratiefase zijn specialiserend en leren de leerling een concreet beroep aan. De inhoud van de opleidingen moet nog verder bepaald worden en zal in deze omzendbrief opgenomen worden, nadat deze is vastgelegd.

De modernisering van het secundair onderwijs zal in opleidingsvorm 3 progressief verlopen, leerjaar na leerjaar te beginnen met de observatiefase.

2020-2021: observatiefase;

2021-2022: observatiefase en eerste leerjaar opleidingsfase;

2022-2023: observatiefase, eerste leerjaar opleidingsfase en tweede leerjaar opleidingsfase;

2023-2024: observatiefase, eerste leerjaar opleidingsfase, tweede leerjaar opleidingsfase en eerste leerjaar kwalificatiefase;

2024-2025: observatiefase, eerste leerjaar opleidingsfase, tweede leerjaar opleidingsfase, eerste leerjaar kwalificatiefase en tweede leerjaar kwalificatiefase: 2025-2026: observatiefase, eerste leerjaar opleidingsfase, tweede leerjaar opleidingsfase, eerste leerjaar kwalificatiefase en integratiefase

De modernisering zal zodoende volledig zijn geïmplementeerd in het schooljaar- 2025-2026 als de integratiefase aan bod is gekomen.

Uiterlijk om de vijf schooljaren vanaf het derde schooljaar van de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs worden alle opleidingen gescreend op hun actualiteitswaarde en worden zo nodig bijsturingen doorgevoerd. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor die screening en bijsturing.

13.3. Organisatie

13.3.1. Inhoud van de opleiding(en)

Binnen de doelenfase van het handelingsplanmatig werken in het kader van het individueel aangepast curriculum worden door de klassenraad per periode van maximaal één schooljaar ontwikkelingsdoelen en competenties geselecteerd op maat van de leerling. Dit geldt zowel voor de Beroepsgerichte als voor de Algemene en Sociale Vorming.

A) De algemene en sociale vorming (asv) omvat verschillende elementen:

1° De ontwikkelingsdoelen van deze rubrieken:

  • Burgerzin
  • Rekenvaardigheden
  • Taalvaardigheid
  • Gezondheidseducatie
  • Leren leren
  • Lichamelijke opvoeding
  • Milieueducatie
  • Sociaal-emotionele educatie
  • Vrijetijdsvaardigheden
  • ICT

2° De eventuele compensatietechnieken.

3° Levensbeschouwing: dit zijn de doelen voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en respecteren de door het Vlaams Parlement, naargelang van het geval, bekrachtigde of goedgekeurde eindtermen.

B) De beroepsgerichte vorming (bgv) omvat de technische en praktische beroepsopleiding.

Voor de beroepsgerichte vorming (bgv) maken we een onderscheid tussen de gemoderniseerde en de niet-gemoderniseerde opleidingen:

  • Voor de niet-gemoderniseerde opleidingen vormen de opleidingscompetenties, ondersteunende kennis en sleutelvaardigheden inhoudelijk de bouwstenen van een opleiding. Die bouwstenen liggen vast in het opleidingsprofiel. Ze geven aan een beroepsopleiding een vaste en duidelijk met het beroepsveld verbonden inhoud. De opleidingsprofielen vindt u terug in bijlage nr. 15.
  • Voor de gemoderniseerde opleidingen zijn de competenties opgenomen in een nieuw opleidingsprofiel. Deze competenties omvatten de activiteiten met bijhorende vaardigheden en kenniselementen. De opleidingsprofielen voor de opleidingsfase vindt u terug in bijlage 22 bij deze omzendbrief.

Het is de bedoeling dat de school zich zodanig organiseert dat alle in het opleidingsprofiel vastgestelde competenties kunnen nagestreefd worden binnen de normale studieduur zoals bepaald in de activiteitentabel (zie verder onder punt 13.4).

De school bepaalt zelf hoe de ontwikkelingsdoelen van de algemene en sociale vorming georganiseerd worden en bepaalt zelf de mate van integratie met de beroepsgerichte competenties. De school maakt hierbij duidelijke afspraken over de mate van integratie tussen asv en bgv gezien de onderlinge verbondenheid van beide componenten. Lichamelijke opvoeding en levensbeschouwing moeten via afzonderlijke vakken aangeboden en georganiseerd worden.

13.3.2. Verloop

Het doorlopen van de verschillende fasen van een opleiding gebeurt bij gemotiveerde beslissing van de klassenraad en op basis van het individueel aangepast curriculum.

Bij het verloop van de opleiding wordt rekening gehouden met het recht op redelijke aanpassingen (cf. VN-verdrag). Het individueel aangepast curriculum wordt op basis van evaluatie en in overleg met de ouders en/of de leerling aangepast. In dit het individueel aangepast curriculum wordt vastgelegd welke competenties en ontwikkelingsdoelen prioritair worden nagestreefd.

13.3.2.1. Observatiefase

In principe duurt deze fase één schooljaar (d.w.z. van 1 september tot 30 juni van het daaropvolgende jaar). De klassenraad, in samenspraak met het CLB, kan de duur ervan aanpassen (verlengen of verkorten) door een gemotiveerde beslissing. Deze gemotiveerde beslissing moet opgenomen worden in het individueel aangepast curriculum.

De observatiefase is een breed oriënterende fase naar de verschillende basisopleidingen die de school in de opleidingsfase aanbiedt (zie deel 13.2.2). De beroepsgerichte vorming in de observatiefase is dan ook een initiatie in alle basisopleidingen die de school aanbiedt in de opleidingsfase.

Naast beroepsgerichte vorming krijgen de leerlingen ook algemene en sociale vorming.

13.3.2.2. Opleidingsfase

In de opleidingsfase kiest de leerling vanaf het schooljaar 2021-2022 één van 13 bredere basisopleidingen (zie bijlage 22 voor de opleidingsprofielen van deze opleidingen), waar telkens meerdere beroepen onder vallen (zie deel 13.2.2 voor meer info omtrent de opleidingsprofielen).Scholen moeten al de beroepen die onder een opleidingsprofiel vallen aan bod laten komen; er mag geen selectie van beroepen gemaakt worden, op basis van het aanbod van de school in de daaropvolgende fases.

Deze fase duurt tenminste twee volledige schooljaren. De klassenraad kan, conform de bovenvermelde regel, in samenspraak met het CLB, de duur van deze fase voor iedere leerling verlengen of verkorten.

In deze fase kan de leerling op elk ogenblik nog opteren voor een andere opleiding.

In het laatste jaar van de opleidingsfase kan de school een stage organiseren die aansluit bij de opleiding. Deze stage gebeurt in groep en onder voortdurende begeleiding van een leraar (voor meer info zie punt 10. van deze omzendbrief).

13.3.2.3. Kwalificatiefase

Deze fase duurt in principe twee volledige schooljaren, waarbij de leerling twee schooljaren dezelfde opleiding volgt. De klassenraad kan, in samenspraak met het CLB, de duur van deze fase voor iedere leerling aanpassen (verlengen of verkorten). Voor individuele leerlingen kan het traject ook uitzonderlijk verkort worden door de klassenraad tot één schooljaar (de minimumduur).

Een leerling kan van opleiding veranderen in de kwalificatiefase. Ook dan moet de leerling in principe twee volledige schooljaren de opleiding volgen. Wel kan de klassenraad, in samenspraak met het CLB, de duur van de fase nog steeds aanpassen.

De school organiseert stages die aansluiten bij de gevolgde opleiding (voor meer info zie deel 10 van deze omzendbrief). In de kwalificatiefase kunnen er stages in groep georganiseerd worden onder begeleiding van een leraar. Daarnaast moet in de kwalificatiefase een beperkt aantal dagen leerlingenstage verplicht georganiseerd worden, waarbij elke leerling-stagiair afzonderlijk op stage gaat. Elke stage in de kwalificatiefase moet gericht zijn op het verwerven van de competenties zoals beschreven in het opleidingsprofiel van de opleiding.

Indien een leerling na het behalen van een getuigschrift van een opleiding, een tweede kwalificatie kiest en door de klassenraad wordt toegelaten tot een tweede opleiding in een leerjaar van de kwalificatiefase, kan de leerling, conform omzendbrief SO/2002/05/buso vrijgesteld worden van het volgen van bepaalde onderdelen van het lesprogramma.

13.3.2.4. Integratiefase

De integratiefase is facultatief d.w.z. men schrijft zich hiervoor vrijwillig in. De integratiefase duurt één schooljaar. Deze facultatieve integratiefase van één schooljaar kan bij wijze van uitzondering door de klassenraad verlengd worden tot een tweede schooljaar in volgende situaties:

a) als een leerling door omstandigheden een lange periode gewettigd afwezig was gedurende het eerste schooljaar van de integratiefase en daardoor geen getuigschrift heeft behaald;

b) als een leerling nood blijkt te hebben aan een tweede jaar van de integratiefase op basis van het individueel aangepast curriculum gedurende het eerste schooljaar van de integratiefase en daardoor geen getuigschrift heeft behaald.

Deze fase omvat wekelijks ten minste 14 lesuren op school en 24 uren werkervaring in een regulier bedrijf.

Zowel algemene en sociale vorming als beroepsgerichte vorming moet worden georganiseerd. De verhouding tussen deze componenten mag vrij worden vastgelegd, in functie van de individuele behoeften van de leerling.

De leerling die een getuigschrift van de opleiding heeft behaald, wordt van rechtswege toegelaten tot de integratiefase van dezelfde opleiding.

De leerling die een getuigschrift van verworven competenties of een attest van verworven bekwaamheden heeft behaald, en daartoe door de klassenraad bekwaam worden geacht, wordt toegelaten tot de integratiefase.

De leerling die een attest beroepsonderwijs heeft behaald, kan niet worden toegelaten tot de integratiefase.

Indien een leerling na het behalen van een getuigschrift van een opleiding, een tweede kwalificatie kiest en door de klassenraad wordt toegelaten tot een tweede opleiding in de integratiefase, kan de leerling vrijgesteld worden van het volgen van bepaalde onderdelen van het lesprogramma, maar moet hij wel nog steeds ten minste 14 lesuren op school en 24 uren werkervaring in een regulier bedrijf volgen en moet voor hem zowel algemene als beroepsgerichte vorming worden georganiseerd.

De leerling kan tot de leeftijd van 21 jaar (of na deze leeftijd, indien de leerling voldoet aan een voorwaarde vermeld in punt 3.2.1.) de integratiefase volgen, op voorwaarde dat hij eerder een kwalificatiefase heeft gevolgd. Dit kan ook als de integratiefase niet onmiddellijk aansluit op de kwalificatiefase.

13.4. Minimumlessentabel

In OV3 geldt een minimumlessentabel voor alle scholen. De scholen kunnen de overige, vrije uren een eigen invulling geven. Het is aangeraden om de eigen invulling steeds te koppelen aan de ontwikkelingsdoelen (asv) en/of de competenties uit het opleidingsprofiel (bgv). Deze uren noemt men complementaire uren.

FASES 

ASV 

BGV 

WERKERVARING 

TOTAAL 

Observatie 

14 

16 

 

32 

Opleiding 

10 

13 

 

32 

Kwalificatie 

10 

19 

Stage binnen bgv 

32 

Integratie 

14  

24 

38 

Vb. Het minimum van 10 uur asv is gebaseerd op:

6 uur (g)asv + 2 uur LO + 2 uur levensbeschouwelijk vak

13.5. Samenzettingen in pedagogische eenheden

Voor algemene en sociale vorming zijn samenzettingen mogelijk ongeacht de fase en opleiding.

Voor beroepsgerichte vorming maken we onderscheid tussen voor en na de modernisering:

  • Vóór de modernisering

Samenzettingen van leerlingen over de verschillende fasen heen in een opleiding zijn toegelaten. Leerlingen kunnen ook samenzitten voor duaal en niet-duaal onderwijs.

  • Vanaf de modernisering

Samenzettingen binnen fases zijn mogelijk, voor zover de resulterende pedagogische eenheden vertrekken vanuit opleidingen die inhoudelijk bij elkaar aanleunen, waarbij er gebruik wordt gemaakt van eenzelfde uitrusting en eenzelfde expertise van een leerkracht.

Samenzettingen over fases heen zijn niet mogelijk. Hierop zijn er wel een aantal uitzonderingen. Indien leerlingen door deze uitzonderingen samengezet worden, vertrekken deze pedagogische eenheden vanuit opleidingen die inhoudelijk bij elkaar aanleunen, waarbij er gebruik wordt gemaakt van eenzelfde uitrusting en eenzelfde expertise van een leerkracht.

  • voor de complementaire uren kunnen leerlingen wel samengezet worden, ook over fases heen;
  • voor de gemoderniseerde kwalificatie- en integratiefase kunnen leerlingen ook samengezet worden;
  • voor duaal leren en niet-duaal leren kunnen leerlingen eveneens samengezet worden.

13.6. Schoolloopbaan

Omwille van leerlingenkenmerken kan er soepel ingespeeld worden op de soms complexe problematiek en schoolloopbaan van de leerlingen. Volgende principes staan voorop:

13.6.1. Algemene principes

1) Als de toegang tot een bepaalde fase en leerjaar wordt verleend, moet dit gemotiveerd worden in het individueel aangepast curriculum. De klassenraad beslist in welke administratieve groep de leerling is ingeschreven. De klassenraad beslist over de toelating van een leerling tot een jaar van een opleiding.

2) De klassenraad is het verantwoordelijke orgaan voor de bewaking van het studiepeil van de opleiding en bijgevolg ook voor de onderbouwing van elk individueel getuigschrift of attest.

3) Op basis van het individueel aangepast curriculum kan een leerling verschillende schooljaren ingeschreven zijn in dezelfde administratieve groep.

13.6.2. Specifieke bepalingen aanvullend op de algemene beginselen

De klassenraad beslist, op basis van de gevolgde opleiding, de leeftijd en de verworven bekwaamheden (en rekening houdend met onderstaande bepalingen) tot welke fase en jaar een leerling wordt toegelaten (op elk moment in de loop van het schooljaar).

Een leerling kan vóór de leeftijd van 18 jaar een getuigschrift in opleidingsvorm 3 behalen. Hij is dan niet langer onderworpen aan de leerplicht (art. 1, § 3, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht).

Gezien er stageverplichting geldt in de kwalificatiefase, kunnen enkel leerlingen toegelaten worden tot deze fase indien ze de leeftijd van 15 jaar hebben bereikt en minstens 2 jaar secundair onderwijs hebben beëindigd.

Om het getuigschrift te kunnen behalen moet de leerling het eerste en tweede jaar van de kwalificatiefase in dezelfde opleiding hebben gevolgd. Voor het eerste jaar van de kwalificatiefase of een deel van dit jaar kan evenwel een vrijstelling worden verleend.

Opgelet: Het verlenen van vrijstelling(en) voor een of meer jaren mag niet tot gevolg hebben dat de leerling vóór de leeftijd van 18 jaar zijn opleiding in opleidingsvorm drie beëindigt.

De periode dat een leerling gewettigd afwezig is (zie ook omzendbrief SO/2002/05/buso), telt mee voor de berekening van de twee schooljaren van de kwalificatiefase. Zo kan bv. een leerling van het tweede jaar van de kwalificatiefase, die met een code P één maand afwezig is gedurende het tweede jaar van de kwalificatiefase, voldoen aan de vereiste van twee schooljaren te volgen in één opleiding en kan dus (indien de kwalificatiefase niet wordt verlengd via het individueel aangepast curriculum) in aanmerking komen voor studiebekrachtiging.

De klassenraad kan een andere gevolgde opleiding in opleidingsvorm 3 of een gevolgde studierichting in opleidingsvorm 4 of in het gewoon secundair onderwijs gelijkwaardig verklaren en zo vrijstelling verlenen voor het eerste jaar van de kwalificatiefase of een deel van dit jaar. Hiertoe dient de klassenraad in overleg met het begeleidende CLB een gemotiveerde beslissing. Hij beslist autonoom op basis van de curricula omtrent de gelijkwaardigheid van de inhoud. De klassenraad moet concreet de grond(en) omschrijven waarom een vrijstelling wordt toegestaan of geweigerd. In de beslissing moet dus duidelijk worden gespecificeerd:

a) de leerjaren die reeds werden gevolgd (en gedeeltelijk werden gevolgd), met vermelding van de opleiding, het schooljaar en de school en het behaalde resultaat;

b) de reden(en) waarop het toestaan van de vrijstelling berust.

De gemotiveerde beslissing wordt ondertekend door de voorzitter van de klassenraad en door de directeur van het CLB of diens afgevaardigde, en moet ter inzage liggen van de verificatie en van de inspectie

Voor zij-instromers (leerlingen die uit een andere school komen) kan de klassenraad, om een goede beeldvorming te kunnen opmaken met het oog op het individueel aangepast curriculum, gemotiveerd afwijken van de bepalingen i.v.m. de duurtijd van de fases, die "tenminste twee volledige schooljaren" is. Zo kan bv. een leerling vanuit het gewoon secundair onderwijs eerst enkele weken in de opleidingsfase van een opleiding worden ingeschreven, en na een maand, indien blijkt dat de leerling reeds de nodige competenties heeft bereikt, in de kwalificatiefase worden ingeschreven. Deze leerling wordt dan zo spoedig als mogelijk in de juiste fase ingeschreven en de duurtijd van de lessen in de opleidingsfase wordt beschouwd als gelijkgesteld met de duurtijd lessen in de kwalificatiefase.

Dit is ook het geval voor leerlingen van de eigen school, die in het begin van het schooljaar verlengd in een fase blijven in het kader van het individueel aangepast curriculum van de klassenraad en na beperkte tijd de overgang maken naar de volgende fase. Ook hier kan de klassenraad gemotiveerd afwijken van de bepalingen i.v.m. de duurtijd van de fases, die "tenminste twee volledige schooljaren" is. Zo kan bv. een leerling van de eigen school verlengd in de opleidingsfase van een opleiding worden ingeschreven, en na een maand, indien blijkt dat de leerling reeds de nodige competenties heeft verworven om over te gaan naar de volgende fase, in de kwalificatiefase worden ingeschreven. Deze leerling wordt dan zo spoedig als mogelijk in de juiste fase ingeschreven en de duurtijd van de lessen in de opleidingsfase wordt beschouwd als gelijkgesteld met de duurtijd lessen in de kwalificatiefase.

13.7. Herevaluatie inschrijving in het buitengewoon onderwijs

Vanaf schooljaar 2023-2024 wordt de verplichte herevaluatie type basisaanbod afgeschaft. Wel wordt decretaal ingeschreven dat scholen op basis van het cyclisch proces van handelingsplanmatig werken jaarlijks aan het CLB moeten doorgeven voor welke leerlingen een evaluatie van de inschrijving van de leerling in het buitengewoon secundair onderwijs is aangewezen. Dit is dus niet meer enkel op het einde van de opleidingsfase. Voor meer info hierover zie deel 3.1.5.

13.8. Niet bindend-advies i.h.k.v. duaal leren op het einde van de opleidingsfase

Aan elke leerling op het einde van de opleidingsfase wordt een niet-bindend advies gegeven over zijn arbeidsrijpheid en -bereidheid. In de kwalificatiefase kan de leerling immers instappen in een duale opleiding. Het advies is niet-bindend en kan dus niet gebruikt worden om leerlingen de toegang tot een duale opleiding te ontzeggen. Het kan best beschouwd worden als een element dat leerlingen kunnen meenemen in hun studiekeuze; daarom wordt het advies best tijdig aan de leerling bezorgd.

13.9. Studiebekrachtiging

13.9.1. Studiebekrachtiging in de opleidingsfase

Door de modernisering wordt vanaf schooljaar 2022-2023 aan leerlingen op het einde van de opleidingsfase een bewijs van competenties toegekend (het model is toegevoegd in bijlage 6). Op dit bewijs van competenties worden de competenties opgesomd die de leerling in voldoende mate behaald heeft. Dit bewijs van competenties moet niet beschouwd worden als een toelatingsvoorwaarde om in te kunnen stappen in de kwalificatiefase; het is nog steeds de bevoegdheid van de klassenraad om te oordelen over de overgang naar het volgende leerjaar of een volgende fase. Aan leerlingen die geen bewijs van competenties kunnen krijgen, wordt een attest van regelmatige lesbijwoning toegekend (het model is toegevoegd in bijlage 12).

13.9.2. Studiebekrachtiging in de kwalificatiefase

Vanaf schooljaar 2022-2023 wordt de kwalificatieproef voor leerlingen in de kwalificatiefase integraal overgelaten aan de autonomie van de schoolbesturen. Het schoolbestuur kan vanaf dat schooljaar dus kiezen of er een kwalificatieproef wordt gehanteerd of niet, en indien ja via welke modaliteiten. In deze omzendbrief worden geen bepalingen meer uitgewerkt over de kwalificatieproef en commissie.

Het komt aan de autonomie van de klassenraad toe, om te bepalen welke studiebekrachtiging de leerling krijgt op het einde van de kwalificatiefase. De toegang tot de kwalificatieproef en het advies van de van de kwalificatiecommissie zijn vanaf schooljaar 2022-2023 geen verplichte elementen meer om mee te nemen.

Vanaf schooljaar 2022-2023 kan de klassenraad doorheen het schooljaar beslissen om de studiebekrachtiging van het einde van de kwalificatiefase uit te reiken, als de leerling in voldoende mate de competenties bereikte en in voorkomend geval, in voldoende mate de ontwikkelingsdoelen heeft nagestreefd. Het is niet meer noodzakelijk om pas op 30 juni studiebekrachtiging uit te reiken. Van deze mogelijkheid kan ook gebruik gemaakt worden als een leerling nog geen twee volledige schooljaren in de kwalificatiefase zat.

Zoals vermeld in de omzendbrief SO 74 (organisatie schooljaar) kunnen de deliberaties niet eerder aanvangen dan de vijfde laatste lesdag van de maand juni; hiervan kan afgeweken worden indien de klassenraad beslist om vroegtijdig studiebekrachtiging uit te reiken in de kwalificatie- of integratiefase in OV3 of de tweede of derde graad in OV4. Van zodra een klassenraadsbeslissing is genomen, kan het resultaat ter kennis worden gebracht van de betrokken personen. Het schoolbestuur is bevoegd om te bepalen op welke datum en onder welke vorm de betrokken personen de klassenraadsbeslissing in ontvangst nemen. Dit hoeft niet per se op 30 juni te zijn en dit hoeft niet per se persoonlijk door de ouders op school te gebeuren. Bijvoorbeeld: het resultaat kan worden meegegeven met de leerling, het resultaat wordt op school overhandigd tijdens een proclamatieplechtigheid …. De desbetreffende ontvangstdatum en –vorm zijn bepaald in het schoolreglement. De school wijkt er enkel van af voor gevallen waar het besluitvormingsproces langer duurt of waar een beroep in het geding is; alsdan stelt het schoolbestuur de betrokken personen schriftelijk in kennis van de voorziene ontvangstdatum. Bijzondere aandacht: vermits de betrokken personen vooraf weten wanneer en hoe ze het evaluatieresultaat zullen ontvangen, wordt bij het niet effectief in ontvangst nemen van het resultaat, geacht het resultaat op de voorziene datum te zijn ontvangen! Ouders die, bijvoorbeeld, op dat tijdstip reeds op vakantie zijn vertrokken en geen weet hebben van een toegekend attest beroepsonderwijs, zouden hierdoor eventueel hun beroepsmogelijkheid kunnen verliezen omdat ze niet tijdig de te zetten stappen hebben ondernomen.

De klassenraad moet één van de volgende beslissingen nemen:

  • het toekennen van het getuigschrift van de opleiding (zie bijlage nr. 3) indien de leerling alle competenties uit het opleidingsprofiel of standaardtraject in voldoende mate behaalde, en de ontwikkelingsdoelen in voldoende mate heeft nagestreefd;
  • het toekennen van een bewijs van beroepskwalificatie (zie bijlage nr. 4);
  • het toekennen van een bewijs van deelkwalificatie (zie bijlage nr. 5);
  • het toekennen van een getuigschrift van verworven competenties voor een afgerond geheel binnen een opleiding (zie bijlage nr. 7), dat leidt tot reële inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. De verworven vaardigheden worden afgeleid uit het opleidingsprofiel. De enige opleidingen waarvoor een getuigschrift van verworven competenties kan worden uitgereikt, vindt u terug in bijlage nr. 13;
  • het toekennen van een attest van verworven bekwaamheden (zie bijlage nr. 8): het attest vermeldt alle bekwaamheden uit het opleidingsprofiel die verworven zijn;
  • het toekennen van een attest beroepsonderwijs (zie bijlage nr. 9): het attest vermeldt alleen de periode van lesbijwoning (bij dit attest dienen ook de elementen vermeld in punt 13.9.7. meegegeven worden).

(…)

Opgelet: Leerlingen die 1 van de 2 bovenstaande getuigschriften krijgen, kunnen vanaf het schooljaar 2019-2020 één of meerdere bijkomende opleiding(en) volgen in opleidingsvorm 3. Ze kunnen echter niet opnieuw dezelfde opleiding volgen waarvan ze reeds 1 van de bovenstaande getuigschriften hebben ontvangen.

Leerlingen die na het afronden van een eerste opleiding uit opleidingsvorm 3 met een getuigschrift, een bijkomende andere opleiding wensen te volgen in opleidingsvorm 3 kunnen dit zowel in de kwalificatiefase doen als in de integratiefase. Deze leerlingen kunnen toegelaten worden tot deze bijkomende andere opleiding in de kwalificatiefase of de integratiefase na een gunstige beslissing van de klassenraad onder dezelfde toelatingsvoorwaarden die gelden voor leerlingen die deze opleiding als eerste opleiding volgen. Op het einde van de fase komen ze opnieuw in aanmerking voor alle getuigschriften en attesten onder dezelfde voorwaarden die gelden voor leerlingen die deze opleiding als eerste opleiding volgen.

Opgelet: Vanuit duaal leren van OV3 kunnen leerlingen niet toegelaten worden tot de integratiefase van de identieke duale opleiding en de integratiefase (of ABO) van een overeenstemmende niet-duale opleiding wanneer zij in het bezit zijn van één van de volgende studiebewijzen behaald in de kwalificatiefase van een duaal structuuronderdeel: getuigschrift van de opleiding, bewijs van beroepskwalificatie, bewijs van deelkwalificatie. Zij hebben immers de maximale studiebekrachtiging reeds behaald.

13.9.3. Studiebekrachtiging in de integratiefase

Vanaf schooljaar 2022-2023 kan de klassenraad doorheen het schooljaar beslissen om de studiebekrachtiging van het einde van de integratiefase uit te reiken, als de leerling alle competenties bereikte. Het is niet meer noodzakelijk om pas op 30 juni studiebekrachtiging uit te reiken.

Het komt aan de autonomie van de klassenraad toe, om te bepalen welke studiebekrachtiging de leerling krijgt op het einde van de integratiefase. De studiebekrachtiging in de integratiefase is als volgt:

  • Een leerling die geen getuigschrift van de volledige opleiding behaalde tijdens de opleiding in de kwalificatiefase en door de klassenraad toch werd toegelaten tot de alternerende beroepsopleiding of de integratiefase van dezelfde opleiding, kan een getuigschrift van de volledige opleiding of een getuigschrift van het afgerond geheel van de opleiding of een attest van verworven bekwaamheden behalen. Dit is mogelijk indien de klassenraad oordeelt dat de werkervaring en de bijkomende vorming op school voldoende aanvullend is bij de reeds gevolgde opleiding.

  • Een leerling die het getuigschrift van een opleiding behaalde tijdens de opleiding in de kwalificatiefase en door de klassenraad werd toegelaten tot de alternerende beroepsopleiding of de integratiefase van een andere opleiding, kan een getuigschrift van de volledige opleiding of een getuigschrift van het afgerond geheel van de opleiding of een attest van verworven bekwaamheden behalen.

De klassenraad van de integratiefase neemt daarnaast ook volgende beslissingen:

  • Aan de leerling die de alternerende beroepsopleiding of de integratiefase met vrucht heeft doorlopen, wordt een getuigschrift van alternerende beroepsopleiding uitgereikt op het einde van het schooljaar (zie bijlage nr. 10), afgeleverd door het begeleidingsteam. Op dit getuigschrift wordt de naam van de opleiding vermeld naast de naam van de sector. Op dit getuigschrift wordt het aantal uren werkervaring en de uren op school apart vermeld. Dit is niet het exacte aantal uren gevolgd per leerling, maar wel het aantal uren dat de school organiseert in een schooljaar. 1200 lesuren is het wettelijk vastgelegd minimum totaal (minimum 400 uren op school en minimum 700 uren in het bedrijf) voor een volledig schooljaar. Bij wijze van uitzondering kan de klassenraad in de integratiefase ook een leerling voor het einde van het schooljaar een studiebekrachtiging geven, indien deze leerling tewerkgesteld is en voorafgaand aan deze tewerkstelling 900 uur vorming heeft gevolgd, waarvan minimaal 300 uur schoolse vorming en minimaal 525 uur werkervaring, onder de vorm van leerlingenstage. Dit wordt eveneens vermeld op het getuigschrift.

  • Een leerling die de alternerende beroepsopleiding of de integratiefase niet met vrucht heeft doorlopen of de opleiding vroegtijdig beëindigt, heeft recht op een attest van alternerende beroepsopleiding (zie bijlage nr. 11) , afgeleverd door het begeleidingsteam. Op dit attest wordt de naam van de opleiding vermeld naast de naam van de sector.

Het getuigschrift van de alternerende beroepsopleiding wordt ondertekend door de directeur, minstens 3 leden van de klassenraad en een vertegenwoordiger/-ster van het bedrijf. Het attest van de alternerende beroepsopleiding wordt ondertekend door de directeur.

13.9.4. Motivering van een attest beroepsonderwijs en informatie over overleg en beroepsprocedure

Bij toekenning van een attest beroepsonderwijs moet de school t.a.v. de betrokken personen daarenboven de volgende verplichtingen nakomen:

De beslissing moet schriftelijk worden gemotiveerd. Dit kan onder uiteenlopende vorm maar moet wel strikt individueel-gericht zijn. Indien, bijvoorbeeld, gekozen wordt voor een uittreksel uit de notulen van de klassenraad, dan mag dit stuk geen informatie bevatten die verwijst naar andere leerlingen.

Naast de schriftelijke motivering moet de school ook verwijzen naar de mogelijkheid tot beroep en naar de daarbij te volgen procedure. Hoewel deze info ook in het schoolreglement dient opgenomen, moet het telkens wanneer zich een concrete situatie voordoet opnieuw onder de aandacht worden gebracht. De betrokken personen moeten er daarbij echter worden op gewezen dat beroep (zie punt 13.9.9.) maar kan indien ze voorafgaand een overleg hebben gepleegd met de directeur of zijn afgevaardigde (zie punt 13.9.8.). Er geldt m.a.w. een bepaalde chronologie die de partijen moeten volgen.

13.9.5. Overleg voorafgaand aan beroepsprocedure

Mits een vraag van de betrokken personen moet de directeur of zijn afgevaardigde met de betrokken personen een overleg plegen over het evaluatieresultaat binnen een redelijke termijn nadat ze dat resultaat in ontvangst hebben genomen. Die termijn wordt in het schoolreglement bepaald. Van het schoolbestuur wordt verwacht dat "redelijkheid" veronderstelt dat de betrokken personen zo spoedig mogelijk meer duiding krijgen en dat, desgevallend, een beslissing in beroep qua timing haalbaar blijft. Van de betrokken personen wordt verwacht dat ze begrip opbrengen voor het tijdstip van het overleg dat met de zomervakantie-beschikbaarheid in onderwijs rekening zal houden. Van het overleg wordt een schriftelijk verslag gemaakt.

Tijdens het overleg maken beide partijen hun standpunt duidelijk. Daarbij moet er worden naar gestreefd om via een constructief gesprek een uitkomst te bereiken waarin elkeen zich kan vinden. Het overleg is dan ook geen onderdeel van de beroepsprocedure maar vormt een zogenaamde "bemiddelingsfase".

Het overleg kan het volgende opleveren:

a. de directeur of zijn afgevaardigde is van oordeel dat de elementen die de betrokken personen aanbrengen niet van dien aard zijn om de klassenraad opnieuw te laten samenkomen en beraadslagen. De betrokken personen nemen deze beslissing op de voorziene datum in ontvangst (ook: "geacht" te zijn ontvangen indien verzuim van ontvangst). Ook indien reeds tijdens het overleg de betrokken personen te kennen geven dat ze, na de verkregen uitleg, akkoord gaan met het evaluatieresultaat, moeten de betrokken personen de beslissing om de klassenraad niet opnieuw te laten samenkomen "formeel" ontvangen (niet onbelangrijk indien er toch een beroep zou volgen!);

b. de directeur of zijn afgevaardigde is van oordeel dat de elementen die de betrokken personen aanbrengen wel van dien aard zijn om de klassenraad opnieuw te laten samenkomen en beraadslagen. Deze piste kan er voor de leerling op neerkomen dat hij met nieuwe toetsen, examens of andere opdrachten wordt belast vooraleer de klassenraad zich definitief uitspreekt of de toekenning van het attest of getuigschrift wordt gehandhaafd of dat een ander attest of getuigschrift wordt toegekend.

13.9.6. Beroepsprocedure tegen de evaluatiebeslissingen van de klassenraad

Ook in opleidingsvorm 3 kan (net als in opleidingsvorm 4) een beroep ingesteld worden door ouders tegen de beslissingen van de klassenraad. Als de ouder of de meerderjarige leerling het niet eens is met het attest beroepsonderwijs, het attest van verworven bekwaamheden of het getuigschrift van verworven competenties dan kan hij de schooluitslag betwisten.

De mogelijkheid voor de betrokken personen, na voorafgaand overleg met de directeur of zijn afgevaardigde, tot verhaal tegen een evaluatiebeslissing is decretaal verplicht. Met "evaluatiebeslissing" (i.c. een attest beroepsonderwijs, een attest van verworven bekwaamheden of een getuigschrift van verworven competenties) wordt dan bedoeld hetzij de enige beslissing van de klassenraad, hetzij de beslissing die is genomen nadat de klassenraad door de directeur of zijn afgevaardigde eventueel opnieuw is samengeroepen (na het overleg) en die verschilt van de oorspronkelijke beslissing.

Het schoolbestuur beschikt enerzijds over een zekere autonomie, maar is anderzijds onderworpen aan onderstaande bepalingen. Zoals blijkt blijft de beroepsgang een schoolinterne aangelegenheid. Zowel naar de procedure als naar het functioneren van de beroepscommissie worden echter een aantal criteria van kracht die moeten aantonen dat elk beroep in het teken staat van onafhankelijkheid, neutraliteit en deskundigheid, vertrekkend vanuit de gelijkwaardigheid van beide partijen. Dit moet bijdragen tot de accepteerbaarheid van een beslissing in beroep.

Pas na uitputting van het schoolintern beroep kan de stap naar de een bevoegd rechtscollege worden gezet.

13.9.6.1. Procedure

De beroepsprocedure is concreet vastgelegd in het schoolreglement maar omvat alleszins volgende stappen:

1) de betrokken personen stellen het beroep in bij het schoolbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift dat ten minste het voorwerp van het beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt; bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken worden gevoegd;

2) het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie;

3) het resultaat wordt uiterlijk 15 september (15 maart voor opleidingen die op 31 januari eindigen) schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen. Inzake timing wordt dus als norm enkel een limietdatum bepaald, voor al het overige beslist het schoolbestuur zelf. Indien echter het resultaat van het beroep nog niet ter kennis kan worden gebracht van de betrokken personen bij de start van het nieuwe schooljaar (= 1 september), dan heeft de leerling het recht om in de school in kwestie zijn studies verder te zetten zonder rekening te houden met de beperkingen van het attest of getuigschrift. Dit recht is echter tijdelijk, nl. in afwachting dat uiterlijk 15 september het uiteindelijk resultaat in beroep wél wordt meegedeeld (eventuele beroepen bij rechtscolleges worden hier volstrekt buiten beschouwing gelaten). Indien dan blijkt dat de leerling een structuuronderdeel heeft aangevat waarin hij ingevolge dat resultaat als regelmatig leerling kan worden toegelaten, dan wordt zijn toestand vanaf 1 september geregulariseerd (retroactieve omzetting van vrije naar regelmatige leerling); indien blijkt dat hij een structuuronderdeel heeft aangevat waarvoor hij uiteindelijk niet aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, dan moet hij van structuuronderdeel veranderen en heeft hij tijdelijk de lessen gevolgd als vrije leerling. Dit tijdelijk recht bestaat, voor alle duidelijkheid, uitsluitend in de school waar de controversiële evaluatiebeslissing werd genomen; bij overstap naar een andere school zal de nieuwe school met het beroep pas rekening houden zodra het resultaat van dat beroep gekend is.

Bij de kennisgeving van het evaluatieresultaat, wijst de school de ouders schriftelijk op het volgende:

  • de mogelijkheid tot beroep bij de beroepscommissie
  • de wijze waarop het beroep moet worden ingediend
  • de beroepstermijn.

Als dit niet vermeld wordt bij de kennisgeving, gaat de termijn om het beroep in te dienen pas vier maanden na de kennisgeving in.

Een schoolreglement kan bijvoorbeeld bepalen dat een ouder tot vijf schooldagen na de kennisgeving van het evaluatieresultaat de tijd heeft om beroep in te dienen. Als de kennisgeving van een beslissing van de directeur een of meerdere van de hierboven opgesomde punten niet bevat, dan zal de beroepstermijn van vijf schooldagen pas starten vier maanden na de kennisgeving van de evaluatiebeslissing.

13.9.6.2. Samenstelling beroepscommissie

Het schoolbestuur stelt een beroepscommissie in, waarvan de samenstelling aan volgende voorwaarden moet beantwoorden:

1) per te behandelen individueel dossier kan de samenstelling verschillen, maar binnen het dossier kan de samenstelling niet meer wijzigen;

2) elke commissie bestaat uit:

a) interne leden: zijnde leden van de klassenraad, waaronder alleszins de voorzitter, die de evaluatiebeslissing heeft genomen (het hoeft dus niet de voltallige klassenraad te zijn) en eventueel een lid van het schoolbestuur;

b) externe leden: zijnde leden die niet verbonden zijn aan het schoolbestuur of de school waar de evaluatiebeslissing werd genomen (zie concrete opsomming verder); een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of - met uitzondering van het personeel – de schoolraad die fungeert binnen de school waar de evaluatiebeslissing werd genomen, behoort tot de categorie "externe leden";

c) een voorzitter: door het schoolbestuur aangeduid onder de externe leden.

Een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel onder de omschrijving "intern lid" als de omschrijving "extern lid" valt, wordt geacht intern te zijn.

Concreet:

wordt verstaan onder lid van het schoolbestuur en is derhalve een intern lid van de beroepscommissie:

- in het Gemeenschapsonderwijs:

  • een lid van de raad van het Gemeenschapsonderwijs
  • een lid van de raad van bestuur van de scholengroep
  • een lid van de algemene vergadering van de scholengroep

- in het gesubsidieerd provinciaal onderwijs:

  • een lid van de provincieraad
  • een lid van de bestendige deputatie
  • (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf
  • (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom provinciebedrijf

- in het gesubsidieerd gemeentelijk onderwijs:

  • een lid van de gemeenteraad
  • een lid van het college van burgemeester en schepenen
  • (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf
  • (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom gemeentebedrijf

- in het gesubsidieerd onderwijs van de Vlaamse Gemeenschapscommissie:

  • een lid van de raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
  • een lid van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

- in het gesubsidieerd vrij onderwijs:

  • een lid van de algemene vergadering van de vzw-schoolbestuur
  • een lid van de raad van bestuur van de vzw-schoolbestuur.

Elk lid van de beroepscommissie dat, naargelang van het betrokken onderwijsnet, niet aan één van de hierboven opgegeven hoedanigheden beantwoordt binnen het betrokken schoolbestuur én geen lid is van de betrokken school (zie verder) is een extern lid van de beroepscommissie.

Personeelsleden van de hierboven vermelde instanties zijn ook externe leden, aangezien ze zelf geen "inrichtende onderwijsverantwoordelijkheid" dragen.

wordt verstaan onder lid van de school:

* een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd (= statutair) personeelslid aangesteld in de betrokken school

  • in een ambt van het bestuurspersoneel, het onderwijzend personeel, het ondersteunend personeel, het paramedisch personeel, het medisch personeel, het sociaal personeel, het psychologisch personeel of het orthopedagogisch personeel

  • ongeacht het volume of taakinvulling van de opdracht

  • ongeacht effectieve prestaties worden geleverd of een vorm van dienstonderbreking/ verlofstelsel, terbeschikkingstelling (TBS) of tijdelijk andere opdracht (TAO) loopt

* een contractueel personeelslid van de betrokken school.

Elk lid van de beroepscommissie dat geen lid is van het betrokken schoolbestuur én geen lid is van de betrokken school is een extern lid van de beroepscommissie.

Personeelsleden van andere scholen van hetzelfde schoolbestuur (of een ander schoolbestuur) die niet aangesteld zijn in de betrokken school zijn externe leden.

13.9.6.3. Werking beroepscommissie

Het schoolbestuur bepaalt de werking (waaronder de stemprocedure) van de beroepscommissie, rekening houdend met volgende voorwaarden:

1) elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, maar bij stemming moet het aantal stemgerechtigde interne leden en het aantal stemgerechtigde externe leden gelijk zijn (m.a.w. de mogelijkheid bestaat dat het schoolbestuur bepaalde leden aanduidt die niet stemgerechtigd zijn). Bij staking van stemmen (= gelijk aan pro en contra) is de stem van de voorzitter doorslaggevend (cfr. werkwijze die ook geldt voor klassenraden);

2) elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;

3) een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;

4) een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen. Enkele van die stappen kunnen onder meer zijn:

a. het horen van een of meer stemgerechtigde leden van de klassenraad die de evaluatiebeslissing heeft genomen, uiteraard in zover het leden betreft die niet reeds in de beroepscommissie zetelen, of het horen van een of meer raadgevende leden van die klassenraad;

b. het organiseren van bijkomende toetsen, examens of andere opdrachten voor de leerling;

5) de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden van het onderwijs. Hiermee wordt gealludeerd op de rechten om op bepaalde tijdstippen (bv. schoolvakanties) niet met schoolopdrachten te kunnen worden belast, tenzij dit in het arbeidsreglement van de school uitdrukkelijk is geregeld;

6) een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het schoolreglement.

13.9.6.4. Resultaat beroepscommissie

De beroepscommissie heeft drie alternatieven:

1) het beroep is onontvankelijk en wordt gemotiveerd afgewezen; dit kan als de termijn voor indiening, vastgelegd in het schoolreglement, wordt overschreden of als het beroep niet voldoet aan de vormvereisten die in het schoolreglement zijn voorzien;

2) het omstreden evaluatieresultaat wordt bevestigd, eventueel nadat de beroepscommissie aan de leerling bijkomende toetsen, examens of andere opdrachten heeft opgelegd;

3) het omstreden evaluatieresultaat wordt door een ander resultaat vervangen, eventueel nadat de beroepscommissie aan de leerling bijkomende toetsen, examens of andere opdrachten heeft opgelegd.

De beroepscommissie heeft volheid van bevoegdheid en beslist op grond van inhoudelijke of procedurele aspecten. Toch draagt het schoolbestuur steeds de verantwoordelijkheid voor de genomen beslissing. Achterliggende reden hiervoor is de algemene erkenningsvoorwaarde dat het schoolbestuur de verantwoordelijkheid opneemt voor het onderwijs dat het inricht (cfr. de verantwoordelijkheid voor klassenraadsbeslissingen berust trouwens ook bij het schoolbestuur). Anderzijds is dit niet onlogisch omdat de beroepscommissie (zoals een klassenraad vanuit het werkgeverschap) door datzelfde schoolbestuur wordt samengesteld.

Voor een evaluatiebeslissing van een beroepscommissie draagt het schoolbestuur niet alleen de verantwoordelijkheid, maar kent het schoolbestuur ook het studiebewijs toe dat aansluit bij die beslissing. Het model van een studiebewijs is hetzelfde indien het aansluit bij een beslissing van de klassenraad of indien het aansluit bij een beslissing van de beroepscommissie. Alleen uit het proces-verbaal zal blijken welke orgaan (klassenraad of beroepscommissie) de beslissing heeft genomen.

13.9.7. Door het schoolbestuur omstreden beslissing van de klassenraad

Een beslissing van de klassenraad waartegen de betrokken personen geen beroep of een niet-ontvankelijk beroep hebben ingesteld, kan door het schoolbestuur omstreden worden geacht. In dat geval kan het schoolbestuur de klassenraad opnieuw doen samenkomen om die beslissing te heroverwegen. Het opnieuw samenkomen dient te gebeuren uiterlijk op 31 augustus. In het geval de dan genomen beslissing afwijkt van de omstreden beslissing, wordt ze schriftelijk en gemotiveerd, onmiddellijk aan de betrokken personen meegedeeld.

13.9.8. Het proces-verbaal van de klassenraad

De beslissingen van de klassenraad worden opgenomen in een proces-verbaal van de klassenraad dat per opleiding wordt opgemaakt overeenkomstig het hierbijgevoegde model (bijlage nr. 14).

Gelieve daarbij de volgende punten in acht te nemen:

  • Naam, voornamen, geboorteplaats- en -datum van de leerling moeten precies weergegeven worden, zoals zij voorkomen op de geboorteakte.

  • Voor leerlingen, geboren in het buitenland, wordt naast de geboorteplaats, tussen haakjes, het geboorteland vermeld.

  • Voor de benamingen van opleidingen en gedeelten van opleidingen die toegang verlenen tot de arbeidsmarkt mogen alleen deze gebruikt worden, die voorkomen in deze omzendbrief.

  • De directeur en minstens 3 leden van de klassenraad ondertekenen het proces-verbaal van de klassenraad.

  • De datum van het proces-verbaal is altijd 30 juni, ook als er eerder wordt gecertificeerd in de opleidingsfase, kwalificatie of integratiefase. Dit is mogelijk indien deze leerling tewerkgesteld is en voorafgaand aan deze tewerkstelling 900 uur vorming heeft gevolgd, waarvan minimaal 300 uur schoolse vorming en minimaal 525 uur werkervaring, onder de vorm van leerlingenstage.

  • De processen-verbaal worden gedurende vijftig jaar bewaard.

  • In geval van een proces-verbaal-addendum na een beroepsprocedure (zie hierna) en een beslissing door de beroepscommissie tekenen alle leden van de beroepscommissie.

Desbetreffend proces-verbaal dat eind juni wordt opgemaakt, kan mogelijks worden aangevuld met één of twee processen-verbaal-addendum. Het betreft dan de leerlingen waarvoor een definitieve beslissing pas plaats grijpt in de periode NA 30 juni. Volgende situaties doen zich voor:

a. de beslissing wordt genomen door de klassenraad naar aanleiding van verlenging van besluitvorming (na herexamen, inhaalstage, …);

b. de oorspronkelijke beslissing wordt vervangen door een andere beslissing van de klassenraad naar aanleiding van overleg tussen de school en de betrokken personen;

c. de oorspronkelijke beslissing wordt vervangen door een andere beslissing van de klassenraad naar aanleiding van betwisting door het schoolbestuur;

d. de oorspronkelijke beslissing wordt vervangen door een andere beslissing van een beroepscommissie naar aanleiding van betwisting door de betrokken personen.

Zo de eerste beslissing pas na 30 juni wordt genomen (geval a.), dan dient de beslissing vastgelegd bij een proces-verbaal – addendum.

Zo de eerste beslissing na 30 juni wordt vervangen (gevallen, b., c. en d.), dan dient:

1° op het initieel proces-verbaal al de gegevens met betrekking tot de desbetreffende leerling door middel van een volle lijn te worden geschrapt en daarachter de formule "zie addendum" te worden vermeld;

2° de uiteindelijke beslissing vastgelegd bij een proces-verbaal - addendum.

De gevallen a., b. en c. komen op één proces-verbaal – addendum voor; het geval d. komt op een afzonderlijk proces-verbaal – addendum voor (het betreft dan immers een beslissing van een beroepscommissie en niet van de klassenraad zoals in de overige gevallen!). De stelregel blijft evenwel dat elk proces-verbaal, waarop uitsluitend regelmatige leerlingen mogen voorkomen, wordt gedateerd op 30 juni en in één exemplaar opgemaakt.

13.10. Activiteitentabellen

De scholen dienen de activiteitentabellen (model zie bijlage nr. 18) ter beschikking van de inspectie op de school te houden. Hierop worden met inachtneming van de minimumlessentabel de uren vermeld die besteed worden aan asv en bgv. Deze documenten moeten steeds de reële situatie weergeven en wanneer nodig worden geactualiseerd.

De bepaling dat de opleidingsfase en de kwalificatiefase tenminste 2 jaar duren betekent niet dat de school de opleidingsduur structureel kan verlengen, bv. door het inrichten van een driejarige kwalificatiefase.

Uiteraard is het wel mogelijk voor sommige leerlingen de studieduur te verlengen op basis van het individueel aangepast curriculum en daartoe het traject in meerdere leerfasen op te splitsen.

14. Structuur en organisatie van opleidingsvorm 4

Voor de gevolgen en de timing van de modernisering voor opleidingsvorm 4 moet u de omzendbrief SO 64 raadplegen. Voor het opleidingsaanbod (met inbegrip van de concordantie in het kader van de modernisering) van opleidingsvorm 4 zijn de onderrichtingen van omzendbrief SO 60 van toepassing.

In deze opleidingsvorm worden de leervakken op dezelfde wijze ingedeeld als dit gebeurt in het gewoon voltijds secundair onderwijs (zie verder in omzendbrief SO 64).

Voor opleidingsvorm 4 gelden de eindtermen en ontwikkelingsdoelen van het gewoon secundair onderwijs evenals de leerplannen van het gewoon secundair onderwijs.

In deze opleidingsvorm moeten stages worden ingericht (zie verder in omzendbrief SO/2015/01).

In deze opleidingsvorm is het ook mogelijk om CLIL (Content and Language Integrated Learning) in te richten (zie verder in omzendbrief SO 64).

Voor de klassenraden, toelatings- en overgangsvoorwaarden (die gelden naast diegene vermeld in punt 3 van deze omzendbrief) gelden dezelfde voorschriften als voor de leerlingen van het gewoon voltijds secundair onderwijs (zie verder in omzendbrief SO 64). Dit impliceert ook dat leerlingen die binnen het buitengewoon secundair onderwijs overstappen van opleidingsvorm 1, 2 of 3 naar opleidingsvorm 4 (met uitzondering van het eerste leerjaar A en B en de specialisatiejaren BSO "thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige" en "verzorgende/zorgkundige duaal"), die overstap kunnen maken op voorwaarde dat de toelatingsklassenraad van het gekozen structuuronderdeel uiterlijk 10 lesdagen (voor gemoderniseerde leerjaren is deze termijn 15 kalenderdagen) na aanvang van de lesbijwoning akkoord gaat, tenzij een toelating louter op basis van leeftijd (B-stroom) volstaat.

Voor de studiebekrachtiging van de leerlingen van de opleidingsvorm 4 gelden dezelfde voorschriften als voor de leerlingen van het gewoon voltijds secundair onderwijs (zie verder in omzendbrief SO 64). De verhaalmogelijkheden tegen beslissingen i.v.m. studiebekrachtiging in opleidingsvorm 4 verlopen zoals in het gewoon secundair onderwijs, dit wil zeggen dat ook de regels inzake motivering, overleg en beroepsprocedure, bij een B- of C-attest in opleidingsvorm 4, dezelfde zijn als in het gewoon voltijds secundair onderwijs (zie verder in omzendbrief SO 64). De processen-verbaal en notulen worden gedurende vijftig jaar bewaard.

Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan de STICORDI- maatregelen, waarop de klassenraad een beroep kan doen in het kader van het aanpassen van het gemeenschappelijk curriculum naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling.

Ook de mogelijkheden waarop de klassenraad een beroep kan doen i.v.m. de aanpassing van het lesprogramma en de spreiding van het programma over 2 schooljaren, vermeld in de omzendbrief SO/2005/06(BUSO) verdient bijzondere aandacht, alsook de elementen vermeld in de omzendbrief i.v.m. afwezigheden en in- en uitschrijvingen in het buitengewoon secundair onderwijs SO/2002/05/buso onder punt 2.2.3. over afwezigheden die verband houden met het niet volgen van bepaalde onderdelen van het lesprogramma of met het spreiden van enkele specifieke opleidingen in opleidingsvorm 4.

15. De opmaak, overhandiging en het vervangen van studiebewijzen in alle opleidingsvormen

15.1. Het invullen van de studiebewijzen

15.1.1. Het invullen van de studiebewijzen moet volledig in overeenstemming zijn met de gegevens vermeld op het proces-verbaal van de beslissingen van de klassenraad.

Noch het gebruik van een datumstempel, noch verbeteringen, herschikkingen of schrappingen (tenzij andersluidende richtlijn) van teksten of tekstgedeelten, is toegelaten!

Met uitzondering van de oriënteringsattesten waarop ze verplicht dient aangebracht, mogen de studiebewijzen de volgende informatie niet bevatten: het instellingsnummer, de administratieve groep, het stamnummer van de leerling.0

Behoudens de directeur kan elke gemandateerde van het schoolbestuur met de ondertekening van de studiebewijzen worden belast. In voorkomend geval worden in het model van het betrokken studiebewijs enerzijds de woorden "directeur van de bovenvermelde school" vervangen door de woorden "gemandateerde van het schoolbestuur van de bovenvermelde school" en anderzijds, onderaan, de woorden "De directeur" vervangen door de woorden "De gemandateerde van het schoolbestuur.

Ondertekening van de studiebewijzen gebeurt handgeschreven of elektronisch. In het geval een studiebewijs elektronisch wordt ondertekend, dient het – gelet op het civiele effect van een studiebewijs – om een gekwalificeerde elektronische handtekening te gaan. Voor meer informatie: De elektronische handtekening | Vlaanderen.be. Let wel, de elektronische handtekening verliest in geprinte versie haar authenticiteit en integriteit, en dus haar juridisch statuut.

De door de onderwijsinrichters afgeleverde studiebewijzen zijn van rechtswege geldend, wat betekent dat ze niet ter goedkeuring aan de overheid worden voorgelegd. Het recht om deze studiebewijzen af te leveren vloeit voort uit de erkenning van de school. Deze erkenning vereist het voldoen aan een reeks voorwaarden die zijn vastgelegd in de schoolpactwet van 29 mei 1959. Indien aan deze voorwaarden niet meer wordt voldaan, kan de Vlaamse regering, op voorstel van een college van onderwijsinspecteurs, de erkenning van een school of een onderdeel ervan, al dan niet geleidelijk opheffen.

Elke materiële fout in de vorm van ten onrechte uitreiking van een studiebewijs waardoor de rechten van de leerling worden geschonden (bv. toekenning van een oriënteringsattest C aan een geslaagde leerling in opleidingsvorm 4), moet door het schoolbestuur worden hersteld. Het initiatiefrecht tot herstel van die fout, dat te allen tijde kan worden uitgeoefend, ligt zowel bij het schoolbestuur als bij de leerling.

Elke materiële fout in de vorm van ten onrechte uitreiking van een studiebewijs waardoor aan de leerling meer rechten worden toegekend dan de rechten die voortvloeien uit de beslissing van de klassenraad, kan door het schoolbestuur worden hersteld uiterlijk dertig dagen na de uitreiking ervan. Een herstel is evenwel niet mogelijk indien de leerling kan aantonen dat binnen die dertig dagen rechtsgevolgen zijn ontstaan (bv. ingevolge het sluiten van een arbeidsovereenkomst) die bij intrekking van het studiebewijs schade zou veroorzaken in hoofde van die leerling.

15.2. Het drukwerk van de studiebewijzen

De scholen dienen zelf in te staan voor het drukwerk van de noodzakelijk geachte voorraad exemplaren van studiebewijzen.

Hierbij mag een beroep worden gedaan op derden en/of gebruik worden gemaakt van een computerprocédé, voor zover uiteraard de tekst, de lay-out en het formaat = A4 (nl. 210 x 297 mm, in verticale zin te drukken) van de modellen in kwestie worden gerespecteerd.

15.3. Het overhandigen van de studiebewijzen

Alle uitgereikte studiebewijzen, met uitzondering van de oriënteringsattesten in opleidingsvorm 4, worden steeds onmiddellijk aan de betrokken personen overhandigd. Dit impliceert onder meer dat het niet toegelaten is om studiebewijzen in te houden tot op het ogenblik dat de betrokken personen hun eventuele financiële verplichtingen ten aanzien van de school hebben voldaan.

De oriënteringsattesten in opleidingsvorm 4 worden in de school bewaard tot de leerling de school verlaat; dan worden ze onmiddellijk overgemaakt aan de betrokken personen of aan een andere school waar de leerling zich inschrijft en die er bij de eerste school om verzoekt.

15.4. Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het voltijds secundair onderwijs

Ook via het afleggen van proeven voor de examencommissie van de Vlaamse gemeenschap, kunnen bepaalde studiebewijzen van het voltijds secundair onderwijs worden verworven.

15.5. Vervanging van verloren of vernietigde studiebewijzen

In geval, naar verklaring, authentieke studiebewijzen werden verloren of vernietigd, dan dient de volgende procedure toegepast:

voor zover het gehomologeerde studiebewijzen betreft: een uittreksel uit het notulenboek dient aangevraagd bij AGODI, met vermelding van alle essentiële gegevens (betrokken school, schooljaar, leerjaar/opleidingsvorm/(bij opleidingsvorm 4: onderwijsvorm/ afdeling of studierichting - bij opleidingsvorm 3: afdeling);

voor zover het studiebewijzen betreft uitgereikt door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap: contact dient opgenomen met het secretariaat van voornoemde commissie;

voor zover het studiebewijzen betreft goedgekeurd door de overheid: de school zal een vervangend document opstellen naar het door AGODI voorgeschreven en aldaar te verkrijgen model. Vervolgens zal het samen met het destijds afgestempeld proces-verbaal van de eindbeslissingen ter goedkeuring aan het AGODI worden overgemaakt;

voor zover het door de scholen afgeleverde en van rechtswege geldende studiebewijzen betreft: de school zal een vervangend document opstellen naar het door AGODI voorgeschreven en aldaar te verkrijgen model. Voor het overige is ook dit document van rechtswege geldend.

In elk van die gevallen zal het nieuwe attest de datum van uitreiking van het authentiek studiebewijs vermelden.

Personen die in toepassing van de wetgeving betreffende de toekenning van namen en voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen bij de school waar ze hun authentiek studiebewijs hebben behaald of bij AGODI een verzoek indienen om dat studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met hun nieuwe naam of voornaam. Bij de aanvraag moet het oorspronkelijk behaalde studiebewijs worden ingeleverd en moeten officiële stukken worden gevoegd die de naamswijziging aantonen. Indien het verzoek tot vervanging wordt gericht aan de school, dan zal die school AGODI contacteren met betrekking tot de te volgen werkwijze.

16. Bijlagen

Bijlage 1 - Attest maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving met ondersteuning en arbeidsdeelname in een omgeving met ondersteuning

/documenten/bestanden/4871.doc (nr. 4871, doc, 56 kB)

Bijlage 2 - Attest maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving met ondersteuning en tewerkstelling in een werkomgeving met ondersteuning

/documenten/bestanden/4872.doc (nr. 4872, doc, 53 kB)

Bijlage 3 - Getuigschrift van een opleiding

/documenten/bestanden/5642.doc (nr. 5642, doc, 84 kB)

Bijlage 4 - Bewijs van beroepskwalificatie in het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 3

/documenten/bestanden/24079.doc (nr. 24079, doc, 53 kB)

Bijlage 5 - Bewijs van deelkwalificatie in het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 3

/documenten/bestanden/24080.doc (nr. 24080, doc, 53 kB)

Bijlage 6 - Bewijs van competenties behaald in een structuuronderdeel in de opleidingsfase van opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs

/documenten/bestanden/13308.doc (nr. 13308, doc, 50 kB)

Bijlage 7 - Getuigschrift van verworven competenties

/documenten/bestanden/5647.doc (nr. 5647, doc, 63 kB)

Bijlage 8 - Attest van verworven bekwaamheden

/documenten/bestanden/4875.doc (nr. 4875, doc, 48 kB)

Bijlage 9 - Attest beroepsonderwijs

/documenten/bestanden/4876.doc (nr. 4876, doc, 47 kB)

Bijlage 10 - Getuigschrift van alternerende beroepsopleiding

/documenten/bestanden/5641.doc (nr. 5641, doc, 63 kB)

Bijlage 11 - Attest van Alternerende Beroepsopleiding

/documenten/bestanden/4878.doc (nr. 4878, doc, 48 kB)

Bijlage 12 - Attest van lesbijwoning als regelmatige leerling in opleidingsvorm 3

/documenten/bestanden/18813.doc (nr. 18813, doc, 50 kB)

Bijlage 13 - Opleidingsprofielen buitengewoon secundair onderwijs opleidingsvorm 3 met afgeronde gehelen voor gedifferentieerde sanctionering

/documenten/bestanden/4879.doc (nr. 4879, doc, 95 kB)

Bijlage 14 - Proces-verbaal klassenraad (OV3)

/documenten/bestanden/4880.doc (nr. 4880, doc, 49 kB)

Bijlage 15 - Opleidingsprofielen buitengewoon secundair onderwijs opleidingsvorm 3

/documenten/bestanden/4881.doc (nr. 4881, doc, 199 kB)

Bijlage 16 - Activiteitentabel van opleidingsvorm 1

/documenten/bestanden/4882.doc (nr. 4882, doc, 324 kB)

Bijlage 17 - Activiteitentabel van opleidingsvorm 2

/documenten/bestanden/4883.doc (nr. 4883, doc, 183 kB)

Bijlage 18 - Activiteitentabel van opleidingsvorm 3

/documenten/bestanden/4884.doc (nr. 4884, doc, 275 kB)

Bijlage 19 - Gemoderniseerde opleidingen matrix opleidingsvorm 3

/documenten/bestanden/11990.docx (nr. 11990, docx, 2 p., 19 kB)

Bijlage 20 - Concordantietabel BuSO OV3

/documenten/bestanden/11991.docx (nr. 11991, docx, 16 p., 61 kB)

Bijlage 21 - Logische vervolgopleidingen in opleidingsvorm 3

/documenten/bestanden/13310.docx (nr. 13310, docx, 4 p., 25 kB)

Bijlage 22 - Gemoderniseerde opleidingsprofielen voor opleidingsvorm 3

/documenten/bestanden/13309.docx (nr. 13309, docx, 2 p., 27 kB)