1.
Inleiding
Deze omzendbrief geeft een omstandige toelichting enerzijds bij de structuur en organisatie van het secundair onderwijs en anderzijds bij de toelating, de evaluatie, de studiebekrachtiging en de rechtsbeschermende maatregelen voor leerlingen. De omzendbrief is van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs en opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs.
Op 1 september 1989 werd in het secundair onderwijs de eenheidsstructuur ingevoerd die een einde maakte aan twee naast elkaar bestaande onderwijstypes: het traditioneel secundair onderwijs en het vernieuwd secundair onderwijs. Deze eenheidsstructuur kent heel wat sterke punten maar ook verbeterpunten die moeten worden aangepakt. Op 1 september 2019, dertig jaar later, wordt gestart met de modernisering van het secundair onderwijs, een set gerichte maatregelen om het secundair onderwijs te versterken en de verbeterpunten aan te pakken.
De modernisering van het secundair onderwijs zal progressief verlopen, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad. De modernisering zal zodoende volledig zijn geïmplementeerd in het schooljaar 2025-2026 als het derde leerjaar van de derde graad aan bod is gekomen. In afwijking hiervan treden sommige moderniseringsaspecten evenwel gelijktijdig in alle leerjaren in werking, wat in deze omzendbrief wordt geduid. Daar waar de vernieuwingen geleidelijk ingaan, worden ze in deze omzendbrief momenteel enkel voor de eerste graad, de tweede graad en het eerste leerjaar van de derde graad opgenomen. Dit betekent dat, in functie van de verdere uitrol van de modernisering, deze omzendbrief met nieuwe bepalingen voor de derde graad zal worden aangevuld terwijl voorheen bestaande bepalingen zullen worden weggeschreven.
Voor de geactualiseerde modellen van studiebewijzen wordt in de bijlagen bij deze omzendbrief telkens aangegeven voor welke leerjaren en vanaf/tot welk schooljaar ze gelden.
Wat duale structuuronderdelen betreft moet deze omzendbrief samen worden gelezen met de specifieke bepalingen voor het duaal leren die in de omzendbrief SO/2019/01 zijn opgenomen. Die specifieke bepalingen kunnen er op neerkomen dat, uitzonderlijk, de organisatie van het duaal leren op enkele punten afwijkt van het niet-duaal leren of dat sommige items van de modernisering eerder dan volgens de progressieve kalender worden geïmplementeerd.
Een voor elkeen duidelijke en transparante structuur en organisatie van het secundair onderwijs wordt mede bewerkstelligd door het hanteren van dezelfde benamingen van structuuronderdelen en van vakken over alle onderwijsnetten, schoolbesturen en scholen heen. Eenzelfde lading wordt zodoende door eenzelfde vlag gedekt. De decreetgever heeft daarom beslist om de hierna volgende bepalingen in te voeren (eveneens opgenomen in de omzendbrieven SO 60 op het studieaanbod en SO 69 op de benamingen van vakken). Bij elke communicatie en informatieverstrekking naar ouders, leerlingen, personeel en derden moeten tenminste de officiële benamingen van zowel structuuronderdelen als vakken worden gebruikt. Het begrip "tenminste" betekent dat een losstaande aanvulling met een schooleigen en inhoudgerichte specificatie of concretisering toegelaten is.
Het clusteren van vakken is mogelijk, voor zover duidelijk is welke vakken daarvan onderdeel uitmaken.
De onderwijsinspectie en verificatie kunnen toezien op het nakomen van deze nieuwe bepalingen. Bij manifeste overtreding kan een financiële sanctie volgen in de zin van een gedeeltelijke inhouding of terugvordering op het werkingsbudget, berekend voor de school waar de overtreding wordt vastgesteld.
2.
De onderwijsstructuur
2.1.
Secundair onderwijs
Rekening houdend met de geleidelijke invoering van de modernisering vanaf het schooljaar 2019-2020, ziet de globale structuur er als volgt uit:
EERSTE GRAAD:
- eerste leerjaar A
- eerste leerjaar B
- tweede leerjaar A met basisopties
- tweede leerjaar B met basisopties
TWEEDE GRAAD:
- eerste en tweede leerjaar
- bestaande vanaf 2021-2022 in het eerste en vanaf 2022-2023 in het tweede leerjaar uit studierichtingen die:
- zijn ondergebracht in 3 finaliteiten: doorstroomfinaliteit, dubbele finaliteit, arbeidsmarktfinaliteit
- zijn gekoppeld aan een onderwijsvorm: aso (voor doorstroom), tso (voor doorstroom of dubbel), kso (voor doorstroom of dubbel), bso (voor arbeidsmarkt)
- zijn gerangschikt in 8 studiedomeinen: taal en cultuur; stem; kunst en creatie; land- en tuinbouw; economie en organisatie; maatschappij en welzijn; sport; voeding en horeca.
Uitzondering: aso-studierichtingen zijn domeinoverschrijdend
DERDE GRAAD:
- eerste en tweede leerjaar
- bestaande vanaf 2023-2024 in het eerste en vanaf 2024-2025 in het tweede leerjaar uit studierichtingen die:
- zijn ondergebracht in 3 finaliteiten: doorstroomfinaliteit, dubbele finaliteit, arbeidsmarktfinaliteit
- zijn gekoppeld aan een onderwijsvorm: aso (voor doorstroom), tso (voor doorstroom of dubbel), kso (voor doorstroom of dubbel), bso (voor arbeidsmarkt)
- zijn gerangschikt in 8 studiedomeinen: taal en cultuur; stem; kunst en creatie; land- en tuinbouw; economie en organisatie; maatschappij en welzijn; sport; voeding en horeca
Uitzondering: aso-studierichtingen zijn domeinoverschrijdend
DERDE GRAAD:
- derde leerjaar (als voorbereiding op hoger onderwijs of instroom arbeidsmarkt)
- bestaande vanaf 2025-2026 uit zevende leerjaren die:
- hetzij voorbereiden op het hoger onderwijs, hetzij gericht zijn op instroom op de arbeidsmarkt (en al dan niet het diploma van secundair onderwijs als toelating vereisen)
- zijn gerangschikt in 8 studiedomeinen: taal en cultuur; stem; kunst en creatie; land- en tuinbouw; economie en organisatie; maatschappij en welzijn; sport; voeding en horeca
- bestaande tot en met 2024-2025 uit studierichtingen die:
- zijn ondergebracht in onderwijsvormen (aso, tso, kso, bso)
- hetzij voorbereiden op het hoger onderwijs, hetzij gericht zijn op instroom op de arbeidsmarkt
- zijn gerangschikt in studiegebieden (in totaal 29 – zie omzendbrief SO 60)
Het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers wordt in geen enkele graad ondergebracht.
2.2.
Hoger beroepsonderwijs
Hoger beroepsonderwijs (HBO 5) wordt georganiseerd door scholen voor voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. Het leidt tot erkende onderwijskwalificaties van kwalificatieniveau 5. Binnen de indeling in onderwijsniveaus situeert het hoger beroepsonderwijs zich op het niveau hoger onderwijs. Er is één opleiding van het hoger beroepsonderwijs die uitsluitend door scholen voor voltijds secundair onderwijs kan worden georganiseerd, nl. de opleiding verpleegkunde. Die opleiding wordt op experimentele basis modulair georganiseerd. Zie voor het experimenteel modulair onderwijs: omzendbrief SO/2008/04.
Vanaf 1 september 2023 wordt de opleiding verpleegkunde vervangen door de nieuwe opleiding basisverpleegkunde. De opleiding verpleegkunde wordt vanaf het schooljaar 2023-2024 in een uitdoofscenario alleen nog ingericht voor cursisten die uiterlijk in het schooljaar 2022-2023 al in die opleiding waren ingeschreven.
2.3.
Organisatiemodel van de school
Een schoolbestuur kiest zelf het organisatiemodel waarbinnen het zijn school uitbouwt, maar moet daarbij rekening houden met het volgende.
a) Kunnen worden ingericht:
1° de eerste graad, of
2° de eerste en de tweede graad, of
3° de tweede en de derde graad, of
4° de eerste, de tweede en de derde graad
(Een school kan daarnaast ook hoger beroepsonderwijs, opleiding verpleegkunde, inrichten).
b) In de eerste graad wordt een A-stroom en/of een B-stroom ingericht. In de tweede en derde graad worden één of meer onderwijsvormen en studierichtingen ingericht. Elke studierichting is – in afwachting van de progressieve uitrol van de modernisering van het secundair onderwijs - ondergebracht in een studiegebied.
In het gemoderniseerd secundair onderwijs zal elk schoolconcept voor de tweede en derde graad gebaseerd zijn op de matrix. De matrix is de nieuwe indeling van het studieaanbod van het secundair onderwijs. Het is een rooster met op de verticale as finaliteiten (met daaronder onderwijsvormen) en op de horizontale as studiedomeinen; een studiedomein is dan een inhoudelijk samenhangend thematisch geheel van studierichtingen die van abstract tot praktisch geordend zijn. In dat rooster worden studierichtingen ondergebracht. Bijzonder is dat aso-studierichtingen domeinoverschrijdend zijn. Een school kan een of meer finaliteiten en een of meer studiedomeinen inrichten.
De combinatie van finaliteiten en studiedomeinen laat tal van schoolmodellen toe, waaronder 3 die specifiek worden omschreven en benoemd (onder "organiseren" wordt hierna verstaan: ten minste één regelmatige leerling hebben ingeschreven op de eerste lesdag van oktober), nl.:
1° domeinschool: is een school die in elk ingericht studiedomein van zowel tweede als derde graad ten minste één studierichting uit elke finaliteit organiseert. Voor de toepassing van deze bepaling komen, wat de doorstroomfinaliteit betreft, zowel domeinoverschrijdende als domeingebonden studierichtingen in aanmerking.
Eenvoudig voorbeeld: een school met volgend studieaanbod:
- tweede graad, doorstroomfinaliteit, studiedomeinoverschrijdend: studierichting humane wetenschappen aso
- tweede graad, dubbele finaliteit, studiedomein maatschappij en welzijn: studierichting maatschappij en welzijn tso
- tweede graad, arbeidsmarktfinaliteit, studiedomein maatschappij en welzijn: studierichting zorg en welzijn bso
- derde graad, doorstroomfinaliteit, studiedomeinoverschrijdend: studierichting humane wetenschappen aso
- derde graad, dubbele finaliteit, studiedomein maatschappij en welzijn: studierichting gezondheidszorg tso
- derde graad, arbeidsmarktfinaliteit, studiedomein maatschappij en welzijn: studierichting verzorging bso
2° campusschool: is een school die in ten minste twee studiedomeinen samen in zowel de tweede als derde graad ten minste één studierichting uit elke finaliteit organiseert. Voor de toepassing van deze bepaling komen, wat de doorstroomfinaliteit betreft, zowel domeinoverschrijdende als domeingebonden studierichtingen in aanmerking.
Eenvoudig voorbeeld: een school met volgend studieaanbod:
- tweede graad, doorstroomfinaliteit, studiedomein STEM: studierichting technologische wetenschappen tso
- tweede graad, dubbele finaliteit, studiedomein economie en organisatie: studierichting bedrijf en organisatie tso
- tweede graad, arbeidsmarktfinaliteit, studiedomein economie en organisatie: studierichting organisatie en logistiek bso
- derde graad, doorstroomfinaliteit, studiedomein STEM: studierichting technologische wetenschappen en engineering tso
- derde graad, dubbele finaliteit, studiedomein economie en organisatie: studierichting bedrijfsorganisatie tso
- derde graad, arbeidsmarktfinaliteit, studiedomein economie en organisatie: studierichting logistiek bso
3° verticale school: is een school die enkel studierichtingen binnen eenzelfde finaliteit en onderwijsvorm in zowel tweede als derde graad organiseert.
Eenvoudig voorbeeld: een school met volgend studieaanbod:
- tweede graad, dubbele finaliteit, studiedomein kunst en creatie: studierichting ballet kso
- derde graad, dubbele finaliteit, studiedomein kunst en creatie: studierichting ballet kso
Worden ook beschouwd als domein-, campus- of verticale school: één of meerdere vestigingsplaatsen van scholen van eenzelfde schoolbestuur, gelegen binnen eenzelfde of aaneensluitende kadastrale percelen, of gescheiden door hetzij maximaal twee kadastrale percelen hetzij door een weg, die aan de overeenkomstige - op de matrix gebaseerde - omschrijving voldoen.
In de tweede en in de derde graad moet een studierichting zowel in het eerste als in het tweede leerjaar worden ingericht, behoudens uiteraard tijdens het geleidelijk uitbouw- of afbouwproces.
3.
Omschrijving van een aantal begrippen en principes
3.1.
Voltijds secundair onderwijs
Op het niveau van het secundair onderwijs onderscheidt het voltijds secundair onderwijs zich van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en van het secundair volwassenenonderwijs.
Onder "voltijds secundair onderwijs" wordt het onderwijs verstaan dat aan leerlingen wordt verstrekt op basis van de vastgelegde organisatie van het schooljaar (cfr. omzendbrief SO 74) naar rata van ten minste 28 wekelijkse lesuren. Een lesuur is een ononderbroken periode van 50 minuten (er wordt niet met fracties van lesuren gewerkt).
3.2.
Maximumaantal wekelijkse lestijden
Vanaf het schooljaar 2019-2020 geldt er geen maximumaantal lestijden (32, 33, 34 of 36 naargelang van de graad en onderwijsvorm) meer in het secundair onderwijs. Met in acht name van het minimum (28 lestijden) bepaalt de onderwijsverstrekker zelf hoeveel lestijden de wekelijkse lessentabel omvat. Dit aantal kan per school en per structuuronderdeel verschillen. Alle uren-leraar uit het beschikbaar pakket uren-leraar mogen voor de organisatie van de wekelijkse lessentabellen worden aangewend.
3.3.
Structuuronderdeel
Binnen de context van deze omzendbrief is een structuuronderdeel een gemeenschappelijk begrip voor:
- het eerste leerjaar A;
- het eerste leerjaar B;
- het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers;
- een basisoptie in het tweede leerjaar A;
- een basisoptie of combinatie van maximum 3 basisopties in het tweede leerjaar B;
- een studierichting in elk leerjaar/onderwijsvorm van de tweede en derde graad.
Tegenover elk structuuronderdeel staat een uniek administratief groepsnummer (cfr. omzendbrief SO 37).
3.4.
Zevende leerjaren kso of tso
Deze structuuronderdelen kunnen een duurtijd hebben van één, twee (aansluitende) of drie (aansluitende) semesters. Alle huidige zevende leerjaren kso of tso hebben een duurtijd van twee semesters. Belangrijk is dat zevende leerjaren kso of tso kunnen starten zowel op 1 september als op 1 februari, afhankelijk van de beslissing van het schoolbestuur.
Een en ander betekent dat het reglementair mogelijk wordt om binnen eenzelfde schooljaar een zevende leerjaar kso of tso slechts één semester in te richten of te volgen, maar ook om eenzelfde zevende leerjaar kso of tso binnen eenzelfde schooljaar met een nieuwe leerlingencohorte terug aan te vatten.
Zevende leerjaren kso of tso zijn sterk beroepsgericht en worden bekrachtigd met een certificaat. Ze bevatten een relevant aandeel werkplekleren, zijnde leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is.
3.5.
Kwalificatiestructuur
Een kwalificatiestructuur strekt ertoe transparantie te bieden in het niveau van een behaalde kwalificatie, zowel onderwijskundig als beroepsmatig, met het oog op vervolgonderwijs, toetreding tot de arbeidsmarkt, loopbaanontwikkeling, internationale mobiliteit,... De Vlaamse kwalificatiestructuur, die is afgeleid van de Europese kwalificatiestructuur, bestaat uit 8 niveaus. Aan de hand van een reeks descriptorelementen (kennis, vaardigheden, context, autonomie, verantwoordelijkheid) wordt elke erkende kwalificatie op één van deze niveaus ondergebracht (ingeschaald). Niveau 1 heeft betrekking op het basisonderwijs, de niveaus 2 t/m 4 op het secundair onderwijs en de niveaus 5 t/m 8 op het hoger onderwijs.
Er zijn twee soorten kwalificaties: een onderwijskwalificatie en een beroepskwalificatie. Binnen beroepskwalificaties kunnen er ook deelkwalificaties zijn. In tegenstelling tot het begrip beroepskwalificatie, dat binnen diverse beleids- en maatschappelijke domeinen wordt gehanteerd, is een onderwijskwalificatie voorbehouden aan de sector onderwijs, m.a.w. studiebewijzen die onderwijskwalificaties zijn, kunnen enkel via het regulier onderwijs worden behaald. Een onderwijskwalificatie is immers ruimer dan een beroepskwalificatie omdat er een luik algemene vorming (eindtermen en desgevallend specifieke eindtermen) in verweven zit.
Aldus wordt respectievelijk verstaan onder:
1° een beroepskwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties dat door de Vlaamse Regering wordt erkend en waarmee een beroep kan worden uitgeoefend;
2° een deelkwalificatie: een samenhangend geheel van competenties uit eenzelfde beroepskwalificatie die uitstroomkansen bieden in een smaller deel van de arbeidsmarkt dan de volledige beroepskwalificatie. Deelkwalificaties worden afgebakend tijdens de opmaak van een beroepskwalificatie en hebben geen eigen inschalingsniveau;
3° een onderwijskwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties die noodzakelijk zijn om maatschappelijk te functioneren en te participeren, waarmee verdere studies in het secundair of in het hoger onderwijs kunnen worden aangevat of waarmee beroepsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend. Dat geheel van competenties zal een combinatie zijn, variërend naargelang van de finaliteit, van enerzijds eindtermen en anderzijds specifieke eindtermen en/of één of meer beroepskwalificaties/deelkwalificaties. De Vlaamse Regering legt die combinatie vast en dat voor elk structuuronderdeel waarvan het eindstudiebewijs een onderwijskwalificatie is.
Concreet zijn er in het voltijds secundair onderwijs de volgende onderwijskwalificaties:
1° niveau 2: het eindstudiebewijs van het tweede leerjaar van de tweede graad, arbeidsmarktfinaliteit;
2° niveau 3: het eindstudiebewijs van het tweede leerjaar van de derde graad, arbeidsmarktfinaliteit;
3° niveau 4: het eindstudiebewijs van het tweede leerjaar van de derde graad, doorstroom- en dubbele finaliteit, en van het derde leerjaar van de derde graad, arbeidsmarktfinaliteit, dat toegang verleent tot bacheloropleiding.
Uit bovenstaande opsomming blijkt dat de uitrol van de Vlaamse kwalificatiestructuur door de toekenning van bewijzen van onderwijskwalificatie (en bewijzen van beroepskwalificatie of deelkwalificatie) parallel loopt aan de progressieve invoering van de modernisering. Het duaal leren vormt hierop een uitzondering: vermits het beroepsgerichte luik van duale structuuronderdelen nu al op beroepskwalificaties en/of deelkwalificaties is gebaseerd, leiden deze structuuronderdelen - ook al vóór de modernisering - tot onderwijskwalificaties.
Voor meer informatie over de Vlaamse Kwalificatiestructuur, zie: http://vlaamsekwalificatiestructuur.be/
3.6.
Wekelijks lessenrooster
Voor elk structuuronderdeel wordt een wekelijks lessenrooster samengesteld op basis van vakken (cfr. omzendbrief SO 69) of clusters van die vakken. De lessenroosters behoeven geen goedkeuring van de overheid: de onderwijsverstrekker is bevoegd voor de opmaak ervan, voor zover het volgende in acht wordt genomen:
1° het lessenrooster omvat ten minste 28 wekelijkse lesuren;
2° het lessenrooster is de optelsom van de wekelijkse lesuren besteed aan respectievelijk 1) de basisvorming, 2) de basisoptie(s) of studierichting, en 3) het eventueel differentiatie- respectievelijk complementair gedeelte;
3° in de eerste graad moet het wekelijks lessenrooster een minimumaantal uren aan de basisvorming besteden (zie ook rubriek 4), nl. 27 in het eerste leerjaar A en B, 25 in het tweede leerjaar A en 20 in het tweede leerjaar B;
4° de basisvorming bestaat, naargelang van de graad/onderwijsvorm, uit een verplichte vakkenreeks zolang de modernisering in het betrokken leerjaar niet is ingevoerd (dus uitdovende regeling); vanaf de modernisering maakt elke onderwijsverstrekker zelf de verbinding tussen de basisvorming (de eindtermen) en de vakken of vakkenclusters (zie ook rubriek 4);
5° het wekelijks lessenrooster van het gemoderniseerd tweede leerjaar A bevat 5 lesuren basisoptie (of pakket ervan); het wekelijks lessenrooster van het gemoderniseerd tweede leerjaar B bevat 10 lesuren basisoptie (of pakket ervan) of combinatie van twee of drie basisopties (of pakketten ervan).Een basisoptie (dit geldt niet voor een pakket) wordt gerealiseerd via maximaal drie, in functie van de basisoptie samenhangende, vakken op de lessentabel; die vakken kunnen zowel dezelfde als andere zijn dan de vakken waarmee de basisvorming wordt gerealiseerd. Een pakket is een specifieke context om de doelen van de overeenstemmende basisoptie te realiseren; vandaar dat er mag van uitgegaan worden dat het aantal vakken van een pakket sowieso beperkt zal zijn. (cfr. omzendbrief SO 60).
6° in het gemoderniseerd eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B bevat het lessenrooster ten minste vijf lesuren differentiatie; in het gemoderniseerd tweede leerjaar A en B bevat het lessenrooster ten minste twee lesuren differentiatie (zie ook rubriek 3.7.). In alle overige leerjaren omvat het lessenrooster eventueel een vrij te bepalen aantal uren complementair gedeelte.
Het voorgaande betekent zowel dat bepaalde vakken/uren gemeenschappelijk zullen zijn voor leerlingen van verschillende structuuronderdelen als dat binnen eenzelfde structuuronderdeel vakken met een verschillend aantal uren kunnen worden ingericht in functie van het tempo van de leerplanrealisatie in hoofde van individuele leerlingen of groepjes van leerlingen. In elk geval omvat het wekelijks lessenrooster van een structuuronderdeel voor alle leerlingen hetzelfde totaal aantal uren. Op deze regel is slechts één uitzondering toegelaten: indien de cursus bedrijfsbeheer binnen het complementair gedeelte wordt ondergebracht, dan mag de school het volgen van deze cursus als facultatief beschouwen (d.w.z. als een supplement voor geïnteresseerde leerlingen bovenop het gewone lessenrooster).
Alle informatie over de regelgeving met betrekking tot de organisatie van interactief afstandsonderwijs, is terug te vinden via omzendbrief SO 2023/01.
3.7.
Differentiatie/complementair gedeelte
De lesuren differentiatie komen in de leerjaren van de eerste graad in de plaats van het keuzegedeelte vóór de modernisering. De invulling van de lesuren differentiatie kan uitsluitend een verdieping of een remediëring zijn van onderdelen van de basisvorming of een verdieping in klassieke talen. De basisvorming omvat het geheel van eindtermen die geformuleerd zijn in functie van sleutelcompetenties (zie ook rubriek 3.9.1.1.). Dit komt er op neer dat de lesuren differentiatie in de eerste graad altijd een link moeten hebben met een of meer sleutelcompetenties.
De school moet enerzijds ten minste twee verdiepende differentiatiepakketten (= keuzemogelijkheden) aanbieden en anderzijds die remediërende differentiatiepakketten waaraan de leerlingen behoefte hebben. De lesuren differentiatie kunnen evenwel nooit volledig aan remediëring worden besteed, de leerling moet altijd nog een of meer verdiepende differentiatiepakketten kunnen kiezen.
Voorbeeld: als de basisvorming onder meer eindtermen moderne talen bevat die worden gerealiseerd in het Frans en Engels, dan is een differentiatiepakket Spaans of Italiaans mogelijk; de eindtermen moderne talen zijn immers geformuleerd in functie van de (generieke) sleutelcompetentie "competenties in andere talen".
Remediëring is niet altijd vraaggestuurd. Immers, in het gemoderniseerd secundair onderwijs kan remediëring worden opgelegd zowel door de begeleidende klassenraad in de loop van het eerste of tweede leerjaar van de eerste graad als door de delibererende klassenraad in het eerste leerjaar van de eerste graad. In dat laatste geval betreft het dan remediëring in het tweede leerjaar (A of B) die, ongeacht de school van inschrijving, zowel een recht als een plicht is voor de leerling.
In de tweede en derde graad kan een structuuronderdeel een complementair gedeelte bevatten dat uit een of meer vakken bestaat. Of dit het geval is en hoe de invulling in voorkomend geval gebeurt, is een beslissing van de onderwijsverstrekker. Dit was al zo vóór en blijft ook na de modernisering.
3.8.
Inhaallessen
Inhaallessen kunnen in alle structuuronderdelen facultatief georganiseerd worden met het oog op een bijkomende gedifferentieerde benadering van de leerling. Inhaallessen vallen buiten het wekelijks lessenrooster.
3.9.
Onderwijsdoelen
De onderwijsdoelen worden hetzij door de overheid hetzij door de onderwijsverstrekkers vastgelegd. Elk onderwijsdoel heeft ook een bepaald statuut. Hierna een overzicht.
3.9.1.
Door de overheid vastgelegde onderwijsdoelen
De ontwikkeling en validatie van de door de overheid vastgelegde onderwijsdoelen (eindtermen met inbegrip van eindtermen basisgeletterdheid, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen) wordt gecoördineerd door de Vlaamse Regering. Het is finaal het Vlaams Parlement dat een beperkt aantal sober geformuleerde, duidelijke, competentiegerichte en evalueerbare eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen en specifieke eindtermen goedkeurt waar kennis telkens geëxpliciteerd wordt en vaardigheden, inzichten en indien van toepassing attitudes aan bod komen.
Wanneer een schoolbestuur oordeelt dat de eindtermen, de uitbreidingsdoelen Nederlands, de ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen onvoldoende ruimte laten voor zijn eigen pedagogische en onderwijskundige opvattingen of ermee onverzoenbaar zijn, dient het bij de Vlaamse Regering een aanvraag tot gelijkwaardigheid in van vervangende eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands, ontwikkelingsdoelen of specifieke eindtermen. Voor eindtermen die als basisgeletterdheid zijn aangeduid kan evenwel geen gelijkwaardigheid worden aangevraagd. Het Vlaams Parlement beslist finaal over goedkeuring van de aanvraag.
3.9.1.1.
Eindtermen
Eindtermen zijn minimumdoelen (uitgezonderd voor het levensbeschouwelijk onderricht) die noodzakelijk en bereikbaar worden geacht voor een bepaalde leerlingenpopulatie. Met minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht om de eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en bepaalde attitudes bij de leerlingen te bereiken. De eindtermen moeten op populatieniveau worden bereikt. De eindtermen met betrekking tot bepaalde andere attitudes moeten bij de leerlingen worden nagestreefd.
In de gemoderniseerde eerste graad worden binnen voormelde eindtermen bepaalde eindtermen als basisgeletterdheid aangeduid. De eindtermen basisgeletterdheid moeten door elke individuele leerling worden bereikt op het einde van de eerste graad. Basisgeletterdheid zijn die eindtermen die ertoe strekken te kunnen participeren in de maatschappij. In uitzonderlijke gevallen kan de klassenraad gemotiveerd beslissen dat een individuele leerling een eindterm basisgeletterdheid niet moet bereiken.
In het gemoderniseerd secundair onderwijs worden de eindtermen geformuleerd in functie van volgende 16 sleutelcompetenties:
1° competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn en op vlak van lichamelijke, geestelijke en emotionele gezondheid;
2° competenties in het Nederlands;
3° competenties in andere talen;
4° digitale competentie en mediawijsheid;
5° sociaal-relationele competenties;
6° competenties inzake wiskunde, exacte wetenschappen en technologie;
7° burgerschapscompetenties met inbegrip van competenties inzake samenleven
8° competenties met betrekking tot historisch bewustzijn;
9° competenties met betrekking tot ruimtelijk bewustzijn;
10° competenties inzake duurzaamheid;
11° economische en financiële competenties;
12° juridische competenties;
13° leercompetenties met inbegrip van onderzoekscompetenties, innovatiedenken, creativiteit, probleemoplossend en kritisch denken, systeemdenken, informatieverwerking en samenwerken;
14° zelfbewustzijn en zelfexpressie, zelfsturing en wendbaarheid;
15° ontwikkeling van initiatief, ambitie, ondernemingszin en loopbaancompetenties;
16° cultureel bewustzijn en culturele expressie.
De eindtermen worden afzonderlijk bepaald:
1° voor de A-stroom en voor de B-stroom in de gemoderniseerde eerste graad;
2° per finaliteit in de gemoderniseerde tweede graad en per finaliteit in de gemoderniseerde derde graad;
3° per onderwijsvorm in de nog niet gemoderniseerde tweede graad en per onderwijsvorm in de nog niet gemoderniseerde derde graad.
In afwachting van de (progressieve) modernisering die met nieuwe eindtermen gepaard gaat, blijven de bestaande eindtermen van toepassing.
3.9.1.2.
Uitbreidingsdoelen Nederlands
In de gemoderniseerde eerste graad gelden er uitbreidingsdoelen Nederlands die extra doelen zijn bovenop de eindtermen met betrekking tot competenties in het Nederlands. Ze zijn bereikbaar voor een door de school bepaalde leerlingenpopulatie. De uitbreidingsdoelen Nederlands worden afzonderlijk bepaald voor de A-stroom en voor de B-stroom in de eerste graad. De uitbreidingsdoelen Nederlands voor het eerste leerjaar B en het tweede leerjaar B zijn de eindtermen met betrekking tot competenties in het Nederlands voor het eerste leerjaar A en het tweede leerjaar A.
3.9.1.3.
Ontwikkelingsdoelen
Ontwikkelingsdoelen zijn minimumdoelen (uitgezonderd voor het levensbeschouwelijk onderricht) uitsluitend voor de leerlingenpopulatie van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers en, in afwachting van de modernisering, de B-stroom van de eerste graad (in de gemoderniseerde B-stroom van de eerste graad komen eindtermen in de plaats van ontwikkelingsdoelen).
Met minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht om de ontwikkelingsdoelen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes na te streven.
3.9.1.4.
Specifieke eindtermen
Specifieke eindtermen zijn doelen met betrekking tot de vaardigheden, de specifieke kennis, inzichten en attitudes waarover een leerling van het voltijds secundair onderwijs beschikt om vervolgonderwijs aan te vatten. Specifieke eindtermen worden verworven door middel van het specifieke gedeelte van een studierichting, d.i. het gedeelte dat niet behoort tot de basisvorming of tot het complementaire gedeelte. Ze worden ontwikkeld uit de kenmerkende onderdelen van een bepaald wetenschapsdomein. Met betrekking tot de specifieke eindtermen worden de cesuurdoelen voor de tweede graad in samenspraak met de overheid via een protocolakkoord door de onderwijsverstrekkers vastgelegd. Cesuurdoelen betekent: waar staat men op het vlak van te bereiken doelen op het einde van de tweede graad, wetende dat de specifieke eindtermen op het einde van de derde graad moeten zijn gehaald.
De specifieke eindtermen worden afzonderlijk bepaald:
1° per domeinoverschrijdende doorstroom-studierichting (aso), per domeingebonden doorstroom-studierichting (kso of tso) en per domeingebonden studierichting met dubbele finaliteit (tso of kso) van het gemoderniseerde tweede leerjaar van de derde graad;
2° per studierichting (aso en - in zover doorstroomgericht - tso of kso) van het nog niet gemoderniseerde tweede leerjaar van de derde graad. (In de praktijk zijn er momenteel enkel specifieke eindtermen bepaald voor alle structuuronderdelen aso en voor topsport tso). Deze bestaande specifieke eindtermen blijven, in afwachting van de progressieve modernisering die met nieuwe specifieke eindtermen gepaard gaat, van toepassing.
3.9.2.
Gezamenlijk door de onderwijsverstrekkers vastgelegde onderwijsdoelen
3.9.2.1.
Doelen van een basisoptie
De doelen van een basisoptie: in het tweede leerjaar A en het tweede leerjaar B.
3.9.2.2.
Doelen die leiden tot een of meer erkende beroepskwalificaties
In het gemoderniseerd secundair onderwijs gelden er doelen die leiden tot een of meer erkende beroepskwalificaties. Ze worden verworven door middel van het specifieke gedeelte van een studierichting, d.i. het gedeelte dat niet behoort tot de basisvorming of tot het complementaire gedeelte. Deze doelen worden vastgelegd voor de tweede graad en voor de derde graad van 1° studierichtingen met dubbele finaliteit (tso/kso) en 2° studierichtingen met arbeidsmarktfinaliteit (bso). De overheid bepaalt welke beroepskwalificaties en/of deelkwalificaties aan studierichtingen worden gekoppeld.
3.9.2.3.
Differentiële doelen
De differentiële doelen die in elk structuuronderdeel van de eerste, tweede of derde graad, in voorkomend geval, een uitbreiding of verdieping van al voorkomende doelen inhouden. Differentiële doelen kunnen met andere woorden zeer verscheiden zijn, bijvoorbeeld (zonder limitatief te zijn) uitbreidingsdoelen van de basisvorming, doelen die de samenhang tussen finaliteiten bewaken met het oog op horizontale leerlingenmobiliteit, doelen die studierichtingsspecifiek zijn.
3.10.
Curriculumdossiers en leerplannen
De modernisering van het secundair onderwijs brengt op termijn de invoering van curriculumdossiers met zich. Curriculumdossiers zullen worden ingevoerd op grond van volgende kalender:
1) per 1 september 2023 in het eerste leerjaar van de eerste graad, het eerste leerjaar van de tweede graad en het eerste leerjaar van de derde graad;
2) per 1 september 2024 in het tweede leerjaar van de eerste graad, het tweede leerjaar van de tweede graad en tweede leerjaar van de derde graad;
3) per 1 september 2025 in het derde leerjaar van de derde graad.
Een curriculumdossier beschrijft op samenhangende wijze en vanuit onderwijskundig perspectief het geheel van de vorming van een structuuronderdeel (met uitzondering van het levensbeschouwelijk onderricht) en brengt alle doelen die van toepassing zijn op dat structuuronderdeel samen. In voorkomend geval worden de eindtermen, uitbreidingsdoelen Nederlands en specifieke eindtermen letterlijk opgenomen. In de eerste graad zijn er slechts twee curriculumdossiers: één voor de A-stroom en één voor de B-stroom. Het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs stellen gezamenlijk een curriculumdossier samen met het oog op goedkeuring door de Vlaamse Regering. Het feit dat er per stroom in de eerste graad en per structuuronderdeel in de tweede respectievelijk derde graad slechts één curriculumdossier zal zijn over alle scholen en onderwijsnetten heen, zal schoolverandering binnen dezelfde opleiding voor een leerling vergemakkelijken omdat de set van onderwijsdoelen gelijk blijft.
Curriculumdossiers betekenen niet dat het werken met leerplannen wordt afgeschaft. In aansluiting op curriculumdossiers worden namelijk door het schoolbestuur in omvang beperkte leerplannen ontwikkeld die voldoende ruimte laten voor de inbreng van scholen, leraren, lerarenteams of leerlingen. "Voldoende ruimte laten" impliceert dat het schoolbestuur zelf ook nog doelen kan formuleren voor haar leerlingen vanuit het eigen opvoedingsproject in het algemeen of de eigen visie op het vak in het bijzonder.
Ook de leerplannen behoeven een goedkeuring van de Vlaamse Regering (bij delegatie: de onderwijsinspectie), met uitzondering van de leerplannen levensbeschouwelijk onderricht. In de leerplannen worden, in voorkomend geval, de eindtermen letterlijk opgenomen, waarbij transparant het onderscheid gemaakt wordt tussen de doelen die de eindtermen realiseren en de overige doelen. Alle leerplannen, ook de leerplannen levensbeschouwelijk onderricht, zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en respecteren de eindtermen.
Scholen en leraren zijn verplicht om met een door de onderwijsinspectie goedgekeurd leerplan te werken. Een leerplan vermeldt steeds het structuuronderdeel (studierichting) of de structuuronderdelen (studierichtingen) waarvoor het bedoeld is. Voor eenzelfde structuuronderdeel kunnen er verschillende leerplannen goedgekeurd worden en dus gebruikt worden vanaf het moment dat er ook een duidelijk verschil in doelen voorzien wordt. In de regelgeving wordt dat benoemd met "differentiële doelen". Vaak vertaalt dat verschil in doelen zich ook naar een verschil in aantal lesuren. Leerplannen voor een structuuronderdeel/studierichting kunnen verschillen tussen onderwijsnetten, tussen scholen al dan niet behorend tot hetzelfde schoolbestuur, en zelfs binnen eenzelfde school.
Voor de kwaliteitscontrole richt de onderwijsinspectie zich bij schooldoorlichting op het bereiken van de doelen van het goedgekeurde curriculumdossier. De onderwijsinspectie baseert zich bij de doorlichting op de doelen die van toepassing zijn tijdens het schooljaar van de doorlichting en op die van het daaraan voorafgaande schooljaar. Waar echter een curriculumdossier nog niet of nog niet volledig van toepassing is, wordt de doorlichting gebaseerd op de volgende, naargelang van het structuuronderdeel of structuuronderdelen, toepasbare doelen: de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de specifieke eindtermen, de doelen leidend tot erkende beroepskwalificaties en de leerplannen.
Voor het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers is de regeling ietwat anders: daar zijn er enkel leerplannen en geen curriculumdossier en zijn er na te streven ontwikkelingsdoelen in plaats van te bereiken eindtermen.
3.11.
Regelmatige versus vrije leerling
3.11.1.
Regelmatige leerling
Een "regelmatige leerling" is een leerling die:
a) hetzij aan alle onderstaande voorwaarden voldoet:
1) beantwoorden aan de toelatingsvoorwaarden tot het structuuronderdeel waarin de leerling is ingeschreven;
2) het geheel van de vorming van dit structuuronderdeel werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid; deze voorwaarde veronderstelt dat de leerling vanaf de eerste tot en met de laatste schooldag effectief dient aanwezig te zijn en alle vakken, oefeningen, proeven enz. van het structuuronderdeel dient bij te wonen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid;
b) hetzij aan alle onderstaande voorwaarden voldoet:
1) beantwoorden aan de toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de eerste graad;
2) beschikken over een IAC-verslag;
3) het individueel aangepast curriculum (zie deel 3.12) dat voor de leerling is bepaald door de klassenraad werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid.
3.11.2.
Vrije leerling
Een leerling die niet beantwoordt aan de hoedanigheid van "regelmatige leerling", is een "vrije leerling". Een vrije leerling voldoet wel aan de leerplicht (voor zover een volledig leerprogramma wordt gevolgd), doch kan onder geen enkel beding enige aanspraak maken op de sanctie der studies. Aan een vrije leerling mag wél een attest van lesbijwoning (dat in voorkomend geval niet geldt als een officieel studiebewijs) worden toegekend. Zie model in bijlage 16.
3.12.
Individueel aangepast curriculum voor leerlingen met een IAC-verslag en gemeenschappelijk curriculum voor leerlingen met een OV4-verslag
3.12.1.
Individueel aangepast curriculum voor leerlingen met een IAC-verslag
Voor leerlingen met een IAC-verslag die les volgen in het gewoon onderwijs, wordt er een individueel aangepast curriculum (IAC) uitgewerkt. Dit is een curriculum waarbij leerdoelen op maat van de leerling met een IAC-verslag worden geformuleerd. De leerdoelen op maat van de leerling worden gekozen door de klassenraad in afstemming met de leerling tenzij dat niet mogelijk is, de ouders, de CLB-medewerker, de leerondersteuner en in voorkomend geval externe ondersteuners. Een individueel aangepast curriculum krijgt vorm op basis van een cyclisch proces van handelingsplanmatig werken (beginsituatiebepaling, doelenselectie, voorbereiding, uitvoering en evaluatie), waarbij rekening gehouden wordt met de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling. Voor de selectie van doelen vertrekt de klassenraad vanuit de doelen die van toepassing zijn op het structuuronderdeel waar de leerling is ingeschreven; daarnaast kunnen andere doelen geselecteerd worden, zoals de ontwikkelingsdoelen van het buitengewoon onderwijs of de opleidingsprofielen van opleidingsvorm 3. De doelen met betrekking tot godsdienst, niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing zijn gebaseerd op de overeenkomstige leerplannen.
Het individueel aangepast curriculum wordt naargelang de studievoortgang van de leerling aangepast. De realisatie van de doelen is gericht op de maximale ontplooiing van en leerwinst bij de leerling en met het oog op een zo volwaardig mogelijke participatie aan het klas- en schoolgebeuren en maatschappelijke participatie zoals andere leeftijdsgenoten.
Het individueel aangepast curriculum bepaalt verder ook op welke manier de doelen gerealiseerd zullen worden en hoe sociale, psychologische, orthopedagogische, medische of paramedische hulpverlening in het onderwijsaanbod wordt geïntegreerd.
Alle betrokkenen werken samen om een optimaal leer- en ontwikkelingstraject voor de leerling te garanderen. De school is verantwoordelijk voor de opvolging, evaluatie en besturing van het traject van de leerling, en coördineert de afstemming tussen alle betrokken partners.
Vanaf 1 september 2023 zijn deze bepalingen in dit deel van toepassing op individueel aangepaste curricula die worden uitgewerkt. Indien een leerling een individueel aangepast curriculum heeft van voor die datum, wordt dit beschouwd als een individueel aangepast curriculum. Als er wijzigingen worden doorgevoerd, moet dit gebeuren volgens de bepalingen in dit deel.
Aan leerlingen die een individueel aangepast curriculum volgen, worden jaarlijks attesten van verworven bekwaamheden uitgereikt. Als een leerling een individueel aangepast curriculum volgt, moet dit aangeduid worden in de inschrijving van de leerling in DISCIMUS.
3.12.2.
Gemeenschappelijk curriculum voor leerlingen met een OV4-verslag
Voor leerlingen die met een OV4-verslag les volgen in het gewoon onderwijs, moet steeds het gemeenschappelijk curriculum gevolgd worden. Wel dient er in de realisatie van het gemeenschappelijk curriculum rekening gehouden te worden met de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling.
De klassenraad geeft het curriculum en de aanpassingen die nodig zijn om tegemoet te komen aan de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling, vorm. De klassenraad selecteert ook bijkomende doelen naargelang de onderwijsbehoeften en ondersteuningsbehoeften van de leerling. De vormgeving van het gemeenschappelijk curriculum, met inbegrip van de aanpassingen en de bijkomende doelen, gebeurt op basis van een cyclisch proces van handelingsplanmatig werken (beginsituatiebepaling, doelenselectie, voorbereiding, uitvoering en evaluatie). De klassenraad stemt hiervoor af met de leerling tenzij dat niet mogelijk is, de ouders, de CLB-medewerker, de leerondersteuner en in voorkomend geval externe ondersteuners. In samenspraak wordt bepaald hoe de doelen worden gerealiseerd en hoe de sociale, psychologische, orthopedagogische, medische of paramedische hulpverlening in het onderwijsaanbod wordt geïntegreerd.
De realisatie van de doelen is gericht op de maximale ontplooiing van en leerwinst bij de leerling en met het oog op een zo volwaardig mogelijke participatie aan het klas- en schoolgebeuren en maatschappelijke participatie zoals andere leeftijdsgenoten.
Alle betrokkenen werken samen om een optimaal leer- en ontwikkelingstraject voor de leerling te garanderen. De school is verantwoordelijk voor de opvolging, evaluatie en besturing van het traject van de leerling, en coördineert de afstemming tussen alle betrokken partners.
Als een leerling vóór 1 september 2023 met een verslag voor opleidingsvorm 4 een individueel aangepast curriculum volgde in het gewoon onderwijs, kan die dat vanaf 1 september 2023 nog verder volgen. Pas als er wijzigingen worden doorgevoerd aan het traject van de leerling moet overgestapt worden naar het gemeenschappelijk curriculum, conform de bepalingen van dit deel. Als de school en het CLB van oordeel zijn dat de leerling een individueel aangepast curriculum moet volgen, maakt het CLB een IAC-verslag op.
Als een leerling die vóór 1 september 2023 met een verslag voor opleidingsvorm 4 een individueel aangepast curriculum volgde, overstapt naar een andere school, moet overgestapt worden naar het gemeenschappelijk curriculum. Als de school en het CLB van oordeel zijn dat de leerling een individueel aangepast curriculum moet volgen, maakt het CLB een IAC-verslag op.
Voor de toelatingsvoorwaarden voor leerlingen die in schooljaar 2022-2023 een individueel aangepast curriculum volgden op basis van een OV4-verslag, zie punt 9.1.12 van deze omzendbrief).
3.13.
Betrokken personen
Met "betrokken personen" wordt bedoeld de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerplichtige leerling onder hun bewaring hebben of de meerderjarige leerling zelf.
Hoewel secundair onderwijs leerplichtonderwijs is, bestaat de leerlingenpopulatie dus ook uit meerderjarigen. Hier is de algemene norm van toepassing dat alle contacten, mededelingen, overeenkomsten … rechtstreeks tussen de onderwijsverstrekker en de meerderjarige leerling verlopen. Slechts mits akkoord van de meerderjarige leerling mag en moet de school ook de ouders op de hoogte brengen van de studievoortgang.
3.14.
Overzitten van een leerjaar
Altijd rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden, kan een regelmatige leerling in de volgende gevallen een leerjaar overzitten:
1° opteren voor het eerste leerjaar A nadat hij het eerste leerjaar B met vrucht heeft beëindigd;
2° opteren voor het eerste leerjaar A respectievelijk het eerste leerjaar B nadat hij het leerjaar in kwestie niet met vrucht heeft beëindigd;
3° opteren voor het eerste leerjaar A respectievelijk het eerste leerjaar B nadat hij het leerjaar in kwestie met vrucht en met clausulering heeft beëindigd:
- in het eerste leerjaar A: voor minstens de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar A (zeven basisopties) of voor minstens de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar B (vier basisopties);
- het eerste leerjaar B: voor minstens de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar A (zeven basisopties) of voor minstens de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar B (vier basisopties).
Een leerling kan niet overzitten wanneer het om een clausulering van minder dan de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar A (zeven basisopties) of minder dan de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar B (vier basisopties);
4° opteren voor hetzelfde of een ander structuuronderdeel van hetzelfde leerjaar nadat hij een structuuronderdeel niet met vrucht heeft beëindigd;
5° opteren voor een ander structuuronderdeel van hetzelfde leerjaar nadat hij een structuuronderdeel met vrucht en zonder beperkingen heeft beëindigd (= oriënteringsattest A). Het (niet-bindend) advies van een Centrum voor Leerlingenbegeleiding is niet langer vereist. Punt 5° geldt ook in die gevallen waar aan de leerling op het einde van het schooljaar een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling wordt toegekend, hetwelk toegang verleent tot het hoger leerjaar;
6° opteren voor hetzelfde of een ander structuuronderdeel van hetzelfde leerjaar nadat hij een structuuronderdeel met vrucht maar met clausulering heeft beëindigd (= oriënteringsattest B).
Onderzoek heeft uitgewezen dat overzitten niet altijd in het belang is van een optimale studieloopbaan. Overzitten na een B-attest, met of zonder studieverandering, kan nog enkel na een gunstig advies van de delibererende klassenraad. Het (niet-bindend) advies van een Centrum voor Leerlingenbegeleiding is niet meer vereist.
Bij ongunstig advies van de delibererende klassenraad moet de leerling, ongeacht de school, naar het hoger leerjaar overgaan.
Het advies van de klassenraad is bindend en wordt in het leerlingendossier opgenomen.
De delibererende klassenraad geeft geen advies in de volgende gevallen:
- wanneer de leerling het tweede leerjaar van de eerste graad, het eerste leerjaar of het tweede leerjaar van de tweede graad met vrucht en met clausulering voor minstens alle structuuronderdelen van drie onderwijsvormen of twee finaliteiten heeft beëindigd. In dat geval behoudt de leerling het recht op overzitten;
- wanneer de klassenraad een oriënteringsattest B uitreikt in het eerste leerjaar van de derde graad in de dubbele finaliteit (Let op: dit geldt reeds voor de deliberaties in het schooljaar 2023-2024). Ook in dit geval behoudt de leerling het recht op overzitten.
Op het betrokken oriënteringsattest wordt systematisch vermeld of de leerling wel of niet kan overzitten;
6° een gelijkwaardig leerjaar aanvankelijk heeft gevolgd in een door de Franse of Duitstalige Gemeenschap erkende school of in een school met buitenlands onderwijsstelsel.
Onder "ander structuuronderdeel" wordt voor de toepassing van deze rubriek verstaan: een structuuronderdeel met een andere benaming. Een structuuronderdeel dat in het kader van de progressieve invoering van de modernisering wordt geconcordeerd naar een structuuronderdeel met andere benaming, wordt dus als een "ander structuuronderdeel" beschouwd. In het tweede leerjaar van de derde graad wordt onder "hetzelfde structuuronderdeel" ook een structuuronderdeel bedoeld dat in het kader van de progressieve invoering van de modernisering wordt geconcordeerd naar een structuuronderdeel of meerdere structuuronderdelen met een andere benaming.
AANDACHT:
Voor de toepassing van deze rubriek wordt NIET als overzitten beschouwd:
1° de horizontale overstap van het tweede leerjaar B naar het tweede leerjaar A en van arbeidsmarktfinaliteit naar doorstroom- of dubbele finaliteit binnen de tweede graad;
2° de overstap binnen de derde graad van het tweede leerjaar bso naar het eerste leerjaar aso, tso of kso.
Het overzitten van een leerjaar betreft niet noodzakelijk het laatst gevolgde leerjaar, doch kan ook slaan op een leerjaar dat één of meer schooljaren voordien reeds werd beëindigd; deze regel is belangrijk voor leerlingen die met aansluitingsmoeilijkheden worden geconfronteerd omdat zij hetzij het Nederlands niet of onvoldoende beheersen, hetzij voordien studies van een buitenlands onderwijsstelsel hebben doorlopen.
Met in acht name van bovenstaande richtlijnen is op zich het aantal keren dat een leerling een leerjaar als regelmatige leerling kan overzitten en hierdoor desgevallend dezelfde studiebewijzen kan verwerven, niet beperkt.
3.15.
Lesbijwoning in een andere school of opleidingsinstelling
3.15.1.
Lesbijwoning in een andere school
De mogelijkheid wordt voorzien dat enkele leerlingen of zelfs alle leerlingen van een klasgroep van het gewoon voltijds secundair onderwijs of van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4 gedurende een deel of het geheel van het schooljaar bepaalde lessen volgen in een andere school voor voltijds gewoon secundair onderwijs. Hieronder wordt dan verstaan:
- een andere school dan de school waarin de leerling is ingeschreven;
- een andere school van hetzelfde of een ander schoolbestuur;
- lesverstrekking door onderwijzend personeel van die andere school;
- mobiliteit van leerlingen naar die andere school.
Scholen kunnen van deze mogelijkheid gebruik maken om uiteenlopende redenen, waaronder (niet-limitatieve opsomming):
- beschikbaarheid van specifieke of meer moderne didactische apparatuur;
- aanwezigheid van bijzondere expertise of knowhow in een bepaald vakgebied;
- verzekerde lesverstrekking bij afwezigheid van eigen leraar (door ziekte, bedrijfsstage ...);
- keuzeverruiming voor leerlingen binnen het complementair vakkenpakket;
- "proeven" van andere opleiding met het oog op eventuele heroriëntering;
- faciliteren van geheel of gedeeltelijk schoolbegeleide vormen van werkplekleren.
Dergelijke samenwerking tussen scholen is niettemin aan een aantal gecumuleerde voorwaarden onderworpen:
1° de regeling wordt in het schoolreglement opgenomen, zodat de betrokken personen er vooraf op de hoogte van zijn;
2° uitsluitend het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven, is op die leerling van toepassing;
3° de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden, van de betrokken scholen;
4° uitsluitend de school waar de leerling is ingeschreven, is bevoegd en verantwoordelijk voor evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg;
5° de leraars van de andere school die aan de leerling les geven:
a) maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval de scholen tot hetzelfde schoolbestuur behoren (dit houdt verband met het feit dat de eindverantwoordelijkheid voor de onderwijsverstrekking in beide scholen sowieso bij eenzelfde schoolbestuur ligt);
b) maken raadgevend deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval de scholen niet tot hetzelfde schoolbestuur behoren;
6° de samenwerking tussen de scholen wordt vastgelegd in een overeenkomst die in beide scholen ter inzage moet liggen met het oog op administratieve controle (verificatie) en externe kwaliteitscontrole (inspectie). Die overeenkomst moet minimaal bevatten:
a) de samenwerkende scholen, met duidelijke vermelding van de school waar de leerling is ingeschreven;
b) de invulling van de samenwerking (waarbij een waaier aan organisatorische, materiële, infrastructurele, didactische ... aspecten aan bod kan komen naargelang van de situatie);
c) de looptijd van de samenwerking (eventueel schooljaaroverstijgend);
d) duidelijke afspraken over de evaluatie en kwaliteitszorg;
7° een leerling van het buitengewoon secundair onderwijs kan maximaal halftijds een deel van de vorming bijwonen in het gewoon voltijds secundair onderwijs, d.w.z. maximaal voor de helft van de wekelijkse lesuren van het structuuronderdeel van het buitengewoon secundair onderwijs waar hij is ingeschreven.
In afwijking hiervan kan een leerling van het buitengewoon secundair onderwijs eenmalig gedurende maximum twee schooljaren voltijds de lessen bijwonen in het gewoon secundair onderwijs, met het oog op een overstap naar het gewoon voltijds onderwijs. Een leerling die op deze manier twee schooljaren les volgt in het gewoon onderwijs, heeft een onverkort recht op inschrijving in de school voor gewoon onderwijs. Als de leerling en betrokken personen beslissen om over te stappen naar het gewoon onderwijs, overleggen de school voor gewoon onderwijs, de school voor buitengewoon onderwijs, het CLB, de betrokken personen en het leersteuncentrum over de overname van de ondersteuning;
8° deze regeling is voor een leerling van het buitengewoon secundair onderwijs gedurende hetzelfde schooljaar niet combineerbaar met lesbijwoning in een andere school voor buitengewoon secundair onderwijs (cf. rubriek 10.3.2. van omzendbrief SO/2011/03/BuSO).
3.15.2.
Samenwerking voor de organisatie van een zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt
Voor de organisatie van een zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt kan een school voor voltijds secundair onderwijs samenwerken met:
1° één of meer andere scholen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen;
2° één of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;
3° andere organisaties of bedrijven uit de publieke of private sector.
Dergelijke samenwerking moet toelaten om bijvoorbeeld expertise in te huren of gebruik te maken van up-to-date materiële en infrastructurele voorzieningen, maar ook om een deel van het opleidingsprogramma in de andere instelling te verstrekken. Het verstrekken van het opleidingsprogramma "in zijn totaliteit" blijft, voor alle duidelijkheid, het alleenrecht van de betrokken school voor voltijds secundair onderwijs.
Binnen dat samenwerkingsverband is laatst vermelde school voor voltijds secundair onderwijs altijd de coördinerende school. Uitsluitend de coördinerende school is bevoegd en verantwoordelijk voor inschrijving (steeds voor het geheel van het zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt) van leerlingen, programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg, terwijl op het vlak van financiering of subsidiëring de vigerende decretale en regelgevende bepalingen enkel van toepassing zijn op de coördinerende school.
De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden opgenomen:
1° de partners waarmee wordt samengewerkt;
2° de coördinerende school;
3° de invulling van de samenwerking;
4° de looptijd van de samenwerking;
5° de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd;
6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie van een zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten.
De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de school of de scholen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole.
Voor zevende leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt gelden bijzondere toelatingsmogelijkheden (zie verder in deze omzendbrief) evenals de mogelijkheden om vrijstelling van bepaalde programmaonderdelen te verlenen en om de opleiding over het dubbele van de gebruikelijke studieduur te spreiden (zie omzendbrief SO/2005/04 i.v.m. wettiging van afwezigheden).
Een coördinerende school kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een partner waarmee wordt samengewerkt. Tenzij die overdracht plaats vindt naar een andere school voor secundair onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs, worden de betrokken uren-leraar beschouwd als uren-leraar die worden aangewend voor gastleraren via omzetting naar een krediet (zie ook omzendbrief SO 55 i.v.m. de vaststelling van het pakket uren-leraar).
3.15.3.
Bijzonder kwalificerend traject in de derde graad (vanaf 1 september 2024)
Bij de organisatie van een structuuronderdeel van de derde graad en uitsluitend voor die leerling die dreigt ongekwalificeerd uit te stromen én waarvoor de school reeds schoolinterne trajecten doorliep die niet het verhoopte resultaat hebben, kan in die uitzonderlijke gevallen voor het realiseren van een bijzonder kwalificerend onderwijstraject een school samenwerken met:
1° een of meer andere scholen voor secundair onderwijs of centra voor volwassenenonderwijs;
2° een of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;
3° andere organisaties of bedrijven uit de publieke of private sector. Dat onderwijstraject is een individueel traject op basis van de onderwijsbehoeften van de leerling die worden vastgesteld door de klassenraad.
De klassenraad kan een bijzonder kwalificerend onderwijstraject voorstellen, waarbij na akkoord van het CLB en na instemming van de ouders van de leerling, de school het traject uitwerkt met een of meerdere partners. Na aanvaarding door de samenwerkende partner van het traject wordt dit opgestart. Het onderwijstraject wordt op regelmatige tijdstippen door de klassenraad in samenspraak met de betrokken personen, het CLB en de partners van het samenwerkingsverband geëvalueerd en indien nodig bijgestuurd. De school secundair onderwijs blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de betrokken leerling.
Een bijzonder kwalificerend onderwijstraject blijft gericht op het behalen van een kwalificatie. Concreet gaat het om de volgende kwalificaties:
- in een studierichting van de doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso: het diploma secundair onderwijs – onderwijskwalificatie niveau 4;
- in een studierichting van de dubbele finaliteit – kso of tso: het diploma secundair onderwijs – onderwijskwalificatie niveau 4 of een onderliggende beroepskwalificatie;
- in een studierichting van de arbeidsmarktfinaliteit – bso: het diploma secundair onderwijs – onderwijskwalificatie niveau 3, het getuigschrift tweede graad – onderwijskwalificatie niveau 2 (voor die leerlingen die via een flexibele instap vanuit de tweede graad ingestapt zijn in de derde graad duaal zonder de algemene vorming van de tweede graad te hebben behaald) of een onderliggende beroepskwalificatie.
Binnen het samenwerkingsverband is de school voor voltijds secundair onderwijs waar de leerling is ingeschreven altijd de coördinerende school. Uitsluitend de coördinerende school is bevoegd en verantwoordelijk voor inschrijving van leerlingen, programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg, terwijl op het vlak van financiering of subsidiëring de vigerende decretale en regelgevende bepalingen enkel van toepassing zijn op de coördinerende school.
De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden opgenomen:
1° de partners waarmee wordt samengewerkt;
2° de coördinerende school;
3° de invulling van de samenwerking;
4° de looptijd van de samenwerking;
5° de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd;
6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie van een zevende leerjaar kso of tso of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten.
De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de school of de scholen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole.
Een coördinerende school kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een partner waarmee wordt samengewerkt. Tenzij die overdracht plaats vindt naar een andere school voor secundair onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs, worden de betrokken uren-leraar beschouwd als uren-leraar die worden aangewend voor gastleraren via omzetting naar een krediet (zie ook omzendbrief SO 55 i.v.m. de vaststelling van het pakket uren-leraar).
4.
De basisvorming
De basisvorming omvat het geheel van de eindtermen die voor een structuuronderdeel toepasbaar zijn, aangevuld met het levensbeschouwelijk onderricht. In het derde leerjaar van de derde graad is er enkel basisvorming in zover het structuuronderdeel wordt bekrachtigd met een diploma van secundair onderwijs (dat toegang verleent tot bacheloropleidingen).
In het gemoderniseerd secundair onderwijs wordt het aan de onderwijsinrichters overgelaten om de vakken of vakkenclusters (= een groep van twee of meer vakken) te bepalen waarin de basisvorming zal worden verstrekt. (Uitzondering hierop vormt de basisvorming van de eerste graad, B-stroom, die ten minste het vak Frans bevat ter realisatie van de eindtermen die worden geformuleerd in functie van competenties in andere talen). Dit sluit aan bij het gegeven dat de nieuwe eindtermen die onderdeel vormen van de modernisering, worden geformuleerd in functie van sleutelcompetenties en niet meer in functie van vakken. De opsomming van de vakken waaruit de basisvorming moet bestaan en waarvan hieronder per graad/onderwijsvorm het overzicht volgt, is dan ook uitdovend! Het levensbeschouwelijk onderricht (waarvoor er geen eindtermen zijn) vormt evenwel een uitzondering want, daar waar er een basisvorming geldt, moet de lessentabel alleszins bevatten:
1° godsdienst of niet-confessionele zedenleer: in het officieel onderwijs;
2° godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie: in het vrij onderwijs.
Ook voor het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers verandert er niets: de basisvorming bestaat uit Nederlands voor nieuwkomers (waarvoor ontwikkelingsdoelen zijn vastgelegd), aangevuld met levensbeschouwelijk onderricht.
In de structuuronderdelen van de eerste graad koppelt de decreetgever al langer een minimumaantal lesuren aan het geheel van de basisvorming met inbegrip van levensbeschouwelijk onderricht. In de modernisering wordt hier, zeker in het tweede leerjaar A en B, nog sterker op gefocust in het kader van een eerste graad. Concreet gaat het om volgend minimumaantal lesuren basisvorming:
1° 27 in het eerste leerjaar A;
2° 27 in het eerste leerjaar B;
3° 25 in het tweede leerjaar A;
4° 20 in het tweede leerjaar B.
De basisvorming bestaat uit volgende verplichte vakken (uitdovende regeling):
* voor het eerste (tot en met 2022-2023) en voor het tweede leerjaar (tot en met 2023-2024) van de derde graad aso:
- godsdienst of niet-confessionele zedenleer (uitsluitend voor het officieel onderwijs)
- godsdienst of niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie (uitsluitend voor het vrij onderwijs)
- Nederlands
- Frans
- Engels of Duits
- wiskunde
- geschiedenis
- aardrijkskunde
- natuurwetenschappen OF fysica en/of chemie en/of biologie
- lichamelijke opvoeding
* voor het eerste (tot en met 2022-2023) en voor het tweede leerjaar (tot en met 2023-2024) van de derde graad tso en kso:
- godsdienst of niet-confessionele zedenleer (uitsluitend voor het officieel onderwijs)
- godsdienst of niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie (uitsluitend voor het vrij onderwijs)
- Nederlands
- Frans
- Engels
- wiskunde
- geschiedenis
- aardrijkskunde
- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie en/of biologie, al of niet "toegepast", al of niet in een geïntegreerde vorm
- lichamelijke opvoeding
* voor het eerste (tot en met 2022-2023) en voor het tweede leerjaar (tot en met 2023-2024) van de derde graad bso:
- godsdienst of niet-confessionele zedenleer (uitsluitend voor het officieel onderwijs)
- godsdienst of niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie (uitsluitend voor het vrij onderwijs)
- Nederlands
- Frans OF Engels
- maatschappelijke vorming OF natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde
- lichamelijke opvoeding
Twee of meer vakken kunnen worden geïntegreerd onder project algemene vakken. De integratie van het vak Frans of Engels onder project algemene vakken vergt altijd het akkoord van het betrokken personeelslid belast met project algemene vakken in het eerste en tweede leerjaar van de derde graad bso.
* voor het zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt bso of het zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs bso(tot en met 2024-2025):
In verhouding tot wat voorafgaat, geldt voor dit leerjaar een ietwat bijzondere regel, nl. de basisvorming, die moet worden samengesteld uit algemene vakken en waarvan er twee of meer kunnen worden geïntegreerd onder project algemene vakken, moet alleszins de onderstaande vakken bevatten:
- godsdienst of niet-confessionele zedenleer (uitsluitend voor het officieel onderwijs)
- godsdienst of niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie (uitsluitend voor het vrij onderwijs)
- Nederlands
- Frans OF Engels
- maatschappelijke vorming OF geschiedenis en aardrijkskunde
- lichamelijke opvoeding
De integratie van het vak Frans of Engels onder project algemene vakken vergt altijd het akkoord van het betrokken personeelslid belast met project algemene vakken in het derde leerjaar van de derde graad bso.
Deze basisvorming moet:
1) in een zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt bso: ten minste 12 uren/week bedragen;
2) in het zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs bso: ten minste 28 uren/week bedragen.
Voor zover dit leerjaar wordt ingericht als zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt bso, moeten daarenboven tenminste 14 uren/week worden toegekend aan technische vakken en/of praktische vakken.
5.
Het schoolreglement en de communicatieplicht m.b.t. de modernisering van het secundair onderwijs
Elk schoolbestuur dient binnen het raam van een geïnstitutionaliseerde rechtspositie van de leerling een schoolreglement op te maken voor elk van zijn scholen. Het schoolreglement respecteert - net zoals het pedagogisch project van de school - de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en die van het kind in het bijzonder. Het duidelijk aflijnen van de verhouding tussen de onderwijsverstrekker en de onderwijsconsument via een verplicht schoolreglement, biedt de meeste garanties voor een sereen schoolklimaat.
Het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school bepaalt dat schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs in een gezamenlijke vergadering overleg moet plegen met de schoolraad over het opstellen of wijzigen van het schoolreglement. Indien dit overleg niet tot een akkoord leidt, neemt het schoolbestuur de eindbeslissing. Het bijzonder decreet betreffende het gemeenschapsonderwijs van 14 juli 1998 bepaalt dat in het GO! de schoolraad de bevoegdheid heeft om met de schooldirectie overleg te plegen over het schoolreglement.
Het schoolbestuur informeert de betrokken personen over het schoolreglement in volgende gevallen:
1° voorafgaand aan de inschrijving van de leerling (= de eerste opname van de leerling in het leerlingenbestand van de school of de heropname na uitschrijving);
2° bij elke wijziging van het schoolreglement.
Het schoolbestuur neemt daarbij volgende principes in acht:
1° voorafgaand aan de inschrijving wordt het schoolreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen er zich schriftelijk mee akkoord; aandacht: hoewel de akkoordverklaring bij de betrokken personen ligt, gebeurt de keuze voor een school in samenspraak met de leerling indien die 12 jaar of ouder is;
2° bij elke wijziging van het schoolreglement informeert het schoolbestuur de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager zo spoedig mogelijk in de loop van het schooljaar over die wijziging en de betrokken personen geven dan schriftelijk of digitaal akkoord. Het digitaal akkoord kan op verschillende digitale wijzen tot stand komen, zoals via een webformulier, een beveiligde omgeving, …. Indien ze dat niet doen, dan wordt aan de inschrijving van de leerling een einde gesteld op 31 augustus van dat lopende schooljaar;
3° het schoolbestuur vraagt de betrokken personen steeds of ze een papieren versie van het schoolreglement wensen te ontvangen.
Alleszins wordt op die wijze een mogelijk langdurige situatie vermeden waarin enerzijds de betrokken personen weigeren het schoolreglement volledig na te leven en anderzijds de leerling ingeschreven blijft, wat tot een juridisch vacuüm zou leiden dat de optimale schoolorganisatie ondermijnt.
Een wijziging van het schoolreglement kan op zijn vroegst uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreeks gevolg is van nieuwe decreet- of regelgeving.
Het schoolreglement bevat minimaal volgende elementen (voor zover van toepassing in de desbetreffende school):
1° de basisprincipes van het schoolbeleid m.b.t.:
- toelatingen;
- afwijkingen, vrijstellingen en andere flexibiliseringsmaatregelen binnen het curriculum;
- aan- en afwezigheden;
2° de lesspreiding en de vakantie- en verlofregeling voor leerlingen;
3° de krachtlijnen m.b.t. extra-murosactiviteiten, leerlingenstages en schoolvervangende onderwijsprogramma’s;
4° de samenwerking - met rechtstreekse impact op leerlingen - met andere onderwijsinstellingen, vormingsinstellingen of organisaties;
5° het tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke jongeren en het recht op synchroon internetonderwijs, met vermelding dat – in voorkomend geval - de leerling die aan de gestelde voorwaarden voldoet op dit recht zal worden gewezen;
6° de financiële bijdrageregeling, de mogelijke afwijkingen en de contactpersoon binnen de school voor vragen en opmerkingen over financiële aangelegenheden;
7° de lokale inspraakmogelijkheden;
8° de voorwaarden waaronder de betrokken leerling en de betrokken personen hun inzage-, toelichtings- en kopierecht kunnen uitoefenen m.b.t. leerlingengegevens, waaronder evaluatiegegevens;
9° de organisatie van de leerlingenevaluatie:
- de vermelding dat de school gedurende het schooljaar op regelmatige basis of tijdig zal communiceren (= communicatieplicht) over:
- de basisprincipes van de school m.b.t. leerlingenevaluatie;
- de wijze waarop de klassenraad bij de leerlingenevaluatie al dan niet rekening houdt met de resultaten van de Vlaamse toetsen;
- de studievorderingen van de leerling;
- de voor de leerling noodzakelijke remediëring;
- de tijdstippen waarop examens en andere evaluatieopdrachten over grotere leerstofonderdelen plaats vinden;
- de vorm waaronder de school examens en andere evaluatieopdrachten organiseert;
- de materies die de leerling dient te beheersen met het oog op examens en andere evaluatieopdrachten;
- de regeling als de leerling - door overmacht of gewettigd verlet - niet kan deelnemen aan een examen of een andere evaluatieopdracht;
- de vermelding dat de school elke genomen beslissing van de klassenraad om de leerling de beoogde studiebekrachtiging niet toe te kennen, schriftelijk zal motiveren, en dat op vraag van de betrokken personen hierover een overleg zal plaatsvinden binnen een aangeduide termijn;
- de vermelding van de mogelijkheid tot beroep door de betrokken personen nadat dit overleg over een betwiste evaluatiebeslissing (waaronder ook het advies inzake overzitten wordt verstaan) van de klassenraad heeft plaats gevonden, met inbegrip van de procedure en redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de werkingsprincipes (incl. de samenstelling van de beroepscommissie en de stemprocedure);
10° de lokale leefregels op materieel en immaterieel vlak, met inbegrip van:
- de tucht- of andere maatregelen die de school kan nemen bij schending van de leefregels door de leerling, m.i.v.:
- de regels op het vlak van tuchtrechtspleging;
- de mogelijkheid tot beroep tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting, met inbegrip van de procedure en redelijke en haalbare termijnen, de vormvereisten, de werkingsprincipes (incl. de samenstelling van de beroepscommissie en de stemprocedure);
- de opvangregeling;
- de mogelijke schooluitschrijving;
- de plicht van de leerling om zich te onthouden van iedere daad van geweld, pesterij of ongewenst seksueel gedrag;
- de afspraken i.v.m. het verbod op het roken van tabak of soortgelijke producten, de controle op de naleving ervan en de sancties die kunnen opgelegd worden bij overtreding van het rookverbod, dat is vastgelegd in het decreet van 6 juni 2008 "houdende het instellen van een rookverbod in onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding";
11° de eventuele beroepsmogelijkheden voor de betrokken personen tegen andere betwiste beslissingen (naast een definitieve uitsluiting en een evaluatiebeslissing);
12° de basisprincipes van het schoolbeleid m.b.t. reclame en sponsoring;
13° een engagementsverklaring met wederzijdse afspraken over het oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement t.a.v. de onderwijstaal.
M.b.t. het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal bevat het schoolreglement de bepaling dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren. Andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal kunnen enkel worden toegevoegd op voorwaarde dat daarover in het bevoegde lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt (voor scholen in een gemeente zonder lokaal overlegplatform is hiervoor een akkoord met minstens 2/3 van de scholen nodig).
M.b.t. regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid vermeldt het schoolreglement de koppeling met schooltoelagen en de mogelijkheid tot het niet toekennen of het terugvorderen ervan;
14° de vermelding dat bij schoolverandering de oorspronkelijke school leerlingengegevens overdraagt aan de nieuwe school, tenzij de betrokken personen - na de gegevens te hebben ingezien - er zich expliciet tegen verzetten (voor zover de regelgeving de overdracht ervan niet verplicht);
15° de contactgegevens van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de school samenwerkt en de concrete afspraken over de dienstverlening van de leerlingenbegeleiding;
16° de krachtlijnen inzake de visie en werking van de school binnen het gevoerde beleid op leerlingenbegeleiding. Als de school een beleid op afzondering en fixatie heeft uitgewerkt, wordt dat beleid uitdrukkelijk opgenomen in de korte beschrijving van het beleid op leerlingenbegeleiding, zie ook omzendbrief GD/2024/01;
17° de vermelding:
- dat de betrokken personen op basis van een Europese verordening (EG 852/2004) inzake levensmiddelenhygiëne, in voorkomend geval, de school onmiddellijk op de hoogte brengen van het feit dat de medische toestand van de leerling die is ingeschreven in een opleiding waar voedingsmiddelen worden verwerkt, een risico inhoudt op (on)rechtstreekse verontreiniging van levensmiddelen waarmee die leerling binnen zijn opleiding in contact komt;
- dat deze melding ertoe kan leiden dat de school beslist dat de leerling hetzij tijdelijk bepaalde programmaonderdelen niet mag volgen, hetzij de opleiding in zijn geheel niet langer mag volgen en naar een andere opleiding moet overstappen (mogelijks zelfs in de loop van het schooljaar);
- dat deze gegevens over de medische toestand worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid van de schooldirecteur en dat de schooldirecteur en de personeelsleden van de school die deze gegevens over de medische toestand verwerken, gehouden zijn tot geheimhouding over deze gegevens;
- dat de school op haar beurt ook de stage- of werkgever op de hoogte brengt in het geval de leerling een leerlingenstage loopt of een duale opleiding volgt, onverminderd de verplichtingen die de leerling als gelijkgestelde werknemer overeenkomstig de Europese verordening zelf heeft ten aanzien van het levensmiddelenbedrijf.
18° dat er leersteun kan geboden worden voor leerlingen met een IAC-verslag, OV4-verslag of GC-verslag en bij welk leersteuncentrum de school aangesloten is.
AANDACHT: de modernisering van het secundair onderwijs brengt op tal van vlakken ingrijpende vernieuwingen met zich die ook voor ouders en leerlingen een trendbreuk betekenen. De decreetgever heeft daarom expliciet bepaald dat, in aansluiting op de informatie via het schoolreglement, het schoolbestuur een communicatieplicht heeft naar de betrokken personen en de leerlingen over de modernisering van het secundair onderwijs in het algemeen en over de effecten van de uitrol ervan op de structuur en organisatie van het onderwijsaanbod in de school in kwestie in het bijzonder. Deze communicatieplicht is essentieel in het kader van een optimale onderwijsloopbaan van de leerling. Het is de bevoegdheid van elk schoolbestuur om te bepalen welke informatie precies zal worden verstrekt en op welke momenten en onder welke vorm dit zal gebeuren. Zo kunnen eventuele info-bijeenkomsten door een schoolbestuur ook school-overschrijdend worden georganiseerd. Tal van items kunnen - rekening houdend met de progressieve invoering van de modernisering - worden toegelicht, zoals (niet-limitatief): de nieuwe onderwijsstructuur (in tweede en derde graad: finaliteiten en studiedomeinen), het nieuwe opleidingsaanbod, de invoering van onderwijs- en beroepskwalificaties, de eventualiteit van verplichte remediëring (eerste graad), de nieuwe toelatingsvoorwaarden, het inperken van overzitten.
6.
Schending van leefregels
Zoals opgenomen in het schoolreglement, zullen in elke school een reeks plaatselijke leefregels van kracht zijn. Die leefregels kunnen van materiële aard (bv. kledingvoorschriften) of immateriële aard (bv. taalgebruik) zijn en kunnen niet los worden gezien van het pedagogisch project van de school. Leefregels strekken ertoe de dagdagelijkse werking van een school zo vlot mogelijk te laten verlopen. Vermits het schoolbestuur de verantwoordelijkheid draagt voor het onderwijs dat het inricht, is het autonoom om te bepalen welke leefregels het meest bijdragen tot een ordentelijke onderwijsverstrekking. Het schoolbestuur heeft wel de verplichting om hierover afdoende te communiceren via het schoolreglement.
Niettegenstaande leerlingen verondersteld worden duidelijk op de hoogte te zijn van de regels waaraan ze zich dienen te houden bij elke les- of gelijkgestelde onderwijsactiviteit, is regelschending niet uitgesloten. Op dergelijke situaties moet de school adequaat kunnen reageren door ten een aanzien van de leerling in kwestie een gepaste maatregel te nemen, die tevens een signaalfunctie heeft naar de andere leerlingen. Die maatregelen kunnen zeer divers zijn en spreiden zich over een continuüm van minimaal naar maximaal ingrijpend, waarbij maximaal betekent "definitieve uitsluiting". De school moet steeds voor ogen houden dat indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat met een minder zware maatregel dezelfde corrigerende of remediërende effecten bij de leerling worden bereikt, geen zwaardere maatregel hoeft genomen. Het werken volgens een continuüm betekent echter niet dat in een geval van regelschending eerst een lichtere en, bij onvoldoende resultaat, vervolgens een zwaardere maatregel kan worden opgelegd. Dit laatste kan enkel indien zich een nieuw feit van regelschending heeft voorgedaan (cfr. principe "niemand kan voor eenzelfde vergrijp tweemaal worden gestraft").
Het begrip "ordemaatregel" wordt, zoals blijkt, niet langer gebruikt. Er is nog enkel sprake van "maatregelen bij schending van leefregels", waarvan er slechts twee het statuut "tuchtmaatregel" dragen, nl. de tijdelijke en de definitieve uitsluiting.
6.1.
Maatregelen andere dan tuchtmaatregelen
Indien de handelingen van de leerling de leefregels schenden doch zonder een gevaar of ernstige belemmering te vormen voor het normale onderwijsgebeuren of voor de fysieke of psychische integriteit en veiligheid van de schoolbevolking of van personen waarmee de leerling in het kader van stage of andere vormen van werkplekleren in contact komt, kunnen er maatregelen volgen die aan de leerling bepaalde voorzieningen ontzeggen of bepaalde verplichtingen opleggen. Dit mag in een contractvorm worden gegoten. De school zal hier zelf een concrete invulling aan geven, maar blijft een verplichting tot opvang van de leerling hebben. Het kan dan gaan om, bij wijze van voorbeeld en niet limitatief, een berisping, een waarschuwing, een strafstudie, een weigering tot deelname aan een facultatieve schoolreis tijdens een vakantie, …; ook het gedurende maximum één lesdag vervangen van de geplande onderwijsactiviteiten door andere activiteiten is mogelijk (dit kan zich tijdens het schooljaar meermaals voordoen bij nieuwe feiten, doch nooit aaneensluitend). De getroffen maatregel doet geen afbreuk aan de hoedanigheid van regelmatig leerling en aan het daaraan verbonden recht op studiebekrachtiging.
Elkeen die én door het schoolbestuur daartoe is gemachtigd én toezicht uitoefent op de betrokken leerling op de locatie en het tijdstip van de regelschending kan een dergelijke maatregel opleggen. Dit houdt in dat zelfs een personeelslid van een andere school waar de school van inschrijving mee samenwerkt, een personeelslid van een organisator van werkplekleren, een stagementor, een gastleraar … die op de leerling toezicht uitoefent, die machtiging van het schoolbestuur kan krijgen.
6.2.
Tuchtmaatregelen
Indien de handelingen (bv. materiële schade, fysieke of verbale agressie, vergaande ordeverstoring …) van de leerling de leefregels dermate schenden dat ze een gevaar of ernstige belemmering vormen voor het normale onderwijsgebeuren of voor de fysieke of psychische integriteit en veiligheid van de schoolbevolking of van personen waarmee de leerling in het kader van stage of andere vormen van werkplekleren in contact komt, dan is een tuchtmaatregel toegelaten. Bij tuchtmaatregelen moet met diverse modaliteiten en voorwaarden worden rekening gehouden zoals hierna beschreven.
6.2.1.
Preventieve schorsing versus uitsluiting
Tussen schorsing en uitsluiting zijn er overeenkomsten en verschillen.
Zowel bij schorsing als bij uitsluiting wordt de leerling het recht ontnomen om deel te nemen aan les- en gelijkgestelde onderwijsactiviteiten (met inbegrip van evaluatiebeurten).
Voor duaal leren hebben schorsing en uitsluiting telkens betrekking op zowel de school- als de werkplekcomponent; het is bijgevolg niet mogelijk om een leerling te schorsen of uit te sluiten voor slechts één component. Tijdens elke preventieve schorsing of tijdelijke uitsluiting wordt de overeenkomst van de leerling geschorst; als het om een bezoldigde overeenkomst gaat dan moet er voor die periode geen leervergoeding worden betaald. Bij een definitieve uitsluiting wordt de overeenkomst verbroken.
Zowel bij schorsing als bij uitsluiting beslist de school of de leerling op school moet aanwezig zijn. Is aanwezigheid niet verplicht, dan kunnen de betrokken personen niettemin een opvangvraag stellen: ofwel wordt op die vraag ingegaan en zullen er afspraken rond opvangvoorwaarden worden gemaakt, ofwel wordt de vraag schriftelijk én gemotiveerd geweigerd. Bij opvang bepaalt de school dus autonoom welke invulling aan deze opvang wordt gegeven (er geldt m.a.w. geen pedagogisch-didactisch verantwoorde opvangverplichting).
Een fundamenteel verschil echter is dat een schorsing geen tuchtmaatregel is doch een bewarende maatregel met een dubbel doel:
1. na een incident of vergrijp de leerling aan het onderwijsgebeuren onttrekken zodat opnieuw een sereen en onderwijsvriendelijk klimaat kan worden gecreëerd;
2. de nodige tijdsruimte voorzien om een tuchtonderzoek te voeren en een tuchtdossier samen te stellen, hetgeen impliceert dat vanaf het moment van schorsing het onderzoek en de dossiersamenstelling geacht worden opgestart te zijn;
De officiële benaming voor schorsing luidt dan ook "preventieve schorsing".
De preventieve schorsing, die op zich geen verplichting is, kan onmiddellijk na de regelschending (dus ook in de loop van de betrokken lesdag) ingaan, zij het na kennisgeving aan de betrokken personen. Het geldt als een signaal of een indicatie dat een tuchtmaatregel kan volgen. Na het beëindigen van het tuchtonderzoek kan het resultaat evenwel ook zijn dat, om welke reden dan ook, geen tuchtmaatregel wordt genomen. Als er wel tot een tuchtmaatregel wordt beslist, dan zijn er twee alternatieven: ofwel een tijdelijke uitsluiting ofwel een definitieve uitsluiting.
6.2.2.
Maximale duur
Een preventieve schorsing kan maximaal tien opeenvolgende lesdagen bestrijken. Indien binnen die periode het tuchtonderzoek niet kan worden afgerond, kan de directeur van de deze periode met maximaal tien opeenvolgende lesdagen verlengen mits motivering aan de betrokken personen. Een preventieve schorsing kan dus nooit langer dan twintig opeenvolgende lesdagen duren. Indien de schorsing onmiddellijk ingaat in de loop van de lesdag waarin het omstreden feit plaats vindt, dan telt die dag als de eerste van het toegelaten maximum. Het uitputten van dat maximum kan anderzijds geen alibi zijn om het voeren van het tuchtonderzoek en het samenstellen van een tuchtdossier, vanuit beide partijen bekeken, langer te laten duren dan strikt noodzakelijk om tot de beslissing tot het al dan niet nemen van een tuchtmaatregel te komen. Zowel voor de betrokken personen als voor de school is het immers belangrijk om, zonder nodeloze vertraging, tot rechtszekerheid te komen.
Een tijdelijke uitsluiting omvat minimaal één en maximaal vijftien opeenvolgende lesdagen. Zowel trouwens ook bij preventieve schorsing moet het instellen van een maximumduur voor tijdelijke uitsluiting vrijwaren dat de lesonderbreking geen ernstige nadelige effecten heeft voor de afwerking van het lesprogramma. Een leerling kan in het schooljaar meer dan eens tijdelijk worden uitgesloten doch enkel indien zich telkens een nieuw feit van regelschending heeft voorgedaan.
Zoals blijkt wordt de maximale duur uitgedrukt in "lesdagen", wat betekent dat alle dagen die in de betrokken school volgens het vastgelegde organisatiemodel "lesvrij" zijn (vakantie, weekend…) buiten beschouwing worden gelaten.
Aan definitieve uitsluiting is uiteraard geen maximale duur gekoppeld. Een beslissing tot definitieve uitsluiting gaat in hetzij onmiddellijk tijdens het schooljaar, hetzij op het einde van het schooljaar (= 31 augustus dan wel, voor opleidingen die dan eindigen, 31 januari). Indien de uitsluiting pas op het einde van het schooljaar ingaat, dan heeft ze in de feiten betrekking op het daaropvolgende schooljaar. Een uitsluiting op het einde van het schooljaar strekt ertoe om, in het belang van de leerling, alsnog de gelegenheid te bieden aan de (eind)examens of proeven van dat schooljaar deel te nemen; de school is er dan wel toe gehouden om de leerling tot op het einde van dat schooljaar effectief de lessen te laten bijwonen. Er zijn twee situaties waarbij een definitieve uitsluiting ook betrekking kan hebben op een andere instelling dan de school waar de leerling is ingeschreven, nl.
1. indien de regelschending heeft plaats gevonden in een andere school waarmee de school van inschrijving samenwerkt voor een deel van de onderwijsverstrekking (= lesbijwoning in een andere school);
2. indien aan de school van inschrijving een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is verbonden (= een niet-autonoom centrum).
Deze uitbreiding van het toepassingsgebied van de definitieve uitsluiting kan pas na overleg tussen de betrokken instellingen.
Definitieve uitsluiting is een mogelijke weigeringsgrond voor (her)inschrijving; zie in dit verband de omzendbrief SO/2012/01.
6.2.3.
Tuchtdossier en –onderzoek
De volgende regels, inherent aan tuchtrechtspleging, zijn ook binnen onderwijs van toepassing:
1. de intentie tot een tuchtmaatregel wordt aan de betrokken personen schriftelijk ter kennis gebracht;
2. de betrokken personen alsmede de leerling, eventueel bijgestaan door een vertrouwenspersoon naar keuze, worden gehoord;
3. elke genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd; indien het een definitieve uitsluiting behelst dan wordt schriftelijk verwezen naar de mogelijkheid tot beroep met overeenkomstige procedure;
Bij de kennisgeving van de beslissing van de directeur of zijn afgevaardigde om een leerling definitief uit te sluiten, wijst de school de ouders schriftelijk op het volgende:
- de mogelijkheid tot beroep bij de beroepscommissie;
- de wijze waarop het beroep moet worden ingediend;
- de beroepstermijn.
Als dit niet vermeld wordt bij de kennisgeving, gaat de termijn om het beroep in te dienen pas vier maanden na de kennisgeving in.
Een schoolreglement kan bijvoorbeeld bepalen dat een ouder tot vijf schooldagen na de kennisgeving van definitieve uitsluiting de tijd heeft om beroep in te dienen. Als de kennisgeving van een beslissing van de directeur een of meerdere van de hierboven opgesomde punten niet bevat, dan zal de beroepstermijn van vijf schooldagen pas starten vier maanden na de kennisgeving van de beslissing tot definitieve uitsluiting.
4. elke beslissing wordt schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen voordat de tuchtmaatregel van kracht wordt;
5. er is geen mogelijkheid om tot collectieve uitsluitingen over te gaan waarbij in één beslissing meerdere leerlingen worden gevat; wanneer bijgevolg een groep leerlingen heeft bijgedragen tot hetzelfde feit, dan mag dit nimmer tot een collectief tuchtvoorstel leiden (elk tuchtdossier is dus een individueel dossier);
6. de betrokken personen hebben inzage in het tuchtdossier van de leerling;
7. de tuchtmaatregel moet in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten (het zogenaamde "redelijkheids- en proportionaliteitsbeginsel");
8. het tuchtdossier en de tuchtmaatregel zijn niet overdraagbaar naar een andere school.
De twee laatste punten verdienen extra aandacht.
- Overeenstemming tussen tuchtmaatregel en ernst van de feiten: naast het opleggen van maatregelen op grond van een continuüm, waarvan hoger sprake, moet met elke uitsluiting omzichtig worden omgesprongen. De uitsluitende school moet namelijk steeds het "redelijkheids- en proportionaliteitsbeginsel" naleven. Dit betekent dat de tuchtmaatregel de grenzen van de redelijkheid niet mag overschrijden en dat er geen wanverhouding mag bestaan tussen de bewezen feiten en de uitgesproken tuchtmaatregel. Bijkomend moet bij het uitspreken van een definitieve uitsluiting in de laatste maanden van het schooljaar, de uitsluitende school mee in overweging nemen dat deze beslissing een zware hypotheek legt op de studieloopbaan van de betrokken leerling en mogelijks tot een studiejaarverlies zal leiden.
- Niet-overdraagbaarheid van tuchtdossier en –maatregel: bij schoolverandering mag de nieuwe school niet "voortbouwen" op een tuchtdossier dat is aangelegd en een tuchtmaatregel die is genomen in de voorgaande school, m.a.w. de leerling moet met een propere lei kunnen starten. Regelschendingen van de leerling in een vorige school kunnen in de nieuwe school nooit op enigerlei wijze in rekening worden gebracht. Dit betekent niet dat de nieuwe school geen weet mag hebben van wat er zich op het vlak van tucht in de vorige school heeft voorgedaan. Indien in de loop van het schooljaar voor een definitief uitgesloten leerling naar een nieuwe school wordt gezocht, dan zal de reden voor de schoolverandering trouwens meestal sowieso aan het licht komen.
Tot slot wordt benadrukt dat een uitsluiting nooit implicaties kan hebben voor het eventuele lidmaatschap van de betrokken leerling in de leerlingenraad of de schoolraad.
6.2.4.
Bevoegdheid
De bevoegdheid tot het preventief schorsen of het nemen van een tuchtmaatregel ligt bij de directeur van de school waar de leerling is ingeschreven of zijn afgevaardigde.
Voorafgaand aan de beslissing tot definitieve uitsluiting, moet het advies van de begeleidende klassenraad worden ingewonnen. Gezien het ingrijpend karakter van definitieve uitsluiting, moet een dergelijke beslissing immers goed worden overwogen en breed worden gedragen. In die klassenraad zetelt overigens, met adviesbevoegdheid, ook een personeelslid van het CLB waar de school mee samenwerkt. De opname van een CLB-personeelslid in die klassenraad is een juridische vormvereiste opdat het advies rechtsgeldig zou kunnen zijn. Het advies van de klassenraad wordt in het tuchtdossier opgenomen.
6.2.5.
Definitieve uitsluiting versus uitschrijving
Indien een definitieve uitsluiting op het einde van het schooljaar ingaat, dan heeft ze in de feiten betrekking op het daaropvolgende schooljaar en komt uitsluiting per definitie neer op uitschrijving uit het leerlingenbestand van de school.
Indien een definitieve uitsluiting daarentegen in de loop van het schooljaar ingaat, dan blijft de leerling ingeschreven in de school in afwachting dat een andere school wordt gevonden. De uitsluitende school heeft de verantwoordelijkheid om, samen met het CLB waarmee het samenwerkt, de leerling actief bij te staan in het zoeken naar een andere school. "Bijstaan" veronderstelt evenwel dat ook de leerling en zijn ouders initiatief aan de dag moeten leggen tot het vinden van een nieuwe school. Anderzijds moet bij de zoekinspanningen van de uitsluitende school redelijkheid vooropstaan, d.w.z. er dient maximaal rekening te worden gehouden met de criteria "afstand" t.o.v. de verblijfplaats van de leerling, "zelfde onderwijsnet" en "zelfde opleiding". Het vinden van een school die niet of moeilijk bereikbaar is of het totaal negeren van het beginsel van de vrije onderwijskeuze, kan onmogelijk als een aanvaardbare oplossing worden gezien.
Zelfs indien de definitieve uitsluiting in de loop van het schooljaar ingaat, kan ze in twee situaties uitmonden in uitschrijving, nl.
1. als de betrokken personen blijk geven van manifeste onwil om op het aanbod van verandering van school in te gaan. Zoals hoger vermeld moeten ook de betrokken personen voldoende meewerken aan het zoeken naar een nieuwe school. Is er daarentegen zelfs onwil of obstructie in het spel, dan komt dit ondubbelzinnig neer op het schenden van de leerplicht. Leerplicht kan niet verengd kan worden tot louter administratieve inschrijving in een school maar vereist ook effectieve lesbijwoning;
2. vanaf de tiende lesdag die volgt op de dag dat de definitieve uitsluiting ingaat en alleszins pas nadat een eventueel ingestelde beroepsprocedure is afgerond. Deze uitschrijving kan evenwel uitsluitend voor een leerling die op het moment van de uitschrijving niet meer leerplichtig is.
Een definitief uitgesloten doch (nog) niet uitgeschreven regelmatige leerling komt bij het einde van het schooljaar in aanmerking voor evaluatie en studiebekrachtiging (waaronder ook een oriënteringsattest C wordt verstaan). Evaluatie kan zowel uitstel van eindbeslissing als beroep tegen een controversiële eindbeslissing met zich brengen. Ook indien de definitief uitgesloten leerling vanaf 1 september daaropvolgend is uitgeschreven, blijft de regeling inzake uitstel van eindbeslissing en de regeling inzake beroep op deze leerling van toepassing. Er vinden m.a.w. binnen de school onderwijshandelingen plaats in de maand september ten aanzien van een leerling die op dat tijdstip ten gevolge van uitsluiting al is uitgeschreven. Administratief-reglementair hebben die onderwijshandelingen echter betrekking op het voorbije schooljaar.
6.2.6.
Beroep
De mogelijkheid tot verhaal tegen een definitieve uitsluiting is decretaal verplicht. Het beroep schort de uitvoering van de beslissing tot definitieve uitsluiting evenwel niet op. Het schoolbestuur beschikt enerzijds over een zekere autonomie, maar is anderzijds onderworpen aan onderstaande bepalingen. Zoals blijkt blijft de beroepsgang een schoolinterne aangelegenheid. Zowel naar de procedure als naar het functioneren van de beroepscommissie worden echter een aantal criteria van kracht die moeten aantonen dat elk beroep in het teken staat van onafhankelijkheid, neutraliteit en deskundigheid, vertrekkend vanuit de gelijkwaardigheid van beide partijen. Dit moet bijdragen tot de accepteerbaarheid van een beslissing in beroep.
Pas na uitputting van het schoolintern beroep kan de stap naar een bevoegd rechtscollege worden gezet.
6.2.6.1.
Procedure
De beroepsprocedure is concreet vastgelegd in het schoolreglement maar omvat alleszins volgende stappen:
1. de betrokken personen stellen het beroep in bij het schoolbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift dat ten minste het voorwerp van het beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt; bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken worden gevoegd;
2. het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie;
3. het resultaat wordt binnen de termijn bepaald in het schoolreglement schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen; zo deze termijn wordt overschreden, dan is de definitieve uitsluiting van rechtswege nietig.
6.2.6.2.
Samenstelling beroepscommissie
Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde stelt een beroepscommissie in, waarvan de samenstelling aan volgende voorwaarden moet beantwoorden:
1. per te behandelen individueel dossier kan de samenstelling verschillen, maar binnen het dossier kan de samenstelling niet meer wijzigen;
2. elke commissie bestaat uit:
a) interne leden: zijnde leden van het schoolbestuur of de school waar tot de definitieve uitsluiting werd beslist (zie concrete opsomming verder); de directeur of zijn afgevaardigde die de omstreden beslissing heeft genomen, kan niet in de beroepscommissie zetelen;
b) externe leden: zijnde leden die niet verbonden zijn aan het schoolbestuur of de school waar tot de definitieve uitsluiting werd beslist; een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of - met uitzondering van het personeel – de schoolraad die fungeert binnen de school die uitsluit, behoort tot de categorie "externe leden";
c) een voorzitter: door het schoolbestuur of zijn afgevaardigde aangeduid onder de externe leden.
Een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel onder de omschrijving "intern lid" als de omschrijving "extern lid" valt, wordt geacht intern te zijn.
Concreet:
wordt verstaan onder lid van het schoolbestuur en is derhalve een intern lid van de beroepscommissie:
- in het Gemeenschapsonderwijs:
* een lid van de raad van het Gemeenschapsonderwijs
* een lid van de raad van bestuur van de scholengroep
* een lid van de algemene vergadering van de scholengroep
- in het gesubsidieerd provinciaal onderwijs:
* een lid van de provincieraad
* een lid van de bestendige deputatie
* (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf
* (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom provinciebedrijf
- in het gesubsidieerd gemeentelijk onderwijs:
* een lid van de gemeenteraad
* een lid van het college van burgemeester en schepenen
* (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf
* (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom gemeentebedrijf
- in het gesubsidieerd onderwijs van de Vlaamse Gemeenschapscommissie:
* een lid van de raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
* een lid van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
- in het gesubsidieerd vrij onderwijs:
* een lid van de algemene vergadering van de vzw-schoolbestuur
* een lid van de raad van bestuur van de vzw-schoolbestuur.
Elk lid van de beroepscommissie dat, naargelang van het betrokken onderwijsnet, niet aan één van de hierboven opgegeven hoedanigheden beantwoordt binnen het betrokken schoolbestuur én geen lid is van de betrokken school (zie verder) is een extern lid van de beroepscommissie.
Personeelsleden van de hierboven vermelde instanties zijn ook externe leden, aangezien ze zelf geen "inrichtende onderwijsverantwoordelijkheid" dragen.
wordt verstaan onder lid van de school (hieronder valt ook het eventueel aan de school verbonden niet-autonoom CDO) en is derhalve een intern lid van de beroepscommissie:
* een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd (= statutair) personeelslid aangesteld in de betrokken school
- in een ambt van het bestuurspersoneel, het onderwijzend personeel of het ondersteunend personeel
- ongeacht het volume of taakinvulling van de opdracht
- ongeacht effectieve prestaties worden geleverd of een vorm van dienstonderbreking/ verlofstelsel, terbeschikkingstelling (TBS) of tijdelijk andere opdracht (TAO) loopt
* een contractueel personeelslid van de betrokken school
Elk lid van de beroepscommissie dat geen lid is van het betrokken schoolbestuur én geen lid is van de betrokken school is een extern lid van de beroepscommissie.
Personeelsleden van andere scholen van hetzelfde schoolbestuur (of een ander schoolbestuur) die niet aangesteld zijn in de betrokken school zijn externe leden.
6.2.6.3.
Werking beroepscommissie
Het schoolbestuur bepaalt de werking (waaronder de stemprocedure) van de beroepscommissie, rekening houdend met volgende voorwaarden:
1. elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, maar bij stemming moet het aantal stemgerechtigde interne leden en het aantal stemgerechtigde externe leden gelijk zijn (m.a.w. de mogelijkheid bestaat dat het schoolbestuur bepaalde leden aanduidt die niet stemgerechtigd zijn). Bij staking van stemmen (= gelijk aan pro en contra) is de stem van de voorzitter doorslaggevend (cfr. werkwijze die ook geldt voor klassenraden);
2. elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3. een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4. een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen. Eén van die stappen kan het horen zijn van een of meer leden van de begeleidende klassenraad die een verplicht advies over de definitieve uitsluiting heeft moeten geven;
5. de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden van het onderwijs. Hiermee wordt gealludeerd op de rechten om op bepaalde tijdstippen (bv. schoolvakanties) niet met schoolopdrachten te kunnen worden belast, tenzij dit in het arbeidsreglement van de school uitdrukkelijk is geregeld;
6. een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het schoolreglement.
6.2.6.4.
Resultaat beroepscommissie
De beroepscommissie heeft drie alternatieven:
1. het beroep is onontvankelijk en wordt gemotiveerd afgewezen; dit kan als de termijn voor indiening, vastgelegd in het schoolreglement, wordt overschreden of als het beroep niet voldoet aan de vormvereisten die in het schoolreglement zijn voorzien;
2. de definitieve uitsluiting wordt bevestigd;
3. de definitieve uitsluiting wordt vernietigd.
De beroepscommissie heeft volheid van bevoegdheid en beslist op grond van inhoudelijke of procedurele aspecten. Toch draagt het schoolbestuur steeds de verantwoordelijkheid voor de genomen beslissing. Achterliggende reden hiervoor is de algemene erkenningsvoorwaarde dat het schoolbestuur de verantwoordelijkheid opneemt voor het onderwijs dat het inricht (cfr. de verantwoordelijkheid voor klassenraadsbeslissingen berust trouwens ook bij het schoolbestuur). Anderzijds is dit niet onlogisch omdat de beroepscommissie (zoals een klassenraad vanuit het werkgeverschap) door datzelfde schoolbestuur wordt samengesteld.
6.2.7.
Opdracht voor het CLB
Conform de regelgeving op de operationele CLB-doelstellingen, moet elk CLB een begeleidingstaak opnemen t.a.v. elke leerling die in de loop van het schooljaar wordt geschorst of uitgesloten. Hoewel de leerling ernstig in de fout is gegaan (of, in het geval van schorsing, daarrond sterke vermoedens bestaan), kan hij niet volledig aan zijn lot worden overgelaten met het risico op herval. Het CLB moet dan ook actie ondernemen gericht op remediëring, ondersteuning en sensibilisering. De school en het schoolbestuur staan in deze dus niet alleen.
7.
Leerlingengegevens
Elke school verzamelt een waaier aan leerlingengegevens, zoals bv. beslissingen en adviezen van de klassenraad, bijzondere remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, keuze van levensbeschouwelijk vak. De decreetgever bepaalt expliciet:
1. de mogelijke overdracht van leerlingengegevens van de ene naar de andere school en de voorwaarden waaronder deze overdracht dient te gebeuren; de optimalisering van de individuele studieloopbaan van de leerling staat hierbij steeds voorop;
2. het recht voor de betrokken personen op inzage, toelichting en kopie met betrekking tot de eigen leerlingengegevens; op deze manier worden ze in staat gesteld om het onderwijscurriculum van de betrokken leerling systematisch op te volgen en - indien zij dat wensen - er op in te grijpen, evenwel altijd zonder afwending voor andere doeleinden (bv. om de desbetreffende school op enigerlei manier in diskrediet te brengen).
7.1.
Gegevensoverdracht tussen scholen bij schoolverandering
Wanneer een leerling van onderwijsinstelling verandert, vindt er een overdracht van leerlingengegevens tussen de betrokken onderwijsinstellingen plaats. Deze overdracht is gebonden aan een aantal strikte voorwaarden:
1° de gegevens hebben uitsluitend betrekking op de onderwijsloopbaan van een specifieke leerling; meer bepaald gaat het dan om essentiële gegevens die de studieresultaten en de studievoortgang van de leerling in kwestie bevorderen, monitoren, evalueren en attesteren;
2° de overdracht gebeurt uitsluitend in het belang van de leerling op wie de onderwijsloopbaan betrekking heeft;
3° tenzij de regelgeving de overdracht verplicht stelt, mag de overdracht niet gebeuren als de betrokken personen er zich expliciet tegen verzetten, nadat ze - op hun verzoek - de gegevens hebben ingezien. Verplichte overdracht is er in volgende gevallen:
1) het aantal problematische afwezigheden;
2) de toegekende attestering;
3) het bestaan van een handelingsgericht advies voor leersteun vanuit het leersteunmodel of een kopie van het eventuele IAC-verslag of OV4-verslag (voor toelating tot BUSO en opgemaakt door een CLB).
Via het schoolreglement zijn de leerling en de betrokken personen op de hoogte van het automatisme van deze gegevensoverdracht bij schoolverandering. De school moet m.a.w. voor een overdracht van leerlingengegevens niet de toestemming van de betrokken personen vragen; het zijn daarentegen de betrokken personen die het initiatief tot niet-overdracht moeten nemen.
Een tuchtdossier en tuchtmaatregelen zijn nooit overdraagbaar tussen scholen.
7.2.
Inzage-, toelichtings- en kopierecht
De betrokken leerling en de betrokken personen hebben recht op inzage in en recht op toelichting bij de gegevens die op de leerling betrekking hebben, zoals bv. evaluatiegegevens, die de school verzamelt. Een toelichting bij de inzage kan immers voor meer duiding bij de gegevens zorgen, eventuele vragen ter verduidelijking kunnen op die manier extra aandacht krijgen.
Als bepaalde gegevens ook een of meer andere leerlingen betreffen en volledige inzage door de betrokken leerling en de betrokken personen afbreuk zou doen aan het recht van die andere leerling(en) op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, kunnen de betrokken leerling en de betrokken personen alleen via een gesprek, gedeeltelijke inzage of rapportage toegang krijgen tot deze gegevens.
Pas na gebruikmaking van het inzage- en toelichtingsrecht kunnen de betrokken leerling of de betrokken personen kopierecht uitoefenen. De school dient hen een kopie te bezorgen, eventueel tegen een vergoeding waarvan de grootteorde is voorzien in het onderdeel "financiële bijdrageregeling" van het schoolreglement. Elke kopie moet persoonlijk en vertrouwelijk worden behandeld en mag uitsluitend worden gebruikt in functie van de onderwijsloopbaan van de leerling.
Het schoolreglement moet de voorwaarden expliciteren waaronder de betrokken leerling en de betrokken personen dit inzage, toelichtings- en kopierecht kunnen uitoefenen.
8.
De klassenraad
De "klassenraad" is, namens het schoolbestuur, het enige orgaan binnen de school dat bevoegd is voor de toelating, vorming, evaluatie en deliberatie van de regelmatige leerlingen. De klassenraad beschikt over een discretionaire bevoegdheid, wat niet belet dat het schoolbestuur de krijtlijnen kan vastleggen waarin de klassenraad, zoals geïnstalleerd door het schoolbestuur, moet werken. Het schoolbestuur draagt immers de juridische verantwoordelijkheid voor het onderwijs (met inbegrip van klassenraadsbeslissingen), is werkgever van het schoolpersoneel en heeft (na controle) de erkenning van de overheid gekregen. Elke klassenraad oefent m.a.w. zijn bevoegdheden uit binnen het kader dat desgevallend door het schoolbestuur is uitgetekend.
Adviezen en beslissingen van de klassenraad worden altijd gemotiveerd en aan het leerlingendossier toegevoegd.
In deze omzendbrief worden de drie functies waarmee een klassenraad wordt belast, weerspiegeld in de benaming: "toelatingsklassenraad", "begeleidende klassenraad" en "delibererende klassenraad".
8.1.
Samenstelling van een klassenraad
Een klassenraad is samengesteld uit ambtshalve stemgerechtigde leden en eventueel ambtshalve raadgevende leden, die aangeduid worden door de voorzitter van de klassenraad.
8.1.1.
Ambtshalve stemgerechtigde leden van een klassenraad
De ambtshalve stemgerechtigde leden van een klassenraad zijn:
1° de directeur of zijn afgevaardigde, die de klassenraad voorzit;
2° alle leden van het onderwijzend personeel die aan de leerling onderwijs verstrekken of hebben verstrekt in het structuuronderdeel waarvoor de leerling heeft gekozen én die op datum van de klassenraadsvergadering nog in functie zijn.
Uitzonderingen:
a) bij een beslissing over de toelating van een leerling nemen minstens drie leden van het onderwijzend personeel van het structuuronderdeel waarvoor de leerling kiest deel aan de klassenraadsvergadering. Deze uitzondering geldt niet wanneer het gaat om een beslissing over de toelating van leerlingen die overstappen van een buitenlands onderwijssysteem (al dan niet via het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers) of van het onderwijs dat is erkend door de Franse of Duitstalige Gemeenschap van België of wanneer het gaat om een beslissing over leerlingen met tekorten in het eerste leerjaar van de graad;
b) bij een beslissing over de toelating van een leerling tot een duaal structuuronderdeel maakt de mentor geen deel uit van de klassenraad;
3° in duale structuuronderdelen: de trajectbegeleider en de mentor;
4° in voorkomend geval: leden van het onderwijzend personeel die belast zijn met seminaries, vakoverschrijdende projecten, stagecoördinatie of begeleiding in het structuuronderdeel waarvoor de leerling heeft gekozen en die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
a) door de voorzitter bij het begin van het schooljaar aangewezen zijn;
b) op de datum van de klassenraadsvergadering in functie zijn.
Van de voorwaarde om op datum van de klassenraadsvergadering in functie te zijn, kan de voorzitter voor tijdelijke personeelsleden afwijken. Deze afwijking mag echter niet tot gevolg hebben dat het aantal stemgerechtigde leden wordt uitgebreid.
8.1.2.
Ambtshalve raadgevende leden
De voorzitter kan eventueel volgende ambtshalve raadgevende leden van een klassenraad aanwijzen:
1° de personeelsleden die in de school in kwestie betrekkingen in het ambt van adjunct-directeur, coördinator, technisch adviseur-coördinator of technisch adviseur bekleden;
2° de personeelsleden die in de school in kwestie behoren tot het ondersteunend personeel;
3° de personeelsleden van de school in kwestie of andere personen die bij de psychosociale of pedagogische begeleiding van de leerlingen betrokken zijn;
4° voor het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 4: de personeelsleden die in de school in kwestie behoren tot het medisch, paramedisch, orthopedagogisch, psychologisch of sociaal personeel en betrokken zijn bij de begeleiding van de leerlingen;
5° gastleraren;
6° de topsportschoolcoördinator of externe lesgever in de sportspecifieke trainingsarbeid die door de respectieve sportfederaties ter beschikking is gesteld in structuuronderdelen topsport.
De gastler(a)ar(en), de topsportschoolcoördinator of externe lesgever en – in het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 4 – het medisch, paramedisch, orthopedagogisch, psychologisch of sociaal personeel kunnen bij het begin van het schooljaar als stemgerechtigde leden door de voorzitter worden aangewezen.
8.2.
Deelname aan een klassenraad
Stemgerechtigde leden zijn verplicht om aan de klassenraadsvergadering deel te nemen.
Een lid dat, op het ogenblik dat de klassenraad samenkomt, niet langer personeelslid is in de school in kwestie, kan niet verplicht worden om deel te nemen aan de vergadering. Bij niet-deelname is het lid gewettigd afwezig.
De ongewettigde afwezigheid van een stemgerechtigd lid tast de rechtsgeldigheid van de genomen beslissing niet aan.
Voor een mentor geldt de verplichte deelname aan een klassenraadsvergadering niet. Tussen de aanbieder van duale structuuronderdelen en de werkplek worden praktische afspraken gemaakt over het functioneren van de mentor in de klassenraad, met inbegrip van het al dan niet aanwezig zijn van de mentor op klassenraadsvergaderingen.
Aan volgende beslissingen nemen leden van een klassenraad niet deel:
1° beslissingen over een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad;
2° beslissingen over een leerling aan wie het lid privélessen heeft gegeven.
8.2.1.
Stemming
Elk stemgerechtigd lid beschikt over één stem, behalve in de volgende gevallen:
1° als een leerling de werkplekcomponent van een duaal structuuronderdeel achtereenvolgens op verschillende werkplekken invult en er bijgevolg verschillende mentoren bij de leerling zijn betrokken tijdens hetzelfde schooljaar, beschikken de mentoren samen over één stem. Bij staking van stemmen van de mentoren stemt de trajectbegeleider namens de mentoren met behoud van de toepassing van de eigen stem;
2° als een externe gastleraar door de voorzitter als stemgerechtigd lid is aangewezen, beschikt die over het stemgewicht dat de voorzitter heeft bepaald, met een maximum van één stem;
3° als meerdere leden van het onderwijzend personeel gezamenlijk en op hetzelfde moment instaan voor een vak, dan beschikken deze personeelsleden voor dat vak samen over één stem. Bij co-teaching beschikken de betrokken leden van het onderwijzend personeel dus samen over één stem.
Als de klassenraad tot stemming overgaat en het resultaat is een staking van stemmen (= een gelijk aantal pro en contra), dan is de stem van de voorzitter van de klassenraad doorslaggevend.
8.2.2.
Ambtsgeheim
Elk stemgerechtigd lid van een klassenraad, met inbegrip van de mentor, bewaart het ambtsgeheim.
Als de gastleraar of de externe lesgever als stemgerechtigd lid is aangewezen door de voorzitter van de klassenraad, dan bewaart de opdrachtgever of de externe lesgever eveneens het ambtsgeheim.
8.3.
De "toelatingsklassenraad"
De toelatingsklassenraad zal zich bij de uitoefening van zijn bevoegdheden laten leiden door concrete gegevens uit het dossier van de leerling. Deze gegevens, die ook afkomstig kunnen zijn van een voorheen bezochte school, hebben inzonderheid betrekking op vroegere studies, op informatie meegedeeld door het CLB of op andere informatieve elementen bijvoorbeeld verkregen door een oriënterend gesprek met de leerling.
Het verdient aanbeveling te beklemtonen dat, met inachtname van de toelatings- en overgangsvoorwaarden, voor de betrokken personen een wettelijk gewaarborgde vrijheid van studiekeuze geldt. Dit houdt in dat noch morele, noch fysieke druk op de betrokken personen of op de leerling van enigerlei zijde mag worden uitgeoefend bij het formuleren van de studiekeuze.
8.4.
De "begeleidende klassenraad"
De begeleidende klassenraad is belast met de vorming en de evaluatie van de vorderingen van een bepaalde groep leerlingen, met uitsluiting van de definitieve eindbeoordeling op het einde van het schooljaar die de studiebekrachtiging voorafgaat.
Regelmatige analyse van zowel leerresultaten, attitudes en desgevallend geconstateerde leermoeilijkheden van de leerling moeten de meest adequate begeleiding tot gevolg hebben, een meer optimale oriëntering naar het geschikte structuuronderdeel (of structuuronderdelen) garanderen en tenslotte de mislukkingen in het secundair onderwijs verder doen dalen.
Welke middelen de begeleidende klassenraad bij zijn opdrachtuitoefening – altijd in het belang van de onderwijsgebruikers – aanwendt en welke doeleinden en criteria hij zich stelt, bepaalt de raad volledig autonoom. Het is echter evident dat hij in dit verband naar een positieve samenwerking streeft met de betrokken personen.
De directeur of zijn afgevaardigde, die het voorzitterschap waarneemt, bepaalt vrij de frequentie van de vergaderingen van de begeleidende klassenraad. Met het oog op de voortdurende observatie, de permanente evaluatie en de oriëntering van de leerlingen, is het wenselijk op regelmatige tijdstippen een vergadering te beleggen.
Naast de begeleidende functie heeft de begeleidende klassenraad ook een adviserende taak in het licht van de tuchtrechtspleging. Zo de tuchtmaatregel de definitieve uitsluiting behelst, dient voorafgaandelijk het advies van de begeleidende klassenraad te worden ingewonnen; ook kan de begeleidende klassenraad zelf een voorstel tot tuchtmaatregel formuleren, bevoegdheid die voor de hand ligt precies omdat het de begeleidende klassenraad is die de nauwste contacten met de leerlingen onderhoudt.
Bij de daadwerkelijke tuchtrechtspleging dient de begeleidende klassenraad zich steeds te beperken tot de feiten die ter discussie staan.
8.5.
De "delibererende klassenraad"
De delibererende klassenraad is verplicht op het einde van het schooljaar voor elke regelmatige leerling éénmalig te beslissen over het geslaagd of niet geslaagd zijn voor het geheel van de vorming. Op deze wijze kan aan geen enkele regelmatige leerling de studiebekrachtiging, onder welke vorm dan ook, worden onthouden.
De delibererende klassenraad kan voor individuele gevallen in de tweede en de derde graad de evaluatiebeslissing vervroegen als de klassenraad oordeelt dat de leerling de toepasbare doelen al heeft bereikt. Het initiatiefrecht hiertoe ligt enkel bij de klassenraad. Wanneer een leerling het eerste leerjaar van de tweede of de derde graad volgt binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad, kan de klassenraad geen vervroegde beslissing nemen voor de gehele graad.
Deze mogelijkheid tot vervroegde uitreiking is niet van toepassing, wanneer deze in strijd is met andere toepasbare regelgeving met betrekking tot het uitgereikte studiebewijs. Zo dient bijvoorbeeld de regelgeving met betrekking tot de opleiding tot zorgkundige steeds samen te worden gelezen met de relevante federale bepalingen, die stellen dat een opleiding tot zorgkundige steeds (minstens) 1 jaar moet duren.
De delibererende klassenraad kan niet vervroegd een oriënteringsattest C uitreiken.
In de zevende leerjaren gericht op het hoger onderwijs aso en kso worden evenwel geen beslissingen over het al dan niet geslaagd zijn voor het geheel van de vorming genomen. In een zevende leerjaar kso of tso worden deze beslissingen hetzij reeds genomen op het einde van het eerste semester indien de opleiding dan is voltooid, hetzij in dat schooljaar niet genomen indien de opleiding drie semesters duurt en derhalve doorloopt in het daaropvolgend schooljaar.
Bij de eindbeoordeling van een leerling dient er over gewaakt te worden dat alleen die elementen in aanmerking worden genomen die tot het vooraf afgebakende studiedomein behoren. Naarmate niet-cognitieve doelstellingen geacht worden te behoren tot het studiedomein kunnen deze uiteraard een element zijn in de studiebeoordeling, mits het schoolreglement dit duidelijk bepaalt.
Er moet evenwel steeds een strikte scheiding gewaarborgd worden tussen een disciplinaire beoordeling en een studiebeoordeling.
Van de beslissingen van de delibererende klassenraad wordt een proces-verbaal (zie bijlage 18) opgemaakt en worden er notulen gehouden.
De notulen bevatten een synthese van de elementen die tot de beslissingen hebben geleid, waaronder eventueel het resultaat van de stemming.
Belangrijk: voor individuele gevallen in de tweede en derde graad kan de beslissing van de delibererende klassenraad vroeger genomen worden als geoordeeld wordt dat de leerling de toepasbare doelen al bereikt heeft. In dat geval komen deze beslissingen ook samen voor op de notulen van 30 juni van hetzelfde schooljaar. Wanneer een leerling het eerste leerjaar van de tweede of de derde graad volgt binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad, kan de klassenraad geen vervroegde beslissing nemen voor de gehele graad.
Zowel het proces-verbaal als de notulen worden door de voorzitter en drie leden van de raad ondertekend. Ondertekening mag elektronisch. Gelet op het belang van zowel het proces-verbaal als de notulen in het licht van de studiebekrachtiging, dient het om een gekwalificeerde elektronische ondertekening te gaan. Meer informatie: De elektronische handtekening | Vlaanderen.be.
Schoolbesturen kunnen ervoor kiezen om processen verbaal en notulen van een delibererende klassenraad in papieren vorm te bewaren. Omdat ondertekening even goed kan d.m.v. een gekwalificeerde elektronische handtekening kunnen deze stukken ook digitaal worden bewaard. In beide gevallen geldt een bewaartermijn voor processen-verbaal van vijftig jaar en voor notulen van vijf jaar.
Over de processen-verbaal wordt verder ingegaan in rubriek 10.2.5.
Beslissingen van de delibererende klassenraad hebben voor eenieder een bindend karakter, onverminderd de mogelijkheid voor het schoolbestuur om dergelijke beslissingen door de delibererende klassenraad opnieuw te laten overwegen en de mogelijkheid van de betrokken personen deze beslissingen te betwisten; op deze problematiek wordt uitvoeriger ingegaan in de rubrieken 11. En 12. van deze omzendbrief.
Benevens voornoemde eindbeslissingen, is de delibererende klassenraad ook bevoegd aansluitende adviezen te verstrekken, o.a.:
- raadgevingen inzake studie- en werkmethoden;
- een waarschuwing voor vak(ken) waaraan het volgend schooljaar extra aandacht dient te worden geschonken;
- suggesties voor het verderzetten van de studies;
- adviezen met betrekking tot respectievelijk de arbeidsbereidheid en de arbeidsrijpheid met het oog op eventuele instap in het duaal leren (zie ook rubriek 10.1.6.);
- adviezen met betrekking tot het overzitten (zie ook rubriek 10.1.6.).
Adviezen van de delibererende klassenraad zijn niet bindend, uitgezonderd de adviezen met betrekking tot het overzitten.
9.
De toelatings- en overgangsvoorwaarden
9.1.
Algemene beginselen
In het voltijds gewoon secundair onderwijs gelden er toelatingsvoorwaarden per leerjaar. Een schoolbestuur kan ervoor kiezen om in de eerste graad B-stroom en, in uitzonderlijke gevallen, in de tweede of derde graad geen toelatingsvoorwaarden per leerjaar maar per graad te hanteren.
Het schoolbestuur beslist of de school gebruik maakt van deze mogelijkheid vóór de start van het schooljaar. De regeling is dan van toepassing op alle leerlingen van een bepaald structuuronderdeel tijdens een bepaald schooljaar.
9.1.1. Ook als een leerling aan de toelatingsvoorwaarden tot een bepaald structuuronderdeel voldoet, primeert steeds het eventuele ongunstig advies inzake overzitten dat samen met een oriënteringsattest B werd gegeven. Bij dergelijk bindend advies MOET de leerling, rekening houdend met de clausulering, overgaan naar het hoger leerjaar en is er geen mogelijkheid tot overzitten als regelmatig leerling (zie ook punt Overzitten van een leerjaar). Het zal dan terug de evaluatiebeslissing zijn van de delibererende klassenraad in dat hoger leerjaar die vanaf dan bepalend is voor de verdere doorstroming.
9.1.2. Bij toelating van een leerling tot een bepaald leerjaar overeenkomstig de toelatingsvoorwaarden mag enkel rekening worden gehouden met het oriënteringsattest (en de daarop eventueel vermelde clausulering) van het onmiddellijk lager leerjaar.
9.1.3. Een leerling die evenwel voor eenzelfde leerjaar over meer dan één oriënteringsattest beschikt ingevolge het overzitten van dit leerjaar, mag zich op het meest gunstige oriënteringsattest beroepen voor de toelating tot het hoger leerjaar.
Indien in eenzelfde leerjaar verschillende toelatingsmogelijkheden (toelatingsvoorwaarden) fungeren, dan kan steeds worden teruggevallen op de meest gunstige.
Voor de bepaling van de toelatingsvoorwaarden worden ook dezelfde studiebewijzen in aanmerking genomen die zijn behaald in het stelsel van leren en werken, in het volwassenenonderwijs of bij de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap.
Voor een leerling die voor de examencommissie van de Vlaamse gemeenschap een getuigschrift heeft behaald, wordt gedaan alsof hij het oriënteringsattest A bezit van het structuuronderdeel waarover hij met vrucht proeven heeft afgelegd. Op deze wijze kan worden vastgesteld aan welke toelatingsvoorwaarden hij beantwoordt.
9.1.4. Voor een leerling die het leerjaar dat hij met vrucht heeft beëindigd (ook een oriënteringsattest B betekent: met vrucht beëindigd), wenst te herbeginnen in een ander structuuronderdeel waarin hij niet werd toegelaten ingevolge de clausulering vermeld op het attest B van het onmiddellijk lager leerjaar, kan de toelatingsklassenraad deze clausulering opheffen.
Voorbeeld:
- Een leerling behaalt op 30/06/2023 een oriënteringsattest B in het eerste leerjaar van de tweede graad met een clausulering voor Economie ASO;
- vervolgens behaalt de leerling op 30/06/2024 een oriënteringsattest A in het tweede leerjaar van de tweede graad Humane Wetenschappen ASO;
- op 1 september 2024 wenst de leerling over te zitten in het tweede leerjaar van de tweede graad Economie ASO. De toelatingsklassenraad kan de onderliggende clausulering opheffen, gezien de leerling het betrokken leerjaar met vrucht beëindigd heeft.
9.1.5. Voor de goede orde wordt benadrukt dat de voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar, uitsluitend betrekking hebben op gevolgde studies en geenszins op de school die wordt bezocht. Een eventuele wijziging van school tijdens eenzelfde schooljaar wordt van overheidswege onder geen beding aan banden gelegd voor zover uiteraard de eerder bedoelde voorwaarden worden gerespecteerd.
9.1.6. Overgangsvoorwaarden zijn van toepassing op studieveranderingen in de loop van het schooljaar binnen hetzelfde leerjaarniveau. Studieveranderingen in de loop van het schooljaar tussen leerjaren (van een hoger naar een lager leerjaar of omgekeerd), steeds rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden, vallen onder de regelgeving op afwezigheden en niet onder de overgangsvoorwaarden. Dit betekent dat er geen uiterste datum voor dergelijke veranderingen vastligt.
9.1.7. Voor leerlingen die niet aan de toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de eerste, tweede of derde graad beantwoorden, bestaat een mogelijkheid tot studieregularisatie – zonder jaarverlies – via deelname aan een door de overheid ingestelde examencommissie.
Concreet gesteld. Indien een leerling als vrije leerling tot het eerste leerjaar van de tweede graad wordt toegelaten en hij vóór het einde van de tweede graad via de examencommissie het getuigschrift van de eerste graad behaalt, dan wordt zijn doorlopen tweede graad geregulariseerd. Dit betekent dat de leerling met terugwerkende kracht als regelmatig wordt beschouwd en hij aanspraak maakt op de studiebekrachtiging, terwijl hij in het betrokken schooljaar ook alsnog op 1 februari in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van de financiering of subsidiëring.
De voorwaarde is dan wel dat hij, precies zoals een regelmatige leerling, alle lessen daadwerkelijk heeft gevolgd vanaf 1 september, behoudens gewettigde afwezigheid in de loop van het schooljaar.
Indien het getuigschrift van de eerste graad bij het einde van het eerste leerjaar van de tweede graad nog niet werd behaald, dan dient de leerling door de delibererende klassenraad als geslaagd beschouwd om naar het tweede leerjaar van de tweede graad te kunnen overgaan.
Op het proces-verbaal van de eindbeslissingen van de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de tweede graad dient deze leerling dan ook effectief voor te komen, zij het met vermelding van een tijdelijk voorbehoud in afwachting van een slagen voor de examencommissie. Het oriënteringsattest van dit eerste leerjaar kan vanzelfsprekend pas na het slagen voor de examencommissie worden verleend.
Voor wat betreft het niveau eerste graad en het verwerven van het onderliggend getuigschrift van basisonderwijs via een examencommissie, respectievelijk het niveau derde graad en het verwerven van het onderliggend getuigschrift van de tweede graad, geldt een analoge redenering.
9.1.8. Elke beslissing van de toelatingsklassenraad over een bepaald structuuronderdeel van de eerste, de tweede graad of het eerste leerjaar van de derde graad (vanaf 1 september 2023) moet uiterlijk genomen worden binnen 15 kalenderdagen na de aanvang van de regelmatige lesbijwoning. In afwijking hierop wordt de beslissing genomen binnen 35 kalenderdagen na aanvang van de regelmatige lesbijwoning bij instap vanuit een niet-Vlaamse school of vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers.
In afwachting van de progressieve invoering van de modernisering van het secundair onderwijs moet elke beslissing van de toelatingsklassenraad over een bepaald structuuronderdeel van het tweede leerjaar van de derde graad uiterlijk genomen worden op 10 september van het schooljaar in kwestie. Als de regelmatige lesbijwoning, behoudens gewettigde afwezigheid, evenwel na 10 september aanvangt, dan moet de beslissing van de toelatingsklassenraad binnen vijf lesdagen worden genomen. In afwijking hierop wordt de beslissing genomen binnen 25 lesdagen na aanvang van de lesbijwoning bij instap vanuit een niet-Vlaamse school of vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers.
Daarnaast wordt – met uitzondering van het eerste leerjaar A en B en de zevende leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt bso thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en verzorgende/zorgkundige duaal – bij overstap van opleidingsvorm 1, 2 of 3 naar opleidingsvorm 4 de beslissing genomen uiterlijk:
1° 15 kalenderdagen na de aanvang van de regelmatige lesbijwoning in een gemoderniseerd structuuronderdeel (i.c. tweede leerjaar eerste graad, tweede graad en eerste en tweede leerjaar derde graad); of
2° binnen de 10 lesdagen na aanvang van de lesbijwoning in een niet-gemoderniseerd structuuronderdeel (i.c. zevende leerjaren).
Als er een beslissing van de toelatingsklassenraad vereist is bij de overstap van opleidingsvorm 4 naar het gewoon secundair onderwijs, neemt de toelatingsklassenraad een beslissing binnen een termijn van uiterlijk 60 kalenderdagen.
9.1.9. Bij verandering van school in de loop van het schooljaar wordt de gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad overgedragen naar de nieuwe school, tenzij kennelijk blijkt dat deze gunstige beslissing werd verkregen zonder dat de leerling het oogmerk had om in de desbetreffende school daadwerkelijk en regelmatig de lessen te volgen. In dat laatste geval zal de toelatingsklassenraad van de nieuwe school bevoegd zijn om zelf een beslissing te nemen.
Een ongunstige beslissing van de toelatingsklassenraad wordt niet overgedragen naar een andere school. In die school moet de toelatingsklassenraad zelf beslissen.
9.1.10. Indien een leerling tot een bepaald structuuronderdeel werd toegelaten na beslissing van de toelatingsklassenraad en in dit structuuronderdeel een oriënteringsattest B of C heeft behaald, dan zal bij overzitten van desbetreffend structuuronderdeel in dezelfde of een andere school de toelatingsklassenraad niet opnieuw een beslissing nemen. De initiële beslissing blijft onverkort gelden. Het is enkel indien de leerling vroeger uit een structuuronderdeel stapt, dat bij eventueel overzitten tijdens een later schooljaar in dezelfde of een andere school de toelatingsklassenraad opnieuw een beslissing zal formuleren.
Onder "overzitten" valt eveneens het overzitten van een leerjaar in een structuuronderdeel waarnaar het structuuronderdeel waarin de leerling zijn B- of C-attest heeft behaald, kan worden geconcordeerd in het kader van de progressieve invoering van de modernisering. Met betrekking tot overzitten: zie ook rubriek 3.13. van deze omzendbrief; met betrekking tot concordanties: zie omzendbrief SO 60.
Concreet impliceert dit dat een leerling die in een structuuronderdeel dat nog niet gemoderniseerd werd een B-attest behaalde, hetzelfde leerjaar in een structuuronderdeel waarnaar het eerste ingevolge de modernisering werd geconcordeerd, kan overzitten ALS de delibererende klassenraad samen met het B-attest een gunstig advies tot overzitten heeft gegeven of de leerling het recht op overzitten behoudt omwille van een uitgebreide clausulering (zie 3.13) maar ZONDER dat er een toelatingsklassenraad moet worden gehouden.
9.1.11. Rekening houdend met de decreetgeving met betrekking tot het inschrijvingsrecht moet, als een vraag tot inschrijving is gesteld, een school nagaan in welke mate de leerling recht heeft op een inschrijving. De gronden op basis waarvan een inschrijving van een leerling kan worden geweigerd, zijn opgenomen in de omzendbrieven SO/2022/02 (voor gewoon secundair onderwijs) en SO/2012/01 (voor OV 4).
9.1.12. Worden opgemaakt: "IAC-verslagen" voor toegang tot buitengewoon onderwijs of voor een individueel aangepast curriculum in het gewoon secundair onderwijs, "OV4-verslagen" voor toegang tot opleidingsvorm 4 van het buitengewoon onderwijs of om het gemeenschappelijk curriculum te volgen in het gewoon secundair onderwijs mits doorgedreven ondersteuning en "GC-verslagen" die recht geven op leersteun (zie omzendbrief NO/2023/01).
- IAC-VERSLAG of OV4-verslag:
Een leerling met een IAC-verslag of OV4-verslag die zich wil inschrijven in een school voor gewoon secundair onderwijs wordt steeds ingeschreven onder ontbindende voorwaarde. De omzendbrief SO/2022/02 (rubriek 9.5) geeft meer informatie over deze inschrijving in het gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde en de eraan gekoppelde beoordeling van de redelijkheid van aanpassingen.
Het overleg over de redelijkheid van de aanpassingen moet meteen na de inschrijving (onder ontbindende voorwaarde) opgestart worden en moet binnen een redelijke termijn tot een beslissing leiden. Hoewel het kan dat die beslissing er al is vóór de start van de effectieve lesbijwoning, moet ze alleszins worden genomen uiterlijk 60 kalenderdagen na de effectieve start van de lesbijwoning.
Is die beslissing gunstig, dan moet in tweede instantie vastgesteld worden of de leerling aan de toelatingsvoorwaarden (voor regelmatige leerling) voldoet. Deze zijn:
1) voor overstappen van het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 1, 2 of 3, naar het voltijds gewoon secundair onderwijs (uitgezonderd eerste leerjaar A en B en uitgezonderd de zevende leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt bso thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en verzorgende/zorgkundige duaal) met het oog op het volgen van het gemeenschappelijk curriculum:
- gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, rekening houdend met het advies van de klassenraad van het buitengewoon onderwijs (voor zover er een advies is uitgebracht). Die beslissing moet worden genomen eveneens binnen de hierboven vermelde termijn van 60 kalenderdagen. In de motivering van de beslissing van de toelatingsklassenraad wordt opgenomen waarom er, in voorkomend geval, is afgeweken van het advies vanuit het buitengewoon onderwijs. De gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad kan voorafgegaan worden door een of meer ongunstige beslissingen van andere toelatingsklassenraden;
- onverminderd de eventuele bijzondere toelatingsvoorwaarden die gelden voor bepaalde structuuronderdelen (bv. medisch geschikt zijn bevonden …);
2) voor overstappen van het buitengewoon onderwijs naar het eerste leerjaar A resp. het eerste leerjaar B met het oog op het volgen van het gemeenschappelijk curriculum: voldoen aan de voorwaarden van de rubriek 9.2.1. resp. 9.2.2.;
3) voor de zevende leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt bso thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en verzorgende/zorgkundige duaal gelden enkel de toelatingsvoorwaarden van rubriek 9.2.18.1., zodat overstappen van het buitengewoon secundair onderwijs, opleidingsvorm 1, 2 of 3 naar de zevende leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt bso thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en verzorgende/zorgkundige duaal niet mogelijk zijn.
Als de leerling aan de toelatingsvoorwaarden voldoet (en voor zover dit nog niet is gebeurd) moet in derde instantie het IAC-verslag van deze leerling door het CLB worden opgeheven.
Wanneer het IAC-verslag niet wordt opgeheven omwille van onredelijkheid van aanpassingen of omwille van het feit dat de toelatingsklassenraad of -raden waarop beroep is gedaan geen gunstige beslissing hebben genomen, kan de leerling enkel een individueel aangepast curriculum volgen. Voor instap in het voltijds gewoon secundair onderwijs met het oog op het volgen van een individueel aangepast curriculum geldt als toelatingsvoorwaarde (voor regelmatige leerling) één van de voorwaarden van de rubriek 9.2.1. of 9.2.2. Dit betekent niet per se dat de leerling effectief in het eerste leerjaar A of B moet instappen: het zijn namelijk de betrokken personen die beslissen in welk structuuronderdeel de leerling wordt ingeschreven, zij het na kennisname van het advies van de toelatingsklassenraad.
Voorbeeld:
Een leerling vanuit het buitengewoon basisonderwijs heeft geen getuigschrift basisonderwijs, maar voldoet omwille van leeftijd aan de toelatingsvoorwaarden voor 1B. De leerling kan als regelmatige leerling ook een IAC volgen in 1A.
Het zijn ook de betrokken personen die later beslissen over de studievoortgang van de leerling, steeds op basis van een individueel curriculum en telkens na kennisname van het advies van de begeleidende of delibererende klassenraad, naargelang van het geval.
Een leerling met een OV4-verslag die les wil volgen in het gewoon onderwijs, moet voldoen aan de reguliere toelatingsvoorwaarden. Indien een leerling inschrijft in een structuuronderdeel waarvoor de klassenraad toelating moet verlenen, moet de klassenraad dit doen binnen de 60 kalenderdagen; deze termijn valt samen met de termijn waarin de proportionaliteit van de redelijkheid van de aanpassingen moet aangetoond worden. De conclusie van beide elementen moet op hetzelfde moment aan de leerling worden gecommuniceerd.
Voor leerlingen die in het schooljaar 2022-2023 een individueel aangepast curriculum volgden met een verslag voor een inschrijving in opleidingsvorm 4 en daar geen studiebewijs kreeg uitgereikt, gebeurt de instap op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad. Eventuele specifieke bijkomende toelatingsvoorwaarden blijven wel steeds gelden.
Een leerling die beschikt over een "GC-verslag" heeft onverkort recht op inschrijving in een school voor gewoon secundair onderwijs. Deze leerling kan m.a.w. niet geweigerd worden op basis van onredelijkheid van aanpassingen. De leerling volgt steeds een gemeenschappelijk curriculum.
Wanneer voor een leerling met een IAC-verslag of OV4-verslag een GC-verslag wordt opgemaakt, vervalt het IAC-verslag/OV4-verslag automatisch.
9.1.13. Voor leerlingen die rechtstreeks overkomen uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) gebeurt de instap op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, zoals verder in deze omzendbrief bij de toelatingsvoorwaarden tot de respectieve leerjaren vermeld. Het overkomen uit een niet-Vlaamse school is evenwel een momentopname en kan inhouden dat de leerling in kwestie toch reeds eerder in zijn loopbaan een aantal schooljaren basis- of secundair onderwijs in Vlaanderen heeft gevolgd die tot studiebewijzen hebben geleid waarvan de rechtsgeldigheid gehandhaafd blijft. Echter: zolang de leerling slechts een oriënteringsattest C heeft behaald, blijft de instap op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad van toepassing.
9.1.14. In het voltijds gewoon secundair onderwijs geldt een maximumleeftijd. Pedagogische en didactische redenen liggen hier aan de grondslag van. Voor volwassenen zijn er trouwens andere mogelijkheden om studiebewijzen secundair onderwijs te behalen. Concreet is het voltijds gewoon secundair onderwijs toegankelijk voor leerlingen die de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt en kan het worden gevolgd uiterlijk tot het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 25 jaar wordt bereikt. Indien de leeftijdsgrens is bereikt, kan niet worden overgezeten!
Aandacht: deze leeftijdsgrens is niet van toepassing op:
1) de derde leerjaren van de derde graad, nl. de zevende leerjaren gericht op het hoger onderwijs aso en kso, de zevende leerjaren kso of tso, de zevende leerjaren gericht op instroom arbeidsmarkt bso, het zevende leerjaar gericht op hoger onderwijs bso en volgende opleidingen van de derde graad tso:
- optiektechnieken
- orthopedietechnieken
- dentaaltechnieken;
2) opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs, dat weliswaar dezelfde structuren en organisatie heeft als het voltijds gewoon secundair onderwijs doch niet als gewoon secundair onderwijs wordt aangeduid; voor het buitengewoon secundair onderwijs is een andere regeling inzake maximumleeftijd van kracht;
3) het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers waarvoor andere leeftijdsgrenzen gelden (cfr. omzendbrief SO 75);
9.1.15 Vanaf het schooljaar 2024-2025 enkel nog van toepassing in het derde leerjaar van de derde graad: De toelatingsklassenraad kan de beperkingen die voortvloeien uit een oriënteringsattest B of C, uitgereikt in het onderliggend leerjaar, opheffen en de leerling alsnog toelating verlenen tot een bepaald structuuronderdeel, onder de volgende voorwaarde.
De voltallig samengestelde toelatingsklassenraad baseert zich op opleidingsonderdelen die de leerling met vrucht heeft beëindigd in het regulier onderwijs buiten het voltijds gewoon secundair onderwijs (i.c. volwassenenonderwijs, deeltijds beroepssecundair onderwijs, …) of voor de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het secundair onderwijs. De toelatingsklassenraad zal daarbij nagaan of het met vrucht gevolgd hebben van desbetreffende opleidingsonderdelen aantoont dat de initiële tekorten die tot het B- of C-attest hebben geleid, niet meer aan de orde zijn. Dit betekent dat de leerling tijdelijk uit het voltijds gewoon secundair onderwijs moet zijn gestapt en zijn overgegaan naar het volwassenenonderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs, de examencommissie …. waar bepaalde opleidingsonderdelen met vrucht werden beëindigd. Bij herinschrijving in het voltijds gewoon secundair onderwijs is onderhavige maatregel dan van toepassing. Het betreft dus, voor alle duidelijkheid, geen studieregularisatie van een periode dat de lessen in het voltijds gewoon secundair onderwijs als vrije leerling werden gevolgd.
Let op: het B- of C-attest blijft fysiek bestaan en wordt niet vervangen na een eventuele gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad tot instap in het hoger leerjaar!
9.1.16. Het kan zich voordoen dat een leerling verkeerdelijk tot een bepaald structuuronderdeel als vermeend regelmatig leerling wordt toegelaten zonder aan de toelatingsvoorwaarden te voldoen. Als dat pas laattijdig in de loop van het schooljaar wordt vastgesteld en de leerling zonder meer van structuuronderdeel (eventueel zelfs overstap naar een lager leerjaar) moet veranderen, kan dit schrijnend zijn. Daarom wordt aan de directie een voorwaardelijke bevoegdheid tot regularisatie van een dergelijke toestand verleend. De leerling blijft dan als regelmatig leerling beschouwd, maar komt noch in aanmerking voor financiering/subsidiëring noch bij toepassing van de programmatie- en rationalisatienormen.
Als zou blijken dat de directie van de school herhaaldelijk of op een andere wijze oneigenlijk gebruik of misbruik maakt van haar beslissingsbevoegdheid, dan kan AGODI die bevoegdheid opheffen! Het is dus duidelijk dat deze mogelijkheid slechts in particuliere en uitzonderlijke gevallen mag worden aangegrepen.
De regularisatie is aan volgende gezamenlijke voorwaarden gekoppeld:
1° het niet beantwoorden aan de toelatingsvoorwaarden wordt door de school of bij verificatie door AGODI vastgesteld ten vroegste 2 maanden na de start van de effectieve lesbijwoning door de leerling;
2° de directeur neemt de beslissing na kennisname van het advies van de begeleidende klassenraad van het structuuronderdeel dat de leerling volgt;
3° de beslissing van de directeur is alleszins gebaseerd op volgende elementen:
- het vlot verloop van het studiecurriculum;
- de gunstige tussentijdse evaluatieresultaten;
- de regelmatige schoolaanwezigheid;
4° de schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de directeur en het advies van de begeleidende klassenraad worden opgenomen in het leerlingendossier.
9.1.17. Bij de toelating tot een structuuronderdeel op basis van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, blijven eventuele bijzondere toelatingsvoorwaarden steeds van toepassing.
9.1.18. Personen die het onderwijs al even verlaten hebben (de zogenaamde zij-instromers) en wensen in te stappen in duaal leren, kunnen worden toegelaten op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad. De klassenraad houdt hierbij rekening met het niet-bindend advies arbeidsrijpheid/arbeidsbereidheid. Dit advies wordt dan verstrekt door het OCMW voor (equivalent) leefloongerechtigden en door VDAB bij andere zij-instromers. Respectievelijk OCMW of VDAB gaan na wat de meest passende opleiding naar werk is voor de zij-instromer. Hierbij kan een positief of een negatief advies gegeven worden over een instap in duaal leren. Bij een negatief advies, wordt een meer gepast traject voorgesteld aan de zij-instromer.
9.2.
Specifieke toelatings- en overgangsvoorwaarden tot de onderscheiden leerjaren en onderwijsvormen voor regelmatige leerlingen
(Zie ook rubriek 9.1.11).
9.2.1.
Eerste leerjaar A
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de houders van het getuigschrift basisonderwijs;
2° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Bijzondere toelatingsvoorwaarde:
als bijzondere toelatingsvoorwaarde geldt dat de leerling positief geëvalueerd is door de toelatingsklassenraad op een geschiktheidsproef die de school in kwestie eventueel georganiseerd heeft als de school in de tweede en de derde graad het studiedomein kunst en creatie en/of het studiegebied ballet en/of het studiegebied podiumkunsten zonder andere studiedomeinen of studiegebieden aanbiedt. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn.
9.2.2.
Eerste leerjaar B
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het lager onderwijs hebben beëindigd zonder getuigschrift basisonderwijs;
2° leerlingen met een getuigschrift basisonderwijs mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De toelatingsklassenraad vraagt bij voorkeur advies aan het CLB van de lagere school.
3° de leerlingen die het lager onderwijs niet hebben gevolgd of niet hebben beëindigd maar uiterlijk op 31 december na de aanvang van het schooljaar de leeftijd van 12 jaar bereiken;
4° de leerlingen die tijdens het schooljaar overgaan van het eerste leerjaar A naar het eerste leerjaar B op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad;
5° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Bijzondere toelatingsvoorwaarde:
als bijzondere toelatingsvoorwaarde geldt dat de leerling positief geëvalueerd is door de toelatingsklassenraad op een geschiktheidsproef die de school in kwestie eventueel georganiseerd heeft als de school in de tweede en de derde graad het studiedomein kunst en creatie en/of het studiegebied ballet en/of het studiegebied podiumkunsten zonder andere studiedomeinen of studiegebieden aanbiedt. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn.
9.2.3.
Tweede leerjaar A
9.2.3.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het eerste leerjaar A met vrucht hebben beëindigd;
2° de leerlingen die het eerste leerjaar B met vrucht hebben beëindigd op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad;
3° de leerlingen die het tweede leerjaar B met vrucht hebben beëindigd in een basisoptie of combinatie van basisopties, andere dan de opstroomoptie op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad;
4° de leerlingen die het tweede leerjaar B met vrucht hebben beëindigd in de opstroomoptie of combinatie van basisopties waaronder de opstroomoptie;
5° de leerlingen die tijdens het schooljaar overgaan van het tweede leerjaar B naar het tweede leerjaar A op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad en onverminderd de eventuele uitsluiting van een of meer basisopties/pakketten als vermeld op het oriënteringsattest A van het eerste leerjaar A of B;
6° de leerling die in het eerste leerjaar A tekorten heeft voor bepaalde programmaonderdelen en op voorwaarde dat de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na overleg met de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar A waaruit de leerling komt.
Het schoolbestuur beslist of de school gebruik maakt van dit systeem dat ertoe strekt a) rekening te houden in individuele gevallen met specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en b) meer individuele leertrajecten aan te bieden.
In voorkomend geval gelden volgende uitzonderlijke modaliteiten:
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) moeten de tekorten voor bepaalde programmaonderdelen in het eerste leerjaar A worden weggewerkt vóór het einde van het tweede leerjaar A waarvoor de leerling toelating heeft verkregen (bv. via remediëring, bijkomende opdrachten, ...);
c) wordt in het eerste leerjaar A de uitreiking van een oriënteringsattest vervangen door de uitreiking van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling in afwachting van het wegwerken van de tekorten;
d) beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar A toch om een oriënteringsattest toe te kennen indien de leerling, zonder dat zijn tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school waar niet gebruikgemaakt wordt van dit systeem. Indien deze beslissing pas wordt genomen in de loop van het schooljaar waarin de leerling al in het tweede leerjaar A zit omdat hij dan pas voornoemde overstap zet, én die beslissing wordt door de betrokken personen betwist, dan blijft de procedure beschreven in rubriek 11 van deze omzendbrief van toepassing; rekening houdend met het principe van de redelijkheid bepaalt het schoolbestuur evenwel zelf de termijnen die inherent zijn aan die procedure;
e) beslist de delibererende klassenraad van het tweede leerjaar A alsnog om een oriënteringsattest A van het eerste leerjaar A toe te kennen aan elke leerling die de tekorten van het eerste leerjaar A heeft weggewerkt doch niet geslaagd is in het tweede leerjaar A.
7° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
8° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarde:
a) als bijzondere toelatingsvoorwaarde voor de basisoptie kunst en creatie geldt dat de leerling positief geëvalueerd is door de toelatingsklassenraad op een geschiktheidsproef die de school in kwestie eventueel georganiseerd heeft. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de kunstopleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn;
b) voor de basisoptie topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd.
9.2.3.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.3.1, is de verandering van basisoptie in het tweede leerjaar A tijdens het schooljaar toegestaan op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad.
9.2.4.
Tweede leerjaar B
9.2.4.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het eerste leerjaar A met vrucht hebben beëindigd;
2° de leerlingen die het eerste leerjaar B met vrucht hebben beëindigd;
3° de leerlingen die uiterlijk op 31 december na de aanvang van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar bereiken.
4° de leerlingen die tijdens het schooljaar overgaan van het tweede leerjaar A naar het tweede leerjaar B op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad en onverminderd de eventuele uitsluiting van een of meer basisopties/pakketten als vermeld op het oriënteringsattest A van het eerste leerjaar A of B;
5° de leerling die houder is van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling over het eerste leerjaar B binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad zoals beschreven in rubrieken 9.1. en 10.1.2.;
6° de leerling die in het eerste leerjaar B tekorten heeft voor bepaalde programmaonderdelen en op voorwaarde dat de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na overleg met de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar B waaruit de leerling komt.
Het schoolbestuur beslist of de school gebruik maakt van dit systeem dat ertoe strekt a) rekening te houden in individuele gevallen met specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en b) meer individuele leertrajecten aan te bieden.
In voorkomend geval gelden volgende uitzonderlijke modaliteiten:
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) moeten de tekorten voor bepaalde programmaonderdelen in het eerste leerjaar B worden weggewerkt vóór het einde van het tweede leerjaar B waarvoor de leerling toelating heeft verkregen (bv. via remediëring, bijkomende opdrachten, ...);
c) wordt in het eerste leerjaar B de uitreiking van een oriënteringsattest vervangen door de uitreiking van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling in afwachting van het wegwerken van de tekorten;
d) beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar B toch om een oriënteringsattest toe te kennen indien de leerling, zonder dat zijn tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school waar niet gebruikgemaakt wordt van dit systeem. Indien deze beslissing pas wordt genomen in de loop van het schooljaar waarin de leerling al in het tweede leerjaar B zit omdat hij dan pas voornoemde overstap zet, én die beslissing wordt door de betrokken personen betwist, dan blijft de procedure beschreven in rubriek 11 van deze omzendbrief van toepassing; rekening houdend met het principe van de redelijkheid bepaalt het schoolbestuur evenwel zelf de termijnen die inherent zijn aan die procedure;
e) beslist de delibererende klassenraad van het tweede leerjaar B alsnog om een oriënteringsattest A van het eerste leerjaar B toe te kennen aan elke leerling die de tekorten van het eerste leerjaar B heeft weggewerkt doch niet geslaagd is in het tweede leerjaar B. Bij die toekenning in een eerste leerjaar B wordt een getuigschrift basisonderwijs gevoegd, voor zover de leerling dat nog niet in zijn bezit heeft.
7° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
8° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarde:
als bijzondere toelatingsvoorwaarde voor de basisoptie kunst en creatie geldt dat de leerling positief geëvalueerd is door de toelatingsklassenraad op een geschiktheidsproef die de school in kwestie eventueel georganiseerd heeft. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de kunstopleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn.
9.2.4.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.4.1, is de verandering van een of meer basisopties in het tweede leerjaar B tijdens het schooljaar toegestaan op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad.
Bij een overstap tijdens het tweede leerjaar B van een basisoptie met toelatingsvoorwaarden per leerjaar naar een basisoptie met toelatingsvoorwaarden per graad, is er geen toelating van rechtswege maar blijven de toelatingsvoorwaarden van het tweede leerjaar B van toepassing.
9.2.5.
Eerste leerjaar van de tweede graad doorstroomfinaliteit - aso, kso of tso en dubbele finaliteit – kso of tso
9.2.5.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten tot het eerste leerjaar van de tweede graad doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso en dubbele finaliteit – kso of tso:
1° de leerlingen die het tweede leerjaar A (of, vóór de modernisering, het tweede leerjaar van de eerste graad) met vrucht hebben beëindigd;
2° de leerlingen die het tweede leerjaar B met vrucht hebben beëindigd in de opstroomoptie of in een combinatie van basisopties waaronder de opstroomoptie;
3° de leerlingen die het tweede leerjaar B in een basisoptie of combinatie van basisopties andere dan de opstroomoptie (of, vóór de modernisering, het beroepsvoorbereidend leerjaar) met vrucht hebben beëindigd op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad;
4° de leerlingen die het eerste leerjaar van de tweede graad in een studierichting van de arbeidsmarktfinaliteit - bso met vrucht hebben beëindigd op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad;
5° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
6° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarden:
a) voor de structuuronderdelen met component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd;
b) voor alle structuuronderdelen van het studiedomein kunst en creatie kan (dus geen verplichting) de school bovendien, als bijkomende algemene toelatingsvoorwaarde, eisen dat de leerling positief werd geëvalueerd door de toelatingsklassenraad op een door de school georganiseerde geschiktheidsproef. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn.
c) Voor de studierichting binnenvaarttechnieken moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken;
2° het attest basisopleiding veiligheid, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
d) Voor de studierichtingen maritieme technieken dek en maritieme technieken motoren moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
9.2.5.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.5.1, is tot en met 15 januari de verandering van structuuronderdeel binnen het eerste leerjaar van de tweede graad toegestaan. De toelatingsklassenraad kan afwijken van voornoemde datum.
9.2.6.
Eerste leerjaar van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit – bso
9.2.6.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten tot het eerste leerjaar van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit:
1° de leerlingen die het tweede leerjaar A (of, vóór de modernisering, het tweede leerjaar van de eerste graad) of het tweede leerjaar B (of, vóór de modernisering, het beroepsvoorbereidend leerjaar) met vrucht hebben beëindigd;
2° de leerlingen die uiterlijk op 31 december na de aanvang van het schooljaar de leeftijd van vijftien jaar bereiken. Vanaf 1 september 2024 kan de toelating op basis van de leeftijd enkel op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad;
3° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
4° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarden:
a) voor de structuuronderdelen met component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd;
b) voor alle structuuronderdelen van het studiedomein kunst en creatie kan (dus geen verplichting) de school bovendien, als bijkomende algemene toelatingsvoorwaarde, eisen dat de leerling positief werd geëvalueerd door de toelatingsklassenraad op een door de school georganiseerde geschiktheidsproef. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn.
c) Voor de studierichting binnenvaart moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken;
2° het attest basisopleiding veiligheid, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
d) Voor de studierichting zeevaart en zeevisserij moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
3° voorkoming van arbeidsongevallen aan boord van een vissersvaartuig, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
9.2.6.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.6.1, is tot en met 15 januari de verandering van structuuronderdeel binnen het eerste leerjaar van de tweede graad toegestaan. De toelatingsklassenraad kan afwijken van voornoemde datum.
9.2.7.
Tweede leerjaar van de tweede graad doorstroomfinaliteit - aso, kso of tso en dubbele finaliteit – kso of tso
9.2.7.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het eerste leerjaar van de tweede graad van de doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso of de dubbele finaliteit – kso of tso met vrucht hebben beëindigd;
2° de leerlingen die het tweede leerjaar van de tweede graad van de arbeidsmarktfinaliteit – bso met vrucht hebben beëindigd, op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad;
3° in afwijking op 1° en 2°, de leerling die in het onderliggend leerjaar tekorten heeft voor bepaalde programmaonderdelen en op voorwaarde dat de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na overleg met de delibererende klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling komt.
Het schoolbestuur beslist of de school gebruik maakt van deze afwijkingsmogelijkheid, die ertoe strekt a) rekening te houden in individuele gevallen met specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en b) meer individuele leertrajecten aan te bieden.
In voorkomend geval gelden volgende uitzonderlijke modaliteiten:
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) moeten de tekorten voor bepaalde programmaonderdelen in het eerste leerjaar worden weggewerkt vóór het einde van het tweede leerjaar van de graad in kwestie waarvoor de leerling toelating heeft verkregen (bv. via remediëring, bijkomende opdrachten, ...);
c) wordt in het eerste leerjaar van de graad in kwestie de uitreiking van een oriënteringsattest vervangen door de uitreiking van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling in afwachting van het wegwerken van de tekorten;
d) beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie toch om een oriënteringsattest toe te kennen indien de leerling, zonder dat zijn tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school waar niet gebruikgemaakt wordt van deze afwijkingsmogelijkheid. Indien deze beslissing pas wordt genomen in de loop van het schooljaar waarin de leerling al in het tweede leerjaar van de graad in kwestie zit, omdat hij dan pas voornoemde overstap zet, én die beslissing wordt door de betrokken personen betwist, dan blijft de procedure beschreven in rubriek 11 van deze omzendbrief van toepassing; rekening houdend met het principe van de redelijkheid bepaalt het schoolbestuur evenwel zelf de termijnen die inherent zijn aan die procedure;
e) beslist de delibererende klassenraad van het tweede leerjaar van de graad in kwestie alsnog om een oriënteringsattest A van het eerste leerjaar van die graad toe te kennen aan elke leerling die de tekorten van het eerste leerjaar heeft weggewerkt doch niet geslaagd is in het tweede leerjaar;
4° in uitzonderlijke gevallen: de leerling die houder is van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling over het eerste leerjaar van deze graad binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad zoals beschreven in rubrieken 9.1. en 10.1.2;
5° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
6° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarden:
a) voor de studierichtingen aso of tso met component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd;
b) voor alle kso-studierichtingen van het studiedomein kunst en creatie, kan (dus geen verplichting) de school bovendien, als bijkomende algemene toelatingsvoorwaarde, eisen dat de leerling positief werd geëvalueerd door de toelatingsklassenraad op een door de school georganiseerde geschiktheidsproef. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn.
c) Voor de studierichtingen binnenvaarttechnieken moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken. Deze geschiktheidsverklaring is evenwel niet nodig indien reeds voorgelegd in het eerste leerjaar van de tweede graad;
2° het attest basisopleiding veiligheid, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
d) Voor de studierichtingen maritieme technieken dek en maritieme technieken motoren moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken. Deze geschiktheidsverklaring is evenwel niet nodig indien reeds voorgelegd in het eerste leerjaar van de tweede graad;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
9.2.7.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.7.1, is tot en met 15 januari de verandering van structuuronderdeel binnen het tweede leerjaar van de tweede graad toegestaan. De toelatingsklassenraad kan afwijken van voornoemde datum.
Bij een overstap tijdens het tweede leerjaar van de tweede graad van een structuuronderdeel met toelatingsvoorwaarden per leerjaar naar een structuuronderdeel met toelatingsvoorwaarden per graad, is er geen toelating van rechtswege maar blijven de toelatingsvoorwaarden van het tweede leerjaar van de tweede graad van toepassing.
9.2.8.
Tweede leerjaar van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit - bso
9.2.8.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het eerste leerjaar van de tweede graad van de doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso, de dubbele finaliteit – kso of tso, of de arbeidsmarktfinaliteit – bso met vrucht hebben beëindigd;
2° in afwijking op 1°, de leerling die in het onderliggend leerjaar tekorten heeft voor bepaalde programmaonderdelen en op voorwaarde dat de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na overleg met de delibererende klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling komt.
Het schoolbestuur beslist of de school gebruik maakt van deze afwijkingsmogelijkheid, die ertoe strekt a) rekening te houden in individuele gevallen met specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en b) meer individuele leertrajecten aan te bieden.
In voorkomend geval gelden volgende uitzonderlijke modaliteiten:
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) moeten de tekorten voor bepaalde programmaonderdelen in het eerste leerjaar worden weggewerkt vóór het einde van het tweede leerjaar van de graad in kwestie waarvoor de leerling toelating heeft verkregen (bv. via remediëring, bijkomende opdrachten, ...);
c) wordt in het eerste leerjaar van de graad in kwestie de uitreiking van een oriënteringsattest vervangen door de uitreiking van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling in afwachting van het wegwerken van de tekorten;
d) beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie toch om een oriënteringsattest toe te kennen indien de leerling, zonder dat zijn tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school waar niet gebruikgemaakt wordt van deze afwijkingsmogelijkheid. Indien deze beslissing pas wordt genomen in de loop van het schooljaar waarin de leerling al in het tweede leerjaar van de graad in kwestie zit, omdat hij dan pas voornoemde overstap zet, én die beslissing wordt door de betrokken personen betwist, dan blijft de procedure beschreven in rubriek 11 van deze omzendbrief van toepassing; rekening houdend met het principe van de redelijkheid bepaalt het schoolbestuur evenwel zelf de termijnen die inherent zijn aan die procedure;
e) beslist de delibererende klassenraad van het tweede leerjaar van de graad in kwestie alsnog om een oriënteringsattest A van het eerste leerjaar van die graad toe te kennen aan elke leerling die de tekorten van het eerste leerjaar heeft weggewerkt doch niet geslaagd is in het tweede leerjaar;
3° in uitzonderlijke gevallen: de leerling die houder is van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling over het eerste leerjaar van deze graad binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad zoals beschreven in de rubrieken 9.1. en 10.1.2.;
4° de leerling die overstapt uit het deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd, op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad;
5° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
6° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarde:
a) voor de studierichtingen bso met een component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd.
b) Voor de studierichting binnenvaart moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken. Deze geschiktheidsverklaring is evenwel niet nodig indien reeds voorgelegd in het eerste leerjaar van de tweede graad;
2° het attest basisopleiding veiligheid, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
c) Voor de studierichting zeevaart en zeevisserij moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken. Deze geschiktheidsverklaring is evenwel niet nodig indien reeds voorgelegd in het eerste leerjaar van de tweede graad;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
3° voorkoming van arbeidsongevallen aan boord van een vissersvaartuig, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
9.2.8.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.8.1, is tot en met 15 januari de verandering van structuuronderdeel binnen het tweede leerjaar van de tweede graad toegestaan. De toelatingsklassenraad kan afwijken van voornoemde datum.
Bij een overstap tijdens het tweede leerjaar van de tweede graad van een structuuronderdeel met toelatingsvoorwaarden per leerjaar naar een structuuronderdeel met toelatingsvoorwaarden per graad, is er geen toelating van rechtswege maar blijven de toelatingsvoorwaarden van het tweede leerjaar van de tweede graad van toepassing.
9.2.9.
Eerste leerjaar van de derde graad doorstroomfinaliteit – aso, tso, kso en dubbele finaliteit – tso, kso
9.2.9.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het tweede leerjaar van de tweede graad van de doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso, of de dubbele finaliteit – kso of tso met vrucht hebben beëindigd;
2° de leerlingen die het tweede leerjaar van de derde graad van de arbeidsmarktfinaliteit – bso met vrucht hebben beëindigd op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad;
3° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
4° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarde:
a) Voor de studierichtingen aso en tso met component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd.
b) voor alle structuuronderdelen van het studiedomein kunst en creatie, al dan niet duaal georganiseerd, kan (dus geen verplichting) de school bovendien, als bijkomende algemene toelatingsvoorwaarde, eisen dat de leerling positief werd geëvalueerd door de toelatingsklassenraad op een door de school georganiseerde geschiktheidsproef. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn;
c) voor de studierichting Defensie en veiligheid, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden, rekening houdend met de specificiteit van de beroepssector in kwestie. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel, tenzij er een aanleiding is om de geschiktheid te herevalueren. Een ongeschiktheidsverklaring in de loop van het schooljaar impliceert dat de betrokken personen de leerling uiterlijk op het einde van dat schooljaar het structuuronderdeel laten stopzetten;
2° een identiteitsdocument hebben voorgelegd waaruit blijkt dat de leerling onderdaan is van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of Zwitserland en/of zijn hoofdverblijfplaats heeft in een van de desbetreffende lidstaten, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of Zwitserland. Die lidstaten zijn: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, IJsland, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slovakije, Spanje, Tsjechië, Zweden;
3° voor het opleidingsonderdeel tot het behalen van het algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent beschreven in artikel 14 van het koninklijk besluit van 23 mei 2018, gelden specifieke voorwaarden. Deze voorwaarden zoals bepaald in artikel 49, 50 en 51 van dat koninklijk besluit zijn:
- dat de periode tussen de allereerste les van bedoeld opleidingsonderdeel, die een reguliere school of private opleidingsinstelling organiseert, tot het behalen van het algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent en het laatste (her)examen van dat opleidingsonderdeel beperkt is tot twee kalenderjaren;
- dat binnen die periode van twee kalenderjaren een leerling maximaal vier keer examens inclusief herexamens kan afleggen over bedoeld opleidingsonderdeel;
- dat eventuele herexamens uiterlijk drie maanden na het afleggen van het laatste examen van een vorige examenzittijd van het opleidingsonderdeel in kwestie worden georganiseerd;
- dat examens en herexamens van bedoeld opleidingsonderdeel in dezelfde school worden afgelegd. Bij niet slagen voor de examens (1ste sessie) en herexamens (2de sessie) van bepaalde vakken kunnen deze vakken opnieuw gevolgd worden in een andere opleidingsinstelling waar vervolgens ook de examens (3de sessie) en herexamens (4de sessie) samen afgelegd moeten worden.
Een leerling kan het opleidingsonderdeel om het algemene bekwaamheidsattest bewakingsagent te behalen, niet meer volgen als hij dat opleidingsonderdeel al eerder gedurende een al dan niet onderbroken periode van twee kalenderjaren heeft gevolgd in het secundair onderwijs of daarbuiten en als hij binnen die periode vier examens, met inbegrip van herexamens, over het opleidingsonderdeel in kwestie heeft afgelegd.
d) Voor de studierichting Binnenvaarttechnieken, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel;
2° attest basisopleiding veiligheid, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
e) Voor de studierichtingen Maritieme technieken dek en Maritieme technieken motoren, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
9.2.9.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.9.1., is tot en met 15 januari de verandering van structuuronderdeel binnen het eerste leerjaar van de derde graad toegestaan. Daarna is verandering alleen toegestaan wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt.
Vanaf schooljaar 2024-2025
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.9.1., is verandering van structuuronderdeel tijdens het schooljaar toegestaan:
1° tot en met 15 oktober: van rechtswege;
2° van 16 oktober tot en met 15 januari: van rechtswege binnen hetzelfde studiedomein of binnen domeinoverschrijdende structuuronderdelen.
In alle andere gevallen is verandering alleen toegestaan wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt.
9.2.10.
Eerste leerjaar van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit - bso
9.2.10.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het tweede leerjaar van de tweede graad van de doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso, de dubbele finaliteit – kso of tso, of de arbeidsmarktfinaliteit – bso met vrucht hebben beëindigd met een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
2° de leerlingen die opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd en er een getuigschrift, onderwijskwalificatie niveau 2, hebben behaald;
3° uitsluitend voor zover het de toelating tot een duaal structuuronderdeel betreft: de leerlingen die het tweede leerjaar van de tweede graad van de arbeidsmarktfinaliteit – bso niet met vrucht hebben beëindigd maar in het structuuronderdeel in kwestie wel een of meerdere bewijzen van beroeps- of deelkwalificatie hebben behaald. Een overzicht van de structuuronderdelen inclusief de onderliggende beroeps- of deelkwalificatie(s) die hiervoor in aanmerking komen, is opgenomen in bijlage 20 van deze omzendbrief;
4° uitsluitend voor zover het de toelating tot een duaal structuuronderdeel betreft: de leerlingen die een certificaat behaalden in het stelsel van leren en werken. Een overzicht van de structuuronderdelen inclusief de certificaten die hiervoor in aanmerking komen, is opgenomen in bijlage 20 van deze omzendbrief;
5° uitsluitend voor zover het de toelating tot een duaal structuuronderdeel betreft: de leerlingen die opleidingsvorm 3 met vrucht hebben beëindigd en er een getuigschrift opleidingsvorm 3 hebben behaald. Een overzicht van de structuuronderdelen inclusief de onderliggende beroeps- of deelkwalificatie(s) die hiervoor in aanmerking komen, is opgenomen in bijlage 20 van deze omzendbrief;
6° uitsluitend voor zover het de toelating tot een duaal structuuronderdeel betreft: de leerlingen die opleidingsvorm 3 niet met vrucht hebben beëindigd maar in het structuuronderdeel in kwestie een of meerdere bewijzen van beroeps- of deelkwalificatie hebben behaald. Een overzicht van de structuuronderdelen inclusief de onderliggende beroeps- of deelkwalificatie(s) die hiervoor in aanmerking komen, is opgenomen in bijlage 20 van deze omzendbrief;
7° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
8° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarden:
a) Voor de studierichtingen bso met component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd;
b) voor alle structuuronderdelen van het studiedomein kunst en creatie, al dan niet duaal georganiseerd, kan (dus geen verplichting) de school bovendien, als bijkomende algemene toelatingsvoorwaarde, eisen dat de leerling positief werd geëvalueerd door de toelatingsklassenraad op een door de school georganiseerde geschiktheidsproef. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn;
c) Voor de studierichtingen Logistiek, Bouwplaats-machinist en Vrachtwagenchauffeur, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien voldoen aan de bijkomende toelatingsvoorwaarde om medisch geschikt te zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep;
d) Voor de studierichting Binnenvaart en beperkte kustvaart, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel;
2° attest basisopleiding veiligheid, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
e) Voor de studierichting Zeevaart, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
f) Voor de studierichting Zeevisserij, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Dit is een jaarlijkse geschiktheidsverklaring voor minderjarige leerlingen en een tweejaarlijkse geschiktheidsverklaring voor meerderjarige leerlingen;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt;
3° voorkoming van arbeidsongevallen aan boord van een vissersvaartuig, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
9.2.10.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.10.1., is verandering van structuuronderdeel tijdens het schooljaar toegestaan:
1° tot en met 15 oktober: van rechtswege;
2° van 16 oktober tot en met 15 januari: van rechtswege binnen hetzelfde studiedomein.
In alle andere gevallen is verandering alleen toegestaan wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt.
9.2.11.
Tweede leerjaar van de derde graad doorstroomfinaliteit – aso, tso, kso
9.2.11.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het eerste leerjaar van de derde graad van de doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso met vrucht hebben beëindigd in hetzelfde structuuronderdeel;
2° de leerlingen die het eerste leerjaar van de derde graad van de doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso met vrucht hebben beëindigd in een ander structuuronderdeel. De voormelde verandering van structuuronderdeel kan alleen wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt.
3° in afwijking op 1° en 2°, de leerling die in het onderliggend leerjaar tekorten heeft voor bepaalde programmaonderdelen en op voorwaarde dat de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na overleg met de delibererende klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling komt.
Het schoolbestuur beslist of de school gebruik maakt van deze afwijkingsmogelijkheid, die ertoe strekt a) rekening te houden in individuele gevallen met specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en b) meer individuele leertrajecten aan te bieden.
In voorkomend geval gelden volgende uitzonderlijke modaliteiten:
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) moeten de tekorten voor bepaalde programmaonderdelen in het eerste leerjaar worden weggewerkt vóór het einde van het tweede leerjaar van de graad in kwestie waarvoor de leerling toelating heeft verkregen (bv. via remediëring, bijkomende opdrachten, ...);
c) wordt in het eerste leerjaar van de graad in kwestie de uitreiking van een oriënteringsattest vervangen door de uitreiking van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling in afwachting van het wegwerken van de tekorten;
d) beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie toch om een oriënteringsattest toe te kennen indien de leerling, zonder dat zijn tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school waar niet gebruikgemaakt wordt van deze afwijkingsmogelijkheid. Indien deze beslissing pas wordt genomen in de loop van het schooljaar waarin de leerling al in het tweede leerjaar van de graad in kwestie zit, omdat hij dan pas voornoemde overstap zet, én die beslissing wordt door de betrokken personen betwist, dan blijft de procedure beschreven in rubriek 11 van deze omzendbrief van toepassing; rekening houdend met het principe van de redelijkheid bepaalt het schoolbestuur evenwel zelf de termijnen die inherent zijn aan die procedure;
e) beslist de delibererende klassenraad van het tweede leerjaar van de graad in kwestie alsnog om een oriënteringsattest A van het eerste leerjaar van die graad toe te kennen aan elke leerling die de tekorten van het eerste leerjaar heeft weggewerkt doch niet geslaagd is in het tweede leerjaar;
4° in uitzonderlijke gevallen: de leerling die houder is van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling over het eerste leerjaar van deze graad binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad zoals beschreven in rubrieken 9.1. en 10.1.2;
5° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
6° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarde:
a) Voor de studierichtingen aso en tso met component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd.
9.2.11.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Overgangen gedurende het schooljaar zijn in beginsel niet toegelaten.
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van punt 9.2.11.1. is de verandering van structuuronderdeel tijdens het schooljaar alleen toegestaan wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt.
9.2.12.
Tweede leerjaar van de derde graad dubbele finaliteit – tso, kso
9.2.12.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het eerste leerjaar van de derde graad van de dubbele finaliteit – kso of tso met vrucht hebben beëindigd in hetzelfde structuuronderdeel;
2° de leerlingen die het eerste leerjaar van de derde graad van de dubbele finaliteit – kso of tso met vrucht hebben beëindigd in een ander structuuronderdeel. De voormelde verandering van structuuronderdeel kan alleen wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt;
3° de leerlingen die het eerste leerjaar van de derde graad van de doorstroomfinaliteit – aso, kso of tso met vrucht hebben beëindigd. De voormelde verandering van structuuronderdeel kan alleen wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt.
4° in afwijking op 1°, 2° en 3° de leerling die in het onderliggend leerjaar tekorten heeft voor bepaalde programmaonderdelen en op voorwaarde dat de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na overleg met de delibererende klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling komt.
Het schoolbestuur beslist of de school gebruik maakt van deze afwijkingsmogelijkheid, die ertoe strekt a) rekening te houden in individuele gevallen met specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en b) meer individuele leertrajecten aan te bieden.
In voorkomend geval gelden volgende uitzonderlijke modaliteiten:
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) moeten de tekorten voor bepaalde programmaonderdelen in het eerste leerjaar worden weggewerkt vóór het einde van het tweede leerjaar van de graad in kwestie waarvoor de leerling toelating heeft verkregen (bv. via remediëring, bijkomende opdrachten, ...);
c) wordt in het eerste leerjaar van de graad in kwestie de uitreiking van een oriënteringsattest vervangen door de uitreiking van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling in afwachting van het wegwerken van de tekorten;
d) beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie toch om een oriënteringsattest toe te kennen indien de leerling, zonder dat zijn tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school waar niet gebruikgemaakt wordt van deze afwijkingsmogelijkheid. Indien deze beslissing pas wordt genomen in de loop van het schooljaar waarin de leerling al in het tweede leerjaar van de graad in kwestie zit, omdat hij dan pas voornoemde overstap zet, én die beslissing wordt door de betrokken personen betwist, dan blijft de procedure beschreven in rubriek 11 van deze omzendbrief van toepassing; rekening houdend met het principe van de redelijkheid bepaalt het schoolbestuur evenwel zelf de termijnen die inherent zijn aan die procedure;
e) beslist de delibererende klassenraad van het tweede leerjaar van de graad in kwestie alsnog om een oriënteringsattest A van het eerste leerjaar van die graad toe te kennen aan elke leerling die de tekorten van het eerste leerjaar heeft weggewerkt doch niet geslaagd is in het tweede leerjaar;
5° in uitzonderlijke gevallen: de leerling die houder is van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling over het eerste leerjaar van deze graad binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad zoals beschreven in rubrieken 9.1. en 10.1.2;
6° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
7° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarden:
a) Voor de studierichtingen tso met component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd.
b) voor alle structuuronderdelen van het studiedomein kunst en creatie, al dan niet duaal georganiseerd, kan (dus geen verplichting) de school bovendien, als bijkomende algemene toelatingsvoorwaarde, eisen dat de leerling positief werd geëvalueerd door de toelatingsklassenraad op een door de school georganiseerde geschiktheidsproef. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn;
c) voor de studierichting Defensie en veiligheid, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden, rekening houdend met de specificiteit van de beroepssector in kwestie. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel, tenzij er een aanleiding is om de geschiktheid te herevalueren. Een ongeschiktheidsverklaring in de loop van het schooljaar impliceert dat de betrokken personen de leerling uiterlijk op het einde van dat schooljaar het structuuronderdeel laten stopzetten;
2° een identiteitsdocument hebben voorgelegd waaruit blijkt dat de leerling onderdaan is van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of Zwitserland en/of zijn hoofdverblijfplaats heeft in een van de desbetreffende lidstaten, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of Zwitserland. Die lidstaten zijn: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, IJsland, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slovakije, Spanje, Tsjechië, Zweden;
3° voor het opleidingsonderdeel tot het behalen van het algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent beschreven in artikel 14 van het koninklijk besluit van 23 mei 2018, gelden specifieke voorwaarden. Deze voorwaarden zoals bepaald in artikel 49, 50 en 51 van dat koninklijk besluit zijn:
- dat de periode tussen de allereerste les van bedoeld opleidingsonderdeel, die een reguliere school of private opleidingsinstelling organiseert, tot het behalen van het algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent en het laatste (her)examen van dat opleidingsonderdeel beperkt is tot twee kalenderjaren;
- dat binnen die periode van twee kalenderjaren een leerling maximaal vier keer examens inclusief herexamens kan afleggen over bedoeld opleidingsonderdeel;
- dat eventuele herexamens uiterlijk drie maanden na het afleggen van het laatste examen van een vorige examenzittijd van het opleidingsonderdeel in kwestie worden georganiseerd;
- dat examens en herexamens van bedoeld opleidingsonderdeel in dezelfde school worden afgelegd. Bij niet slagen voor de examens (1ste sessie) en herexamens (2de sessie) van bepaalde vakken kunnen deze vakken opnieuw gevolgd worden in een andere opleidingsinstelling waar vervolgens ook de examens (3de sessie) en herexamens (4de sessie) samen afgelegd moeten worden.
Een leerling kan het opleidingsonderdeel om het algemene bekwaamheidsattest bewakingsagent te behalen, niet meer volgen als hij dat opleidingsonderdeel al eerder gedurende een al dan niet onderbroken periode van twee kalenderjaren heeft gevolgd in het secundair onderwijs of daarbuiten en als hij binnen die periode vier examens, met inbegrip van herexamens, over het opleidingsonderdeel in kwestie heeft afgelegd.
d) Voor de studierichting Binnenvaarttechnieken, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel;
2° attest basisopleiding veiligheid, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
e) Voor de studierichtingen Maritieme technieken dek en Maritieme technieken motoren, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
9.2.12.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Overgangen gedurende het schooljaar zijn in beginsel niet toegelaten.
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van punt 9.2.12.1 is de verandering van structuuronderdeel tijdens het schooljaar alleen toegestaan wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt.
9.2.13.
Tweede leerjaar van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit - bso
9.2.13.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de leerlingen die het eerste leerjaar van de derde graad van de arbeidsmarktfinaliteit – bso met vrucht hebben beëindigd in hetzelfde structuuronderdeel;
2° de leerlingen die het eerste leerjaar van de derde graad van de dubbele finaliteit – kso of tso met vrucht hebben beëindigd in een structuuronderdeel van hetzelfde studiedomein, op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad;
3° de leerlingen die het eerste leerjaar van de derde graad van de arbeidsmarktfinaliteit – bso met vrucht hebben beëindigd in een ander structuuronderdeel. De voormelde verandering van structuuronderdeel kan alleen wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt.
4° in afwijking op 1°, 2° en 3° de leerling die in het onderliggend leerjaar tekorten heeft voor bepaalde programmaonderdelen en op voorwaarde dat de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na overleg met de delibererende klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling komt.
Het schoolbestuur beslist of de school gebruik maakt van deze afwijkingsmogelijkheid, die ertoe strekt a) rekening te houden in individuele gevallen met specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en b) meer individuele leertrajecten aan te bieden.
In voorkomend geval gelden volgende uitzonderlijke modaliteiten:
a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;
b) moeten de tekorten voor bepaalde programmaonderdelen in het eerste leerjaar worden weggewerkt vóór het einde van het tweede leerjaar van de graad in kwestie waarvoor de leerling toelating heeft verkregen (bv. via remediëring, bijkomende opdrachten, ...);
c) wordt in het eerste leerjaar van de graad in kwestie de uitreiking van een oriënteringsattest vervangen door de uitreiking van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling in afwachting van het wegwerken van de tekorten;
d) beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie toch om een oriënteringsattest toe te kennen indien de leerling, zonder dat zijn tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school waar niet gebruikgemaakt wordt van deze afwijkingsmogelijkheid. Indien deze beslissing pas wordt genomen in de loop van het schooljaar waarin de leerling al in het tweede leerjaar van de graad in kwestie zit, omdat hij dan pas voornoemde overstap zet, én die beslissing wordt door de betrokken personen betwist, dan blijft de procedure beschreven in rubriek 11 van deze omzendbrief van toepassing; rekening houdend met het principe van de redelijkheid bepaalt het schoolbestuur evenwel zelf de termijnen die inherent zijn aan die procedure;
e) beslist de delibererende klassenraad van het tweede leerjaar van de graad in kwestie alsnog om een oriënteringsattest A van het eerste leerjaar van die graad toe te kennen aan elke leerling die de tekorten van het eerste leerjaar heeft weggewerkt doch niet geslaagd is in het tweede leerjaar;
5° in uitzonderlijke gevallen: de leerling die houder is van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling over het eerste leerjaar van deze graad binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad zoals beschreven in rubrieken 9.1. en 10.1.2;
6° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
7° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 35 kalenderdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
8° de leerling die overstapt uit het deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd, voldoet aan een van de voorwaarden vermeld in punt 9.2.10.1, 1° tot en met 6°, en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad;
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarden:
a) Voor de studierichtingen bso met component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector. Deze toekenning houdt geen garantie in dat de topsportrichting het schooljaar nadien verder kan worden gevolgd;
b) voor alle structuuronderdelen van het studiedomein kunst en creatie, al dan niet duaal georganiseerd, kan (dus geen verplichting) de school bovendien, als bijkomende algemene toelatingsvoorwaarde, eisen dat de leerling positief werd geëvalueerd door de toelatingsklassenraad op een door de school georganiseerde geschiktheidsproef. Die geschiktheidsproef is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, onverminderd de mogelijkheid tot één herkansing voor de leerling die negatief is geëvalueerd. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn;
c) Voor de studierichtingen Logistiek, Bouwplaats-machinist en Vrachtwagenchauffeur, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien voldoen aan de bijkomende toelatingsvoorwaarde om medisch geschikt te zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep;
d) Voor de studierichting Binnenvaart en beperkte kustvaart, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel;
2° attest basisopleiding veiligheid, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
e) Voor de studierichting Zeevaart, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van het structuuronderdeel;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
f) Voor de studierichting Zeevisserij, al dan niet duaal georganiseerd, moeten de leerlingen bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Dit is een jaarlijkse geschiktheidsverklaring voor minderjarige leerlingen en een tweejaarlijkse geschiktheidsverklaring voor meerderjarige leerlingen;
2° Basic Safety (sectie A-VI/1 van de STCW-code), te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt;
3° voorkoming van arbeidsongevallen aan boord van een vissersvaartuig, te behalen vooraleer men de reglementair voorziene werkplekcomponent of stage aanvangt.
9.2.13.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Overgangen gedurende het schooljaar zijn in beginsel niet toegelaten.
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van punt 9.2.13.1 is de verandering van structuuronderdeel tijdens het schooljaar alleen toegestaan wegens een ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige reden en op voorwaarde van een gunstige beslissing van de klassenraad, na advies van de klassenraad van het structuuronderdeel waaruit de leerling overstapt.
9.2.14.
Zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs aso of kso
9.2.14.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de houders van het diploma van secundair onderwijs;
2° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
3° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 25 lesdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarde:
voor alle kso-studierichtingen van het studiegebied podiumkunsten kan (dus geen verplichting) de school bovendien, als bijkomende algemene toelatingsvoorwaarde, eisen dat de leerling positief werd geëvalueerd door de toelatingsklassenraad op een door de school georganiseerde geschiktheidsproef. De leerling die negatief is geëvalueerd, heeft de mogelijkheid tot één herkansing. De proef peilt naar de artistieke aanleg van de leerling. In deze situatie moeten in de toelatingsklassenraad ambtshalve raadgevende externe deskundigen worden opgenomen. Het aantal externe deskundigen wordt door de school bepaald; deze deskundigen mogen geen gastleraar in de betrokken school zijn.
9.2.14.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.14.1, is tot en met 30 september toegelaten:
de verandering van onderwijsvorm en/of studierichting binnen hetzelfde leerjaar.
Voor uitzonderlijke gevallen kan van voornoemde datum worden afgeweken onder de volgende voorwaarden:
a) gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad na kennisname van advies van de begeleidende klassenraad van de studierichting die de leerling tot dan volgt;
b) bedoelde gunstige beslissing is gebaseerd op ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige redenen.
9.2.15.
Zevende leerjaren tso en kso
9.2.15.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de houders van een diploma van secundair onderwijs, uitgereikt in een studierichting van hetzelfde studiegebied; indien bedoeld diploma evenwel werd uitgereikt in het zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs bso, dan slaan de woorden "hetzelfde studiegebied" op het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs. Elke overstap tussen een tweede leerjaar van de derde graad en een zevende leerjaar tso of kso binnen hetzelfde studiegebied vindt m.a.w. van rechtswege plaats en kan niet worden geweigerd. Dit sluit niet uit dat toelatingsklassenraden vrijblijvend een advies of aanbeveling formuleren inzake opportuniteit en/of haalbaarheid van de betrokken doorstroming. De indeling van studierichtingen in studiegebieden is opgenomen in de omzendbrief SO 60;
2° de houders van een diploma van secundair onderwijs, uitgereikt in een studierichting van een ander studiegebied, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad; indien bedoeld diploma evenwel werd uitgereikt in het zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs bso, dan slaan de woorden "ander studiegebied" op het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs.
Bij studiegebiedoverschrijdende overstap ligt de beslissing dus bij de toelatingsklassenraad. In sommige gevallen kan dat er op neerkomen dat een toelatingsklassenraad de toelating tot een bepaald zevende leerjaar kso of tso vanuit een bepaalde studierichting van het tweede leerjaar van de derde graad, in vrij algemene zin aanvaardt. In andere gevallen zal de beslissing van de toelatingsklassenraad een strikt individueel karakter hebben; dit zal inzonderheid van toepassing zijn indien elders competenties of vaardigheden werden verworven (bvb. via beroepservaring, vrijwilligerswerk, zelfstudie, ...) die bij de beoogde toelating in positieve zin in aanmerking kunnen worden genomen. De scholen/toelatingsklassenraden handelen op dit vlak dus volkomen autonoom, hoewel mag worden verondersteld dat voor elke genomen beslissing steeds een motiveringsgrond bestaat;
3° de leerlingen over wie de toelatingsklassenraad op basis van een toelatingsproef een gunstige beslissing neemt;
4° in afwijking op 1°, 2° en 3°, de leerlingen over wie de toelatingsklassenraad op basis van elders verworven competenties of kwalificaties een gunstige beslissing neemt.
Het schoolbestuur beslist of de school gebruik maakt van deze afwijkingsmogelijkheid, die ertoe strekt rekening te houden in individuele gevallen met specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten;
5° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
6° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 25 lesdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarden:
voor de studierichting integrale veiligheid moeten de leerlingen bovendien aan volgende voorwaarden voldoen waarbij 2° en 3° zijn vermeld in artikel 9, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 23 mei 2018 betreffende de vereisten inzake beroepsopleiding, -ervaring en -bekwaamheid en inzake het psychotechnisch onderzoek voor het uitoefenen van een leidinggevende, uitvoerende of commerciële functie in een bewakingsonderneming, interne bewakingsdienst of opleidingsinstelling en de organisatie ervan:
1° medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep rekening houdend met de specificiteit van de beroepssectoren in kwestie. Die geschiktheidsverklaring is eenmalig en geldt voor de duur van de opleiding, tenzij er een aanleiding is om de geschiktheid te herevalueren. Een ongeschiktheidsverklaring in de loop van het schooljaar impliceert de beslissing van de betrokken personen om de leerling uiterlijk op het einde van dat schooljaar de opleiding te laten stopzetten; daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van medische geschiktheid uit te reiken;
2° een uittreksel uit het strafregister hebben voorgelegd dat overeenstemt met het model bedoeld in artikel 596, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering of een gelijkwaardig getuigschrift indien de leerling zijn woonplaats in het buitenland heeft. Uit dat document, dat niet ouder mag zijn dan 6 maanden, moet blijken dat de leerling niet veroordeeld is, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, zoals bedoeld in artikel 7 van het Strafwetboek of tot een gelijkaardige straf in het buitenland, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer. Bij overzitten is een nieuw uittreksel vereist;
3° een identiteitsdocument hebben voorgelegd waaruit blijkt dat de leerling onderdaan is van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of Zwitserland en/of zijn hoofdverblijfplaats heeft in een van de desbetreffende lidstaten, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of Zwitserland. Die lidstaten zijn: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, IJsland, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slovakije, Spanje, Tsjechië, Zweden;
4° voor het opleidingsonderdeel tot het behalen van het algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent beschreven in artikel 14 van hoger vermeld koninklijk besluit van 23 mei 2018, gelden specifieke voorwaarden. Deze voorwaarden zoals bepaald in artikel 49, 50 en 51 van dat koninklijk besluit zijn:
- dat de periode tussen de allereerste les van bedoeld opleidingsonderdeel, die een reguliere school of private opleidingsinstelling organiseert, tot het behalen van het algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent en het laatste (her)examen van dat opleidingsonderdeel beperkt is tot twee kalenderjaren;
- dat binnen die periode van twee kalenderjaren een leerling maximaal vier keer examens inclusief herexamens kan afleggen over bedoeld opleidingsonderdeel;
- dat eventuele herexamens uiterlijk drie maanden na het afleggen van het laatste examen van een vorige examenzittijd van het opleidingsonderdeel in kwestie worden georganiseerd;
- dat examens en herexamens van bedoeld opleidingsonderdeel in dezelfde school worden afgelegd. Bij niet slagen voor de examens (1ste sessie) en herexamens (2de sessie) van bepaalde vakken kunnen deze vakken opnieuw gevolgd worden in een andere opleidingsinstelling waar vervolgens ook de examens (3de sessie) en herexamens (4de sessie) samen afgelegd moeten worden.
Een leerling kan het opleidingsonderdeel om het algemene bekwaamheidsattest bewakingsagent te behalen, niet meer volgen als hij dat opleidingsonderdeel al eerder gedurende een al dan niet onderbroken periode van twee kalenderjaren heeft gevolgd in het secundair onderwijs of daarbuiten en als hij binnen die periode vier examens, met inbegrip van herexamens, over het opleidingsonderdeel in kwestie heeft afgelegd.
9.2.15.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.15.1, is tot en met 30 september (resp. 1 maart indien de studierichting waaruit wordt gestapt pas op 1 februari is opgestart) toegelaten:
de verandering van onderwijsvorm en/of studierichting binnen hetzelfde leerjaar.
Voor uitzonderlijke gevallen kan van voornoemde datum worden afgeweken onder de volgende voorwaarden:
a) gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad na kennisname van advies van de begeleidende klassenraad van de studierichting die de leerling tot dan volgt;
b) bedoelde gunstige beslissing is gebaseerd op ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige redenen.
9.2.16.
Zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt bso
9.2.16.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de houders van een diploma van secundair onderwijs, uitgereikt in een studierichting van hetzelfde studiegebied, of van een studiegetuigschrift van het tweede of derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, uitgereikt in een studierichting van hetzelfde studiegebied;
2° de houders van een diploma van secundair onderwijs, uitgereikt in een studierichting van een ander studiegebied, of van een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, uitgereikt in een studierichting van een ander studiegebied, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. Bij studiegebied overschrijdende overstap ligt de beslissing dus bij de toelatingsklassenraad. In sommige gevallen kan dat er op neerkomen dat een toelatingsklassenraad de toelating tot een bepaald zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt bso vanuit een bepaalde studierichting van het tweede leerjaar van die graad, in vrij algemene zin aanvaardt. In andere gevallen zal de beslissing van de toelatingsklassenraad een strikt individueel karakter hebben; dit zal inzonderheid van toepassing zijn indien elders competenties of vaardigheden werden verworven (bvb. via beroepservaring, vrijwilligerswerk, zelfstudie, ...) die bij de beoogde toelating in positieve zin in aanmerking kunnen worden genomen. De scholen/toelatingsklassenraden handelen op dit vlak dus volkomen autonoom, hoewel mag worden verondersteld dat voor elke genomen beslissing steeds een motiveringsgrond bestaat;
3° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
4° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 25 lesdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
Bijzondere toelatingsvoorwaarden:
a) voor de studierichtingen bijzonder transport, dakwerken, mechanische en hydraulische kranen, wegenbouwmachines, moeten de leerlingen bovendien medisch geschikt zijn bevonden voor de uitoefening van het beroep. Daartoe dient een arts, aangesteld door de school, vóór 1 oktober van het betrokken schooljaar of onmiddellijk indien de inschrijving op een later tijdstip plaatsvindt, een verklaring van lichamelijke geschiktheid uit te reiken. Deze geschiktheidsverklaring is evenwel niet nodig indien reeds voorgelegd in het eerste of tweede leerjaar van de derde graad (studierichting bouwplaatsmachinist of vrachtwagenchauffeur);
b) voor de studierichtingen bso met een component topsport moeten de leerlingen bovendien voor het betrokken schooljaar een topsportstatuut A of B hebben verkregen van de selectiecommissie voor de betrokken sportdiscipline overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector;
c) voor de studierichtingen thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en verzorgende/zorgkundige duaal gelden punt 2° en 3° hierboven niet: de toelating is enkel mogelijk binnen hetzelfde studiegebied (cf. federale regelgeving op de functie van zorgkundige); voor de studierichtingen thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en verzorgende/zorgkundige duaal geldt punt 4° hierboven niet, uitgezonderd voor die leerlingen die overkomen uit een opleiding personenzorg of verwant van een Frans- of Duitstalige school in België;
d) voor de studierichting veiligheidsberoepen moeten de leerlingen bovendien aan volgende voorwaarden voldoen die zijn vermeld in artikel 9, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 23 mei 2018 betreffende de vereisten inzake beroepsopleiding, -ervaring en -bekwaamheid en inzake het psychotechnisch onderzoek voor het uitoefenen van een leidinggevende, uitvoerende of commerciële functie in een bewakingsonderneming, interne bewakingsdienst of opleidingsinstelling en de organisatie ervan:
1° een uittreksel uit het strafregister hebben voorgelegd dat overeenstemt met het model bedoeld in artikel 596, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering of een gelijkwaardig getuigschrift indien de leerling zijn woonplaats in het buitenland heeft. Uit dat document, dat niet ouder mag zijn dan 6 maanden, moet blijken dat de leerling niet veroordeeld is, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, zoals bedoeld in artikel 7 van het Strafwetboek of tot een gelijkaardige straf in het buitenland, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer. Bij overzitten is een nieuw uittreksel vereist;
2° een identiteitsdocument hebben voorgelegd waaruit blijkt dat de leerling onderdaan is van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of Zwitserland en/of zijn hoofdverblijfplaats heeft in een van de desbetreffende lidstaten, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of Zwitserland. Die lidstaten zijn: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, IJsland, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slovakije, Spanje, Tsjechië, Zweden;
3° voor het opleidingsonderdeel tot het behalen van het algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent beschreven in artikel 14 van hoger vermeld koninklijk besluit van 23 mei 2018, gelden specifieke voorwaarden. Deze voorwaarden zoals bepaald in artikel 49, 50 en 51 van dat koninklijk besluit zijn:
- dat de periode tussen de allereerste les van bedoeld opleidingsonderdeel, die een reguliere school of private opleidingsinstelling organiseert, tot het behalen van het algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent en het laatste (her)examen van dat opleidingsonderdeel beperkt is tot twee kalenderjaren;
- dat binnen die periode van twee kalenderjaren een leerling maximaal vier keerexamens inclusief herexamens kan afleggen over bedoeld opleidingsonderdeel;
- dat eventuele herexamens uiterlijk drie maanden na het afleggen van het laatste examen van een vorige examenzittijd van het opleidingsonderdeel in kwestie worden georganiseerd;
- dat examens en herexamens van bedoeld opleidingsonderdeel in dezelfde school worden afgelegd. Bij niet slagen voor de examens (1ste sessie) en herexamens (2de sessie) van bepaalde vakken kunnen deze vakken opnieuw gevolgd worden in een andere opleidingsinstelling waar vervolgens ook de examens (3de sessie) en herexamens (4de sessie) samen afgelegd moeten worden.
Een leerling kan het opleidingsonderdeel om het algemene bekwaamheidsattest bewakingsagent te behalen, niet meer volgen als hij dat opleidingsonderdeel al eerder gedurende een al dan niet onderbroken periode van twee kalenderjaren heeft gevolgd in het secundair onderwijs of daarbuiten en als hij binnen die periode vier examens, met inbegrip van herexamens, over het opleidingsonderdeel in kwestie heeft afgelegd.
9.2.16.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.16.1, is tot en met 30 september toegelaten: de verandering van onderwijsvorm en/of studierichting binnen hetzelfde leerjaar.
Voor uitzonderlijke gevallen kan van voornoemde datum worden afgeweken onder de volgende voorwaarden:
a) gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad na kennisname van advies van de begeleidende klassenraad van de studierichting die de leerling tot dan volgt;
b) bedoelde gunstige beslissing is gebaseerd op ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige redenen.
9.2.17.
Zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs bso
9.2.17.1.
Toelatingsvoorwaarden
Kunnen als regelmatige leerlingen worden toegelaten:
1° de houders van het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs;
2° de houders van het diploma van secundair onderwijs, uitgereikt in het beroepssecundair onderwijs;
3° de leerling die niet over een studiebewijs van het onderliggende leerjaar beschikt (inclusief het oriënteringsattest C) en cognitief sterk functionerend is, mits gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. De klassenraad is ook bevoegd om te bepalen of een leerling cognitief sterk functionerend is;
4° de leerling die rechtstreeks overkomt uit een niet-Vlaamse school (buitenlandse school, Frans- of Duitstalige school in België) of uit een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers, onder de volgende voorwaarde: gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, waarin alle leraars van het betrokken structuuronderdeel zijn opgenomen. De beslissing van de toelatingsklassenraad wordt genomen uiterlijk 25 lesdagen na aanvang van de effectieve regelmatige lesbijwoning door de leerling.
Indien het een overstap betreft vanuit het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers dan moet de toelatingsklassenraad rekening houden met het advies van de klassenraad van dat onthaaljaar; elke beslissing van de toelatingsklassenraad die afwijkt van dat advies moet afdoende worden gemotiveerd. In die toelatingsklassenraad moet, raadgevend, een persoon worden opgenomen die - op basis van specifiek toegekende uren-leraar - binnen de scholengemeenschap waar het onthaaljaar werd gevolgd, belast is met de ondersteuning, opvolging en begeleiding van de gewezen anderstalige nieuwkomer.
Van zodra de leerling doorstroomt op basis van een in het Vlaams secundair onderwijs behaald oriënteringsattest A of B, is onderhavige toelatingsmogelijkheid niet meer van toepassing. Indien echter de leerling een oriënteringsattest C behaalt, dan blijft onderhavige toelatingsmogelijkheid wel geldig, m.a.w. de toelatingsklassenraad van dat ander structuuronderdeel zal over de instapmogelijkheid beslissen. Indien de leerling overzit in hetzelfde structuuronderdeel na een behaald oriënteringsattest C dan is er geen toelatingsklassenraad meer, ook niet bij schoolverandering.
9.2.17.2.
Voorwaarden inzake overgangen gedurende het schooljaar
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van rubriek 9.2.17.1, is tot en met 30 september toegelaten: de verandering van studierichting binnen hetzelfde leerjaar.
Voor uitzonderlijke gevallen kan van voornoemde datum worden afgeweken onder de volgende voorwaarden:
a) gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad na kennisname van advies van de begeleidende klassenraad van de studierichting die de leerling tot dan volgt;
b) bedoelde gunstige beslissing is gebaseerd op ernstige medische, psychische, sociale of onderwijskundige redenen.
10.
Evaluatie en bekrachtiging van de studies
10.1.
Algemene beginselen
10.1.1. Leerlingenevaluatie strekt ertoe om, rekening houdend met het pedagogisch project van de school, na te gaan of de regelmatige leerling in voldoende mate de doelstellingen, vastgelegd door of krachtens decreet- of regelgeving en opgenomen in het curriculumdossier en in de leerplannen heeft bereikt of nagestreefd. De leerlingenevaluatie leidt tot studiebekrachtiging.
Vermits het curriculumdossier en de leerplannen ruimte laten voor de inbreng van scholen, leraren lerarenteams of leerlingen, worden de doelen van die vrije ruimte die eigen zijn aan de school eveneens meegenomen bij de beslissing of de leerling geslaagd is. Alle onderwijsdoelen die in een structuuronderdeel aan bod komen, vormen immers één geïntegreerd geheel. Onderwijsdoelen eigen aan de school verbreden of verdiepen de doelen van het curriculumdossier en het leerplan. De doelen eigen aan de school en de andere doelen zijn in de klaspraktijk onderling verweven en kunnen of mogen bij de evaluatie van de leerling niet worden uitgesloten. Op die wijze komt binnen het curriculum elk onderwijsdoel volledig tot zijn recht, ongeacht of het zich binnen de basisvorming, het specifiek gedeelte of het keuzegedeelte van het structuuronderdeel in kwestie situeert. Belangrijk: curriculumdossiers worden gefaseerd ingevoerd vanaf 1 september 2023, zie rubriek 3.10.
De concipiëring van de evaluatiecriteria, zoals de eventuele organisatie van examens of proeven tijdens en/of op het einde van het schooljaar, vormt een aangelegenheid waarvoor niet de overheid doch wel de schoolbesturen van het onderwijs bevoegd zijn.
De organisatie van de geïntegreerde proef (GIP) wordt integraal overgelaten aan de autonomie van de schoolbesturen.
10.1.2. Zoals in rubriek 9.1. vermeld, kan een schoolbestuur ervoor kiezen om in de eerste graad B-stroom en, in uitzonderlijke gevallen, in de tweede of derde graad geen toelatingsvoorwaarden per leerjaar maar per graad te hanteren. Uit deze beslissing vloeit voort dat ook de evaluatie per graad gebeurt.
In voorkomend geval:
1° wordt de uitreiking van een oriënteringsattest in het eerste leerjaar van de graad in kwestie vervangen door de uitreiking van een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling, dat van rechtswege toelating verleent tot het tweede leerjaar van die graad doch enkel (!) voor zover in dat leerjaar ook toelatingsvoorwaarden per graad gelden;
2° beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie toch om een oriënteringsattest toe te kennen aan elke leerling die het leerjaar heeft beëindigd en die vóór het einde van de graad overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school met toelatingsvoorwaarden per leerjaar;
Indien deze beslissing pas wordt genomen in de loop van het schooljaar waarin de leerling al in het tweede leerjaar van de graad in kwestie zit, omdat hij dan pas voornoemde overstap zet, én die beslissing wordt door de betrokken personen betwist, dan blijft de procedure beschreven in rubriek 11 van deze omzendbrief van toepassing; rekening houdend met het principe van de redelijkheid bepaalt het schoolbestuur evenwel zelf de termijnen die inherent zijn aan die procedure;
3° wordt op het einde van het tweede leerjaar B van de eerste graad aan elke leerling een getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt indien de leerling dat tweede leerjaar van de eerste graad met vrucht heeft beëindigd.
10.1.3. De leerlingenevaluatie, vermeld in rubriek 10.1.1. resulteert in de beslissing van de delibererende klassenraad over het al dan niet met vrucht beëindigen van een structuuronderdeel of een graad, naargelang van het geval.
Aandacht: binnen de (nieuwe) eindtermen voor de gemoderniseerde eerste graad zijn sommige eindtermen als basisgeletterdheid aangeduid, zijnde eindtermen die ertoe strekken te kunnen participeren in de maatschappij. De nieuwe leerplannen markeren welke de eindtermen basisgeletterdheid zijn. Een belangrijk gegeven voor klassenraden is dat de eindtermen basisgeletterdheid door elke individuele leerling moeten worden bereikt op het einde van de eerste graad. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan de klassenraad gemotiveerd beslissen dat een individuele leerling een eindterm basisgeletterdheid niet moet bereiken.
10.1.4. De beslissing dat de leerling het structuuronderdeel of de graad met vrucht heeft beëindigd kan gekoppeld worden aan clausulering, waarbij aan de overstap naar een hoger leerjaar beperkingen worden opgelegd.
De volgende clausuleringen zijn mogelijk:
1° in het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B: de uitsluiting van een of meer basisopties of een of meer pakketten van basisopties van het tweede leerjaar A of B;
2° in het tweede leerjaar A, het tweede leerjaar B, het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad: de uitsluiting van een of meer finaliteiten, onderwijsvormen of afzonderlijke structuuronderdelen. Vanaf het schooljaar 2024-2025 omvat een clausulering steeds het gelijknamige duale en niet-duale structuuronderdeel. Om ook het aanloopstructuuronderdeel uit te sluiten, moet de klassenraad dit apart clausuleren. Tijdens het schooljaar 2023-2024 zijn zowel het duale structuuronderdeel, het niet-duale structuuronderdeel als het aanloopstructuuronderdeel enkel uitgesloten als deze expliciet worden vermeld;
3° in het eerste leerjaar van de derde graad dubbele finaliteit: de uitsluiting van alle structuuronderdelen van de dubbele finaliteit.
Bij clausulering houdt de klassenraad rekening met de volgende vereisten:
1° clausulering mag studiekeuzes in de loop van het secundair onderwijs niet vroegtijdig sterk verengen;
2° clausulering mag niet alleen met het oog op het studieaanbod van de school zijn;
3° clausulering moet rekening houden met de verplichte afspraken binnen de scholengemeenschap over een objectieve leerlingenoriëntering.
10.1.5. De beslissingen van de delibererende klassenraad worden in beginsel genomen in de periode vanaf de vijfde laatste lesdag van de maand juni en uiterlijk op 30 juni van het betrokken schooljaar. Voor wat evenwel een zevende leerjaar kso of tso betreft worden deze beslissingen tijdens het betrokken schooljaar, naargelang van de start, de duur en het aanbod van de opleiding, genomen:
- hetzij uiterlijk op 31 januari;
- hetzij uiterlijk op 30 juni;
- hetzij uiterlijk op 31 januari én uiterlijk op 30 juni (nl. in het geval de opleiding één semester duurt en tweemaal dat schooljaar wordt ingericht);
- hetzij niet genomen (nl. in het geval de opleiding drie semesters duurt en zodoende doorloopt in het daaropvolgend schooljaar).
Dit vormt de algemene regel, er van uitgaande dat de klassenraad de leerling afdoende kent en weet wat hij waard is na hem gedurende een volledig schooljaar te hebben begeleid en geëvalueerd. M.a.w., de delibererende klassenraad moet in principe uiterlijk op desbetreffende datum over voldoende nuttige elementen beschikken om een eindbeslissing te kunnen treffen.
Niettemin kan die termijn voor individuele gevallen worden verlengd als de delibererende klassenraad van oordeel is dat hij op 30 juni of, voor zevende leerjaren kso of tso, 31 januari nog niet over voldoende informatie beschikt om een gedegen beslissing te nemen. De termijnverlenging kan tot "uiterlijk de eerste schooldag van het daaropvolgend schooljaar". Voor een zevende leerjaar kso of tso dat loopt tot 31 januari, kan zo nodig het besluitvormingsproces worden verlengd tot uiterlijk 1 maart van het schooljaar in kwestie. Het betreft hier geen uitstel van de eindbeoordeling, maar louter een langer dan gebruikelijk lopend besluitvormingsproces. De delibererende klassenraad beslist met welke maatregelen de nodige bijkomende informatie kan ingewonnen worden, bv. herexamens, vakantiewerk of -lectuur, enz. De school onderzoekt hierbij hoe ze de leerling kan ondersteunen als een dergelijke maatregel door de klassenraad wordt opgelegd.
Die termijn kan voor individuele gevallen worden vervroegd en dit enkel voor de evaluatiebeslissingen in de tweede en derde graad, als de klassenraad oordeelt dat de leerling de toepasbare doelen al bereikt heeft (niet mogelijk voor leerlingen in het eerste leerjaar van graad binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad). Dit houdt in dat de leerling de overstap maakt naar een hoger leerjaar, vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt. De instap in het hoger leerjaar wordt beschouwd als een laattijdige inschrijving. Dit kan bijvoorbeeld voor een cognitief sterk functionerende leerling (al dan niet in combinatie met de maatregel over versnellen in het secundair onderwijs) of voor een leerling die overzit en zijn tekorten wegwerkt op een kortere termijn dan een volledig schooljaar.
Specifiek met betrekking tot herexamens: er geldt geen verplichting noch een verbod om herexamens te organiseren. Indien de delibererende klassenraad van mening is dat herexamens voor bepaalde leerlingen nuttig zijn, dan kan zij dit instrument op legitieme wijze inzetten. Het gericht en doelbewust inzetten van herexamens in het kader van leerlingenevaluatie kan voor bepaalde leerlingen een extra kans zijn om te tonen wat ze in hun mars hebben, wat hun onderwijsloopbaan ten goede kan komen. De organisatie van de leerlingenevaluatie - en de plaats van herexamens daarin - moet duidelijk opgenomen zijn in het schoolreglement (zie punt 5 van deze omzendbrief).
Indien daarentegen de eindbeslissing wel uiterlijk 30 juni (of voor een zevende leerjaar kso of tso: 31 januari) is genomen, dan kan de leerling vanuit het oogpunt van evaluatie nadien niet met extra opdrachten worden belast.
De beslissingen van de delibererende klassenraad monden uit in de studiebekrachtiging. Hiervoor komen uitsluitend de regelmatige leerlingen van het schooljaar waarvoor ze zijn ingeschreven in aanmerking.
Aan vrije leerlingen kan slechts een attest van lesbijwoning als vrije leerling worden toegekend.
10.1.6. Naast de bevoegdheid om te oordelen over het al dan niet geslaagd zijn, worden aan de delibererende klassenraad nog twee extra bevoegdheden toegekend, meer bepaald:
a) de delibererende klassenraad brengt systematisch een gunstig of ongunstig advies uit met betrekking tot het overzitten van het leerjaar voor elke leerling waaraan een oriënteringsattest B (behalve in het eerste leerjaar van de derde graad dubbele finaliteit) wordt toegekend. Enkel een gunstig advies betekent de mogelijkheid tot overzitten, een ongunstig advies de verplichting dat de leerling - ongeacht de school - moet overgaan naar het hoger leerjaar.
De delibererende klassenraad geeft geen advies wanneer de leerling het tweede leerjaar van de eerste graad, het eerste leerjaar of het tweede leerjaar van de tweede graad met vrucht en met clausulering voor minstens alle structuuronderdelen van drie onderwijsvormen of twee finaliteiten heeft beëindigd. In dat geval behoudt de leerling het recht op overzitten.
Op het betrokken oriënteringsattest wordt systematisch vermeld of de leerling wel of niet kan overzitten (Zie ook rubriek 3.13. van deze omzendbrief);
b) de delibererende klassenraad brengt systematisch een gunstig of ongunstig advies uit met betrekking tot respectievelijk de arbeidsbereidheid en de arbeidsrijpheid voor elke leerling waaraan een oriënteringsattest A of B wordt toegekend in het tweede leerjaar van de tweede graad en in het eerste leerjaar van de derde graad (dus niet in andere leerjaren !) en dat in elke studierichting van de dubbele finaliteit of arbeidsmarktfinaliteit. (De concordantietabel is opgenomen in omzendbrief SO 61). Dit dubbel advies wordt gegeven omdat de leerling de mogelijkheid heeft over te stappen naar duaal leren, ongeacht het feit of de school die attesteert zelf duale structuuronderdelen organiseert. Het advies is louter informatief, dus niet bindend, en vormt geen toelatingsvoorwaarde tot duale structuuronderdelen. Beide adviezen worden vermeld op het betrokken oriënteringsattest.
10.1.7. Bij evaluatiebeslissingen van de delibererende klassenraad geldt een vermoeden van deskundigheid van de klassenraad. Het vermoeden van deskundigheid houdt in dat ervan uit wordt gegaan dat een klassenraad steeds deskundig handelt. De leden van de klassenraad worden geacht de professionaliteit te hebben om bekwaam te oordelen over de vorderingen die een leerling heeft gemaakt. Wanneer een leerling/ouder van oordeel is dat er onwettelijk is gehandeld, is het aan de leerling/ouder om dat te bewijzen.
Dit vermoeden van deskundigheid van de klassenraad is decretaal verankerd. Daarmee wordt het vertrouwen in de leerkracht bevestigd en versterkt.
Deze maatregel doet geen afbreuk aan de motiveringsplicht van de klassenraad bij evaluatiebeslissingen.
Dit wettelijk vermoeden doet ook geen afbreuk aan de deskundigheid van de directeur of de klassenraad bij andere beslissingen zoals de beslissing van de directeur of zijn afgevaardigde bij tuchtmaatregelen of beslissingen van toelatingsklassenraden. Ook voor die beslissingen geldt een gerechtelijk vermoeden van deskundigheid.
10.1.8. Externe certificering heeft betrekking op bekwaamheidsproeven die opgelegd worden door instanties, extern aan de school, in het kader van reglementaire voorwaarden inzake beroepsuitoefening.
Het slagen voor die proeven betekent niet dat de leerling per definitie ook geslaagd is voor de opleiding in globo. Dit blijft de beslissingsbevoegdheid van de delibererende klassenraad.
Het niet-slagen voor die proeven geldt wél onmiddellijk als motivatie voor de (enige) beslissing van de delibererende klassenraad voor het niet-slagen voor de opleiding in globo.
Dit principe wordt binnen het secundair onderwijs toegepast op de volgende studierichtingen:
a) Vrachtwagenchauffeur, derde graad bso: de leerling is geslaagd voor de proeven tot het behalen van het rijbewijs CE en de basiskwalificatie vakbekwaamheid groep C;
10.1.9. Zoals vermeld in de omzendbrief SO 74 (organisatie schooljaar) kunnen de deliberaties niet eerder aanvangen dan de vijfde laatste lesdag van de maand juni (januari voor wat betreft de zevende leerjaren kso of tso en HBO verpleegkunde die eindigen op 31 januari). Van zodra een delibererende klassenraadsbeslissing is genomen, kan het resultaat ter kennis worden gebracht van de betrokken personen. Het schoolbestuur is bevoegd om te bepalen op welke datum en onder welke vorm de betrokken personen de klassenraadsbeslissing in ontvangst nemen. Dit hoeft niet per se op 30 juni te zijn en dit hoeft niet per se persoonlijk door de ouders op school te gebeuren. Bijvoorbeeld: het resultaat kan worden meegegeven met de leerling, het resultaat wordt op school overhandigd tijdens een proclamatieplechtigheid …. De desbetreffende ontvangstdatum en –vorm zijn bepaald in het schoolreglement. De school wijkt er enkel van af voor gevallen waar het besluitvormingsproces langer duurt of waar een beroep in het geding is; alsdan stelt het schoolbestuur de betrokken personen schriftelijk in kennis van de voorziene ontvangstdatum. Bijzondere aandacht: vermits de betrokken personen vooraf weten wanneer en hoe ze het evaluatieresultaat zullen ontvangen, wordt bij het niet effectief in ontvangst nemen van het resultaat, geacht het resultaat op de voorziene datum te zijn ontvangen! Ouders die, bijvoorbeeld, op dat tijdstip reeds op vakantie zijn vertrokken en geen weet hebben van een toegekend oriënteringsattest B of C, zouden hierdoor eventueel hun beroepsmogelijkheid kunnen verliezen omdat ze niet tijdig de te zetten stappen hebben ondernomen.
10.1.10. De school moet t.a.v. de betrokken personen volgende verplichtingen nakomen in volgende gevallen:
- bij toekenning van een attest B of C;
- bij toekenning van een attest A in het eerste leerjaar A of B met uitsluiting voor een of meer basisopties/pakketten in het tweede leerjaar A en/of B;
- bij ongunstig advies m.b.t. overzitten.
1. De beslissing moet schriftelijk worden gemotiveerd. Dit kan onder uiteenlopende vorm maar moet wel strikt individueel-gericht zijn. Indien, bijvoorbeeld, gekozen wordt voor een uittreksel uit de notulen van de delibererende klassenraad, dan mag dit stuk geen informatie bevatten die verwijst naar andere leerlingen.
Benevens de schriftelijke motivering moet de school ook verwijzen naar de mogelijkheid tot beroep en naar de daarbij te volgen procedure. Hoewel deze info ook in het schoolreglement dient opgenomen, moet het telkens wanneer zich een concrete situatie voordoet opnieuw onder de aandacht worden gebracht. De betrokken personen moeten er daarbij echter worden op gewezen dat beroep maar kan indien ze voorafgaand een overleg hebben gepleegd met de directeur of zijn afgevaardigde (zie hierna). Er geldt m.a.w. een bepaalde chronologie die de partijen moeten volgen.
Bij de kennisgeving van de bovenstaande beslissing wordt het volgende vermeld:
- De mogelijkheid om overleg aan te vragen bij de directeur of zijn afgevaardigde
- De wijze waarop het overleg moet worden aangevraagd
- De termijn waarbinnen dit overleg moet worden aangevraagd
Als dit niet vermeld wordt bij de kennisgeving, gaat de termijn om het overleg aan te vragen bij de directeur of zijn afgevaardigde pas vier maanden na de kennisgeving in.
2. Mits vraag van de betrokken personen: de directeur of zijn afgevaardigde moet met de betrokken personen een overleg plegen over de delibererende klassenraadsbeslissing binnen een redelijke termijn nadat ze die beslissing in ontvangst hebben genomen. Die termijn wordt in het schoolreglement bepaald. Van het schoolbestuur wordt verwacht dat "redelijkheid" veronderstelt dat de betrokken personen zo spoedig mogelijk meer duiding krijgen en dat, desgevallend, een beslissing in beroep qua timing haalbaar blijft. Van de betrokken personen wordt verwacht dat ze begrip opbrengen voor het tijdstip van het overleg dat met de zomervakantie-beschikbaarheid in onderwijs rekening zal houden. Van het overleg wordt een schriftelijk verslag gemaakt.
Tijdens het overleg maken beide partijen hun standpunt duidelijk. Daarbij moet er worden naar gestreefd om via een constructief gesprek een uitkomst te bereiken waarin elkeen zich kan vinden. Het overleg is dan ook geen onderdeel van de beroepsprocedure maar vormt een zogenaamde "bemiddelingsfase".
Het overleg kan het volgende opleveren:
a) de directeur of zijn afgevaardigde is van oordeel dat de elementen die de betrokken personen aanbrengen niet van aard zijn om de delibererende klassenraad opnieuw te laten samenkomen en beraadslagen. De betrokken personen nemen deze beslissing op de voorziene datum in ontvangst (ook hier: "geacht" te zijn ontvangen indien verzuim van ontvangst). Ook indien reeds tijdens het overleg de betrokken personen te kennen geven dat ze, na de verkregen uitleg, akkoord gaan met de klassenraadsbeslissing, moeten de betrokken personen de beslissing om de klassenraad niet opnieuw te laten samenkomen "formeel" ontvangen (niet onbelangrijk indien er toch een beroep zou volgen!);
b) de directeur of zijn afgevaardigde is van oordeel dat de elementen die de betrokken personen aanbrengen wel van aard zijn om de delibererende klassenraad opnieuw te laten samenkomen en beraadslagen. Deze piste kan er voor de leerling op neerkomen dat hij met nieuwe toetsen, examens of andere opdrachten wordt belast vooraleer de klassenraad zich definitief uitspreekt of de toekenning van het attest en/of het advies m.b.t. overzitten wordt gehandhaafd of dat een ander attest en/of advies m.b.t. overzitten wordt toegekend. Aandacht: het oorspronkelijk evaluatieresultaat door een ander resultaat vervangen betekent niet noodzakelijk een voor de betrokken personen "beter" resultaat; het valt niet uit te sluiten dat de klassenraad, die opnieuw is samengeroepen, beslist om een clausulering/uitsluiting alsnog te wijzigen of uit te breiden of om een "geslaagd met clausulering/uitsluiting" te vervangen door een "niet-geslaagd". De betrokken personen nemen hoe dan ook de desbetreffende beslissing op de voorziene datum in ontvangst (ook hier: "geacht" te zijn ontvangen indien verzuim van ontvangst).
Bij de kennisgeving van de beslissing om de klassenraad niet bijeen te roepen of komt tot de beslissing om niet de meest gunstig mogelijke studiebekrachtiging uit te reiken, wijst de school de ouders schriftelijk op het volgende:
- de mogelijkheid tot beroep bij de beroepscommissie
- de wijze waarop het beroep moet worden ingediend
- de beroepstermijn
Als dit niet vermeld wordt bij de kennisgeving, gaat de termijn om het beroep in te dienen pas vier maanden na de kennisgeving in.
Een schoolreglement kan bijvoorbeeld bepalen dat een ouder tot vijf dagen na 30 juni heeft om beroep in te dienen na kennisgeving van de beslissing om de klassenraad niet bijeen te roepen of klassenraad niet bijeen te roepen of komt tot de beslissing om niet de meest gunstig mogelijke studiebekrachtiging uit te reiken. Als de kennisgeving van de beslissing een of meerdere van de drie hierboven opgesomde punten niet bevat, dan zal de beroepstermijn van vijf dagen pas starten op 30 oktober.
10.1.11. Indien een leerling zijn studie aanvangt op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, dan wordt de leerling geacht te beschikken over de meest gunstige officiële studiebekrachtiging van de niet effectief gevolgde secundaire leerjaren (in Vlaanderen) die globaal door deze beslissing worden gedekt.
Een uitgereikte studiebekrachtiging impliceert dat de betrokken leerling geacht wordt het overeenkomstig studietraject volledig en met vrucht te hebben doorlopen, ongeacht het tijdstip van aansluiting bij dat traject.
10.1.12. Voor een evaluatiebeslissing van een beroepscommissie draagt het schoolbestuur niet alleen de verantwoordelijkheid, maar kent het schoolbestuur ook het studiebewijs toe dat aansluit bij die beslissing. Het model van een studiebewijs is hetzelfde indien het aansluit bij een beslissing van de delibererende klassenraad of indien het aansluit bij een beslissing van de beroepscommissie. Alleen uit het proces-verbaal zal blijken welke orgaan (klassenraad of beroepscommissie) de beslissing heeft genomen.
10.1.13. Aan een leerling met een individueel aangepast curriculum wordt jaarlijks een attest verworven bekwaamheden uitgereikt. Deze leerlingen komen dus normaliter niet in aanmerking voor de gewone studiebekrachtiging. Bij wijze van uitzondering kan de klassenraad aan leerlingen met een individueel aangepast curriculum toch de gewone studiebekrachtiging uitreiken. Hiervoor hoeft niet langer een aanvraag aan de Onderwijsinspectie gericht worden. Het blijft echter wel cruciaal dat de doelen opgenomen in het individueel curriculum van de leerling gelijkwaardig zijn met de leerplandoelen van het desbetreffende structuuronderdeel; dit moet ook op niveau van de individuele doelen gedocumenteerd worden. De onderwijsinspectie houdt toezicht op deze gelijkwaardigheid van doelen via de reguliere doorlichting.
Leerlingen die een individueel aangepast curriculum volgen in het gewoon secundair onderwijs, kunnen een getuigschrift van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 behalen. Dit kan enkel indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het structuuronderdeel ov3 waarvoor de studiebekrachtiging wordt uitgereikt, sluit inhoudelijk aan bij het studieaanbod van de school voor gewoon secundair onderwijs die het getuigschrift uitreikt;
2° de school voor gewoon secundair onderwijs legt voorafgaandelijk contact met een school voor buso ov3 om de overeenkomst na te gaan van de doelen die zijn opgenomen in het individueel aangepast curriculum met de doelstellingen van de overeenkomstige opleiding uit buso ov3;
3° een vertegenwoordiger van de school voor buso ov3 is een stemgerechtigd lid van de klassenraad van de school voor gewoon secundair onderwijs;
4° de leerling beschikt over een IAC-verslag voor opleidingsvorm 3.
10.1.14. Een getuigschrift van een opleiding (voorheen: kwalificatiegetuigschrift), afgeleverd in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs, kan gelijkgesteld worden aan het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs doch enkel binnen de context van verdere "studiebekrachtiging".
10.1.15. Aan een regelmatige leerling die wordt uitgeschreven ten gevolge van overlijden, wordt geen oriënteringsattest C uitgereikt noch in de loop van het schooljaar (als bewijs van gedeeltelijke studies) noch op het einde van het schooljaar (indien klassenraadbeslissing "niet geslaagd"). De toekenning van een oriënteringsattest C is immers, ten aanzien van de nabestaanden, psychologisch niet aangewezen. In voorkomend geval staat het de school vrij hetzij geen studiebewijs af te leveren hetzij een document (model naar keuze) waarin, onder een meer positieve vorm, de verworven bekwaamheden van de leerling worden geattesteerd.
10.1.16. Bepaalde studiebewijzen die inherent zijn aan het voltijds secundair onderwijs, worden niettemin ook in andere vormen van onderwijs uitgereikt. Vermits de onderliggende kwaliteitsnormen dezelfde zijn als voor het voltijds secundair onderwijs, hebben die studiebewijzen, ongeacht waar ze zijn uitgereikt, dezelfde waarde en genereren ze dezelfde civiele effecten naar vervolgonderwijs of doorstroming naar de arbeidsmarkt. Hierna een concreet overzicht:
- kunnen ook worden behaald in het deeltijds beroepssecundair onderwijs:
* het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
* het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs;
* het diploma van secundair onderwijs;
* het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer;
- kunnen ook worden behaald in de leertijd (Syntra):
* het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
* het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs;
* het diploma van secundair onderwijs;
* het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer;
- kunnen ook worden behaald in het volwassenenonderwijs:
* het diploma van secundair onderwijs;
* het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer.
10.1.17. Structuuronderdelen van de tweede graad dubbele finaliteit of arbeidsmarktfinaliteit zijn samengesteld uit relevante sets van competenties uit minstens 2 beroepskwalificaties, tenzij er maar 1 beroepskwalificatie is. Zie bijlage 36 bij de omzendbrief SO 60 (samenstelling structuuronderdelen).
Op het einde van de tweede graad dubbele finaliteit of arbeidsmarktfinaliteit wordt een bewijs van competenties uitgereikt als de leerling de beroepsgerichte competenties heeft bereikt die geen beroepskwalificatie of deelkwalificatie vormen. Dit kan ook aan het einde van het schooljaar van het eerste leerjaar van de tweede graad als de leerling het structuuronderdeel verlaat. In aanloopstructuuronderdelen van de tweede graad kan het bewijs van competenties ook worden uitgereikt als de leerling in de loop het schooljaar de opleiding verlaat.
Op het bewijs van competenties (zie bijlage 7 bij de omzendbrief SO 64) worden die competenties opgenomen die de leerling in kwestie heeft gerealiseerd. Het gaat om de competenties uit de beroepskwalificatie(s). De concordantie tussen de doelen in het curriculumdossier en de (relevante sets van) competenties uit de beroepskwalificatie(s) is in het curriculumdossier opgenomen. De curriculumdossiers zijn online beschikbaar: https://www.kwalificatiesencurriculum.be/curriculumdossiers-secundair-onderwijs.
De competenties uit de beroepskwalificaties zijn telkens opgenomen in de linkerkolom van de concordantietabel in het curriculumdossier.
Voorbeeld 1:
Het structuuronderdeel elektriciteit, tweede graad arbeidsmarktfinaliteit omvat competenties uit o.a. de beroepskwalificaties elektronisch installateur en vakman installatietechnieken zoals: realiseert een eenvoudig klassiek residentieel elektrisch schema, zet leidingtracés uit volgens de instructie, bereidt installatiewerken voor, …
Voorbeeld 2:
Het structuuronderdeel bouw, tweede graad arbeidsmarktfinaliteit omvat competenties uit o.a. de beroepskwalificaties metselaar, vloerder-tegelzetter en stukadoor zoals: voert metselwerk uit, voert voegwerken uit in functie van metselwerk, lijmt wandtegels, brengt natte bepleistering aan in één of twee lagen, …
Voorbeeld 3:
Het structuuronderdeel horeca, tweede graad dubbele finaliteit, omvat competenties uit o.a. de beroepskwalificaties kok en kelner zoals: slaat goederen op in een koelkamer of voorraadkamer, maakt het werkblad, het materiaal en de ruimtes hygiënisch schoon, bereidt eenvoudige warme en koude dranken, …
Een bewijs van competenties wordt uitgereikt wanneer een leerling een C-attest behaalt én van school of studierichting verandert. Als de leerling geen competentie heeft verworven, wordt er geen bewijs van competenties uitgereikt. Wanneer een leerling (aan het einde van het eerste jaar van een graad) een A- of B-attest behaalt én van school of studierichting verandert, is het niet nodig om een bewijs van competenties uit te reiken. Het A-attest of B-attest bekrachtigt immers dat de leerlingen de vooropgestelde doelen heeft gerealiseerd. Maar de school kan er in dat geval wel voor kiezen om toch een bewijs van competenties uit te reiken.
Het behoort tot de bevoegdheid van de vakleraren en de klassenraden om te beoordelen of een leerling één of meerdere competenties heeft verworven en desgevallend een bewijs van competenties uit te reiken.
10.2.
Specifieke bekrachtigingsmodaliteiten
10.2.1.
Afgeleverde studiebewijzen aan regelmatige leerlingen in de onderscheiden leerjaren
10.2.1.1.
Eerste leerjaar A
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten.
Het oriënteringsattest A kan ook remediëring in het tweede leerjaar A of het tweede leerjaar B opleggen (ongeacht de school van inschrijving) en/of de toegang tot een of meer basisopties of pakketten van de basisopties van het tweede leerjaar A of het tweede leerjaar B uitsluiten (ongeacht de school van inschrijving). Dit houdt het volgende in:
1) remediëring die wordt opgelegd, is zowel een recht als een plicht voor de leerling;
2) uitsluiting van een basisoptie impliceert uitsluiting van alle eventuele pakketten van die basisoptie;
3) uitsluiting van een pakket impliceert geen uitsluiting van de basisoptie;
4) uitsluiting van een pakket impliceert geen uitsluiting van andere pakketten van die basisoptie;
5) uitsluiting van een basisoptie impliceert dat die basisoptie ook niet kan worden gevolgd in combinatie met andere basisopties/pakketten (voor wat 2 B betreft);
6) uitsluiting van een pakket impliceert dat dat pakket ook niet kan worden gevolgd in combinatie met andere pakketten/basisopties (voor wat 2 B betreft);
7) uitsluiting van minstens de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar A (zeven basisopties) of van minstens de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar B (vier basisopties) impliceert dat de leerling het recht op overzitten behoudt.
Het specifieke model van het oriënteringsattest A, uitgereikt in het eerste leerjaar A of B, bevat rubrieken waar in voorkomend geval bedoelde uitsluiting, en/of wel of niet overzitten en/of remediëring worden vermeld;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C kan alleen toegekend worden in uitzonderlijke gevallen, m.a.w. beslissingen dat de leerling het leerjaar niet met vrucht heeft beëindigd, moeten beperkt blijven. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest;
10.2.1.2.
Eerste leerjaar B
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten.
Het oriënteringsattest A kan ook remediëring in het tweede leerjaar A of het tweede leerjaar B opleggen (ongeacht de school van inschrijving) en/of de toegang tot een of meer basisopties of pakketten van de basisopties van het tweede leerjaar A of het tweede leerjaar B uitsluiten (ongeacht de school van inschrijving). Dit houdt het volgende in:
1) remediëring die wordt opgelegd, is zowel een recht als een plicht voor de leerling;
2) uitsluiting van een basisoptie impliceert uitsluiting van alle eventuele pakketten van die basisoptie;
3) uitsluiting van een pakket impliceert geen uitsluiting van de basisoptie;
4) uitsluiting van een pakket impliceert geen uitsluiting van andere pakketten van die basisoptie;
5) uitsluiting van een basisoptie impliceert dat die basisoptie ook niet kan worden gevolgd in combinatie met andere basisopties/pakketten (voor wat 2 B betreft);
6) uitsluiting van een pakket impliceert dat dat pakket ook niet kan worden gevolgd in combinatie met andere pakketten/basisopties (voor wat 2 B betreft);
7) uitsluiting van minstens de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar A (zeven basisopties) of van minstens de helft van alle basisopties van het tweede leerjaar B (vier basisopties) impliceert dat de leerling het recht op overzitten behoudt.
Het specifieke model van het oriënteringsattest A, uitgereikt in het eerste leerjaar A of B, bevat rubrieken waar in voorkomend geval bedoelde uitsluiting, en/of wel of niet overzitten en/of remediëring worden vermeld;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C kan alleen toegekend worden in uitzonderlijke gevallen, m.a.w. beslissingen dat de leerling het leerjaar niet met vrucht heeft beëindigd, moeten beperkt blijven. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest;
- het getuigschrift van basisonderwijs, onderwijskwalificatie niveau 1: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en dit getuigschrift nog niet bezit.
10.2.1.3.
Tweede leerjaar A
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten;
- het oriënteringsattest B: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten, behalve in bepaalde finaliteiten, onderwijsvormen of studierichtingen;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest;
- het getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd.
10.2.1.4.
Tweede leerjaar B
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten;
- het oriënteringsattest B: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten, behalve in bepaalde finaliteiten, onderwijsvormen of studierichtingen;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest;
- het getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd;
- het getuigschrift van basisonderwijs, onderwijskwalificatie niveau 1: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en dit getuigschrift nog niet bezit.
10.2.1.5.
Eerste leerjaar van de tweede graad doorstroomfinaliteit - aso, kso of tso, dubbele finaliteit kso of tso en arbeidsmarktfinaliteit – bso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten;
- het oriënteringsattest B: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten, behalve in bepaalde finaliteit(en), onderwijsvorm(en), studierichting(en);
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest.
- het bewijs van competenties: als de leerling in een structuuronderdeel van de dubbele finaliteit – kso of tso of arbeidsmarktfinaliteit – bso beroepsgerichte competenties heeft bereikt die geen beroepskwalificatie of deelkwalificatie vormen (zie ook 10.1.17).
10.2.1.6.
Tweede leerjaar van de tweede graad doorstroomfinaliteit - aso, kso of tso en dubbele finaliteit kso of tso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten;
- het oriënteringsattest B: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten, behalve in bepaalde finaliteit(en), onderwijsvormen/studierichtingen;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest;
- het bewijs van competenties: als de leerling in een structuuronderdeel van de dubbele finaliteit – kso of tso de beroepsgerichte competenties heeft bereikt die geen beroepskwalificatie of deelkwalificatie vormen (zie ook 10.1.17);
- het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs: mits de leerling het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad met vrucht (= een oriënteringsattest A of B) heeft beëindigd.
10.2.1.7.
Tweede leerjaar van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit - bso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten;
- het oriënteringsattest B: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten, behalve in bepaalde studierichtingen. Voor wat het beroepssecundair onderwijs betreft, geldt dat de leerling tot het eerste leerjaar van de derde graad bso mag worden toegelaten behalve in bepaalde studierichtingen;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest;
- uitsluitend in duale structuuronderdelen het bewijs van beroepskwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een beroepskwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- uitsluitend in duale structuuronderdelen het bewijs van deelkwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een deelkwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- het bewijs van competenties: als de leerling beroepsgerichte competenties heeft bereikt die geen beroepskwalificatie of deelkwalificatie vormen (zie ook 10.1.17);
- het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs: mits de leerling het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad met vrucht (= een oriënteringsattest A of B) heeft beëindigd.
- uitsluitend in een duaal structuuronderdeel of uitzonderlijk in een gelijknamig aanloopstructuuronderdeel het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 2: mits de leerling het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad met vrucht (= een oriënteringsattest A of B) heeft beëindigd.
Belangrijk: er kan aan de leerling ook een bewijs van beroepskwalificatie, bewijs van deelkwalificatie ofwel een bewijs van competenties in combinatie met een oriënteringsattest C worden uitgereikt, afhankelijk van welke beroepsgerichte competenties de leerling heeft bereikt. Als de leerling het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 2, behaalt dan worden de bewijzen van deel- of beroepskwalificatie(s) die erin vervat zitten niet afzonderlijk afgeleverd. Een bewijs van deelkwalificatie wordt niet afgeleverd als de leerling in het structuuronderdeel in kwestie een bewijs van beroepskwalificatie behaalt waarin de deelkwalificatie vervat zit.
10.2.1.8.
Eerste leerjaar van de derde graad doorstroomfinaliteit - aso, tso, kso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit attesteren met een schooleigen attest.
10.2.1.9.
Eerste leerjaar van de derde graad dubbele finaliteit – tso, kso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten;
- het oriënteringsattest B: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten, behalve in de dubbele finaliteit – tso, kso;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit attesteren met een schooleigen attest;
- uitsluitend aan het einde van het schooljaar en als de leerling van school of studierichting verandert het bewijs van beroepskwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een beroepskwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- uitsluitend aan het einde van het schooljaar en als de leerling van school of studierichting verandert het bewijs van deelkwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een deelkwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- uitsluitend aan het einde van het schooljaar en als de leerling van school of studierichting verandert het bewijs van competenties: als de leerling beroepsgerichte competenties heeft bereikt die geen beroepskwalificatie of deelkwalificatie vormen.
Belangrijk: als de leerling aan het einde van het schooljaar van school of studierichting verandert, dan kan aan de leerling ook een bewijs van beroepskwalificatie, bewijs van deelkwalificatie ofwel een bewijs van competenties in combinatie met een oriënteringsattest C worden uitgereikt, afhankelijk van welke beroepsgerichte competenties de leerling heeft bereikt.. Een bewijs van deelkwalificatie wordt echter niet afgeleverd als de leerling in het structuuronderdeel in kwestie een bewijs van beroepskwalificatie behaalt waarin de deelkwalificatie vervat zit.
10.2.1.10.
Eerste leerjaar van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit - bso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het oriënteringsattest A: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd en tot het volgend leerjaar mag worden toegelaten;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest;
- uitsluitend aan het einde van het schooljaar als de leerling van school- of studierichting verandert het bewijs van beroepskwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een beroepskwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- uitsluitend aan het einde van het schooljaar als de leerling van school of studierichting verandert het bewijs van deelkwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een deelkwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- uitsluitend aan het einde van het schooljaar als de leerling van school of studierichting verandert het bewijs van competenties: als de leerling beroepsgerichte competenties heeft bereikt die geen beroepskwalificatie of deelkwalificatie vormen;
- uitsluitend in een duaal structuuronderdeel het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 2: als de leerling de nog niet behaalde doelen van een duaal structuuronderdeel van de tweede graad van de arbeidsmarktfinaliteit – bso, in voldoende mate heeft behaald;
- uitsluitend in een duaal structuuronderdeel het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs: als de leerling, die is ingestroomd op basis van een certificaat uit het stelsel Leren en Werken dat niet gebaseerd is op een beroepskwalificatie, de nog niet behaalde doelen van de tweede graad van de arbeidsmarktfinaliteit – bso, in voldoende mate heeft behaald.
Belangrijk: als de leerling aan het einde van het schooljaar van school of studierichting verandert, dan kan aan de leerling ook een bewijs van beroepskwalificatie, bewijs van deelkwalificatie ofwel een bewijs van competenties in combinatie met een oriënteringsattest C worden uitgereikt, afhankelijk van welke beroepsgerichte competenties de leerling heeft bereikt. Een bewijs van deelkwalificatie wordt echter niet afgeleverd als de leerling in het structuuronderdeel in kwestie een bewijs van beroepskwalificatie behaalt waarin de deelkwalificatie vervat zit.
Als de leerling het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 2, behaalt dan worden de bewijzen van deel- of beroepskwalificatie(s) die erin vervat zitten niet afzonderlijk afgeleverd.
10.2.1.11.
Tweede leerjaar van de derde graad doorstroomfinaliteit - aso, kso of tso en dubbele finaliteit kso of tso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 4: mits de leerling het tweede leerjaar van de derde graad van de doorstroomfinaliteit - aso, kso of tso of de dubbele finaliteit kso of tso met vrucht heeft beëindigd;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest;
- uitsluitend in de dubbele finaliteit het bewijs van beroepskwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een beroepskwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- uitsluitend in de dubbele finaliteit het bewijs van deelkwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een deelkwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- uitsluitend in de dubbele finaliteit het bewijs van competenties: als de leerling beroepsgerichte competenties heeft bereikt die geen beroepskwalificatie of deelkwalificatie vormen (zie ook 10.1.17).
Belangrijk: er kan in de dubbele finaliteit aan de leerling ook een bewijs van beroepskwalificatie, bewijs van deelkwalificatie ofwel een bewijs van competenties in combinatie met een oriënteringsattest C worden uitgereikt, afhankelijk van welke beroepsgerichte competenties de leerling heeft bereikt. Als de leerling het diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 4 behaalt, dan worden de bewijzen van deel- of beroepskwalificatie(s) die erin vervat zitten niet afzonderlijk afgeleverd. Een bewijs van deelkwalificatie wordt niet afgeleverd als de leerling in het structuuronderdeel in kwestie een bewijs van beroepskwalificatie behaalt waarin de deelkwalificatie vervat zit.
Bemerking: de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu heeft een lijst vastgelegd van studierichtingen die, op basis van het leerprogramma, in aanmerking komen voor aanvraag van een fytolicentie. Een fytolicentie is een certificaat dat aangeeft dat de houder als professionele gebruiker, distributeur of voorlichter op een correcte manier met gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen kan omgaan. In die lijst is ook de studierichting dier- en landbouwtechnische wetenschappen opgenomen voor zover gebaseerd op het leerprogramma "akkerbouw en veeteelt". Omdat bedoeld programma niet uit het ingevuld model van het diploma van secundair onderwijs blijkt, moet de uitreiking ervan in voorkomend geval een door de directie ondertekende schriftelijke verklaring (model naar keuze) worden gevoegd, die vermeldt:
1) dat het specifiek leerprogramma van de betrokken studierichting gebaseerd is op "akkerbouw en veeteelt", en
2) dat de titularis van het diploma met deze verklaring bij de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een aanvraag tot het bekomen van een fytolicentie kan indienen.
10.2.1.12.
Tweede leerjaar van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit - bso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 3: mits de leerling het tweede leerjaar van de derde graad van de arbeidsmarktfinaliteit - bso met vrucht heeft beëindigd;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht. Het oriënteringsattest C wordt niet meer gebruikt voor een leerling die slechts een gedeelte van het schooljaar de lessen heeft gevolgd; de school mag dit naar eigen keuze attesteren met een schooleigen attest;
- het bewijs van beroepskwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een beroepskwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- het bewijs van deelkwalificatie: als de leerling de beroepsgerichte competenties die een deelkwalificatie vormen in voldoende mate heeft behaald;
- het bewijs van competenties: als de leerling beroepsgerichte competenties heeft bereikt die geen beroepskwalificatie of deelkwalificatie vormen (zie ook 10.1.17).
Belangrijk: er kan aan de leerling ook een bewijs van beroepskwalificatie, bewijs van deelkwalificatie ofwel een bewijs van competenties in combinatie met een oriënteringsattest C worden uitgereikt, afhankelijk van welke beroepsgerichte competenties de leerling heeft bereikt. Als de leerling het diploma van secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 3 behaalt, dan worden de bewijzen van deel- of beroepskwalificatie(s) die erin vervat zitten niet afzonderlijk afgeleverd. Een bewijs van deelkwalificatie wordt niet afgeleverd als de leerling in het structuuronderdeel in kwestie een bewijs van beroepskwalificatie behaalt waarin de deelkwalificatie vervat zit.
10.2.1.13.
Zevende leerjaar gericht het hoger onderwijs aso of kso
Het volgend studiebewijs wordt afgeleverd:
- een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling: mits de leerling het leerjaar geheel of ten dele heeft gevolgd.
10.2.1.14.
Zevende leerjaren tso of kso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het certificaat van een opleiding zevende leerjaar kso of tso: mits de leerling het zevende leerjaar kso of tso met vrucht heeft beëindigd. In geval van vervroegde studiebekrachtiging kan dit ook op een andere datum dan 31 januari of 30 juni worden uitgereikt;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling hetzij het zevende leerjaar kso of tso heeft beëindigd doch niet met vrucht, hetzij het leerjaar, de onderwijsvorm en de studierichting slechts gedurende een gedeelte van het schooljaar in de betrokken school heeft gevolgd.
10.2.1.15.
Zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt bso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het diploma van secundair onderwijs: mits de leerling houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs én het eerste leerjaar van de derde graad, het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en het zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt bso, met vrucht heeft beëindigd;
- het studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, ingericht onder de vorm van een 7de leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt: mits de leerling het leerjaar met vrucht heeft beëindigd, doch niet in aanmerking komt voor het diploma van secundair onderwijs;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling hetzij het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht, hetzij het leerjaar, de onderwijsvorm en de studierichting slechts gedurende een gedeelte van het schooljaar in de betrokken school heeft gevolgd.
In het geval een leerling op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad is toegelaten tot het derde leerjaar van de derde graad bso, dan wordt op het diploma secundair onderwijs bij 3° ingevuld:
- instroom op basis van een beslissing van de klassenraad.
10.2.1.16.
Zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs bso
De volgende studiebewijzen worden afgeleverd:
- het diploma van secundair onderwijs: mits de leerling houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs én het eerste leerjaar van de derde graad, het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en het zevende leerjaar gericht op het hoger onderwijs bso, met vrucht heeft beëindigd;
- het oriënteringsattest C: mits de leerling hetzij het leerjaar heeft beëindigd doch niet met vrucht, hetzij het leerjaar en de onderwijsvorm slechts gedurende een gedeelte van het schooljaar in de betrokken school heeft gevolgd.
In het geval een leerling op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad is toegelaten tot het derde leerjaar van de derde graad bso, dan wordt op het diploma secundair onderwijs bij 3° ingevuld:
- instroom op basis van een beslissing van de klassenraad.
10.2.1.17.
Derde graad (met uitzondering van het eerste leerjaar)
Een getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer wordt uitgereikt onder de voorwaarden en modaliteiten vastgelegd in de omzendbrief SO/2008/01.
10.2.2.
Het aspect "rechtsgeldigheid" en de modellen van studiebewijzen
10.2.2.1. De onderscheiden studiebewijzen die worden afgeleverd binnen het voltijds secundair onderwijs zijn de volgende (voor elke titel wordt verwezen naar een bijlage, bevattende het model/de modellen + de onderrichtingen voor het invullen):
- het oriënteringsattest A (bijlage 1)
- het oriënteringsattest B (bijlage 2)
- het oriënteringsattest C (bijlage 3)
- het getuigschrift van basisonderwijs, onderwijskwalificatie niveau 1 (bijlage 4)
- het getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs (bijlage 5)
- het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs (bijlage 6);
- het diploma van secundair onderwijs (bijlage 7)
- het bewijs van beroepskwalificatie (bijlage 8)
- het bewijs van deelkwalificatie (bijlage 9)
- het bewijs van competenties (bijlage 10)
- het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs (bijlage 11)
- het attest van lesbijwoning als regelmatige leerling (bijlage 12)
- het certificaat van een zevende leerjaar kso of tso (bijlage 13)
- het studiegetuigschrift van het zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt bso (bijlage 14)
- het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer (bijlage 15)
- het attest van lesbijwoning als vrije leerling (bijlage 16)
- het attest van verworven bekwaamheden (bijlage 17)
- het model van attest van inschrijving als regelmatige leerling of student in een school (bijlage 19)
10.2.2.2. De invulling van studiebewijzen moet volledig in overeenstemming zijn met de gegevens vermeld op het proces-verbaal van de beslissingen van de delibererende klassenraad.
Voor individuele leerlingen in de tweede en derde graad kan de evaluatiebeslissing worden vervroegd als de klassenraad oordeelt dat de leerling de toepasbare doelen al bereikt heeft. Deze maatregel heeft tot gevolg dat ook de studiebekrachtiging vervroegd kan worden uitgereikt. Op de modellen van studiebewijzen die gelden in de tweede of derde graad staat momenteel "30 juni". In het geval van een vervroegde evaluatiebeslissing mag deze datum op het model worden aangepast.
Noch het gebruik van een datumstempel, noch verbeteringen, herschikkingen of schrappingen (tenzij andersluidende richtlijn) van teksten of tekstgedeelten, is toegelaten!
Met uitzondering van de oriënteringsattesten waarop ze verplicht dient aangebracht, mogen de studiebewijzen de volgende informatie niet bevatten: het instellingsnummer, de administratieve groep, het stamnummer van de leerling.
Behoudens de directeur kan elke gemandateerde van het schoolbestuur met de ondertekening van de studiebewijzen worden belast. In voorkomend geval worden in het model van het betrokken studiebewijs enerzijds de woorden "de directeur van de bovengenoemde school" vervangen door de woorden "gemandateerde van het schoolbestuur van de bovengenoemde school" en anderzijds, onderaan, de woorden "De directeur" vervangen door de woorden "De gemandateerde van het schoolbestuur".
Ondertekening van de studiebewijzen gebeurt handgeschreven of elektronisch! In het geval een studiebewijs elektronisch wordt ondertekend, dient het – gelet op het civiele effect van een studiebewijs – om een gekwalificeerde elektronische handtekening te gaan. Voor meer informatie: De elektronische handtekening | Vlaanderen.be. Let wel, de elektronische handtekening verliest in geprinte versie haar authenticiteit en integriteit, en dus haar juridisch statuut.
10.2.2.3. De door de onderwijsinrichters afgeleverde studiebewijzen zijn van rechtswege geldend, wat betekent dat ze niet ter goedkeuring aan de overheid worden voorgelegd. Het recht om deze studiebewijzen af te leveren vloeit voort uit de erkenning van de school. Deze erkenning vereist het voldoen aan een reeks voorwaarden die decretaal zijn vastgelegd. Indien aan deze voorwaarden niet meer wordt voldaan, kan de Vlaamse Regering, op voorstel van de onderwijsinspectie, de erkenning van een school of een onderdeel ervan, al dan niet geleidelijk opheffen.
10.2.2.4. Elke materiële fout in de vorm van ten onrechte uitreiking van een studiebewijs waardoor de rechten van de leerling worden geschonden (bv. toekenning van een oriënteringsattest C aan een geslaagde leerling), moet door het schoolbestuur worden hersteld. Het initiatiefrecht tot herstel van die fout, dat te allen tijde kan worden uitgeoefend, ligt zowel bij het schoolbestuur als bij de leerling.
Elke materiële fout in de vorm van ten onrechte uitreiking van een studiebewijs waardoor aan de leerling meer rechten worden toegekend dan de rechten die voortvloeien uit de beslissing van de delibererende klassenraad, kan door het schoolbestuur worden hersteld uiterlijk dertig dagen na de uitreiking ervan. Een herstel is evenwel niet mogelijk indien de leerling kan aantonen dat binnen die dertig dagen rechtsgevolgen zijn ontstaan (bv. ingevolge het sluiten van een arbeidsovereenkomst) die bij intrekking van het studiebewijs schade zou veroorzaken in hoofde van die leerling.
10.2.3.
Drukwerk der studiebewijzen
De scholen dienen zelf in te staan voor het drukwerk van de noodzakelijk geachte voorraad exemplaren van studiebewijzen.
Hierbij mag een beroep worden gedaan op derden en/of gebruik worden gemaakt van een computerprocédé, voor zover uiteraard de tekst, de lay-out en het formaat = A4 (nl. 210 x 297 mm, in verticale zin te drukken) van de modellen in kwestie worden gerespecteerd.
10.2.4.
Overhandiging van studiebewijzen aan de betrokken personen
Alle uitgereikte studiebewijzen, met uitzondering van de oriënteringsattesten, worden steeds onmiddellijk aan de betrokken personen overhandigd. Dit impliceert onder meer dat het niet toegelaten is om studiebewijzen in te houden tot op het ogenblik dat de betrokken personen hun eventuele financiële verplichtingen ten aanzien van de school hebben voldaan.
De oriënteringsattesten worden in de school bewaard tot de leerling de school verlaat; alsdan worden ze onmiddellijk overgemaakt aan de betrokken personen of aan een andere school waar de leerling zich inschrijft en die er bij de eerste school om verzoekt.
10.2.5.
Proces-verbaal van de beslissingen van de delibererende klassenraad
10.2.5.1. De beslissingen van de delibererende klassenraad dienen vastgelegd in een proces-verbaal. Elk proces-verbaal, waarop uitsluitend regelmatige leerlingen mogen voorkomen, wordt gedateerd op 30 juni en in één exemplaar opgemaakt.
Belangrijk: voor individuele gevallen in de tweede en derde graad kan de beslissing van de delibererende klassenraad vroeger genomen worden als geoordeeld wordt dat de leerling de toepasbare doelen al bereikt heeft. In dat geval komen deze beslissingen ook samen voor op eenzelfde proces-verbaal van 30 juni van hetzelfde schooljaar.
Desbetreffend proces-verbaal dat eind juni wordt opgemaakt, kan mogelijks worden aangevuld met één of twee processen-verbaal-addendum. Het betreft dan de leerlingen waarvoor een definitieve beslissing pas plaats grijpt in de periode NA 30 juni. Volgende situaties doen zich voor:
a. de beslissing wordt genomen door de delibererende klassenraad naar aanleiding van verlenging van besluitvorming (na herexamen, inhaalstage….);
b. de oorspronkelijke beslissing wordt vervangen door een andere beslissing van de delibererende klassenraad naar aanleiding van overleg tussen de school en de betrokken personen;
c. de oorspronkelijke beslissing wordt vervangen door een andere beslissing van de delibererende klassenraad naar aanleiding van betwisting door het schoolbestuur;
d. de oorspronkelijke beslissing wordt vervangen door een andere beslissing van een beroepscommissie naar aanleiding van betwisting door de betrokken personen.
Zo de eerste beslissing pas na 30 juni wordt genomen (geval a.), dan dient de beslissing vastgelegd bij een proces-verbaal – addendum.
Zo de eerste beslissing na 30 juni wordt vervangen (gevallen, b., c. en d.), dan dient:
1° op het initieel proces-verbaal al de gegevens met betrekking tot de desbetreffende leerling door middel van een volle lijn te worden geschrapt en daarachter de formule "zie addendum" te worden vermeld;
2° de uiteindelijke beslissing vastgelegd bij een proces-verbaal - addendum.
De gevallen a., b. en c. komen op één proces-verbaal – addendum voor; het geval d. komt op een afzonderlijk proces-verbaal – addendum voor (het betreft dan immers een beslissing van een beroepscommissie en niet van de delibererende klassenraad zoals in de overige gevallen !). De stelregel blijft evenwel dat elk proces-verbaal, waarop uitsluitend regelmatige leerlingen mogen voorkomen, wordt gedateerd op 30 juni en in één exemplaar opgemaakt.
Voor een zevende leerjaar kso of tso dat loopt tot 31 januari komen alle beslissingen, wanneer ook genomen, samen voor op eenzelfde proces-verbaal van 30 juni daaropvolgend.
Ook in het geval een zevende leerjaar kso of tso van één semester gedurende een schooljaar tweemaal wordt ingericht, worden de leerlingen samen op hetzelfde proces-verbaal van 30 juni vermeld. Leerlingen daarentegen van een zevende leerjaar kso of tso van drie semesters en waarvoor in het eerste schooljaar geen beslissingen worden genomen, komen dat schooljaar niet op een proces-verbaal voor.
10.2.5.2. Enkel als dergelijke gevallen zich voordoen worden op het proces-verbaal een of twee extra categorieën toegevoegd, nl.
Categorie: "leerlingen waarvoor geen formele beslissing door de delibererende klassenraad wordt genomen". Dit zijn leerlingen waarover de klassenraad niet oordeelt dat ze geslaagd, geslaagd met clausulering of niet-geslaagd zijn en waar het schooljaar enkel wordt bekrachtigd met een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling. Concreet gaat het om volgende situaties:
1° in het systeem dat, binnen een graad, de individuele leerling met tekorten in het eerste leerjaar toch overgaat naar het tweede leerjaar;
2° in het systeem dat, per structuuronderdeel, de toelatingsvoorwaarden en evaluatie gelden per graad (zie rubrieken 9.1. en 10.1.2.);
3° in het systeem van spreiding van een leerjaar over twee schooljaren of spreiding van een graad over drie schooljaren in geval van ziekte of ongeval van een leerling of in het geval van een leerling met specifieke onderwijsbehoeften;
4° in het systeem van verdubbeling van de gebruikelijke studieduur voor een zevende leerjaar kso of tso.
Categorie: "leerlingen die een individueel aangepast curriculum hebben gevolgd". Dit zijn leerlingen waaraan een attest van verworven bekwaamheden wordt toegekend.
De aandacht wordt gevestigd op het volgende:
1° indien, binnen het systeem dat een leerling met tekorten overgaat naar het hoger leerjaar, de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie alsnog moet beslissen om een oriënteringsattest toe te kennen omdat de leerling, zonder dat zijn tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school waar niet gebruikgemaakt wordt van dit systeem, dan dient:
a) op het initieel proces-verbaal al de gegevens met betrekking tot de desbetreffende leerling door middel van een volle lijn te worden geschrapt en daarachter de formule "zie addendum" te worden vermeld;
b) de uiteindelijke beslissing vastgelegd bij een proces-verbaal - addendum;
2° indien, binnen het systeem dat een leerling met tekorten overgaat naar het hoger leerjaar, de delibererende klassenraad van het tweede leerjaar van de graad in kwestie beslist dat de leerling de tekorten van het eerste leerjaar heeft weggewerkt doch niet geslaagd is in het tweede leerjaar, dan wordt over het eerste leerjaar alsnog een oriënteringsattest A uitgereikt (en, in de eerste graad, een getuigschrift van basisonderwijs zo de leerling dat nog niet bezit). De leerling zal dan, op dezelfde datum, voorkomen onder de categorie "geslaagd" op het proces-verbaal over het eerste leerjaar van de betrokken graad, en onder de categorie "niet geslaagd" op het proces-verbaal over het tweede leerjaar van de betrokken graad; ook de studiebekrachtiging over dat eerste en tweede leerjaar van de betrokken graad zal op dezelfde datum plaats vinden. Om dit te verduidelijken wordt in elk van beide processen-verbaal in de rubriek "verleende studiebewijzen", na de weergave van het oriënteringsattest, bijkomend vermeld "systeem overstap naar het hoger leerjaar met tekorten in het onderliggend leerjaar";
3° indien, binnen het systeem van toelatingsvoorwaarden en evaluatie per graad (zie rubrieken 9.1. en 10.1.2.), de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie alsnog moet beslissen om een oriënteringsattest toe te kennen omdat de leerling overstapt naar een structuuronderdeel van dezelfde of een andere school waar niet gebruikgemaakt wordt van dit systeem, dan dient:
a) op het initieel proces-verbaal al de gegevens met betrekking tot de desbetreffende leerling door middel van een volle lijn te worden geschrapt en daarachter de formule "zie addendum" te worden vermeld;
b) de uiteindelijke beslissing vastgelegd bij een proces-verbaal - addendum.
Specifiek voor structuuronderdelen waarin een getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer wordt toegekend, wordt verwezen naar de bepalingen van rubriek 5 van de omzendbrief SO/2008/01 aangaande bedrijfsbeheer.
10.2.5.3. Het model van het proces-verbaal en de invulonderrichtingen gaan in bijlage 18. Noch het gebruik van een datumstempel, noch verbeteringen, herschikkingen of schrappingen (tenzij andersluidende richtlijn) van teksten of tekstgedeelten, is toegelaten!
Noteer tot slot dat op het model van het proces-verbaal een kolom "verleende studiebewijzen" wordt voorzien, dewelke moet worden vervolledigd met alle titels die elke afzonderlijke regelmatige leerling in dat structuuronderdeel verwerft.
10.2.6.
Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het voltijds secundair onderwijs
Via het afleggen van proeven voor de examencommissie van de Vlaamse gemeenschap, kunnen volgende studiebewijzen van het voltijds secundair onderwijs worden verworven:
- het getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs;
- het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
- het diploma van secundair onderwijs.
Voor meer info: examencommissie.secundaironderwijs@vlaanderen.be.
10.2.7.
Vervanging van verloren of vernietigde studiebewijzen
In geval, naar verklaring, authentieke studiebewijzen werden verloren of vernietigd, dan dient de volgende procedure toegepast:
1° voor zover het gehomologeerde studiebewijzen betreft: een uittreksel uit het notulenboek dient aangevraagd bij AGODI, met vermelding van alle essentiële gegevens (betrokken school, schooljaar, leerjaar/onderwijsvorm/afdeling of studierichting);
2° voor zover het studiebewijzen betreft uitgereikt door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap: contact dient opgenomen met het secretariaat van voornoemde commissie;
3° voor zover het studiebewijzen betreft goedgekeurd door de overheid: de school zal een vervangend document opstellen naar het door AGODI voorgeschreven en aldaar te verkrijgen model. Vervolgens zal het samen met het destijds afgestempeld proces-verbaal van de eindbeslissingen ter goedkeuring aan het AGODI worden overgemaakt;
4° voor zover het door de scholen afgeleverde en van rechtswege geldende studiebewijzen betreft: de school zal een vervangend document opstellen naar het door AGODI voorgeschreven en aldaar te verkrijgen model. Voor het overige is ook dit document van rechtswege geldend.
In elk van die gevallen zal het nieuwe attest de datum van uitreiking van het authentiek studiebewijs vermelden.
Bovenstaande is niet van toepassing voor opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs. In geval, naar verklaring, authentieke studiebewijzen van opleidingsvorm 4 werden verloren of vernietigd, neemt u contact op met de school. AGODI maakt geen vervangende attesten van studiebewijzen op.
10.2.8.
Naamswijziging
Personen die in toepassing van de wetgeving betreffende de toekenning van namen en voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen volgens de procedure uitgewerkt in omzendbrief NO/2013/01 een verzoek indienen tot aflevering van een nieuw studiebewijs met hun nieuwe naam of voornaam.
10.2.9.
Specifieke bepalingen rond evaluatie en studiebekrachtiging in opleidingen van het studiegebied maatschappelijke veiligheid
De studiebekrachtiging vindt onder volgende vorm plaats.
1° In het zevende leerjaar tso Integrale veiligheid (derde leerjaar derde graad):
a) certificaat van een opleiding zevende leerjaar kso of tso;
b) algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent (model wordt rechtstreeks aan de secundaire school bezorgd);
c) attest voetbalsteward (door de secundaire school vrij te bepalen model);
d) attest divisiechef (door de secundaire school vrij te bepalen model);
e) getuigschrift hulpverlener (toegekend na het volgen van een vorming over de basiskennis en -vaardigheden die nodig is voor het verstrekken van de eerste hulp als vermeld in artikel I.5-8 van de Codex over het welzijn op het werk. Die vorming wordt gegeven door en het getuigschrift wordt toegekend door een instelling die voorkomt op de lijst van instellingen of werkgevers die vorming en bijscholing aan hulpverleners verstrekken | Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg stelt de voormelde lijst op).
f) modulecertificaat levensreddende handelingen van het nieuwe brevet BO1 ("brandweerman") (in samenwerking met de secundaire school, door en onder de verantwoordelijkheid van de brandweerschool toegekend);
g) attest eerste interventieploeglid (in samenwerking met de secundaire school, door en onder de verantwoordelijkheid van de brandweerschool toegekend);
h) attest werken op hoogte (in samenwerking met de secundaire school, door en onder de verantwoordelijkheid van de brandweerschool toegekend);
i) attest kleine blusmiddelen (in samenwerking met de secundaire school, door en onder de verantwoordelijkheid van de brandweerschool toegekend);
j) een opleidingscentrum voor de civiele veiligheid organiseert achtereenvolgens drie proeven met het oog op het uitreiken door dat centrum van het federaal geschiktheidsattest (FGA), nl. een competentietest, een operationele handvaardigheidstest en lichamelijke geschiktheidsproef, bestaande uit vier onderdelen. De leerling die aantoont regelmatige leerling te zijn in de opleiding Integrale veiligheid én aan bepaalde andere voorwaarden zoals bepaald door de FOD Binnenlandse Zaken voldoet, geniet een vrijstelling voor de competentietest doch enkel tot en met 31 augustus van het schooljaar waarin hij de opleiding Integrale veiligheid volgt. Indien vervolgens geslaagd voor de operationele handvaardigheidstest en de lichamelijke geschiktheidsproeven wordt vermeld FGA toegekend;
k) slaagattesten van de selectieproeven betreffende de ingangsexamens voor de opleiding van politie-inspecteur en politieagent (in samenwerking met de secundaire school, door en onder de verantwoordelijkheid van de politieschool toegekend).
2° In het zevende leerjaar gericht op instroom arbeidsmarkt bso Veiligheidsberoepen (derde leerjaar derde graad):
a) diploma van secundair onderwijs of studiegetuigschrift, naargelang van de vooropleiding van de leerling;
b) algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent (model wordt rechtstreeks aan de secundaire school bezorgd);
c) attest voetbalsteward (door de secundaire school vrij te bepalen model);
d) attest gemeenschapswacht (door de secundaire school vrij te bepalen model);
e) getuigschrift hulpverlener (toegekend na het volgen van een vorming over de basiskennis en -vaardigheden die nodig is voor het verstrekken van de eerste hulp als vermeld in artikel I.5-8 van de Codex over het welzijn op het werk. Die vorming wordt gegeven door en het getuigschrift wordt toegekend door een instelling die voorkomt op de lijst van instellingen of werkgevers die vorming en bijscholing aan hulpverleners verstrekken | Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg stelt de voormelde lijst op).
f) een opleidingscentrum voor de civiele veiligheid organiseert achtereenvolgens drie proeven met het oog op het uitreiken door dat centrum van het federaal geschiktheidsattest (FGA), nl. een competentietest, een operationele handvaardigheidstest en lichamelijke geschiktheidsproef, bestaande uit vier onderdelen. De leerling die aantoont regelmatige leerling te zijn in de opleiding Veiligheidsberoepenén aan bepaalde andere voorwaarden zoals bepaald door de FOD Binnenlandse Zaken voldoet, geniet een vrijstelling voor de competentietest doch enkel tot en met 31 augustus van het schooljaar waarin hij de opleiding Veiligheidsberoepen volgt. Indien vervolgens geslaagd voor de operationele handvaardigheidstest en de lichamelijke geschiktheidsproeven wordt vermeld FGA toegekend.
3° In de 3de graad tso Defensie en veiligheid:
a) diploma van secundair onderwijs;
b) algemeen bekwaamheidsattest bewakingsagent (model wordt rechtstreeks aan de secundaire school bezorgd);
c) getuigschrift hulpverlener (toegekend na het volgen van een vorming over de basiskennis en -vaardigheden die nodig is voor het verstrekken van de eerste hulp als vermeld in artikel I.5-8 van de Codex over het welzijn op het werk. Die vorming wordt gegeven door en het getuigschrift wordt toegekend door een instelling die voorkomt op de lijst van instellingen of werkgevers die vorming en bijscholing aan hulpverleners verstrekken | Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg stelt de voormelde lijst op).
d) een bewijs van succesvolle afronding van de toelatingsproeven als soldaat/matroos bij Defensie (door en onder de verantwoordelijkheid van Defensie toegekend);
e) één of meerdere bewijzen met betrekking tot het opleidingsonderdeel brandweer (in samenwerking met de secundaire school, door en onder de verantwoordelijkheid van het opleidingscentrum voor civiele veiligheid toegekend).
Voor de cohorte leerlingen ingestroomd in het eerste leerjaar van de derde graad van het schooljaar 2021-2022:
- Modulecertificaat 1 van de brevetopleiding B01 (Administratieve cultuur – houding en gedrag);
- Modulecertificaat 2 van de brevetopleiding B01 (Individuele bescherming);
- Modulecertificaat 5 van de brevetopleiding B01 (Fysieke paraatheid);
- Modulecertificaat 10 van de brevetopleiding B01 (Levensreddende handelingen).
Voor de cohorte leerlingen ingestroomd in het eerste leerjaar van de derde graad van het schooljaar 2022-2023:
- Modulecertificaat 1 van de brevetopleiding B01 (Administratieve cultuur – houding en gedrag);
- Modulecertificaat 5 van de brevetopleiding B01 (Fysieke paraatheid);
- Modulecertificaat 10 van de brevetopleiding B01 (Levensreddende handelingen);
- Attest Brandpreventieadviseur;
f) attest van slagen in een vergelijkende selectie voor een functie binnen het penitentiair bewakingspersoneel (door en onder de verantwoordelijkheid van Selor toegekend).
De studiebekrachtiging is het resultaat van evaluatie van de regelmatige leerlingen. De delibererende klassenraad moet daarbij, omwille van het uitzonderlijk karakter, met de volgende principes rekening houden.
1° Het toekennen van het studiebewijs vermeld in 1°, a) of 2°, a) of 3°, a) verloopt volgens de geëigende regels van het secundair onderwijs, d.w.z. een leerling is geslaagd indien hij in voldoende mate de leerplandoelstellingen heeft bereikt. Dit betekent dat er mogelijkheid is tot deliberatie bij een of meer onvoldoendes voor opleidingsonderdelen. Hieruit volgt dat het behalen van desbetreffend studiebewijs niet noodzakelijk inhoudt dat betrokkene alle bewijzen vermeld in 1°, b) t/m k), of 2°, b) t/m f) of 3° b) f) heeft verworven en, omgekeerd, dat het behalen van al deze bewijzen op zich geen garantie is voor het in aanmerking komen voor het studiebewijs vermeld in 1°, a) of 2°, a) of 3a). Bij niet-slagen wordt een oriënteringsattest C toegekend.
2° Voor zover de toekenningsbevoegdheid van de bewijzen vermeld in 1°, b) t/m k), of 2°, b) t/m f) of 3°, b) t/m f) bij de secundaire school ligt, kan elk van die bewijzen slechts toegekend worden indien de leerling voldaan heeft voor alle opleidingsonderdelen die op dat bewijs betrekking hebben, m.a.w. er is geen mogelijkheid tot deliberatie bij een of meer onvoldoendes voor die opleidingsonderdelen. Deze bepaling is inherent aan de "licentie" die de school van de betrokken beroepssectoren en de FOD Binnenlandse Zaken heeft verkregen om tot toekenning van die bewijzen over te gaan. Op die wijze behaalt de leerling ofwel geen, ofwel enkele, ofwel alle bewijzen vermeld in 1°, b) t/m k), of 2°, b) t/m f) of 3°, b) t/m f) die aan zijn opleiding zijn verbonden.
Voor zover de toekenningsbevoegdheid van de bewijzen vermeld in 1°, b) t/m k), of 2°, b) t/m f) of 3°, b) t/m f) bij een andere instantie ligt, beslist die instantie zelf over de modaliteiten (bv. verplichte examinering) waaronder het bewijs in kwestie kan worden behaald.
In de notulen van de vergadering van de delibererende klassenraad moeten ook de (gunstige of ongunstige) beslissingen t.a.v. de diverse bewijzen, per leerling, worden vermeld (voor zover het bewijzen betreft waarvoor de toekenningsbevoegdheid bij de secundaire school ligt). Op het proces-verbaal van de eindbeslissingen worden evenwel alle effectief behaalde bewijzen weergegeven (dus ook die waarvoor de toekenningsbevoegdheid bij een andere instantie dan de secundaire school ligt).
Indien bij het einde van de opleiding de delibererende klassenraad gebruik maakt van de mogelijkheid om het besluitvormingsproces te verlengen (omwille van inhaalstage, herexamen...), dan:
- worden die bewijzen vermeld in 1°, b) t/m k), of 2°, b) t/m f) of 3°, b) t/m f) waarvoor de leerling reeds heeft voldaan, toch al op 30 juni (31 januari voor een Se-n-zevende leerjaar kso of tso dat op die datum eindigt) uitgereikt, zodat er geen uitstel is, wat belangrijk kan zijn in het kader van beroepsuitoefening;
- worden, omwille van administratieve eenvoud, alle bewijzen vermeld in 1° of 2° voor zover ze aan de leerling worden toegekend, pas vermeld op het proces-verbaal "addendum".
Voor zover het bewijzen vermeld in 1°, 2° of 3° betreft waarvoor de toekenningsbevoegdheid bij de secundaire school ligt, heeft de delibererende klassenraad een motiveringsplicht bij het niet verlenen ervan. Het in beroep gaan kan echter enkel tegen een uitgereikt oriënteringsattest C (dus geen beroepsprocedure als een of meer van de bewijzen vermeld in 1°, b) t/m k) of 2°, b) t/m f) of 3°, b) t/m f) niet worden uitgereikt).
Personen die niet tot het personeel van de school behoren kunnen, ambtshalve, slechts raadgevend deel uitmaken van de klassenraden. Deze bepaling is van toepassing op elkeen (instructeur politieschool of brandweerschool, gastleraar...) die een deel van de afwerking van de opleiding op zich heeft genomen doch voor het overige vreemd is aan de secundaire school.
11.
Door de betrokken personen omstreden beslissing van de delibererende klassenraad - beroep
De mogelijkheid voor de betrokken personen, na voorafgaand overleg met de directeur of zijn afgevaardigde, tot verhaal tegen een evaluatiebeslissing is decretaal verplicht. Met "betwiste evaluatiebeslissing" wordt bedoeld: hetzij de beslissing geslaagd met clausulering/uitsluiting en/of het negatief advies m.b.t. overzitten na clausulering, hetzij de beslissing niet-geslaagd. Tegen een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling is er geen verhaalmogelijkheid.
Het kan dan zowel gaan om de enige beslissing van de delibererende klassenraad als de beslissing die is genomen nadat de klassenraad door de directeur of zijn afgevaardigde eventueel opnieuw is samengeroepen (na het overleg) en die verschilt van de oorspronkelijke beslissing.
Het schoolbestuur beschikt enerzijds over een zekere autonomie, maar is anderzijds onderworpen aan onderstaande bepalingen. Zoals blijkt blijft de beroepsgang een schoolinterne aangelegenheid. Zowel naar de procedure als naar het functioneren van de beroepscommissie worden echter een aantal criteria van kracht die moeten aantonen dat elk beroep in het teken staat van onafhankelijkheid, neutraliteit en deskundigheid, vertrekkend vanuit de gelijkwaardigheid van beide partijen. Dit moet bijdragen tot de accepteerbaarheid van een beslissing in beroep.
Pas na uitputting van het schoolintern beroep kan de stap naar de Raad van State worden gezet.
11.1.
Procedure
De beroepsprocedure is concreet vastgelegd in het schoolreglement maar omvat alleszins volgende stappen:
1. de betrokken personen stellen het beroep in bij het schoolbestuur door middel van een gedateerd en ondertekend verzoekschrift dat ten minste het voorwerp van het beroep met feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren vermeldt; bij deze omschrijving kunnen overtuigingsstukken worden gevoegd;
2. het beroep wordt behandeld door een beroepscommissie; de beroepscommissie is bevoegd een evaluatiebeslissing te nemen maar heeft, in tegenstelling tot de delibererende klassenraad, geen adviesbevoegdheid over arbeidsbereidheid en arbeidsrijpheid met het oog op overstap naar duaal leren;
3. het resultaat wordt uiterlijk 15 september (15 maart voor opleidingen die op 31 januari eindigen) schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen. Inzake timing wordt dus als norm enkel een limietdatum bepaald, voor al het overige beslist het schoolbestuur zelf. Indien echter het resultaat van het beroep nog niet ter kennis kan worden gebracht van de betrokken personen bij de start van het nieuwe schooljaar (= 1 september), dan heeft de leerling het recht om in de school in kwestie zijn studies verder te zetten zonder rekening te houden met de clausulering/uitsluiting of met het ongunstig advies m.b.t. overzitten na clausulering. Dit recht is echter tijdelijk, nl. in afwachting dat uiterlijk 15 september het uiteindelijk resultaat in beroep wél wordt meegedeeld (eventuele beroepen bij rechtscolleges worden hier volstrekt buiten beschouwing gelaten). Indien dan blijkt dat de leerling een structuuronderdeel heeft aangevat waarin hij ingevolge dat resultaat als regelmatig leerling kan worden toegelaten, dan wordt zijn toestand vanaf 1 september geregulariseerd (retroactieve omzetting van vrije naar regelmatige leerling); indien blijkt dat hij een structuuronderdeel heeft aangevat waarvoor hij uiteindelijk niet aan de voorwaarden voldoet, dan moet hij van structuuronderdeel veranderen en heeft hij tijdelijk de lessen gevolgd als vrije leerling. Dit tijdelijk recht bestaat, voor alle duidelijkheid, uitsluitend in de school waar de controversiële evaluatiebeslissing werd genomen; bij overstap naar een andere school zal de nieuwe school met het beroep pas rekening houden zodra het resultaat van dat beroep gekend is.
11.2.
Samenstelling beroepscommissie
Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde stelt een beroepscommissie in, waarvan de samenstelling aan volgende voorwaarden moet beantwoorden:
1. per te behandelen individueel dossier kan de samenstelling verschillen, maar binnen het dossier kan de samenstelling niet meer wijzigen;
2. elke commissie bestaat uit:
a) interne leden: zijnde leden van de klassenraad, waaronder alleszins de voorzitter, die de evaluatiebeslissing heeft genomen (het hoeft dus niet de voltallige klassenraad te zijn) en eventueel een lid van het schoolbestuur;
b) externe leden: zijnde leden die niet verbonden zijn aan het schoolbestuur of de school waar de evaluatiebeslissing werd genomen (zie concrete opsomming verder); een lid van de ouderraad, de leerlingenraad of - met uitzondering van het personeel – de schoolraad die fungeert binnen de school waar de evaluatiebeslissing werd genomen, behoort tot de categorie "externe leden";
c) een voorzitter: door het schoolbestuur of zijn afgevaardigde aangeduid onder de externe leden.
Een persoon die vanuit zijn hoedanigheden zowel onder de omschrijving "intern lid" als de omschrijving "extern lid" valt, wordt geacht intern te zijn.
Concreet:
wordt verstaan onder lid van het schoolbestuur en is derhalve een intern lid van de beroepscommissie:
- in het Gemeenschapsonderwijs:
* een lid van de raad van het Gemeenschapsonderwijs
* een lid van de raad van bestuur van de scholengroep
* een lid van de algemene vergadering van de scholengroep
- in het gesubsidieerd provinciaal onderwijs:
* een lid van de provincieraad
* een lid van de bestendige deputatie
* (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf
* (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom provinciebedrijf
- in het gesubsidieerd gemeentelijk onderwijs:
* een lid van de gemeenteraad
* een lid van het college van burgemeester en schepenen
* (in voorkomend geval) een lid van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf
* (in voorkomend geval) een lid van het directiecomité van het autonoom gemeentebedrijf
- in het gesubsidieerd onderwijs van de Vlaamse Gemeenschapscommissie:
* een lid van de raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
* een lid van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
- in het gesubsidieerd vrij onderwijs:
* een lid van de algemene vergadering van de vzw-schoolbestuur
* een lid van de raad van bestuur van de vzw-schoolbestuur.
Elk lid van de beroepscommissie dat, naargelang van het betrokken onderwijsnet, niet aan één van de hierboven opgegeven hoedanigheden beantwoordt binnen het betrokken schoolbestuur én geen lid is van de betrokken school (zie verder) is een extern lid van de beroepscommissie.
Personeelsleden van de hierboven vermelde instanties zijn ook externe leden, aangezien ze zelf geen "inrichtende onderwijsverantwoordelijkheid" dragen.
wordt verstaan onder lid van de school (hieronder valt ook het eventueel aan de school verbonden niet-autonoom CDO):
* een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd (= statutair) personeelslid aangesteld in de betrokken school
- in een ambt van het bestuurspersoneel, het onderwijzend personeel of het ondersteunend personeel
- ongeacht het volume of taakinvulling van de opdracht
- ongeacht effectieve prestaties worden geleverd of een vorm van dienstonderbreking/ verlofstelsel, terbeschikkingstelling (TBS) of tijdelijk andere opdracht (TAO) loopt
* een contractueel personeelslid van de betrokken school
Elk lid van de beroepscommissie dat geen lid is van het betrokken schoolbestuur én geen lid is van de betrokken school is een extern lid van de beroepscommissie.
Personeelsleden van andere scholen van hetzelfde schoolbestuur (of een ander schoolbestuur) die niet aangesteld zijn in de betrokken school zijn externe leden.
11.3.
Werking beroepscommissie
Het schoolbestuur bepaalt de werking (waaronder de stemprocedure) van de beroepscommissie, rekening houdend met volgende voorwaarden:
1. elk lid van een beroepscommissie is in beginsel stemgerechtigd, maar bij stemming moet het aantal stemgerechtigde interne leden en het aantal stemgerechtigde externe leden gelijk zijn (m.a.w. de mogelijkheid bestaat dat het schoolbestuur bepaalde leden aanduidt die niet stemgerechtigd zijn). Bij staking van stemmen (= gelijk aan pro en contra) is de stem van de voorzitter doorslaggevend (cfr. werkwijze die ook geldt voor klassenraden);
2. elk lid van een beroepscommissie is aan discretieplicht onderworpen;
3. een beroepscommissie hoort de betrokken personen en de leerling in kwestie;
4. een beroepscommissie beslist autonoom over de stappen die worden gezet om tot een gefundeerde beslissing te komen. Enkele van die stappen kunnen onder meer zijn:
a. het horen van een of meer stemgerechtigde leden van de delibererende klassenraad die de evaluatiebeslissing heeft genomen, uiteraard in zover het leden betreft die niet reeds in de beroepscommissie zetelen, of het horen van een of meer raadgevende leden van die klassenraad;
b. het organiseren van bijkomende toetsen, examens of andere opdrachten voor de leerling;
5. de werking van een beroepscommissie kan geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden van het onderwijs. Hiermee wordt gealludeerd op de rechten om op bepaalde tijdstippen (bv. schoolvakanties) niet met schoolopdrachten te kunnen worden belast, tenzij dit in het arbeidsreglement van de school uitdrukkelijk is geregeld;
6. een beroepscommissie oordeelt of de genomen beslissing alleszins in overeenstemming is met de decretale en reglementaire onderwijsbepalingen en met het schoolreglement.
11.4.
Resultaat beroepscommissie
De beroepscommissie heeft drie alternatieven:
1. het beroep is onontvankelijk en wordt gemotiveerd afgewezen; dit kan als de termijn voor indiening, vastgelegd in het schoolreglement, wordt overschreden of als het beroep niet voldoet aan de vormvereisten die in het schoolreglement zijn voorzien;
2. het omstreden evaluatieresultaat wordt bevestigd, eventueel nadat de beroepscommissie aan de leerling bijkomende toetsen, examens of andere opdrachten heeft opgelegd;
3. het omstreden evaluatieresultaat wordt door een ander resultaat vervangen, eventueel nadat de beroepscommissie aan de leerling bijkomende toetsen, examens of andere opdrachten heeft opgelegd.
Als de beroepscommissie geen clausulering oplegt, dan is er ipso facto ook geen (bindend) advies meer m.b.t. overzitten. Als de beroepscommissie wel tot clausulering beslist, dan beslist ze ipso facto ook over een (bindend) advies m.b.t. overzitten. Als de betwisting echter enkel over het advies m.b.t. overzitten gaat, dan blijft de clausulering onveranderd vermits de beroepscommissie zich daarover niet uitspreekt.
Aandacht: het evaluatieresultaat door een ander resultaat vervangen, betekent niet noodzakelijk een voor de betrokken personen "beter" resultaat; het is niet uitgesloten dat in beroep een clausulering (B-attest) wordt gewijzigd of uitgebreid of dat de beslissing "B-attest" wordt vervangen door "C-attest". Het resultaat kan evenwel NOOIT een attest van lesbijwoning als regelmatige leerling zijn dat toegang verleent tot het hoger leerjaar (al dan niet met de verplichting tekorten weg te werken!
De impact van een in beroep gewijzigde evaluatiebeslissing op adviezen met betrekking tot arbeidsbereidheid en arbeidsrijpheid met het oog op overstap naar duaal leren, is als volgt:
- bij een B-attest dat wordt vervangen door een A-attest of een ander B-attest (d.w.z. andere clausulering) blijven de oorspronkelijke adviezen gehandhaafd;
- bij een B-attest dat wordt vervangen door een C-attest vervallen de adviezen;
- bij een C-attest dat wordt vervangen door een A-attest of een B-attest zal de delibererende klassenraad alsnog adviezen geven over arbeidsbereidheid en arbeidsrijpheid (in die structuuronderdelen waar die adviezen zijn voorzien).
De beroepscommissie heeft volheid van bevoegdheid en beslist op grond van inhoudelijke of procedurele aspecten. Toch draagt het schoolbestuur steeds de verantwoordelijkheid voor de genomen beslissing. Achterliggende reden hiervoor is de algemene erkenningsvoorwaarde dat het schoolbestuur de verantwoordelijkheid opneemt voor het onderwijs dat het inricht (cfr. de verantwoordelijkheid voor klassenraadsbeslissingen berust trouwens ook bij het schoolbestuur). Anderzijds is dit niet onlogisch omdat de beroepscommissie (zoals een klassenraad vanuit het werkgeverschap) door datzelfde schoolbestuur wordt samengesteld.
12.
Door het schoolbestuur omstreden beslissing van de delibererende klassenraad
Een beslissing - zoals omschreven in rubriek 11- van de delibererende klassenraad waartegen de betrokken personen geen beroep of een niet-ontvankelijk beroep hebben ingesteld, kan door het schoolbestuur omstreden worden geacht. In dat geval kan het schoolbestuur de klassenraad opnieuw doen samenkomen om die beslissing te heroverwegen. Het opnieuw samenkomen dient te gebeuren uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar in kwestie. In afwijking hiervan is dat uiterlijk 15 februari van het schooljaar in kwestie als de omstreden beslissing betrekking heeft op een zevende leerjaar kso of tso dat eindigt op 31 januari. In het geval de dan genomen beslissing afwijkt van de door het schoolbestuur omstreden beslissing, wordt ze schriftelijk en gemotiveerd onmiddellijk aan de betrokken personen meegedeeld. Als die afwijkende beslissing door de betrokken personen omstreden is, kunnen ze beroep instellen, waarbij de bepalingen van rubriek 11 van toepassing zijn.
Als de delibererende klassenraad via deze weg tot een andere evaluatiebeslissing komt, kunnen naargelang van deze beslissing ook andere adviezen inzake arbeidsbereidheid en arbeidsrijpheid worden gegeven.
13.
Toegang tot hoger onderwijs
De hiernavolgende richtlijnen worden enkel ter kennisgeving meegegeven.
De meest courante algemene toelatingsvoorwaarde tot het hoger onderwijs in Vlaanderen is het bezit van een diploma van secundair onderwijs (of gelijkgesteld). Het instellingsbestuur kan evenwel in het onderwijsreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden opnemen voor een bacheloropleiding. Die afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met volgende elementen:
1° humanitaire redenen;
2° medische, psychische of sociale redenen;
3° het algemeen niveau van de kandidaat, getoetst op de door het instellingsbestuur bepaalde wijze. Het instellingsbestuur kan deze toetsing opdragen aan een andere validerende instantie. Het instellingsbestuur kan op grond van de toetsing de inschrijving afhankelijk maken van het met succes voltooien van een voorbereidingsprogramma.
14.
Attest van inschrijving
Sommige vreemdelingen hebben, met het oog op de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf door de Dienst Vreemdelingenzaken en een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister, een attest nodig, afgegeven door een door de overheid erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school (cfr. 19).
In principe kan dit "attest van inschrijving als regelmatig leerling" slechts afgeleverd worden indien belanghebbende voldoet aan de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot die secundaire opleiding waarvoor hij opteert.
15.
Taalgebonden maatregelen
Naast het feit dat alle mondiaal levende talen als algemene vakken in het secundair onderwijs kunnen worden aangeboden (zie ook omzendbrief SO 69), zijn er nog andere taalgebonden maatregelen.
- Screening niveau onderwijstaal
Een goede kennis van de onderwijstaal is voor leerlingen essentieel om met goed gevolg het onderwijs te kunnen volgen en een kwalificatie te behalen. Daarom is het belangrijk dat elke leerling die voor het eerst instroomt in het voltijds gewoon secundair onderwijs, ongeacht de school of het structuuronderdeel, gescreend wordt op zijn niveau van de onderwijstaal. Op basis van deze taalscreening kan een school maatregelen nemen die tegemoetkomen aan specifieke noden op het vlak van kennis van de onderwijstaal die bij een leerling worden vastgesteld.
In afwijking op het voorgaande is de screening niet verplicht voor een anderstalige nieuwkomer in het onthaalonderwijs. Voor dergelijke leerling treft de school in elk geval maatregelen die aansluiten bij zijn beginsituatie en zijn specifieke noden inzake de onderwijstaal, vermits inherent aan het onthaalonderwijs.
De taalscreening vindt plaats na de inschrijving van de leerling en is dus geen toelatingsvoorwaarde. De taalscreening is wel verplicht, zowel voor de school als voor de leerling.
De taalscreening gebeurt met een betrouwbaar en valide screeningsinstrument. De school kiest zelf dit instrument. Ter ondersteuning van die keuze heeft de overheid een "toolkit breed evalueren taalvaardigheid Nederlands" laten ontwikkelen door het Centrum voor Taal en Onderwijs en het Steunpunt Diversiteit en Leren. Deze toolkit biedt een overzicht van bestaande en betrouwbare valide instrumenten.
Zie http://www.ond.vlaanderen.be/toetsenvoorscholen/toolkit_breed_evalueren/
Voor het niveau van de onderwijstaal wordt gepolst naar de eindtermen Nederlands van het lager onderwijs. Op basis van deze screening kan de school een beginsituatieanalyse maken. Het kan zijn dat de school vaststelt dat er geen enkel probleem is, het kan zijn dat de leerling op bepaalde eindtermen zeer sterk is en extra uitdagende activiteiten kan gebruiken, het kan evenzeer zijn dat een leerling voor één of meerdere eindtermen remediëring nodig heeft.
- Extra taallessen Nederlands (maximaal drie uur per week) voor leerlingen met onvoldoende kennis van de onderwijstaal
Zie punt 4 van omzendbrief SO 2024/02.
- CLIL (Content and Language Integrated Learning)
In het voltijds gewoon en buitengewoon (OV 4) secundair onderwijs kan 20% van de lesuren besteed aan niet-taalvakken via CLIL (Content and Language Integrated Learning) aangeboden worden. CLIL is een werkvorm waarin het Frans, Engels of Duits als instructietaal wordt gebruikt om een niet-taalvak te onderwijzen.
De overheid heeft een kwaliteitsstandaard ontwikkeld om het schoolteam te ondersteunen in de voorbereiding van een CLIL-traject. Een school die CLIL wil aanbieden, moet ten laatste op 15 december van het voorgaande schooljaar een aanvraag indienen via de Vlaamse Adviescommissie CLIL. Vanaf een tweede aanpassing (bv. uitbreiding naar andere studierichtingen, een andere taal binnen de 3 voormelde talen …) aan een oorspronkelijk goedgekeurd aanvraagdossier, is geen nieuwe aanvraag vereist, maar volstaat een melding aan de bevoegde dienst via: horizontaalbeleid@ond.vlaanderen.be. Die melding wordt uiterlijk op 1 april van het voorafgaande schooljaar gedaan.
Bij de organisatie van CLIL moet ook met het volgende rekening worden gehouden:
1° de leerling moet in de betrokken school ook steeds de mogelijkheid hebben om alle niet-taalvakken in het Nederlands te volgen; een leerling kan dus nooit tot het volgen van een CLIL-traject worden verplicht;
2° anderzijds kan een leerling slechts een CLIL-traject volgen:
a) indien de betrokken personen er schriftelijk en expliciet voor kiezen om dat traject gedurende het volledige schooljaar (d.w.z. vanaf het moment van instap van de leerling in het betrokken structuuronderdeel) te volgen, en
b) na positief advies van de toelatingsklassenraad dat ten minste gebaseerd is op voldoende kennis en beheersing door de leerling van het Nederlands;
3° de school moet er voor zorgen dat de kennis van het Nederlands bij de leerlingen prioritair blijft en dat het Nederlandstalige karakter van de school behouden blijft.
Meer informatie over CLIL, de kwaliteitsstandaard en de procedure inzake aanvraag of melding vind je op de onderwijswebsite.
16.
Bijlagen