Leersteun in het basis- en secundair onderwijs

1. Situering: leersteun in een breder kader

Het beleid voor onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften kadert binnen een internationaal rechtskader omtrent rechten van personen met een handicap. Het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VRPH) werd in 2009 door de Belgische overheden geratificeerd. Dit VN-Verdrag omvat bepalingen over onderwijs aan kinderen en jongeren met een handicap, waaronder de progressieve realisatie van inclusief onderwijs.

Ook artikel 22 ter van de Grondwet bepaalt dat iedere persoon met een handicap recht heeft op volledige inclusie in de samenleving, met inbegrip van het recht op redelijke aanpassingen.

Het decreet leersteun geeft het beleid voor onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften verder vorm. Het beoogt een verdere en geleidelijke realisatie van inclusief onderwijs. Om dat te realiseren is maatschappelijk draagvlak en pedagogische houvast cruciaal. Het leersteunmodel, opvolger van het ondersteuningsmodel, zorgt voor kwaliteitsvolle leersteun aan scholen voor gewoon onderwijs bij de begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, en is in die zin een belangrijk element in een evolutie naar inclusief onderwijs. Het leersteunmodel en de oprichting van leersteuncentra zorgt voor een versterking en duurzame verankering van de ondersteuning van scholen, leerkrachten en leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.

Het decreet leersteun omvat maatregelen op niveau van scholen voor gewoon onderwijs met een sterke focus op een kwaliteitsvol beleid op leerlingenbegeleiding. Het decreet installeert het leersteunmodel voor de leersteun in scholen voor gewoon onderwijs (onderwerp van deze omzendbrief). Daarnaast omvat het maatregelen op niveau van het buitengewoon onderwijs, waarbij meer afstemming tussen gewoon en buitengewoon onderwijs en een sterkere focus op de mogelijkheden tot terugkeer van buitengewoon naar gewoon onderwijs wordt beoogd.

De uitbouw van een kwaliteitsvol beleid op leerlingenbegeleiding is essentieel om kwaliteitsvol onderwijs te realiseren voor alle leerlingen, waaronder leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Van scholen wordt verwacht dat ze een zorgcontinuüm uitbouwen en verantwoordelijkheid opnemen voor een kwaliteitsvolle invulling van alle fases van het zorgcontinuüm.

Een sterke brede basiszorg1 (kwaliteitsvol onderwijs) en verhoogde zorg2 (doelgericht remediëren, differentiëren, compenseren en dispenseren) in scholen vormen het fundament voor de inbreng van externe expertise (leersteun) in scholen voor gewoon onderwijs.

Ondersteunend voor scholen zetten de CLB’s versterkt in op hun kernactiviteiten signaalfunctie en consultatieve leerlingenbegeleiding. Die inspanningen en resultaten worden geregistreerd.

In de fase van verhoogde zorg betrekt de school haar CLB bij vragen of bij een stagnerende of negatieve evolutie. Het CLB overweegt daarop of de kernactiviteit consultatieve leerlingenbegeleiding ingezet moet worden of er moet worden overgeschakeld naar de fase van uitbreiding van zorg. Wanneer nodig kan ook een andere kernactiviteit worden ingezet. Als het CLB van mening is dat de school versterking nodig heeft in de fases van brede basiszorg en verhoogde zorg, adviseert ze de school om haar PBD te betrekken.

Vanaf de fase van uitbreiding van zorg3 kan leersteun worden ingezet ter ondersteuning van leerlingen, leerkrachten en schoolteams wanneer dat nodig blijkt (zie hoofdstuk 3). Voor leerlingen voor wie er nood is aan een individueel aangepast curriculum (IAC), is er de keuze tussen gewoon en buitengewoon onderwijs en wordt leersteun ingezet wanneer ze les volgen in het gewoon onderwijs. Voor leerlingen met een OV4-verslag is er eveneens de keuze tussen gewoon en buitengewoon onderwijs en wordt leersteun ingezet wanneer ze les volgen in het gewoon onderwijs.

Om ervoor te zorgen dat leersteun kan bouwen op een stevig fundament van een kwaliteitsvolle brede basiszorg en verhoogde zorg in alle scholen voor gewoon onderwijs, is er aandacht voor de versterking van die brede basiszorg en verhoogde zorg. Scholen en hun partners zorgen samen voor een sterk beleid op leerlingenbegeleiding en in het bijzonder een sterke brede basiszorg en verhoogde zorg.

Van elke school wordt verwacht dat ze op structurele basis overleg organiseert met haar centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) en pedagogische begeleidingsdienst (PBD), om samen te bepalen welke de noden zijn van de school en welke de mogelijkheden zijn voor begeleiding en professionalisering op vlak van leerlingenbegeleiding en de verschillende fases van het zorgcontinuüm, en wie welke rol daarin zal opnemen. Zo kunnen scholen zich – samen met hun partners – versterken waar nodig. Als dat nodig is kan bij dit structureel overleg ook het leersteuncentrum van de school betrokken worden.

Het kenniscentrum Leerpunt heeft de opdracht om, in samenwerking met de pedagogische begeleidingsdiensten, in te zetten op een versterking van de brede basiszorg en verhoogde zorg in scholen. Hiertoe wordt een project opgezet dat loopt t.e.m. schooljaar 2025-2026. (Leerpunt: https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/kenniscentrum-leerpunt)

Tijdens doorlichtingen in scholen gaat de onderwijsinspectie na of de school een kwaliteitsvol beleid op leerlingenbegeleiding ontwikkelt, implementeert en evalueert. Tijdens doorlichtingen in CLB’s heeft de onderwijsinspectie specifieke aandacht voor de signaalfunctie en consultatieve leerlingenbegeleiding. Als een school of CLB de erkenningsvoorwaarde rond respectievelijk leerlingenbegeleiding en de kerntaken signaalfunctie en consultatieve leerlingenbegeleiding niet kwalitatief invult, krijgt het een verplicht begeleidingstraject opgelegd, waarna de instelling intensiever zal worden opgevolgd door de onderwijsinspectie.

Deze omzendbrief licht verder de regelgeving toe over leersteun en het leersteunmodel.

2. Wat is leersteun

Leersteun is ondersteuning voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, leerkrachten en schoolteams van scholen voor gewoon onderwijs in het basis- en secundair onderwijs (inclusief HBO5 verpleegkunde en duale structuuronderdelen/ aanloopstructuren in de centra voor de vorming zelfstandigen en KMO – Syntra vzw), in fase 2 van het zorgcontinuüm (uitbreiding van zorg) of bij het vormgeven van een individueel aangepast curriculum (IAC) of een traject voor een leerling met een OV4-verslag in een school voor gewoon onderwijs. Leersteun versterkt schoolteams en leerkrachten om leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften te begeleiden en beoogt een maximaal effect op de klasvloer.

Leersteun wordt zowel leerlinggericht, leerkrachtgericht als teamgericht ingezet.

Het bevordert de maximale ontplooiing, de leerwinst, het welbevinden, de zelfredzaamheid en de volwaardige participatie van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basis- en secundair onderwijs die beschikken over een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag. Daarnaast versterkt leersteun de competenties van leerkrachten en schoolteams in scholen voor gewoon basis- en secundair onderwijs in het begeleiden van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en het creëren van een inclusieve klaspraktijk en schoolcultuur.

Daartoe werken scholen voor gewoon onderwijs samen met leersteuncentra (zie hoofdstuk 7), die bestaan uit multidisciplinaire teams om kwaliteitsvolle leersteun te kunnen verlenen.

Het staat elke school voor gewoon onderwijs vrij om te kiezen bij welk leersteuncentrum ze zich aansluit. Dat leersteuncentrum neemt alle aanvragen tot leersteun van die school op. Leersteuncentra staan zo leerkrachten en teams in scholen voor gewoon onderwijs bij om leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften met een GC-, IAC- of OV4-verslag (zie hoofdstuk 3) kwaliteitsvol te begeleiden.

3. Toeleiding naar leersteun

Scholen voor gewoon onderwijs hebben toegang tot leersteun voor de begeleiding van leerlingen die beschikken over een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag.

Het M-decreet introduceerde gemotiveerde verslagen en verslagen om een antwoord te bieden op de ondersteuningsnoden van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Met een gemotiveerd verslag werd bijkomende ondersteuning mogelijk gemaakt voor een school voor gewoon onderwijs, vanuit een ondersteuningsnetwerk of een school voor buitengewoon onderwijs. Met een verslag kreeg een leerling toegang tot een individueel aangepast curriculum in het gewoon onderwijs – met ondersteuning – of tot het buitengewoon onderwijs.

Het gemotiveerde verslag en het verslag worden in het decreet leersteun vervangen door de volgende drie verslagen:

  • GC-verslag (verslag gemeenschappelijk curriculum),
  • IAC-verslag (verslag individueel aangepast curriculum),
  • OV4-verslag (verslag opleidingsvorm 4).

Als de ondersteuning in de fases van brede basiszorg en verhoogde zorg onvoldoende tegemoetkomt aan de noden van een leerling, betrekt een school voor gewoon onderwijs haar CLB. Om de zorgvraag van die leerling beter in kaart te brengen, start het CLB een handelingsgericht diagnostisch traject op.

Het handelingsgericht diagnostisch traject kan aanleiding geven tot het advies dat verdere maatregelen op niveau van de brede basiszorg of verhoogde zorg genomen kunnen worden en dat er (nog) geen GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag wordt opgemaakt. Het CLB kan de school adviseren om haar pedagogische begeleidingsdienst (PBD) te betrekken wanneer het inschat dat de school structurele versterking nodig heeft in de fase van de brede basiszorg en de fase van de verhoogde zorg. In het structurele overleg tussen school, CLB en PBD bespreken de partners ook samen welke knelpunten er zijn in het beleid op leerlingenbegeleiding, hoe de school zich kan versterken en wie welke rol daarin opneemt (zie hoofdstuk 1). Van de school wordt verwacht dat ze ook in de fase van verhoogde zorg al tijdig het CLB aanspreekt wanneer er vragen zijn of wanneer er een stagnerende of negatieve evolutie is in het traject van een leerling. Dat kan aanleiding geven tot de inzet van consultatieve leerlingenbegeleiding of de start van de fase van uitbreiding van zorg.

Als uit het handelingsgericht diagnostisch traject blijkt dat het inzetten van leersteun, in combinatie met compenserende of dispenserende maatregelen, nodig en voldoende is om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen, kan het CLB een GC-verslag opstellen. Het GC-verslag geeft dus toegang tot leersteun voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum volgen in een school voor gewoon onderwijs. Hoewel er geen diagnose voor een bepaald type nodig is om een GC-verslag op te maken, moet het verslag wel aangeven welke specifieke deskundigheid van welk type nodig is om de ondersteuningsnoden op te vangen.

Indien het CLB al een traject heeft doorlopen met de school, de leerling en de ouders dat voldoende informatie naar voren bracht, kan het ook op basis van een handelingsgericht advies overgaan tot de opmaak van een GC-verslag zonder eerst een handelingsgericht diagnostisch traject te doorlopen. 

Als ouders niet akkoord gaan met de opmaak of inhoud van een GC-verslag, wordt dat vermeld in het GC-verslag, maar kan er wel leersteun geboden worden die gericht is op de leerkracht of het schoolteam.

Als uit een handelingsgericht diagnostisch traject blijkt dat een leerling het gemeenschappelijke curriculum niet kan blijven volgen, maar nood heeft aan een individueel aangepast curriculum, zal het CLB in samenspraak met de school, leerling en ouders een IAC-verslag opstellen. Het IAC-verslag vormt de basis voor een individueel aangepast curriculum voor leerlingen in het gewoon of buitengewoon onderwijs.

Een handelingsgericht diagnostisch traject kan ook leiden tot de opmaak van een OV4-verslag voor een leerling. Met een OV4-verslag krijgt een leerling toegang tot opleidingsvorm 4 van het buitengewoon onderwijs. Wanneer leerlingen met een OV4-verslag ervoor kiezen om les te volgen in een school voor gewoon onderwijs, volgen ze daar steeds het gemeenschappelijke curriculum.

Leerlingen met een IAC- of OV4-verslag hebben het recht om zich in te schrijven in een school voor gewoon onderwijs en maken dan aanspraak op leersteun.

Meer informatie over IAC- en OV4-verslagen is terug te vinden in de omzendbrief BaO/2007/02 voor het basisonderwijs en de omzendbrief SO64 voor het secundair onderwijs. Informatie over inschrijvingsrecht is te vinden in de omzendbrief BaO/2022/02 voor basisonderwijs en de omzendbrief SO/2022/02 voor secundair onderwijs.

Zodra een CLB een GC-, IAC- of OV4-verslag opmaakt voor een regelmatige leerling, kan de school leersteun aanvragen bij haar leersteuncentrum. Leerlingen met een GC-, IAC- of OV4-verslag die doorheen het schooljaar hun statuut van regelmatige leerling verliezen, behouden het recht om gedurende de rest van het schooljaar leersteun te krijgen.

Leerlingen met een gemotiveerd verslag dat werd opgemaakt voor 1/9/2023 worden beschouwd als leerlingen met een GC-verslag. Leerlingen met een verslag in basisonderwijs of een verslag in secundair onderwijs dat niet opleidingsvorm 4 betreft, dat werd opgemaakt voor 1/9/2023, worden beschouwd als leerlingen met een IAC-verslag. Leerlingen met een verslag voor opleidingsvorm 4, opgemaakt voor 1/9/2023 worden beschouwd als leerlingen met een OV4-verslag. Op die manier hebben deze leerlingen dezelfde rechten en wordt voor hen en hun leerkrachten(teams) op dezelfde wijze beroep gedaan op leersteun.

Als een leerling niet meer aan de voorwaarden voldoet voor een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag, wordt het verslag door het CLB opgeheven of omgezet naar een ander soort verslag als de nood daartoe blijkt uit een handelingsgericht diagnostisch traject.

De CLB’s werken netoverstijgend aan een gezamenlijke visie en werkwijze om GC-, IAC- en OV4-verslagen op te stellen. De onderwijsinspectie zal CLB’s daarop doorlichten en daarbij prioriteit geven aan de controle van CLB’s die systematisch meer GC-, IAC- en OV4-verslagen opstellen.

4. Opdracht en expertise van de leersteuncentra

4.1. Opdracht

De leersteuncentra hebben de opdracht om scholen voor gewoon basis- en secundair onderwijs leersteun te bieden. Ze vertrekken daarbij van de onderwijsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsnoden van de leerkrachten en het schoolteam. De sterktes, competenties en kwaliteiten van leerlingen, leerkrachten en schoolteams enerzijds en de ervaringsdeskundigheid van ouders en leerlingen anderzijds worden daarbij benut.

De leersteun krijgt vorm op basis van een proces van handelingsplanmatig werken. Dit wil zeggen dat scholen en leersteuncentra voor elk leersteuntraject moeten kunnen aantonen dat ze een cyclisch proces van handelingsplanmatig werken hanteren. Dit is een cyclisch proces van beginsituatiebepaling, doelenselectie, voorbereiding, uitvoering en evaluatie. In de wijze waarop scholen en leersteuncentra deze informatie bijhouden, bijvoorbeeld in een leerlingvolgsysteem, het leerlingendossier of een ander document, zijn ze vrij.

Het doel van de leersteun, zoals beschreven in hoofdstuk 2, is de competenties van leerkrachten en schoolteams in het gewoon onderwijs te versterken zodat ze leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften kwaliteitsvol kunnen begeleiden en een inclusieve onderwijscontext kunnen creëren.

De leerondersteuners werken voor de vormgeving van de leersteun samen met alle relevante betrokkenen, ten minste met de leerling, de ouders, de leerkracht en het schoolteam. Deze samenwerking gebeurt volgens de principes van handelingsgericht werken waarbij systematisch, planmatig, constructief en transparant wordt samengewerkt.

4.2. Expertise

Om de leersteun kwaliteitsvol te kunnen bieden, moeten de leersteuncentra over volgende vormen van expertise beschikken: onderwijskundige expertise, handicap-specifieke expertise, inclusie-expertise, en expertise op het vlak van coaching.

Niet alleen beschikken de leersteuncentra over deze vormen van expertise, in het bieden van leersteun brengen ze deze expertises over naar leraren en schoolteams zodat deze die kennis en vaardigheden zoveel mogelijk zelf kunnen hanteren in de school en klas.

De handicap-specifieke expertise heeft betrekking op alle expertise vanuit types die in de regelgeving worden gedefinieerd en waarvoor een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag voor leerlingen kan opgemaakt worden. Het betreft:

  • type basisaanbod (dat de voormalige types 1 - licht verstandelijke beperking - en 8 - leerstoornis - vervangt)
  • type 2 (verstandelijke beperking)
  • type 3 (emotionele of gedragsstoornis)
  • type 4 (motorische beperking)
  • type 6 (visuele beperking)
  • type 7 (auditieve beperking en spraak- of taalontwikkelingsstoornis)
  • type 9 (autismespectrumstoornis)

Een OV4-verslag kan niet opgemaakt worden voor type basisaanbod of type 2.

Leersteuncentra bieden in regel leersteun voor al deze types, tenzij ze structureel samenwerken met een ander leersteuncentrum voor ondersteuning type 4, 6 of 7 (zie hoofdstuk 7).

Elk leersteuncentrum moet zijn team multidisciplinair samenstellen zodat onderwijskundige, paramedische, sociale, psychologische en orthopedagogische expertises vertegenwoordigd zijn.

Om ervoor te zorgen dat de expertise op peil kan blijven, werken de leersteuncentra samen met relevante partners zoals de pedagogische begeleidingsdiensten (PBD’s), CLB’s, POC’s, welzijnspartners en scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs en wordt er ingezet op continue professionalisering (zie hoofdstuk 6 en hoofdstuk 9).

5. Referentiekader kwaliteitsvolle leersteun

Elk leersteuncentrum is ervoor verantwoordelijk kwaliteitsvolle leersteun te bieden aan de scholen voor gewoon onderwijs. Dat impliceert minimaal dat het leersteuncentrum enerzijds de reglementering die op hen van toepassing is, respecteert. Anderzijds komt zij tegemoet aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader kwaliteitsvolle leersteun dat door de Vlaamse Regering is vastgelegd.

Het referentiekader kwaliteitsvolle leersteun is een kader dat de verwachtingen uitzet voor de kwaliteit van de leersteun die leersteuncentra bieden. Het is opgebouwd rond drie rubrieken: resultaten en effecten, ontwikkeling en beleid en het houdt rekening met context en input van het leersteuncentrum.

De onderwijsinspectie stelt op basis van het referentiekader een toezichtkader en een doorlichtingsinstrumentarium op en maakt die ook bekend.

Tijdens een doorlichting van een leersteuncentrum gaat de onderwijsinspectie onder meer na in welke mate het leersteuncentrum tegemoetkomt aan de kwaliteitsverwachtingen.

De leersteuncentra stemmen hun beleid rond interne kwaliteitszorg (zie hoofdstuk 9) af op het referentiekader voor kwaliteitsvolle leersteun.

6. Professionalisering in de leersteuncentra

Het leersteuncentrum ontwikkelt en voert een doeltreffend professionaliseringsbeleid. Het borgt en ontwikkelt de expertise van zijn personeelsleden. Hierbij staat de opdracht van het leersteuncentrum en de noden van de leerlingen, de leraren, de scholen, de leerondersteuners en medewerkers van het leersteuncentrum centraal. Voor de expertisedeling en -ontwikkeling werkt het leersteuncentrum samen met andere leersteuncentra, met scholen voor buitengewoon onderwijs en met welzijns- en andere relevante partners.

Beginnende leerondersteuners en medewerkers van het leersteuncentrum krijgen een passende aanvangsbegeleiding.

Een leersteuncentrum krijgt autonomie om een eigen professionaliseringsbeleid uit te stippelen. Het stelt daartoe jaarlijks een professionaliseringsplan op. Het professionaliseringsplan bevat onder meer:

  • de behoeften van het leersteuncentrum als organisatie en van individuele personeelsleden: dat kan resulteren in een prioriteitenplan op korte en lange termijn;
  • alle formele en informele initiatieven die kennis, vaardigheden en attitudes ontwikkelen van de personeelsleden in het leersteuncentrum en de begeleidingsinitiatieven die gericht zijn op organisatieontwikkeling;
  • de aanpak en uitwerking van de aanvangsbegeleiding;
  • een financieel luik dat de budgetten voor professionaliseringsinitiatieven van externe organisaties omvat.

Belangrijk is alleszins dat het leersteunteam betrokken is bij het opstellen van het professionaliseringsplan en dat het plan gebaseerd is op een gedeelde visie en op de prioriteiten van het leersteuncentrum.

Het lokale comité (het lokale overleg- of onderhandelingsorgaan bevoegd voor arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden) keurt het professionaliseringsplan goed. Is er geen lokaal comité, dan keurt de algemene personeelsvergadering het professionaliseringsplan goed.

De overheid stelt elk jaar professionaliseringsmiddelen ter beschikking van de leersteuncentra om het professionaliseringsplan uit te voeren. Het gaat om een totaalbedrag van 167.000 euro, dat aangepast wordt aan de evolutie van de gezondheidsindex vanaf het begrotingsjaar 2025. De overheid berekent het aandeel in de middelen waarop elk leersteuncentrum recht heeft, pro rata op basis van het aantal organieke betrekkingen in de instelling op 1 februari van het voorafgaande begrotingsjaar.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) betaalt de professionaliseringsmiddelen elk schooljaar ten laatste eind februari uit, zoals het ook doet met de professionaliseringsmiddelen voor andere instellingen.

Opgelet: voor het startjaar van de leersteuncentra geldt een uitzondering. In het jaar 2024 berekent de overheid het aandeel in de middelen pro rata op basis van het aantal organieke betrekkingen in het leersteuncentrum op 1 oktober 2023.

Het leersteuncentrum stippelt het professionaliseringsbeleid uit. Maar ook de personeelsleden zelf spelen een belangrijke rol in de eigen professionalisering. Professionalisering behoort immers tot de kerntaak van de leerondersteuner. Zo staat het in de decreten rechtspositie. Elk personeelslid kan dus zelf het initiatief nemen, voorstellen doen, informeel kennis uitwisselen.

7. Organisatie van leersteuncentra

7.1. Leersteuncentra waar scholen voor gewoon onderwijs bij aansluiten

Er kunnen maximaal 47 leersteuncentra opgericht worden. Een leersteuncentrum kan ervoor kiezen om te functioneren als een zelfstandige instelling of om deel uit te maken van een erkende en gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs.

Een bestuur kan één of meer leersteuncentra oprichten, maar ze tellen allen voor het maximumaantal van 47 leersteuncentra.

Elk leersteuncentrum heeft een administratieve zetel. In een leersteuncentrum kunnen geen leerlingen ingeschreven worden. Dat geldt ook voor een leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon onderwijs.

Er is een verdeling per net voor het maximum aantal van 47 leersteuncentra:

  • 23 voor het vrij gesubsidieerd onderwijs;
  • 12 voor het gemeenschapsonderwijs (GO!);
  • 12 voor het officieel gesubsidieerd onderwijs, waarvan 10 voor het stedelijk en gemeentelijk onderwijs (OVSG) en 2 voor het provinciaal onderwijs Vlaanderen (POV).

Er zijn vanaf schooljaar 2023-2024 40 leersteuncentra opgericht, die allemaal de vorm hebben aangenomen van zelfstandige instellingen. Naast deze 40 zelfstandige leersteuncentra zijn er nog 4 specifieke leersteuncentra voor leersteun type 4, 6 of 7 die deel uitmaken van een school voor buitengewoon onderwijs (zie 7.2). Het overzicht van deze leersteuncentra kan worden geraadpleegd op deze pagina: Naar een decreet leersteun voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (vlaanderen.be)

In het GO! heeft de directeur van een leersteuncentrum dat de vorm aanneemt van een zelfstandige instelling de bevoegdheden die opgesomd zijn in artikel 16 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998.

Wanneer een leersteuncentrum van het gemeenschapsonderwijs en een leersteuncentrum van het officieel gesubsidieerd onderwijs actief zijn in eenzelfde regio, met name wanneer ze in meerdere dezelfde gemeenten scholen voor gewoon onderwijs ondersteunen, zijn ze verplicht om met elkaar samen te werken. Ze maken minstens afspraken omtrent de wijze waarop aanvragen tot leersteun worden opgenomen. Deze verplichting vloeit voort uit de situatie van de openbare ondersteuningsnetwerken in het voormalig ondersteuningsmodel, waarin het gemeenschapsonderwijs en het officieel gesubsidieerd onderwijs al samenwerkten. Die samenwerkingen worden gecontinueerd in functie van een efficiënte inzet van middelen en personeel en expertisedeling.

Het maximum aantal leersteuncentra is beperkt om te vermijden dat te kleine leersteuncentra worden opgericht, die niet kunnen voldoen aan de verwachtingen die worden gesteld op het vlak van de vereiste gedifferentieerde expertise, de multidisciplinaire samenstelling van het team en het bieden van leersteun voor alle types. Gezien de lagere prevalentie van leerlingen met een IAC-verslag, OV4-verslag of GC-verslag type 4, 6 of 7, kan een leersteuncentrum voor leersteun voor type 4, 6 of 7 wel structureel samenwerken met een ander leersteuncentrum, al dan niet een specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 (zie 7.2.). Per type is het slechts mogelijk om met één ander leersteuncentrum structureel samen te werken.

In functie van de start van het leersteunmodel hebben de leersteuncentra de structurele samenwerking met een ander leersteuncentrum gemeld aan AGODI. Als in de toekomst een nieuwe structurele samenwerking wordt opgezet of gewijzigd, dan moet deze aan AGODI gemeld worden voor 1 februari van het schooljaar voorafgaand aan de start van de samenwerking via het formulier in bijlage 5.

Een leersteuncentrum kan voor een concrete vraag tot leersteun ook ad hoc samenwerken met een ander leersteuncentrum. Dit kan nodig zijn wanneer het leersteuncentrum zelf of de structurele partner niet over voldoende of geschikte expertise beschikt om aan de specifieke vraag tot leersteun te kunnen voldoen. Een ad-hoc samenwerking kan voor alle types en gebeurt steeds in samenspraak met de ouders van de betreffende leerling. Een ad-hoc samenwerking kan ook op vraag van ouders georganiseerd worden. Het leersteuncentrum neemt de uiteindelijke beslissing of een ad-hoc samenwerking mogelijk en nodig is om de gepaste leersteun te kunnen bieden. Wanneer er een vraag tot ad hoc samenwerking is voor een type waarvoor er een structurele samenwerking is met een ander leersteuncentrum, gebeurt dit in overleg met het leersteuncentrum waarmee structureel wordt samengewerkt.

Wanneer er discussie is rond het organiseren van gepaste leersteun, kan bemiddeling worden ingeschakeld door het CLB (zie hoofdstuk 11).

7.2. Specifieke leersteuncentra

Naast de leersteuncentra waar scholen voor gewoon onderwijs bij aansluiten, kunnen specifieke leersteuncentra opgericht worden voor de organisatie van leersteun vanuit expertise type 4, type 6 of type 7. Scholen voor gewoon onderwijs sluiten zich niet rechtstreeks aan bij deze specifieke leersteuncentra. Als het leersteuncentrum waar de school voor gewoon onderwijs bij aangesloten is, beslist om voor leersteun type 4, 6 of 7 structureel samen te werken met een specifiek leersteuncentrum dan zal het specifiek leersteuncentrum deze leersteun bieden. Er kan ook ad-hoc beroep gedaan worden op een specifiek leersteuncentrum.

Een specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 kan enkel deel uitmaken van een erkende en gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs, en kan bijgevolg niet als een zelfstandige instelling worden opgericht.

De administratieve vestigingsplaats van het leersteuncentrum is dan ook dezelfde als deze van de school voor buitengewoon onderwijs. Om als bestuur van een school voor buitengewoon onderwijs een specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 op te richten, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:

  • de school voor buitengewoon onderwijs heeft het type of de types waarvoor ze een specifiek leersteuncentrum wil oprichten (type 4, 6 of 7) al in haar onderwijsaanbod;
  • de school voor buitengewoon onderwijs biedt al ondersteuning voor type 4, 6 of 7 in het kader van het ondersteuningsmodel;
  • de school voor buitengewoon onderwijs heeft een structurele samenwerking met welzijnspartners in functie van een kwaliteitsvolle ondersteuning type 4, 6 of 7;
  • de school voor buitengewoon onderwijs stelde minstens 40 voltijds equivalenten ondersteuners aan in het kader van het ondersteuningsmodel met de omkadering type 4, 6 of 7 die werd toegekend op basis van de telling van de eerste schooldag van oktober 2022.

Ondersteuningsteams van andere scholen voor buitengewoon onderwijs kunnen mee opgenomen worden in een op te richten specifiek leersteuncentrum (eventueel om de norm van minstens 40 voltijds equivalenten ondersteuners te bekomen). Die scholen voor buitengewoon onderwijs moeten eveneens een aanbod en een ondersteuningsteam hebben in die types waarvoor ze worden toegevoegd aan het specifiek leersteuncentrum, alsook een samenwerking met welzijnspartners in functie van kwaliteitsvolle ondersteuning type 4, 6 of 7.

7.3. Protocol en overzicht van alle leersteuncentra

De overheid heeft samen met de representatieve verenigingen van inrichtende machten en het gemeenschapsonderwijs een protocol afgesloten. Daarin is opgenomen:

  • waar de leersteuncentra worden opgericht;
  • waar specifieke leersteuncentra type 4, 6 of 7 worden opgericht;
  • welke besturen een aanvraag tot erkenning voor een leersteuncentrum indienen. Dit is van toepassing zowel voor de leersteuncentra waarbij scholen zich kunnen aansluiten, als voor specifieke leersteuncentra type 4, 6 of 7.

Het protocol moet niet worden aangepast als het bestuur van een bestaand leersteuncentrum wijzigt, als leersteuncentra fuseren, als een leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon onderwijs – met uitzondering van een specifiek leersteuncentrum – een zelfstandig leersteuncentrum wordt, of als er een leersteuncentrum wegvalt zonder dat er een nieuw leersteuncentrum wordt opgericht. Dit zijn wijzigingen die behoren tot de vrijheid van besturen om zich te organiseren.

Het protocol en het overzicht van alle leersteuncentra is te vinden op Naar een decreet leersteun voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (vlaanderen.be)

7.4. Keuze van scholen voor gewoon onderwijs voor een leersteuncentrum

Om leersteun te verkrijgen sluit een school voor gewoon onderwijs zich aan bij een leersteuncentrum. Iedere school voor gewoon onderwijs heeft in functie van de opstart van het leersteunmodel haar keuze doorgegeven aan AGODI. Wanneer een school wenst te veranderen van leersteuncentrum, deelt ze dit uiterlijk op 1 februari van het voorafgaande schooljaar mee aan AGODI via het formulier in bijlage 3. De school informeert ook het nieuwe leersteuncentrum. De wijziging van leersteuncentrum gaat dan in vanaf het volgende schooljaar.

De school voor gewoon onderwijs kan zelf kiezen bij welk leersteuncentrum ze zich aansluit. Deze keuze kan netoverschrijdend zijn. Een school kan zich niet rechtstreeks aansluiten bij een specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7.

Een leersteuncentrum respecteert de keuze van de school voor gewoon onderwijs. Het kan een school niet weigeren, tenzij het vindt dat een school op een onredelijke afstand ligt, wat een efficiënte inzet van leerondersteuners kan verhinderen. De leersteunraad (zie hoofdstuk 10) geeft voorafgaandelijk advies aan het leersteuncentrum over het principe of het leersteuncentrum deze weigeringsgrond al dan niet kan toepassen. Op 1 september 2023 zijn er nog geen leersteunraden in werking om een advies te verlenen. Daarom kan het weigeren op basis van afstand pas toegepast worden met het oog op het schooljaar 2024-2025 en de daaropvolgende schooljaren voor scholen die van leersteuncentrum willen veranderen. Als een leersteuncentrum een school op basis van afstand weigert, behandelt ze alle andere scholen die zich wensen aan te sluiten en zich op een vergelijkbare afstand bevinden op eenzelfde wijze. Elke weigering moet gemotiveerd worden ten aanzien van die school en moet gemeld worden aan AGODI.

Specifieke leersteuncentra type 4, 6 of 7 kunnen geen leersteun weigeren aan scholen aangezien zij leersteun bieden aan alle scholen van de leersteuncentra waarmee ze structureel samenwerken.

8. Erkenning van leersteuncentra

8.1. Voorlopige erkenning

Leersteuncentra die opgenomen zijn in het protocol (zie 7.3) zijn voorlopig erkend voor het schooljaar 2023-2024 en het schooljaar 2024-2025.

In het schooljaar 2023-2024 zal de onderwijsinspectie, via een doorlichting ter plaatse, onderzoeken of de leersteuncentra voldoen aan de volgende erkenningsvoorwaarden:

  • de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de Rechten van de Mens en van het Kind in het bijzonder eerbiedigen;
  • georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een bestuur;
  • doelmatig en leefbaar zijn, wat blijkt uit een omgevingsanalyse;
  • gevestigd zijn in gebouwen en lokalen die aan de voorwaarden voor de hygiëne, de veiligheid en de bewoonbaarheid voldoen;
  • beschikken over een infrastructuur en uitrusting waardoor de taken kwaliteitsvol uitgevoerd kunnen worden en de reglementering over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer naleven;
  • controle van de onderwijsinspectie mogelijk maken;
  • de bepalingen over de taalregeling in het onderwijs en de taalkennis van het personeel naleven;
  • de opdrachten zoals bepaald in het decreet over leersteun uitvoeren;
  • een kwaliteitsbeleid voeren;
  • samenwerken met zowel scholen voor gewoon basisonderwijs als scholen voor gewoon secundair onderwijs;
  • beschikken over een leersteunraad;
  • een doeltreffend beleid voeren rond het rookverbod;

Specifieke leersteuncentra voldoen ook aan de volgende erkenningsvoorwaarden:

  • een specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 heeft een structurele samenwerking met één of meerdere leersteuncentra voor de types waarvoor het leersteun aanbiedt. Een specifiek leersteuncentrum kan geen erkenning krijgen voor een type waarvoor het geen structurele samenwerking heeft;
  • een specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 maakt deel uit van een erkende en gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs met een onderwijsaanbod in minstens één type waarvoor leersteun wordt geboden. 

8.2. Definitieve erkenning en intrekken van de erkenning

De onderwijsinspectie maakt een advies over aan de Vlaamse Regering over de doorlichting waarin de erkenningscriteria werden nagegaan. De Vlaamse Regering beslist op basis van het advies uiterlijk op 30 november 2024 over de erkenning van elk leersteuncentrum.

De beslissing van de Vlaamse Regering om een leersteuncentrum al dan niet te erkennen heeft uitwerking vanaf de start van het schooljaar dat volgt op de beslissing van de Vlaamse Regering. In geval van niet-erkenning, kan het leersteuncentrum dus het schooljaar nog afronden. Dat is belangrijk om continuïteit van de leersteun te voorzien voor de leerlingen en de scholen, en om scholen toe te laten een ander leersteuncentrum te kiezen.

De Vlaamse regering kan de erkenning van een leersteuncentrum intrekken, in lijn met de bepalingen die daarover zijn vastgelegd in het decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs.

Als de erkenning van een leersteuncentrum door de Vlaamse regering wordt ingetrokken, heeft deze beslissing uitwerking vanaf 1 september van het schooljaar na het schooljaar waarin de beslissing door de Vlaamse regering werd genomen.

8.3. Financiering

Het bestuur van een leersteuncentrum dat voorlopig is erkend, verkrijgt financiering of subsidiëring vanaf het schooljaar waarin het voorlopig is erkend om de kosten van en de financiële verantwoordelijkheid voor de organisatie en de werking van het leersteuncentrum te dragen. De Vlaamse Gemeenschap komt financieel tegemoet, voor het gemeenschapsonderwijs door een financiering, en voor het gesubsidieerd onderwijs door een subsidiëring, in de vorm van:

  • salarissen;
  • een werkingsbudget;
  • investeringsmiddelen.

Na definitieve erkenning blijft het bestuur van een leersteuncentrum financiering of subsidiering ontvangen.

Voor de specifieke leersteuncentra type 4, 6 of 7 die definitief erkend zijn, is er nog een bijkomende voorwaarde om de financiering of subsidiëring te behouden. Een specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 moet via de structurele samenwerking met andere leersteuncentra een omkadering van minstens 3.825 punten genereren op de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar. Als dat niet het geval is, behoudt het specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 de erkenning voor het daaropvolgende schooljaar. Indien het specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 op de eerste schooldag van februari van dat schooljaar opnieuw niet de vereiste 3.825 punten genereert, verliest het de erkenning vanaf 1 september daaropvolgend.

Voorbeeld:

Op 1 februari 2025 genereert een specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 minder dan 3.825 punten.

Het specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 behoudt de erkenning in schooljaar 2025-2026.

Als het specifiek leersteuncentrum type 4, 6 of 7 op 1 februari 2026 minder dan 3.825 punten genereert, verliest het de erkenning vanaf 1 september 2026.

Wanneer de erkenning van een leersteuncentrum wordt ingetrokken, wordt ook de financiering of subsidiëring stopgezet.

8.4. Oprichting van leersteuncentra vanaf het schooljaar 2024-2025

Specifieke leersteuncentra type 4, 6 of 7 kunnen niet meer opgericht worden na de start van het leersteunmodel in het schooljaar 2023-2024.

Vanaf het schooljaar 2024-2025 kan er enkel nog een leersteuncentrum opgericht worden als het maximum van 47 leersteuncentra nog niet bereikt is. De oprichting van een nieuw leersteuncentrum kan worden aangevraagd bij AGODI voor 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan de oprichting via het formulier in bijlage 4Ook de opheffing van een leersteuncentrum kan via dit formulier gemeld worden.

Wanneer er geen 47 leersteuncentra (meer) zijn in Vlaanderen en een bestuur wil een nieuw leersteuncentrum oprichten, dan moet het protocol (zie 7.3) aangepast worden. Dat gebeurt via een addendum waarin opgenomen wordt welk leersteuncentrum niet meer bestaat, welk leersteuncentrum wordt opgericht, door welk bestuur het wordt opgericht en welke scholen voor gewoon basis- en secundair onderwijs wensen aan te sluiten bij het nieuw op te richten leersteuncentrum.

De Vlaamse Regering, het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten sluiten samen het aangepast protocol af.

Het leersteuncentrum dat is toegevoegd in het aangepast protocol, is voorlopig erkend voor het schooljaar waarin het leersteuncentrum opstart.

Uiterlijk drie maanden na de start van dat schooljaar volgt het onderzoek van de onderwijsinspectie om te bepalen of het leersteuncentrum voldoet aan de erkenningsvoorwaarden (zie 8.1).

Op basis van het advies van de onderwijsinspectie beslist de Vlaamse regering uiterlijk op 31 december van datzelfde schooljaar over de erkenning van het leersteuncentrum.

Als het leersteuncentrum wordt erkend of als er wordt beslist om een leersteuncentrum niet te erkennen, heeft die beslissing uitwerking vanaf 1 september van het schooljaar na het schooljaar van voorlopige erkenning.

9. Werkingsprincipes van de leersteuncentra

De leersteuncentra zijn actief op diverse niveaus. Leersteuncentra hebben een interne werking. Leersteuncentra zijn actief als leersteunverlenende instanties naar scholen voor gewoon onderwijs toe. En de leerondersteuners zetten in op concrete leersteuntrajecten in scholen.

Op elk niveau zijn er verwachtingen ten aanzien van de werking van de leersteuncentra.

9.1. Interne werking

Elk leersteuncentrum ontwikkelt een visie en beleid op leersteun en communiceert daarover naar alle relevante actoren met wie het samenwerkt. Dit geldt ook voor een leersteuncentrum dat deel is van een school voor buitengewoon onderwijs.

Naast de visie en het beleid op leersteun voert elk leersteuncentrum een personeelsbeleid. Daarbij houdt het leersteuncentrum voor ogen dat het team van leerondersteuners multidisciplinair is samengesteld en dat de verschillende vormen van expertise die nodig zijn om kwaliteitsvolle leersteun te bieden, gegarandeerd zijn binnen het team (zie punt 4.2).

Kwaliteitsvolle leersteun vereist dat een leersteuncentrum een beleid rond interne kwaliteitszorg ontwikkelt. Het referentiekader kwaliteitsvolle leersteun (zie hoofdstuk 5) biedt daarvoor houvast. Het beleid rond interne kwaliteitszorg impliceert dat leersteuncentra streven naar permanente kwaliteitsbewaking en kwaliteitsontwikkeling. Het is van belang dat leersteuncentra de scholen, leraren(teams), de ouders en de leerlingen in dat proces betrekken. Leersteuncentra kunnen zich bij de vormgeving van het beleid rond interne kwaliteitszorg richten tot de pedagogische begeleidingsdienst.

Leersteuncentra richten een informatiepunt op voor ouders, leerlingen en scholen. Ze kunnen er terecht voor informatie of met vragen over leersteun. Vragen die casusgebonden zijn en die de tussenkomst van het CLB vereisen, worden doorverwezen naar het CLB van de betreffende school waar de leerling is ingeschreven.

Naast het informatiepunt voorziet elk leersteuncentrum een klachtenprocedure. Leerlingen, ouders of scholen die een klacht hebben over de leersteun kunnen daar terecht.

9.2. Werking ten aanzien van de scholen voor gewoon onderwijs en andere actoren

In 4.2. werd al gewezen op het belang van samenwerking in functie van professionalisering en expertiseontwikkeling. Leersteuncentra bouwen duurzame samenwerkingsrelaties uit met alle relevante partners die kunnen bijdragen tot de kwaliteit van de leersteun. Leersteuncentra werken ten minste samen met de scholen voor gewoon onderwijs die aangesloten zijn bij het leersteuncentrum en met de centra voor leerlingenbegeleiding en de pedagogische begeleidingsdiensten van die scholen. De samenwerking met scholen voor buitengewoon onderwijs en welzijnspartners staat o.a. in het teken van de ontwikkeling en het uitwisselen van handicap-specifieke expertise en inclusie-expertise, in het algemeen en op niveau van leersteuntrajecten. De samenwerking kan scholen voor buitengewoon onderwijs ook versterken in het werken aan terugkeer van leerlingen naar het gewoon onderwijs. Ouders kunnen een leersteuncentrum verder vragen om samen te werken met gespecialiseerde diensten in functie van bepaalde hulpmiddelen of methodieken die nodig zijn in het leertraject van een leerling.

Leersteuncentra stimuleren ook de gezamenlijke expertiseontwikkeling en -deling tussen scholen voor gewoon onderwijs.

De scholen voor gewoon onderwijs doen al hun aanvragen tot leersteun bij het eigen leersteuncentrum. Als een leersteuncentrum voor bepaalde specifieke expertise structureel samenwerkt met een ander (specifiek) leersteuncentrum, dan geeft het leersteuncentrum de leersteunvragen door aan dat leersteuncentrum. Scholen voor gewoon onderwijs hoeven daartoe zelf geen initiatief te nemen.

Om het bieden van leersteun vlot te laten verlopen maken de scholen voor gewoon onderwijs en de leersteuncentra praktische afspraken, zoals wie aanspreekpunt is waarvoor, welk lokaal gebruikt kan worden voor overleg, afspraken over het gebruik van de kopieermachine enz. De scholen en de leersteuncentra zijn vrij om de afspraken te formaliseren.

Scholen voor gewoon onderwijs voeren een constructieve communicatie met het leersteuncentrum en geven aan ouders toelichting over de samenwerking met het leersteuncentrum. De scholen informeren ook minstens hun CLB en de PBD over de samenwerking met het leersteuncentrum. Andere relevante partners zijn bijvoorbeeld welzijnspartners waarmee de school samenwerkt.

9.3. Werking op niveau van leersteuntrajecten

Voor de opstart van leersteuntrajecten gelden de volgende principes:

  • Voor alle leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag die al gekend zijn en voor wie er nood is aan leersteun, wordt de leersteun steeds opgestart binnen de vijf schooldagen na de start van het schooljaar. Dit geldt ook bij een structurele samenwerking met een ander leersteuncentrum voor leersteun type 4, 6 of 7;

  • Voor nieuwe aanvragen tot leersteun voor leerlingen die tijdens het schooljaar een GC-verslag toegekend krijgen, of nieuwe aanvragen voor leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag, zorgt het leersteuncentrum ervoor dat er leersteun wordt geboden binnen de tien schooldagen na ontvangst van de aanvraag;

  • Wanneer het leersteuncentrum een structurele samenwerking heeft met een ander leersteuncentrum voor type 4, type 6 of type 7, wordt de aanvraag tot leersteun binnen de vijf schooldagen na ontvangst bezorgd aan het leersteuncentrum waarmee structureel wordt samengewerkt. Dat leersteuncentrum start op zijn beurt binnen de termijn van tien schooldagen met het bieden van leersteun.

De leersteuncentra bepalen hoe de leersteun wordt georganiseerd, in nauwe afstemming met de school, de leerling en de ouders. Ook al ligt er een belangrijke taak en verantwoordelijkheid bij de leersteuncentra, toch behouden de scholen voor gewoon onderwijs de regie over het leerproces van de leerling en zijn zij de eindverantwoordelijken voor het traject van de leerling. Dit is eveneens het geval als er naast de leersteun nog andere aanvullende vormen van ondersteuning geboden worden aan een leerling. De school voor gewoon onderwijs is verantwoordelijk voor de afstemming en coördinatie met de betrokken partners (bv. therapeuten, PAB-assistenten, welzijnsorganisaties…). Elke school voor gewoon onderwijs maakt afspraken met haar aangesloten CLB over in welke gevallen en op welke wijze de draaischijffunctie van het CLB wordt ingezet als nieuwe (welzijns)partners betrokken worden bij een traject voor een leerling aan wie ook leersteun wordt geboden.

Het CLB wordt betrokken bij een leersteuntraject wanneer de school en het leersteuncentrum dat nodig achten. Dat is minstens het geval in de fase van opstart en afronding van een leersteuntraject en wanneer een wijziging of opheffing van een verslag nodig is.

10. Leersteunraad

Het bestuur van elk leersteuncentrum richt een leersteunraad op waarin op zijn minst alle aangesloten scholen voor gewoon onderwijs zijn vertegenwoordigd. Meerdere scholen voor gewoon onderwijs kunnen onderling afspreken om zich in de leersteunraad te laten vertegenwoordigen door een afgevaardigde. Het staat de leersteunraad vrij om ook andere partners te betrekken. De oprichting van een leersteunraad is een erkenningsvoorwaarde voor alle leersteuncentra, ook de specifieke leersteuncentra.

De leersteunraad heeft verschillende taken. Zo volgt de leersteunraad van een leersteuncentrum dat geen specifiek leersteuncentrum is, het beleid over leersteun van het leersteuncentrum op. Daarnaast bespreekt de leersteunraad in aanwezigheid van betrokken CLB’s éénmaal per jaar een overzicht van het aantal GC-, IAC- en OV4-verslagen in de aangesloten scholen voor gewoon onderwijs. Onder betrokken CLB’s worden de CLB’s verstaan die een belangrijke inbreng hebben in de opmaak van verslagen voor en de begeleiding van scholen die zijn aangesloten bij het leersteuncentrum. Verder heeft de leersteunraad een adviserende bevoegdheid over drie zaken:

  • Ten eerste geeft de leersteunraad advies over de procedure voor het toewijzen van leersteun aan de aangesloten scholen voor gewoon onderwijs.

  • Ten tweede verleent ze advies over een eventuele structurele samenwerking met andere leersteuncentra voor het bieden van leersteun voor type 4, type 6 of type 7. Het is mogelijk dat een leersteuncentrum bij de opstart van het leersteunmodel al een structurele samenwerking aangaat met een ander leersteuncentrum nog voor de leersteunraad werd opgericht. Zodra de leersteunraad is opgericht, heeft ze de bevoegdheid om advies te geven over de keuze van structurele samenwerking en de wijze waarop die samenwerking in de praktijk verloopt.

  • Ten derde brengt de leersteunraad advies uit over het principe om scholen te kunnen weigeren op basis van afstand (zie 7.4).

Het leersteuncentrum legt over bovenstaande drie zaken ook verantwoording af aan de leersteunraad.

In een leersteunraad van een specifiek leersteuncentrum zijn alle scholen voor gewoon onderwijs vertegenwoordigd die van dat specifieke leersteuncentrum leersteun ontvangen. Die leersteunraad geeft ten minste advies over de organisatie en het bieden van leersteun in de scholen voor gewoon onderwijs.

11. Mogelijkheden tot bemiddeling

Wanneer dat nodig is kunnen leerlingen of ouders via het CLB van de school een beroep doen op onafhankelijke bemiddeling over het ondersteuningsaanbod voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. De klacht zal altijd eerst, met ondersteuning van een medewerker van het CLB van de eigen school, besproken worden met de betrokken partner. Als dat ontoereikend is, zal een ander CLB optreden als onafhankelijke bemiddelaar. Ouders kunnen bij het CLB van de eigen school terecht om te weten welk ander CLB als onafhankelijke bemiddelaar kan optreden. Om onafhankelijke bemiddeling mogelijk te maken voor leerlingen of ouders over het ondersteuningsaanbod in functie van de leerling met specifieke onderwijsbehoeften, maken de CLB’s netoverstijgend afspraken.

Leerlingen of ouders kunnen om onafhankelijke bemiddeling vragen als ze klachten hebben over:

  • de redelijke aanpassingen door de school;
  • de afweging van proportionaliteit van redelijke aanpassingen;
  • de leersteun vanuit het leersteuncentrum;
  • een GC-verslag, een IAC-verslag of een OV4-verslag.

Het uitgangspunt is wel dat een klacht steeds eerst besproken wordt met de betrokken medewerkers vooraleer onafhankelijke bemiddeling wordt ingeschakeld. Dat houdt het volgende in:

  • Bij klachten over redelijke aanpassingen door de school wordt eerst de betrokken school aangesproken, met ondersteuning van de betrokken medewerkers van het CLB van de school waar de leerling is ingeschreven.

  • Bij klachten over de afweging van redelijke aanpassingen worden eerst de betrokken medewerkers van het CLB van de school waar de leerling is ingeschreven aangesproken.

  • Bij klachten over de leersteun van het leersteuncentrum wordt eerst het betrokken leersteuncentrum aangesproken, met ondersteuning van de betrokken medewerkers van het CLB van de school waar de leerling is ingeschreven.

Bij klachten over een GC-verslag, een IAC-verslag of een OV4-verslag worden eerst de betrokken medewerkers van het CLB van de school waar de leerling is ingeschreven aangesproken. Als dat niet leidt tot een gewenst resultaat, volgen de leerling of de ouders de klachtenprocedure van het CLB waarmee de school waar de leerling is ingeschreven samenwerkingsafspraken heeft.

Als het gesprek met de betrokken medewerkers niet tot een gewenst resultaat leidt, kan onafhankelijke bemiddeling worden ingeschakeld.

Wanneer er onenigheid is tussen ouders, school en CLB over de noodzaak of inhoud van een IAC-verslag of OV4-verslag kan een van de betrokkenen ook bemiddeling vragen bij de Vlaamse Bemiddelingscommissie. Als ouders bemiddeling vragen, moet eerst de klachtenprocedure bij het CLB doorlopen zijn.

12. Omkadering voor leersteun

Voor het berekenen en toekennen van omkadering aan de leersteuncentra wordt een onderscheid gemaakt tussen leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 en leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type basisaanbod, 3 en 9.

Opgelet: Een OV4-verslag kan niet opgemaakt worden voor type basisaanbod of voor type 2.
Voor de leesbaarheid van de tekst worden de leerlingen voor enerzijds type 2, 4, 6 en 7 en anderzijds type basisaanbod, 3 en 9 regelmatig als volgt gegroepeerd: 
leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 en
- leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type basisaanbod, 3 en 9 
Concreet gaat het dus voor type 2, 4, 6 en 7 telkens over leerlingen met een: 
- GC-verslag type 2, 4, 6 of 7
- IAC-verslag type 2, 4, 6 of 7
- OV4-verslag type 4, 6 of 7
Concreet gaat het voor type basisaanbod, 3 en 9 telkens over leerlingen met een:
- GC-verslag type basisaanbod, 3 of 9
- IAC-verslag type basisaanbod, 3 of 9
- OV4-verslag type 3 of 9.

Omkadering wordt door AGODI toegekend aan de leersteuncentra en wordt toegekend in de vorm van punten. 

In het ondersteuningsmodel dat in voege was van schooljaar 2017-2018 t.e.m. schooljaar 2022-2023 werd omkadering toegekend in lestijden, lesuren, uren en begeleidingseenheden. In het leersteunmodel wordt de omkadering aan leersteuncentra toegekend in punten. De beschikbare omkadering in het ondersteuningsmodel in schooljaar 2022-2023 werd omgezet naar punten voor het leersteunmodel. Op basis van de in regelgeving bepaalde omrekeningstabellen van lestijden, lesuren en uren naar punten en rekening houdend met de loonschalen die werden gehanteerd in het ondersteuningsmodel, werden parameters bepaald om lestijden, lesuren en uren om te zetten naar punten.

Voor basisonderwijs zijn deze parameters als volgt:

  • 1 lestijd = 3,841 punten
  • 1 uur = 2,870 punten

Voor secundair onderwijs zijn deze parameters als volgt:

  • 1 lesuur = 4,232 punten
  • 1 uur = 2,949 punten

Om begeleidingseenheden om te zetten naar punten, werden deze eerst omgezet naar lestijden, lesuren en uren, om ze vervolgens via bovenstaande parameters om te zetten naar punten.

12.1. Omkadering voor leersteun type 2, 4, 6 en 7

De omkadering voor leersteun type 2, 4, 6 en 7 worden gegenereerd door:

  • leerlingen met een GC-verslag type 2, 4, 6 of 7 (zie 12.1.2); 
  • leerlingen met een IAC-verslag type 2, 4, 6 of 7 of een OV4-verslag type 4, 6 of 7 (zie 12.1.1).

Leerlingen met een gemotiveerd verslag van voor 1/9/2023 worden beschouwd als leerlingen met een GC-verslag en leerlingen met een verslag van voor 1/9/2023 worden beschouwd als leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag en genereren dus ook omkadering voor leersteun.

Alle leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 genereren een bepaald aantal punten (zie 12.1.1 en 12.1.2). Op basis van het aantal leerlingen in de scholen voor gewoon onderwijs en de punten die ze genereren, berekent AGODI de omkadering die aan de leersteuncentra voor leersteun type 2, 4, 6 en 7 wordt toegekend.

De leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 worden op twee teldagen geteld om de omkadering zo nauw mogelijk te laten aansluiten bij de reële ondersteuningsnoden in de scholen. De twee teldagen zijn:

  • de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar;
  • de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar. Deze tweede teldag is bedoeld om vragen tot leersteun die na de eerste schooldag van oktober worden gesteld, te kunnen opnemen.

De punten die toegekend worden op basis van de telling op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar vormen het gegarandeerde basispakket voor het volledige schooljaar. Als bij de telling op de eerste schooldag van februari van datzelfde schooljaar een hoger aantal punten per type gegenereerd wordt in vergelijking met het aantal punten op basis van de telling op de eerste schooldag van oktober, dan ontvangt het leersteuncentrum dit verschil aan punten per type met ingang van de eerste schooldag van februari. In geval van een daling behoudt het leersteuncentrum de punten per type berekend op basis van de eerste schooldag van oktober.

De omkadering die leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 genereren in een school voor gewoon onderwijs wordt toegekend aan het leersteuncentrum waar de school bij is aangesloten. De uitzondering op deze regel is wanneer een leersteuncentrum structureel samenwerkt met een ander leersteuncentrum voor het bieden van leersteun type 4, 6 of 7. In dat geval zal AGODI de omkadering die gegenereerd wordt door de leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 4, 6 of 7 rechtstreeks toekennen aan het leersteuncentrum of de leersteuncentra waarmee er een structurele samenwerking bestaat.

12.1.1. Leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 en 7

Voor leerlingen met een IAC-verslag type 2, 4, 6 of 7 of een OV4-verslag type 4, 6 of 7 wordt voorzien in een gelijke omkadering aan leerlingen met eenzelfde verslag in het buitengewoon onderwijs.

De omkadering voor leersteun is bepaald op basis van de omkadering die een leerling met eenzelfde verslag genereert in het buitengewoon onderwijs (in de vorm van lestijden/lesuren en uren), verminderd met de lestijden/lesuren die de school voor gewoon onderwijs al toegekend krijgt voor de leerling.

Voor leerlingen met een verslag in het secundair onderwijs werd voor het bepalen van de omkadering voor leersteun gewerkt met een gewogen gemiddelde per type over de opleidingsvormen heen en werd voor het bepalen van de kost in het gewoon onderwijs gewerkt met een gewogen gemiddelde over de onderwijsvormen heen.

Voor leerlingen met een IAC-verslag type 2, 4, 6 en 7 in het gewoon basisonderwijs leidt dit tot onderstaande lestijden en uren. Dit is de omkadering die de leerlingen genereerden in het ondersteuningsmodel:

  • type 2: 3,225 lestijden en 3,9 uren
  • type 4: 3,225 lestijden en 5,0 uren
  • type 6: 4,170 lestijden en 2,1 uren
  • type 7: 4,170 lestijden en 2,9 uren

Deze omkaderingseenheden zijn omgezet in punten volgens de omzettingscoëfficiënten die werden bepaald (zie hoofdstuk 12).

In het leersteunmodel genereren leerlingen met een IAC-verslag type 2, 4, 6 of 7 in het basisonderwijs onderstaande punten:

  • type 2: 23,583 punten
  • type 4: 26,741 punten
  • type 6: 22,046 punten
  • type 7: 24,343 punten

Voor leerlingen met een IAC-verslag type 2, 4, 6 en 7 en leerlingen met een OV4-verslag type 4, 6 en 7 in het gewoon secundair onderwijs leidt dit tot onderstaande lesuren en uren. Dit is de omkadering die de leerlingen genereerden in het ondersteuningsmodel:

  • type 2: 4 lesuren en 1,5 uren
  • type 4: 3,420 lesuren en 3,5 uren
  • type 6: 4,436 lesuren en 1,5 uren
  • type 7: 3,850 lesuren en 1,6 uren

Deze omkaderingseenheden zijn omgezet in punten volgens de omzettingscoëfficiënten die werden bepaald (zie hoofdstuk 12).

In het leersteunmodel genereren leerlingen met een IAC-verslag type 2, 4, 6 of 7 of een OV4-verslag type 4, 6 of 7 in het secundair onderwijs onderstaande punten:

  • type 2: 21,354 punten
  • type 4: 24,797 punten
  • type 6: 23,199 punten
  • type 7: 21,014 punten

Het principe van gelijke omkadering voor de leerlingen met een IAC-verslag type 2, 4, 6 en 7 of een OV4-verslag type 4, 6 en 7 wordt doorgetrokken als er een wijziging is in de financiering van het buitengewoon onderwijs. Indien er een wijziging gebeurt aan het aantal lesuren/lestijden of uren toegekend in het buitengewoon onderwijs, wordt deze wijziging ook doorgevoerd in de berekening van het aantal punten dat een leerling met een IAC-verslag type 2, 4, 6 of 7 of een OV4-verslag type 4, 6 of 7 in het gewoon onderwijs genereert. Hierbij worden de omzettingscoëfficiënten gebruikt om het aantal bijkomende lestijden/lesuren of uren om te zetten naar punten, die dan worden toegevoegd aan het aantal punten dat voor leersteun wordt toegekend per leerling met een IAC-verslag type 2, 4, 6 of 7 of een OV4-verslag type 4, 6 of 7 in het gewoon onderwijs.

De punten die de leersteuncentra ontvangen op basis van de leerlingen met een IAC-verslag type 2, 4, 6 of 7 of een OV4-verslag type 4, 6 of 7 in scholen voor gewoon onderwijs die bij het leersteuncentrum zijn aangesloten of die in geval van structurele samenwerking worden toegekend aan het betreffende leersteuncentrum of de betreffende leersteuncentra, worden telkens per type en binnen het onderwijsniveau opgeteld en in geval van een decimaal getal naar de hogere eenheid afgerond.

12.1.2. Leerlingen met een GC-verslag type 2, 4, 6 en 7

Elke leerling met een GC-verslag type 2, 4, 6 of 7 genereert een bepaald aantal punten leersteun.

Per leerling met een GC-verslag type 2, 4, 6 of 7 in het gewoon basisonderwijs worden de volgende punten voorzien:

  • type 2: 6,865 punten
  • type 4: 6,865 punten
  • type 6: 12,220 punten
  • type 7: 7,208 punten

Per leerling met een GC-verslag type 2, 4, 6 of 7 in het gewoon secundair onderwijs worden de volgende punten voorzien:

  • type 2: 8,218 punten
  • type 4: 8,218 punten
  • type 6: 14,423 punten
  • type 7: 9,780 punten

Dit is de omzetting van de begeleidingseenheden die leerlingen met een GC-verslag type 2, 4, 6 of 7 (toen gemotiveerde verslagen) genereerden in het ondersteuningsmodel. De begeleidingseenheden werden omgezet naar lestijden/lesuren en uren om vervolgens via de omzettingscoëfficiënten (zie hoofdstuk 12) omgezet te worden naar punten.

12.1.3. Bijkomende omkadering voor leersteun type 2, 4, 6 en 7

Voor type 2, 4, 6 en 7 wordt ook een bijkomende enveloppe van 6.085 punten voorzien. Deze enveloppe wordt jaarlijks verdeeld over de leersteuncentra naargelang het aantal leerlingen met een GC-verslag type 2, 4, 6 of 7, IAC-verslag type 2, 4, 6 of 7 en OV4-verslag type 4, 6 of 7 op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar in de scholen voor gewoon secundair onderwijs die zijn aangesloten bij de leersteuncentra.

In het geval van een structurele samenwerking wordt een deel van deze punten toegekend aan de leersteuncentra waarmee structureel wordt samengewerkt. Dit deel wordt bepaald op basis van het aantal leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag van de types waarvoor structureel wordt samengewerkt in verhouding tot de totale populatie van leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 in de scholen secundair onderwijs van het leersteuncentrum.

AGODI maakt de berekening en zorgt voor een rechtstreekse toekenning aan de leersteuncentra waarmee structureel wordt samengewerkt.

Voorbeeld: voor een leersteuncentrum dat structureel samenwerkt met een ander leersteuncentrum voor leersteun type 6 zal volgens de verhouding van het aantal leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 6 in het secundair onderwijs t.o.v. alle leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 en 7 in het secundair onderwijs een deel van de punten toegekend worden aan het ander leersteuncentrum.

Deze enveloppe is het resultaat van de omzetting van een pakket aan uren klassenraad, uren klassendirectie en uren bijscholing en begeleiding die in scholen voor buitengewoon secundair onderwijs werden gegenereerd in het ondersteuningsmodel. Deze eenheden werden omgezet naar punten en een deel van dit pakket wordt ingezet voor leersteun type 2, 4, 6 en 7 en een deel voor leersteun type basisaanbod, 3 en 9 (dit deel zit mee gevat in de totale enveloppe aan punten voor leersteun type basisaanbod, 3 en 9 vermeld in 12.2).

12.2. Omkadering voor leersteun type basisaanbod, 3 en 9

Voor leersteun aan scholen voor gewoon onderwijs met leerlingen met een GC-verslag type basisaanbod, 3 of 9, leerlingen met een IAC-verslag type basisaanbod, 3 of 9, of leerlingen met een OV4-verslag type 3 of 9 wordt gewerkt met een enveloppe: een vast pakket omkadering van 120.386 punten voor basisonderwijs en 61.115 punten voor secundair onderwijs die de Vlaamse Regering elk schooljaar garandeert.

De omkadering voor leerlingen met een IAC-verslag, OV4-verslag en GC-verslag type basisaanbod, 3 en 9, wordt elk schooljaar over de leersteuncentra verdeeld volgens de volgende verdeelsleutel:

  • 60% wordt verdeeld op basis van het leerlingenaantal op de eerste schooldag van februari van het voorafgaande schooljaar van de scholen voor gewoon onderwijs die aangesloten zijn bij het leersteuncentrum;

  • 40% wordt verdeeld op basis van het gemiddeld aantal leerlingen met een IAC-verslag, OV4-verslag en GC-verslag type basisaanbod, 3 of 9 in de scholen voor gewoon onderwijs die aangesloten zijn bij het leersteuncentrum op de eerste schooldag van februari van de drie voorafgaande schooljaren. Voor het bepalen van dit gemiddelde wordt voor de schooljaren 2020-2021, 2021-2022, 2022-2023 het aantal leerlingen met een verslag en gemotiveerd verslag type basisaanbod, 3 of 9 gehanteerd.

Deze berekeningswijze wordt afzonderlijk voor het basis- en secundair onderwijs toegepast om voor alle leersteuncentra tot een puntenaantal voor basisonderwijs en een puntenaantal voor secundair onderwijs te komen.

12.3. Waarborgregeling

De waarborgregeling zorgt ervoor dat bij een daling van het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs, ten opzichte van de referentieteldagen van 1 februari 2014 (basisonderwijs) en 1 februari 2015 (secundair onderwijs) en rekening houdend met de demografische evolutie, de omkadering die niet meer ingezet hoeft te worden in het buitengewoon onderwijs ingezet wordt voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon onderwijs. Wanneer er een daling is van het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs, komen er waarborgmiddelen vrij en worden deze ingezet in het leersteunmodel voor de organisatie van leersteun voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften die (bijkomend) in de scholen voor gewoon onderwijs worden opgevangen.

Dit betekent concreet dat wanneer er zich een daling voordoet die zorgt voor waarborglestijden, -lesuren of -uren, deze omgezet worden naar punten met toepassing van de vermelde omrekeningscoëfficiënten voor basis- en secundair onderwijs. Die punten worden toegevoegd aan de door de Vlaamse Regering gegarandeerde ondergrens van punten voor basis- en secundair onderwijs vermeld in 12.2.

12.4. Aanwending van punten leersteun

Punten leersteun kunnen enkel ingezet worden voor het aanstellen van leerondersteuners en het vervullen van de opdracht zoals bepaald in het decreet leersteun, namelijk het bieden van leersteun. Punten leersteun kunnen niet aangewend worden voor andere doeleinden dan het bieden van leersteun.

De leersteuncentra wenden de omkadering die ze ontvangen aan voor de uitvoering van de opdrachten die vastgelegd zijn in het decreet leersteun. Elk leersteuncentrum draagt er zorg voor dat de omkadering doeltreffend wordt ingezet voor leersteun met maximaal effect op de klasvloer. Doeltreffend houdt in dat met zorg gekeken wordt naar de organisatie van de inzet van de leerondersteuners. Zij moeten hun tijd maximaal aan leersteun kunnen besteden en verplaatsingstijden zoveel als mogelijk beperkt houden. Het leersteuncentrum dient de leerondersteuners in staat te stellen om op kwaliteitsvolle wijze leersteun te bieden en planlast te beperken.

De concrete mogelijkheden voor aanwending van punten leersteun verschillen naargelang de doelgroep.

12.4.1. Aanwending van punten leersteun type 2, 4, 6 en 7

De omkadering die een leerling met een IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 genereert, moet worden aangewend voor de leersteun voor die leerling, de leerkracht of het schoolteam.

De omkadering gegenereerd door leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 kan enkel flexibel aangewend worden binnen de school voor gewoon onderwijs waar meerdere leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 of GC-verslag type 2, 4, 6 of 7 zijn ingeschreven, of over scholen voor gewoon onderwijs heen, na overleg tussen de school, het leersteuncentrum dat de leersteun biedt, de ouders en – tenzij dat niet mogelijk is – de leerling met een IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7.

Flexibele aanwending moet, mits het overleg tussen alle betrokkenen, ook ingezet worden voor nieuwe leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7 voor wie de omkadering pas zal worden toegekend na de teldag van de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar.

Omkadering die verkregen werd voor leerlingen met een GC-verslag type 2, 4, 6 of 7 kan binnen en over scholen voor gewoon onderwijs heen flexibel aangewend worden op basis van de ondersteuningsnoden die er zijn voor leerlingen met een GC-verslag type 2, 4, 6 of 7, leerlingen met een IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 of 7, hun leerkrachten en schoolteams. Dit is ook het geval voor leerlingen die na 1 oktober een GC-verslag krijgen en voor wie de omkadering pas zal worden toegekend na de teldag van de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar.

Voor de flexibele aanwending van omkadering gegenereerd door leerlingen met een GC-verslag type 2, 4, 6 of 7 is voorafgaandelijk overleg aangewezen, maar niet vereist.

De bijkomende enveloppe aan omkadering die wordt gegenereerd op basis van leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 en 7 in het secundair onderwijs (zie 12.1.3), mag flexibel worden aangewend voor leersteun voor leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag type 2, 4, 6 en 7 in basis- en secundair onderwijs volgens de ondersteuningsnoden die er zijn.

Omkadering toegekend voor leersteun type 2, 4, 6 en 7 kan niet aangewend worden voor leersteun voor leerlingen met een IAC-verslag, OV4-verslag of GC-verslag type basisaanbod, 3 en 9.

12.4.2. Aanwending van punten leersteun type basisaanbod, 3 en 9

Omkadering voor leerlingen met een IAC-verslag type basisaanbod, 3 en 9, OV4-verslag type 3 en 9 en GC-verslag type basisaanbod, 3 en 9 kan flexibel aangewend worden op basis van de ondersteuningsnoden die er zijn voor deze leerlingen, hun leerkrachten en schoolteams, over de onderwijsniveaus heen.

Omkadering toegekend voor leersteun type basisaanbod, 3 en 9 kan niet aangewend worden voor leersteun voor leerlingen met een IAC-verslag, OV4-verslag of GC-verslag type 2, 4, 6 en 7.

12.4.3. Overdracht in geval van ad-hoc samenwerking

Wanneer een leersteuncentrum ervoor kiest om voor een concrete vraag naar leersteun ad-hoc samen te werken met een ander leersteuncentrum, draagt het leersteuncentrum punten leersteun over aan het ander leersteuncentrum om de ad-hoc samenwerking mogelijk te maken.

De overdracht moet gebeuren tegen uiterlijk 1 november van het betrokken schooljaar, of bij toekenning van bijkomende punten op basis van de telling van de eerste schooldag van februari van het lopende schooljaar tegen uiterlijk 1 maart van het betrokken schooljaar. De overdracht geldt van het moment van overdracht tot het einde van het lopende schooljaar. Er dient daarbij rekening gehouden te worden met 4 voorwaarden:

  • er is overlegd met het bevoegde lokaal comité;
  • de overdracht mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking;
  • de betrekkingen die worden ingericht op basis van overgedragen punten komen niet in aanmerking voor vacantverklaring, vaste benoeming, mutatie of affectatie;
  • het schoolbestuur bezorgt aan AGODI een verklaring op eer dat de bovenstaande voorwaarden in acht genomen worden.

De melding van de overdracht van punten gebeurt via het formulier in bijlage 2.

In het kader van de ad hoc samenwerking kan ook werkingsbudget worden overgedragen naar het leersteuncentrum waarmee ad hoc wordt samengewerkt (zie hoofdstuk 14).

13. Omkadering voor secundaire processen

Naast de punten voor leersteun (zie hoofdstuk 12) ontvangen leersteuncentra ook punten die ze moeten aanwenden voor secundaire processen. In totaal zijn er 13.673 punten voorzien die alle leersteuncentra samen kunnen aanwenden voor secundaire processen.

Het is belangrijk om te benadrukken dat enkel deze punten besteed mogen worden aan secundaire processen; er mogen geen punten voor leersteun afgeroomd worden om te besteden aan secundaire processen. Wanneer een personeelslid zowel een coördinerende opdracht heeft als leersteun biedt, moet het personeelslid deeltijds worden aangesteld op punten secundaire processen en deeltijds op punten leersteun. Met de punten leersteun kan enkel de opdracht van leerondersteuner uitgevoerd worden.

De verdeling over de leersteuncentra gebeurt in verhouding tot de omkadering die de leersteuncentra krijgen voor leersteun. Bijgevolg krijgt een groot leersteuncentrum dat veel leersteun biedt en daarvoor veel omkadering voor leersteun ontvangt meer punten voor secundaire processen, dan een klein leersteuncentrum dat minder leersteun biedt en minder omkadering voor leersteun ontvangt. Om de omkadering voor leersteun te berekenen die als basis dient voor de verdeling van de punten voor secundaire processen in een bepaald schooljaar wordt de volgende werkwijze gehanteerd:

  • voor type basisaanbod, 3 en 9 wordt het aantal punten voor leersteun gebruikt dat het leersteuncentrum in dat schooljaar ontvangt;
  • voor type 2, 4, 6 en 7 wordt het aantal punten voor leersteun gebruikt dat het leersteuncentrum in het voorgaande schooljaar ontving.

Door de som van deze punten te nemen, wordt per leersteuncentrum de omkadering leersteun berekend en worden de punten voor secundaire processen in verhouding verdeeld.

Voor schooljaar 2023-2024 wordt voor de punten voor leersteun type 2, 4, 6 en 7 de eerste schooldag van februari van schooljaar 2022-2023 als teldag gehanteerd en toegepast op de leersteuncentra en structurele samenwerkingen tussen leersteuncentra zoals die gevormd zullen zijn in schooljaar 2023-2024.

Een leersteuncentrum wendt de punten voor secundaire processen aan om personeelsleden aan te werven voor directie, administratie en coördinatie. In hoofdstuk 15.4 wordt aangegeven hoeveel punten er besteed moeten worden om iemand aan te stellen in het ambt van directeur, coördinator of administratief medewerker.

Het is belangrijk om te benadrukken dat elk zelfstandig leersteuncentrum een personeelslid in het ambt van directeur moet aanstellen in een halftijdse betrekking of in een voltijdse betrekking (eventueel verdeeld over twee personeelsleden die elk een halftijdse betrekking opnemen). Elk leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon onderwijs moet minstens een voltijdse betrekking inrichten in het ambt van coördinator.

14. Werkingsbudget

Het bestuur van een leersteuncentrum ontvangt jaarlijks werkingsbudget voor de werking en de uitrusting van het leersteuncentrum. Het werkingsbudget voor de leersteuncentra wordt steeds op het eind van het kalenderjaar uitbetaald voor het voorgaande schooljaar. Het werkingsbudget voor schooljaar 2023-2024 zal dus eind 2024 uitbetaald worden. In bijlage 1 bij deze omzendbrief gaat een formulier voor melding aan AGODI van het rekeningnummer waarop de werkingstoelagen worden gestort.

De berekening van het werkingsbudget bestaat uit twee componenten:

- De omkadering die het leersteuncentrum ontvangt voor leerlingen met een GC-verslag type 2, 4, 6 en 7, voor de leerlingen met een IAC-verslag type basisaanbod, 3 en 9, de leerlingen met een OV4-verslag type 3 en 9 en de leerlingen met een GC-verslag type basisaanbod, 3 en 9, wordt vermenigvuldigd met een bedrag van 46,464 euro per punt;

- Voor elke leerling met een IAC-verslag type 2, 4, 6 en 7 of OV4-verslag type 4, 6 en 7 in de scholen voor gewoon onderwijs die zijn aangesloten bij het leersteuncentrum krijgt het leersteuncentrum een bedrag aan werkingsbudget om een gelijke financiering aan buitengewoon onderwijs te bekomen. De bedragen zijn als volgt:

1) voor het kleuteronderwijs:

- type 2, 6 of 7: 366,810 euro per leerling;

- type 4: 557,410 euro per leerling;

2) voor het lager onderwijs:

- type 2, 6 of 7: 656,490 euro per leerling;

- type 4: 858,190 euro per leerling;

3) voor het secundair onderwijs:

- type 2, 6 of 7: 361,110 euro per leerling;

- type 4: 538,280 euro per leerling.

Het werkingsbudget voor leerlingen met een IAC-verslag type 2, 4, 6 en 7 en OV4-verslag type 4, 6 en 7 wordt toegekend aan het leersteuncentrum op basis van het aantal leerlingen op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar en wordt gegarandeerd voor het volledige schooljaar. Als op basis van de telling op de eerste schooldag van februari een hoger bedrag aan werkingsbudget wordt verkregen, ontvangt het leersteuncentrum het verschil. In geval er een daling is, behoudt het leersteuncentrum het werkingsbudget dat is berekend op basis van de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar.

De bedragen voor de berekening van het werkingsbudget worden jaarlijks geïndexeerd. Dit gebeurt door deze te vermenigvuldigen met een aanpassingscoëfficiënt die als volgt wordt berekend:

A = (Cx-1/Cx-2), waarbij:

  • Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;
  • Cx-2: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2.

Voor schooljaar 2023-2024 wordt een afwijkende formule gehanteerd om de aanpassingscoëfficiënt te berekenen, namelijk:

A = (Cx-1/Cx-3), waarbij:

  • Cx-1: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;
  • Cx-3: de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-3.

Voor schooljaar 2023-2024 en schooljaar 2024-2025 wordt er per schooljaar 5 miljoen euro bijkomend werkingsbudget verdeeld over de leersteuncentra om een goede opstart van de nieuwe leersteuncentra te faciliteren. Dit extra werkingsbudget wordt verdeeld a rato van het aantal punten leersteun dat elk van de leersteuncentra kreeg:

  • Voor type basisaanbod, 3 en 9 wordt het aantal punten voor leersteun gebruikt dat het leersteuncentrum in dat schooljaar ontvangt;

  • Voor type 2, 4, 6 en 7 wordt het aantal punten voor leersteun gebruikt dat het leersteuncentrum in het voorgaande schooljaar ontving. Voor schooljaar 2023-2024 wordt de eerste schooldag van februari 2023 als teldag gehanteerd en toegepast op de leersteuncentra en de structurele samenwerkingen tussen leersteuncentra zoals die gevormd zijn in schooljaar 2023-2024.

Een leersteuncentrum ontvangt dit extra werkingsbudget uiterlijk op 30 september van het lopende schooljaar.

Als een leersteuncentrum structureel samenwerkt met een ander leersteuncentrum of andere leersteuncentra, wordt het werkingsbudget van het type of de types waarvoor structureel wordt samengewerkt door AGODI uitgekeerd aan het leersteuncentrum of de leersteuncentra waar structureel mee wordt samengewerkt.

Het werkingsbudget dat een leersteuncentrum ontvangt moet worden aangewend voor de werking van het leersteuncentrum. Wanneer een leersteuncentrum deel uitmaakt van een school voor buitengewoon onderwijs kunnen er gezamenlijke kosten zijn. Dit kan gaan over uiteenlopende zaken zoals een kopieerapparaat, onderhoudskosten van lokalen, … Daartoe kan het werkingsbudget dat het leersteuncentrum ontvangt, gedeeltelijk samengevoegd worden met het werkingsbudget van de school voor buitengewoon onderwijs om deze gezamenlijke kosten te financieren.

Wanneer een leersteuncentrum ad hoc samenwerkt met een ander leersteuncentrum voor een concrete vraag tot leersteun (zie 7.1), kan het leersteuncentrum werkingsbudget overdragen aan dat andere leersteuncentrum.

Het bestuur van een leersteuncentrum kan, zoals ook het geval is in andere onderwijsinstellingen, personeel aanwerven ten laste van het werkingsbudget. Meer info hierover is te vinden in hoofdstuk 16.15.

15. Van punten naar ambten en betrekkingen

Met de punten die een leersteuncentrum ontvangt voor leersteun en voor de secundaire processen, kan zij betrekkingen oprichten. Dat gebeurt steeds in een bepaald ambt, in een bepaald opleidingsniveau en voor een bepaald aantal uren.

15.1. Ambten

Een zelfstandig leersteuncentrum en een leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon secundair onderwijs kunnen betrekkingen oprichten binnen de personeelscategorieën van het leerondersteunend personeel en van het ondersteunend personeel.

Het gaat om de volgende ambten:

  • In de personeelscategorie van het leerondersteunend personeel:
    • het wervingsambt van leerondersteuner;
    • het selectieambt van coördinator;

  • In de personeelscategorie van het ondersteunend personeel:
    • het wervingsambt van administratief medewerker;

Een leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon basisonderwijs kan betrekkingen oprichten binnen de personeelscategorieën van het leerondersteunend personeel en van het beleids- en ondersteunend personeel.

Het gaat om de volgende ambten:

  • In de personeelscategorie van het leerondersteunend personeel:
    • het wervingsambt van leerondersteuner;
    • het selectieambt van coördinator;

  • In de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel:
    • het wervingsambt van administratief medewerker;

Een zelfstandig leersteuncentrum moet daarnaast ook één voltijdse, één halftijdse of twee halftijdse betrekkingen oprichten in het ambt van directeur (binnen de personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel). Een leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon onderwijs heeft die mogelijkheid niet.

De punten die een leersteuncentrum ontvangt voor leersteun (zie hoofdstuk 12), kan het enkel gebruiken voor het oprichten van een betrekking in het ambt van leerondersteuner.

De punten die een leersteuncentrum ontvangt voor de secundaire processen (zie hoofdstuk 13), kan het enkel gebruiken voor het oprichten van betrekkingen in de ambten van coördinator, administratief medewerker en – in het geval van een zelfstandig leersteuncentrum – directeur.

In elk geval moet een zelfstandig leersteuncentrum met die punten voor de secundaire processen een halftijdse betrekking of een voltijdse betrekking oprichten in het ambt van directeur, en moet een leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon onderwijs minstens een voltijdse betrekking inrichten in het ambt van coördinator.

Het zelfstandig leersteuncentrum kan ook nooit meer dan één voltijdse betrekking van directeur oprichten.

Punten voor leersteun 

 

Punten voor de secundaire processen 

 

Personeelscategorie van het leerondersteunend personeel 

Wervingsambt van leerondersteuner 

 

 

Selectieambt van coördinator 

Personeelscategorie van het (beleids- en) ondersteunend personeel 

 

Wervingsambt van administratief medewerker 

Personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel 

 

Bevorderingsambt van directeur (enkel in zelfstandige leersteuncentra) 

Opgelet: in een school voor buitengewoon onderwijs bestaat het wervingsambt van administratief medewerker al. Heeft de school ook een leersteuncentrum, dan kan zij de punten die het ontvangt voor de secundaire processen in dat leersteuncentrum onder meer gebruiken om een betrekking in te richten in dat bestaande ambt van administratief medewerker. Er is geen sprake van twee aparte ambten van administratief medewerker (een voor de school zelf en een voor het leersteuncentrum) binnen dezelfde school.

Het maakt dus voor de opbouw van dienstanciënniteit in functie van het verwerven van het recht op TADD en eventueel later van een vaste benoeming, niet uit met welke punten de school het ambt van administratief medewerker opricht.

15.2. Opleidingsniveau

Voor de verschillende ambten in de leersteuncentra is bepaald welke bekwaamheidsbewijzen gelden. De overheid legt enkel algemene opleidingsniveaus vast en vraagt geen specifiekere diplomavereisten.

Voor het ambt van administratief medewerker is een bekwaamheidsbewijs nodig van het niveau ten minste hoger secundair onderwijs (HSO), ten minste bachelor of ten minste master.

Voor de ambten van leerondersteuner, coördinator en directeur is een bekwaamheidsbewijs nodig van het niveau ten minste bachelor of ten minste master. Het gaat telkens om vereiste bekwaamheidsbewijzen.

Er zijn geen voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen of andere bekwaamheidsbewijzen voorzien voor de ambten in een leersteuncentrum.

Het leersteuncentrum beslist zelf, op basis van de noden, op welk niveau het een betrekking opricht binnen de ambten die voor de leersteuncentra voorzien zijn in de regelgeving.

Een opsomming van de diploma’s die vallen onder de categorieën ten minste HSO, ten minste bachelor en ten minste master, is te vinden in de omzendbrief PERS/2015/04 Bekwaamheidsbewijzen in het gewoon secundair onderwijs (punt 4.7.6.).

15.3. Salarisschaal

Bij het opleidingsniveau hoort telkens een salarisschaal. Een personeelslid ontvangt met andere woorden een salaris volgens de salarisschaal die gelinkt is aan het opleidingsniveau (en de puntenwaarde) dat het leersteuncentrum toekent aan de betrekking.

De betalingsnoemer wordt voor alle personeelsleden in een leersteuncentrum uitgedrukt in zesendertigsten.

Meer informatie over de salarisschalen is te vinden op de website.

De onderstaande tabel vat samen welke salarisschaal van toepassing is per ambt en per bekwaamheidsbewijs:

Ambt 

Opleidingsniveau 

Salarisschaal 

Personeelscategorie van het leerondersteunend personeel 

Leerondersteuner 

Ten minste bachelor 

Ten minste master 

148 

501 

Coördinator 

Ten minste bachelor 

Ten minste master 

413 

540 

Personeelscategorie van het (beleids- en) ondersteunend personeel 

Administratief medewerker 

Ten minste HSO 

Ten minste bachelor 

Ten minste master 

202 

158 

542 

Personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel 

Directeur 

Ten minste bachelor 

Ten minste master 

748 

711 

Uitzondering: personeelsleden die in een betrekking van ondersteuner gewerkt hebben en die vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld worden in een ambt van het leerondersteunend personeel, krijgen in bepaalde gevallen een andere salarisschaal dan opgesomd in de bovenstaande tabel. Voor die personeelsleden geldt immers een overgangsmaatregel.

Die overgangsmaatregel stelt dat zij geen salarisschaal kunnen krijgen die lager ligt dan de toegekende salarisschaal tijdens de aanstelling als ondersteuner. Er zijn dus ondersteuners die bij de overstap naar een leersteuncentrum hun salarisschaal behouden. Op die manier is het mogelijk dat er ook personeelsleden zijn in een leersteuncentrum met bijvoorbeeld een salarisschaal 143, 302, 346, 347 of 599.

Meer informatie over de overgangsmaatregelen is te vinden in hoofdstuk 18.

15.4. Puntenwaarde van een betrekking

15.4.1. Algemene principes

Om een betrekking te kunnen oprichten in het ambt van leerondersteuner, coördinator, administratief medewerker of directeur heeft een leersteuncentrum een bepaald aantal punten nodig.

Die punten ontvangt een leersteuncentrum via twee soorten enveloppen:

  • één puntenenveloppe voor leersteun, voor het inrichten van betrekkingen in het ambt van leerondersteuner, en;

  • één puntenenveloppe voor de secundaire processen, voor het inrichten van betrekkingen in de ambten van coördinator, administratief medewerker en directeur.

(zie ook 15.1 Ambten)

Het leersteuncentrum bepaalt de puntenwaarde van de betrekking. Een betrekking in een van eerder vermelde ambten kost een aantal punten in functie van de salarisschaal die wordt toegekend aan de titularis van de betrekking.

15.4.2. Puntenwaarde van een voltijdse betrekking

De onderstaande tabel toont het aantal punten dat een leersteuncentrum in rekening moet brengen bij het oprichten van een voltijdse betrekking in een ambt, per salarisschaal:

Ambt 

Organiek voorziene salarisschalen 

Mogelijke salarisschalen door overgangsmaat-regelen 

Puntenwaarde voor een voltijdse betrekking 

Personeelscategorie van het leerondersteunend personeel 

Leerondersteuner 

148 

143, 302, 346, 347 

85 

501 

599 

126 

Coördinator 

413 

 

100 

540 

599 

140 

Personeelscategorie van het (beleids- en) ondersteunend personeel 

Administratief medewerker 

202 

 

63 

158 

 

82 

542 

 

120 

Personeelscategorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel 

Directeur 

748 

 

110 

711 

 

160 

15.4.3. Puntenwaarde van een deeltijdse betrekking

Voor het oprichten van een deeltijdse betrekking in de ambten van leerondersteuner, coördinator, administratief medewerker of directeur gelden de volgende puntenwaarden.

  • Voor het oprichten van een deeltijdse betrekking in het ambt van leerondersteuner moet een leersteuncentrum de volgende puntenwaarden gebruiken (puntenenveloppe leersteun):

Aanstelling in uren 

Puntenwaarde 

85 

126 

11 

14 

12 

18 

14 

21 

17 

25 

19 

28 

21 

32 

10 

24 

35 

11 

26 

39 

12 

28 

42 

13 

31 

46 

14 

33 

49 

15 

35 

53 

16 

38 

56 

17 

40 

60 

18 

42 

63 

19 

45 

67 

20 

47 

70 

21 

50 

74 

22 

52 

77 

23 

54 

81 

24 

57 

84 

25 

59 

88 

26 

61 

91 

27 

64 

95 

28 

66 

98 

29 

68 

102 

30 

71 

105 

31 

73 

109 

32 

76 

112 

33 

78 

116 

34 

80 

119 

35 

83 

123 

36 

85 

126 

  • Voor het oprichten van een deeltijdse betrekking in het ambt van coördinator moet een leersteuncentrum de volgende puntenwaarden gebruiken (puntenenveloppe voor secundaire processen):

Aanstelling in uren 

Puntenwaarde 

100 

140 

12 

11 

16 

14 

19 

17 

23 

19 

27 

22 

31 

25 

35 

10 

28 

39 

11 

31 

43 

12 

33 

47 

13 

36 

51 

14 

39 

54 

15 

42 

58 

16 

44 

62 

17 

47 

66 

18 

50 

70 

19 

53 

74 

20 

56 

78 

21 

58 

82 

22 

61 

86 

23 

64 

89 

24 

67 

93 

25 

69 

97 

26 

72 

101 

27 

75 

105 

28 

78 

109 

29 

81 

113 

30 

83 

117 

31 

86 

121 

32 

89 

124 

33 

92 

128 

34 

94 

132 

35 

97 

136 

36 

100 

140 

  • Voor het oprichten van een deeltijdse betrekking in het ambt van administratief medewerker moet een leersteuncentrum de volgende puntenwaarden gebruiken (puntenenveloppe voor secundaire processen):

Aanstelling in uren 

Puntenwaarde 

63 

82 

120 

10 

13 

11 

17 

11 

14 

20 

12 

16 

23 

14 

18 

27 

16 

21 

30 

10 

18 

23 

33 

11 

19 

25 

37 

12 

21 

27 

40 

13 

23 

30 

43 

14 

25 

32 

47 

15 

26 

34 

50 

16 

28 

36 

53 

17 

30 

39 

57 

18 

31,5 

41 

60 

19 

33 

43 

63 

20 

35 

46 

67 

21 

37 

48 

70 

22 

39 

50 

73 

23 

40 

52 

77 

24 

42 

55 

80 

25 

44 

57 

83 

26 

46 

59 

87 

27 

47 

62 

90 

28 

49 

64 

93 

29 

51 

66 

97 

30 

53 

68 

100 

31 

54 

71 

103 

32 

56 

73 

107 

33 

58 

75 

110 

34 

60 

77 

113 

35 

61 

80 

117 

36 

63 

82 

120 

  • Voor het oprichten van een halftijdse betrekking in het ambt van directeur moet een zelfstandig leersteuncentrum de volgende puntenwaarden gebruiken (puntenenveloppe voor secundaire processen):

Aanstelling 

Puntenwaarde 

110 

160 

Halftijds 

55 

80 

Voltijds  

110 

160 

Enkel een zelfstandig leersteuncentrum kan (en moet) een betrekking oprichten van directeur. Een leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon onderwijs valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de school voor buitengewoon onderwijs in kwestie en kan dus geen betrekking oprichten in het ambt van directeur met de punten voor het organiseren van de secundaire processen.

Een zelfstandig leersteuncentrum moet ofwel een halftijdse betrekking van directeur oprichten, ofwel een voltijdse betrekking van directeur (eventueel verdeeld over twee personeelsleden die elk een halftijdse betrekking opnemen). Een betrekking van directeur is met andere woorden beperkt deelbaar.

Het zelfstandig leersteuncentrum kan ook nooit meer dan één voltijdse betrekking van directeur oprichten.

16. Arbeidsvoorwaarden van personeelsleden

16.1. Prestatieregeling en opdracht

Alle personeelsleden die zijn aangesteld in een ambt van leerondersteuner, coördinator of administratief medewerker hebben een prestatieregeling van 36 klokuren voor een voltijdse betrekking.

Die prestatieregeling beschrijft de totale omvang van de opdracht. De directeur beslist in welke mate daarvoor de fysieke aanwezigheid in het leersteuncentrum of op een school is vereist.

Voor de leerondersteuner vallen binnen die 36 klokuren de volgende opdrachten:

  • de kerntaak van de leerondersteuner. Tot die kerntaak behoren taken zoals het bieden van leersteun (zoals beschreven in hoofdstuk 4.1 over de opdracht van de leersteuncentra), de planning, voorbereiding en nazorg van leersteun, het overleg en de samenwerking en de professionalisering;

  • de administratieve taken die verbonden zijn aan de eigen functie;

  • alle dienstverplaatsingen.

Het begrip dienstverplaatsingen omvat alle verplaatsingen die een leerondersteuner doet in opdracht van het leersteuncentrum (van huis naar een school, van een school naar een andere school, van een school naar huis).

Verplaatsingen in het kader van woon-werkverkeer (van huis naar leersteuncentrum en terug), zijn geen dienstverplaatsingen en vallen dus niet binnen de prestatieregeling van 36 klokuren.

Leerondersteuners kunnen geen instellingsgebonden opdrachten krijgen.

Los van het bovenstaande mag een personeelslid in een leersteuncentrum, net zoals elders in het onderwijs, vrijwillig overuren presteren. De cumulatieregeling is van toepassing op die personeelsleden. Meer info over de cumulatieregeling is te vinden in de omzendbrief PERS/2005/21 Cumulatieregeling.

16.2. Inzetbaarheid in scholen voor gewoon onderwijs

Leerondersteuners en coördinatoren zijn steeds aangesteld in of geaffecteerd aan het zelfstandig leersteuncentrum of de school voor buitengewoon onderwijs waar de betrekking reglementair wordt ingericht.

Zij oefenen een ondersteuningsopdracht uit voor en in:

  • scholen voor gewoon onderwijs (= autonome entiteiten die voltijds gewoon onderwijs organiseren en die door de Vlaamse Gemeenschap worden gefinancierd of gesubsidieerd);

  • centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;

  • centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen wat duale structuuronderdelen en aanloopstructuuronderdelen betreft;

  • scholen voor voltijds secundair onderwijs die de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs organiseren.

Het gaat hierbij steeds om het bieden van leersteun, zoals die omschreven staat in de functiebeschrijving van de betreffende personeelsleden, en zoals ook bepaald is in de opdrachtomschrijving van de leersteuncentra (zie hoofdstuk 4.1).

16.3. Taalvereisten

Personeelsleden die aangesteld zijn in het ambt van leerondersteuner of het ambt van coördinator moeten, net zoals het bestuurs- en onderwijzend personeel, de Nederlandse onderwijstaal beheersen op niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.

Meer informatie over de taalvereisten is te vinden in de omzendbrief PERS/2010/01 Vereiste taalkennis bij een aanstelling in het onderwijs.

16.4. Tijdelijke aanstellingen

Een tijdelijk personeelslid wordt in het begin van zijn loopbaan altijd voor bepaalde duur (TABD) aangesteld. Als het personeelslid aan bepaalde voorwaarden voldoet, kan hij vervolgens het recht op een tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur (TADD) verwerven.

Bij elke tijdelijke aanstelling moet het bestuur van een leersteuncentrum nagaan of het personeelslid voldoet aan de aanstellingsvoorwaarden.

Meer informatie over TABD en TADD is terug te vinden in de omzendbrief PERS/2019/03 De tijdelijke aanstelling van bepaalde duur en van doorlopende duur in een wervingsambt.

Daarnaast zijn in de regelgeving ook voorrangsregels vastgelegd voor het toewijzen van betrekkingen. Meer informatie hierover is terug te vinden in punt 13 van de omzendbrief PERS/2003/08 De reaffectatie- en wedertewerkstellingsregeling voor de inrichtende machten en de personeelsleden tewerkgesteld in het niet-tertiair onderwijs. Het bestuur moet hierbij ook rekening houden met de doelstelling en de omvang van de beschikbare punten en de puntenwaarde van de betrekking.

16.5. Vaste benoeming

De betrekkingen in een leersteuncentrum komen in aanmerking voor vacantverklaring en vaste benoeming.

Dat gebeurt per zelfstandig leersteuncentrum of school voor buitengewoon onderwijs, per ambt en per opleidingsniveau, zoals terug te vinden in punt 8 van de omzendbrief 13CC/VB/ML Vaste benoeming - Procedure, voorwaarden en mededeling aan het Ministerie van Onderwijs en Vorming.

Opgelet:

Voor de vacantverklaring van betrekkingen in een leersteuncentrum gelden, net als in een centrum voor volwassenenonderwijs of in een academie van het deeltijds kunstonderwijs, specifieke regels met betrekking tot de vacantverklaring. Er geldt geen absolute verplichting om alle vacante betrekkingen ook daadwerkelijk vacant te verklaren met het oog op een vaste benoeming.

Het bestuur beslist op basis van een beleidsplan jaarlijks en na onderhandelingen in het bevoegde lokaal comité welke vacante betrekkingen het vacant verklaart met het oog op een vaste benoeming. Als er in het bevoegde lokale onderhandelingscomité geen akkoord wordt bereikt over het vacant verklaren van bepaalde betrekkingen, dan moet het bestuur die betrekkingen wel vacant verklaren op voorwaarde dat die betrekkingen gedurende de drie voorafgaande schooljaren ook al vacant waren.

16.6. Functiebeschrijving en evaluatie

Wat betreft de functiebeschrijving en evaluatie geldt voor personeelsleden in een leersteuncentrum dezelfde reglementering als voor andere personeelsleden in het onderwijs. Meer informatie is terug te vinden in de omzendbrief PERS/2007/09 Functiebeschrijving en evaluatie.

Daarnaast zijn, specifiek voor de leersteuncentra, twee bijzonderheden vastgelegd:

  • Voor het ambt van leerondersteuner moet het bestuur van een leersteuncentrum, bij het vastleggen van de functiebeschrijvingen, rekening houden met de kerntaak van de leerondersteuner. Tot die kerntaak behoren taken zoals het bieden van leersteun, de planning, voorbereiding en nazorg van leersteun, het overleg en de samenwerking en de professionalisering (zie ook 16.1. Prestatieregeling en opdracht).

  • Het bestuur evalueert een personeelslid, dat aangesteld is als directeur van een leersteuncentrum en daarnaast nog een andere opdracht uitoefent in een wervings-of selectieambt in dezelfde instelling, voor beide ambten.

16.7. Jaarlijkse vakantie en facultatieve verlofdagen

Alle informatie over de jaarlijkse vakantie van de administratief medewerker van een zelfstandig leersteuncentrum en een leersteuncentrum dat een deel is van een school voor buitengewoon onderwijs, is te vinden in de omzendbrief PERS/2011/01 Vakantieregeling voor de administratief medewerker en voor bepaalde personeelsleden van het administratief personeel.

De regelgeving legt geen jaarlijkse vakantieregeling van het leerondersteunend personeel vast. De onderwijsverstrekkers zijn vrij om de vakantieregeling voor die personeelsleden zelf lokaal dan wel centraal te regelen, en leggen het nadien vast in het arbeidsreglement.

Voor de zelfstandige leercentra zijn er ook geen bepalingen omtrent facultatieve verlofdagen. Zij kunnen lokaal afspreken hoe zij omgaan met de facultatieve verlofdagen van de scholen.

De leersteuncentra die deel uitmaken van een school voor buitengewoon onderwijs vallen onder de regelgeving die geldt voor de scholen. Die regelgeving bepaalt dat scholen beschikken over twee volledige of vier halve facultatieve vakantiedagen, eventueel verschillend per vestigingsplaats. De concrete invulling daarvan gebeurt op lokaal niveau. De leersteuncentra die deel uitmaken van een school voor buitengewoon onderwijs volgen dan ook de afspraken die op dat niveau gemaakt zijn.

16.8. Ziekte en ongevallen

Wat betreft ziekte en ongevallen geldt voor personeelsleden in een leersteuncentrum dezelfde reglementering als voor andere personeelsleden in het onderwijs.

Meer informatie is te vinden in de volgende omzendbrieven:

Ziekteverlof 

Ziekteverlof voor: 

  • vastbenoemde
  • tijdelijke
  • contractuele personeelsleden

 

PERS/2007/07 Het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen, de afwezigheid aangepaste arbeid ziekenfonds en de terbeschikkingstelling wegens ziekte, hoofdstuk 2  

Controle tijdens het ziekteverlof 

13AC/B.Ph./SH/js Controle op de afwezigheid wegens ziekte 

Terbeschikkingstelling wegens ziekte 

PERS/2007/07 Het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen, de afwezigheid aangepaste arbeid ziekenfonds en de terbeschikkingstelling wegens ziekte, hoofdstuk 3 

Verminderde prestaties bij ziekte 

Verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte 

PERS/2007/07 Het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen, de afwezigheid aangepaste arbeid ziekenfonds en de terbeschikkingstelling wegens ziekte, hoofdstuk 5  

Afwezigheid aangepaste arbeid ziekenfonds 

website 

Langdurig verlof verminderde prestaties om medische redenen 

PERS/2007/07 Het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen, de afwezigheid aangepaste arbeid ziekenfonds en de terbeschikkingstelling wegens ziekte, hoofdstuk 6  

Herinschakeling 

Herinschakeling via re-integratieprocedure 

PERS/2014/04 Werkwijze vanaf 1 september 2014 voor de herinschakeling van een definitief arbeidsongeschikt personeelslid in het kader van een re-integratietraject  

Herinschakeling na beslissing van MEDEX 

PERS/2014/03 Werkwijze vanaf 1 september 2014 voor de herinschakeling van een definitief arbeidsongeschikt personeelslid na een beslissing van MEDEX  

Beroepsziekten 

Beroepsziekten 

13AC/IF/ONG.28.2 Beroepsziekten 

Arbeidsongeval  

Arbeidsongeval  

13AC/IF/ONG.28.1 Arbeidsongevallen 

Verlof voor buitendienstongeval 

Verlof voor buitendienstongeval 

PERS/2008/01 Buitendienstongevallen 

 

PERS/2007/07 Het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen, de afwezigheid aangepaste arbeid ziekenfonds en de terbeschikkingstelling wegens ziekte, hoofdstuk 2.1.11. 

Profylactisch verlof 

Profylactisch verlof 

13AC/B.Ph./SH/js Controle op de afwezigheid wegens ziekte, hoofdstuk 3  

 

PERS/2002/21 (13AC) Bedreiging door een beroepsziekte tijdens de zwangerschap en moederschapsbescherming, hoofdstuk 2.3.1. 

16.9. Verloven en afwezigheden

Wat betreft verloven en afwezigheden geldt voor personeelsleden in een leersteuncentrum dezelfde reglementering als voor andere personeelsleden in het onderwijs.

Meer informatie is te vinden in de volgende omzendbrieven:

Loopbaanonderbreking en zorgkrediet 

Loopbaanonderbreking:  

  • ouderschapsverlof 
  • palliatieve zorgen 
  • medische bijstand 
  • mantelzorg 
  • gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf 50 of 55 jaar (uitdovend)

PERS/2017/07 Loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof  

  

PERS/2017/06 Loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen  

 

PERS/2017/04 Loopbaanonderbreking voor medische bijstand  

 

PERS/2020/03 Loopbaanonderbreking voor mantelzorg  

 

PERS/2017/05 Gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 50 of 55 jaar  

Zorgkrediet  

PERS/2016/01 Zorgkrediet voor de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding  

Verlof tijdelijk andere opdracht 

Verlof tijdelijk andere opdracht (VTAO) 

PERS/2014/01 Administratieve en geldelijke toestand van vast benoemde personeelsleden die tijdelijk belast worden met een andere opdracht – TAO  

Zwangerschap en ouderschap 

Bedreiging door een beroepsziekte tijdens de zwangerschap en moederschapsbescherming  

PERS/2002/21 (13AC) Bedreiging door een beroepsziekte tijdens de zwangerschap en moederschapsbescherming  

Bevallings-, geboorte en onbezoldigd ouderschapsverlof  

PERS/2005/03 (13AC) Bevallings-, geboorte- en onbezoldigd ouderschapsverlof voor tot de proeftijd toegelaten en vast benoemde personeelsleden  

 

PERS/2005/02 (13AC) Bevallings-, geboorte- en onbezoldigd ouderschapsverlof voor tijdelijk aangestelde personeelsleden  

Omstandigheidsverlof bij de bevalling van je partner 

Pers/2021/01 Omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling  

Verlof voor adoptie, pleegvoogdij en pleegzorg  

PERS/2011/03 Verlof voor adoptie, pleegvoogdij en pleegzorg  

Verlof om persoonlijke en familiale redenen 

Omstandigheidsverlof:  

  • naar aanleiding van de bevalling van je partner
  • voor staatsburgerlijke verplichtingen of burgerlijke opdrachten
  • bij huwelijk of samenwonen
  • bij een overlijden

Pers/2021/01 Omstandigheidsverlof naar aanleiding van de bevalling 

 

PERS/2021/06 Omstandigheidsverlof voor staatsburgerlijke verplichtingen of burgerlijke opdrachten, bij huwelijk of samenwonen en bij een overlijden 

Verlof voor dwingende redenen van familiaal belang (enkel voor personeelsleden GO!) 

website 

Verlof wegens overmacht 

Pers/2021/07 Verlof wegens overmacht 

Politiek verlof 

PERS/2006/10 Politiek verlof 

Verlof om kandidaat te zijn bij wetgevende of provinciale verkiezingen 

website 

Verlof of afwezigheid voor verminderde prestaties 

Verlof voor verminderde prestaties (VVP) 

PERS/2017/02 Verlof voor verminderde prestaties  

Afwezigheid voor verminderde prestaties (AVP) 

PERS/2017/01 Afwezigheid voor verminderde prestaties 

Verlof voor verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar  

PERS/2017/03 Verlof voor verminderde prestaties vanaf de leeftijd van 55 jaar  

Detacheringen 

Verlof wegens opdracht 

website  

Verlof wegens bijzondere opdracht 

website 

Vakbondsverlof 

website 

Verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet 

13AC/CR/B.Ph./SH/js-3 Verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet voor tot de proeftijd toegelaten en vast benoemde personeelsleden 

Verlof voor prestaties bij erkende politieke groepen 

website 

16.10. Vervangingen

Een leerondersteuner, een coördinator, een administratief medewerker of een directeur kan vervangen worden volgens de geldende regels voor vervangingen.

De beperking van de vervangingsmogelijkheid voor of tijdens een korte vakantieperiode is enkel van toepassing op de leersteuncentra die deel uitmaken van een school voor buitengewoon secundair onderwijs.

16.11. Opnieuw in actieve dienst treden of blijven

Personeelsleden die ofwel een verlof of afwezigheid voor verminderde prestaties genieten, ofwel ter beschikking zijn gesteld voorafgaand aan het rustpensioen, kunnen onder bepaalde voorwaarden opnieuw in actieve dienst treden. Meer informatie daarover is te vinden in de omzendbrief 13CC/IF/GDH Schaarste aan onderwijsverstrekkers - overwerk, bijbetrekking en opnieuw in actieve dienst treden, hoofdstuk 3.

Ook gepensioneerden kunnen onder bepaalde voorwaarden opnieuw in actieve dienst treden. Meer informatie daarover is te vinden in de omzendbrief PERS/2009/11 Een gepensioneerde die in het onderwijs of bij de inspectie in dienst treedt.

Personeelsleden die de wettelijke pensioenleeftijd bereiken, kunnen onder bepaalde voorwaarden volwaardig aan de slag blijven. Meer informatie is te vinden in de omzendbrief PERS/2012/05 Langer werken dan de wettelijke pensioenleeftijd.

16.12. TBSOB, reaffectaties en wedertewerkstellingen

Alle informatie over TBSOB, reaffectaties en wedertewerkstellingen in de leersteuncentra is terug te vinden in punt 13 van de omzendbrief PERS/2003/08 De reaffectatie- en wedertewerkstellingsregeling voor de inrichtende machten en de personeelsleden tewerkgesteld in het niet-tertiair onderwijs.

16.13. Niet-verworven salarisschalen

Leerondersteuners die één van de volgende diploma’s of getuigschriften hebben behaald, hebben recht op een niet-verworven salarisschaal voor het bezit van bijzondere diploma's of getuigschriften:

  • Het getuigschrift van hogere opvoedkundige studiën, uitgereikt door een hoger instituut voor opvoedkunde erkend door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap,

  • of diploma van kandidaat in de opvoedkundige wetenschappen of diploma van kandidaat in de psychologie of in de psychologische en pedagogische wetenschappen of in de opvoedingswetenschappen of in de pedagogische wetenschappen of van academisch gerichte bachelor in de psychologie of in de pedagogische wetenschappen; (salarisschaalcode 031)

  • het diploma van voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren of het diploma van voortgezette lerarenopleiding gediplomeerde in de voortgezette studie van zorgverbreding en remediërend leren of het diploma van bachelor in het onderwijs : zorgverbreding en remediërend leren; (salarisschaalcode 047)

  • het diploma van hogere opvoedkundige studiën, uitgereikt door een hoger instituut voor opvoedkunde erkend door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap; (salarisschaalcode 032)

Leerondersteuners, coördinatoren en directeurs in een leersteuncentrum die één van de volgende diploma’s of getuigschriften hebben behaald, hebben recht op de niet-verworven salarisschaal 030 voor houders van een diploma of getuigschrift buitengewoon onderwijs:

  • getuigschrift van bekwaamheid tot het opvoeden van abnormale kinderen uitgereikt door de Commissie ingesteld bij ministerieel besluit van 10 mei 1924;
  • getuigschrift van bekwaamheid tot het geven van buitengewoon onderwijs uitgereikt door de Commissie ingesteld bij ministerieel besluit van 10 mei 1924;
  • getuigschrift van bekwaamheid tot het geven van buitengewoon onderwijs uitgereikt door de Normaalleergang voor buitengewoon onderwijs;
  • bekwaamheidsgetuigschrift buitengewoon onderwijs uitgereikt door de Normaalleergang voor buitengewoon onderwijs;
  • getuigschrift van navorming buitengewoon onderwijs uitgereikt door de Centrale Examencommissie volgens besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991;
  • diploma voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs;
  • diploma voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs en remedial teaching;
  • bachelor in het onderwijs : buitengewoon onderwijs.

Meer informatie over de niet-verworven salarisschalen is te vinden in de omzendbrief PERS/2005/19 Niet-verworven salarisschalen voor de personeelsleden in het onderwijs.

Uitzondering: het is mogelijk dat personeelsleden die ooit aangesteld waren in een betrekking van ondersteuner en die vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 een aanstelling krijgen in een ambt van leerondersteuner of van coördinator, (ook) recht hebben op een andere niet-verworven salarisschaal dan hierboven opgesomd. Voor hen is namelijk een overgangsmaatregel voorzien die ervoor zorgt dat zij de niet-verworven salarisschalen kunnen behouden die zij kregen tijdens het uitoefenen van de betrekking van ondersteuner.

Meer informatie over de overgangsmaatregelen is te vinden in hoofdstuk 18.

 

Potentieel recht op een niet-verworven salarisschaal per ambt  

(mits overeenstemmend diploma of getuigschrift) 

 

Getuigschrift of diploma 

Salaris-schaal-code 

Ambt 

Leerondersteuner 

Coördinator 

Administratief medewerker 

Directeur zelfstandig leersteun-centrum 

Grondige kennis Frans 

045 

Enkel via overgangsmaatregel 

Enkel via overgangsmaatregel 

nee 

nee 

Bijzondere diploma’s of getuigschriften 

031 

ja 

Enkel via overgangsmaatregel 

nee 

nee 

032 (*) 

ja 

Enkel via overgangsmaatregel 

nee 

nee 

047 

ja 

Enkel via overgangsmaatregel 

nee 

nee 

034 

Enkel via overgangsmaatregel 

Enkel via overgangsmaatregel 

nee 

nee 

036 

Enkel via overgangsmaatregel 

Enkel via overgangsmaatregel 

nee 

nee 

033 

Enkel via overgangsmaatregel 

Enkel via overgangsmaatregel 

nee 

nee 

035 

Enkel via overgangsmaatregel 

Enkel via overgangsmaatregel 

nee 

nee 

037 

Enkel via overgangsmaatregel 

Enkel via overgangsmaatregel 

nee 

nee 

Buitengewoon onderwijs 

030 

ja 

ja 

nee 

ja 

(*) Dit geldt enkel voor de niet-verworven salarisschaal 032, zoals bepaald in art. 3, §1, 5° van het besluit van 15 april 2005. De niet-verworven salarisschaal 032 geldt dus enkel voor de personeelsleden die in het bezit zijn van het diploma van hogere opvoedkundige studiën, uitgereikt door een hoger instituut voor opvoedkunde erkend door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap.

Voorbeelden:

Een leraar ASV in een school voor buitengewoon secundair onderwijs is in het bezit van een diploma van bachelor in het onderwijs: buitengewoon onderwijs en ontvangt daarvoor de niet-verworven salarisschaal 030.

Op 1 september 2023 wordt het personeelslid aangesteld als leerondersteuner. Hij krijgt verder de niet-verworven salarisschaal 030.

Een personeelslid werd in schooljaar 2019-2020 aangesteld in een betrekking van ondersteuner vanuit het onderliggende ambt onderwijzer ASV. Het personeelslid is in het bezit van een diploma van hogere opvoedkundige studiën en had recht op de niet-verworven salarisschaal 032.

Wanneer het personeelslid vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld wordt in het ambt van coördinator, dan heeft dat personeelslid ook recht op de niet-verworven salarisschaal 032 bij overgangsmaatregel.

Een personeelslid dat beschikt over het diploma van hogere opvoedkundige studiën en op 1 september 2023 aangesteld wordt als coördinator heeft geen recht op de niet-verworven salarisschaal 032 wanneer hij nooit presteerde in het ondersteuningsmodel in een ambt dat recht gaf op de niet-verworven salarisschaal 032.

16.14. Vervoerskosten en internetvergoeding

Verplaatsingen in het kader van woon-werkverkeer zijn verplaatsingen van huis naar een leersteuncentrum en terug. De terugbetaling ervan gebeurt op dezelfde manier als voor andere personeelsleden in het onderwijs. Meer info over het vergoeden van het woon-werkverkeer is te vinden in de omzendbrief 13AC/CR/JVM/JS De volledige tenlasteneming door de werkgever van de vervoerskosten voor het openbaar vervoer naar en van het werk. Toekenning van een fietsvergoeding voor het woon-werkverkeer.

Alle andere verplaatsingen (van huis naar een school, van een school naar een andere school, van een school naar huis) zijn dienstverplaatsingen, en die moeten ook als dusdanig vergoed worden. Het bestuur van het leersteuncentrum moet met andere woorden een kilometervergoeding voorzien of de terugbetaling van het openbaar vervoer. Meer informatie daarover is te vinden op de webpagina Terugbetaling kosten verplaatsingen.

Informatie over de internetvergoeding is terug te vinden in de omzendbrief Pers/2021/05 Internetvergoeding.

16.15. Personeel ten laste van het werkingsbudget (PWB)

Het bestuur van een leersteuncentrum kan personeel aanwerven ten laste van het werkingsbudget (zie hoofdstuk 14), ten laste van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB of ten laste van subsidies die het beleidsdomein Onderwijs en Vorming toekent om de kwaliteit van onderwijs te versterken.

Meer informatie over de administratieve en geldelijke rechtspositie van die personeelsleden is te vinden in de omzendbrief PERS/2012/08 Aanwending van het werkingsbudget voor aanwerving van personeel.

17. Voorrangsprocedure voor kandidaatstelling bij de start van de leersteuncentra

De leersteuncentra gaan van start in het schooljaar 2023-2024. Tegen de start van dat schooljaar stelt elk leersteuncentrum zijn multidisciplinair team samen.

Elk leersteuncentrum werft vrij personeelsleden aan voor de ambten van leerondersteuner, coördinator, administratief medewerker en directeur.

Voor de aanwerving van leerondersteuners en coördinatoren voorziet de regelgeving in een voorrangsprocedure. Het kandideren via de voorrangsprocedure is geen verplichting. Het biedt geen garantie op een effectieve aanstelling.

Voor de aanwerving van directeurs en een administratief medewerkers is er geen voorrangsprocedure voorzien.

De voorrangsprocedure geldt voor:

  • personeelsleden die in het schooljaar 2022-2023 waren aangesteld als ondersteuner, of;
  • personeelsleden die diensten hebben gepresteerd in
  • een betrekking van ondersteuner vóór het schooljaar 2022-2023;
  • het tijdelijke project van de (pre-)waarborgregeling of;
  • het geïntegreerd onderwijs (GON) of het project inclusief onderwijs voor leerlingen met een verstandelijke beperking (ION).

Opgelet: personeelsleden die in het schooljaar 2022-2023 niet aangesteld geweest zijn als ondersteuner, moeten zelf vragen om mee opgenomen te worden in de voorrangsprocedure.

De voorrangsprocedure loopt als volgt:

  • het personeelslid maakt kenbaar aan de raad van bestuur van de scholengroep of aan de inrichtende macht van de school, kandidaat te zijn voor een aanstelling in een leersteuncentrum. Het personeelslid geeft daarbij onder meer aan welk leersteuncentrum de voorkeur heeft, welke omvang van aanstelling het wenst en het aantal dagen dienstanciënniteit het heeft in een betrekking van ondersteuner of de voorlopers ervan. Is het personeelslid vast benoemd, dan geeft het ook aan of het onmiddellijk als vast benoemd personeelslid aan de slag wenst te gaan in het leersteuncentrum;

  • de raad van bestuur van de scholengroep of de inrichtende macht van de school verzamelt alle informatie en komt zo per leersteuncentrum tot een lijst met personeelsleden. Uiterlijk op 5 juni 2023 bezorgt zij de lijst aan het leersteuncentrum of – in het geval van meerdere lijsten – aan de leersteuncentra. Het personeelslid kan maar op één lijst voorkomen. Het moet met andere woorden één leersteuncentrum kiezen;

  • de inrichtende macht van het leersteuncentrum kiest vervolgens uit de lijst personeelsleden die op 1 september 2023 een aanstelling krijgen in het leersteuncentrum. De basisvoorwaarde daarbij is dat het team een multidisciplinaire samenstelling krijgt en dat in het leersteuncentrum de nodige onderwijskundige expertise, handicap-specifieke expertise, inclusie-expertise én expertise op het vlak van coaching, aanwezig is;

  • uiterlijk op 23 juni 2023 doet de inrichtende macht van het leersteuncentrum het personeelslid via een aangetekende brief of via een e-mail met ontvangstbevestiging een voorstel van aanstelling. Dat voorstel bevat onder meer de grootte van de voorgestelde aanstelling, de bijhorende salarisschaal en het soort aanstelling (bv.: TABD, TADD, vaste benoeming);

  • als het personeelslid niet akkoord gaat met het voorstel, dan meldt het dat binnen een termijn van vijf werkdagen na ontvangst van het voorstel;

  • de inrichtende macht van het leersteuncentrum kan ook beslissen om het personeelslid niet in aanmerking te nemen voor een aanstelling. In dat geval deelt zij dat uiterlijk mee op 23 juni 2023 en motiveert zij die beslissing.

Zijn er nog betrekkingen beschikbaar in een leersteuncentrum na de bovenbeschreven procedure, dan kan een leersteuncentrum vrij personeel aanwerven volgens de gekende procedures.

Als een personeelslid niet in aanmerking is genomen voor een aanstelling in het gekozen leersteuncentrum, kan het vanaf dat moment vrij solliciteren in een ander leersteuncentrum.

18. Overgangsmaatregelen

18.1. Overgangsmaatregelen met betrekking tot TADD en vaste benoeming

Voor wie?

De overgangsmaatregelen met betrekking tot TADD en vaste benoeming gelden voor personeelsleden die:

  • aangesteld zijn geweest in een betrekking van ondersteuner in de schooljaren 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, 2020-2021, 2021-2022 of 2022-2023, én;

  • vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld worden in een betrekking in het ambt van leerondersteuner.

Wat?

- Wie uiterlijk op 30 juni 2023 vast benoemd is in een ambt in het onderwijs, kan de vaste benoeming voor hetzelfde volume meenemen naar het ambt van leerondersteuner, bij een aanstelling vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023.

Deze garantie geldt enkel ten aanzien van de betrekkingen die het leersteuncentrum binnen de toegekende omkadering kan oprichten.

Wenst het personeelslid dat niet onmiddellijk te doen, dan zijn de volgende opties mogelijk:

  • het personeelslid behoudt de oorspronkelijke vaste benoeming en kan via een verlof TAO (tijdelijk andere opdracht) of een AVP (afwezigheid voor verminderde prestaties) aan de slag als leerondersteuner. Dat kan enkel mits akkoord van de betrokken partijen, omdat de toekenning van het verlof of de afwezigheid een gunst is;
  • in het geval het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking, is ook een vrijwillige wedertewerkstelling mogelijk naar een leersteuncentrum. Ook dat kan enkel mits akkoord van de betrokken partijen;
  • tot slot kan een personeelslid ook steeds aan de slag via een tijdelijke aanstelling voor bepaalde duur.

- Wie op 30 juni 2023 een tijdelijke aanstelling heeft van doorlopende duur, krijgt in het ambt van leerondersteuner ook een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, bij een aanstelling vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023. Die TADD-aanstelling heeft ten minste hetzelfde volume als de TADD-aanstelling die het personeelslid had op 30 juni 2023.

Als het gaat om een deeltijdse TADD-aanstelling, dan is de directeur van het leersteuncentrum vrij om een TADD-aanstelling voor te stellen met een groter volume (bijvoorbeeld een voltijdse TADD-aanstelling). Maar, hij is daartoe niet verplicht.

Ook deze garantie geldt enkel ten aanzien van de betrekkingen die het leersteuncentrum binnen de toegekende omkadering kan oprichten.

Opgelet: eenzelfde personeelslid kan in hetzelfde ambt nooit zowel een deeltijdse TABD-aanstelling als een deeltijdse TADD-aanstelling hebben. Eens de TADD-aanstelling en bijgevolg ook het recht op TADD wordt overgenomen naar het ambt van leerondersteuner is er bij een uitbreiding van het volume van de aanstelling ook steeds sprake van een TADD-aanstelling.

Er is één uitzondering op dit principe: de combinatie van een deeltijdse TADD-aanstelling en een deeltijdse TABD-aanstelling kan wél als het gaat om een TABD-aanstelling in het kader van een tijdelijk andere opdracht (TAO).

Opgelet: wie op 30 juni 2023 wel TADD-gerechtigd is maar geen TADD-aanstelling heeft, start in het ambt van leerondersteuner in een aanstelling van bepaalde duur. Er is immers geen overgangsmaatregel die bepaalt dat een personeelslid het recht op TADD meeneemt als het wordt aangesteld in het ambt van leerondersteuner.

Wel gelden de diensten die het personeelslid gepresteerd heeft in een betrekking van ondersteuner of in het tijdelijke project van de pre-waarborgregeling of waarborgregeling, vanaf 1 september 2023 als diensten die zijn gepresteerd in een ambt van het leerondersteunend personeel (zie overgangsmaatregel in hoofdstuk 18.5). Het personeelslid kan dan op 15 juni 2024 het TADD-recht aanvragen (mits een positieve beoordeling of geen beoordeling), vanaf 1 september 2024 het recht op TADD verwerven en bijgevolg een TADD-aanstelling krijgen, en eventueel op 1 januari 2025 vast benoemd worden (mits voldaan aan alle voorwaarden).

- Wie start als TADD-er in het ambt van leerondersteuner, kan op 1 januari 2024 vast benoemd worden. Het personeelslid moet dan wel op 15 november 2023 minstens 360 dagen dienstanciënniteit hebben in het ambt van leerondersteuner. Zoals hierboven beschreven worden diensten gepresteerd in het verleden mee in rekening gebracht voor het bepalen van de 360 dagen dienstanciënniteit. Daarnaast moet het personeelslid ook voldoen aan de andere benoemingsvoorwaarden. Bijvoorbeeld: het personeelslid moet zich kandidaat gesteld hebben, het mag geen evaluatie gekregen hebben met eindconclusie "onvoldoende", enzovoort.

Voorbeelden:

Een personeelslid is vastbenoemd als leraar ASV en presteerde de afgelopen schooljaren in een betrekking van ondersteuner. Hij kandideert om aangesteld te worden in een leersteuncentrum. Hij kan vanaf 01/09/23 via overgangsmaatregel meteen voor hetzelfde volume als vastbenoemd personeelslid aangesteld worden in het ambt van leerondersteuner.

 

Een personeelslid is vastbenoemd als leraar ASV en presteerde de afgelopen schooljaren in een betrekking van ondersteuner. Het personeelslid kandideert om op 01/09/23 aangesteld te worden in een leersteuncentrum maar wenst nog niet onmiddellijk vastbenoemd te worden in het ambt van leerondersteuner. Hij vraagt een afwezigheid voor verminderde prestaties (AVP) voor een volledig schooljaar aan bij het betrokken schoolbestuur en start op 01/09/23 met een opdracht in het ambt van leerondersteuner (ATO2).

Een personeelslid is vastbenoemd als leraar BGV en presteerde de afgelopen schooljaren in een betrekking van ondersteuner. Op 01/09/23 wordt hij terbeschikkinggesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt van leraar BGV. Hij kan vrijwillig wedertewerkgesteld worden in het ambt van leerondersteuner mits akkoord van alle betrokken partijen.

Een personeelslid is vastbenoemd in het ambt van onderwijzer ASV en presteerde de afgelopen schooljaren in een betrekking van ondersteuner. Het personeelslid kandideert om aangesteld te worden in een leersteuncentrum, maar wenst nog niet onmiddellijk vastbenoemd te worden in het ambt van leerondersteuner. Het personeelslid vraagt een verlof tijdelijk andere opdracht aan bij het betrokken schoolbestuur.

18.2. Overgangsmaatregel met betrekking tot het bekwaamheidsbewijs

Voor wie?

De overgangsmaatregel met betrekking tot het bekwaamheidsbewijs geldt voor personeelsleden die:

  • aangesteld zijn geweest in een betrekking van ondersteuner in de schooljaren 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, 2020-2021, 2021-2022 of 2022-2023, én;

  • vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld worden in een betrekking in het ambt van leerondersteuner of van coördinator.

Wat?

Als een personeelslid geen vereist bekwaamheidsbewijs heeft voor het ambt van leerondersteuner of van coördinator waarin het een aanstelling krijgt vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 (maar tijdens het uitoefenen van de functie als ondersteuner wél een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs had voor het onderliggende ambt), dan beschouwt de overheid het als een personeelslid mét een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van leerondersteuner of van coördinator.

Het personeelslid behoudt die overgangsmaatregel als het op een later tijdstip uit dienst treedt en nadien opnieuw in dienst treedt.

Voorbeelden: 

Een kinderverzorger beschikt over een certificaat van begeleider in de kinderopvang, wat een vereist bekwaamheidsbewijs oplevert voor het ambt van kinderverzorger. Ondanks het feit dat het personeelslid niet beschikt over een bekwaamheidsbewijs ‘ten minste bachelor’ kan het personeelslid via de overgangsmaatregel aangesteld worden als leerondersteuner met een vereist bekwaamheidsbewijs wanneer de overstap gemaakt wordt tussen 1 september 2023 en 15 november 2023.

Het leersteuncentrum zal voor een voltijdse betrekking 85 punten moeten besteden uit de puntenenveloppe voor het organiseren van de leersteun.

Een personeelslid met een diploma HSTO, een BPB (SLO) en 3 jaar nuttige ervaring is vastbenoemd als leerkracht BGV met een vereist bekwaamheidsbewijs. Hij kan beroep doen op de overgangsmaatregel en beschikt zo over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van leerondersteuner (ten minste bachelor) wanneer de overstap gemaakt wordt tussen 1 september 2023 en 15 november 2023.

Het leersteuncentrum zal voor een voltijdse betrekking 85 punten moeten besteden uit de puntenenveloppe voor het organiseren van de leersteun.

18.3. Overgangsmaatregelen met betrekking tot de salarisschalen en de niet-verworven salarisschalen

Voor wie?

De overgangsmaatregel met betrekking tot de (niet-verworven) salarisschalen geldt voor personeelsleden die:

  • aangesteld zijn geweest in een betrekking van ondersteuner in de schooljaren 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, 2020-2021, 2021-2022 of 2022-2023, én;

  • vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld worden in een betrekking in het ambt van leerondersteuner of van coördinator.

Wat?

Een ondersteuner die vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 een aanstelling krijgt in het ambt van leerondersteuner of van coördinator kan geen salarisschaal krijgen die lager ligt dan de toegekende salarisschaal tijdens de aanstelling als ondersteuner.

Een personeelslid dat in de betrekking van ondersteuner recht had op een niet-verworven salarisschaal, behoudt dat recht bij een aanstelling vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 in het ambt van leerondersteuner of van coördinator.

Concreet gaat het om de niet-verworven salarisschalen zoals die staan opgesomd in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van de omzendbrief PERS/2005/19 over de niet-verworven salarisschalen voor de personeelsleden in het onderwijs.

Het personeelslid behoudt die overgangsmaatregelen als het op een later tijdstip uit dienst treedt en nadien opnieuw in dienst treedt.

Voorbeelden:

Een leraar AV Engels in het gewoon secundair onderwijs die naast zijn basisbekwaamheidsbewijs ook een diploma heeft van bachelor in het onderwijs: zorgverbreding en remediërend leren en hiervoor de NVS 047 ontvangt, behoudt de NVS 047 in het ambt van leerondersteuner of coördinator in een leersteuncentrum, als hij in één van deze ambten een aanstelling krijgt vanaf 1/09/2023 tot uiterlijk 15/10/2023 én eerder aangesteld was als ondersteuner in het ondersteuningsmodel.

18.4. Overgangsmaatregel met betrekking tot de erkende nuttige ervaring

Voor wie?

De overgangsmaatregel met betrekking tot de erkende nuttige ervaring geldt voor personeelsleden die:

  • aangesteld zijn geweest in een betrekking van ondersteuner in de schooljaren 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, 2020-2021, 2021-2022 of 2022-2023, én;

  • vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld worden in een betrekking in het ambt van leerondersteuner, coördinator of directeur.

Wat?

Een ondersteuner voor wie de diensten verstrekt als werknemer of als zelfstandige, erkend werden als nuttige ervaring in het kader van de technische vakken, praktische vakken of kunstvakken, behoudt deze bij een aanstelling vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 in het ambt van leerondersteuner, coördinator of directeur.

Het personeelslid behoudt die overgangsmaatregel als het op een later tijdstip uit dienst treedt en nadien opnieuw in dienst treedt.

Voorbeelden:

Een personeelslid met een diploma HSTO, een BPB (SLO) en 8 jaar nuttige ervaring is vastbenoemd als leerkracht BGV. Hij was tijdens het schooljaar 2021-2022 aangesteld als ondersteuner in het ondersteuningsnetwerk. Hij kan 8 jaar nuttige ervaring meenemen naar het ambt van leerondersteuner, het ambt van coördinator en het ambt van directeur van een leersteuncentrum als hij in één van voorgaande ambten wordt aangesteld vanaf 1/09/2023 tot uiterlijk 15/10/2023.

18.5. Overgangsmaatregel met betrekking tot de dienstanciënniteit

Voor wie?

De overgangsmaatregel met betrekking tot de dienstanciënniteit geldt voor personeelsleden die:

  • aangesteld zijn geweest in een betrekking van (pre)waarborgcoach of ondersteuner in de schooljaren 2015-2016, 2016-2017, 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, 2020-2021, 2021-2022 of 2022-2023, én;

  • op een bepaald moment in de tijd aangesteld worden in een betrekking in het ambt van leerondersteuner of van coördinator.

Wat?

De overheid beschouwt de dienstanciënniteit die een personeelslid verworven heeft als (pre-)waarborgcoach en als ondersteuner automatisch als dienstanciënniteit die het verworven heeft in het ambt van leerondersteuner of van coördinator waarin het een aanstelling krijgt.

Dat geldt niet alleen als het personeelslid de overstap maakt bij het begin van het schooljaar 2023-2024, maar ook als het op een later moment aan de slag zou gaan in het ambt van leerondersteuner of van coördinator.

18.6. Overgangsmaatregel met betrekking tot geldelijke anciënniteit als zijinstromer

Voor wie?

De overgangsmaatregel met betrekking tot de geldelijke anciënniteit voor zijinstromers geldt voor personeelsleden die:

  • aangesteld zijn geweest in een betrekking van ondersteuner in de schooljaren 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, 2020-2021, 2021-2022 of 2022-2023, én;

  • vanaf 1 september 2023 en uiterlijk op 15 november 2023 aangesteld worden in een betrekking in het ambt van leerondersteuner of van coördinator.

Wat?

Deze personeelsleden behouden voor de berekening van hun salaris de in aanmerkingneming van de diensten verstrekt in de privésector, als werknemer of als zelfstandige, op voorwaarde dat ze werden erkend als geldelijke anciënniteit volgens artikel 16ter van het Koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.

Concreet betekent dit dat de personeelsleden hun geldelijke anciënniteit die zij als zijinstromer hadden gevaloriseerd gekregen niet verliezen bij de overstap naar het ambt van leerondersteuner of coördinator ondanks het feit deze ambten niet worden aanschouwd als knelpuntambten.

Wie later dan 15 november de overstap maakt, al dan niet rechtstreeks vanuit de privésector, naar deze ambten zal geen aanspraak kunnen maken op deze maatregel.

19. Gebruik en verwerking van persoonsgegevens

Een school die voor een leerling leersteun aanvraagt, stelt de persoonsgegevens van die leerling ter beschikking aan het leersteuncentrum. Hier zijn een aantal voorwaarden aan verbonden:

  • Het gaat enkel om leerlingspecifieke gegevens die relevant zijn voor het bieden van leersteun. Dit zijn het GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag van de leerling, gegevens over het onderwijstraject van de leerling en gegevens over de ondersteuningsbehoeften van de leerling en de leersteun die geboden moet worden om aan die behoeften tegemoet te komen;

  • Het ter beschikking stellen van de gegevens gebeurt louter in het belang van de leerling op wie de leersteun betrekking heeft;

  • Het schoolbestuur van de school waar de leerling is ingeschreven, het centrumbestuur van het CLB dat het GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag heeft opgesteld en het bestuur van het leersteuncentrum zijn elk verwerkingsverantwoordelijke voor de opdrachten die hun zijn toebedeeld. Het bestuur van het leersteuncentrum verduidelijkt vanuit de rol van verwerkingsverantwoordelijke in een privacyverklaring welke verwerkingen er gebeuren. In de communicatie met betrokkenen moet duidelijk gecommuniceerd worden waar de privacyverklaring is terug te vinden.

Als een leersteuncentrum ad-hoc of structureel samenwerkt met een ander leersteuncentrum, moet het leersteuncentrum de benodigde gegevens van de leerling ter beschikking stellen van het andere leersteuncentrum.

Het leersteuncentrum bewaart de gegevens van leerlingen tot vijf schooljaren na het einde van het schooljaar waarin het laatst leersteun werd geboden. Na afloop van deze bewaartermijn moeten de gegevens vernietigd worden.

De betrokken leerling en de ouders hebben een recht op inzage in en toelichting bij de gegevens die betrekking hebben op de leerling. Als na de toelichting blijkt dat de betrokken leerling of de ouders een kopie willen van de leerlingengegevens waarover het leersteuncentrum beschikt, hebben ze kopierecht. Iedere kopie wordt persoonlijk en vertrouwelijk behandeld en wordt alleen gebruikt voor de onderwijsloopbaan van de leerling. Met toepassing van artikel 23, lid 1, i), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG wordt, in de gevallen waarin volledige inzage afbreuk zou doen aan de rechten van derden, inzage in de gegevens verleend in de vorm van een gesprek, gedeeltelijke inzage of rapportage.

20. Opvolging en monitoring

20.1. Monitoring

Het ministerie voor Onderwijs en Vorming zal de implementatie van het decreet leersteun monitoren door onder andere de evolutie van het aantal leerlingen en de leerlingenbewegingen en schoolloopbaantrajecten van leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag van de verschillende types en opleidingsvormen op te volgen, naast de effecten op de tewerkstelling van de leerondersteuners.

20.2. Onderzoek

Er wordt een onderzoek voorzien naar een aantal cruciale aspecten van het leersteunmodel, met name:

  • De doelmatige schaalgrootte van leersteuncentra.
  • De planlast en werkdruk van de leerondersteuners.
  • De mate waarin leerondersteuners op kwalitatieve wijze leersteun kunnen blijven bieden gegeven de evolutie van het aantal leerlingen met een GC-verslag, IAC-verslag of OV4-verslag.
  • De objectivering van de toeleiding naar leersteun.

Dit onderzoek moet opgeleverd worden uiterlijk december 2024. De resultaten van het onderzoek zullen benut worden om op basis van de aanbevelingen waar nodig aanpassingen te doen aan het leersteunmodel.

20.3. Commissie inclusief onderwijs

Een onafhankelijke commissie heeft de opdracht een advies te formuleren omtrent een evolutie naar inclusief onderwijs op de lange termijn en de rol van gewoon en buitengewoon onderwijs in die evolutie. Deze commissie wordt opgestart vanaf 1 september 2023 en legt de resultaten van haar werk neer uiterlijk op 30 juni 2024.

21. Praktische schikkingen

  • 21.1. Elektronische zendingen

Het leersteuncentrum moet voor al zijn personeelsleden nieuwe zendingen sturen naar AGODI met ingangsdatum 1 september 2023. U stuurt voor elk van hen een geldig opdrachtenpakket (RL-1) door om te verzekeren dat de personeelsleden op het einde van de maand een salaris ontvangen. U gebruikt hoofdstructuur H00. Elektronische zendingen zijn mogelijk op de nieuwe instellingnummers vanaf 15 augustus 2023.

U stuurt de personeelsleden naar AGODI via volgende ambtscodes:

Ambt  

Ambtscode  

Omschrijving  

Directeur  

Ambtscode 0328 

Directeur LSC BA 110 punten 

 

Ambtscode 0329 

Directeur LSC MA 160 punten 

Coördinator  

Ambtscode 0330 

Coördinator LSC BA 100 punten 

 

Ambtscode 0331 

Coördinator LSC MA 140 punten 

Administratief medewerker 

Ambtscode 0332 

Administratief medewerker LSC HSO 63 punten 

 

Ambtscode 0333 

Administratief medewerker LSC BA 82 punten 

 

Ambtscode 0334 

Administratief medewerker LSC MA 120 punten 

Leerondersteuner  

Ambtscode 0335 

Leerondersteuner BA 85 punten 

 

Ambtscode 0336 

Leerondersteuner MA 126 punten 

21.1. Overname vaste benoeming/ TADD

Personeelsleden die hun vaste benoeming of TADD in kader van de overgangsmaatregelen meenemen naar het ambt van leerondersteuner nemen bij de vorige werkgever ontslag. De vorige werkgever stuurt hiervoor een RL-4 (ontslag).

Op de datum van het ontslag stuurt het leersteuncentrum een nieuwe opdracht op in het ambt van leerondersteuner voor hetzelfde volume van vaste benoeming of TADD dat werd meegenomen. Het leersteuncentrum stuurt hiervoor een opdrachtenpakket RL-1.

Om het volume van de vaste benoeming vast te stellen voor de deeltijds vastbenoemde personeelseden, wordt er steeds naar de hogere éénheid afgerond. U maakt hiervoor gebruik van de ponderatietabel onderwijs. Er wordt niet met halve uren gewerkt of afrondingen naar onder.

Voorbeelden ponderatie:

  • Leraar BGV, vastbenoemd voor 14/21 6666/10.000 = 24/36 leerondersteuner 6666/10.000.

  • Onderwijzer ASV vastbenoemd voor 17/24 7083/10.000 = 26/36 leerondersteuner 7222/10.000.

Zending:

  • Vorige werkgever: stopzetting opdracht vaste benoeming ‘ontslag’ RL-4 met ingangsdatum 01/09/2023.

  • Leersteuncentrum: zending opdrachtenpakket in het ambt van leerondersteuner met volume vaste benoeming/TADD RL-1 met ingangsdatum 01/09/2023.

21.2. Overgangsmaatregelen bekwaamheidsbewijs, salarisschaal en nuttige ervaring

AGODI kent de overgangsmaatregelen automatisch toe. Het personeelslid moet hiervoor geen aanvraag indienen. Stelt u toch een probleem vast, dan kunt u contact opnemen met uw dossierbeheerder.

- (1):              Brede basiszorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlingen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren.

- (2):              Verhoogde zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg.

- (3):              Uitbreiding van zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het CLB een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart. Het CLB richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het CLB bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de school of de leerling, al dan niet in zijn context, wenselijk is alsook de omvang en de duur daarvan.